Mijn hersenspinsels en gedachtekronkels

Inleiding en toelichting op mijn eigen positie in het Midden-Oosten conflict

Nu het zg Midden-Oosten conflict een van de belangrijkste thema’s van mijn blog is geworden en er ook al enige ‘discussie’ is ontstaan, althans, ik me genoodzaakt voelde om scherp positie te kiezen (zie het vorige bericht), is het misschien toch goed om een keer mijn eigen uitgangspositie toe te lichten. Daarom zal ik alvast het inleidende stukje publiceren van een veel langere verhandeling die ik nu aan het schrijven ben over hoe het complexe geheel mijns inziens in elkaar zit. Een eerder fragment, over de drie monotheïstische godsdiensten, publiceerde ik al hiervoor op dit blog, hier te raadplegen. Maar hier dus alvast het inleidende gedeelte. Het geheel zal later verschijnen.
In dit verband vind ik het vooral belangrijk om mijn eigen vertrekpunt duidelijk te maken. Normaal schrijf ik op dit blog wat minder persoonlijke stukken, maar in dit geval lijkt het me niet verkeerd om toch iets over mijn eigen achtergrond te vertellen en waarom ik gaandeweg steeds meer affiniteit met die regio  en dus ook met deze penibele kwestie heb gekregen. Bij deze:

Mona Hatoum Greater Divide
Mona Hatoum, Greater Divide, object/ staal, 2002. Mona Hatoum is een wereldberoemd kunstenares van Palestijnse afkomst. Haar werken, veelal installaties en video’s, zijn vaak meerduidig te interpreteren. Zowel ‘kleinere’ persoonlijke thema’s spelen bij haar een rol als grotere politieke kwesties. In dit verband lijkt me dit werk redelijk toepasselijk.

Een koloniale oorlog uit Europees schuldbesef;

 De bijna onontwarbare kluwen van ‘het Midden Oosten conflict’

De bovenstaande titel lijkt een paradox. Hoe kan er kolonialisme bestaan uit naam van Europees schuldbesef? Toch is dit mijns inziens de kern van de kwestie Israël/Palestina. Overigens is dit niet de enige paradox. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog, t/m de jaren zeventig was het heel progressief om voor Israël te zijn. ‘Links’ was er maar al te zeer op gebrand om de schandvlek van de Holocaust uit te wissen. Bij ons gold dat zeker voor bijvoorbeeld de PvdA, zoals het kabinet Den Uyl in de jaren zeventig, dat zelfs in het geheim wapens aan Israël leverde voor de Yom Kippoer oorlog. In Amerika was het lange tijd meer gebruikelijk om sympathie te uiten voor Israël bij de Democraten dan bij de Republikeinen. Tegenwoordig is het bijna omgekeerd. Het zijn nu de neo-conservatieven die Israël als grote bondgenoot zien, terwijl de sympathie voor de Palestijnen meer te vinden is aan de linkerkant van het politieke spectrum dan aan de rechterkant.
Als er een ingewikkelde kwestie is, die de hele wereld bezig houdt en waar maar geen eind aan lijkt te komen, dan is het wel het Palestijnse/Israëlische ‘conflict’ (zeg maar een voortdurende staat van latente dan wel oplaaiende oorlog). Het is ook een zaak waar zo’n beetje alle grote werkelijke en vermeende conflicten bij elkaar komen. De Tweede Wereldoorlog, zelfs de Eerste Wereldoorlog (het Sykes/Picot accoord en de Balfour declaratie), de dekolonisatiestrijd, gedurende een bepaalde tijd de Koude Oorlog, de al dan niet bestaande ‘clash of civilizations’, ‘het westen’ versus ‘de islam’, een vorm van apartheid, vermeend of echt antisemitisme in verschillende vormen, Amerikaans imperialisme en neoconservatieve visioenen, de aanjager voor de ‘radicale islam’, een bliksemafleider voor Arabische dictaturen, een excuus voor interventies in het Midden Oosten door internationale grootmachten om hun belangen veilig te stellen, enz. enz.
Om het nog ingewikkelder te maken; bij vrijwel iedere analyse of mening over deze kwestie speelt een of meer van de bovengenoemde zaken wel een rol, al is het op de achtergrond. Dat maakt ook dat iedere discussie over dit onderwerp al snel een heikele zaak. Alles wat met dit conflict samenhangt is historisch, ideologisch of zelfs religieus beladen. Het is bijna onmogelijk om deze kwestie terug te brengen tot een volkenrechtelijk conflict, al is dit mijns inziens de enige juiste weg om tot een uiteindelijke oplossing te komen.
Laat ik meteen beginnen om uiteen te zetten hoe ik zelf tegen deze materie aan kijk, al heeft mijn ‘denken’ ( of mening) hierover wel een ontwikkeling doorgemaakt. Niet omdat mijn mening er zoveel toe doet of omdat ik zelf zo interessant ben, maar als ik aan deze zaak mijn vingers wil branden, lijkt het me wellicht zinvol om zo helder mogelijk te zijn over mijn eigen vertrekpunt, dan bestaat er geen enkel misverstand over mijn intenties. En het blijkt keer op keer toch weer noodzakelijk te zijn om je positie duidelijk te maken; voor je het weet krijg je met het ‘a-woord’ naar je hoofd geslingerd, zoals besproken in het vorige bericht (al was dat wel een bijzonder excessief voorbeeld).
Tot ongeveer halverwege de jaren negentig was ik min of meer pro-Israëlisch. Ik baseerde mijn mening vooral op wat ik in de kranten las, op het nieuws zag en verder op wat ik uit mijn omgeving meekreeg. Om het maar meteen helemaal persoonlijk te maken; ik heb zelf een gedeeltelijk Joodse achtergrond (om precies te zijn, mijn grootmoeder van vaderskant was joods), al ben ik daar zeker niet mee opgegroeid en speelde bij mijn directe familie het Jodendom eigenlijk geen rol. Ik ben ook zelf gaan ontdekken hoe dat precies met mijn eigen familie zat, want er werd zelfs niet over gepraat (overigens is mijn eigen familie seculier, dus ik ben zonder een religie opgegroeid). Wel hadden er verschillende, zij het wat verdere familieleden veel in de Tweede Wereldoorlog meegemaakt en hebben sommigen het niet overleefd, maar dat was geen gespreksonderwerp, althans niet voor de generatie die het had meegemaakt en aanvankelijk ook niet voor de generatie daarna, die was opgevoed met het idee dat je over bepaalde zaken beter niet kunt spreken. Dat is eigenlijk alles wat ik er over kwijt kan of wil zeggen. Het bovenstaande is overigens niet een echt onbekend fenomeen.
Wel had een ander nabij familielid (de broer van mijn Opa, overigens niet van Joodse afkomst) in diverse concentratiekampen van de Nazi’s gezeten. Dit omdat hij Engelandvaarder was en later, toen hij als geheim agent in Frankrijk was gedropt, door de Duitsers werd gearresteerd. Hij werd naar Kamp Buchenwald gedeporteerd en later naar Kamp Dora, waar hij te werk werd gesteld als ‘Nacht und Nebel Arbeiter’ in de beruchte V2 fabrieken. Hij overleefde dit alles en keerde na de oorlog terug. De reden waarom ik dit vertel is dat hij, na ook jarenlang te hebben gezwegen, aan mij, toen ik zestien was, zijn hele verhaal heeft verteld. Hij woonde toen gedurende de zomers in Zuid Frankrijk, bij Aix en Provence en ik heb daar een keer gelogeerd om wat aan mijn Frans te doen, want de afspraak met mij (en vooral mijn ouders) was dat hij en zijn Franse vrouw vooral Frans met me zouden spreken. Daar is niets van terecht gekomen. Hij was net bezig om zijn herinneringen op te schrijven (is later als boek uitgegeven 2 ) en heeft mij eigenlijk iedere dag (en nacht want onze gesprekken duurden soms tot 3 a 4 uur in de ochtend) verteld over zijn tijd als geheim agent en wat hij had meegemaakt in de Nazi kampen. Dit heeft een grote indruk op me gemaakt (ik was toen ook pas zestien, maar dan nog). Maar het is iets dat ik nooit meer zal vergeten en zijn verhaal heb ik vaak in mijn achterhoofd gehad, ook toen ik vanaf die tijd steeds meer ben gaan lezen over de Tweede Wereldoorlog, de Nazi kampen en over antisemitisme of zelfs racisme in het algemeen. Ook toen ik Primo Levi’s ‘meesterwerk tegen wil en dank’ las, Is dit een mens, kon ik dit niet lezen, zonder te denken aan de verhalen over de concentratiekampen die deze broer van mijn opa mij verteld had.
Ik vertel deze persoonlijke geschiedenis alleen maar om duidelijk te maken wat mijn uitgangspunt was (of eigenlijk nog steeds is, als we het naar het algemeen menselijke trekken), niet om iets anders. Het verhaal van de broer van Opa over de Nazi kampen en de constatering dat ik wel degelijk  ‘Joodse roots’  heb (al waren die zogenaamd non-existent, want het onderwerp werd altijd gemeden), hebben er aanvankelijk voor gezorgd dat mijn sympathie enigszins overhelde naar  ‘de Joodse zaak’ (als er zoiets bestaat). Geen wonder dat ik, mij ook baserend op wat er voor ‘Oslo’ zoal in de Nederlandse kranten stond, gematigd pro-Israëlisch was. Dat ben ik eigenlijk tot halverwege de jaren negentig gebleven.
Gedurende mijn verblijf in Leiden kreeg ik steeds meer interesse voor kunst en cultuur uit de niet-westerse gebieden. Ik schreef een stuk over de kunst en de geschiedenis van Indiaans Noord Amerika (als er een geval van brute koloniale misstanden is geweest, is het deze geschiedenis wel. Dit stuk is later tot een artikel omgewerkt en heb ik ook hier gepubliceerd) en begon me zodoende steeds meer te interesseren voor andere voormalig gekoloniseerde gebieden in de wereld. Dankzij mijn stage bij een fonds dat kunst en cultuur in de niet-westerse gebieden ondersteunt (voornamelijk ontwikkelingslanden, maar doet ook veel in het Midden Oosten) kwam voor mij ook de Arabische wereld in beeld. Uiteindelijk heb ik ook mijn scriptie geschreven over kunstenaars uit de Arabische wereld in Nederland, waarvan vele van deze kunstenaars zich zeker niet in ‘vrijwillige ballingschap’ bevonden (een paar fragmenten hier en hier). Zodoende breidde mijn kennis van de wantoestanden van diverse Arabische dictaturen, maar zeker ook van de Israëlische bezetting van de Palestijnen, zich steeds meer uit. Een niet onbelangrijke bron is het denken van de Palestijnse literatuurwetenschapper Edward Said geweest. Naast zijn algemene verhaal over stereotypen van vroeger gekoloniseerde of niet-westerse volkeren, zoals hij uiteen heeft gezet in zijn belangrijke werken Orientalism (1978) en Culture and Imperialism (1993) heb ik natuurlijk ook kennis genomen van wat hij over zijn eigen achtergrond heeft geschreven, zijn bestaan als Palestijnse balling (zie overigens hier een fascinerende serie korte interviewfragmenten, waarin zijn visie helder naar voren komt). Al was ik ruim voor die tijd al veel genuanceerder tegen de Palestijnse kwestie gaan aankijken en had hun zaak al veel meer mijn sympathie dan de Israëlische bezettingsmacht, het bestuderen van Edward Said, zijn bewonderaars maar ook zijn scherpste critici (waaronder Kanan Makiya, wiens kritiek ik op belangrijke punten zelfs kan onderschrijven), heeft mijn standpunt echt doen veranderen in het voordeel van de Palestijnen. Daarmee zeg ik niet dat ik sympathiseer met een Palestijnse partij of met bepaalde Palestijnse politici, maar wel dat ik van mening ben dat de Palestijnen een groot onrecht is aangedaan en dat het einde van de Israëlische bezetting wel het minste is wat er moet gebeuren om vrede te stichten maar ook om recht te doen. Met de nadruk op het minste.
Mijns inziens staat het vanzelfsprekend buiten kijf dat de Joden een gruwelijke misdaad is aangedaan, vooral gedurende de Tweede Wereldoorlog, maar ook in de eeuwen daarvoor en zelfs daarna (zoals in de Sovjet Unie). De vraag is echter of de Palestijnen de prijs voor deze misdaden moeten betalen. Naar mijn mening is daarmee een groot onrecht geschied. En dan heb ik het niet over wat sommige Palestijnse leiders allemaal doen, of de middelen die sommige Palestijnen toepassen wel de juiste zijn (vaak verre van), noch over wat zogenaamde sympathisanten van de Palestijnen allemaal uitkramen, van verschillende Arabische dictators, de huidige Iraanse president, t/m sommige zeer dubieuze sympathisanten in het westen (ik bedoel vooral de op zich marginale groep van Holocaust ontkenners, die ook populair zijn in sommige kringen in het Midden Oosten, zoals bij de huidige Iraanse president 2). Het gaat er mij ook niet om het Palestijnse leed uit te vergroten ten opzichte van het leed van de Koerden, de Tibetanen of de Christenen van Darfur. Dat gebeurt namelijk ook, hoewel je in het laatste geval weer ziet dat Israël voorop staat om te pleiten voor de rechten van de Darfur Christenen (en ze zelfs op grote schaal wil opvangen om het eigen ‘demografische probleem’ tov de groeiende Arabische bevolking op te lossen), die weer als een bliksemafleider gebruikt worden van het Palestijnse probleem. Ze ook het enorme lawaai dat door Israël supporters wordt gemaakt over Israëls ruimhartige hulp aan de slachtoffers van de aardbeving in Haïti, bijvoorbeeld op de site van de eerder besproken extremistische pro-Israël activiste Ratna Pelle, zie hier. Let vooral op haar opmerking over ‘degenen die geen zin hebben in de Novib & co, kunnen geld storten op…’ (de ‘Novib & co’ zijn natuurlijk te kritisch naar Israëls ‘ethische politiek’, zoals naar het blokkeren van hulpgoederen voor Gaza. Misschien is het voor Ratna Pelle een ideetje om een keurmerk op te zetten, zoiets als Max Havelaar, of ‘proefdiervrij’, maar dan anders;).
Maar dit probleem bestaat op minstens net zo’n schaal, zoniet nog veel groter, aan de Arabische zijde.  Een korte passage uit het werk Verzwegen Wreedheid van de Iraakse schrijver Kanan Makiya, dissident van het Saddam regime, zegt misschien genoeg: ‘Er zijn door Arabische intellectuelen miljoenen woorden geschreven over dat Israël honderden Palestijnse dorpen verwoestte en terecht. Toch besloten deze zelfde intellectuelen te zwijgen toen een Arabisch regime duizenden Koerdische dorpen met de grond gelijk maakte’.3 Deze constatering van Makiya, overigens zelf een Arabier, is wellicht terecht. Maar ook in deze kun je niet het ene leed tegen het andere wegstrepen. En dat geldt voor beide partijen. De ramp voor de Palestijnen wordt er niet minder op door er een omvangrijker humanitaire ramp tegenover te zetten. Net zo goed als het in Zuid Afrika ook nogal potsierlijk was als verdedigers van de apartheid naar Idi Amin verwezen. Omgekeerd waren de opmerkingen van Idi Amin over de apartheid net zo grotesk, net als Saddams gebral over het ‘bevrijden van de Palestijnen’.
Het ergst heb ik altijd de pro-Saddam leuterpraatjes van sommige westerlingen gevonden, alleen omdat ze ook heel kritisch zouden zijn op Israël, dus zijn alle Arabieren goed. Het slechtste voorbeeld op dit gebied dat ik ken is dit Belgische reisverslag, als boek verschenen, maar ook online beschikbaar. 4 Maar verder heb ik helaas ook wat meer meegemaakt en gezien van dit soort zaken (fellowtravellers dus), gedurende mijn onderzoek naar de kunst van de Iraakse diaspora. Heel interessant om als ‘progressieve West Europeaan’ zo modieus anti-westers, Israël en het embargo te zijn (alle redenen tot kritiek overigens), maar om dan Saddam te vergoeilijken heb ik altijd een vorm van dommige dweepzucht gevonden. Ik bedoel hier dus niet de kwestie voor of tegen de Amerikaanse aanval zijn, maar vooral beweringen als: ‘Het is daar allemaal niet zo erg, want Amerikaanse propaganda’, etc. Nog nooit met een Iraki gepraat die het regime aan den lijve had ondervonden, of uitsluitend met Iraki’s die of voor het regime werkten of in Irak ‘vrijuit konden praten’, met het mes van de Mukhabarat (Saddams geheime dienst, NB getraind door de Oost Duitse Stasi) op de keel. En dan wel beweren solidair te zijn met het Iraakse volk. En kennelijk ook vergeten dat Saddam in de jaren tachtig door het westen gesteund werd en wellicht nog saillanter (maar bijna vergeten) dat gedurende de Koude Oorlog men de Ba’thpartij niet eens zo’n slechte buffer vond tegen het communisme. Irak had namelijk een grote communistische partij, waar de Ba’thi’s uitermate vijandig tegenover stonden. Maar goed, geen enkel misverstand dus, allemaal fout en hypocriet.
Maar om dan opeens voor Israëls ‘ethische politiek’ naar de Palestijnen te zijn? Als Israël pretendeert ‘de enige democratie van het Midden Oosten’ te zijn, kan het zich een systeem van apartheid niet permitteren (werd er tot in de jaren tachtig in sommige kringen niet beweerd dat Zuid Afrika ‘de enige democratie van Zuidelijk Afrika’ was?). En bovendien, Israël was toch gesticht met het doel om een veelal elders gediscrimineerde bevolkingsgroep een veilig tehuis te bieden? Zie hier weer een van de wrange paradoxen van dit vrijwel uitzichtloze conflict.
Aan de hand van deze beschouwing zal ik proberen mijn standpunt toe te lichten. Ik zal vooral een historische beschrijving geven (het onderstaande betoog is chronologisch opgebouwd). Wellicht is het verre van volledig, maar ik heb getracht de belangrijkste kwesties mee te wegen.

Floris Schreve

Tot zover de inleiding. Het direct hierop volgende stukje wordt het fragment over de monotheïstische godsdiensten, al eerder hier verschenen. Het geheel volgt dus later.

Noten

1. Guido Zembsch Schreve (opgetekend door Eddy de Roever), Operatie Pierre Jaques; Geheim agent, comando en gevangene van de Gestapo, Uitgeverij Hollandia, Baarn, 1990. In het Engels verschenen als Pierre Lalande: special agent, Leo Cooper, Londen, 1996. Zie ook deze uitzending van het geschiedenisprogramma Andere Tijden over Kamp Dora, http://geschiedenis.vpro.nl/programmas/2899536/afleveringen/39391235/, waarin hij overigens geen rol speelt (hij is in 2003 overleden).

2. Aan een paar van deze Holocaustontkenners (David Irving, Robert Faurrisson en Ernst Zündel) heb ik aandacht besteed in een serie andere artikelen op dit weblog. Bij een Belgisch antroposofisch tijdschrift dat ik hier kritisch heb besproken, zijn deze lieden nogal populair, zie https://fhs1973.wordpress.com/category/antroposofie-en-holocaust-negationisme/

3. Kanan Makiya, Verzwegen wreedheid; nationalisme, dictatuur en opstand in het Midden Oosten, Bulaaq/Kritak, Amsterdam/Antwerpen, 1993, p. 209. Aan deze publicatie heb ik elders op dit blog ook uitgebreide aandacht besteed, zie https://fhs1973.wordpress.com/2008/05/11/edward-said-orientalism-en-de-kritiek-van-kanan-makiya/.

4. Charles Ducal (red.), Rendez vous in Bagdad, Epo, Antwerpen, 1994. Verslag van een groepje ‘kritische’ Belgische intellectuelen, die zich door het toenmalige Iraakse regime  lieten uitnodigen om de gevolgen van het embargo ‘kritisch’ te onderzoeken. Hun gastvrouw was de Iraakse journaliste en functionaris van het ministerie van informatie, Nasra as-Sadoon, gehaat en gevreesd door de Iraakse ballingen die ik ken, al wordt er in het boek stellig beweerd dat zij géén lid zou zijn van de Ba’thpartij en onafhankelijk was (net alsof dat mogelijk was). Om dit met een voorbeeld te illustreren; hier in Nederland sprak ik een inmiddels gevluchte Iraakse kunstenaar die in eigen land een grote faam genoot; hij werd ook herhaaldelijk positief gerecenseerd in het niet meer bestaande Engelstalige internetkrantje van deze Nasra as-Sadoon, The Daily Iraq. Toen ik hem over dit boek sprak, wist hij me te vertellen: ‘Zij zou niet voor het regime werken? Zij is het regime’.
Dit gezelschap sprak ook met een andere kunstenaar in Bagdad, die later ook naar Nederland is gevlucht en die ik persoonlijk goed heb leren kennen. Geheel overbodig om te zeggen dat wat hij toentertijd in Irak aan deze delegatie vertelde niet overeenkwam met zijn werkelijke opvattingen en deze kunstenaar was echt geschokt om jaren later terug te lezen hoe dit gezelschap zich door het regime heeft laten inpakken. Het boek is in zijn geheel te lezen op http://www.irak.be/ned/index.htm

Een repliek aan Ratna Pelle, beroepspropagandiste, hysterische Zioniste en Palestijnenbasher

Ook verschenen op Stop de Bezetting, zie verder Stan van Houcke en De Israël-Lobby

‘De ‘aldoor zegevierende staat Israël’ kan niet eeuwig steunen op de sympathie voor slachtoffers’ (Wiesenthal). Wiesenthal lijkt te bedoelen dat het voor de staat Israël, nu het ‘aldoor zegeviert’, niet meer nodig is om zich als slachtoffer op te stellen, maar zijn kracht ten volle kan laten gelden. Dat mag waar zijn, mits je daaraan toevoegt dat die nieuwe positie nieuwe verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Het probleem op dit moment is dat de staat Israël, hoewel het ‘permanent zegeviert’, nog steeds steunt op het beeld van de Joden als slachtoffers om zowel zijn machtspositie te legitimeren, als om zijn critici te hekelen als verhulde Holocaustsympathisanten’.

Slavoj Žižek (filosoof, verbonden aan de universiteit van Ljubljana, Slovenië, en gasthoogleraar aan vele andere universiteiten in Europa en de VS), in Geweld; zes zijdelingse bespiegelingen, Boom, Haarlem, 2008, p. 119

‘One must admit, however, that all liberals and even most ‘radicals’ have been unable to overcome the Zionist habit of equating anti-Zionism with anti-Semitism. Any well-meaning person can thus oppose South African or American racism and the same time tacitly support Zionist racial discrimination against non-Jews in Palestine. The almost total absence of any handily available historical knowledge from non-Zionist sources, the dissemination by the media of malicious simplifications (e.g. Jews vs. Arabs), the cynical opportunism of various Zionist pressure groups, the tendency endemic to university intellectuals uncritically repeat cant phrases and political clichés (this role of Gramsci assigned to traditional intellectuals, that being ‘experts in legitimation’), the fear of treading upon highly sensitive terrain of what the Jews did to their victims, in an age of genocidal extermination of Jews-all this contributes to the dulling, regulated enforcement of almost unanimous support for Israel. But, as I.F. Stone recently noted, this unanimity exceeds even the Zionism of most Israelis’

Edward Said (hoogleraar literatuurwetenschappen aan de Columbia University en prominent Palestijns intellectueel, overleden in 2004, zie ook dit eerdere artikel op dit blog), in The Question of Palestine, 1978 (geciteerd uit Moustafa Bayoumi & Andrew Rubin, The Edward Said Reader, Vintage, New York, 2000, p. 118). Inmiddels is er wel het een en ander veranderd, in Europa en ook in Amerika, maar voor hetgeen wat er hier besproken gaat worden is deze passage van Edward Said nog altijd schokkend actueel, zoals snel zal blijken.

Hasbara of hysterische soliste?

Een repliek aan Ratna Pelle, beroepspropagandiste, dolgedraaide Zionistische veelblogster en Palestijnenbasher

  Elders op het web schreef de eerder ter sprake gekomen radicale pro-Israël activiste Ratna Pelle (zie mijn vorige bijdrage over het Israëlische Palestijnse conflict) op een van haar vele blogs ( http://www.zionism-israel.com/blog/archives/00000413.html ): De methoden van de anti-Israellobby (1) IMO Blog, 11 december 2009:

‘Een van de dingen die me opviel toen ik me in discussies met felle tegenstanders van Israël begaf, is hoezeer men op de man speelt. Jaap Hamburger (van ‘Een Ander Joods Geluid’, FS) is hier een kei in, en kleineert zijn tegenstanders continu. De minachting spat er vanaf. Je zou zeggen dat de voorzitter van een in zijn ogen respectabele club die geregeld in de media verschijnt dergelijke methoden niet nodig heeft. Het blijkt echter nog erger te kunnen, en radikale antiziosemieten zoals ene Sonja (of Janneke), Stan van Houcke en het groentje Floris Schreve (hij wil graag carrière maken in de antizionistische blogosfeer), proberen hun tegenstanders te intimideren. Stan van Houcke, die zelfs officieel journalist is, spant de kroon. Honderden blogs wijdt hij aan zijn opponenten, waarbij alles wat zij ooit hebben geschreven tegen hen wordt gebruikt, al heeft het helemaal niks met Israël of de Palestijnen te maken’.

Ratna Pelle, in haar woorden: ‘Ik ben Ratna Pelle, een academica uit Nederland, en ben actief geweest in diverse linkse bewegingen voor vrede, milieu en derde wereld. Ik ben noch Joods noch Palestijns noch Israëlisch noch Arabisch’, vindt mij, waarschijnlijk op grond van dit ene blogitem, een ‘anti-ziosemiet’ (alhoewel, ik moet nog carrière maken). Tja, wat moet je hiermee? ‘Antiziosemitisme’ is een neologisme, wellicht afkomstig van Ratna zelf, althans het is de eerste keer dat ik heb kennis genomen van deze Orwelliaanse kwalificatie. Maar als ik het goed begrijp zou het dus een soort antisemitisme zijn. Interessant om dat van de niet-Joodse (maar misschien wannabe Joodse, in ieder geval hysterische Zionistische) Ratna te mogen vernemen. Is kritiek op Ratna Pelle al een vorm van antisemitisme? Zoiets als kritiek op Stalin een schoffering van het proletariaat betekende? Boeiend. Bovendien, wat weet ze verder van mij, of van mijn achtergrond? Kan nog heel interessant gaan worden.

Je zou verder natuurlijk boos kunnen worden om zo’n kwalificatie (en dat zou volkomen terecht zijn), maar als je ziet wat ze in een bericht daaronder schrijft, denk ik niet dat ze erg overtuigend is. Ik kan iedereen aanraden om het verder te lezen. Ze valt vanzelf door de mand. Bovendien bevind ik me in goed gezelschap, gezien de anderen die ze noemt.

Maar wat moet je ermee? Want wat je er ook van mag vinden, er valt genoeg over te zeggen. Wat wel fascinerend is dat zij over Stan van Houcke schrijft: ‘Honderden blogs wijdt hij aan zijn opponenten, waarbij alles wat zij ooit hebben geschreven tegen hen wordt gebruikt, al heeft het helemaal niks met Israël of de Palestijnen te maken’. Interessant om dat van Mevrouw Pelle te mogen vernemen. Ratna Pelle schrijft namelijk duizenden blogitems (niet overdreven, vandaag waren het maar liefst 6.860 hits), waarin zij de halve wereld voor antisemiet uitmaakt. Als je haar naam googlet zal dat in een oogopslag duidelijk worden.

Haar mooiste quote vind ik nog altijd:

‘Pr werkt sowieso vooral wanneer zij zelf onzichtbaar is, en het lijkt alsof authentieke mensen spontaan hun verhaal vertellen, onderzoekers en wetenschappers met nieuwe ‘onthullende feiten’ naar buiten komen, er spontaan opeens allerlei artikelen verschijnen en reportages worden gemaakt die jouw kant van de zaak naar voren brengen’,

aldus Ratna Pelle, in haar recensie van Het zijn net mensen van Joris Luyendijk, in een zeldzame vlaag van (onbewuste?) openhartigheid, http://www.israel-palestina.info/hetzijnnetmensen.html. Haar spelling van de afkorting ‘P.R.’ (als ‘Pr’) lijkt hier (alweer onbewust?) eerder een afkorting te zijn van ‘Propaganda’ dan van ‘Public Relations’. Bovenstaande ‘ontboezeming’ geeft mijns inziens de kern van haar doelstellingen en strategieën weer, althans haar vele pogingen daartoe. De overstelpende kwantiteit van haar bijdragen op het internet is daar het resultaat van.

Het ‘probleem’ Ratna Pelle is niet zo zeer haar radicale opvattingen (er zijn in het Nederlandse taalgebied genoeg van dit soort bloggers te vinden met soortgelijke extreme standpunten), maar het zit hem er vooral in hoe zij zich manifesteert. In de eerste plaats probeert zij zich als ‘neutraal’ of ‘onafhankelijk’ te presenteren. Haar website Israël-Palestina info heeft bijvoorbeeld als logo een Israëlisch en Palestijns vlaggetje. Op het eerste gezicht staan er allerlei ‘neutrale’ (of ‘objectieve’) achtergrondartikelen op. Maar als je deze nader bekijkt dan blijken deze er vooral op te zijn gericht dat Palestijnen geen aanspraken kunnen maken op het gebied ten westen van de Jordaan en dat de Palestijnen eigenlijk helemaal geen volk zijn, maar Arabieren, die al genoeg nationale staten hebben. Sinds wanneer is dat een argument? Is net zoiets als alle Nederlanders kunnen best verhuizen als er hier Chinezen moeten worden gehuisvest, want er zijn al genoeg Europese landen voor ‘Europeanen’. En bovendien, je zou dan net zo goed kunnen stellen dat ‘de Joden’ eigenlijk geen volk zijn, maar een religie, met diverse nationale achtergronden. Hadden zij daarom het recht om de Palestijnen te verdrijven? Pardon, in de ogen van Ratna zijn dat de ‘Arabieren’ (Palestijnen bestaan niet), die trouwens niet verdreven zijn, maar zelf het land hebben verlaten, omdat hun leiders daartoe zouden hebben opgeroepen. Deze ietwat nationalistische mythe van de Staat Israël, die nog steeds door Ratna wordt uitgedragen, is inmiddels allang ontkracht, niet in de laatste plaats door diverse Israëlische historici zelf (de ‘New Historians’ als Ilan Pappé, Benny Morris, Avi Schlaim, Tom Segev ea), zij het dat deze historici over de ‘beoordeling’ van deze etnische zuivering sterk van mening verschillen (vooral Pappé en Morris, die tegenwoordig weer het ultra-zionistische standpunt uitdraagt, zie dit recente interview met de Groene Amsterdammer, al ontkent hij deze gebeurtenissen niet, hij ‘rechtvaardigt’ ze slechts). Wellicht is het aardig om nog een keer de parabel van Joris Luyendijk aan te halen (waar Ratna overigens woedend over is):

‘Stel: in de Verenigde Staten wordt een gek de baas die alle mensen met een Friese grootvader laat oppakken en afmaken. Het wordt een moordpartij van ongekende omvang en als het Anti-Friese bewind eindelijk ten val komt, is duidelijk dat de Friese overlevenden niet meer in Amerika willen wonen. Dus komt er een plan: de Friezen krijgen een eigen staat. En wat is een logischer plek dan het land dat volgens de oude teksten Fries is? Ondanks Nederlands verzet stemmen de Verenigde Naties met het plan in en uit de hele wereld trekken mensen met een Friese grootouder richting de nieuwe Friese staat, royaal gesubsidieerd door Amerika. De overige Nederlanders protesteren: ”Wij hadden toch nooit problemen met de Friezen?’ Maar in de internationale opinie overheerst het medelijden met de Friezen. Er komt een voorstel: de helft van Nederland wordt Frisia, en in de andere helft kunnen de Nederlanders blijven wonen.
De Nederlanders pikken dit niet en er komt een oorlog die de Friezen, met Amerikaanse hulp, winnen en een nog groter deel van Nederland valt in Friese handen. Miljoenen niet-Friese vluchtelingen overstromen de grote Nederlandse steden en de spanningen lopen op, vooral omdat kleine groepjes Nederlanders een guerrilla zijn begonnen tegen de Friezen. ‘Terrorisme!’, roepen Friese voorlichters op CNN: ‘They are killing innocent Frisians!’ Intussen vraagt het Nederlandse volk: ‘Wat hebben wij voor leiders?’
Er volgt een militaire coup en wanneer Nederland probeert in het buitenland wapens te kopen, verovert de jonge Friese staat met een ‘preventieve aanval’ de rest van Nederland, plus stukken van Duitsland en België. Drommen niet-Friese Nederlanders vluchten de grens over naar Duitsland en België, waar ook coups volgen: we moeten voorkomen dat de Friezen ons pakken! Intussen regeert het Friese leger met harde hand over de bezette Nederlandse provincies, wurgt de economie en confisqueert de mooiste stukjes voor nederzettingen en speciale wegen van die nederzettingen naar Frisia.
Dan komt er een vredesproces en krijgt Nederland Limburg, een stukje Brabant en een Zeeuws eiland aangeboden. Die brokjes mogen geen Nederland heten, Nederland mag geen leger hebben en alle grenzen worden bewaakt door Friese troepen’.
(Joris Luyendijk, Het zijn net mensen; beelden uit het Midden Oosten, Uitgeverij Podium, 2006, p. 145-146)

Ratna hierover: ‘Welke twintig zaken kloppen er niet in deze vergelijking? Het is overigens niet de eerste keer dat ik hem tegenkom. Ik kom hem vaker tegen in discussies en ik moet altijd erg mijn best doen niet boos te worden en vriendelijk uit te leggen waarom hij totaal niet opgaat. Het begint al met de aanname dat er dus, voor Israëls stichting, een Palestijnse staat was waar pas na de Holocaust opeens een hoop Joden naartoe kwamen en de VN hun dit gebied toewees ‘op grond van oude teksten’. Niet omdat zij er altijd hadden gewoond, zoals in Jeruzalem, Safed, Tiberias en Hebron, er voor de Holocaust al een Joodse staat in wording was in Palestina die praktisch alle zaken zelf regelde, niet omdat Joden altijd een fysieke, religieuze en spirituele band met het land hebben gehad, en dit centraal staat in zowel religie als nationale identiteit. Vervolgens wordt alle Arabische vijandigheid tegenover de Joden ontkend, pas toen zij het land praktisch wilden overnemen kwam er verzet. In de praktijk waren er figuren als de moefti, die Hitlers oplossing van het Joodse probleem in Palestina wilde toepassen en vanaf de jaren ’20 de Arabische bevolking tegen de Joden opzette, werden de Joden geregeld aangevallen en wezen de Arabieren ieder compromis en iedere samenwerking met de Joodse gemeenschap af. Deze en talloze andere zaken laat niet alleen Luyendijk weg, maar de media überhaupt en dat is waarom we deze vergelijking zo dikwijls te horen krijgen’. (http://www.israel-palestina.info/hetzijnnetmensen.html)

Wat klopt er niet aan Ratna’s ‘weerlegging’? Natuurlijk dekt deze analogie niet de hele situatie, maar in Friesland hebben er toch altijd Friezen gewoond? Lijkt me duidelijk. En dat er veel wrijvingen zijn geweest gedurende het interbellum tussen de Palestijnse bevolking en de Joodse nieuwkomers, ook waar. Maar er waren ook Joodse terreur organisaties die vele bloedige aanslagen pleegden, zowel op Palestijnse als Britse doelen. Het opblazen van het King David Hotel door de Irgun militie in 1946, waarbij 91 doden vielen, is hier een goed voorbeeld van. Dat ook de Palestijnen (pardon Arabieren) zich aan soortgelijke zaken schuldig maakten, ook waar. Maar mochten ze daarom massaal hun land uit gedreven worden? Elders in dit artikel zegt ze dat er nooit een Palestijnse staat was. Nee, want het hele gebied was een onderdeel van het Osmaanse Rijk. Er was dus ook geen Joodse staat. Maar rechtvaardigt dit de exclusieve claim (want daar gaat het hier om) van de Joden op het gebied Palestina, waar voor Palestijnen, pardon Arabieren, geen plaats meer was? Enz. enz.

Maar het ‘probleem Ratna Pelle’ is naast de ‘kwaliteit’, vooral de kwantiteit. Er is op dit onderwerp niemand zo actief in het Nederlandse taalgebied op internet als zij. Haar productie is werkelijk van een maniakale omvang. Psychologisch ongetwijfeld bijzonder interessant, maar wat hier belangrijker is, is dat het er bijna de schijn van heeft dat zij probeert het digitale Nederlandse taalgebied dicht te slibben met haar soms verhulde, soms openlijke propaganda (want dat is het). Wie de woordcombinaties ‘Israëlisch Palestijns conflict’, of ‘Israël Palestina’ googlet stuit vrijwel zeker op een of meer van de vele sites van Ratna Pelle en haar kleine entourage (voornamelijk Wouter/Wil Brassé en heel af en toe een zekere Abby). Daarom lijkt het mij niet verkeerd om een keertje het licht te laten schijnen op dit ‘fenomeen’ en een keer goed zichtbaar te maken wie of wat zij eigenlijk is en vooral hoe zij te werk gaat.

‘Wouter’

Een paar van haar hoogtepunten, met wat kanttekeningen van mijn hand. Deze zijn eerder gepasseerd in mijn korte discussie met haar ‘rechterhand’ Wouter/ Wil Brassé, overigens net zo’n wannabe en dan niet alleen in dit opzicht, zie zijn ietwat bizarre homepage en dan vooral op het sub itempje ‘Wie ben ik?’. Ik weet het wel. Het lelijke eendje dat graag een zwaan wil zijn. Of de hulp-Sinterklaas, zie op de homepage, iets naar beneden scrollen en dan de vierde foto van links. Maar los van zijn wat aandoenlijke liefhebberij (hij vindt zichzelf in opgepimpte staat ‘om te zoenen’, al kunnen zijn drag creaties moeilijk als erg geslaagd gekenschetst worden, maar misschien bekijk ik het iets te hoofdstedelijk en leg ik de lat wat hoog), is ook Wouter een doorgedraaide Israël aanbidder en Palestijnenbasher, met een zelfde productiviteit als Ratna. Met hem zet Ratna overigens ook ‘spontane ingezonden brievenacties’ op, zoals dit bijna lachwekkende bericht van het CIDI duidelijk laat zien. Daarin staat oa vermeld: ‘De Nijmeegse GroenLinks-publiciste Ratna Pelle schreef op 16 september onderstaand opinieartikel in De Gelderlander waarin zij Van Agt in felle bewoordingen beschuldigde van misleiding en het creëren van vijandbeelden. Een vergelijkbaar artikel van GroenLinks-lid Wouter Brassé verscheen in De Limburger van 17 september’. Hoe spontaan. Zie wederom Ratna’s uiteenzetting over PR/ propaganda: ‘Pr werkt sowieso vooral wanneer zij zelf onzichtbaar is, en het lijkt alsof authentieke mensen spontaan hun verhaal vertellen, onderzoekers en wetenschappers met nieuwe ‘onthullende feiten’ naar buiten komen, er spontaan opeens allerlei artikelen verschijnen en reportages worden gemaakt die jouw kant van de zaak naar voren brengen’. De vraag is alleen of dit ook zo effectief is wanneer dit soort operaties gerund worden door het tweemansbedrijf Ratna en Wouter. Lijkt me iets te doorzichtig. Dat mag best wat professioneler. Overigens schijnt niemand bij Groen Links Ratna en Wouter te kennen, zie http://stanvanhoucke.blogspot.com/2009/01/de-raciste-ratna-pelle.html, of http://empire.blogsome.com/2008/03/07/karel-van-broekhoven-reageert. Aangetekend moet worden dat Ratna, naar eigen zeggen althans, kennelijk wel in het Groen Links Magazine zou hebben gepubliceerd over het Midden Oosten conflict, zie dit artikel van maart 2005, opnieuw geplaatst op een van haar vele blogs, Ratna.nl. Hoewel zij in dat artikel het Groen Links standpunt hekelt als te eenzijdig, is ze in dit stuk aanzienlijk gematigder. Maar het is wel opmerkelijk dat er zo’n radicale, of zelfs extremistische Zionistische roeptoeter bij een partij als Groen Links rondloopt, die haar minachting voor de rechten van de Palestijnen zo luidkeels naar buiten brengt. Netjes van Groen Links dat ze zoveel diversiteit de ruimte geven, maar ik zou er wel iets kritischer op zijn, zeker in dit geval. Zie overigens ook deze merkwaardige bijdrage van haar en Wouter over de positie van Groen Links, waarin ze opeens een beetje beginnen te draaien. Een erg komische reactie daaronder overigens, waarschijnlijk van een Christen-Zionist.

Maar hier nogmaals de kleine bloemlezing, oorspronkelijk uit mijn korte discussie met ‘Wouter’. Eerst wat passages van Ratna, dan mijn commentaar:

‘De campagne heeft in totaal tot aan het unilaterale staakt-het-vuren op 17-18 januari 3 weken geduurd, waarbij naar verluid zo’n 1.300 Palestijnen zijn omgekomen en 13 Israëli’s. Over het aantal burgerslachtoffers en strijders verschillen beide partijen sterk van mening. Volgens sommige bronnen is eenderde van de Palestijnse doden kind, volgens andere is dat aantal veel lager. Het maakt ook uit of je 16- en 17-jarigen die soms al volwaardig meedoen in de strijd als kind definieert, en we moeten niet vergeten dat de gemiddelde leeftijd in Gaza 17 jaar is’.(http://www.israel-palestina.info/gaza_oorlog.html)

Mijn commentaar:

‘…en we moeten niet vergeten dat de gemiddelde leeftijd in Gaza 17 jaar is’ Erg hé, van die Palestijnen, dat ze zoveel kinderen krijgen althans. Ook onverantwoordelijk, want dat levert vervelende statistieken op als er weer eens op dichtbevolkt gebied moet worden geschoten. Natuurlijk is het vooral niet goed voor de beeldvorming, want dit soort zaken maken het er niet makkelijker op om het product Israël op de markt te zetten. Alhoewel, je kunt het ook als een kans zien. Want het is in die omstandigheden wel een uitdaging om het dan op te nemen tegen ‘Gretta’, ‘EAJG’(Een Ander Joods Geluid, FS) en een ‘pro-Palestijnse’ krant als NRC Handelsblad (Ratna is dus boos op alledrie, zoals elders in mijn stuk zal worden uitgelegd). Zie hier de logica en de ethiek van mevrouw Pelle, samengebald in een bijzin.

Nog een stukje. Eerst een passage van Ratna:

‘Mensen wonen om verschillende redenen over de Groene Lijn, uit (religieuze) verbondenheid met het land, of omdat het er rustig en mooi is en bovendien goedkoop wonen, of omdat men vindt dat Israël dit gebied moet houden, of omdat men denkt dat de nederzettingen een geschikt drukmiddel zijn om de Palestijnen zover te krijgen om Israël echt te erkennen en de daarvoor noodzakelijke concessies te doen’. http://www.zionism-israel.com/blog/archives/00000403.html

Mijn commentaar:

‘Omdat het er rustig en mooi is en bovendien goedkoop wonen’. Ratna, mag ik je herinneren aan je summiere statement over jezelf: ‘Ik ben Ratna Pelle, een academica uit Nederland, en ben actief geweest in diverse linkse bewegingen voor vrede, milieu en derde wereld’. Als je ook zo over hulp aan de derde wereld denkt, denk ik dat het goed is dat er geen ontwikkelingshulp volgens het recept Ratna wordt gegeven. Hoe kun je dit dan in overeenstemming brengen met die idealen waar je zelf voor zegt te staan? Bovendien, wat is er mooi aan de muur? Maar los daarvan, ook zo mooi wonen op die heuveltoppen, met die opeengepakte verpauperde Palestijnen aan je voeten, waarvan zelfs het water wordt weggepompt om aan een eerste levensbehoefte te voldoen als bijvoorbeeld het vullen van een zwembad. Lang leve de vrede, het milieu en de derde wereld! Lijkt me ook heerlijk wonen op gestolen land, terwijl de rechtmatige eigenaren als bedelaars aan je voeten leven, vooral voor je eigen gemoedsrust. Heel rustig en mooi! Lijkt me dat je geen ‘academica’ hoeft te zijn om te snappen dat dit niet helemaal spoort’. En wat bedoel je met concessies? Dat het Palestijnse geweld stopt? Dan zou je juist die nederzettingen moeten ontmantelen. Als je andere concessies zou bedoelen, hoeveel concessies moeten de Palestijnen nog doen? Nog meer land opgeven? Ik vrees dat de bodem wel is bereikt.

‘links’

Nu het communisme (Stalin) toch ter sprake is gekomen, neem zeker kennis van deze passage. Het is zo’n beetje het enige statement van Ratna over zichzelf, waarin ze iets vertelt over haar eigen achtergrond:

‘Veel mensen ter linkerzijde vragen zich tegenwoordig af hoe ze indertijd zo lang sympathie konden blijven houden voor de Sovjet Unie en voor China. In een discussie hierover meende ik onlangs dat de CPN zich rond 1980 officieel distantieerde van de Sovjet-Unie. “Toen al?”, vroeg mijn gesprekspartner. “Al?”, zei ik, “ik noem dat pas, want voor een ieder die het wilde zien was toen toch allang duidelijk dat het systeem niet deugde, en dissidenten en een ieder die ook maar enige kritiek durfden te uiten werden opgesloten of naar een werkkamp gestuurd?” Ik was toen nog erg jong, maar ik liep enthousiast mee in de grote vredesdemonstraties van begin jaren ’80 en scandeerde de leus: “liever een Rus in de keuken dan een raket in de tuin”. In feite betekent dat dat je liever in een dictatuur wilde leven dan je te bewapenen. Een absurd idee. Als 15 jarige mag je dat roepen, maar als 25 of 36 jarige zou je beter moeten weten. Voor de duidelijkheid: dit was niet de algemene opvatting van de vredesbeweging, en de vragen die men stelde bij de wapenwedloop waren volkomen legitiem. Het geeft echter wel een bepaald sentiment weer van een deel van de beweging, en de kritiekloze houding van velen jegens de Sovjet Unie. Het feit dat ze tegen Amerika zijn en haar macht en moraal ter discussie stellen, is toen en nu de rechtvaardiging gewelddadige duistere ondemocratische bewegingen of regimes te steunen. Het zijn helaas niet alleen tieners die koketteren met Hamas en Hezbollah, en Israël een racistische Apartheidsstaat noemen. Collectieve blindheid komt in alle lagen van de bevolking voor en onder alle leeftijden. Het is tijd voor een paradigma switch’. (http://www.zionism-israel.com/blog/)

Wat mij betreft een zeldzaam obligaat (truttig) verhaal en ook nog een manke vergelijking. Ik denk dat dit verhaal meer hout zou snijden als: ‘Tot in de jaren tachtig stond vrijwel heel Nederland onvoorwaardelijk achter Israël, niet geheel los te zien van onze terechte schaamte dat wij wel erg veel Joodse landgenoten hadden verloren in de periode 40-45, zeker als je het vergelijkt met Denemarken, België en Frankrijk. Na de slachting van Sabra en Shatila in 1982, gedurende de Libanonoorlog, begon dit heel langzaam te veranderen. ‘Toen al?’ ‘Al?’ Ik noem dat pas, want iedereen kon toen al zien dat de bezetting van de Palestijnse gebieden….’ etc. Lijkt me duidelijk. Die paradigma switch heeft ze overigens gepikt van Anja Meulenbelt, zie http://anjameulenbelt.sp.nl/weblog/2004/07/28/de-paradigmastrijd-1/ . Al met al een wat kreupele poging om het verhaal van Meulenbelt om te draaien (met wie ze overigens een paar heftige confrontaties heeft gehad, zie http://anjameulenbelt.sp.nl/weblog/2008/07/27/geen-apartheid/ of op een van Ratna’s blogs: http://www.zionism-israel.com/blog/archives/00000226.html).

In de wereld van Ratna Pelle ligt de vijand altijd en overal op de loer. Haar visie op Israël druipt van de Asterix en Obelix romantiek, waarin een klein dorpje dapper weerstand bood tegen de omringende agressors. Iedereen die haar getroubleerde blik op de werkelijkheid niet deelt is zo’n beetje een antisemiet, die met alle middelen bestreden dient te worden. Palestijnen zijn voor haar volkomen ontmenselijkt, zie haar uitspraken over het grote percentage minderjarige slachtoffers in Gaza. Dan hebben we het nog niet over de Nakba, die volgens Ratna nooit heeft plaatsgevonden, zie deze bijdrage, of een artikel dat ze een keer in Trouw geplaatst heeft weten te krijgen, waarin ze de prominente Israëlische historicus Ilan Pappé tracht aan te vechten, die een standaardwerk over de Nakba schreef (The ethnic cleansing of Palestine, 2006). In die zin is ze ook een ‘Nakba-negationist’. ‘Er was geen sprake van etnische zuivering’, aldus mevrouw Pelle. Toch is in deze recensie in Trouw haar toon aanmerkelijk gematigder dan wanneer ze in haar eigen territorium opereert, waar zij alle remmen los gooit en zich lekker laat gaan. Over Pappé schrijft zij op een van haar eigen sites, www.zionism-israel.com:

‘Pappé minacht feiten niet alleen zelf, hij draagt dit ook over op zijn leerlingen. In 2005 was een leerling van hem, Teddy Katz, door oud-soldaten aangeklaagd nadat deze in zijn proefschrift had beweerd dat zij massaslachtingen hadden aangericht in het Palestijnse dorp Tantura. Het bleek dat hij de tekst van de opgenomen interviews met de soldaten op essentiele punten had veranderd in zijn proefschrift. Katz zag zich gedwongen delen van zijn proefschrift aan te passen, maar Pappe bleef hem verdedigen, en beweerde dat zowel hij als Katz werden vervolgd om politieke redenen en de universiteit hem wilde ontslaan. Vervolgens riep hij academici van over de hele wereld op om zijn universiteit – de universtiteit van Haifa – te boycotten. Onnodig te zeggen dat dit alles voor een aanzienlijke publiciteit heeft gezorgd en hem beroemd gemaakt tot ver buiten Israël. Vooral initiatiefnemers van boycot-acties tegen Israël vonden in hem een dankbare bondgenoot – wie kan ze nu nog van antisemitisme beschuldigen? Zijn gesjoemel met feiten, en zijn rancuneuze en kinderachtige gedrag jegens zijn eigen universiteit schijnt er voor deze groeperingen niet toe te doen. Iedereen die hen helpt in hun kruistocht tegen Israël is welkom. EAJG en UCP zijn geen vredesorganisaties (????? Dit zijn dus ‘Een Ander Joods Geluid’ en ‘United Civilians for Peace’, FS); zij dragen niet bij aan vrede en verzoening tussen Israël en de Palestijnen. Zij praten aanslagen tegen Israël goed als ‘legitiem verzet’ en hebben meermaals sprekers op door hen georganiseerde bijeenkomsten of demonstraties uitgenodigd die Hezbollah en Hamas verdedigen, zoals Abu Jahjah van de Arabisch Europese Liga. Ook hebben woordvoerders van beide organisaties meermaals een vergelijking gemaakt tussen de bezetting van de Palestijnse gebieden en de bezetting van Nederland door de Nazi’s, en Israël vergeleken met de Nazi’s, zoals bijvoorbeeld tijdens de recente toespraak van EAJG-lid Max Wieselman bij kamp Westerbork. Zulke vergelijkingen zijn onjuist, kwetsend en dragen slechts bij tot polarisatie (gelukkig predikt Ratna Pelle louter verzoening, en is het ‘bijdragen aan polarisatie’ wel het laatste dat je haar in de schoenen kunt schuiven, FS). Dat weten deze organisaties ook wel, net als dat zij de ideeën van Jahjah kennen, en kiezen dus bewust voor deze aanpak. Daarom vind ik het nogal vreemd dat zij door velen nog steeds als vredesorganisaties worden gezien. Een Ander Joods Geluid betekent allerminst een beter Joods geluid, en je hoeft geen groter-Israël aanhanger te zijn om je tegen hen te keren’. (http://www.zionism-israel.com/blog/archives/00000116.html)

Een paar kanttekeningen. Eerst de kwestie Katz. Over de zaak Teddy Katz is veel geschreven. Katz studeerde bij Pappé af aan de Universiteit van Haifa met een scriptie over de massaslachting van het Palestijnse dorp Tantura, in de nacht van 22 op 23 mei 1947 (volgens enkele bronnen is het overigens een misverstand dat Pappé zijn eerste begeleider was, dit zou Kais Firro geweest zijn, zie http://www.counterpunch.org/amit05112005.html). Aanvankelijk waren Pappé en een aantal coreferenten zeer lovend over het onderzoek van deze afstuderende historicus, dat hij had gedaan op basis van interviews met ooggetuigen. Ook de pers had er belangstelling voor: de krant Ma’ariv publiceerde een interview met Katz over zijn scriptie-onderzoek. Academica Ratna Pelle blijkt overigens het verschil tussen een scriptie (MA) en een proefschrift (PhD) niet te kennen, maar dat terzijde. Of ze kent de details van deze zaak niet zo goed en gaat alleen maar af op een artikeltje, vermoedelijk afkomstig uit betrouwbare Zionistische bron, dat zou natuurlijk ook kunnen. Maar hoe dan ook, na dit interview begonnen de problemen; Katz werd aangeklaagd door veteranen die aan militaire acties hadden deelgenomen. Pappé heeft zijn student altijd verdedigd, maar de enorme druk werd Katz uiteindelijk teveel en hij gaf in het openbaar toe dat hij ‘fouten’ zou hebben gemaakt. De zaak werd geschikt toen Katz een advertentie plaatste met de verklaring: ‘Vandaag verklaar ik dat er in Tantura geen slachting heeft plaatsgevonden. Ik geloof de Alexandroni (zo heette de desbetreffende brigade) veteranen die elke betrokkenheid bij een dergelijke slachting uitdrukkelijk ontkennen. En ik herroep de in mijn scriptie impliciet verpakte conclusie dat er onder ongewapende of weerloze mensen een bloedbad is aangericht’ (geciteerd uit Chris van der Heijden, Israël, een onherstelbare vergissing, uitgeverij Contact, 2008, p. 15). Kort na deze verklaring kreeg Katz spijt en verklaarde alsnog achter zijn eigen onderzoek te staan. Hij poogde de zaak te heropenen, maar deze werd ook door het Israëlische Hooggerechtshof niet ontvankelijk verklaard. Pappé, die altijd achter de eerdere versie van Katz had gestaan, was diep verontwaardigd door het gebrek aan steun van zijn eigen universiteit voor deze student en verliet Israël om hoogleraar te worden in Exeter. Zijn oproep tot boycot van zijn vroegere universiteit moet ook in dat licht worden gezien. Pappé legt het zelf overigens duidelijk uit in zijn artikel Academic Freedom under assault, zie http://ilanpappe.com/?p=23#more-23 . Duidelijk wordt dan ook dat de zaak Katz niet het enige was dat er speelde, uit het artikel blijkt ook dat er meer aan de hand was op de Universiteit van Haifa. Verder vermeldt wikipedia het volgende over de kwestie Katz (http://en.wikipedia.org/wiki/Ilan_Papp%C3%A9): Pappé publicly supported an M.A. thesis by Haifa University student Teddy Katz, which was approved with highest honors, that claimed Israel had committed a massacre in the Palestinian village of Al-Tantura during the war in 1948, based upon interviews Arab residents of the village and Israeli veteran of the operation.[20] Neither Israeli nor Palestinian historians had previously recorded any such incident. Meyrav Wurmser describes it as a “made-up massacre,”[21] but according to Pappe “In fact the story of Tantura had already been told before, as early as 1950 . . . It appears in the memoirs of a Haifa notable, Muhammad Nimr al-Khatib, who, a few days after the battle, recorded the testimony of a Palestinian.”[22] In December 2000, Katz was sued for libel by veterans of the Alexandroni Brigade and after the testimony was heard, he retracted his allegations about the massacre. Twelve hours later, he retracted his retraction. Following the trial the university appointed a committee to reexamine the thesis, which decided to overturn the original decision and fail it.[23][24] Pappé continues to defend both Katz and his thesis.[25][26] Tom Segev and others[25] argued that there is merit or some truth in what Katz described.[24] According to the Israeli new historian Benny Morris, although war crimes were committed, there’s “no unequivocal proof of a large-scale massacre.”[27]

Los van of Katz nu wel of niet gelijk had in de kwestie Tantura, dit is het volledige verhaal. Het lijkt mij vooral een bijzonder tragische geschiedenis voor Teddy Katz en ik zou niet graag in zijn schoenen hebben gestaan. Als ik er toen van had geweten zou ik met liefde een handtekeningenactie of een steuncomité voor hem zijn begonnen, want los of zijn beweringen klopten, dit had in de academische arena moeten worden uitgevochten en niet voor de rechter door belanghebbende veteranen die zelf onderwerp van onderzoek waren. Is net zoiets als een scriptie onderzoek over de politionele acties in Indonesië laten beoordelen door de veteranen van de speciale commando troepen van de missie op Celebes, die onder bevel stonden van ene kapitein Raymond P.P. Westerling. Maar als we zien wat Ratna van dit verhaal heeft gemaakt, in het midden latend of het onderzoek van Katz correct was of niet, dan is het wel stuitend hoe academica Ratna lak heeft aan de academische vrijheid en kiest voor botte propaganda en militaire intimidatie. We zullen hier nog een paar krasse staaltjes van zien. En dan de bewering dat Een Ander Joods Geluid en United Civilians for Peace geen vredesorganisaties zijn. Wat betreft de ‘Holocaust-vergelijkingen’, waarschijnlijk doelt Ratna op het boek van Hajo Meijer, oprichter van Een Ander Joods Geluid en overlevende van Auschwitz. Hajo Meijer heeft in zijn boek ‘Het einde van het Jodendom’ (hij bedoelt hier overigens mee: het einde van de grote humanistische traditie van het Jodendom, waar hij mee vertrouwd is) wel een soort vergelijking gemaakt met de politiek van de Nazi’s. Hij heeft de situatie in Israël en de houding naar de Palestijnen vergeleken met de situatie van de Duitse Joden aan het begin van de Nazi tijd, voordat er sprake was van massale vervolging, deportatie en uitroeiing. Hij stelt dat de manier waarop de Israëlische politiek omgaat met de Arabieren hem doet denken (is dus iets anders dan ‘gelijk aan’) aan de situatie in Duitsland in de jaren dertig, zoals hij die zelf heeft ervaren. Dat is voor hem ook een belangrijke persoonlijke drijfveer om de Israëlische politiek af te keuren. Maar hij zegt expliciet dat er geen vergelijking is met de ‘Endlösung’. Je kan erover twisten of deze vergelijking legitiem is (mijns inziens overigens wel en Meijer weet deze vergelijking, puttend uit zijn persoonlijke ervaringen, goed te beargumenteren), maar Meijer gaat hier zeker buitengewoon gewetensvol mee om. Over het uitnodigen van Abu Jahjah kun je twisten (Jahjah zegt overigens een felle antizionist te zijn, geen antisemiet), maar dat de eem rechtse politicus en voormalig uitsmijter in een nachtclub maar nu minister en vice premier Avigdor Lieberman door het CIDI vriendelijk wordt onthaald vind ik wellicht nog iets ernstiger. En dat wordt weer door Ratna met vuur verdedigd. Een kleine greep uit de verschillende uitspraken van de voorman Israëlisch extreem rechts (bron):

“It would be better to drown these prisoners in the Dead Sea if possible, since that’s the lowest point in the world.” (Deputy PM Avigdor Lieberman on a potential amnesty to be offered to 350 Palestinian prisoners, 7 July 2003)

“We must continue to fight Hamas just like the United States did with the Japanese in World War II. Then, too, the occupation of the country was unnecessary.” (Foreign Minister Avigdor Lieberman, January 2009)

“They have no place here. They can take their bundles and get lost” (Foreign Minister Avigdor Lieberman on Arab Israelis, May 2004)

Maar dat deze man met alle égards wordt behandeld vindt Ratna de normaalste zaak van de wereld, waarna ze nog een paar ontstellende mededelingen doet:

‘Lieberman wordt ook zwaar aangerekend dat hij in een nederzetting woont. Dit zou zijn ware intenties tonen en laten zien hoe extreem hij is. Niet alleen actiegroepen gebruiken dat tegen hem, ook de NRC gebruikt dit in een bijzonder suggestief artikel over hem, waarin hij wordt neergezet als de grote voorman van de kolonisten, die voor het behoud van ‘Judea en Samaria’ zal strijden en dan niet alleen met vreedzame middelen. In werkelijkheid heeft hij gezegd met de evacuatie van zijn nederzetting, Nokdim, te zullen instemmen in het kader van een vredesverdrag. Je kunt natuurlijk twijfelen aan de oprechtheid daarvan, maar uitspraken van medebewoners van Nokdim gebruiken om aan te tonen dat Lieberman geen vrede wil, is niet minder onbetrouwbaar. Ik vind deze ‘kritiek’ dan ook niet geheel terecht. Wonen in een nederzetting is geen misdaad, al laat het, zeker buiten de grote blokken en Jeruzalem, wel zien dat hij niet staat te springen om een Palestijnse staat. Mensen wonen om verschillende redenen over de Groene Lijn, uit (religieuze) verbondenheid met het land, of omdat het er rustig en mooi is en bovendien goedkoop wonen, of omdat men vindt dat Israël dit gebied moet houden, of omdat men denkt dat de nederzettingen een geschikt drukmiddel zijn om de Palestijnen zover te krijgen om Israël echt te erkennen en de daarvoor noodzakelijke concessies te doen’. (http://www.zionism-israel.com/blog/archives/00000403.html, het laatste stukje was al gepasseerd in mijn eerdere discussie met Wouter)

Ratna laat hier een wel zeer reactionaire kant van het Zionisme zien, zoals het ook in Israël door velen niet gepruimd wordt. Ik zal iets verderop haar bijdragen over de Gaza oorlog bespreken, maar vergelijk het geloei van haar eens met deze oproep van in Nederland wonende Israëli’s? Met hen heb ik het echt te doen. Zij keuren de politiek van hun land onomwonden af. Maar misschien zijn dat in Ratna’s ogen ook ‘antiziosemieten’. In die zin is Ratna eerder extreem rechts dan de progressieve Zioniste waarvoor zij zich tracht uit te geven. Heerlijk die vrede en het millieu en het creëren van een utopisch paradijs, zolang die Palestijnen maar en enkeltje Jordanië krijgen. Een zoetsappige Kibboetz idylle, waar ook meer Nederlanders lange tijd in geloofden. Alleen is dat kitscherige beeld gelukkig aan het veranderen en dat zit Ratna dwars, vandaar haar tirades. Zo komt ze in ieder geval op me over. Naar haar motieven kan ik slechts gissen, maar het lijkt op de pure dweepzucht van een wannabe of een fanatieke bekeerling. Verder is wonen in een nederzetting is voor de Israëlische wet niet illegaal, maar die nederzettingen zijn natuurlijk wel illegaal naar het internationale recht, dat door de staat Israël met voeten getreden wordt.

Wie ook ‘links’ is, is Wouter, al uit hij zich op een andere manier dan Ratna (zijn pennenvruchten zijn in regel iets minder geraffineerd). Een kleine passage uit een statement over zichzelf:

‘Gek op Israël en Joden”, zo werd ik al snel omschreven door een Jood die ik een eindje verder had geholpen met zijn Joodse voorouders. Moet je gek zijn om het in deze tijd als linkse jongen voor Israël op te nemen, of je te interesseren voor het lot van de Joodse gemeenschappen die in hedendaags Limburg zo pijnlijk afwezig zijn? Ik maak me vooral kwaad om al die linksen en pseudo-linksen die menen dat het om tegen Israël en het aan te trappen. Ik kots van al die mensen die verontwaardigd roepen dat Hamas toch democratisch gekozen was – Nou, dat was Hitler ook! En ik walg al helemaal van de boycot Israël aktivisten. Goede, eerlijke en progressieve mensen in Israël en hier, die hun tijd en aandacht liever zouden geven aan het weer op gang krijgen van het vredesproces in het Midden-Oosten, moeten nu hun tijd verdoen met het verdedigen van het bestaansrecht van Israël tegen de leugens en haatzaaierij van die achterlijke anti-Zionisten’ (http://sittard.blogspot.com/2007/08/gek-op-isral-en-joden.html).

Dit is ongeveer de huisstijl van Wouter (hij is in regel wat directer dan Ratna). ‘Gek op Joden…’ Over ‘filosemitisme’ gesproken. Ik zou er bijna een beetje bang voor worden. We zullen hier later nog wat meer van dit soort statements zien. Overigens wil ik in deze Wouter wel een serieuze reactie geven. Ik ben het wel met Wouter eens dat de verkiezing van Hamas problematisch is (het lijkt me overigens niet hetzelfde als de NSDAP, al was dat in het begin ook nog niet zo zichtbaar, tenminste het definitieve besluit tot de ‘Endlösung’ kwam pas in begin 1942, op de Wannsee Konferenz, al had Hitler ruim daarvoor al genoeg toespelingen gemaakt, zelfs al in Mein Kampf). Maar als je een voorzichtige historische parallel kunt trekken dan lijkt me deze meer toepasselijk: dat de NSDAP groot kon worden in de Weimar Republiek was natuurlijk een gevolg van het systematisch afknijpen van de Duitsers na de Eerste Wereldoorlog. Ik vergoelijk het daarmee niet, maar het was wel de oorzaak. Maar als je nu ziet onder wat voor omstandigheden de inwoners van Gaza leven (over afknijpen gesproken), dan lijkt het mij de beste manier om Hamas te bestrijden vooral het geven van enig perspectief aan de Palestijnen. Tot op heden heeft Israël dat nog nooit gedaan. Zie hier de kern van het probleem Hamas, al heeft het ook te maken met falend Palestijns leiderschap. Maar het hoofdprobleem is de onderdrukking door Israël. En dat is nu juist hetgeen waar Wouter en Ratna niets van willen weten. Misschien heb ik wat betreft Gaza een goede literatuurtip. Lees zeker Drinkend uit de Zee van Gaza (in Nederland uitgegeven door de Balie, 2002), van de Israëlische journaliste Amira Hass, correspondente van de Ha’aretz. Om meteen de aanprijzing van de grote Israëlische schrijver David Grossman erbij te halen: ‘In deze donkere tijden heb ik regelmatig het gevoel dat het werk van Amira Hass een van de zeldzame tekenen van gezond verstand, moed en menselijke waardigheid is’. Of willen Ratna en Wouter soms beweren dat Amira Hass en David Grossman ook anti…(vul zelf maar in) zijn? Ik ben het wel weer met Wouter eens dat er ook goede en progressieve mensen in Israël zijn (zoals bijvoorbeeld Amira Hass). Alleen hebben die in regel niet dezelfde extremistische of wat mij betreft zelfs gestoorde standpunten over de rechten van de Palestijnen als Ratna en Wouter. Want die lijken meer op die van Avigdor Lieberman.

‘gekleurd’

Echt bont maakt Ratna Pelle het met haar agitatie-campagne tegen het rapport van de Commissie Goldstone, de commissie die namens de VN eventuele mensenrechtenschendingen gedurende de laatste Gaza Oorlog onderzocht. Israël weigerde overigens vantevoren om mee te werken aan dit onderzoek en wilde de commissie zelfs Gaza niet binnenlaten (de commissie kwam uiteindelijk Gaza binnen via Egypte). De conclusies van dit rapport waren vernietigend. Israël schreeuwde achteraf moord en brand en Ratna leent zich graag uit om de rol van Mohammed Said al-Sahaf op zich te nemen, de vroegere Iraakse minister van Informatie onder wijlen Saddam Hoessein (‘There were no warcrimes and human rights violations in Ghaza!’). Voorbeeld, Ratna in Trouw (20 mei 2009):

‘Het pas verschenen VN-rapport over het Israëlische militaire optreden in de Gaza-strook liegt er niet om. De onderzoekscommissie verwijt het Israëlische leger ’roekeloze onachtzaamheid’ jegens VN-personeel en de Palestijnse burgerbevolking. Hierdoor zijn veel slachtoffers gevallen. Het beeld dat Israël buitensporig geweld heeft gebruikt, zonder veel bereikt te hebben, wordt door dit VN-rapport nog eens bevestigd. Toch is dat beeld niet juist. De drastische Israëlische interventie heeft inderdaad burgerslachtoffers geëist, maar dat was bijna onvermijdelijk gezien de stedelijke omgeving waarin de Palestijnse strijders zich moedwillig verschansten met hun raketwerpers (daar gaan we weer , FS). Operatie Cast Lead heeft echter ook tot een ernstige verzwakking van Hamas geleid. Dankzij superieur inlichtingenwerk, een uitstekende samenwerking tussen de krijgsmachtdelen, en zeer geavanceerde doelgeleidingsmethoden, werd het gevechtsvermogen van Hamas een enorme klap toegediend. En dit zonder noemenswaardige verliezen aan Israëlische zijde’ (en burgerslachtoffers aan Palestijnse zijn dus niet noemenswaardig? Het is maar wat je voorbeeldig noemt, FS) .

Elders heeft ze het volgende te melden:

In een opiniestuk in NRC Handelsblad op 3 november hekelde Dries van Agt het feit dat Nederland in de VN Mensenrechtenraad op 16 oktober tegen een resolutie stemde die de conclusies van het Goldstone rapport over de Gaza Oorlog onderschreef. Volgens de Nederlandse stemverklaring is de resolutie ‘niet bevorderlijk met het oog op de inspanningen om het vredesproces nieuw leven in te blazen’, waarmee Nederland volgens Van Agt een ‘onzalige tegenstelling tussen recht en vrede’ suggereert. De Nederlandse tegenstem tegen de resolutie over het Goldstone rapport zou indruisen tegen Nederlands eigen beleid om straffeloosheid van oorlogsmisdaden tegen te gaan, en tegen Verhagens eigen uitspraak dat er geen vrede mogelijk is zonder gerechtigheid. Het rapport van de commissie Goldstone is volgens hem gedegen, accuraat, en uitgevoerd op basis van een evenwichtig mandaat en “onder leiding van één van ‘s werelds meest gezaghebbende juristen wiens integriteit boven iedere twijfel is verheven.”

Op de gedegenheid en objectiviteit van de commissie Goldstone en haar rapport valt wel wat af te dingen. Eén van de commissieleden sprak al voor het onderzoek begon een oordeel uit over de ‘Israëlische agressie’ in Gaza. De commissie kreeg haar mandaat van de VN Mensenrechtenraad, die zelfs door Ban Ki-Moon is gehekeld voor haar sterke focus op Israël in vergelijking met andere landen en misstanden. Terwijl Israël ritueel op iedere zitting wordt veroordeeld, en er voor de bezette gebieden een speciale mensenrechtenrapporteur is, worden notoire mensenrechtenschenders als Soedan, Zimbabwe en Wit-Rusland doorgaans ontzien, en tot een veroordeling van een Arabisch of islamitisch land komt het sowieso nooit. Met Libië als voorzitter en leden als Iran en Saoedi-Arabië is natuurlijk ook geen recht te verwachten. De opdracht van de Mensenrechtenraad hield in om alleen Israëlische oorlogsmisdaden te onderzoeken, en Goldstone heeft zijn opdracht zelf verruimd om ook oorlogsmisdaden van Hamas mee te nemen.

Ondanks deze uitbreiding is het rapport zeer gekleurd (je meent het, net als NRC Handelsblad, kom ik later op terug. Gelukkig maar dat jij dat niet bent, FS). Het is voor een groot deel op Palestijnse bronnen gebaseerd, zoals het Palestinian Center for Human Rights (PCHR) en TWATHEQ, een organisatie die door Hamas is gecreëerd en direct onder haar toezicht staat. Uit vergelijkingen van de lijsten van omgekomen Palestijnen die het Goldstone rapport als burgers classificeert, met de dodenlijsten van strijders op de websites van Hamas en Islamitische Jihad, blijkt dat honderden namen op beide lijsten voorkomen. Op de weblog Elder of Ziyon is een lijst gepubliceerd van liefst 349 namen van Palestijnen die als ‘burgers’ op de lijst van slachtoffers staan van het PCHR, maar die ook voorkomen op diverse lijsten van Palestijnse gewapende groeperingen. Zo wordt de politiemacht, die op de eerste dag zwaar was getroffen, als civiel beschouwd, ondanks duidelijke bewijzen dat minstens driekwart van hen ook bij een van de gewapende groeperingen, meestal de Al Qassam Brigades, was aangesloten. Volgens de definitie die sommige organisaties geven van een strijder en een burger is een ieder een onschuldige burger die niet op het moment dat hij door Israël wordt getroffen oorlogshandelingen verricht. Dat maakt het welhaast onmogelijk voor Israël (en voor ieder ander land) om tegen een guerrillaleger of terroristen te vechten, omdat zij de vijand niet openlijk tegemoet treden en vaak geen uniformen dragen.

Lees verder op http://www.zionism-israel.com/blog/archives/00000400.html

Het aardige is dat Ratna een cruciaal detail niet vertelt. Uit alles wat ze opsomt laat ze een ding weg, wat doorslaggevend is (dit soort omissies behoren standaard tot Ratna’s repertoire, zoals we langzamerhand wel gezien hebben). Dat is dat Israël bij voorbaat niet aan het Goldstone rapport wilde meewerken. De commissie werd zelfs de toegang tot Israël ontzegd (de commissie kon Gaza binnenkomen via Egypte). Dat is vreemd: van tevoren proberen zoveel mogelijk een onderzoek te saboteren, in plaats van de gelegenheid gebruik te maken om de eigen kant van het verhaal te doen en achteraf de commissie van van alles en nog wat te beschuldigen. En daar zat nu juist de cruciale fout: Israël wilde geen onderzoek naar Gaza. Je kunt je afvragen waarom. Omdat het teveel te verbergen had? Daarna is er veel ingezet om de commissie zwart te maken en Ratna, hijgerig als ze is, biedt zich graag aan om de Israëlische informatiepolitiek welwillende lippendienst te bewijzen. Maar de kern was dat Israël van tevoren iedere medewerking weigerde, terwijl er alle reden toe was om tenminste een onderzoek in te stellen. Het enige wat Ratna daarover heeft te zeggen is: ‘Ondanks deze uitbreiding is het rapport zeer gekleurd. Het is voor een groot deel op Palestijnse bronnen gebaseerd’. Heel goed Ratna, maar zoiets noemen we gewoon sjoemelen, oftewel propaganda. Israëlische bronnen werden door namelijk door Israël zelf achtergehouden. Eerst medewerking weigeren en dan roepen dat je niet gehoord bent. Dat is precies wat Israël gedaan heeft en Ratna hoereert graag met het Israëlische spel mee. Overdrachtelijk, want nee, Ratna, ik ben nog steeds niet geïnteresseerd in je bedpartners, zoals je suggereerde in onze eerdere kleine woordenwisseling (op http://www.standejong.nl/2009/10/02/nrc-verloochent-principes-bij-berichtgeving-israel/, bericht 66 en 67, helemaal onderaan, maar kom er later nog uitgebreider op terug). Waarom zou ik? Hoe kwam je op het idee? Maar wat heeft Ratna zelf over de Gaza oorlog te melden? Als je dit hebt gelezen begrijp je ook meteen waarom ze zo op dat rapport is gebrand. Op een van haar andere blogs gooit ze het over een andere boeg en probeert ze de door Goldstone bekritiseerde daden van Israël niet te ontkennen maar recht te praten. Want zie de eerder aangehaalde smaakvolle passage over de Palestijnse kinderslachtoffers:

‘De campagne heeft in totaal tot aan het unilaterale staakt-het-vuren op 17-18 januari 3 weken geduurd, waarbij naar verluid zo’n 1.300 Palestijnen zijn omgekomen en 13 Israëli’s. Over het aantal burgerslachtoffers en strijders verschillen beide partijen sterk van mening. Volgens sommige bronnen is eenderde van de Palestijnse doden kind, volgens andere is dat aantal veel lager. Het maakt ook uit of je 16- en 17-jarigen die soms al volwaardig meedoen in de strijd als kind definieert, en we moeten niet vergeten dat de gemiddelde leeftijd in Gaza 17 jaar is (curs. FS). http://www.israel-palestina.info/gaza_oorlog.html

Eerder heb ik er al op gewezen dat dit niet bepaald de manier is om deze misdaden recht te praten. Het blijven oorlogsmisdaden. En het Goldstone rapport heeft nu net deze zaken aan de kaak gesteld. Is het daarom dat ze zo op dat rapport is gebrand? Het lijkt me duidelijk dat Ratna echt de meest betrouwbare persoon is om een verhaal over de Goldstone commissie te houden, zoals ze op haar andere blog doet, waar ze de schijn van degelijkheid probeert op te houden. Maar met deze al eerder besproken passage valt ze wel lelijk door de mand. Als tegenwicht haal ik hier Conny Mus aan, correspondent van het RTL nieuws. Op de website van RTL nieuws schreef hij een uitstekende column over deze kwestie. Bij deze de complete tekst (bron):

ISRAEL PLEEGT OORLOGSMISDADEN

De joodse rechter Richard Goldstone neemt geen blad voor zijn mond: Israёl heeft zich schuldig gemaakt aan oorlogsmisdaden en heeft mensenrechten geschonden. Het VN rapport , dat onder Goldstone tot stand kwam, is het meest vernietigende wat Israёl ooit heeft moeten slikken sinds de oprichting van de joodse staat.

Mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International en het Internationale Rode Kruis kwamen eerder al tot dezelfde conclusie. En ook de 100 procent Israёlische club Breaking the Silence concludeerde dat Israёl oorlogsmisdaden heeft begaan. Met Nederlands overheidsgeld interviewden zij 26 Israёlische militairen die tijdens de Gaza oorlog dienden. En ook zij beaamden wat eerdere rapporten, en nu ook het vernietigende VN rapport weer duidelijk maakt.

Goldstone: Jood, zionist en VN rechter Ondanks het feit dat het VN rapport onder leiding van een jood en zionist tot stand kwam weigerde Israёl alle medewerking. Sterker nog, er werd van alles aan gedaan om Goldstone en zijn medewerkers buiten Gaza te houden. Maar uiteindelijk kwamen ze via Egypte toch binnen om hun gedegen onderzoek uit te voeren.

Vernietigend Nu het rapport op tafel ligt, is het dan ook als een bom ingeslagen. Israёl wist dat er een kritisch rapport zou komen – uiteindelijk weten zij als geen ander wat er zich afgespeeld tijdens hun militaire offensief in Gaza – maar dat het zo vernietigend zou zijn, daar hadden ze niet op gerekend. Nooit eerder werd Israёl keihard en duidelijk aangeklaagd voor oorlogsmisdaden.

Israёl’s antwoord op het rapport – net als op al die andere rapporten – is vrij simpel; Het rapport is eenzijdig, het klopt niet en het is allemaal politiek gekleurd door mensen die Israёl in een slecht daglicht willen zetten. Dat is min of meer het antwoord dat Israёl altijd kant en klaar heeft liggen als er kritiek is op het beleid en of militair optreden van het land.

Diplomatiek offensief Nu wordt er een diplomatiek offensief, eentje zonder wapens natuurlijk, geopend door Israёl om de mogelijke gevolgen van het rapport te ondermijnen. Want die gevolgen kunnen grote problemen gaan opleveren. Als de Verenigde Naties het rapport gaat bespreken tijdens haar algemene vergadering, dan zou het kunnen gebeuren, dat ze het Internationaal Gerechtshof in Den Haag opdracht geven Israёl aan te klagen. Dat betekent dat Israёlische officieren, generaals, maar ook Israёl’s premier en andere ministers verantwoordelijk voor deze oorlog, zich moeten verantwoorden voor het Internationaal Gerechtshof in onze regeringsstad Den Haag. Zo niet, dan lopen zij het risico gearresteerd te worden zodra zij buiten Israёl op reis gaan.

Minister Verhagen

Minister Verhagen in Sderot Israёl doet er dus alles aan om dit rapport zo snel mogelijk te laten verdwijnen. Wat Nederland betreft hebben ze geen problemen. Onze minister Verhagen staat bekend als een vriend van Israёl. Hier wordt hij de pro-Israёl minister uit Nederland genoemd. Minster Verhagen was het niet eens met de commissie Goldstone toen deze haar opdracht kreeg en antwoordt nu dat hij het jammer vindt, dat het rapport over de oorlog gericht is op Israёl en niet op Hamas. Jammer, oke dit is ook het Israёlische standpunt. Maar dan heeft minister Verhagen het rapport niet gelezen, want ook Hamas heeft volgens het rapport zich schuldig gemaakt aan oorlogsmisdaden en moet zich ook verantwoorden. Ja, minister Verhagen, dat staat erin.

Hebben we iets verkeerd gedaan? De Israёlische media is eensgezind, maar toch zie je verrassende artikelen. Natuurlijk vraagt iedereen zich af, hoe het kan dat een joodse rechter, nota bene een zionist, wiens dochter elf jaar uit joods idealistische overtuiging in Israёl woonde, met zo’n harde conclusie komt. Niemand vraagt zich af: was er iets mis met ons militaire optreden? Eerder in de geschiedenis heeft Israёl zelf onderzoek gedaan naar misstanden. Zowel in Libanon als in de Palestijnse gebieden. De conclusies van die onderzoeken waren ook vaak vernietigend. De Libanonoorlog in 2006, heeft Israёl zelf onderzocht en de Israёlische rechter die aan het hoofd van dat onderzoek stond, was net zo vernietigend in zijn eindconclusie als Goldstone met zijn VN onderzoek. Overigens traden Israёl’s minister van defensie en de opperbevelhebber van het leger af, naar aanleiding van Israёl’s eigen onderzoek naar de Libanonoorlog.

Het verschil is echter, dat dit een internationaal onderzoek is. De gevolgen daarvan kunnen verschrikkelijk zijn voor Israёl. Niet in Nederland hoor, daar kunnen de verdachten uit Israёl rustig met vakantie blijven gaan. Ze hebben uiteindelijk minister Verhagen als vriend en reisleider. Maar verder in de wereld zullen ze zeker in de problemen komen.

Nieuw jaar – Shana tova De rechtse Israelische krant, hier ook wel de spreekbuis van de joodse kolonisten genoemd, verraste mij volledig met een artikel van Larry Derfner. Hij maakt gehakt van Israёl´s reactie op het rapport . Dit schreef hij over Israёl’s opdracht aan alle ministers en ambassades in de wereld om een diplomatiek informatie offensief te openen:

“ Het heeft geen zin. We kunnen de informatie oorlog niet winnen, en de reden is dat wij geblinddoekt zijn. We hebben die blinddoek zelf opgedaan. We deden dat, omdat we niet willen zien wat we in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever doen.

Maar verder ziet iedereen het.

Onze vriend, de Obama regering, probeert het ons te vertellen en we willen niet luisteren. Nu heeft onze vriend rechter Goldstone het ons verteld, alleen wat minder voorzichtig. Zal dit helpen? Zal deze waarschuwing ons wakker schudden. Zal dit het keerpunt zijn. Ik weet het niet. Maar ik weet wel, dat deze man voor ons een mitzva (goede daad) heeft gedaan, en een dappere. Uit de naam van in ieder geval enkele Israeliёrs, wil ik zeggen, Dank rechter, Shana Tova (gelukkig joods nieuw jaar) ook voor U.”

Joden vieren nu het begin van het nieuwe jaar 5770. De traditie volgens het joodse geloof is, dat je God dan vraagt je zonden te vergeven en zo met een schoon geweten het nieuwe jaar in te gaan. Maar ook volgens de joodse traditie neemt God nooit overhaaste beslissingen. En ook hij zal wel enige tijd nodig hebben om al die rapporten over de Gaza oorlog te bestuderen.

Conny Mus Correspondent RTL Nieuws Jeruzalem

Ik denk dat ik hier niets aan heb toe te voegen. 100% mee eens! Rest mij nog om Ratna’s meest bizarre opmerking over het Goldstone Rapport aan te halen. Zeer onlangs schreef ze het volgende:

‘Ter vergelijking: er is de laatste tijd veel kritiek op het klimaatrapport van het IPCC, het klimaatpanel van de VN. Ook zij zou haar bronnen niet goed checken, en bijvoorbeeld de onjuiste claim hebben overgenomen dat de gletsjers van de Himalaya binnen 25 jaar gesmolten zullen zijn. Deze kritiek haalt de media en de TV wel, en de IPCC zelf zit hierdoor duidelijk met een probleem. Waarom dringt de kritiek op het Goldstone rapport niet en deze kritiek wel door? Waarom hoeft de commissie Goldstone zich niet te rechtvaardigen en wordt hen niet verweten vooringenomen te zijn geweest, waardoor men niet meer objectief de feiten kon onderzoeken en aan een tunnelvisie leed? Ligt dat aan het feit dat Israël een merendeels rechtse regering heeft of is er iets anders aan de hand?’ (http://www.zionism-israel.com/blog/archives/00000431.html).

Antwoord: Israël wilde niet eens meewerken en maakte de commissie al bij voorbaat verdacht. Verder commentaar is denk ik niet nodig.

Verder wil ik wijzen op Breaking the Silence, een initiatief van gewetensbezwaarde Israëlische (oud) militairen die op een moedige en niets ontziende manier getuigenis doen over operatie ‘Cast Lead’ in Gaza, in de ogen van Ratna ‘een geslaagde campagne’. Deze veteranen denken daar toch een beetje anders over dan de ‘Groen Linkse’ activiste Ratna Pelle. Het aardige is dat Ratna ook aan Breaking Silence weliswaar een lang blogartikel heeft gewijd (ze had het ook kunnen doodzwijgen, dus dat valt me nog mee van haar), maar dat ze er niet goed raad mee weet. Ze orakelt wat over misdragingen van jonge militairen (er waren dus toch misdragingen? Zou Goldstone dan toch ergens niet een klein beetje gelijk hebben?). Ook doet ze het IDF een paar ‘aanbevelingen’ en kakelt ze over ‘hormonen van jonge militairen’ en lijkt het haar beter dat er ‘oudere en meer ervaren miliairen’ worden ingezet. Ze kabbelt verder met: ‘Enerzijds moet men om tegen een vijand te strijden, diens menselijkheid soms vergeten, anders kan men een terrorist, die ook ouders heeft en wellicht kinderen, niet doden, en anderzijds moet men zich zijn menselijkheid steeds bewust zijn, om onnodig geweld en excessen te voorkomen’ en meer van dat soort retorisch behang, als: ‘Een oplossing van het conflict zonder vuile handen is niet mogelijk. Iedere oplossing is onrechtvaardig, ieder compromis brengt risico’s met zich mee. Voor de zoveelste keer laten zien wat fout gaat is makkelijker dan je in het wespennest te begeven van mogelijke oplossingen, verbeteringen, en alle implicaties van dien’. Bovendien verwijt ze Breaking the Silence ‘niet bij te dragen tot een oplossing’. Interessant. Wat dacht je van stoppen met de bezetting en vooral de Palestijnen een vooruitzicht te bieden op een levensvatbare staat? (Gaza is natuurlijk officieel niet meer ‘bezet’, maar wel omsingeld en geïsoleerd). Maar zoiets past simpelweg niet in Ratna’s denkkader. Ze concludeert met: ‘Breaking the Silence’ doorbrak geen taboe, maar vertelde een vertrouwd verhaal. Men verbreekt niet de stilte, maar voegt een stem toe aan het koor van criticasters van Israël’. Valt me nog mee. Meestal is ze wat ‘pittiger’, om het voorzichtig uit te drukken.

Om dit stukje over het Goldstone Rapport af te sluiten, plaats ik hier met volledige instemming een oproep van de Britse/Joodse historicus Tony Judt, die Joden wereldwijd vraagt het Goldstone rapport te steunen, als een principiële stem tegen het schrille geluid van de Israëlische overheid en haar fanatiekste supporters, waar Ratna zonder meer toe gerekend kan worden:

By Tony Judt, The Huffington Post – 29 Oct 2009 www.huffingtonpost.com/tony-judt/justice-goldstone-and-the_b_339077.html

We Jews should be very proud of Richard Goldstone. In an ancient tradition of Jewish self-questioning and uncomfortable truth-telling, the author of the recent report from the UN Fact Finding Mission on the Gaza Conflict has braved personal vilification and institutional mendacity to describe the crimes committed by Israeli forces in the course of their invasion of Gaza in December 2008.

To be sure, the Goldstone Report also itemizes the crimes of Hamas, notably in its campaign of rocket-firing into Israel. But the scale of human rights abuses by Israel vastly outdoes anything Hamas could hope to have achieved: Israeli civilian victims of Hamas rocket attacks numbered less than ten. The attack on Gaza by the IDF resulted in at least 1,100 Palestinian civilian deaths. The major perpetrator of human rights abuses in this conflict is without question the State of Israel, and Justice Goldstone records as much.

That the Israel of Benjamin Netanyahu has chosen to conduct an international campaign against Justice Goldstone and his report need not surprise us. Israel refused to cooperate with the UN investigation; long before its conclusions were published, Netanyahu had set in motion a campaign to deny and denigrate them. More dispiriting, and of greater political consequence, is the pitiful and humiliating response of the Obama Administration. The “fierce urgency of now” apparently required that Washington join Tel Aviv in discrediting the Goldstone Report, and with it the UN inquiry.

This response is of course in keeping with America’s long-standing determination to protect Israel against the consequences of its actions at home and abroad; but the universal international condemnation of the destruction of Gaza renders the Obama Administration’s response peculiarly self-defeating — everyone knows what happened in Gaza, so Washington’s collusion in covering it up merely draws further attention to the discrediting of U.S. foreign policy and moral standing brought about by our unhealthy relationship with Israel.

There is a special irony to the public slandering of Justice Goldstone now under way. In the first place he is not only Jewish but has close family links to Israel and the Zionist ideal. Secondly, Richard Goldstone has an impeccable resumé as a critic of racism, prejudice and repression — most notably as an active opponent for many years of the apartheid regime in his native South Africa. During the ’90s he served as Chief Prosecutor at the United Nations International Criminal Tribunals dealing with human rights abuses, crimes and genocide in the former Yugoslavia and for Rwanda. It would be hard to fictionalize a more convincing biography for an engaged and ethically uncompromising jurist in the great tradition of Jewish political activism. Goldstone’s standing in the world will only rise as a consequence of Israel’s short-sighted attempts to discredit the man, the report and the facts. That our own government has chosen to join in this unworthy exercise should be a source of deep embarrassment and shame.

Please join me and Jews from all over the world in signing the Jewish Appeal Letter in Support of the Goldstone Report written by Jews Say No an organization in NY. Go to: http://www.petitiononline.com/UNreport/petition.html

Nogmaals, al was dit allang duidelijk: ‘That the Israel of Benjamin Netanyahu has chosen to conduct an international campaign against Justice Goldstone and his report need not surprise us. Israel refused to cooperate with the UN investigation; long before its conclusions were published, Netanyahu had set in motion a campaign to deny and denigrate them’.

Ratna Pelle is met haar vele blogs over het Goldstone rapport niets anders dan een (wellicht vrijwillige) uitvoerdster van Netanyahu’s campagne, tenminste, daar heeft het alle schijn van. Hoezo ‘linkse Zioniste’?

‘Waar’

Uit een bericht op de site van het CIDI zou blijken dat Ratna ‘onderzoek’ zou hebben gedaan naar de handel en wandel van NRC Handelsblad. Zij zou hebben aangetoond dat NRC Handelsblad een eenzijdige positie zou hebben ingenomen gedurende de laatste Gaza Oorlog. Hier overigens de link naar dit ‘onderzoeksverslag’ zelf. Dat onderzoek is alweer een klucht op zich, waar je een heel nieuw artikel over zou kunnen schrijven. Dat zal ik hier achterwege laten. Ik geef hier een stukje van Ratna zelf weer over haar ‘onderzoek’:

‘Het idee was simpel: nadat mijn tigste ingezonden brief aan de NRC (! dat zal wel een bombardement geweest zijn, FS) was afgewezen en nadat ik de zoveelste fout ten nadele van Israël zag staan, besloot ik dat een systematisch onderzoek op zijn plaats zou zijn. Ik wilde weleens weten of mijn indruk klopte, dat mensen met een pro-Israël visie en pro-Israëlische bronnen geen ruimte krijgen in deze krant, terwijl er wel om de haverklap een domme brief van Gretta of EAJG (Een Ander Joods Geluid, FS) of iemand anders in stond met een uitgekauwde gemeenplaats of zelfs regelrechte leugen over Israël. Immers, de keren dat je je aan een brief ergert onthoud je wellicht beter dan de brieven die je wel goed vind, en de keren dat er een onjuistheid ten nadele van Israël in de krant staat blijven je beter bij dan de keren dat men wat kort door de bocht was over de Palestijnen. Ik meen dat psychologen hebben onderzocht dat mensen negatieve ervaringen beter onthouden dan positieve ervaringen of dingen die ze normaal vinden (dus een ingezonden brief van Gretta Duisenberg onthouden we omdat we dan een stoot adrenaline te verwerken krijgen, maar een ingezonden brief van Ronnie Nafthaniël weer niet, want dat vinden we normaal. Dat is psychologisch best wel interessant : ) Overigens ben ik wel benieuwd hoe jij de krant leest, FS ).

Nou is het in de wetenschap (! FS) niet de bedoeling dat mensen voor ze aan een onderzoek beginnen al een duidelijke visie op de zaak hebben, of een bepaalde uitkomst prefereren of daar belang bij hebben, want dat zou de resultaten kunnen beïnvloeden (je meent het??? FS). Maar ik hoopte ergens juist dat mijn idee erover onjuist zou blijken te zijn (dat jok je, FS). Ik had graag gezien dat nader onderzoek uitwees, dat ook mensen die het voor Israël opnemen ruimte kregen, en dat in artikelen aan beide kanten evenveel aandacht werd besteed, en alle bronnen met gepast wantrouwen werden bejegend. Ik had ook gehoopt dat het vertrek van correspondent Oscar Garschagen een reële verbetering zou inhouden. Hem vond ik altijd bijzonder eenzijdig en suggestief. Hij schetste consequent een beeld van Hamas als redelijk en Israëlische politici als haviken. Het lag alleen aan Israël dat er nog geen vrede was, en Palestijns geweld werd altijd van context voorzien zodat het begrijpelijk werd, een reactie was, waar het slinkse Israël vervolgens handig gebruik van maakte. Het werd niet of nauwelijks beter toen hij wegging. Salomon Bouman, die het tijdelijk min of meer van hem overnam, was niet beter, al had ik van tevoren wel die hoop. Ook Bouman bagatelliseerde het geweld en de extremistische ideologie van Hamas, ook hij maakte steeds suggestieve opmerkingen, en legde Palestijns geweld en compromisloosheid altijd uit als logische of begrijpelijke reactie op wat Israël deed. Guus Valk die daarna kwam paste naadloos in deze traditie. Het ligt dus niet aan de verslaggever, maar aan de krant’ (http://www.zionism-israel.com/blog/archives/00000394.html ).

Haar bevindingen vatte ze als volgt samen:

‘De in totaal 83 artikelen in NRC zijn aan een aantal criteria getoetst. Dit waren: hoor en wederhoor, het geven van context, suggestief woord- en taalgebruik, de gebruikte illustraties en koppen, de gebruikte bronnen, wie er werden geciteerd en geïnterviewd, feitelijke onjuistheden en het algehele perspectief dat uit een artikel spreekt. De totaalscore werd uitgedrukt in licht gekleurd, gekleurd en sterk gekleurd ten nadele van Israël dan wel de Palestijnen of neutraal. De uitkomsten hiervan zijn vergeleken met de eigen journalistieke principes van NRC Handelsblad, waarin diversiteit van meningen en ideeën en de scheiding van feiten en de visie van de krant centrale elementen vormen. Daarnaast onderschrijft NRC uiteraard algemene journalistieke principes als hoor en wederhoor en gebruik van alle relevante beschikbare bronnen.

Meer dan de helft van de artikelen in de onderzochte periode, namelijk 45, bleken (sterk) gekleurd ten nadele van Israël en/of ten voordele van de Palestijnen. Nog eens 18 artikelen zijn enigszins gekleurd ten nadele van Israël of ten voordele van de Palestijnen, en 16 artikelen zijn neutraal te noemen. Terwijl in verschillende artikelen, vooral de achtergrondartikelen en reportages, duidelijk een Palestijns perspectief naar voren komt, en hun problemen, wanhoop en frustraties centraal staan, geeft geen enkel artikel vooral de Israëlische visie weer. Op alle criteria bleek de berichtgeving in NRC gekleurd te zijn ten nadele van Israël, het meest op context (51 artikelen), suggestieve en ongefundeerde beweringen (47 artikelen) en perspectief (ook 47 artikelen); 28 artikelen bevatten in totaal 56 feitelijke onjuistheden, allemaal ten nadele van Israël’ (http://www.zionism-israel.com/blog/archives/00000394.html ).

Wat ik bij dit soort ‘beeldvorming/media onderzoeken’ overigens altijd interessant vind hoe je vaststelt of iets ‘gekleurd’ kan zijn qua ‘context’ en qua ‘perspectief’. Dat laatste snap ik nog wel, maar dan ga je ervan uit dat de verslaggever vanuit een gekleurd perspectief de waargenomen gebeurtenissen registreert. Maar is dan het ene artikel meer gekleurd qua perspectief dan een ander van dezelfde auteur? Lijkt me een beetje vreemd. En dan vooral dat je daar vervolgens een precieze kwantitatieve bewering over kunt doen, maar dat terzijde. Wat mij betreft regelrechte kul, maar misschien ben ik een beetje conservatief in dat opzicht. Maar los van hoe ik tegen (sommige) van dit soort onderzoeken aankijk, is dit eigenlijk wel een onderzoek? Wat mij betreft is het al op een geestige manier afgedaan door een zekere Ozymandias, in het forum van de weblog ‘loorschrijft’ van een zekere Loor (‘Loor’/Laurence Blik), een geestverwante van Ratna (Ratna’s bijdragen worden daar regelmatig instemmend aangehaald). In een bericht in het forum schreef deze Ozymandias:

Persbericht voor o.n.m.i.d.d.e.l.i.j.k.e. publicatie:

Vervolgstudie stichting J.O.P.I.E. bewijst antisemitische karakter van NRC!

Lutjebroek – Naar aanleidingen van de bevindingen van stichting W.A.A.R. heeft Prof Dr. De Vries van de volledig objectieve stichting J.O.P.I.E. een vervolgstudie gedaan. Stichting J.O.P.I.E. heeft 5 krantenberichten van het NRC Handelsblad vergeleken met de informatie op wikipedia.nl en het ook volledig objectieve cidi.nl. In de berichtgeving van het NRC waren maar liefst 5 meldingen gemaakt van mishandeling van Palestijnse burgers door Israëlische soldaten, 2 meldingen van vernieling van Palestijnse roerende zaken door Israëlische soldaten, en 3 gevallen van intimidatie van Palestijnen door Israëlische kolonisten. ln al die gevallen was daarvan niets terug te lezen op wikipedia.nl of cidi.nl. De Vries concludeert daaruit dat het NRC een anti-Israëlische krant is. Stichting J.O.P.I.E. heeft deze bevindingen gewogen aan de hand van objectieve en wetenschappelijke criteria voor het herkennen van antisemitisme. De stichting J.O.P.I.E. objectieve en wetenschappelijke kenmerken van antisemitisme: – De krant vermeldt mishandeling van Palestijnse burgers door Israël – De krant vermeldt vernieling van Palestijnse roerende zaken door Israël – De krant vermeldt intimidatie van Palestijnen door Israël Aan de hand van deze criteria heeft stichting J.O.P.I.E. met grote zekerheid weten vast te stellen dat het NRC een antisemitische krant is. Op de vraag hoe het mogelijk is dat stichting W.A.A.R. niet eerder het antisemitische karakter van het NRC niet heeft weten bloot te leggen, reageert de Vries twijfelend. ‘Het is mogelijk dat de blik van stichting W.A.A.R. vertroebeld is omdat die zelf ook zelf lichtelijk geïnfecteerd is met antisemitische sentimenten. Maar dat durf ik niet met grote zekerheid te zeggen. Voor je het weet heb je namelijk een proces aan je broek vanwege beweringen die je niet hard kunt maken.’ Het onderzoeksverslag is na te lezen op het gloednieuwe home.hetnet.nl/~stichtingjopie

http://loorschrijft.web-log.nl/verwondering_is_het_begin/2009/10/nrc-komt-eigen.html#comment-25741259

Hiermee zou je dat ‘onderzoek’ van Ratna wel kunnen afdoen (ook op www.pimfortuyn.nl wordt dit werkje aangeprezen, http://www.pim-fortuyn.nl/pfforum/topic.asp?TOPIC_ID=64540, waarschijnlijk met het motief ‘zie je wel, ze blijven demoniseren en dat doen ze ook nog samen met de moslims’. Moet je vooral een fake onderzoek aanhalen om Professor Pim te eren, goed zo jongens). Zoveel interessants bevat dat onderzoek namelijk niet. De bovenstaande parodie van Ozymandias volstaat wel. De enige echt belangrijke vraag die je kunt stellen is waarom de onderzoekers en hun opdrachtgevers zelf zo mysterieus zijn over hun uitgangspunten en uitblinken in hun totale gebrek aan transparantie. Als je het gelijk aan je kant hebt, leg dan alle kaarten op tafel. Maar dat schijnt dan weer niet mogelijk te zijn. Niet erg geloofwaardig als je NRC Handelsblad dit soort verwijten maakt. Alleen dat al maakt dit hele rapport onwetenschappelijk en wekt de schijn dat het om een niet al te elegante vorm van propaganda gaat. Dat NRC Handelsblad, tot Ratna’s woede en teleurstelling, geen zin had om op dit ‘onderzoek’ in te gaan, begrijp ik wel. Lijkt mij het meest verstandige dat je in zo’n geval kunt doen. Over de Stichting W.A.A.R. (‘Waarheidsvinding, Accuratesse en Authenticiteit in Reportages’) is op internet nauwelijks iets te vinden, of het is op de vele blogs van Ratna zelf. Toch meen ik te weten dat deze club bestaat of in ieder geval bestaan heeft. (update 4-8-2011: zie hier inmiddels een, overigens anonieme en daarom buitengewoon betrouwbare en transparante website van de Stichting W.A.A.R., met daarop de ‘onderzoeksverslagen’ van Ratna) Alweer meer dan zes jaar geleden zond het Vara programma Zembla een aflevering uit getiteld ‘Zwijgen over Israël’ (23 oktober 2003). Hierin werd onderzocht hoe het kwam dat Nederland zo lang zo eenzijdig Israël steunde (o.m. interviews met de oud-ministers Vredeling, Stemerdink, van den Broek en van Mierlo) en hoe de pro-Israëlische lobby in Nederland werkt. Uitgebreid aan het woord kwamen de toenmalige ambassadeur van Israël in Nederland Eitan Margalith, Rabbijn Evers, Ronnie Naftaniel van het CIDI, (oud) Midden Oosten correspondenten Maarten Jan Hijmans en Conny Mus, classicus Anton van Hooff van de Universiteit van Nijmegen (die zich in zijn column in de Gelderlander weleens kritisch heeft uitgelaten over Israël, kom ik later nog op terug) en een groepje jongeren van de Stichting W.A.A.R. Kees Schaap, redacteur van Zembla, herinnerde zich dit clubje als volgt: ‘De “Stichting Waar” (indertijd “Waarnet”) heb ik van dichtbij leren kennen toen ik de Zembla uitzending “Zwijgen over Israel” maakte. Het is helemaal geen objectieve “factchecker” maar een lobby-club die van te voren strategieën bedenkt om critici van Israel monddood te maken. Tijdens deze opnames maakte ik kennis met een joodse bekeerling die in de redactie van “Stichting Waar” zat. Deze man liet zich zonder schroom uit over hoe hij dacht over Palestijnen. “Palezwijnen” noemde hij ze, zelfs nog op ons Zembla-forum’ (http://zembla.vara.nl/fileadmin/uploads/VARA/be_users/documents/tv/pip/zembla/2009/Reactie_zembla_op_kritiek_gaza.doc ). Uit de uitzending bleek ook dat de Israëlische ambassade deze club, net als het CIDI, uitgebreid steunde, zoals ambassadeur Eitan Margalith het openhartig vertelde. Over de Stichting W.A.A.R. heb ik een keer een kleine wat onvriendelijke woordenwisseling met Ratna gehad. Ik geef onze wat bitse woordenwisseling hier integraal weer (op http://www.standejong.nl/2009/10/02/nrc-verloochent-principes-bij-berichtgeving-israel/comment-page-2/):

Gepost door: Floris Schreve op: 19 november , 2009 om 6:36 pm

‘Zie voor wat die Stichting W.A.A.R. is deze uitzending van Zembla http://redir.vara.nl/tv/zembla/welcome2.html?20031023/zembla Zoals blijkt is WAAR niets meer dan een PR bureautje dat lippendienst probeert te bewijzen aan de Israëlische zaak, daarbij gesteund door de ambassade. Verder is dat ‘onderzoek’ van deze Ratna flinterdun. En inderdaad, waarom zo geheimzinnig doen over je eigen achtergrond? ‘Ik ben Ratna Pelle, academica en publiciste’. O ja, waarin dan? Overigens vraag ik me zelfs af of deze Ratna een echt rapport heeft geschreven voor de Stichting W.A.A.R. Over W.A.A.R. is verder niets meer terug te vinden, behalve in die uitzending van Zembla en verder op de talloze blogs van Ratna zelf. En google voor de grap “Ratna Pelle” maar eens een keer (paar duizend hits). Maar ik ben benieuwd of iemand daar wijzer van wordt. Dat er iets niet helemaal deugt lijkt me duidelijk. Ondanks de verpletterende kwantiteit van haar bijdragen is er niets te vinden over wie deze mevrouw is. Er zijn een paar aanwijzingen, maar die worden al snel heel erg vreemd. Maar goed, zelf zal ik nog wat aandacht aan dit ultra zionistische en Palestijnen hatende fantoom besteden.

Floris Schreve

Gepost door: Ratna Pelle op: 20 november , 2009 om 12:37 am

Wat een ondermaats ad hominem commentaartje van ene Floris Schreve. Ik doe nergens geheimzinnig over, en schrijf altijd met naam en toenaam of minstens mijn initialen. Vandaar dat je zoveel hits krijgt als je mijn naam opgoogelt. Of bedoel je dat je wilt weten welke maat schoenen ik heb, wie mijn kleuterjuffrouw was, hoeveel exen ik heb en wie ik in een vorig leven was? Het hele rapport staat op de website Israel-Palestina Info ( http://www.israel-palestina.info/krantenonderzoek_nrc.html ) en is bepaald niet flinterdun te noemen. De beide delen en de artikelenlijst zijn bij elkaar ruim over de 100 pagina’s, waarin meer dan 200 artikelen tegen het licht worden gehouden en aan 10 verschillende criteria getoetst. Kun je nog eens precies uitleggen wat je met ‘flinterdun’ bedoelt? Of bedoel je dat de uitkomsten je niet aanstaan en je daarom maar wat tegen mij en Stichting WAAR (ingeschreven bij de Kamer van Koophandel) gaat lopen trappen? En waar komt eigenlijk je haat tegen mij vandaan? Je hebt natuurlijk alle recht met mij van mening te verschillen, maar waar slaat ‘dit ultra zionistische en Palestijnen hatende fantoom’ op? Zou je je misschien niet eens laten nakijken? Even voor de duidelijkheid: de huidige stichting WAAR is iets anders dan het oude WAARnet, waarvan enkele mensen in die Zembla uitzending aan het woord kwamen, waarbij de boel naar goed Zembla gebruik waarschijnlijk flink werd verdraaid (zie over Zembla ook: http://www.zionism-israel.com/blog/archives/00000359.html ) Niemand van de huidige leden was daar bij. En nee, stichting WAAR wordt niet gesteund door de Israelische ambassade en ook niet door andere vage duistere en o zo machtige geheime zionistische netwerken’.

Tot zover de enige ‘conversatie’ die ik tot nu toe met Ratna gevoerd heb. Ik was zelf ook niet erg vriendelijk, om eerlijk te zijn, dus het zij haar in dit geval enigszins vergeven. Ik verwacht ook niet dat dit zal veranderen na dit artikel. Dat ze wat mij betreft nog steeds een soort fantoom is, lijkt me duidelijk. Overigens was het niet eens een echt ad hominem, want ik zou niet weten hoe ik tegen het fantoom Ratna zou moeten ‘ad hominemen’. Dat is ook mijn punt. Buiten de duizenden bijdragen op internet ter meerdere glorie van de Staat Israël en haar ethische politiek naar de Palestijnen, is ieder spoor van Ratna Pelle onzichtbaar. Dus ‘ad hominem’, wellicht, maar het blijft een oppositie tegen opvattingen, niet tegen de mens daarachter, waar ik oprecht niets zinnigs zou weten te zeggen, zelfs niet als ik het zou willen. En of ze grote, kleine, of platvoeten heeft, of met wie ze het allemaal wel of niet gedaan heeft vind ik niet zo interessant. Waarom zou ik? Wat ik vreemd vind dat er achter deze bak propaganda slechts iemand zit die zich ‘academica, actief in de linkse beweging voor vrede en het millieu’ noemt en zegt op te komen voor ‘zowel het Joodse als het Palestijnse recht op zelfbeschikking’, maar in de praktijk alleen maar het meest extreem rechtse standpunt inneemt vanuit Israëlisch perspectief. Ze is dus niet helemaal recht door zee, vandaar mijn vraagtekens. Lijkt me wederom een open deur. De uitzending van Zembla, Geen geld voor Gaza, waar Ratna het over heeft en waar ze een link naar haar commentaar plaatste, kan ik overigens ook van harte aanbevelen, hier te bekijken. Wederom ontluisterend. Bekijk hem zeker en weeg het af tegen Ratna’s commentaar. Is zeker interessant. En voor alle duidelijkheid, de Stichting W.A.A.R. die in Zembla figureerde werd gesteund door de ambassade. De Israëlische ambassadeur zegt het zelfs expliciet (‘We are in permanent interaction’, in zijn woorden). Hoe duidelijk moet je het dan hebben? Lijkt me dus moeilijk te ontkennen. Hoewel Ratna dus zelf ontkent dat het dezelfde club was die in in 2003 in een uitzending van Zembla aan het woord kwam (bij deze ter kennisgeving aangenomen, al is het natuurlijk puur toeval dat haar clubje dezelfde naam heeft , lijkt het erop dat er weinig verschillen zijn tussen de Stichting W.A.A.R. die aan het woord komt in Zembla en de club waarmee Ratna een onderzoek zou hebben verricht. Uit berichten, gepubliceerd op de site van Zembla, blijkt dat deze stichting zou zijn gevestigd in Eemnes (!) en gerund wordt door een zekere mevrouw MS Slager-Sijs (zie hier en zeker ook hier). Zij zou nauw samenwerken met de organisatie Israel Facts, die gerund wordt door Yochanan Visser (Jan Visser), een tot het Jodendom bekeerde Nederlandse aannemer die zich op de Westbank heeft gevestigd (voornamelijk actief in de illegale nederzettingenbouw en hij woont in de eveneens illegale nederzetting Efrat), die vanaf daar de Nederlandse media monitort op ‘onzorgvuldige’ (lees ‘kritische’) geluiden naar Israël (zie ook dit bericht op de site van Stan van Houcke). Is iets waar je even over moet nadenken: je woont in een illegale nederzetting en draagt substantieel bij aan illegale activiteiten en gaat vervolgens de Nederlandse pers inspecteren op eventuele kritische opmerkingen. Dan heb je dus, neem me niet kwalijk, of een plaat voor je hoofd, of je bent een superproleet, of beide, om het maar een keer diplomatiek te zeggen. Dat lijkt mij dus geen nette meneer, al zal hij dit ongetwijfeld uit oprechte overtuiging doen. Dit bedoel ik dus met dolgedraaide fanatici. Zie ook dit artikel op ‘De Israel-lobby’, De waanzinnige wereld van Yochanan Visser. Wie op dit gebied ook hun steentje bijdragen zijn Ron en Rosa van der Wieken, de vroegere boze buren van Gretta Duisenberg in Amsterdam Zuid. Ook zij houden een site bij die de Nederlandse media monitort op anti-Israëlische tendenzen, die zij, waar nodig, kloek aan de schandpaal nagelen. Hun stekje ‘Ironcomb’ (wel een heftige naam trouwens, maar ja, Amsterdam Zuid is ook heftig) is hier te vinden. Daar valt een heleboel interessants te lezen, zoals: ‘Israel zou -binnen de grenzen van de realiteit- niets liever willen dan een bevriende vreedzame Palestijnse buurstaat waarmee zaken gedaan kunnen worden. De Palestijnse macho-heroische mentaliteit, de clanstructuur, de vermeende voordelen van het slachtofferschap en de irreële onderhandelingseisen maken het tot stand komen van een eigen staat schier onmogelijk’ (http://www.ironcomb.nl/?pageAlias=Artikelen&curId=16). Dus de Palestijnse ‘volksaard’ leent zich niet voor een onafhankelijke staat? Een stukje culturele antropologie van de koude grond met een vies koloniaal smetje, lijkt mij tenminste. Zo werd er vroeger ook over ‘de Javaan’ in ‘ons Indië’ gesproken. Wel een beetje stigmatiserend, nietwaar? Dat zouden meneer en zeker mevrouw van der Wieken, die met een vergrootglas een profielensite als hyves onderzoekt op antisemitische uitlatingen van scholieren (zie hier, overigens in samenwerking met de club van de eerder genoemde Yochanan Visser), zich wel enigszins mogen aantrekken. Edward Said, op dit blog vaak ter sprake gekomen, had in bepaalde opzichten toch wel ergens gelijk, om het maar voorzichtig uit te drukken. En bovendien, sinds wanneer zou Israël ‘niets liever willen dan een bevriende vreedzame Palestijnse buurstaat waarmee zaken gedaan kunnen worden’? Als Israël een ding heeft gedaan in de afgelopen decennia, is het wel het met man en macht voorkomen van zo’n levensvatbare Palestijnse staat. Kortom, een beetje schaamteloos om dat zo monter te beweren. Met dit soort verhaaltjes staat die site vol. Een optreden van Ron van der Wieken in Buitenhof is hier te bewonderen, samen met Jessica Durlacher en Milo Anstadt, in de uitzending van 9 juni 2002 (met een bijzonder verstandige en wat mij betreft bewonderenswaardige bijdrage van Milo Anstadt, al geldt dat helaas niet voor die andere twee). De uitzending van Zembla van 23 oktober 2003, oa over de Stichting W.A.A.R., is overigens nog steeds erg de moeite waard, hier terug te zien. Ook het fenomeen ‘spontane ingezonden brieven’, zo’n beetje de core business van Ratna en Wouter, komt hierin uitgebreid aan de orde. Onder hen aantal critici van Israël dat ons overijverige duo herhaaldelijk in de pen doet vliegen om weer de zoveelste ‘spontane reactie’ te produceren, zoals de Nijmeegse classicus Anton van Hooff, zie overigens hier zijn correspondentie met Wouter op de site van Wouter. Vooral lachwekkend. Van Hooff legt heel precies uit wat er hier aan de hand is (waarom stuurt iemand uit Sittard een brief nav een stuk uit de Gelderlander?), waarop Wouter niets meer kan uitbrengen dan wat brallerige stoplappen. En dan toch op zijn site geplaatst. Je kunt Wouter veel verwijten, maar niet dat hij last van enige gêne heeft. En verder legt ook dit akkevietje weer genadeloos het blinde fanatisme bloot van het bizarre tweetal Ratna & Wouter (Wil).

Update maart 2010: zie ook hoe ze haar rommel in Israël zelf probeert te slijten (http://www.israel-palestina.info/modules.php?name=News&file=article&sid=1162, oorspronkelijk op de website van de Haaretz).

‘antisemitisme’

En dan Ratna’s antisemitisme beschuldigingen. Mij is het nu een keer overkomen, maar anderen nog wel iets vaker. Zie ook hoe zij Dries van Agt ‘subtiel’ in die hoek probeert weg te zetten. In haar recensie van zijn boek Een schreeuw om recht, in Trouw, stelt ze: ‘Van Agt is niet voor vrede op basis van twee staten voor twee volken. Tekenend is zijn afwijzing van onderhandelingen tussen beide partijen om tot vrede te komen, en het feit dat hij in het comité van aanbeveling zit van Stop de Bezetting. Dat pleit voor ‘Palestina en Israel voor de Palestijnen’, en bagatelliseert de Holocaust’ (citaat triomfantelijk aangehaald op de site van het Cidi, http://www.cidi.nl/index.php?option=com_content&task=view&id=522&Itemid=55, de recensie in zijn geheel te lezen op een van de vele sites van Ratna, http://www.israel-palestina.info/modules.php?name=News&file=article&sid=1059 ). Echt achterbaks is deze bespreking van het werk van van Agt (op http://www.israel-palestina.info/driesvanagt_israel_palestijnen.html), overigens niet ondertekend, dus het is niet duidelijk of het van Ratna of Wouter is:

‘Dries van Agt studeerde aan het Gymnasium Augustinianum, een rooms-katholieke middelbare school in Eindhoven, die bekend stond om haar conservatieve opvattingen. Zo hield zij lange tijd vast aan het antisemitische gebed over de Judaei Perfides, de ‘valse joden’, dat formeel werd afgeschaft door het Tweede Vaticaanse Concilie van 1962-65. Sommigen brengen deze achtergrond in verband met Van Agts huidige felle anti-Israël retoriek, evenals een aantal incidenten tijdens zijn ministerschap en premierschap, waaronder zijn beruchte ‘ariër opmerking’ rond de discussie over de vrijlating van de Drie van Breda (tot levenslang veroordeelde oorlogsmisdadigers), en zijn weifelende optreden wat betreft de oorlogsmisdadiger Pieter Menten’.

Over Thomas von der Dunk: ‘Waar komt de collectieve woede en emotie waar het Israël betreft toch vandaan? En hoe komt het dat intellectuelen daar zo hard aan meedoen? Waarom laten zij al hun verstand, kennis, nuance en beheerstheid varen en gaan ze volledig op in een collectieve waanzin die zij juist van een afstand zouden moeten waarnemen en analyseren, in plaats van er middenin te staan en het vuurtje nog wat op te stoken? Ik ga daar hier nu geen uitgebreid antwoord op geven, maar laat het bij de verwondering, verbijstering is misschien een beter woord, over het totale gebrek aan kritisch vermogen bij Von der Dunk en andere (goed opgeleide en zogenaamde weldenkende) Israëlhaters. De proporties die de anti-Israël propaganda aanneemt doet overigens wel aan een zekere periode en ideologie denken….Von der Dunk schrijft…’enz. (http://www.zionism-israel.com/blog/archives/00000356.html). ‘Een zekere periode en ideologie’, ze probeert het echt met Thomas von der Dunk.

Bijna hilarisch is deze passage van Ratna (gaat weer over iemand anders, die ze van antisemitisme heeft beschuldigd, voor die persoon vind ik het overigens niet hilarisch): ‘Ik drukte mij in eerste instantie nog voorzichtig uit, omdat ik weet dat je met het a-woord voorzichtig moet zijn, en legde uit hoe dicht bij elkaar antizionisme en antisemitisme vaak liggen, en dat als iemand de hele week van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat achter de computer zit om Israël, de enige Joodse staat, zwart te maken, dat toch wel te denken geeft’ (http://www.zionism-israel.com/blog/archives/00000295.html). Gelukkig zit Ratna Pelle niet van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat achter de computer. Het idee al. Dit laatste voorbeeld lijkt mij een aardig staaltje projectie. En dat je ‘voorzichtig met het a-woord moet zijn’, dat meent ze niet. Lijkt mij wat haar betreft een gevalletje van ‘een beetje jokken’. Dat geldt overigens ook voor deze verklaring: ‘Ik wordt trouwens erg moe van dat constante geklaag van Israel critici dat ze voor antisemiet worden uitgemaakt. Ik doe dat zelf nooit, al vind ik de Israelhaat die sommige van deze ‘critici’ spuien behoorlijk verdacht.’ (http://www.zionism-israel.com/blog/archives/00000402.html). Commentaar lijkt me niet echt nodig. Maar wat ze over de journalist Stan van Houcke schrijft slaat alles (vooral bekend van de VPRO). Ratna heeft een hele serie aan hem gewijd, waarin zij hem voor antisemiet uitmaakt. Nu is Stan van Houcke verre van kinderachtig naar Israël, maar is dat antisemitisch? In zijn boek De Oneindige oorlog (Uitgeverij Atlas, Amsterdam, 2009) heeft hij verschillende Israëli’s geïnterviewd over het voortdurende conflict met de Palestijnen, waaronder de prominente schrijver Amos Oz, overigens iemand die ook vrij kritisch naar zijn eigen land kijkt. Ik ben het niet altijd helemaal met van Houcke eens, maar dit boek wil ik bij deze warm aanbevelen (het zijn vaak prachtige interviews, ondanks de akeligheid van het onderwerp). Maar, is het erg waarschijnlijk dat iemand van de statuur van Amos Oz zich (meerdere keren!) zou laten interviewen door een structurele antisemiet, maw door iemand die een racistische haat tegen Joden koestert (de werkelijke betekenis van het begrip ‘antisemitisme’)? Het lijkt me zelfs buitengewoon onwaarschijnlijk, zoniet uitgesloten, tenzij Oz totaal niet op de hoogte zou zijn van wat van Houcke allemaal verder schrijft. Maar daar schat ik Amos Oz en al die anderen die hij heeft geïnterviewd, zoals Abraham Yehoshua, Eitan Bronstein, of Idith Zertal, toch iets te hoog voor in. Dus laten we het er op houden dat de veel gebruikte en daardoor nogal aan inflatie onderhevige antisemitisme riedel van Ratna Pelle vooral iets over haar zelf zegt en haar aangenomen rol van ‘frontsoldaat in een vuile propaganda-oorlog’. Ik denk dat ze daarmee wel afdoende is getypeerd. Wie het helemaal bont maakt is Wouter, zoals blijkt uit deze potsierlijke pagina op de ‘neutrale website’ Israël-Palestina Info. Werp hier zeker een blik op. Zomaar een passage:

‘Critici van het Israëlische regeringsbeleid roepen al jaren op om Israël te boycotten. Het Nederlandse en het nog radikalere Vlaamse Palestina Komitee hebben er zelfs een aparte website voor opgericht, waarin ad absurdum eenzijdige eisen aan Israël worden gesteld. Temidden van alle wrede dictaturen die nog steeds bestaan op de wereld, menen zij juist de enige Joodse staat te moeten boycotten, terwijl haar dictatoriale buurlanden ongehinderd het geweld tegen Israël blijven steunen. Hierbij past maar 1 vergelijking:

(foto van een bruinhemd die een plakkaat ‘Kauft nicht bei Juden’ tegen een winkelruit plakt. Bekijk maar via de link, want ik heb geen zin om dat soort plaatjes open en bloot op mijn blog te plaatsen) Duitsland, 1933

Dit is dus ongeveer Wouter. Je vraagt je af welke eisen er aan Israël worden gesteld (‘ad absurdum’!). Het probleem is dat Israël juist overal mee weg kan komen, zie de onvoorwaardelijke rugdekking van de VS en een paar Europese landen, vooral Nederland. Hooguit begint hierdoor, ook in Nederland, de publieke opinie enigszins te schuiven. Dit is niet enige wat er niet klopt aan Wouters ‘statement’, om het maar voorzichtig te zeggen. Maar waar moet je beginnen? Staat kritiek op Israël gelijk aan het woord en het handelen van ene meneer AH? Wat moet Israël nog meer doen, voordat er van Wouter en Ratna kritiek mag worden geleverd? Kernwapens inzetten tegen de Palestijnen, zoals de extreem rechtse leider Avigdor Lieberman heeft geopperd? Maar dat zou ook het einde zijn van Israël zijn, dus misschien dat dit zelfs voor Ratna en Wouter een brug te ver is. Alhoewel, niet voor het CIDI, want die nodigen Lieberman zelfs uit om een lezing te komen geven in Amsterdam. Dat de houding naar verschillende Arabische dictaturen ‘pragmatisch’, opportunistisch, inconsequent en cynisch is geweest, of nog steeds is, helemaal waar. In die zin eens met Wouter. Heeft alles te maken met Realpolitik. Tijdens de Koude Oorlog was het al erg en nu, tijdens de ‘strijd tegen het terrorisme’ eveneens, misschien nog wel erger. Volledig juist. En ook naar deze regimes zou je een zo gepast mogelijke politiek moeten voeren, al is het hoe een niet zo simpele kwestie, net als hoe om te gaan met Israëls politiek naar de Palestijnen. Maar als de boycot tegen de apartheid legitiem was, dan zou ik een boycot van Israël nog niet een zo gek vinden (al ben ik meer voor de kritische dialoog, desnoods onder voorwaarden, met evt het inzetten van sancties als drukmiddel). Maar om dit met de politiek van de Nazi’s te vergelijken is regelrecht belachelijk. Wouter zou gelijk hebben als er zou worden opgeroepen om ‘Joden’ wereldwijd, vanwege hun afkomst te boycotten. Maar dat is hier geenszins het geval. Dit is geen oproep tot een boycot van Joden, ook niet een boycot van ‘Joden’, die uit Israël komen, dit is de boycot van een staat, zolang deze vasthoudt aan een bezettingspolitiek. Dit heeft niets met antisemitisme of racisme te maken. Bovenstaande reactie op Wouters stelling is natuurlijk een open deur van jewelste, maar laat ik het maar heel duidelijk uitleggen. Voor je het weet worden er weer allerlei zaken verward, zoals antisemitisme met kritiek of zelfs afwijzing van de politiek van de staat Israël. Je kan het dus maar beter uitleggen op een manier dat iedere simpele ziel het kan begrijpen. Misschien snapt Wouter het nu ook.

Rest mij nog om op het onderschrift van Wouter te wijzen: ‘© Dit artikel is copyright Wouter Brassé 2005 (afgezien van de foto).’ Goh Wouter, je meent het?

Toch zijn de wonderen de wereld nog niet uit. Hoewel ik eerder heb gesteld dat Ratna’s meeste uitlatingen eerder bij extreem rechts thuishoren dan bij links, heeft ze zich, zeer onlangs, verrassend anders geuit:

‘In de generaliserende manier waarop de PVV zich uitlaat over de islam en de moslimgemeenschap herkennen velen van de Joodse gemeenschap zich niet. Integendeel. De grootste vijanden van de Joodse gemeenschap zijn altijd die stromingen geweest die geen onderscheid wensten te maken tussen mogelijke misstanden die individuen veroorzaken, net zoals binnen iedere gemeenschap van mensen, en de grote groepering daarom heen. Het klassieke antisemitisme is daar een voorbeeld van. De Joodse gemeenschap weet maar al te goed waartoe dat kan leiden’. (http://israel-palestijnen.blogspot.com/2010/01/wilders-geen-bondgenoot-joodse.html)

Dit is echt Een Ander Ratna Geluid. Ze neemt hier zelfs het anti-essentialistisch standpunt in. Verrassend positief. Als ze mijn blog goed had bestudeerd of gezien zou hebben wat ik verder heb geschreven (ook over antisemitisme) had ze kunnen weten dat ik precies dezelfde opvatting heb. Ik heb niet de illusie dat we ooit qua standpunten nader tot elkaar zullen komen, maar in dit geval geheel eens. Nu nog iets minder stigmatiserend over de Palestijnen (hou je deze zeldzame zinnige quote in je achterhoofd als je bijvoorbeeld weer het verhaal van de Groot Mufti van stal haalt). Voor een enkele keer zijn we het toch eens.

Lobby

Volgens Ratna is er geen sprake van een Israël-lobby. In een artikel dat haar lukte om geplaatst te krijgen in De Gelderlander (vast een betere krant dan de NRC, alhoewel, Anton van Hooff is daar columnist), getiteld Machtige Israël lobby is een mythe (de titel heeft wederom een hoog Mohammed Said al-Sahaf gehalte), stelt ze:

‘Complottheorieën zijn nog steeds populair in sommige kringen. Zo meent Jan Wijenberg (oud-ambassadeur in oa Saoedi-Arabië en prominent lid van Stop de Bezetting van Gretta Duisenberg, FS) in De Gelderlander van 12 februari, dat hij continu over zijn schouder moet kijken, en durven zijn kennissen hun mening niet te uiten over het recente Israëlische geweld in Gaza. Allemaal de mond gesnoerd door de almachtige Israël-lobby (…) Wijenberg draagt met zijn complottheorieën bij aan een sfeer van angst en verdachtmakingen. Dergelijke opruiing tegen de zogenaamd zo machtige Israël-lobby vergiftigt het gepolariseerde debat over Israël en de Palestijnse kwestie nog verder. Veelvuldig zijn ik en anderen die zich puur op persoonlijke titel in dit debat mengen, ervan beschuldigd deel uit te maken van deze duistere lobby, die erop uit zou zijn met alle middelen anderen de mond te snoeren. Niet alleen Jan Wijenberg of Gretta Duisenberg, maar ook mensen die het voor Israël opnemen ontvangen geregeld haat mail en bedreigingen. Heimelijk zouden wij betrokken zijn bij het Internationale Zionistische Complot, dat tot doel heeft de wereld te overheersen door media, financiële en politieke instellingen in handen te krijgen, en dat mensen tegen elkaar opzet en oorlogen veroorzaakt om daar de winsten van op te strijken. Waren niet ook de Eerste en Tweede Wereldoorlog door dit Complot veroorzaakt, de VN erdoor gecreëerd, en de Russische Revolutie erdoor ontketend? Ook de kredietcrisis staat nu op haar conto. Uit een recent onderzoek van de Amerikaanse Anti Defamation League blijkt dat ruim 30% van de Europeanen meent dat Joden in de financiële wereld achter de kredietcrisis zitten, en 40% vindt dat Joden teveel macht in de zakenwereld hebben (dat lijkt mij sterk, maar misschien vergis ik me. De Anti-Defamation League is overigens meer een club met een politieke agenda dan een betrouwbare ‘onderzoeksinstelling’, FS). Ook is er een forse toename in het aantal antisemitische incidenten. De vele antisemitische reacties op internetfora, ook van gerenommeerde kranten, liegen er niet om. Joden worden daarin geregeld bedreigd en gesommeerd onmiddellijk en publiekelijk afstand te nemen van Israëls (vermeende) daden. Vergelijkingen van Israël met de nazi’s zijn bon ton geworden. De antisemitisme beschuldiging draagt inderdaad een zware lading, maar het toenemende antisemitisme moet juist vanwege het verleden zeer serieus worden genomen’.

Dat het antisemitisme serieus moet worden genomen, daarmee ben ik het eens. Waar ik het niet mee eens ben is dat de machtige Israël lobby een mythe is. Zie bijvoorbeeld eea van het voorgaande dat hier al ter sprake is gekomen. Ook de door Ratna aangehaalde Amerikaanse Anti Defamation League maakt deel uit van die zelfde Israël Lobby. Dit alles heeft niets te maken met antisemitische complottheorieën over de Protocollen van de Wijzen van Zion en meer van dat soort onzin, maar met hele concrete zaken, zoals Israël bijvoorbeeld haar PR heeft georganiseerd. En een aantal Joodse organisaties, in Nederland maar ook elders, zeker in Amerika, zijn daar bijzonder goed in, zo goed, dat ze ook veel macht hebben verworven. Wellicht zijn ook Ratna en Wouter bekend met het boek The Israel Lobby, van John J. Mearsheimer en Stephen M. Walt, twee gerenommeerde Amerikaanse politicologen. Hun boek wordt in brede kring als baanbrekend gezien, behalve wellicht in de kring van de Israël Lobby zelf. Ik zal hier niet op dit omvangrijke werk in gaan. Hier volstaat het wel om te verwijzen naar een documentaire van VPRO’s Tegenlicht, waarin de auteurs, medestanders (waaronder Tony Judt) en critici (waaronder Richard Pearle) werden geïnterviewd. Absolute aanrader, meer dan het kijken waard, zie hier de link (engelstalige versie).

En verder bestaat er ook de zogenaamde Hasbara Fellowship, een organisatie die vooral studenten recruteerd om Israël op campusses te promoten (‘hasbara’ zou ‘uitleggen’, of ‘voorlicchting’ in het Hebreeuws betekenen). Ik moet zeggen dat ik in eerste instantie aan de Hasbara dacht toen ik kennis nam van Ratna’s blogs. Alleen als je het handboek (gewoon op internet beschikbaar, zie hier of hier) leest dan is er een schokkend verschil met Ratna. In het handboek wordt voordurend benadrukt dat er niet een Israëlisch standpunt is en dat er een pluralistische kijk bestaat. Wat je ook van zo’n Hasbara handboek mag denken (het is bedoeld om de publieke opinie te beïnvloeden en Israëls verdedigers argumenten te geven waarmee zij hun tegenspelers zouden kunnen aftroeven), zo genuanceerd en gedifferentieerd als de Hasbara instructies zijn, zo schril en eendimensionaal zijn Ratna’s tirades. Als Ratna een Hasbara fellow zou zijn is ze zeker geen goeie. Een echte Hasbara fellow zou, volgens de instructies althans, nooit Israëlische mensenrechtenorganisaties zo koeioneren en zo’n beetje voor landverraders uitmaken, zoals Ratna regelmatig doet (Uri Avnery, B’thselem, maar ook Ilan Pappé). Het Hasbara handboek is op het eerste gezicht meer een moderne PR instructie dan een duistere handleiding voor het produceren van propaganda. Het heeft een erg hoog ‘laten we blij zijn met elkaar gehalte’ en probeert ook nog politiek correct uit de hoek te komen. Voorbeeld: ‘Jewish students in the Diaspora are not unconditional supporters of Israel, just as Israelis have different political preferences. Unfortunately, many Jewish students express their dissatisfaction with some government action or other by ignoring Israel, giving up on her just when she needs the most help and support. In our Hasbara Handbook we have rejected the old-fashioned position which states that every Jewish student must support everything that Israel does. Rather, we believe, Israel is an imperfect country, invariably run by imperfect governments. Mistakes are made, approaches are taken that are hard to understand, but one thing remains constant – the Jewish state has a right to exist, and her citizens have a right to safety’Voor veel mensen zal het misschien aanslaan, persoonlijk krijg ik altijd een beetje jeuk van voorschriften hoe je zou moeten reageren als er een complex vraagstuk aan de orde komt. Het is allemaal vrij sjablonerig en heeft bijna iets truttigs, zoals: ‘Practically speaking, this Hasbara Handbook has attempted to show that different positions exist on issues, and that the pro-Israel banner is very wide indeed. In general we have presented a fairly centrist line, in an attempt not to offend anybody, but we have included other opinions too, and attempted to remain aware of the subtleties of the debates. We have also explicitly tackled some of the dilemmas facing Jewish activists, and talked about when it’s legitimate to criticize Israel, what to do about policies one doesn’t agree with… and so on. We hope that the product is something that Jewish students feel comfortable with’. Maar dan, Ratna en Wouter let goed op:

‘Not everybody who attacks Israel is antisemitic. It is legitimate for those who oppose Israeli policies to express this opposition in public, just as it is legitimate for Israel activists to defend Israel. It is important to defend the right of those who disagree with Israeli policies to express their opinions, and to be clear that this is a legitimate part of public debate’. En vooral deze:’Where an act might have been motivated by antisemitism, but this is unclear, it is often worth expressing some form of disapproval, but refraining from leveling public charges of Antisemitism. Depending upon the local situation, it is often worth expressing personal upset, saying that one was “hurt, as a Jew” by the controversial act. Wrongly accusing people of Antisemitism can cheapen the charge, as well as being quite unfair. Expressing public disapproval helps to let people know that Jews care about what is said in pubic, and serves to maintain a red line of clear Antisemitism that respectable public figures know not to cross’. Knoop dat goed in je oren, Wouter en Ratna.

Het Hasbara handboek is over de gehele linie tamelijk politiek correct. Heel anders dan Ratna’s blogs, die vaak uitmunten in hysterische toonzetting en waar alles en iedereen die het niet met haar eens is wordt beschuldigd van antisemitisme. Het zelfde geldt voor Wouter, al is die in regel iets minder geraffineerd. Dus of het hier besproken duo nu echt de meest fantastische Hasbara leerlingen zijn? Ik heb zo mijn twijfels, al is de website http://www.hasbara.us/ weer wel een stukje vuiler, met banners als: ‘Tell Children the Truth’, waar de beeltenis van de Groot Mufti Haj Amin al-Husseini prijkt (die inderdaad korstondig met de Nazi’s heeft geflirt, zal ik in een nog te verschijnen artikel uitgebreid op in gaan maar zie ook mijn eerdere historisch overzicht van Irak. Maar zijn daarom alle Palestijnen fout en hebben ze daarom minder recht op hun land? Dezelfde redenering van Saddam Hoessein was een Iraki dus zijn alle Iraki’s fout. Het verhaal van de Groot Mufti wordt ook vaak door Ratna ingezet om de Palestijnen zwart te maken). Zie verder ook deze site, dit zou de ‘officiële’ Hasbara site zijn. Overigens zijn er vaak fragmenten van het Hasbara Handboek op internet terug te vinden, maar dan veelal zonder bronvermelding. Een passage, overigens met bronvermelding, maar met weglating van het beladen woord ‘Hasbara’ staat op de site van Rosa van der Wieken ‘No Antisemitism’, zie http://www.noantisemitism.org/?pageAlias=argumenten&curId=15. Je kunt je afvragen of dit bezwaarlijk is. Mijns inziens is dit wel degelijk problematisch. De strijd tegen antisemitisme lijkt me een serieuze zaak. Wat er dus wat mij betreft niet aan deugt is dat deze op zich goede zaak wordt vermengd met ‘sluikreclame’, of propaganda voor de Staat Israël. Deze site is natuurlijk een privé initiatief, maar het zou erg problematisch zijn als bijvoorbeeld de Anne Frank Stichting hetzelfde zou doen. Een grote aanrader is verder de documentaire Peace, Propaganda & the Promised Land (BBC, 2004), hier te bekijken. De geschiedenis en het systeem van de Hasbara worden hier uitgebreid doorgelicht. Met bijdragen van een aantal interessante experts, waaronder de beroemde Midden-Oosten correspondent Robert Fisk. Maar ook met Hanan Ashrawi en Noam Chomsky. Verder ook veel kritische Israeli’s, geluiden die je op Ratna’s blogs niet snel zult aantreffen. Ook een organisatie als Camera, vaak door Ratna aangeprezen, komt hier uitgebreid aan de orde en wordt kritisch tegen het licht gehouden. Maar itt in ieder geval het Hasbara Handbook druipen Ratna’s sites van de pathos. Voorbeeld, wat moet je met Ratna’s jankerige nieuwjaarswens?:

‘Wat zal 2010 brengen? Meer gemiste kansen, meer oorlogen, meer antizionistische leugens en meer ad hominem aanvallen op mensen die het voor Israël opnemen? (gelukkig doe jij niet aan ad hominem aanvallen, jij beschuldigt slechts iedereen die het niet met je eens is van antisemitisme, FS) Het zit er dik in (…) In Nederland stond in 2009 Dries van Agt wederom herhaaldelijk in de schijnwerpers, hoewel hij absoluut niks nieuws te melden had. Met een boek en een nieuwe organisatie kwam hij weer in alle kranten met uitgebreide en kritiekloze interviews, en natuurlijk kon hij ook bij Pauw en Witteman niet ontbreken, waar antizionisten een geliefd podium hebben. Hopelijk raken mensen en media in 2010 eindelijk eens uitgekeken op Van Agt, Von der Dunk, Van den Broek, Van Hooff en al die andere antizionisten met hun grote en kleine leugens over een klein land dat ze nooit wat heeft aangedaan. Het wordt hopelijk een jaar waarin kranten- en journaalredacties zich realiseren dat het boeiend is tegenover een pro-Palestijnse visie een stuk van Israëls kant te plaatsen, en dat na een reportage vanuit Gaza of een interview met een Palestijnse cameraman of een lid van de Goldstone commissie (dat is wel heel erg benedenmaats, je zou ze eigenlijk moeten weren, FS), een interview met iemand van het Sderot Media Centrum of iemand van Camera (zie je wel, FS) op zijn plaats zou zijn. Het wordt hopelijk ook een jaar waarin aansprekende publieke figuren zich eens voor Israël of in ieder geval tegen de huidige hetze gaan uitspreken’ (http://www.zionism-israel.com/blog/archives/00000421.html).

Tsja, wat moet je hier nu op zeggen? Verder roept ze links op om toch vooral ook naar de Israëlische kant van de zaak te kijken, zodat Wilders en co niet het monopolie hebben op het pro-Israëlische geluid. Maar ik vrees dat daar nu juist het probleem zit. De bezettingspolitiek van Israël valt niet meer te verdedigen, dus ook de mainstream begint zich heel langzaam een andere richting uit te bewegen (al is het natuurlijk nog lang niet zo ‘dramatisch’ als Ratna het voorstelt). Het probleem is meer dat Ratna zelf een extremist is geworden (en Wouter natuurlijk). En al kan ze nog zoveel dreigende antisemitisme beschuldigingen uiten, de geloofwaardigheid van het voor Israël zijn ten koste van alles (en vooral ten koste van de burgerrechten van de Palestijnen) is steeds meer op zijn retour. Gelukkig maar, al valt er nog veel te doen. Wat er niet deugt aan Ratna Pelle is dat ze niet recht door zee is en met haar blogs op een beetje een smoezelige manier probeert het internet in het Nederlandse taalgebied te vervuilen. Natuurlijk is het haar goed recht om het web vol te plempen; het internet is daar immers een fantastische vrijplaats voor. Een grote charmante anarchie, hoewel het ook verschrikkelijk veel bagger oplevert. Vroeger colporteerden de Jehova’s langs de deuren, nu slibben ze de google zoekmachines dicht. Israël Palestina info, met een Israëlisch en Palestijns vlaggetje. Zal wel een neutrale website zijn. Zowel recht op zelfbeschikking voor de Joden als de Palestijnen. Nee hoor, een bak propaganda. Om een laatste voorbeeld te geven; op de homepage van Israël-Palestina Info staat linkerkant een serie links, waaronder naar ‘United Civilians for Peace’. Wie echter achter die link kijkt, komt niet op de site van de vredesorganisatie zelf maar wordt getrakteerd op een serie verdachtmakingen tegen United Civilians for Peace, zie hier, waar wij oa kunnen lezen: ‘Het geld wordt verder besteed aan dure advertenties tegen Israël in landelijke dagbladen, opinie-onderzoeken onder de Nederlandse bevolking, glossy brochures, manifestaties met buitenlandse gasten zoals de antizionistische en zeer omstreden historicus Ilan Pappe (O ja, is dat zo? FS) en een rondreis door Nederland met een replica-muur’. Als je dit allemaal zo ziet, rijst toch de vraag of dit bizarre duo werkelijk denkt dat hun lezers zo dom zijn dat ze echt geloven dat het hier om een ‘info-blog’ gaat. Want het bovenstaande voorbeeld is wel een beetje van het niveau Mohammed Said al-Sahaf. Maar blijkbaar wel, want Ratna Pelle, ‘academica en publiciste en medewerkster van de website Israël-Palestina Info’ kan nog steeds publiceren in serieuze kranten als Trouw en de Volkskrant, of een fatsoenlijke regionale krant als de Gelderlander. Wat zij produceert is echter niets meer dan platte propaganda. Het kan dus geen kwaad om daar een keer stevig tegenin te gaan. Vandaar deze noodzakelijke dosis tegengif.

Verder rijst toch weer de vraag: Wat bezielt haar (en Wouter)? Door anderen (zoals Jaap Hamburger van Een Ander Joods Geluid, in een surrealistische discussie met Ratna en Wouter en een zekere mevrouw Sijs (wellicht dezelfde als mevrouw Sijs van de Stichting W.A.A.R., blijkens de correspondentie met Zembla, zie hier en hier?), is al eerder geopperd dat Ratna Pelle vooral een epigoon zou zijn van Ami Isseroff, van www.mideastweb.org. Zie ook Isseroffs handleiding om Israël te verkopen, Justice for Jews and Israel; Making the case for Israel; An Introduction to Israel Advocacy, Activism and Information, dat grote gelijkenissen vertoont met het Hasbara handboek. Zij haalt Isseroff inderdaad regelmatig aan. In een bijdrage, met de veelzeggende titel De Hasbara Paradox, geeft zij deze lange passage weer:

‘But every Israeli and every Zionist and every Israel advocate must recognize that we are, and have been engaged in a media war for several years, that we are losing that war, and that the decline in Israel’s image is not a side issue to be handled only by some talking heads. The decline in Israel’s image is a strategic threat, perhaps as serious as, or more serious than, the Iranian nuclear threat, the Hamas and the Hezbollah. Those who do not yet understand that this issue is a strategic threat should consider for example, that a single mistake by the IDF or even the rumor of a mistake spread by the enemy, like the UNRWA school shelling that never was, can stop a war much more effectively than an armored division. Or consider that the effect of the constant barrage of demonization, left unanswered and uncorrected, may be to bring to power the supporters of Jimmy Carter, Lyndon Larouche and Professors Walt and Mearsheimer in the USA, and their even more vicious counterparts in Europe. The threat is not limited to “war crimes” allegations and distortions of human rights, nor is it confined to the UN or to political media. We are faced with everything from attempts to write the Jews out of history, to expressions of outrage about harmless Israeli tourism advertisements. And if you say anything about it, you are a neocon hardline Jew Zionist member of the Israel lobby. The propaganda appears in travel guides and travel magazines, literary reviews and just about everywhere you can imagine. Israel-Bashing has become embedded in world culture, just as anti-Semitism was once a cultural staple’. ( Israeli war crimes allegations: Doing our patriotic duty )

Dit is de kern van wat zij gelooft, althans als ik af moet gaan op haar enkele duizenden bijdragen op internet. De vraag of Israël misschien echt oorlogsmisdaden zou plegen, om maar een voorbeeld van Isseroff te noemen, komt niet in haar hoofd op. Het is allemaal maar ‘beeldvorming’, al kan ik me nauwelijks iemand bedenken die meer lijdt aan ‘beeldvorming’ dan Ratna Pelle zelf. Een plaat voor haar hoofd met een slechts een kijkgaatje met een bijzonder gekleurde lens, lijkt me het meest in de buurt komen. Haar ‘beeld’ van Israël is het beeld dat tot ruim in de jaren tachtig in Nederland bestond, dat van David en Goliath. Dat dit beeld is veranderd ziet zij niet als een correctie van de realiteit, maar als morele zwakte, waarin twijfel de boventoon voert. Vandaar haar agressieve stellingname en wat mij betreft haar griezelige blikvernauwing. En iedereen die niet met haar mee strijdt is al snel een verdachte ‘antizionist’, een ‘antiziosemiet’ of een ‘antisemiet’.

Toch wil ik bij wijze van afsluiting nog een opmerking van Isseroff aanhalen, waar ik mij verrassend goed in kan vinden:

‘Anti-Semitism applied only when appropriate and when its use can be defended. A person who is opposed to the Israeli occupation is not an anti-Semite unless they use anti-Semitic terminology and ideas. A person who claims “Zionists” control the world or the U.S. government really is an anti-Semite. Like the Holocaust, anti-Semitism has been overused and abused’.

uit Justice for Jews and Israel; Making the case for Israel; An Introduction to Israel Advocacy, Activism and Information, p. 14

100% mee eens! Dus, Ratna en Wouter, blijf wel bij de les. Jullie ’leermeester’ zegt het zelf. En als jullie verder antisemitisme willen bestrijden, mijn zegen hebben jullie. Maar richt je dan wel op echte antisemieten. Misschien sta ik dan nog wel aan jullie kant. Heb daar een tijdje terug ook het nodige aan bijgedragen zie hier, maar ook hier (en ook op dit blog, zie hier). En nogmaals, wat weten jullie van mijn eigen achtergrond . Het zou voor mij wel heel vreemd zijn als ik antisemitische denkbeelden zou koesteren (daarmee bedoel ik dus een racistische haat tegen Joden). Dus net zo goed tegen antisemitisme als jullie. Maar als het jullie meer gaat om een bezetting en wat mij betreft een apartheidspolitiek in stand te houden, dan sta ik lijnrecht tegenover jullie. Maar dat hadden jullie neem ik aan zelf al wel gemerkt,

verder vriendelijke groet, Floris Schreve

Tot zover Ratna en Wouter. Zij zijn echter niet de enige representanten van de Israël-Lobby in Nederland. Een goed overzicht werd gemaakt door J. Jan Willem van Waning, kapitein ter Zee bd en oud kamerlid voor D66. Zeer de moeite waard, hier te vinden: http://jjwvanwaning.wordpress.com/2007/08/25/de-zionistische-groot-israel-lobby-in-nederland-een-noodzakelijke-inventarisatie/

Ratna en Wouter in feestverpakking

Update 2015: een zeldzaam kiekje van Ratna en Wouter samen, in feestverpakking, oudjaar 2014 (andere twee personen onherkenbaar gemaakt). Bron: Facebook Tot zover Ratna en Wouter. Zij zijn echter niet de enige representanten van de Israël-Lobby in Nederland. Een goed overzicht werd gemaakt door  J. Jan Willem van Waning, kapitein ter Zee bd en oud kamerlid voor D66. Zeer de moeite waard, hier te vinden: http://jjwvanwaning.wordpress.com/2007/08/25/de-zionistische-groot-israel-lobby-in-nederland-een-noodzakelijke-inventarisatie/

Tagged with: , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , ,

Voor de liefhebbers van de ‘Joods Christelijke en humanistische traditie’ versus ‘de Islam’

zomaar wat passages uit de drie belangrijkste openbaringen van het Woord Gods

Nu op dit blog het heikele thema ‘tekstuitleg van Heilige Boeken’ ter sprake is gekomen (zowel door religieuze fundamentalisten als door ‘Verlichtingsfundamentalisten’) wilde ik alvast een fragment publiceren uit een nog te verschijnen bijdrage (die zal gaan over het Israëlische-Palestijnse conflict en de rol van bepaalde aanhangers van de drie monotheïstische godsdiensten, als moslimfundamentalisten, Joodse extremisten en ‘Christenzionisten’). Het totale verhaal zal nog wel even op zich laten wachten, maar hier is alvast een kleine ‘bloemlezing’ van verschillende passages uit de Heilige Schrift.
Voordat er misverstanden ontstaan (al leg ik het in de tekst zelf ook uit), dit is geen pamflet tegen een van, of zelfs alle drie de monotheïstische godsdiensten. Helemaal niet zelfs. Het enige wat ik wil laten zien is dat een letterlijke toepassing van deze drie eerbiedwaardige geschriften in de huidige tijd zinloos is, en vooral dat het eenzijdig fulmineren tegen een van deze godsdiensten, de islam, zoals dat tegenwoordig zeer in de mode is, enigszins hypocriet is. Opiniemakers, die zich ‘Verlichtingsfundamentalisten’ noemen, maar tegelijkertijd iemand als George W. Bush niet eens zo’n ongeschikte leider vonden (NB een Born Again Christian), zouden zich wat mij betreft wel achter de oren kunnen krabben. Dat geldt overigens ook voor een PVV kamerlid als meneer Sietse Fritsma, die het bestond om in Pauw en Witteman tegen Hans van den Broek in een welhaast religieuze vervoering een tirade af te steken over ‘Judea en Sammaria’, toen van den Broek de term ‘Bezette Gebieden’ gebruikte (fragment hier terug te zien). En met zo’n man zouden dus bijvoorbeeld homoseksuelen veilig zijn tegen die intolerante moslims? ‘Brrr, dan zijn we helemaal in de aap gelogeerd’ (vrij naar een passage van Pim Fortuyn, zie deze eerdere bijdrage op dit blog).
En dan te bedenken dat de PVV, itt het CDA, een seculiere partij zou zijn. Het mengsel Christenzionisme met het gebruikelijke gedachtegoed van de PVV lijkt mij een tamelijk giftige cocktail. Dat is mijn idee althans, al heeft meneer Fritsma daar misschien nog niet eens over nagedacht en riep hij maar wat. Lijkt me niet onwaarschijnlijk, net als zijn collega Hero Brinkman, die met zijn kreet ‘Nederland ontwaakt!’ per ongeluk een NSB slogan bezigde. Dan heb je geen ‘demonisering’ meer nodig, om het maar voorzichtig uit te drukken. Dat laatste valt overigens erg goed te rijmen met het hysterische maar oppervlakkige filosemitisme van de PVV. Alhoewel onze Geert onmiskenbaar meer van de knoet erover is dan de vijver met kwakende kikkers die we bij de LPF hebben gezien, lijkt het me voor zijn partij wel handig dat op dit soort heikele punten de neuzen dezelfde kant opwijzen. ‘Judea en Sammaria’ en ‘Nederland ontwaakt’; dat zijn hele gevoelige zaken die denk ik moeilijk samen gaan en als je zomaar op die knoppen drukt spingen er allerlei associatieve doosjes open, met alle neveneffecten van dien. Dus pas op. ‘Een beetje dom’, in de woorden van Prinses Maxima. De PVV wordt niet gedemoniseerd. Neen, de PVV demoniseert zichzelf. Zie overigens ook dit artikel op de site van het Historisch Nieuwsblad en het commentaar van de historicus Gjalt Zondergeld, op dit blog al vaker genoemd in een heel ander verband. Per ongeluk lijkt dit logo wel heel erg op een van de emblemen van de NSB. Ook weer een gevalletje van ‘een beetje dom’.
Tot zover de PVV. Ik zou nog veel meer voorbeelden kunnen noemen, maar het gaat hier nu over een bredere onderstroom dan het PVV smaldeel, nl over westers superioriteitsdenken uit naam van de recent heruitgevonden ‘Verlichting’, als baken tegen de ‘barbaren’. Kortom, het verhaal van de balk en de splinter, in andermans en de eigen ogen:

Jodendom, Christendom en Islam en hun onderlinge verhoudingen

Antisemitisme is een heel oud verschijnsel in Europa of zelfs in alle gebieden waar het Christendom de boventoon voert. Het is zeker verschillend met het islamitische cultuurgebied, waar antisemitisme of in ieder geval anti-judaïsme (want ook Arabieren zijn Semieten, het kan niet vaak genoeg benadrukt worden) veel minder aanwezig was, althans in de periode van voor de twintigste eeuw.
Na het neerslaan van de Joodse opstand door de Romeinen in 70 n. Chr. en vooral de opstand van 134-135, die werd neergeslagen door de Romeinse veldheer Julius Severus, werden de Joden uit hun oorspronkelijke leefgebied verbannen en verspreid over verschillende delen van het Romeinse Rijk. Dat is eigenlijk bijna 2000 jaar zo gebleven, totdat eind negentiende eeuw de eerste Zionistische initiatieven het levenslicht zagen.
De geschiedenis van het Jodendom of de joden in Europa is er een geweest van pogroms, discriminatie, onderdrukking en uitsluiting. Gedurende de Middeleeuwen leefden de Joden veelal in getto’s (het woord ‘getto’ komt zelfs van de gelijknamige Joodse wijk ‘Ghetto Nuovo’ in Venetië). Joden waren ook uitgesloten van vele beroepen. Noodgedwongen was een aanzienlijk deel vrij ondernemer, veelal handelaar. Het (antisemitische) cliché dat ‘Joden goed in geldzaken zouden zijn’, vindt natuurlijk zijn oorsprong in het feit dat het vrije ondernemerschap vaak de beste gelegenheid was waarin Joden maatschappelijk vooruit konden komen. Ook het bankwezen viel daaronder. Als je gediscrimineerd wordt kun je natuurlijk het beste voor jezelf beginnen. Als je daarin succesvol bent en in economisch opzicht van nut kunt zijn, hechten handelspartners, klanten of andere belanghebbenden vanzelfsprekend minder aan allerlei religieuze of culturele verschillen. Het feit dat er in de Nederlanden voor een bepaalde periode een relatief tolerant klimaat bestond voor Joden had daar natuurlijk alles mee te maken. De Spaanse en Portugese Joden die zich hier gevestigd hebben, werden in eigen land na de Reconquista op de islamitische overheersing (die vele malen toleranter was dan de daarop volgende Katholieke overheersing), het leven zo zuur gemaakt dat ze hun heil elders zochten. In Antwerpen en Amsterdam waren ze welkom omdat ze een substantiële bijdrage leverden aan de economie, niet om iets anders. De tolerantie was dus eerder pragmatisch dan principieel. Dat gaandeweg er ook een belangrijke bijdrage werd geleverd aan de wetenschap en het culturele leven, is een gelukkige bijzaak geweest, die voorvloeide uit de pragmatische tolerantie uit economische opportuniteit. Het is vooral om die reden geweest dat een belangrijk filosoof als Baruch de Spinoza in Amsterdam zijn werken kon publiceren. ‘Erst kommt das Fressen, dann der Moral’ (naar de passage van Berthold Brecht) is zeker toepasbaar op ‘onze Nederlandse tolerantie’, hoewel je daar tegenwoordig weinig meer van hoort, maar dat is weer een heel ander verhaal.
Het antisemitisme in Europa werd op verschillende manieren ‘verantwoord’, zowel religieus als ‘seculier’. Hoewel het Christendom natuurlijk zijn oorsprong vindt in het Jodendom (Christus was immers zelf een Jood) heeft de Rooms Katholieke Kerk zich in haar lange geschiedenis voortdurend schuldig gemaakt aan antisemitisme. Hetzelfde geldt tot op zekere hoogte ook voor de Protestante kerk (Luther was zelfs een felle antisemiet). Wellicht is het zinvol om toe te lichten hoe dit antisemitisme aan de hand van de Christelijke leer werd en soms nog steeds wordt verantwoord.
Het Christendom is natuurlijk uit het Jodendom voortgekomen, al bestaat er veel onzekerheid over de historische figuur Jezus. Los van de Christelijke bronnen (de Evangeliën, zowel de gecanoniseerde als de apocriefe) is er geen historisch bewijsmateriaal overgeleverd over de persoon Jezus. Naar alle waarschijnlijkheid was hij een van de vele Joodse Predikers uit die tijd, die een vernieuwde religieuze boodschap trachtten te verkondigen, tegen de verdrukking door de Romeinen in. Veel van deze predikers en hun aanhangers zetten zich af tegen de traditionele Joodse priesterklasse, die zich had geconformeerd naar het Romeinse gezag. Het is zelfs de vraag of Jezus daadwerkelijk een nieuwe religie wilde stichten. Veel van wat er over hem is overgeleverd zegt meer over de volgelingen uit die tijd dan over de persoon Jezus zelf.
Wel wordt er al vrij kort na zijn dood melding gemaakt van de Christenen, die al snel, ook buiten Palestina, in het Romeinse Rijk actief waren, zij het als een marginale beweging. Het was pas veel later dat het christendom een factor van betekenis zou worden. Dit ligt anders dan bijvoorbeeld bij de Islam, waar de eerste grote successen werden geboekt gedurende het leven van de Profeet Mohammed. Wellicht is er bij de overleveringen van de Profeet veel Dichtung en Wahrheit tot een verhaal gemaakt, maar de Islam kende in haar vroegste bestaan, veel meer dan het Christendom, een traditie van een kritische tekstlezing, waar werd nagegaan wat er wel van de Profeet afkomstig was en wat niet. Dit vooral omdat de Islam in een veel vroeger stadium een dominante stroming was en dit bij het Christendom een paar eeuwen op zich liet wachten. Een traditie van schriftgeleerden, die al in de begintijd bij de islam aanwezig was, ontbrak bij het vroege Christendom, voornamelijk omdat het Christendom haar geschiedenis begon als een min of meer clandestiene religie.
Hoe dan ook, toen het Christendom een belangrijke factor en het zelfs de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk werd, waren er al ruim drie eeuwen voorbij gegaan. Inmiddels had ook het Christendom zich grotendeels losgemaakt van zijn oorsprong, een afsplitsing van het Jodendom. En toen het Christendom werd geïntegreerd in de ideologie van het Romeinse Rijk bestond er vanzelfsprekend de behoefte om de religieuze inhoud vooral af te zetten tegen het traditionele Jodendom en niet tegen het Romeinse gezag.
In de Evangeliën, zoals wij die nu kennen, zijn daar duidelijke sporen van. Het is niet de Romeinse landvoogd Pilatus die Christus tot het kruis heeft veroordeeld, maar het Joodse volk. Pilatus laat het ‘Joodse volk’ kiezen wie er, ter gelegenheid van het Joodse Paasfeest, gratie mag worden verleend: Jezus, de ‘Koning der Joden’ of de crimineel Barabbas. Het verzamelde ‘Joodse volk’ (de menigte ter plekke) kiest voor Barabbas en laat de Zoon des Mensen kruisigen. Volgens Mattheus: ‘Maar de hogepriesters en de oudsten haalden het volk over Barrabas te kiezen en Jezus te doen sterven. De landvoogd nam weer het woord en sprak tot hen: ‘Wie van de twee wilt u dat ik vrijlaat?’ Zij zeiden: ‘Barabbas!’ Pilatus vroeg hen: ‘Wat zal ik dan doen met Jezus die Christus genoemd wordt?’ Zei riepen allen: ‘Aan het kruis met Hem!’ Hij hernam: ‘Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan?’ Maar zei schreeuwden nog harder: ‘Aan het kruis met Hem!’ Toen Pilatus zag dat hij niets verder kwam, maar dat er veeleer tumult ontstond, liet hij water brengen en waste ten overstaan van het volk zijn handen, terwijl hij verklaarde: ‘Ik ben onschuldig aan het bloed van deze rechtschapen man; gij moet het zelf maar verantwoorden’. Het volk riep terug: ‘Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!’ Daarop liet hij omwille van hen Barabbas vrij, maar Jezus liet hij geselen en gaf Hem over om gekruisigd te worden’ (Mattheus 27: 20-26).[1]
Op die manier zijn de Joden verantwoordelijk gehouden voor de dood van Christus en ‘wast Pilatus zijn handen in onschuld’. Vervolgens vervloekt het Joodse volk zichzelf met de formule ‘Zijn bloed kome over ons en onze kinderen’. Deze passage is een van de beruchtste mantra’s geweest van het Christelijke of zelfs westerse antisemitisme. Hiervan stamt de notie van de Joden als ‘Godsmoordenaars’, die tot in lengte van dagen vervloekt zouden zijn.
Hoewel er veel onzeker is over de totstandkoming van de Evangeliën in de vorm zoals wij die nu kennen is deze passage vrijwel zeker afkomstig uit de tijd dat het Christendom in de Romeinse tijd erkenning moest krijgen. Heel simpel gezegd zou het dan moeilijk te verkopen zijn geweest om een Romeinse gezagsdrager verantwoordelijk te stellen voor de moord op het Lam Gods. Maar naar alle waarschijnlijkheid is het wel zo gebeurd; het is inmiddels bekend dat slechts het Romeinse gezag bevoegd was om iemand tot de kruisiging te veroordelen. De Joodse Sanhedrin kon wel doodvonnissen uitvaardigen, maar uitsluitend executies middels steniging. De kruisiging was een Romeinse straf, die ook elders in het Romeinse Rijk veelvuldig werd uitgevoerd (denk maar aan Spartacus). Dat Pilatus het volk zou hebben laten kiezen is niet voor de hand liggend; het verhaal van het wassen van de handen in onschuld is dus waarschijnlijk een verzinsel waarmee de Romeinen zich trachtten te verschonen (letterlijk) toen het Christendom de staatsgodsdienst werd. En rond die tijd werden ook de vier Evangeliën gecanoniseerd (en zeker ook ‘geredigeerd’, om het eufemistisch uit te drukken).
Overigens wijst ook de Koran het Jodendom af, althans er zijn een aantal passages waar dat heel duidelijk gebeurt, bijvoorbeeld Sura 5, vers 51: ‘O Gij die gelooft neemt u niet de joden en de christenen tot verbondenen zij zijn elkanders verbondenen en wie Uwer met hen gemeenschap aangaat die behoort tot hen. God leidt waarlijk niet recht de onrechtdoende lieden’. En iets verderop (Sura 5, vers 57-58): ‘O Gij die gelooft neemt u niet tot verbonden uit het midden van hen tot wie de Schrift voor uw tijd gekomen is diegenen die uw godsdienst maken tot voorwerp van spot en scherts en ook niet de ongelovigen. Vreest God indien gij gelovig zijt. En wanneer gij oproept tot de salat (het gebed, FS) maken zij haar tot een voorwerp van spot en scherts. Dit omdat zij onverstandige lieden zijn’(…) (vers 60): Zeg: Zal ik u iets aanzeggen dat bij God nog slechter beloond wordt dan dat? Zij die door God vervloekt zijn en op wie Hij vertoornd is en van wie hij er heeft gemaakt tot apen en zwijnen en die de Taghut ( noot vertaler: hiermee worden de joden of de christenen bedoeld) dienen diegenen hebben de slechtste plaats en dwalen het verst af van de gebaande weg (…) (vers 63): Hadden de Rabbijnen en de schriftgeleerden hen dan niet kunnen afhouden van het zeggen van zondige dingen en het verteren van het onrechtmatige? Slecht is waarlijk wat zij verrichten. En de Joden zeggen: Gods hand is dichtgeknepen. Mogen hun handen dichtgeknepen worden en mogen zij vervloekt worden om wat zij zeggen (…) (vers 78): Vervloekt zijn zij die ongelovig waren van de zonen Israils door de tong van Dawud (=David, FS) en van Isa, de zoon van Maryam (=Jezus, de zoon van Maria, FS). Dat was omdat zij ongehoorzaam waren en in overtreding. Zij hielden zich niet af van het verwerpelijks dat zij deden. Kwaad was het voorwaar wat zij deden’[2].
Ook deze tekst is niet bepaald de meest zachtmoedige of meest tolerante die er in de Koran te vinden is. Overigens gaat het mij hier ook niet om. Het is zeker niet de bedoeling om hier een soort Fitna-achtige Wilders collage neer te zetten. Elders staan er weer genoeg passages waarin wordt vermeld dat Gods Genade grenzeloos is. Ook worden de profeten van het Oude Testament en Jezus in de Islam gezien als belangrijke profeten, waarvan Mohammed de laatste was en degene met de meest ‘afgeronde boodschap’ (daarom wordt Mohammed ook wel ‘het zegel der Profeten’ genoemd). Dus ook de Koran, net als de Joodse en de Christelijke overlevering spreekt zichzelf weleens tegen, of benadert een thema vanuit verschillende invalshoeken (het is maar hoe je er tegenaan kijkt, maar de laatste omschrijving lijkt me ook voor gelovigen geheel acceptabel).
Bovendien staan er in alle drie de Heilige boeken dit soort teksten. Zie ook het Oude Testament. Zo kunnen wij in Leviticus lezen: ‘Gij zult vlees eten van uw zonen en dochters. Uw offerhoogten verwoest Ik. Uw wierrook altaren haal Ik omver, uw gedenktekens smijt Ik op een hoop met die van uw afgoden, want Ik walg van u. Van uw steden maak Ik een woestijn, van uw heiligdommen een puinhoop. De geur van uw gaven kan Ik niet meer uitstaan. Als Ik eenmaal het land ga verwoesten staan zelfs de vijanden die er wonen verbijsterd’ (Leviticus 26; 27-32)[3]. En over homoseksuelen heeft Leviticus het volgende te melden (wellicht de meest beruchte passage van alle drie de monotheïstische godsdiensten op dit specifieke gebied): ‘Als een man met een andere man omgang heeft als met een vrouw begaan zij een afschuwelijke daad. Zij moeten ter dood worden gebracht; zij hebben de dood aan zichzelf te wijten’ (Leviticus 20; 11)[4]
Uitzonderingen zijn de bovenstaande passage niet. De Joodse overlevering, die onverkort is overgenomen in de Christelijke traditie, kent veel meer van dit soort ‘zedige teksten’. Kijk maar wat het Oude Testament zegt over een onschuldig vertier als zelfbevrediging (hele generaties Calvinistische pubers zijn op die manier getraumatiseerd, zie ook de boeken van Jan Wolkers, al kun je in deze passage ook wat anders lezen): ‘Toen zei Juda tot Onan: ‘Ga naar de vrouw van je broer, sluit met haar een zwagerhuwelijk en zorg dat je een kind verwekt voor je broer’. Maar Onan wist dat dit kind niet van hem zou zijn, daarom liet hij telkens als hij met de vrouw van zijn broer samen was, het zaad op de grond verloren gaan, om voor zijn broer geen kind te verwekken. Zijn gedrag was slecht in Jahwe’s ogen, zodat deze hem ook liet sterven’[5] (Genesis 38; 8-10). Als je uit deze passage een moraal wilt destilleren kun je verschillende kanten op, om het maar voorzichtig te zeggen. En het kan nog intiemer binnen een familie, als we zien wat Juda nog meer uitspookt. Want het verhaal gaat verder: ‘Toen zei Juda tot zijn schoondochter Tamar: ‘Ga als weduwe naar het huis van mijn vader terug, totdat mijn zoon Sela volwassen is (…) Toen Tamar vernam dat haar schoonvader naar Timna kwam om schapen te scheren met zijn vriend Chira uit Adullam, legde zij haar weduwendracht af, hulde zich in een sluier en parfumeerde zich en ging bij de Enaïmpoort aan de weg naar Timna zitten. Want zij had gemerkt dat Juda haar niet aan Sela tot vrouw gaf, ofschoon die de volwassen leeftijd bereikt had. Toen Juda haar zag hield hij haar voor een publieke vrouw, daar zij haar gezicht bedekt had. Hij ging naar haar toe, langs de weg, en vroeg: ‘Kan ik bij je terecht?’ Hij wist niet dat zij zijn schoondochter was. Zij antwoordde: ‘Wat geeft u mij, als u bij me mag komen?’ Hij antwoordde: ‘Ik zal je een geitenbokje van mijn kudde sturen’. Zij antwoordde: ‘Geef mij dan een pand, tot u mij het bokje hebt gestuurd’. Hij zei: ‘Wat voor pand moet ik je geven?’ Zij gaf ten antwoord: ‘Uw zegel, uw snoer en de staf die u bij u hebt’. Hij gaf ze haar, had omgang met haar en zij werd zwanger. Daarop ging zij heen, legde haar sluier af en trok haar weduwendracht weer aan (…) Door bemiddeling van zijn vriend uit Adullam probeerde Juda de vrouw het geitenbokje te doen toekomen, om het pand van haar terug te krijgen. Maar zijn vriend kon haar niet vinden (…) Ongeveer drie maanden later werd aan Juda medegedeeld: ‘Uw schoondochter Tamar heeft ontucht gepleegd en is nu zwanger’. Juda sprak: ‘Breng haar dan weg om verbrand te worden’. Terwijl men haar wegbracht liet zij echter aan haar schoonvader zeggen: ‘Van de man, aan wie deze dingen behoren ben ik nu zwanger’. En zij voegde er aan toe: ‘Ga eens na van wie dit zegel, dit snoer en deze staf zijn’. Juda herkende ze en zei: ‘Zij staat tegenover mij in haar recht, want ik heb haar niet aan mijn zoon Sela gegeven’. Verder heeft Juda geen gemeenschap meer met haar gehad’ (Genesis 38; 10-24) .[6]
Het is natuurlijk heel makkelijk om op grond van deze passages te concluderen dat hoerenlopen en ‘gemeenschap hebben met de weduwe van je zoon’ wel is toegestaan, maar zelfbevrediging, ‘onaneren’, niet. Waar het hier natuurlijk om gaat is dat alles in dienst stond van de voortplanting want de continuïteit van de stam of gemeenschap moest gewaarborgd zijn, een moraal die nog steeds bestaat in bijvoorbeeld de Katholieke Kerk. En dan nog. Maar het ‘probleem’ is dat deze teksten gewoon heel erg oud zijn en uit een volstrekt andere culturele context komen dan de onze. We hoeven het ook niet te hebben over de vrouwvriendelijkheid van deze passage. Juda kan hoerenlopen wat hij wil, maar Tamar loopt het risico om wegens buitenechtelijke ‘omgang’ met daarop volgende zwangerschap verbrand worden.
Om deze bloemlezing met een aardigheidje af te sluiten; wat moet een orthodox christelijke minister van gezinszaken met deze uitspraken van Jezus uit het Nieuwe Testament? (geldt ook voor het CDA dat het gezin als ‘de hoeksteen van de samenleving’ ziet). Mattheus 10; 21: ‘De ene broer zal de andere overleveren om hem te laten doden, de vader zijn kind, de kinderen zullen opstaan tegen hun ouders om hen ter dood te brengen’ en (Mattheus 10; 34-35): ‘Denk niet, dat Ik vrede ben komen brengen op aarde; Ik ben geen vrede komen brengen maar het zwaard. Tweedracht ben ik komen brengen tussen een man en zijn vader, tussen dochter en moeder, schoondochter en schoonmoeder en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn’.[7] Het gaat er mij hier overigens niet om een volgens mij integere minister als André Rouvoet onnodig voor het hoofd te stoten, maar wel dat een al te letterlijke interpretatie dus problematisch kan zijn.
Tot zover deze selectie hoogtepunten en terug naar het eigenlijke onderwerp. Waar het hier natuurlijk om gaat is hoe deze tamelijk willekeurige citaten uit de Heilige Boeken van de drie monotheïstische godsdiensten in de loop van de geschiedenis in de praktijk zijn toegepast. En de theorie is vaak anders dan de praktijk. Bovendien staan er zoveel tegenstrijdigheden in alle drie de heilige boeken, dat je er vaak alle kanten mee uitkunt. Jodendom, Christendom en Islam vertegenwoordigen alle drie een zeer eerbiedwaardige traditie, maar over de toepassing is het niet makkelijk om een consensus te vinden en dat is in de loop van de geschiedenis wel gebleken. Dat geldt dus voor alle drie de monotheïstische godsdiensten. Wat dat betreft lijkt het mij niet onverstandig als degenen die tegenwoordig de slogan bezigen ‘De Joods-Christelijke Humanistische traditie versus de Islam’ een klein beetje zouden inbinden. ‘De pot verwijt de ketel’ lijkt mij in deze geen misplaatste stoplap. Want ook de Islam kent zeker een ‘Verlichte’ traditie, dat is niet slechts voorbehouden aan het Jodendom of het Christendom.
Overigens geen enkel misverstand. Mijns inziens vertegenwoordigen deze drie monotheïstische godsdiensten grote tradities en zijn het belangrijke cultuurdragers waaruit ook veel goeds is voortgekomen. Bovenstaande passages heb ik alleen aangehaald om duidelijk te maken dat het zinloos is om elkaar vliegen af te vangen op de donkere kanten van deze religies. Die hebben ze namelijk alle drie. Bovendien denk ik dat het zinloos is om een godsdienst heel eendimensionaal op de letter te ‘beoordelen’. Zo’n benadering is wat mij betreft het spiegelbeeld van het religieus fundamentalisme; beide maken dezelfde denkfout. Zie voor meer bijvoorbeeld mijn eerdere bijdrage over Nasr Abu Zayd.
Maar het gaat hier nu niet om tekstexegese. Als we kijken naar hoe de verspreid in de Diaspora levende Joden het is vergaan, dan kan er geconcludeerd worden dat zij in het algemeen in de Christelijke wereld er veel slechter af waren dan in de islamitische wereld. In de islamitische wereld werden Christenen en Joden gezien als ‘gelovigen van het boek’ en genoten zij zelfs een vorm van staatsprotectie, mits zij extra belastingen betaalden. Er was dus wel sprake van institutionele discriminatie, maar in regel werden zij niet vervolgd. Natuurlijk zijn er ook daar geregeld uitbarstingen geweest, waarbij diverse minderheden het moesten ontgelden, maar de norm was dat als de Joden en Christenen zich schikten naar het islamitische gezag zij vrij waren om hun godsdienst uit te oefenen. Dit gold voor verschillende islamitische rijken die er geweest zijn, van de Khaliefen tot de Osmaanse sultans. In het Osmaanse Rijk konden Joden en Christenen soms toetreden tot de hoogste kringen. Soms waren zij ministers of gouverneur of genoten zij anderszins aanzien. De beroemdste architect die het Osmaanse Rijk heeft voortgebracht, Mimar Sinan, onder meer de ontwerper van de beroemde brug van Mostar in Bosnië, was oorspronkelijk een Griekse Christen. En vooral zijn moskeeën (zoals de Suleyman de Grote Moskee in Istanbul) zijn wereldberoemd.
Dit lag in de Christelijke wereld vaak een beetje anders. De notie van de Joden als ‘Godsmoordenaars’ is in de loop der tijd beslist geen dode letter gebleken’…. Enz.

Tot zover dit fragment van een nog te verschijnen bijdrage. En nogmaals, dit is geen miskenning van de oude en eerbiedwaardige teksten, die voor velen een diepe betekenis hebben. Wel is het een kritische noot bij een al te letterlijke lezing van zowel de religieuze als Verlichtingsfundamentalisten als door de aanhangers van de recent uitgevonden ‘Joods-Christelijke en Humanistische traditie’, die eigenlijk bedoelen ‘wij dynamische en verlichte geesten versus de eeuwige en onveranderlijke islam’.

Floris Schreve

[1] Geciteerd uit: De Bijbel uit de grondtekst vertaald; de Willibrordvertaling, Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1991, p. 1314

[2] De Koran uit het Arabisch vertaald door prof. dr. J.H. Kramers, bewerkt door drs. Asad Jaber en prof. dr. Johannes J.G. Jansen, de Arbeiderspers (Rainbowpockets), 1997, p. 129, 130, 131, 133

[3] Willibrordvertaling (1991), p. 133

[4] Idem, p. 126

[5] Idem, p. 46

[6] Idem

[7] Idem, p. 1291

Het ‘islam-debat’ in Nederland; de stand post-Fortuyn, pre-Wilders

Een cartoon van de in Nederland werkzame Iraakse tekenaar Kifah al-Reefi uit 2005

Onlangs vond ik het onderstaande stukje tekst terug, geschreven voor een paper in 2002. Het leek me wel aardig om het hier te publiceren. Het is in  ieder geval de stand van zaken na Fortuyn, maar nog van voor Wilders. En nog voor de moord op Theo van Gogh. Hem noem ik overigens ook. Ik moet zeggen dat ik voor de man zelf altijd wel enigszins een zwak had, al was ik het fundamenteel met hem oneens. Midden jaren negentig ben ik een keer met hem in debat gegaan voor Veronica ’s Call Radio, dat toen net van start ging. Om zeker te zijn van genoeg bellers had men een paar studentenhuizen gebeld met de vraag of er mensen geïnteresseerd waren om met Theo in debat te gaan, waaronder mijn toenmalige huis in Leiden. Op die manier ben ik toen, als ‘spontane beller’ (althans voor de luisteraars) met van Gogh in discussie gegaan over de stelling ‘de islam is de grootste bedreiging voor Nederland’. Volkomen onzin vond ik toen en nu maar dat ging er toen verrassend vriendelijk aan toe, ook toen ik hem jaren later een keer in de trein tegenkwam en wij over dit onderwerp een heel normaal gesprek hebben gevoerd. In die zin vond ik Fortuyn erger. Over Wilders zal ik het (voorlopig) nog even niet hebben. Maar goed, hier nog een oud stukje tekst van mij.  Miscchien is het nog steeds actueel.
Wat in ieder geval nog actueel is, is dat de beroemde hoogleraar Nasr Abu Zayd in Nederland eigenlijk nauwelijks aan het woord komt in ons ‘nationale islamdebat’, al zit hij hier in Leiden. Dat is nog steeds vreemd. Overigens weten de BBC en Al Jazeera hem regelmatig te vinden. Op Al Jazeera was het Abu Zayd die uitlegde wat er met Nederland aan de hand was sinds de opkomst van Fortuyn, de moord op van Gogh en de vertoning van Fitna. In Nederland zelf prefereert men kennelijk liever mensen als Pastors, vanuit de wetenschap Afshin Ellian, of soms die andere internationaal beroemde geleerde, Tariq Ramadan. Maar die is ook veel orthodoxer, dus wellicht bevestigt dit meer het verwachtingspatroon (en de behoefte) van het Nederlandse publiek. Op een geluid als dat van Abu Zayd zitten de media en het publiek kennelijk nog steeds niet te wachten, de roep om de broodnodige emancipatie van de moslims ten spijt.

Hier volgt de tekst (niet meer dan een uitsnede uit een veel langer betoog):

Inmiddels is de toon van de berichtgeving van rond de aanslagen van 11 september, de politieke situatie in het Midden Oosten en de islam in het algemeen, in de Nederlandse media, enigszins gekalmeerd (lente en zomer 2002). Zeker de berichtgeving over de Israëlische/ Palestijnse kwestie is sterk veranderd in het voordeel van de Palestijnen. Toch blijken er en aantal ‘blijvertjes’ te bestaan. In vele opzichten heeft de Nederlandse publieke opinie zich verhard. Dit blijkt vooral uit de opkomst van de Lijst Pim Fortuyn, die vanuit het niets zesentwintig zetels in de kamer wist te veroveren. Een belangrijk issue van de LPF is het tegengaan van de immigratie en de anti islamitische stellingname. Ook de gevestigde politieke partijen hebben hun standpunten verhard, zoals blijkt uit de toespraak van CDA lijsttrekker Jan Peter Balkenende, die stelde dat de multiculturele samenleving geen nastreefbaar doel is. Het aardige is dat Balkenende, net als Cliteur en Bolkestein, niet definieert wat hij met het begrip ‘cultuur’ bedoelt, laat staan met het begrip ‘multiculturele’ samenleving.
‘Politiek correct’ denken heeft opeens afgedaan voor ‘je moet zeggen wat je denkt’. Pim Fortuyn leek hierin voorop te lopen. Zo bepleitte hij, in de Volkskrant van 9 februari, desnoods de afschaffing van artikel 1 van de grondwet als deze de vrijheid van meningsuiting in de weg staat [1]. Over deze uitspraak is veel ophef ontstaan en Fortuyn moest uiteindelijk aftreden als lijsttrekker van Leefbaar Nederland. Ook is over deze kwestie al veel geschreven, dus ik wil er niet heel veel aandacht aan besteden. Overigens heeft hoogleraar rechtsfilosofie A. Soeteman erop gewezen dat artikel 1 van de grondwet niet eens over het verbod op discriminerende uitspraken gaat. Deze bepalingen zijn te vinden in het wetboek van strafrecht. “Fortuyn weet niet waar hij het over heeft”, concludeert Soeteman.[2]
In dit verband zijn Pim Fortuyns opvattingen over de islam interessanter. In 1996 schreef hij hier een boekje over, Tegen de islamisering van onze cultuur, dat in 2001 werd herdrukt, met een naschrift van imam Abdullah Haselhoef. Het meest opvallende van deze kleine publicatie is dat het nauwelijks over de islam gaat. Voor driekwart gaat dit boek over de emancipatiegeschiedenis van vrouwen en homoseksuelen in Nederland. Ook besteed het veel aandacht aan de veranderde maatschappelijke verhoudingen sinds de jaren zestig. Zeker deze gedeeltes zijn zeer lezenswaardig, maar het is dan ook Fortuyns eigen metier. Fortuyn schiet zijn doel echter voorbij als hij het over de islam in Nederland heeft. Uit niets blijkt dat hij hier serieus onderzoek naar heeft gedaan, noch verwijst hij naar andere onderzoeken. Dit is overigens een kenmerk van de gehele verhandeling, waardoor het als wetenschappelijke publicatie niet serieus kan worden genomen. Nu is dit natuurlijk niet noodzakelijk, alleen is het wel opmerkelijk dat Fortuyn anders doet suggereren. Op de flaptekst laat hij zich prof. dr. Pim Fortuyn noemen, onafhankelijk en kritisch wetenschapper.
In Tegen de islamisering van onze cultuur betoogt Fortuyn dat de meeste moslims in Nederland uit kansarme groepen komen. Doordat zij zich ook in Nederland aan de onderkant van de samenleving bevinden zou het wel eens kunnen zijn dat zij zich in de armen van het fundamentalisme laten drijven. Als je ziet wat het fundamentalisme in de islamitische wereld zelf allemaal aanricht kun je concluderen dat de situatie buitengewoon gevaarlijk is. Als adequate maatregel bepleit Fortuyn de sluiting van de Nederlandse grenzen, het opzeggen van Schengen en het vluchtelingenverdrag, en een Koude Oorlog tegen de Islamitische wereld. Als voorbeeld noemt hij de politiek van Ronald Reagan ten aanzien van de Sovjet Unie. Fortuyn stelt dat deze een belangrijke factor zou zijn geweest voor de val van het communisme. Waar hij dit laatste punt vandaan heeft vermeldt hij niet. Ook verzuimt hij het om deze opmerkelijke stelling historisch te onderbouwen.[3]
In zijn verhandeling over de islam in Nederland blijkt Fortuyn erg anekdotisch. Zo heeft hij het over zijn eigen seksuele contacten met homoseksuele moslims, die hij niet als positief heeft ervaren.[4] Nu bestaat er in de culturele antropologie wel zoiets als participerend onderzoek, maar nergens suggereert Fortuyn dat wij zijn escapades als zodanig serieus moeten nemen.
Wat betreft Fortuyns verklaring voor het ontstaan van het fundamentalisme; deze staat haaks op de conclusies van uitgebreide studies naar dit fenomeen. Uit veelomvattend wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het fundamentalisme niet ontstaat bij de onderlaag van de samenleving, maar verschijnsel is van de middenklasse, die zich vaak politiek voelt uitgesloten. Doordat de middenklasse door de veelal dictatoriale regimes in de islamitische wereld wordt uitgesloten van politieke participatie, lijkt het fundamentalisme een rechtvaardig alternatief, temeer omdat de meeste regimes in de islamitische wereld door niet gelovige, westerse krachten gesteund worden. Het regime van de Shah van Perzië en de daarop volgende islamitische revolutie is hier een klassiek voorbeeld van. Ook de grondleggers van de moderne soennitische fundamentalistische ideologie, Jamal ad-Dine al Afghani, Hassan al Banna en Said Qutb, min of meer de geestelijke vaders van Osama Bin Laden (al waren niet al deze denkers pleitbezorgers van geweld), hadden vooral aanhang binnen deze maatschappelijke klasse.[5] Tekenend is dat de plegers van de aanslagen van 11 september niet afkomstig waren uit de onderklasse van de Arabische wereld, maar allen goed opgeleide jongemannen waren, met een ogenschijnlijk redelijk toekomstperspectief. Recent is dit beeld weer bevestigd in een onderzoek naar de strijders van de Hezbollah en de Hamas, waaruit bleek dat deze militante bewegingen vooral aanhang hebben binnen de middenklasse.[6]
In wetenschappelijk opzicht is Fortuyns bijdrage weliswaar van weinig betekenis, in maatschappelijk opzicht echter des te meer. Hoewel wellicht weinig van zijn kiezers dit boek hebben gelezen is hij er wel in geslaagd om veel stemmen te winnen, met name op de issues ‘migratie’ en ‘islam’. Fortuyns uitspraken als: “Je ziet het in alle landen waar de islam de baas is. Ik vind het gewoon een achterlijke cultuur”, in het veel genoemde Volkskrant artikel heeft het electoraat niet weten af te schrikken. Integendeel, ondanks alle breed uitgemeten veroordelingen van bijna alle lijsttrekkers van de gevestigde partijen, heeft dit hem wellicht nog populairder gemaakt.
Ook leden van de LPF fractie, die na de tragische moord op Fortuyn in de tweede kamer zitting namen, werden vaak niet gehinderd door enige kennis van zaken wanneer het onderwerp ‘islam’ ter sprake kwam. Fractievoorzitter Mat Herben haalde wederom het argument van vrouwenbesnijdenis van stal om te stellen dat “de islam een achterlijke cultuur is”.[7] (opmerking: eerder in de oorspronkelijke tekst is al aan de orde geweest dat vrouwenbesnijdenis vooral een locaal fenomeen is uit de Hoorn van Afrika en soms Egypte, dat voorkomt bij zowel Koptische Christenen als moslims. Elders in de islamitische wereld komt vrouwenbesnijdenis niet voor. Het is dus geen islamistisch gebruik, maar een locaal verschijnsel).   Fractiesecretaris Joost Eerdmans noemde het Koerdische parlement “een uitwas van een cultuur die we hier niet moeten hebben”.[8] Opmerkelijk dat uitgerekend een parlement een uitwas van een cultuur wordt genoemd. Het gebrek aan democratie en de rechten van minderheden in de islamitische wereld lijkt mij hier eerder voor in aanmerking te komen, hoewel ik zeker niet zou willen beweren dat dit cultureel bepaald is.
Er kan gesteld worden dat de islam, of Nederlanders met een moslimachtergrond, op dit moment een ernstig imagoprobleem hebben. Internationale factoren spelen hier zeker een belangrijke rol in. Toch zijn ook binnenlandse incidenten een belangrijke factor die dit negatieve beeld keer op keer bevestigen. Genoemd kunnen worden de Aisja-affaire, de uitspraken van imam El Moumni over homoseksuelen en de politiek getinte preken van Syrische en Egyptische imams in een aantal Nederlandse moskeeën. Ook de aanhoudende berichten over kleine criminaliteit van Marokkaanse jongeren, met als meest beruchte voorbeeld de structurele berovingen op Station Amsterdam Lelylaan [9], dragen zeker bij aan het negatieve beeld dat men in Nederland van moslims heeft, al heeft het gedrag van deze Marokkaanse jongens weinig tot niets met de islam te maken.
Wellicht is een van de allergrootste problemen dat er zeer zelden een georganiseerd tegengeluid komt vanuit de islamitische gemeenschap. Voor het Nederlandse publiek zou dit kunnen worden uitgelegd als een stilzwijgende instemming. Nu bestaat het probleem dat de islam geen centrale organisatiestructuur kent, dus het is vrijwel onmogelijk om met de ‘vertegenwoordigers’ van de Nederlandse moslims te gaan praten, hoe graag ex-minister Roger van Boxtel dit ook wilde. In die zin is de islam een buitenbeentje binnen de van oudsher verzuilde Nederlandse traditie. Het grote nadeel van dit gebrek aan een organisatiestructuur is dat er hierdoor nauwelijks mogelijkheden zijn de almaar steeds negatievere beeldvorming te doorbreken. Verlichte intellectuelen van islamitische afkomst zijn er in Nederland volop voorhanden, alleen hebben zij even veel met radicale imams te maken als de autochtone Nederlander, dus is er voor hen weinig reden om ‘namens de islam’ het woord te voeren.[10]
Ondertussen lijken de verhoudingen zich steeds meer te verharden. Het beeld dat de islam een godsdienst is die uitsluitend bestaat uit ‘fundamentalisten’ is zeker het laatste jaar sterk toegenomen. Verschillende invloedrijke opiniemakers hebben hier flink aan bijgedragen. Zo stelde Pim Fortuyn in Tegen de islamisering van onze cultuur, dat liberale stromingen binnen de islam niet relevant zouden zijn, omdat het fundamentalisme zou overheersen en andere geluiden monddood zou maken. Als voorbeeld noemt hij de affaire rond de islamitische denker Nasr Abu Zayd, die vanwege zijn liberale interpretatie van de Koran gedwongen was Egypte te verlaten en nu hoogleraar is in Leiden. Overigens noemt Fortuyn de desbetreffende hoogleraar niet een keer bij zijn naam. Later, in een uitzending van Buitenhof, kon Fortuyn eveneens niet op zijn naam komen. Waar het hier echter om gaat is dat Fortuyns bewering simpelweg niet klopt en door vele belangwekkende publicaties wordt tegengesproken, niet in de laatste plaats door Abu Zayd zelf. [11]
Een ander soort geluid is dat het islamitische fundamentalisme de meest pure variant van de islam is en dat liberale interpretaties slechts een product zijn van ‘wishful thinking’, van goedpraterij en hypocrisie, die de werkelijke geloofsleer feitelijk geweld aandoen. Als de fundamentalisten inderdaad de enige juiste leer verkondigen, kan er worden geconcludeerd dat er in de moderne wereld voor de islam geen plaats meer is. Deze denkrichting wordt wel het essentialisme genoemd en verschilt in redeneertrant weinig van die van de fundamentalisten.
Degene die het afgelopen jaar het essentialistische standpunt het meest prominent in de media naar voren heeft gebracht is rechtsfilosoof Paul Cliteur, in zijn televisiecolumns in Buitenhof, hoewel er ook anderen waren met bijdragen dezelfde strekking.[12] Zo stelde Cliteur in zijn column van 4 november 2001, getiteld Sympathie voor fundamentalisme: “De orthodoxe imam El-Moumni vergeleek homoseksualiteit met een ziekte en plotseling dachten we in het land waar alles mocht en alles kon: hè, wij kunnen toch geschoffeerd worden (…) In een bepaald opzicht hebben El-Moumni, Hazelhoef en andere fundamentalisten natuurlijk wel gelijk. Hun interpretatie van de Heilige Schrift is namelijk heel wat minder hypocriet dan die van de overgrote meerderheid van de moderne gelovigen. Toen de Koran en de Bijbel werden geschreven waren de vrouwen vanzelfsprekend ondergeschikt aan de mannen, kregen homoseksuelen even vanzelfsprekend de doodstraf, was de aarde plat en stamden de mensen nog niet af van de apen. Is het dan vreemd dat de helft van de Tien Geboden regelrecht in strijd is met de moderne rechten van de mens? Dat was gewoon de geest van die tijd. Wat de fundamentalisten nu alleen maar doen, is dat serieus nemen”.[13]
In principe is er niets mis met deze redenering (hoewel er hier aan voorbij wordt gegaan dat fundamentalisme geen ‘pure’ religie is, maar een politieke ideologie [14]), tenminste als je uitsluitend van de tekst uitgaat zonder de specifieke context en reden van haar ontstaan. Ook sluit deze benadering alle moderne interpretatie methoden als hermeneutiek, of semiotiek uit en gaat er volledig aan voorbij dat een tekst in een andere context wellicht een andere betekenis kan krijgen en wellicht op een nieuwe manier gewaardeerd kan worden. Daar is niets hypocriets aan, dat heeft simpelweg te maken met hedendaagse wetenschappelijke inzichten wat betreft de wisselwerking van tekst en context.
Consequent doorgeredeneerd zouden grote vernieuwende Christelijke theologen als Albert Schweitzer, Hans Kung en Edward Schillebeeckx minstens even hypocriet zijn als ‘de moderne gelovigen’ waar Cliteur het over heeft. In die zin redeneert Paul Cliteur inderdaad op dezelfde manier als een fundamentalist als Said Qutb.[15] Tekenend is dat hij het in deze column ook opneemt voor de essentialistische (lees fundamentalistische) manier van redeneren.
Toch bestaan er ook binnen de islamitische wereld belangwekkende alternatieven. Inmiddels zijn daar door verschillende Korangeleerden diverse mogelijkheden ontwikkeld om tot een vernieuwing van het religieuze erfgoed te komen. Een van de meest belangrijkste representanten van deze ontwikkeling is de verlichte Egyptische Koraninterpretator Nasr Abu Zayd, thans hoogleraar in Leiden.
Oorspronkelijk was Abu Zayd hoogleraar aan de universiteit van Cairo, hoewel hij in het verleden ook in de Verenigde Staten en Japan heeft gedoceerd. Vanwege zijn onorthodoxe opvattingen over de interpretatie van de Koran raakte hij in conflict met de Moslimbroederschap, de belangrijkste ‘islamistische’ partij van Egypte (opgericht in 1929, door de eerder genoemde Hassan Al Banna, een van de grondleggers van het moderne soennitische fundamentalisme, overigens de grootvader van Tariq Ramadan, al suggereer ik hiermee niet dat zij hetzelfde gedachtegoed hebben), hoewel er vaak vergeten wordt dat Abu Zayd een grote internationale reputatie had opgebouwd en ook in Egypte zeer veel waardering oogstte. Een aantal orthodoxe gelovigen besloot tot een zeer onconventionele maatregel; zij stelden dat Abu Zayd een afvallige van het geloof was en spanden een rechtszaak aan waarmee zij trachtten Abu Zayds huwelijk te ontbinden. Volgens een bepaalde interpretatie van de Sharia is een afvallige van de islam gedwongen te scheiden, omdat het huwelijk dan onwettig zou zijn. Tegen ieders verwachting in werd het proces door de aanklagers gewonnen, een unieke zaak in de Egyptische rechtsgeschiedenis. Weliswaar nam de Egyptische overheid direct een wet aan die dit soort processen in de toekomst onmogelijk maakte, maar toen was het kwaad al geschied. De zaak kreeg ruime internationale aandacht. Uiteindelijk werd Abu Zayd naar Nederland gehaald, waar hij weer opnieuw met zijn vrouw trouwde. In Leiden zet hij nu zijn wetenschappelijke werk voort. In 2000 bezette hij de Cleveringa leerstoel, een bijzondere leerstoel bestemd voor wetenschappers die zich sterk hebben ingezet voor de mensenrechten of de vrijheid van meningsuiting.[16]
Abu Zayd stelt dat de Koran, net als iedere andere oude tekst, kan worden geïnterpreteerd volgens moderne wetehschappelijke methoden (hij pleit sterk voor de Hermeneutiek van Hans Georg Gadamer). Abu Zayds centrale stelling is dat het heel goed mogelijk is om op grond van de Koran tot een liberaal en tolerant wereldbeeld te komen. Door de nieuwste wetenschappelijke interpretatiemethoden los te laten op de Korantekst kunnen er interessante perspectieven ontstaan, zonder dat de interpretatie blasfemisch zou zijn voor gelovige moslims, zoals hij heeft uiteengezet in zijn publicatie Vernieuwing in het islamitisch denken.
Stel, de oorsprong van de Koran is goddelijk. Dit betekent dat deze oorsprong zich in het metafysische bevindt en dus geen object kan zijn van wetenschappelijk onderzoek. Toch heeft het goddelijke een manier nodig om zich in de fysieke wereld te manifesteren, anders zou het goddelijke voor de mens onkenbaar zijn. Voor iedere religie is dit een noodzakelijke voorwaarde. Bij het Christendom heeft het goddelijke zich gemanifesteerd in de vleeswording van God in Christus. Bij de Islam heeft geen vleeswording van het goddelijke plaatsgevonden, het intermediair tussen God en de mens is de openbaring van de Koran, een literaire tekst. In tegenstelling tot de goddelijke oorsprong kan de fysieke manifestatie van de tekst wel degelijk aan een wetenschappelijk onderzoek worden onderworpen en gezien worden in de context van plaats en tijd van het ontstaan. Abu Zayd stelt dat God een sadist zou zijn als hij zich niet in een bepaalde culturele context zou hebben openbaard; niemand zou immers zijn openbaring kunnen begrijpen.[17] Daarom moet de Korantekst dan ook telkens opnieuw worden gewogen tegen de veranderde omstandigheden, daar een tekst immers altijd weer een nieuwe relatie aangaat met de telkens veranderende culturele context. De intentie van de tekst is dan ook belangrijker dan de letter. Wanneer de Korantekst wordt gewogen tegen de omstandigheden van het zevende-eeuwse Arabië kan volgens Abu Zayd de Koran niet anders begrepen worden dan een pleidooi voor vrijheid, wijsheid en naastenliefde. Hij pleit er dan ook sterk voor om de Koran vanuit deze geest te interpreteren. Abu Zayd komt tot verrassende conclusies. Op grond van de Koran bepleit hij o.m. gelijke rechten tussen man en vrouw en de scheiding van ‘Kerk’ en staat.[18]
In die zin kan zijn werk ook gezien worden als een kritiek op het essentialistische en fundamentalistische denken. Abu Zayd stelt dat de rigide opvattingen van de fundamentalisten van de Koran een dood relikwie hebben gemaakt, dat slechts blindelings vereerd kan worden. Hij kiest dan duidelijk voor een alternatief, door de Koran als een levende tekst te zien die telkens weer een nieuwe verbinding aangaat met een almaar veranderende culturele context. De kern van zijn denken zit hem juist in dat hij enerzijds de Koran ziet als een literair werk met alle betekenislagen van dien, maar dat hij anderzijds niets afdoet aan de Goddelijke oorsprong van de Koran.
Nasr Abu Zayd is in de Nederlandse media tot nu toe nauwelijks aan het woord geweest, iets dat als een groot gemis kan worden gezien. Bijna een jaar na 11 september kan er gesteld worden dat dit vooral het jaar geweest is waarin Pim Fortuyn, Paul Cliteur, Leon de Winter, Theo van Gogh en Frits Bolkestein de toon zetten, in een toenemend vijandig klimaat.

Floris Schreve

Tip: zie voor de geschiedenis en het ontstaan van het gedachtegoed vane islamitische fundamentalisten als Osama Bin Laden enerzijds (over Said Qutb ea) en de ontwikkeling van het neo-conservatieve gedachtegoed anderzijds (over oa de Duitse/Amerikaanse filosoof Leo Strauss, de grondlegger van het neo-conservatisme), de fascinerende Channel 4 documentaire ‘The Power of Nightmares’ (2004). In drie delen hier online te bekijken.

Een van de meest verhelderende documentaires die ik ken over de beweegredenen van de moderne religieuze fundamentalisten (in dit geval wederom de islamitische, al worden er ook parallellen getrokken met het Christelijke en Joodse fundamentalisme) is de uitzending van VPRO’s Tegenlicht, ‘de Berg’. Hierin komt een groot aantal deskundigen aan het woord, zoals Karen Armstrong, Manuel Castells en Benjamin Barber, maar ook de Tsjetjeense rebellenleider en ‘fundamentalist’ Khozh-Ahmed Noukhaev. Wat je ook van zijn ideeën en daden mag vinden, hij weet zijn standpunten en beweegredenen zeer welsprekend en inzichtelijk voor het voetlicht te brengen en enige introspectie is hem ook niet vreemd. Dit geldt ook voor de van oorsprong Poolse en tot de islam bekeerde theoloog Mansour Jachimczyk, die namens Noukhaev het zg. ‘Institute for the Closed Society’ leidt (vrij naar het ‘Open Society Institute’ van George Soros). Deze ‘fundamentalisten’ zijn in ieder geval niet ‘achterlijk’, maar dat maakt het misschien nog verontrustender. Des te meer een reden om kennis te nemen van hun denkwereld. Een grote aanrader, hier terug te zien.

Wat betreft de overeenkomsten tussen islamitische fundamentalisten en Christelijke fundamentalisten, zoals bijv. Karen Armstrong vaak heeft benadrukt, is het wellicht ook aardig om de bijna schokkende documentaire ‘Jesus Camp’ te bekijken (Oscarnominatie 2006), over de Christen fundamentalisten in de Verenigde Staten (ook een rol weggelegd voor de beruchte dominee Ted Haggard). Zoals de jeugdpredikante Becky Fischer het zelf uitelegt, vinden deze Christenen dat ze best een voorbeeld kunnen nemen aan de hartstocht van fundamentalistische moslims. Wel is deze film veel meer een activistische film tegen, dan de eerste twee voorbeelden, die vooral proberen te verklaren. Maar ook als je daar doorheen kijkt, blijft het nog beklemmend genoeg. Hier in verschillende delen te bezichtigen (zie ook de beknopte informatie van wikipedia).

Zie over Nasr Abu Zayd verder, dit interview en  een artikel over Paul Cliteur versus Nasr Abu Zayd

Update 2 januari 2010: zie hier een eerdere versie van het proefschrift van Maria Trepp of hier een link naar het zg ‘Passage(n) Project’, een initiatief ontstaan aan de Universiteit Leiden, als een weerwoord tegen het (althans in de media) dominante ‘nieuwe conservatieve geluid’ van diezelfde universiteit (het is overigens ook mijn universiteit en binnen mijn vak is de trend gelukkig eerder het tegenovergestelde). Met rode oortjes gelezen.

Helemaal spectaculair is een debat tussen Tariq Ramadan en Frits Bolkestein, in Rotterdam, olv Ivo Opstelten. De link naar de uitzending van dit debat is te vinden in dit artikel van Tariq Ramadan op de site van de Volkskrant, dat nog veel meer lezenswaardigs en interessante verwijzingen bevat. De kans is groot dat ik nog een keer een gedetailleerde beschouwing schrijf over dit debat. Mijns inziens baseert Bolkestein zich, in zijn ronkende inleidende praatje, vooral op een bron. Dat is het niet geheel onomstreden artikel van de oriëntalist Bernard Lewis, hier te raadplegen.  Maar het debat is zeer de moeite waard. Grote aanrader!

Noten:

1. Frank Poorthuis en Hans Wansink, De Islam is een achterlijke cultuur, ‘de Volkskrant’, 9-2-2002 (zie http://www.volkskrant.nl/den_haag/article153195.ece/De_islam_is_een_achterlijke_cultuur).

2. Artikel 1? Hij weet niet waar hij het over heeft, ‘NRC Handelsblad’, 11februari, 2002 (zie http://www.nrc.nl/geslotendossiers/fortuyn/leefbaar_nederland/article1607888.ece/%60Artikel_1_Hij_weet_niet_waar_hij_het_over_heeft )

3. Pim Fortuyn, De islamisering van onze cultuur; Nederlandse identiteit als fundament, Karakter uitgevers BV, 2001, p. 20

4. Ibidem, p. 75

5. Hans Jansen, Nieuwe inleiding tot de Islam, Uitgeverij Coutinho, Bussum, 1998, p. 24, 149-165 en Karen Armstrong, De Strijd om god; een geschiedenis van het fundamentalisme, De Bezige Bij, Amsterdam, 2002, p. 271-273. Voor een uitgebreide beschrijving van de invloed van de ideeën van Hassan Al Banna en Said Qutb op de Egyptische samenleving, zie Nasr Hamid Abu Zayd, Mijn leven met de islam, Bulaaq, 2002.

6. De Volkskrant, 31-7-2002

7. Nova/Den Haag vandaag, Nederland 3, 3 juni 2002

8. Interview met Joost Eerdmans, Vrij Nederland, 26 juni 2002

9. Zie voor een uitvoerige reportage hierover, Joris van Casteren, De bodyguards van Lelylaan, de Groene Amsterdammer, 15-6-2002.

10. Als voorbeeld wil ik noemen dat een groot deel van de Iraakse intellectuele elite zich in Nederland bevindt. Zij hebben echter niets met de politieke islam van doen.

11. Fortuyn, p. 25. Voor de uitzending van Buitenhof zie Fortuyns discussie met Hans Jansen in de uitzending van 4-10-2001. Overigens heeft Abu Zayd zelf uitgebreid getuigenis gedaan van zijn belevenissen in Mijn leven met de islam, 2002. Hij gaat hier ook uitgebreid in op de situatie in Egypte en de academische vrijheid daar. Uit zijn verhaal blijkt dat de overgrote meerderheid van de universitaire gemeenschap achter hem stond en dat slechts door een kleine speling van het lot dit alles heeft kunnen gebeuren.

12. Paul Fentrop, Het gevaar van de islam, ‘HP de Tijd’, 27-9-2001 en in veel mindere mate Erik van Ree, Al-Qur’an; naïeve lezing van de Heilige Schrift, ‘de Groene Amsterdammer’, 13-10-2001

13. Buitenhof, VPRO, Nederland 3, 4-10-2001

14. Een belangrijke illustratie van dit gegeven is Said Qutbs bekendste publicatie Milestones, 1961 (Engelse versie hier online), overigens de belangrijkste inspiratiebron voor Osama Bin Laden. De Egyptische arts Ayman al-Zawahiri, Bin Ladens tweede man, was in zijn studententijd, begin jaren zestig, een van Qutbs naaste volgelingen. In dit werk spreekt Qutb van een stappenplan om de totale islamitische revolutie tot stand te brengen. Belangrijk is om op te merken dat dit niet een voorschrift is dat door oude religieuze teksten wordt gegeven; het betreft hier een concept van een revolutie die geheel past bij de moderne tijd. Armstrong, pp. 275-277, Hans Jansen, pp. 162-165.

15. Interessant is in dit verband de bespreking van Qutbs gedachtegoed door Karen Armstrong, pp. 274-280.

16. Nasr Abu Zayd, Vernieuwing in het islamitisch denken, pp. 11-34, Mijn leven met de islam, pp. 149-157

17. Nasr Abu Zayd, Vernieuwing in het islamitisch denken, pp. 74-75

18. ibidem, pp. 135-138

 

 

Drie kunstenaars uit de Arabische wereld in Nederland (fragmenten scriptie)

ثلاثة فنانين من الدول العربية في هولندا

Voor mijn afstudeerscriptie over hedendaagse kunstenaars uit de Arabische wereld die wonen en werken in Nederland schreef ik, naast de ontwikkeling van de moderne kunst in de Arabische wereld zelf, de verschillende redenen van waarom deze kunstenaars zich in Nederland hebben gevestigd en het meer theoretische kader, ook een aantal portretten van individuele kunstenaars.
Eerder heb ik op dit weblog al een fragment gepubliceerd over het gedachtegoed van Edward Said en zijn polemiek met Kanan Makiya (vooral van belang voor de theoretische achtergrond). Het leek mij aardig om hier drie individuele kunstenaars te presenteren, uit drie verschillende landen, van verschillende generaties en elk met een verschillende reden voor hun vestiging in Nederland.
Achnaton Nassar uit Egypte kwam naar Nederland om zijn opleiding te vervolgen en is uiteindelijk hier gebleven. Qassim Alsaedy uit Irak kwam naar Nederland als politiek vluchteling. Rachid Ben Ali, de jongste, komt uit een achtergrond van Marokkaanse migranten.
Er ruim boven de honderd kunstenaars uit de Arabische wereld in Nederland actief. En natuurlijk, zoveel kunstenaars, zoveel individuen, persoonlijkheden en stijlen. Deze gedifferentieerdheid heb ik ook altijd centraal gesteld, al was het maar om duidelijk te maken dat er niet iets van een typische ‘Arabische moderne kunst’ bestaat , of een typisch ‘Nederlandse Arabische kunst’. De hier besproken drie voorbeelden laten dat duidelijk zien. Wel is het zo dat alle drie markante voorbeelden zijn van een boeiende culturele kruisbestuiving, die tot voor kort onzichtbaar was en sinds enige tijd weer sterk onder druk is komen te staan. Overigens als je wat zou willen zeggen over hoe deze kunstenaars zich tot de traditie van hun land van herkomst verhouden (in ieder geval tot de moderne kunst, zoals die in de twintigste eeuw tot ontwikkeling is gekomen in respectievelijk Egypte, Irak en Marokko) dan zou je kunnen stellen dat Qassim Alsaedy van deze drie het meest in de traditie past van de moderne Iraakse kunst. Wie meer voorbeelden heeft gezien zou dat vrij makkelijk kunnen herkennen, zij het dat Qassim wel een heel sterke persoonlijke stijl heeft. Achnaton Nassars abstracte werk past zeker in een bredere ontwikkeling van de kunst van de Arabische wereld, zoals hij bijvoorbeeld de traditie van de lettertekens verwerkt. Maar ook zijn stijl is strikt persoonlijk. Het werk van Rachid Ben Ali, hoewel zijn achtergrond wel degelijk een rol speelt, staat eigenlijk geheel los van de moderne kunst in Marokko zelf, maar Rachid is pas kunstenaar geworden in Nederland en dus niet direct beïnvloed door de belangrijke Marokkaanse kunstenaars als Farid Belkahia, Ahmed Cherkaoui, Mohammed Abouellouakar of Fouad Belamine, hoewel hij te kennen heeft gegeven zeker bewondering te hebben voor de laatste en wellicht is er iets van een oppervlakkige verwantschap.
Het belangrijkste in dit verband is dat deze kunstenaars drie bijzondere individuen zijn, die alledrie op hun eigen manier een bijzondere verrijking betekenen voor het culturele leven in ons land.
Deze teksten zijn geschreven in 2001 (de interviews die ik met de kunstenaars had zijn uit 2000 en 2001), dus wellicht alweer verouderd. Vanzelfsprekend hebben deze drie kunstenaars zich sinds die tijd weer verder ontwikkeld. Toch denk ik dat het nog veel van deze drie portretten in grote lijnen nog redelijk volstaan. Het zijn drie losse fragmenten uit het tweede hoofdstuk van mijn scriptie, over drie verschillende kunstenaars, met verschillende achtergronden en werkwijzen en uit drie verschillende landen.

Wel zijn er wat extra afbeeldingen toegevoegd, ook van recenter werk (dus van ruim nadat ik deze teksten geschreven had).

 

 

Nassar schaatsen

Achnaton Nassar, Zonder titel, olieverf op paneel, 1992

 Achnaton Nassar

‘Achnaton’ Wahib Mahmoud Abou Nassar werd in 1952 geboren in Qena, Egypte. Hij volgde in eerste instantie zijn kunstenaarsopleiding aan de universiteiten van Alexandrië en Cairo. Hier werd hij opgeleid in de islamitische traditie, waarbij het Arabische alfabet als uitgangspunt diende. Nassar vond dit te beperkt. De drang om zich verder te ontwikkelen dreef hem naar Europa. Na een studie architectuur in het Griekse Saloniki deed Nassar zijn toelatingsexamen voor de Rijksacademie, te Amsterdam.
De tekeningen die hij inleverde voor zijn toelating werden door de docenten wat vreemd gevonden. Het werk was geïnspireerd op de Islamitische kalligrafie, een manier van werken die hier volledig onbekend was. De docenten van de Rijksacademie besloten Nassar een tweede kans te geven. Hij kreeg een schetsboek en een potlood met de opdracht tekeningen te maken op de Albert Cuypmarkt. De resultaten werden als zeer goed beoordeeld en Nassar werd ruimschoots toegelaten tot de Rijksacademie.
Na zijn studietijd keerde Nassar voor een paar jaar terug naar Egypte. Lang heeft zijn vertrek niet geduurd, al snel ging hij weer naar Nederland om zich in Amstelveen definitief als kunstenaar te vestigen. Sinds die tijd is hij zeer actief geweest. Hij nam deel aan belangrijke tentoonstellingen als Het Klimaat en Het land dat in mij woont. In 1993 won hij de Europaprijs voor de schilderkunst in Oostende.

Het omvangrijke oeuvre van Nassar is van een grote stilistische diversiteit. Hij werkt zowel figuratief als abstract, hij schildert en tekent, of werkt met collages en een enkele keer met een installatie. Soms nemen zijn werken op een politieke manier stelling, een andere keer zijn het lyrische abstracties. Opvallend is Nassars gebruik van ironie, dat hij als stijlmiddel op een buitengewoon uitbundige wijze toepast in zijn figuratieve werk. Hierbij put hij uit veel verschillende bronnen zoals, de Nederlandse en de Arabische kunstgeschiedenis, volkscultuur, reclamebeelden en kitschobjecten.
Het omvangrijke oeuvre van Nassar is van een grote stilistische diversiteit. Hij werkt zowel figuratief als abstract, hij schildert en tekent, of werkt met collages en een enkele keer met een installatie. Soms nemen zijn werken op een politieke manier stelling, een andere keer zijn het lyrische abstracties. Opvallend is Nassars gebruik van ironie, dat hij als stijlmiddel op een buitengewoon uitbundige wijze toepast in zijn figuratieve werk. Hierbij put hij uit veel verschillende bronnen zoals, de Nederlandse en de Arabische kunstgeschiedenis, volkscultuur, reclamebeelden en kitschobjecten.
Een duidelijk voorbeeld is Zonder Titel uit 1995 (afb. 43). Men ziet de poort van een gebouw, dat onmiskenbaar Arabische trekken vertoont, met daarvoor een uitstalling van een verzameling schoenen . Ogenschijnlijk gaat het hier om een moskee en zijn de schoenen van degenen die binnen aan het bidden zijn. Bij nadere bestudering klopt dit beeld niet helemaal. De schoenen blijken Hollandse klompen te zijn. De poort is niet versierd met Islamitische decoraties, hij blijkt overladen te zijn met Delfts blauwe kitsch-tegeltjes. Waar gaat het hier om? Is dit een moskeepoort of iets anders? Gaat dit werk over de Islam of zegt het vooral iets over ons?

 

Achnaton Nassar, Zonder titel, acryl op paneel, 1995

 

Achnaton Nassar, Zonder titel, acryl op paneel, 1995-2000

 

Nassar leeuwen.JPG

Achnaton Nassar, Zonder titel, acryl op (dubbelzijdig) paneel, 1996

 

Als geen ander is Nassar een meester in het maken van beeldgrappen. Dit geldt vooral voor zijn figuratieve werk. Tekenend is bijvoorbeeld Zonder Titel, 1995 (afb. 44). Het beeld verwijst naar het bankbiljet voor duizend gulden, waarop de kop van Spinoza staat uitgebeeld. Door kleine ingrepen is het beeld van betekenis veranderd. Het gebruikelijke 1000 gulden is vervangen met 1001 Nacht en De Nederlandsche Bank is veranderd in De Wereldliteratuurbank. Het biljet is getekend door president N. Mahfouz op 22 juli 1952, de dag van de Egyptische revolutie en bovendien Nassars geboortedag. Een opmerkelijk detail zijn de met goudverf aangebrachte lijnen in het gezicht van Spinoza. Deze lijnen, die lopen vanaf het profiel van de neus via de rechter wenkbrauw naar het rechteroog, vormen het woord Baruch in het Arabisch, Spinoza’s voornaam (achtereenvolgens de letters Ba, Alif, Ra en Kha). Op deze wijze plaatst Nassar een Nederlands symbool als het duizend gulden biljet in een nieuwe context. Spinoza was immers in zijn tijd ook een vreemdeling, namelijk een nazaat van Portugese Joden. Met een werk als dit stelt Nassar belangrijke vragen over nationale versus hybride identiteit en maakt hij een statement over de betrekkelijkheid van symboliek als een statisch referentiepunt van nationale identificatie.
Een ander typerend voorbeeld is de symbolische verbeelding van twee leeuwen. Rechts zien wij de Ottomaanse leeuw, links de Nederlandse leeuw, gerepresenteerd in de vorm van de kaart van Nederland, wat in de zestiende en zeventiende eeuw zeer gebruikelijk was. Opmerkelijk is dat de Nederlandse leeuw is weergegeven tegen een achtergrond van Delfts Blauwe tegeltjes (afb. 45). Toch gaat het hier niet om het traditionele Delftse aardewerk; de tegels bevatten afbeeldingen van een zelfportret van Rembrandt, de naam van Allah in het Arabisch, logo’s van Nederlandse bedrijven en zelfs een streepjescode. Hoge kunst, volkscultuur, commercie en kitsch geven gezamenlijk een ironisch beeld van het begrip ‘Nederlandse identiteit’.

Achnaton Nassar, Zonder titel, acryl op hout, 1995 -object voor de tentoonstelling ‘Het land dat in mij woont’, Gate Foundation, Amsterdam, en het Museum voor Volkenkunde (nu Wereldmuseum), Rotterdam, 1995

 

 

 Bovenstaande afbeeldingen: Achnaton Nassar, Zonder titel,triptiek, olieverf op doek, 1995-2001

 

nassar13.jpg (27967 bytes)

 

Achnaton Nassar, Zonder titel. Pastel op papier 2000. De slootjes vormen het woord ‘Allah’ in Arabisch schrift

 

 

Achnaton Nassar, zonder titel, dekbedovertrek, 1997. Het terugkerende ‘ornament’ tussen de molentjes vormt wederom het woord ‘Allah’ in Arabisch schrift, zij het in een meer kalligrafische vorm dan het voorgaande voorbeeld

 

De thematiek van Nassars figuratieve werk doet enigszins denken aan de serie Reconquista van Nour-Eddine Jarram (zie bijvoorbeeld hier). Toch gaat hij hierin veel verder en maakt hij meer gebruik van beelden uit de massacultuur. De essentie van zijn werk ligt in het feit hoe de een naar de ander kijkt en de ander weer naar de een. Het werk van Nassar getuigt van een snelle associatieve intelligentie, waardoor hij in staat is de meest bizarre verbanden te leggen. Hiermee legt hij bepaalde thema’s bloot, die zonder zijn werk verborgen zouden blijven. De ‘Oosterling’ kijkt naar de ‘Westerling’ volgens een bepaald mechanisme, maar Nassar heeft vooral dit thema in omgekeerde richting verwerkt: wat is de cultureel bepaalde blik van het ‘Westen’ naar de ‘Oriënt’? Met zijn beeldinterventies maakt hij grote associatieve sprongen door de geschiedenis en van de ‘hoge’ kunst naar de populaire cultuur. Hij ontmaskert hiermee een heel corpus van ideeën en vooroordelen, aangaande neokolonialisme en vals exotisme. Edward Said spreekt in dit verband van oriëntalisme, maar hier zal in hoofdstuk 4 nog uitgebreid op worden teruggekomen. (zie voor dat specifieke gedeelte uit mijn vierde hoofdstuk het andere fragment uit mijn scriptie dat op dit blog is gepubliceerd ‘Edward Said, Orientalism en de post-koloniale denkrichting’, hier te lezen).

 

Achnaton Nassar, Zonder titel, gemengde technieken op papier, 1992

 

 Achnaton Nassar, Zonder Titel, gemengde technieken op papier, 1998/99

 

ac0002.jpeg

Achnaton Nassar, Zonder titel, gemengde technieken op papier, 2000

 

Achnaton Nassar, zonder titel, collage, 2001

 

Nassar rechts def       Nassar links def

Nassars tekeningen zijn van een geheel andere aard. Eigenlijk vormen deze de ruggengraat van zijn omvangrijke oeuvre. De tekeningen zijn in regel abstract, vaak zowel geïnspireerd op de natuurlijke vormen die hij aantreft in het Amsterdamse bos, waar hij vlakbij woont, als op de kalligrafische traditie waarin hij oorspronkelijk is opgeleid (afb. 46). Opvallend is de enorme hoeveelheid technieken die hij voor deze tekeningen inzet. Zo werkt hij met houtskool, pen en inkt, acrylverf, krijt, gouache en pastel en maakt hij ook gebruik van collages. In zijn meest recente tekeningen is hij sterk met het thema ‘sluiers’ bezig (afb. 47). Over de organische structuren die soms de vorm aannemen van een soort minaret, hangt vaak een nevelige sluier, van een onbestemde materie. Het zou hier net zo goed om zijde kunnen gaan als om haar of spinrag. Met werken als deze laat Nassar zich van zijn meest poëtische kant zien.

 

                 

             

            

  een zestal tekeningen (periode 2005-2008) van Nassars online schetsboek, zie http://www.wix.com/achnaton/artbook

 Nassar abstract 6.jpg

Zonder titel, gemengde technieken op papier/collage, 1996

nassar19.jpg (53507 bytes)

Achnaton Nassar, zonder titel, gemengde technieken op papier,  1998-1999

zie ook mijn catalogustekst van de tentoonstelling ‘Saskia en Hassan gaan trouwen; Achnaton Nassar, een kunstenaar uit twee culturen’, Univeriteitsbibliotheek Leiden, 2001

 

 

 

 

 

 

Qassim Alsaedy

Qassim Alsaedy (Bagdad, 1949) studeerde van 1969 tot 1974 aan de kunstacademie van Bagdad, waar hij werd opgeleid door Faik Hassan en Shakir Hassan Al Sa’aid. Hoewel hij in de jaren zeventig een goede reputatie had weten op te bouwen in Irak, heeft hij daar, vanaf het begin van de jaren tachtig, niet meer geëxposeerd in de officiële instellingen. Dit laatste is niet zo vreemd; door zijn onafhankelijke opstelling was Alsaedy al vaker in conflict gekomen met het Baathregime en moest hij een aantal keren in de politieke gevangenis zijn tijd doorbrengen, in dit geval ‘al-Qasr an-Nihayya’, het beruchte ‘Paleis van het Einde’. In de jaren tachtig sloot hij zich aan bij de Koerdische rebellen, waar hij overigens ook als kunstenaar actief was. Hij exposeerde daar zelfs in tenten, voor de guerrillastrijders en de gevluchte dorpelingen, tijdens de zogenaamde Anfal operaties, de beruchte campagnes met chemische wapens van Saddam Hoessein tegen de Koerden in Noord Irak in de jaren tachtig. Naar aanleiding van deze periode maakte hij een aantal zeer indrukwekkende werken. Alsaedy: ‘I joined the movement which was against the regime. I worked there also as an artist. I exhibited there and made an exhibition in a tent for all these people in the villages, but anyhow, the most amazing was the Iraqi regime uses a very special policy against Kurdistan, against this area and also against other places in Iraq. They burned and sacrificed the fields by using enormous bombings. So you see, and I saw it by myself, huge fields became totally black. The houses, trees, grass, everything was black. But look, when you see the burned grass, late in the season, you could see some little green points, because the life and the beauty is stronger than the bastards. The life was coming through. So you saw black, but there was some green coming up. For example I show you this painting which is extremely black, but it is to deep in my heart. Maybe you can see it hardly but when you look very sensitive you see some little traces of life. You see the life is still there. It shines trough the blackness. The life is coming back’.

Qassim Alsaedy, Black Field, olieverf op doek, 1999

 

Toen het hem eind jaren tachtig te moeilijk werd om zich in het Koerdische gebied te handhaven, besloot hij naar Libië te emigreren. In eerste instantie trok een bestaan in een asielzoekerscentrum in een West Europees land hem niet. Alsaedy: “I am an artist who still can work. I really believe that you have to fight for your last square meter to stand on. So Lybia was my only possibility. Maybe it was a kind of destiny”.
In Libië werd Alsaedy docent aan de kunstacademie van Tripoli. Ook voerde hij een groot muurschilderingenproject uit. Tegen zijn eigen verwachting in kreeg hij toestemming voor zijn plannen. Zoals hij het mij vertelde: “I worked as a teacher on the academy of Tripoli, but the most interesting thing I did there was making many huge wallpaintings. The impossible happened when the citycounsel of Tripoli supported me to do something like that. I had always the dream how to make the city as beautiful as possible. I was thinking about Bagdad when I made it. My old dream was to do something like that in Bagdad, but it was always impossible to do that, because of the regime. I believe all the people in the world have the right on freedom, on water, on sun, on air, but also the right on beauty. They have the right on beauty in the world, or in their

 

(40).jpg

Qassim Alsaedy, Remembrance, olieverf op doek, 1999

 

Qassim Alsaedy, Touches, olieverf op doek, 1998.

 

lives. So one of my aims was to make wallpaintings and I worked hard on it. They were abstract paintings, but I tried to give them something of the atmosphere of the city. It is an Arabic, Islamic city with Italian elements. I tried to make something new when I studied the Islamic architecture. I worked on them with my students and so something very unusual happened, especially for the girls, because in our society it is not very usual to see the girls painting on the
street. It was a kind of a shock, but in a nice way. It brought something positive”. Alsaedy verbleef zeven jaar in Libië. Toch bleef zijn situatie daar erg onzeker. In 1994 vluchtte hij naar Nederland.
Thematisch verwijst ook Qassim Alsaedy naar het oude Mesopotamië. Interessant is bij hem niet dat hij dit doet, maar hoe hij dit thema heeft verwerkt. Centraal staan voor hem de oude inscripties en sporen op muren, als tekens van menselijk leven en beschaving. Hierin doet hij enigszins denken aan zijn leermeester Shakir Hassan Al Sa’aid (zie voorbeeld), hoewel hun uitgangspunten heel verschillend zijn. Verwees Al Sa’aid vooral naar het Islamitische erfgoed, Alsaedy tracht met zijn werken een organische verbinding met het verleden

 

Qassim Alsaedy, Rythms in Blue, olieverf op doek, 1997

 

aan te gaan. Voor hem bestaat de relatie met het verleden uit een cyclisch proces, waarmee hij in permanente interactie staat. De oude Mesopotamische culturen waren immers gebouwd van klei. Deze klei is vergaan tot stof en verwaaid met de wind. Het is de stof die je inademt, of die in de rivier terecht komt, om weer opnieuw in klei te veranderen. Alsaedy: “It is on your clothes and in your breath, in your blood and in your memory”.
Alsaedy is ook buitengewoon gefascineerd geraakt door de prehistorische rotsschilderingen van de oude Sahara culturen. Hij kwam hiermee in aanraking toen hij in Libië woonde. Hele generaties krasten daar hun ‘boodschappen’ op de rotsmuren, laag over laag. Alsaedy vergelijkt dit met zijn eigen werkproces. Ook hij ‘krast’ zijn abstracte tekens in de dikke olieverflagen van zijn schilderijen (afb. 67 en 68 ). Zijn tekenschrift is iets dat hij al van jongs af aan heeft meegekregen. Naast het feit dat hij veel tijd heeft doorgebracht tussen de ruïnes van Babylon, communiceerde hij op een soort ‘schriftelijke’ manier veel met zijn moeder. Zij was immers analfabeet, maar ontwikkelde een soort eigen ‘spijkerschrift’ om zich te uiten. Nu Alsaedy in ballingschap leeft zijn zijn doeken ook een soort boodschappen aan haar. Alsaedy in een kort statement over zijn werk: “Ik probeer boodschappen te schilderen aan mijn geliefde maar verwonde vaderland, de verloren vlinders uit mijn jeugd, aan mijn moeder die een slechte relatie heeft met het alfabet en aan Babylon dat ik zo verschrikkelijk mis”.
Het afgebeelde Rythms in Blue uit 1997 (ab. 69) is hier een goed voorbeeld van. Van dichtbij bekeken is het werk een wirwar van krassen en tekens, met hier en daar een vage vlek. Bij een beschouwing van iets meer afstand wordt de structuur van het schilderij zichtbaar.
Opvallend is de dominante piramidevorm, een verbeelding van de Dom van Utrecht. Alsaedy schilderde dit werk immers in zijn hoge flat in Bilthoven, van waar hij een panoramisch uitzicht heeft op Utrecht. Tegelijkertijd schijnen er andere vormen door de vele verflagen. Twee lichte vlekken suggereren twee koepels. Het zijn Alsaedy’s herinneringen aan Bagdad. Kijkend naar Utrecht en denkend aan Bagdad, dit gegeven heeft hij met dit abstracte werk tot uitdrukking gebracht.

 

 Qassim Alsaedy, Rhythms in White, assemblage van dobbelstenen, 1999

 

Qassim Alsaedy, Rhythms, spijkers op hout, 1998

 

Op dit moment houdt Alsaedy zich bezig met een interessant tekeningenproject. Met pen en penseel brengt hij met inkt zijn tekeningen aan op doorschijnend papier. Door al deze papieren op elkaar te leggen ontstaat er weer een nieuw geheel van lagen van beelden, tekens, schaduwen en herinneringen. Op termijn hoopt hij deze reeks in boekvorm te kunnen uitgeven (zie hier inmiddels drie voorbeelden, of onderstaande afbeelding, FS 2009).
Internationaal exposeerde Alsaedy in Syrië, Tunesië, de Verenigde Arabische Emiraten (de Sharjah Biënnales van 1997 en 2001), België, Duitsland, Frankrijk en Zweden. Qassim Alsaedy woont nog altijd in Bilthoven. Sinds twee jaar heeft hij zijn atelier in De Bilt. Binnen Nederland participeerde hij in de tentoonstelling Versluierde Taal in Rijswijk in 1999 en aan de groepsexpositie van Irakese kunstenaars in Den Haag in 2000. Daarnaast heeft hij een aantal keren geëxposeerd in Hilversum en Utrecht.

 

Qasim Alsaedy/Brigitte Reuter (zie http://www.utrechtseaarde.nl/reuter_alsaedy.html), Garden Stones, keramiek, 2003

 

Tot zover de oorspronkelijke tekst uit mijn scriptie. Toen ik Qassim in 2000 leerde kennen was hij in Nederland nog nauwelijks bekend. Dat is inmiddels veranderd. Vanaf 2001/2002 begon zijn werk in de Utrechtse kunstwereld steeds meer op te vallen. Uiteindelijk kwam hij ook in het vizier van Frank Welckenhuysen, gerenommeerd kunstexpert en galerie-houder (hij is ook bekend van het televisieprogramma ‘Tussen kunst en kitsch’, waarin hij voornamelijk als expert van negentiende en twintigste eeuwse kunst optreedt). Inmiddels is Qassim een van zijn vaste kunstenaars en exposeert regelmatig in zijn galerie in het oude centrum van Utrecht (zie link). Vanuit die positie heeft Qassim zijn vleugels steeds verder uitgeslagen en exposeert hij in binnen en buitenland. In Nederland was zijn belangrijkste hoogtepunt tot nu toe een grote solo-expositie in het Flehite Museum in Amersfoort in 2006. Deze werd geopend door de nieuw aangetreden ambassadeur van Irak, ZE dhr. Siamand Banna (vanzelfsprekend de nieuwe vertegenwoordiger van het ‘post-Saddam’ Irak in Nederland). Qassim geldt nu als een van de bekendste Iraakse kunstenaars in Nederland en wordt in steeds meer publicaties gezien als een kwalitatief hoogstaande en zeer uitgesproken voorbeeld van een Nederlandse kunstenaar met een migranten achtergrond. Ook in internationaal verband valt zijn naam steeds vaker als een belangrijke representant van de Iraakse eigentijdse kunst. In die zin is er voor hem zelf een heleboel veranderd sinds ik hem leerde kennen en bovenstaande tekst schreef.

        

           

                 

Enkele details uit Alsaedy’s tekeningenboekjes uit 2001 (zie hier voor meer)

 

Qassim Alsaedy, Saltwall, olieverf op doek, 2005

 

 
Qassim Alsaedy, uit de serie Faces of Baghdad, assemblage van metaal en lege patroonhulzen op paneel, 2005 (geëxposeerd op de Biënnale van Florence van 2005)
 
 
 
  
Qassim Alsaedy, uit ‘Last Summer in Baghdad’, assemblage van kleurpotloden op paneel, 2003

 

 
     

Qassim Alsaedy, Who said no?, installatie Flehite Museum Amersfoort, 2006

 

 

Qassim Alsaedy, Baghdad of pain & hope, installatie Flehite Museum Amersfoort, 2006

 

Qassim Alsaedy (ism Brigitte Reuter), Oasis Stones, keramiek, Flehite Museum, 2006

enkele impressies uit Qassims atelier (maart 2011)

 

Zie ook op dit blog mijn interview met Qassim Alsaedy, waar ook links zijn opgenomen naar andere sites en artikelen en ook televisie uitzendingen over deze kunstenaar. Ook is op dit blog een groot artikel opgenomen van Lien Heyting, oorspronkelijk verschenen in het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad, aan de vooravond van de Amerikaanse aanval op Irak. Voor dit arkel interviewde zij Qassim, de Iraakse kunstenaar Nedim Kufi en mijzelf (nav een lezing een paar weken daarvoor). Over de geschiedenis van de moderne kunst van Irak en de Iraakse diaspora (waaronder ook aandacht voor Qassim), zie het artikel dat ik schreef voor het tijdschrift ‘Zemzem, over het Midden Oosten, Noord Afrika en Islam’, maar ook op dit blog verschenen.

 

 

 

 

 

 

 

Rachid Ben Ali

Een kunstenaar die plotseling is doorgebroken in de gevestigde Nederlandse kunstcircuits is de uit Marokko afkomstige schilder Rachid Ben Ali. Zo was hij te zien in het Groninger Museum en exposeerde hij in New York. In het najaar 2000 kocht het Stedelijk Museum twee doeken van hem, waarvan er een te zien was in het Stedelijk Paleis, de tentoonstelling die werd samengesteld door koningin Beatrix (2000-2001). In 2001 had hij een grote solo-expositie in het Wereldmuseum, te Rotterdam.
Als kind onderging hij een ooroperatie die van beslissende betekenis was voor zijn verdere levensloop; Ben Ali werd immers doofstom geboren. In Nederland volgde hij kortstondig enkele opleidingen. Nadat hij voor een korte tijd studeerde aan de modeacademie van Antwerpen en de kunstacademie van Arnhem, vestigde hij zich als kunstenaar in Amsterdam.

 

 Rachid Ben Ali, Zonder titel, gemengde technieken op doek, 2000

 

Ben Ali werkt in een stijl die het midden houdt tussen figuratie en abstractie, hoewel er een ontwikkeling valt waar te nemen dat zijn werken in de loop van zijn korte werkzame periode als kunstenaar steeds abstracter zijn geworden. Ben Ali begint aan een abstracte ondergrond.Hierin gaat hij zeer emotioneel te werk. Vaak smeert hij de verf letterlijk met zijn

 

Rachid Ben Ali, Zonder titel, gemengde technieken op doek, 1999

 

handen op het doek. Later brengt hij figuren aan. Ook maakt hij veel gebruik van teksten, zowel in het Nederlands, het Engels of het Arabisch (zie bijv. afb. 81, 82, 83 en 84). Volgens de kunstcriticus Wim van der Beek moeten deze teksten vooral worden begrepen als beeldelementen. Het zijn een soort ‘richtingaanwijzers’ in het totaalbeeld. Toch is het mij opgevallen dat hij vaak teksten gebruikt die hem direct raken. Ben Ali put hiervoor direct uit alles wat hij dagelijks tegenkomt en hem emotioneel raakt. Het gaat hier niet om de literaire waarde, het zijn elementen die versterken wat hij op dat moment te zeggen heeft. Zijn werk heeft namelijk een sterk narratief karakter; ieder werk heeft zijn eigen verhaal.
Met zijn hevig geëmotioneerde werken, bestaande uit schilderijen, tekeningen en collages, wil Rachid Ben Ali de wereld doorgronden zoals hij die waarneemt. Zijn werk is altijd een reactie op zijn omgeving. Hierbij spelen zowel de eigen waarneming als de bijbehorende emoties en onderbewuste associaties een belangrijke rol. Dit gebeurt op een compromisloze wijze, zonder vals effectbejag of maniërisme. “In mijn werk kan ik niet liegen. Alleen als je volslagen eerlijk bent kun je deuren openen die anders gesloten blijven”.
In eerste instantie speelde zijn homoseksualiteit een belangrijke rol in zijn werk. Zijn doeken werden vaak overheerst door figuren, waarvan de genitaliën zeer expliciet werden weergegeven. Een duidelijk voorbeeld hiervan is een werk uit 1999 (afb. 80). In de korte tijd daarna verbrede hij zijn thematiek en richtte hij zich meer op de actualiteit. Belangrijk is voor hem het persoonlijke verhaal.

 

 Rachid Ben Ali, zonder titel, gemengde technieken op doek, 2001

 

Ben Ali’s werk gaat nooit over grote politieke thema’s, althans niet op een directe manier. Zijn interesse gaat meer uit naar het persoonlijke en het individuele. Toch komen de belangrijke politieke vragen van deze tijd vaak op een indirecte manier aan de orde. De dood van Palestijnse kinderen (afb. 83), een bewerkte foto van een illegale vluchteling, of de geboorte van een misvormd kind dat op zal groeien in een wereld zonder mogelijkheden om zich in het bestaan te redden, het zijn allemaal kwesties die veel te maken hebben met de wereld waarin wij nu leven. Rachid Ben Ali uit zijn engagement echter op een menselijke schaal en toont zijn betrokkenheid vooral met de menselijke gebeurtenissen van de geschiedenis.

Ben Ali’s Marokkaanse afkomst speelt wel degelijk een rol in zijn werk, zij het niet in formele zin. Het gaat hem niet om stilistische verwijzingen naar de Arabische cultuur. “Ik wil
schilderen wat er in de hoofden van al die vaders zit. Het is onzinnig om alles wat uit Marokko komt te associëren met exotische kleuren. Ook daar is net zo veel zwart en wit te vinden in het innerlijk van de mensen als hier”.
De ‘Vader’ is een belangrijk thema in het werk van Rachid Ben Ali. Het gaat hem hierbij niet om een specifiek persoon als wel om een universeel symbool, van de gedesoriënteerde migrant. Collages van oude landkaarten, waarover gezichten zijn geschilderd en bewerkt met glasverf, brengen dit gegeven tot uitdrukking (zie afb. 110). De landkaarten van lang geleden verwijzen naar een wereld die er niet meer is. De figuren op deze werken lijken soms op dolende zielen die, losgerukt van alles wat hen dierbaar is, in een onzekere realiteit wanhopig op zoek zijn hun eigen weg te vinden. De ‘Vader’ wiens grootste wens het is om terug te keren, bevindt zich, gebonden door de omstandigheden, in een onmogelijke positie.
Het gegeven van ontworteling is echter slechts een gedeelte van zijn thematiek. Door een permanent proces van waarneming en introspectie vindt hij in zijn werk mogelijke antwoorden op de vraag wat zijn plaats is in het hier en nu. Bewust van zijn eigen achtergrond weet hij zich staande te houden in de chaos van het heden, waar hij vaak aanloopt tegen een omgeving van geestelijke leegheid of totale fragmentatie en verwarring.

 

 Rachid Ben Ali, zonder titel, acryl op doek, 2001

 

“Het verleden is een land waaruit wij allen zijn geëmigreerd”, stelt Salman Rushdie in zijn essay Imaginary Homelands. Rachid Ben Ali visualiseert dit thema op een indringende manier. Hij toont ons dat wij eigenlijk allen migranten zijn in een snel veranderende wereld, waarin begrippen als plaats, herkomst en identiteit steeds meer inwisselbaar zijn geworden.
Ontworteling versus identiteit, het zijn de twee polen waartussen Rachid Ben Ali zich beweegt. Een totale remigratie is een onmogelijkheid, een totale desoriëntatie evenmin. De weg hiertussen is een welhaast schizofrene zoektocht, maar het levert ook beelden op die van een grote zeggingskracht getuigen.
Het werk van Ben Ali lijkt enigszins op dat van Jean Michel Basquiat, waar hij ook al een aantal keren mee is vergeleken. Ook hij was een migrant, die in het grote New York zichzelf moest zien te redden en deze strijd omzette in een zeer originele beeldtaal. Toch gaat deze vergelijking wat mij betreft niet geheel op. Het werk van Rachid Ben Ali is in psychologisch opzicht complexer en is thematisch in een veel sterkere mate meerduidig. Met zijn werken raakt hij een universele problematiek van ontwrichting. Tegelijkertijd zijn zijn voor velerlei uitleg vatbare doeken reflecties op de verschillende achtergronden van zijn culturele bagage en persoonlijke geschiedenis.

 

    

de bovenstaande drie tekeningen/collages maakte Rachid Ben Ali in het najaar 2001, direct na de aanslagen van 11 september

 

Rachid Ben Ali, Bloothed, installatie, het Domein, Sittard, 2002

 

   

Drie detailfoto’s van Ben Ali’s installatie Bloothed.

 

idem
 
 
  
Rachid Ben Ali, Zonder titel, acryl op doek, 2007 (bron)

Zie voor het recente werk en achtergrondinformatie de site van Witzenhausen Gallery (Amsterdam/New York): http://www.witzenhausengallery.nl/artist.php?idxArtist=185

Verder is er over Rachid Ben Ali  veel terug te vinden op internet, vooral veel gediscussieer over het mogelijk controversiële karakter van zijn recentere werk. Wie verder wil lezen kan het beste gewoon zijn naam googlen. Dit artikel is zeker een goede introductie op zijn meer recente ontwikkelingen, waarin bovendien weer een heleboel links zijn opgenomen. Dat Ben Ali met zijn werk veel losmaakt (wat mij betreft alleen maar ten goede, zowel naar de Nederlandse kant als de Marokkaanse kant), blijkt wel uit de verschillende discussies op internet, zoals hier. Overigens heeft ook het werk van Achnaton Nassar een keer tot een (onterechte) controverse geleid, waarin ikzelf mij genoodzaakt voelde om ook mijn zegje te doen, dat weer leidde tot een aardige botsing met dhr. Klaas Wilting, de toenmalige woordvoerder van de politie Amsterdam/Amstelland. Een surrealistische discussie op de radio vond plaats tussen dhr. Wilting en Prof. Dr. P.S. van Koningsveld, hoogleraar islamologie aan de Universiteit Leiden, die het Wilting niet gemakkelijk maakte. Een weerslag deze kwestie is nog te vinden in dit artikel uit Trouw. Mijn eigen verslag van de gebeurtissen heb ik in mijn scriptie verwerkt. Dat fragment is hier te lezen

Over meer materiaal gelieerd aan mijn scriptie heb ik een keer een appart item gemaakt, met links naar andere artikelen, radio en televisie uitzendingen. Daar komen ook een paar andere markante kunstenaars aan bod (zoals Ziad Haider en Aras Kareem uit Irak en Nour Eddine Jarram uit Marokko). Zie daarvoor dit eerdere blogartikel.

Floris Schreve

 فلوريس سحرافا
online adverteren www.m4n.nl

123tijdschrift.nl

invisible hit counter

NLEnergie

Drie tot nadenken stemmende artikelen over de brandende kwestie Israël/Palestina

Ook geplaatst op de site van Stop de Bezetting

Hoewel ik er zelf wel mijn eigen ideeën over heb, heb ik er nooit echt mijn vingers aan durven branden: de kwestie Palestina/Israël. Het schrijven van een goed stuk over deze materie is lastig en kent zoveel dilemma’s en gevoeligheden, dat het risico groot is dat je op allerlei tenen trapt, ook als je het niet zo bedoelt.
Ik ben van plan het toch te doen; in ieder geval een grondige historische uiteenzetting en ook hard te maken dat de Palestijnen een groot onrecht is aangedaan, waar lange tijd niemand oog voor had vanwege de grootste genocide uit de geschiedenis, de Holocaust. Maar de Palestijnen verdienen hoe dan ook hun vrijheid en hun recht op zelfbeschikking en aan de situatie van bezetting en wat mij betreft ook ‘apartheid’ moet hoe dan ook een eind komen.
Een paar jaar geleden las ik een zeer interessant artikel van de Britse/Joodse historicus Tony Judt (zie biografie). Hoewel het heel veel reacties heeft losgemaakt (veel woedende want Judt zou de ‘opheffing van Israël’ bepleiten) denk ik dat het nog steeds tot nadenken stemt. Het komt in ieder geval dicht bij mijn eigen gedachten over deze materie (zij het dat ik zelf ook nog wat vraagtekens heb ) .
Heel onlangs vond ik dit stuk terug op internet. Daarom leek het mij interessant om het hier weer onder de aandacht te brengen. En over deze materie volgt later nog veel meer. Maar met name deze passage heeft geheel mijn instemming:

‘Today, non-Israeli Jews feel themselves once again exposed to criticism and vulnerable to attack for things they didn’t do. But this time it is a Jewish state, not a Christian one, which is holding them hostage for its own actions. Diaspora Jews cannot influence Israeli policies, but they are implicitly identified with them, not least by Israel’s own insistent claims upon their allegiance. The behaviour of a self-described Jewish state affects the way everyone else looks at Jews. The increased incidence of attacks on Jews in Europe and elsewhere is primarily attributable to misdirected efforts, often by young Muslims, to get back at Israel. The depressing truth is that Israel’s current behaviour is not just bad for America, though it surely is. It is not even just bad for Israel itself, as many Israelis silently acknowledge. The depressing truth is that Israel today is bad for the Jews’.

Het tweede artikel is van Ilan Pappé, een van de bekendste zogenaamde ‘New Historians’, zoals deze nieuwe generatie Israëlische historici vaak wordt aangeduid. Deze New Historians, hoe verschillend zij ook zijn, hebben met elkaar gemeen dat zij kanttekeningen hebben geplaatst bij de onstaansmythen van de Staat Israël. De notie ‘een land zonder volk voor een volk zonder land’ is uiteraard geheel terzijde geschoven, maar ook het nog steeds veel gehoorde verhaal dat de Arabieren vrijwillig het gebied Palestina zouden hebben verlaten, omdat hun leiders daartoe zouden hebben opgeroepen. De titel van Pappé’s bekendste werk ‘The ethnic cleansing of Palestine’ spreekt wat dat betreft boekdelen. Ik geef hier de biografische beschrijving weer van wikipedia, die wellicht verhelderend genoeg is:

Ilan Pappé (born 1954 in Haifa, Israel) is professor of history at the University of Exeter in the UK, and co-director of the Exeter Center for Ethno-Political Studies. He was formerly a senior lecturer in political science at Haifa University (1984-2007), and chair of the Emil Touma Institute for Palestinian and Israeli Studies in Haifa (2000-2008).[1] He is the author of The Ethnic Cleansing of Palestine (2006), The Modern Middle East (2005), A History of Modern Palestine: One Land, Two Peoples (2003), and Britain and the Arab-Israeli Conflict (1988).[2]

Pappé is one of Israel’s “New Historians” who, since the release of pertinent British and Israeli government documents in the early 1980s, have been rewriting the history of Israel’s creation in 1948 and the corresponding expulsion or flight of 700,000 Palestinians in the same year. He has written that the expulsions were not decided on an ad hoc basis, as other historians have argued, but constituted the ethnic cleansing of Palestine, in accordance with Plan Dalet, drawn up in 1947 by Israel’s future leaders.[3] He blames the creation of Israel for the lack of peace in the Middle East, arguing that Zionism is more dangerous than Islam, and has called for an international boycott of Israeli academics.[4][5]

His work has been both supported and criticized by other historians. Before he left Israel in 2008, he had been condemned in the Knesset, Israel’s parliament; a minister of education had called for him to be sacked; his photograph had appeared in a newspaper at the center of a target; and he had received several death threats.[6]

(http://en.wikipedia.org/wiki/Ilan_Pappe, zie ook dit interview in Trouw)

De onderstaande kaarten met toelichting zijn afkomstig van de website van Dries van Agt (http://www.driesvanagt.nl/) , die tegenwoordig een in mijn ogen lovenswaardige campagne voert voor de Palestijnse zaak

784170380_5_nsF2[1]

784170393_5_neSP[1]

784170400_5_kFNM[1]

784170409_5_qbGU[1]

784170416_5_V1Is[1]

784170428_5_wxkQ[1]

784170436_5_-UTo[1]

784170444_5_BB0S[1]

784170464_5_iIRw[1]

 

 

de muur bij Qalqiliyya

Hier volgt een fragment uit het onderscheiden boek van Joris Luyendijk,vml correspondent in de Bezette gebieden:

‘Stel: in de Verenigde Staten wordt een gek de baas die alle mensen met een Friese grootvader laat oppakken en afmaken. Het wordt een moordpartij van ongekende omvang en als het Anti-Friese bewind eindelijk ten val komt, is duidelijk dat de Friese overlevenden niet meer in Amerika willen wonen. Dus komt er een plan: de Friezen krijgen een eigen staat. En wat is een logischer plek dan het land dat volgens de oude teksten Fries is? Ondanks Nederlands verzet stemmen de Verenigde Naties met het plan in en uit de hele wereld trekken mensen met een Friese grootouder richting de nieuwe Friese staat, royaal gesubsidieerd door Amerika. De overige Nederlanders protesteren: ”Wij hadden toch nooit problemen met de Friezen?’ Maar in de internationale opinie overheerst het medelijden met de Friezen. Er komt een voorstel: de helft van Nederland wordt Frisia, en in de andere helft kunnen de Nederlanders blijven wonen.
De Nederlanders pikken dit niet en er komt een oorlog die de Friezen, met Amerikaanse hulp, winnen en een nog groter deel van Nederland valt in Friese handen. Miljoenen niet-Friese vluchtelingen overstromen de grote Nederlandse steden en de spanningen lopen op, vooral omdat kleine groepjes Nederlanders een guerrilla zijn begonnen tegen de Friezen. ‘Terrorisme!’, roepen Friese voorlichters op CNN: ‘They are killing innocent Frisians!’ Intussen vraagt het Nederlandse volk: ‘Wat hebben wij voor leiders?’
Er volgt een militaire coup en wanneer Nederland probeert in het buitenland wapens te kopen, verovert de jonge Friese staat met een ‘preventieve aanval’ de rest van Nederland, plus stukken van Duitsland en België. Drommen niet-Friese Nederlanders vluchten de grens over naar Duitsland en België, waar ook coups volgen: we moeten voorkomen dat de Friezen ons pakken! Intussen regeert het Friese leger met harde hand over de bezette Nederlandse provincies, wurgt de economie en confisqueert de mooiste stukjes voor nederzettingen en speciale wegen van die nederzettingen naar Frisia.
Dan komt er een vredesproces en krijgt Nederland Limburg, een stukje Brabant en een Zeeuws eiland aangeboden. Die brokjes mogen geen Nederland heten, Nederland mag geen leger hebben en alle grenzen worden bewaakt door Friese troepen’.

Joris Luyendijk, Het zijn net mensen; beelden uit het Midden Oosten, Uitgeverij Podium, 2006, p. 145-146

Een grafische uitwerking van Luyendijks parabel door Ruiter Janssen (van de website van Een Ander Joods Geluid, http://www.eajg.nl/)

Een grote aanrader is de documentaire ‘The Israel Lobby’, naar het gelijknamige boek van John J. Mearsheimer & Stephen M. Walt (Farrar, Strouss, Giroux, New York, 2007). Oorspronkelijk van de redactie van VPRO Tegenlicht, later Engelstalig bewerkt. Ook Tony Judt komt hierin uitgebreid aan het woord. Te bekijken via deze link: The Israel Lobby. Over de vraag waarom de Nederlandse politiek, ook naar Europese verhoudingen, nog altijd zo’n uitgesproken pro-Israël koers vaart, zie deze nog altijd relevante uitzending van Zembla, Zwijgen over Isräel. Aan het woord komen oud ministers als Hans Van Mierlo, Bram Stemerdink en Hans van den Broek, Rabbijn Evers, Ronnie Naftaniël van het CIDI, Hajo Meijer van Een Ander Joods Geluid en vele anderen.

Hier het volledige artikel van Judt (bron: http://www.nybooks.com/articles/16671 ) :

New York Review of Books Volume 50, Number 16 • October 23, 2003

Israel: The Alternative

By Tony Judt

The Middle East peace process is finished. It did not die: it was killed. Mahmoud Abbas was undermined by the President of the Palestinian Authority and humiliated by the Prime Minister of Israel. His successor awaits a similar fate. Israel continues to mock its American patron, building illegal settlements in cynical disregard of the “road map.” The President of the United States of America has been reduced to a ventriloquist’s dummy, pitifully reciting the Israeli cabinet line: “It’s all Arafat’s fault.” Israelis themselves grimly await the next bomber. Palestinian Arabs, corralled into shrinking Bantustans, subsist on EU handouts. On the corpse-strewn landscape of the Fertile Crescent, Ariel Sharon, Yasser Arafat, and a handful of terrorists can all claim victory, and they do. Have we reached the end of the road? What is to be done?
At the dawn of the twentieth century, in the twilight of the continental empires, Europe’s subject peoples dreamed of forming “nation-states,” territorial homelands where Poles, Czechs, Serbs, Armenians, and others might live free, masters of their own fate. When the Habsburg and Romanov empires collapsed after World War I, their leaders seized the opportunity. A flurry of new states emerged; and the first thing they did was set about privileging their national, “ethnic” majority—defined by language, or religion, or antiquity, or all three—at the expense of inconvenient local minorities, who were consigned to second-class status: permanently resident strangers in their own home.

But one nationalist movement, Zionism, was frustrated in its ambitions. The dream of an appropriately sited Jewish national home in the middle of the defunct Turkish Empire had to wait upon the retreat of imperial Britain: a process that took three more decades and a second world war. And thus it was only in 1948 that a Jewish nation-state was established in formerly Ottoman Palestine. But the founders of the Jewish state had been influenced by the same concepts and categories as their fin-de-siècle contemporaries back in Warsaw, or Odessa, or Bucharest; not surprisingly, Israel’s ethno-religious self-definition, and its discrimination against internal “foreigners,” has always had more in common with, say, the practices of post-Habsburg Romania than either party might care to acknowledge.
The problem with Israel, in short, is not—as is sometimes suggested—that it is a European “enclave” in the Arab world; but rather that it arrived too late. It has imported a characteristically late-nineteenth-century separatist project into a world that has moved on, a world of individual rights, open frontiers, and international law. The very idea of a “Jewish state”—a state in which Jews and the Jewish religion have exclusive privileges from which non-Jewish citizens are forever excluded—is rooted in another time and place. Israel, in short, is an anachronism.

In one vital attribute, however, Israel is quite different from previous insecure, defensive microstates born of imperial collapse: it is a democracy. Hence its present dilemma. Thanks to its occupation of the lands conquered in 1967, Israel today faces three unattractive choices. It can dismantle the Jewish settlements in the territories, return to the 1967 state borders within which Jews constitute a clear majority, and thus remain both a Jewish state and a democracy, albeit one with a constitutionally anomalous community of second-class Arab citizens.
Alternatively, Israel can continue to occupy “Samaria,” “Judea,” and Gaza, whose Arab population—added to that of present-day Israel—will become the demographic majority within five to eight years: in which case Israel will be either a Jewish state (with an ever-larger majority of unenfranchised non-Jews) or it will be a democracy. But logically it cannot be both.
Or else Israel can keep control of the Occupied Territories but get rid of the overwhelming majority of the Arab population: either by forcible expulsion or else by starving them of land and livelihood, leaving them no option but to go into exile. In this way Israel could indeed remain both Jewish and at least formally democratic: but at the cost of becoming the first modern democracy to conduct full-scale ethnic cleansing as a state project, something which would condemn Israel forever to the status of an outlaw state, an international pariah.
Anyone who supposes that this third option is unthinkable above all for a Jewish state has not been watching the steady accretion of settlements and land seizures in the West Bank over the past quarter-century, or listening to generals and politicians on the Israeli right, some of them currently in government. The middle ground of Israeli politics today is occupied by the Likud. Its major component is the late Menachem Begin’s Herut Party. Herut is the successor to Vladimir Jabotinsky’s interwar Revisionist Zionists, whose uncompromising indifference to legal and territorial niceties once attracted from left-leaning Zionists the epithet “fascist.” When one hears Israel’s deputy prime minister, Ehud Olmert, proudly insist that his country has not excluded the option of assassinating the elected president of the Palestinian Authority, it is clear that the label fits better than ever. Political murder is what fascists do.

The situation of Israel is not desperate, but it may be close to hopeless. Suicide bombers will never bring down the Israeli state, and the Palestinians have no other weapons. There are indeed Arab radicals who will not rest until every Jew is pushed into the Mediterranean, but they represent no strategic threat to Israel, and the Israeli military knows it. What sensible Israelis fear much more than Hamas or the al-Aqsa Brigade is the steady emergence of an Arab majority in “Greater Israel,” and above all the erosion of the political culture and civic morale of their society. As the prominent Labor politician Avraham Burg recently wrote, “After two thousand years of struggle for survival, the reality of Israel is a colonial state, run by a corrupt clique which scorns and mocks law and civic morality.”[1] Unless something changes, Israel in half a decade will be neither Jewish nor democratic.
This is where the US enters the picture. Israel’s behavior has been a disaster for American foreign policy. With American support, Jerusalem has consistently and blatantly flouted UN resolutions requiring it to withdraw from land seized and occupied in war. Israel is the only Middle Eastern state known to possess genuine and lethal weapons of mass destruction. By turning a blind eye, the US has effectively scuttled its own increasingly frantic efforts to prevent such weapons from falling into the hands of other small and potentially belligerent states. Washington’s unconditional support for Israel even in spite of (silent) misgivings is the main reason why most of the rest of the world no longer credits our good faith.
It is now tacitly conceded by those in a position to know that America’s reasons for going to war in Iraq were not necessarily those advertised at the time.[2] For many in the current US administration, a major strategic consideration was the need to destabilize and then reconfigure the Middle East in a manner thought favorable to Israel. This story continues. We are now making belligerent noises toward Syria because Israeli intelligence has assured us that Iraqi weapons have been moved there—a claim for which there is no corroborating evidence from any other source. Syria backs Hezbollah and the Islamic Jihad: sworn foes of Israel, to be sure, but hardly a significant international threat. However, Damascus has hitherto been providing the US with critical data on al-Qaeda. Like Iran, another longstanding target of Israeli wrath whom we are actively alienating, Syria is more use to the United States as a friend than an enemy. Which war are we fighting?
On September 16, 2003, the US vetoed a UN Security Council resolution asking Israel to desist from its threat to deport Yasser Arafat. Even American officials themselves recognize, off the record, that the resolution was reasonable and prudent, and that the increasingly wild pronouncements of Israel’s present leadership, by restoring Arafat’s standing in the Arab world, are a major impediment to peace. But the US blocked the resolution all the same, further undermining our credibility as an honest broker in the region. America’s friends and allies around the world are no longer surprised at such actions, but they are saddened and disappointed all the same.
Israeli politicians have been actively contributing to their own difficulties for many years; why do we continue to aid and abet them in their mistakes? The US has tentatively sought in the past to pressure Israel by threatening to withhold from its annual aid package some of the money that goes to subsidizing West Bank settlers. But the last time this was attempted, during the Clinton administration, Jerusalem got around it by taking the money as “security expenditure.” Washington went along with the subterfuge, and of $10 billion of American aid over four years, between 1993 and 1997, less than $775 million was kept back. The settlement program went ahead unimpeded. Now we don’t even try to stop it.
This reluctance to speak or act does no one any favors. It has also corroded American domestic debate. Rather than think straight about the Middle East, American politicians and pundits slander our European allies when they dissent, speak glibly and irresponsibly of resurgent anti-Semitism when Israel is criticized, and censoriously rebuke any public figure at home who tries to break from the consensus.

But the crisis in the Middle East won’t go away. President Bush will probably be conspicuous by his absence from the fray for the coming year, having said just enough about the “road map” in June to placate Tony Blair. But sooner or later an American statesman is going to have to tell the truth to an Israeli prime minister and find a way to make him listen. Israeli liberals and moderate Palestinians have for two decades been thanklessly insisting that the only hope was for Israel to dismantle nearly all the settlements and return to the 1967 borders, in exchange for real Arab recognition of those frontiers and a stable, terrorist-free Palestinian state underwritten (and constrained) by Western and international agencies. This is still the conventional consensus, and it was once a just and possible solution.
But I suspect that we are already too late for that. There are too many settlements, too many Jewish settlers, and too many Palestinians, and they all live together, albeit separated by barbed wire and pass laws. Whatever the “road map” says, the real map is the one on the ground, and that, as Israelis say, reflects facts. It may be that over a quarter of a million heavily armed and subsidized Jewish settlers would leave Arab Palestine voluntarily; but no one I know believes it will happen. Many of those settlers will die—and kill—rather than move. The last Israeli politician to shoot Jews in pursuit of state policy was David Ben-Gurion, who forcibly disarmed Begin’s illegal Irgun militia in 1948 and integrated it into the new Israel Defense Forces. Ariel Sharon is not Ben-Gurion.[3]
The time has come to think the unthinkable. The two-state solution—the core of the Oslo process and the present “road map”—is probably already doomed. With every passing year we are postponing an inevitable, harder choice that only the far right and far left have so far acknowledged, each for its own reasons. The true alternative facing the Middle East in coming years will be between an ethnically cleansed Greater Israel and a single, integrated, binational state of Jews and Arabs, Israelis and Palestinians. That is indeed how the hard-liners in Sharon’s cabinet see the choice; and that is why they anticipate the removal of the Arabs as the ineluctable condition for the survival of a Jewish state.
But what if there were no place in the world today for a “Jewish state”? What if the binational solution were not just increasingly likely, but actually a desirable outcome? It is not such a very odd thought. Most of the readers of this essay live in pluralist states which have long since become multiethnic and multicultural. “Christian Europe,” pace M. Valéry Giscard d’Estaing, is a dead letter; Western civilization today is a patchwork of colors and religions and languages, of Christians, Jews, Muslims, Arabs, Indians, and many others—as any visitor to London or Paris or Geneva will know.[4]
Israel itself is a multicultural society in all but name; yet it remains distinctive among democratic states in its resort to ethnoreligious criteria with which to denominate and rank its citizens. It is an oddity among modern nations not—as its more paranoid supporters assert—because it is a Jewish state and no one wants the Jews to have a state; but because it is a Jewish state in which one community—Jews—is set above others, in an age when that sort of state has no place.

For many years, Israel had a special meaning for the Jewish people. After 1948 it took in hundreds of thousands of helpless survivors who had nowhere else to go; without Israel their condition would have been desperate in the extreme. Israel needed Jews, and Jews needed Israel. The circumstances of its birth have thus bound Israel’s identity inextricably to the Shoah, the German project to exterminate the Jews of Europe. As a result, all criticism of Israel is drawn ineluctably back to the memory of that project, something that Israel’s American apologists are shamefully quick to exploit. To find fault with the Jewish state is to think ill of Jews; even to imagine an alternative configuration in the Middle East is to indulge the moral equivalent of genocide.
In the years after World War II, those many millions of Jews who did not live in Israel were often reassured by its very existence—whether they thought of it as an insurance policy against renascent anti-Semitism or simply a reminder to the world that Jews could and would fight back. Before there was a Jewish state, Jewish minorities in Christian societies would peer anxiously over their shoulders and keep a low profile; since 1948, they could walk tall. But in recent years, the situation has tragically reversed.
Today, non-Israeli Jews feel themselves once again exposed to criticism and vulnerable to attack for things they didn’t do. But this time it is a Jewish state, not a Christian one, which is holding them hostage for its own actions. Diaspora Jews cannot influence Israeli policies, but they are implicitly identified with them, not least by Israel’s own insistent claims upon their allegiance. The behavior of a self-described Jewish state affects the way everyone else looks at Jews. The increased incidence of attacks on Jews in Europe and elsewhere is primarily attributable to misdirected efforts, often by young Muslims, to get back at Israel. The depressing truth is that Israel’s current behavior is not just bad for America, though it surely is. It is not even just bad for Israel itself, as many Israelis silently acknowledge. The depressing truth is that Israel today is bad for the Jews.
In a world where nations and peoples increasingly intermingle and intermarry at will; where cultural and national impediments to communication have all but collapsed; where more and more of us have multiple elective identities and would feel falsely constrained if we had to answer to just one of them; in such a world Israel is truly an anachronism. And not just an anachronism but a dysfunctional one. In today’s “clash of cultures” between open, pluralist democracies and belligerently intolerant, faith-driven ethno-states, Israel actually risks falling into the wrong camp.
To convert Israel from a Jewish state to a binational one would not be easy, though not quite as impossible as it sounds: the process has already begun de facto. But it would cause far less disruption to most Jews and Arabs than its religious and nationalist foes will claim. In any case, no one I know of has a better idea: anyone who genuinely supposes that the controversial electronic fence now being built will resolve matters has missed the last fifty years of history. The “fence”—actually an armored zone of ditches, fences, sensors, dirt roads (for tracking footprints), and a wall up to twenty-eight feet tall in places—occupies, divides, and steals Arab farmland; it will destroy villages, livelihoods, and whatever remains of Arab-Jewish community. It costs approximately $1 million per mile and will bring nothing but humiliation and discomfort to both sides. Like the Berlin Wall, it confirms the moral and institutional bankruptcy of the regime it is intended to protect.
A binational state in the Middle East would require a brave and relentlessly engaged American leadership. The security of Jews and Arabs alike would need to be guaranteed by international force—though a legitimately constituted binational state would find it much easier policing militants of all kinds inside its borders than when they are free to infiltrate them from outside and can appeal to an angry, excluded constituency on both sides of the border.[5] A binational state in the Middle East would require the emergence, among Jews and Arabs alike, of a new political class. The very idea is an unpromising mix of realism and utopia, hardly an auspicious place to begin. But the alternatives are far, far worse.

—September 25, 2003

Notes

[1] See Burg’s essay, “La révolution sioniste est morte,” Le Monde, September 11, 2003. A former head of the Jewish Agency, the writer was speaker of the Knesset, Israel’s Parliament, between 1999 and 2003 and is currently a Labor Party member of the Knesset. His essay first appeared in the Israeli daily Yediot Aharonot; it has been widely republished, notably in the Forward (August 29, 2003) and the London Guardian (September 15, 2003).
[2] See the interview with Deputy Secretary of Defense Paul Wolfowitz in the July 2003 issue of Vanity Fair.
[3] In 1979, following the peace agreement with Anwar Sadat, Prime Minister Begin and Defense Minister Sharon did indeed instruct the army to close down Jewish settlements in the territory belonging to Egypt. The angry resistance of some of the settlers was overcome with force, though no one was killed. But then the army was facing three thousand extremists, not a quarter of a million, and the land in question was the Sinai Desert, not “biblical Samaria and Judea.”
[4] Albanians in Italy, Arabs and black Africans in France, Asians in England all continue to encounter hostility. A minority of voters in France, or Belgium, or even Denmark and Norway, support political parties whose hostility to “immigration” is sometimes their only platform. But compared with thirty years ago, Europe is a multicolored patchwork of equal citizens, and that, without question, is the shape of its future.
[5] As Burg notes, Israel’s current policies are the terrorists’ best recruiting tool: “We are indifferent to the fate of Palestinian children, hungry and humiliated; so why are we surprised when they blow us up in our restaurants? Even if we killed 1000 terrorists a day it would change nothing.” See Burg, “La révolution sioniste est morte.”

Tot zover het artikel van Tony Judd. Hier volgt het artikel van Ilan Pappé

Fort Israel

(oorspronkelijk verschenen in The London Review of Books, Nederlandse vertaling in Soemoed, van het NPK, http://www.palestina-komitee.nl/soemoed/36/329 )

Ilan Pappé

Het recht op terugkeer van de in de oorlog van 1948 verdreven Palestijnse vluchtelingen is in december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties erkend. Het is verankerd in internationaal recht en stemt overeen met de heersende ideeën over universele gerechtigheid.
Verrassender wellicht, het is ook in termen van realpolitik van belang: Immers, alle pogingen om het Israelisch-Palestijnse conflict op te lossen, zullen falen zolang Israel niet bereid is de vluchtelingen te repatriëren. In 2000 werd dit opnieuw duidelijk, toen deze kwestie tot het afbreken van het Oslo-proces leidde [dat in 1993 van start was gegaan; red.]. Niettemin is slechts een handjevol joden in Israel bereid het recht op terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen te steunen, onder meer omdat de meeste Israelische joden weigeren te erkennen, dat Israel in 1948 etnische zuivering heeft toegepast.
Het doel van het zionistische project is altijd vestiging en verdediging van een Westers/’blank’ fort in de Arabische/’zwarte’ wereld geweest. De kern van de weigering in te stemmen met het recht op terugkeer van de Palestijnse vluchtelngen is de angst van Israelische joden dat zij uiteindelijk in Israel een minderheid temidden van de Arabieren [Palestijnen] zullen gaan vormen. Dit vooruitzicht roept dermate heftige gevoelens op, dat het de Israelische joden niet lijkt te interesseren dat zij zich met hun acties de veroordeling van de hele wereld op de hals halen. Het joodse verlangen naar verzoening is vervangen door vrome arrogantie en zelfrechtvaardiging. Hun positie verschilt nauwelijks van die van de kruisvaarders, toen dezen beseften dat het door hen gestichte Koninkrijk Jeruzalem slechts een eiland in een vijandige islamitische wereld was. Of van die van de blanke kolonisten in Afrika, wier enclaves nog niet zo lang geleden zijn verdwenen en wier pretentie tevens een van de lokale volksstammen te vormen, de bodem is ingeslagen.
In of rond 1922 is een groep joodse kolonisten uit Oost-Europa – in belangrijke mate dankzij de steun van het Britse Imperium – erin geslaagd een begin te maken met de vestiging van een enclave in Palestina. In dat jaar en nadien zijn de grenzen van Palestina als toekomstige joodse staat uitgestippeld. De koloniale droom was dat massale joodse immigratie hun bolwerk zou gaan versterken. Maar als gevolg van de holocaust was het aantal ‘blanke’ joden gereduceerd en – voor de zionisten een teleurstelling – de overlevenden bleken de Verenigde Staten of zelfs het perfide Europa te verkiezen boven Palestina. Schoorvoetend liet het Oost-Europese leiderschap een miljoen Arabische joden [Mizrachi] tot de enclave toe. Dezen werden vervolgens aan een de-Arabiseringsproces onderworpen, dat goed is gedocumenteerd in post-zionistische en Mizrachi studies. Dit werd gezien als een succes en de aanwezigheid van een kleine Palestijnse minderheid binnen Israel verstoorde niet de illusie, dat de enclave goed was opgebouwd en op een degelijk fundament rustte – zelfs al was de prijs dat de inheemse bevolking als gevolg daarvan van 78 procent van haar land werd beroofd en ontworteld raakte.
De Arabische wereld en de Palestijnse Nationale Beweging waren krachtig genoeg om duidelijk te maken dat zij zich niet met de Israelische enclave zouden verzoenen. In 1967 kwam het tot een uitbarsting tussen beide partijen, waarbij het zionistische project zijn greep op het grondgebied verder vergrootte, in de vorm van de bezetting van het resterende deel van Palestina [Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza], samen met delen van Syrië [Hoogvlakte van Golan], Egypte [Strook van Gaza] en Jordanië [Westelijke Jordaanoever]. Deze overwinning smaakte naar meer territorium. In 1982 werd Zuid-Libanon aan het mini-imperium toegevoegd, ter compensatie van het verlies van de Sinaï Woestijn, die in 1979 aan Egypte werd teruggeven. Deze expansiepolitiek werd gezien als noodzakelijk voor de bescherming van de enclave.
Sinds 2000 is de joodse staat gestopt met de verdere vergroting van zijn grondgebied. In feite kromp hij zelfs in, ten gevolge van de terugtrekking uit Zuid-Libanon. Ook hebben opeenvolgende regeringen de bereidheid getoond om over de terugtrekking uit de Bezette Gebieden te onderhandelen, want de Israelische leiders geloofden niet langer dat land de belangrijkste troefkaart van de staat was. Andere zaken lijken nu meer waarde te hebben, zoals de Israelische nucleaire capaciteit, onvoorwaardelijke Amerikaanse steun en sterke strijdkrachten. Er is opnieuw een zionistisch pragmatisme boven komen drijven, dat gelooft in de mogelijkheid om Israel te beperken tot 90 procent [!] van Palestina, mits het gebied wordt omringd door onder stroom staande hekken en door zichtbare en onzichtbare muren. Een minderheid van fanatiekelingen is het er niet mee eens dat er afstand van grondgebied wordt gedaan. Er wordt zelfs gesproken over een op handen zijnde ‘burgeroorlog’. Maar dat is spel: De grote meerderheid van het publiek steunt de politiek ‘van het gezonde verstand’, die uitgaat van de ‘ontkoppeling’ van de Strook van Gaza.
Daarmee zou het laatste stadium van de bouw van het fort, waarbinnen zich een door hoge muren omringde enclave bevindt, die met zekere internationale – en zelfs regionale – instemming tot stand is gekomen, wel eens aangebroken kunnen zijn. Maar wat gebeurt er binnen de muren? Niet veel, als je de belangrijkste dagbladen mag geloven. Binnen de muren zijn er dreigende ontwikkelingen, maar daarvoor kunnen oplossingen worden gevonden. Weliswaar zijn er vele niet-joden uit de voormalige Sovjet-Unie gearriveerd [niet-joodse, naaste verwanten van Russische joden; red.], maar dat zijn tenminste ‘blanken’, en dus zijn zij welkom. Niet-joodse arbeidsmigranten zullen ofwel worden gedeporteerd of blijven in Israel om daar als moderne slaven te leven [zie de bijdrage van Rachel Shabi, elders in dit nummer van Soemoed; red.]. De hoofdzaak is echter, dat zij geen Arabieren [Palestijnen] zijn en dus geen ‘demografisch probleem’ vormen. Deze laatste term wordt door die Israelische joden gebruikt, die voorstanders zijn van verdrijving van nog meer Palestijnen en is onderwerp van vele academische conferenties – inclusief een die deze maand op mijn universiteit [Haïfa] is georganiseerd (de hoogleraren en genodigde overheidsfunktionarissen die deze conferentie bijwonen, onderschrijven openlijk een strategie van verdergaande etnische zuivering [zie: ‘Universiteit van Haïfa – institutioneel racisme’ in het vorige nummer van Soemoed; red.]. Arabische joden worden niet als een gevaar voor de zuiverheid van de enclave gezien, omdat zij met succes zijn gede-Arabiseerd. Aangenomen wordt dat de enkelen onder hen, die het wagen hun wortels in de Arabische wereld te zoeken, geen echte bedreiging voor de zionistische consensus zullen vormen.
Duidelijk is waarom geen enkele doorgewinterde zionist zal voorstellen om onderhandelingen over het recht op terugkeer van meer ‘Arabs’ naar de joodse staat te beginnen, zelfs als dit beëindiging van het conflict tot gevolg zou hebben. De weigering om de terugkeer in overweging te nemen is nochtans bizar – tenminste als je enigszins afstand neemt van het zionistische beeld van de werkelijkheid en beseft dat de staat Israel op dit moment al geen joodse meerderheid meer heeft, door de toestroom van Oost-Europese christenen, het groeiende aantal arbeidsmigranten en het feit dat seculiere joden maar in één enkele betekenis ‘joods’ zijn. Het is echter minder bizar wanneer men zich voor ogen houdt, dat het belangrijkste doel is de staat ‘blank’ te houden (zwarte joden uit Ethiopië wonen in verpauperde delen van Israel en blijven grotendeels buiten beeld). In de ogen van zowel Links als Rechts in Israel gaat het erom, dat de hekken gesloten blijven en de muren hoog zijn, zodat een ‘Arabische’ invasie van het joodse fort kan worden afgeweerd.
De pogingen van opeenvolgende Israelische regeringen om joodse immigratie aan te moedigen en het joodse geboortecijfer binnen de staat te verhogen, zijn mislukt. Evenmin hebben zij een zodanige oplossing voor het conflict gevonden, dat het aantal ‘Arabs’ in Israel afneemt. Integendeel, al hun oplossingen hebben geleid tot een toename (aangezien zij Groot-Jeruzalem, de Hoogvlakte van Golan en het grote blok nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever beschouwen als deel van Israel). Het Palestijnse geboortecijfer is driemaal hoger dan dat van de Israelische joden, en je hoeft geen demografisch deskundige te zijn om te begrijpen wat dit inhoudt.
Bovendien zullen de voorstellen van de regering-Sharon/Peres om een einde te maken aan het conflict – met stilzwijgende instemming van de linkse zionisten – wellicht wel sommige Arabische regimes, zoals het Egyptische en het Jordaanse, bevredigen, maar niet de door de radicale islam gepolitiseerde burgerbevolking van die landen. Het Amerikaanse doel tot ‘democratisering’ van het Midden-Oosten – zoals op dit moment [volgens eigen zeggen] de Amerikaanse troepen in Irak voor ogen staat – maakt het leven binnen het ‘blanke’ fort niet minder zorgelijk. De geweldsniveaus zijn nog steeds hoog en de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking daalt gestaag [zie elders in dit nummer van Soemoed; red.]. Hieraan wordt niets gedaan: Het onderwerp staat bijna even laag op de nationale agenda als het milieu en de vrouwenrechten. Waar het om gaat is dat wij – ikzelf inbegrepen, aangezien ik afstam van een Duits-joodse familie – een meerderheid van ‘blanken’ vormen op ons verlichte eiland in een zee van ‘zwarten’.
Verwerping van het recht op terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen staat gelijk aan een onvoorwaardelijk pleidooi voor de verdediging van de ‘blanke’ enclave. Dit liedje is vooral populair onder sefardische joden, die oorspronkelijk deel uitmaakten van de Arabische wereld [en van Zuid-Europa; red.], maar sindsdien hebben geleerd dat lidmaatschap van de ‘blanke’ gemeenschap een proces van Hishtakenezut – ‘Ashkenaziëring’ – vereist. Thans zijn zij de meest luidruchtige supporters van het ‘blanke’ eiland, al delen slechts enkelen van hen het comfortabele leven dat hun Ashkenazische medeburgers leiden. Zij kunnen nog zo ijverig proberen te ‘de-Arabiseren’, vroeg of laat botsen zij tegen een glazen plafond.
Het belangrijkst van alles is, dat het zionistische geloof in Fort Israel ervoor borg staat, dat het conflict met de Palestijnen, hun Arabische buren en moslimgemeenschappen tot aan Zuid-Oost Azië toe, wordt voortgezet. En het zullen niet alleen culturele solidariteit en religieuze affiniteit zijn, die uiteindelijk de formidabele, gecombineerde energie vanuit de Arabische en islamitische wereld bij de strijd tegen Israel zullen betrekken: De wereldwijde, groeiende frustratie en de wil tot bevrijding zullen ooit met elkaar gaan samenvallen, ten behoeve van de redding van Palestina.

De nauwe relatie tussen joden en Palestijnen die in deze moeilijke tijden zowel binnen als buiten Israel is ontwikkeld, en het gemengde karakter van die delen van de joodse samenleving in Israel, die zich eerder hebben laten vormen door de omstandigheden dan door menselijke manipulaties, belooft verzoening – ondanks de jaren van apartheid, uitzetting en onderdrukking. De mogelijkheid daartoe zal niet eeuwig bestaan. Als de laatste post-koloniale Europese enclave in de Arabische wereld zichzelf niet vrijwillig transformeert in een democratische staat voor al zijn burgers, zal het een land worden vervuld van woede en met door wraakgevoelens, chauvinisme en religieus fanatisme verwrongen trekken. Als dit gebeurt zal van de Palestijnen geen redelijkheid meer geëist of verwacht kunnen worden. Zo zou het wel eens kunnen gaan, en – gegeven alles wat we hebben gezien in andere, gewapenderhand bevrijde Arabische landen – is de kans groot dat dit eerder vroeger dan later het geval zal zijn.

Degenen onder ons, die het Palestijnse recht op terugkeer steunen geloven dat er nog altijd mogelijkheden bestaan. De Israelische onderdrukking weegt echter nog altijd onwaarschijnlijk veel zwaarder dan de Palestijnse wraakzucht. Maar hoe lang wij nog van dit verschil kunnen profiteren, valt moeilijk te zeggen. Niet erg lang. Ik vrees dat, als steun van buitenaf uitblijft, ons het ergste nog te wachten staat.

uit: London Review of Books van 19 mei 2005

Ilan Pappé is een post-zionistische Israelische historicus en verbonden aan de Universiteit van Haïfa.

vertaling: Aleid Sevenster-Blink

Tot zover deze twee artikelen. Er zal nog veel meer volgen, in de vorm van een uitgebreide historische beschouwing. Verder zou ik willen wijzen op een bijzonder verhelderende uiteenzetting van Anja Meulenbelt: http://anjameulenbelt.sp.nl/weblog/2004/07/28/de-paradigmastrijd-1/ (grote aanrader!). Zelfs mijn eigen ‘ontwikkeling’ (of ‘denken’, voorzover dat belangrijk is) herken ik in dit verhaal, zij het dat ik er nog nooit geweest ben. Voor mij is deze ontwikkeling vooral een intellectuele geweest en ontstaan door mijn vele contacten met ballingen uit de Arabische wereld (scriptie onderzoek hedendaagse kunstenaars uit de Arabische wereld in Nederlandse ballingschap, maar ook al iets daavoor). Maar de serie artikelen van Anja Meulenbelt (10 delig) geeft precies weer hoe ik in deze kwestie geleidelijk aan van standpunt ben veranderd en waar ik nu sta.

Zie ook een verstandig artikel van Jaap Hamburger (van ‘Een ander Joods Geluid’), http://extra.volkskrant.nl/opinie/artikel/show/id/1113/Apartheid_is_meer_dan_rassenscheiding. Dit is een antwoord op een bijdrage van Ratna Pelle, die tracht hard te maken dat Israël een normale democratie is en al helemaal geen apartheisstaat. Haar verschillende websites (http://www.zionism-israel.com/blog/ , http://www.israel-palestina.info/index.html en nog veel meer) kan ik trouwens van harte aanbevelen, al was het maar om uit te zoeken wat er niet aan deugt. Dat is namelijk fascinerend veel, net als de site van het CIDI, http://www.cidi.nl/ , al slaan de sites van mevrouw Pelle werkelijk alles. Waarschijnlijk hebben we te maken met een pseudoniem (een nader onderzoekje naar de identiteit van deze mevrouw Pelle geeft een nogal bizarre en verwarde indruk van de figu ( u )r(en) achter deze naam, zie link, maar goed, ieder zijn of haar eigen identiteitsbeleving). Ze participeert echter wel in veel serieuze discussies, dus ik zal dit radicale geluid in alle ernst meewegen. Haar uitingen zijn nogal extreem (zo niet bizar), maar er wordt haar wel een podium geboden binnen de mainstream (zoals hier), dus reden genoeg om er wat serieuze aandacht aan te besteden.

Hoe dan ook, wordt vervolgd met een uitgebreider artikel.

Palestinian loss of land

Floris Schreve

Iraakse kunstenaars in ballingschap (verschenen in Zemzem, tijdschrift over het Midden-Oosten en islam, 2006, nr. 2) – الفنانين العراقيين في المنفى

Mijn artikel, zoals het is gepubliceerd in Zemzem, met een enkele aanvulling, twee extra afbeeldingen, een aantal weblinks en een uitgebreide literatuurlijst. Dit artikel verscheen in het themanummer ‘Nederland en Irak’. Het nummer bevatte onder meer artikelen van Mariwan Kanie (politicoloog), al-Galidi (dichter), Anneke van Ammelrooy (journaliste in Bagdad en echtgenote van de Iraakse journalist en hoofdredacteur Ismael Zayer), interviews met voormalig minister van Buitenlandse Zaken Max van der Stoel, Joost Hiltermann (van Human Rights Watch), Fuad Hussein (politicoloog), Isam al-Khafaji (hoogleraar economie, naar Nederland uitgeweken), maar ook bijdragen over poëzie (Dineke Huizenga), muziek (Neil van der Linden) en mijn onderstaande bijdrage over beeldende kunst.

De Iraakse kunst gedijt ook in ballingschap 

الفنانين العراقيين في المنفى في هولندا

Er wonen zo’n tachtig Iraakse beeldende kunstenaars in Nederland. Hoewel dit aantal spectaculair hoog is, weten maar weinig Nederlanders van hun bestaan.1 De meeste kunstenaars hebben nog niet hun weg gevonden naar de Nederlandse culturele instellingen, en de instellingen nog niet naar hen. Hier zijn tenminste twee redenen voor. In de eerste plaats zijn de meeste kunstenaars in de jaren negentig als politiek vluchteling naar ons land gekomen. Na de vaak lange asielprocedures hebben zij weer van voren af aan af aan moeten beginnen met het opbouwen van een reputatie en een netwerk, in een volstrekt onbekende omgeving. De tweede oorzaak is dat in Nederland het begrip ‘Irak’ vooral wordt geassocieerd met ‘oorlog’, ‘olie’ en ‘dictatuur’. Als dan toch het woord beeldende kunst valt denkt men in regel meteen aan de talloze portretten en standbeelden van Saddam Hoessein. Het besef dat Irak in op zijn minst een groots cultureel verleden heeft drong voor een kort moment door bij een breder publiek, in de grimmige context van de plundering van het Nationaal Museum in Bagdad (april 2003). Dat ook de modernistische en hedendaagse kunst en cultuur van Irak zeer de moeite waard zijn, is vooralsnog onderbelicht gebleven.

Dit laatste is geheel ten onrechte. In de loop van de twintigste eeuw ontwikkelde er zich in Irak een van de meest interessante kunstbewegingen van het islamitische Midden Oosten. De grondlegger van de Iraakse modernistische kunst was Jewad Selim (1921-1961) . In de jaren veertig studeerde hij in Italië, Frankrijk en Engeland, onder meer bij Henry Moore. Teruggekeerd in zijn vaderland koesterde hij het ambitieuze doel om een Irakese moderne kunstscene op te zetten.

Cultureel erfgoed

Vanaf eind jaren veertig ontstond er onder zijn leiding een van de meest vooruitstrevende en originele avant-gardegroeperingen van de Arabische wereld en het Midden Oosten, waarvan de invloed tot op de dag van vandaag voortduurt. Jewad Selim en zijn ‘Bagdadgroep voor moderne kunst’ hadden twee belangrijke idealen voor ogen. In de eerste plaats wilden zij een radicaal modernisme introduceren, om Irak een aansluiting te geven bij de artistieke voorhoede van de twintigste eeuw. In die zin verschilde dit niet wezenlijk van bijvoorbeeld de revolutionaire ambities van de inmiddels beroemde Mexicaanse schilders als Diego Rivera en José Clemente Orozco uit dezelfde tijd. Aan de andere kant verwezen Jewad Selim en zijn geestverwanten bewust naar het rijke culturele verleden van Irak, zoals Mesopotamië, maar ook de grote tijd van het Abassidische Kalifaat (van onder andere Haroun al-Rashid). Dit om het Irakese volk een nieuw sterk nationaal zelfbeeld te geven, na de eeuwenlange Osmaanse overheersing. Centraal in zijn werk stond het begrip turath, dat het beste uit het Arabisch te vertalen is als ‘cultureel erfgoed’. Veelal baseerde Selim zich op de beeldtaal van de oude Sumerische beschaving, zoals het hier getoonde voorbeeld duidelijk laat zien. Een opmerkelijk detail zijn de proportioneel grote ogen, een element dat duidelijk ontleent is aan de manier waarop in deze oude cultuur het menselijk gelaat werd weergegeven.2 ( vergelijk met dit voorbeeld)

616950055_5_wKCy[1]

Jewad Selim, Children playing, olieverf op doek, 1953-54 (bron:www.enana.com)

Antikoloniaal

Vanaf het eind van de Eerste Wereldoorlog was Irak een monarchie, maar werd achter de schermen min of meer koloniaal bestuurd door de Britten. Hoewel voor de huidige westerse kijker tamelijk onschuldig ogend, droegen Jewad Selim en zijn geestverwanten een felle antikoloniale boodschap uit, die qua intentie overigens weinig verschilde van de avant-gardistische kunst uit andere (voormalig) gekoloniseerde landen.

355753622_6_eAH9[1]

Shakir Hassan Al Sa’id, writings on a wall, acryl op doek, 1977. Bron: Mohamed Métalsi, Croisement des Signes, Institut du Monde Arabe, Parijs, 1989. Zie ook dit interessante artikel van Nada Shabout (van de University of North-Texas), Shakir Hassan Al Said A Journey towards the One-dimension, over deze, voor de moderne kunst van de hele Arabische en islamitische wereld, zeer invloedrijke kunstenaar: http://universes-in-universe.org/eng/nafas/articles/2008/shakir_hassan_al_said

616966529_5_lE4Y[1]

Dhia Azzawi, zonder titel, olieverf op doek, 1985. Bron: Brahim Alaoui, Mohamed Métalsi, Quatre Peintres Arabe Première ; Azzaoui, El Kamel, Kacimi, Marwan, Institut du Monde Arabe, Parijs, 1989

In 1958 kwam de lang verwachte revolutie. De kunstenaars van de Bagdadgroep stonden aanvankelijk op de barricaden en Jewad Selim ontwierp zelfs het grote Vrijheidsmonument, na zijn dood voltooid in 1962, thans nog een van de belangrijkste en meest gekoesterde monumenten van Bagdad. De revolutie zou echter een heel ander karakter krijgen. Gedurende de jaren zestig volgde de ene na de andere militaire junta elkaar op. In 1968 leidde dit tot de staatsgreep van de Ba’thpartij, die tot voor kort aan macht was ( de ideologie van de Ba‘th, dat in het Arabisch herrijzenis betekent, kan worden gezien als de Arabische variant van het Europese fascisme. Het gaat hier om een seculiere, ultrarechtse nationalistische stroming. De oprichter en ideoloog van de Ba’thpartij, de christelijke Syriër Michel Aflaq (1910-1989), had zich, na zijn studie aan de Sorbonne in Parijs in de jaren dertig, in hoge mate laten inspireren door het gedachtegoed van Hitler en Mussolini 3) . Irak maakte een evolutie door van een koloniaal overheerst land naar een militaire dictatuur, werd vervolgens een eenpartijstaat, om te culmineren in een eenpersoonsstaat, na het aantreden van Saddam Hoessein in 1979.

617919487_5_1fGo[1]

Jewad Selim, Nasb al Hurriyya (Freedom Monument), 1958-1961. Monument ter gelegenheid van de Iraakse onafhankelijkheids- revolutie. De revolutie maakte een einde aan de monarchie en de Britse dominantie, maar was het begin van een reeks militaire dictaturen, totdat Irak een totalitaire eenpartijstaat werd onder de Ba’thpartij

Kentering

Ondanks deze turbulente ontwikkelingen, maakte de Irakese moderne kunst in de eerste twee decennia van de Republiek een grote bloeiperiode door. Kunstenaars als Shakir Hassan al-Said (1926-2004) en Dhia Azzawi (1939) waren toonaangevend en van grote invloed in het hele Midden Oosten en de Arabische wereld. Belangrijk waren ook de, later door het regime van Saddam Hoessein minder gewaardeerde Mohammed Muhreddin en de zelfs vermoorde kunstenaars Shams Eddine Faris en Ibrahim Zayer.4

Vanaf midden jaren zeventig kwam de geleidelijke kentering. Kunstenaars moesten bijvoorbeeld verplicht lid worden van de Ba’thpartij. Ook werd er steeds meer van ze gevraagd om bij te dragen aan de verheerlijking van de ‘17 juli revolutie’, de machtsgreep van de Ba’thpartij in 1968. Deze ontwikkeling nam ongekende vormen aan toen Saddam Hoessein alle macht naar zich toe trok, zijn concurrenten elimineerde en zich stortte in de heilloze oorlog met Iran. Bagdad veranderde van aanzien; er moest een nieuwe revolutionaire stad ontstaan voor de nieuwe revolutionaire mens, gedomineerd door groteske monumenten. Het hoogtepunt (of dieptepunt) van deze ontwikkeling culmineerde in de kolossale overwinningsboog, het monument van de gekruiste zwaarden, voltooid in 1989. De immense armen die de zwaarden vasthouden, zijn uitvergrote afgietsels van de eigen armen van de dictator, tot in de kleinste details. Deze buitenproportionele en bizarre ‘ready made’ domineert nog steeds het stadsbeeld. Hoewel uitgevoerd door de prominente beeldhouwers Khalid al-Rahal en Mohammed Ghani Hikmet, werd dit ‘object’ ontworpen door Saddam zelf. ‘Neurenberg en Las Vegas in een’, schreef Kanan Makiya, Iraks bekendste dissidente schrijver, over deze creatie.5 Zie voor meer dit fragment van de vroegere Iraakse staatstelevisie, hoe Saddam zich laat toejuichen door een stoet van veteranen, marcherend of in rolstoel onder de Victory Arch paraderend.

300969274_5_W55z[1]

Saddam Hoessein (uitvoering Khalid Al Rahal en Mohammed Ghani Hikmet), The Victory Arch, 1989. Bron: Samir al Khalil (pseudoniem van Kanan Makiya), The Monument; Art, Vulgarity and Responsibility in Iraq, André Deutsch, Londen, 1991

Ook het culturele erfgoed van Irak was niet veilig in de handen van het Ba’thregime. Saddam besloot zelfs om het historische Babylon te reconstrueren en te herbouwen, geheel in zijn stijl. Op het herrezen paleis van Nebukadnezar prijkt tegenwoordig het portret van de Iraakse dictator. Het omgekeerde van Jewad Selims toepassing van de notie van ‘turath’.

617117944_5_dPj-[1]

Babylon (Babil, al-Hilla, Irak), het nieuwe ‘gereconstueerde’ paleis van Nebukhadnezar, met Saddam als ‘nieuwe heerser’ van Mesopotamië aangebracht in reliëf.

Vanaf deze tijd werden er steeds meer kunstenaars opgeleid aan de kunstacademie van Bagdad. Binnen tien jaar verachtvoudigde het aantal studenten (en dit is nog een voorzichtige schatting). Het doel was echter om zoveel mogelijk ‘propagandakunstenaars’ op te leiden. Ieder die weet hoeveel portretten en standbeelden van Saddam er in de loop der tijd zijn gemaakt, kan zich enigszins voorstellen wat voor legioen kunstenaars er nodig was om dit alles te kunnen produceren. Het was trouwens niet zo dat de modernistische of abstracte kunst geheel verboden werd, zolang deze maar niet kritisch was naar het regime. Zelfs in de meest donkere periode hebben docenten aan de kunstacademie ervoor gevochten om hun studenten toch een goede opleiding te geven en bleven kunstenaars in hun eigen stijl door werken, al zat het tij nog zo tegen. Hier zijn talloze voorbeelden van. Wel werd de ooit zo rijke experimentele Iraakse kunst steeds verder in de marges gedrukt.

Overigens was het niet zo dat kunstenaars echt gedwongen werden om propaganda-materiaal voor Saddam of de Ba’thpartij te produceren. Het zat iets subtieler in elkaar. Het waren wel klussen die je niet kon weigeren. En om carrierre te maken was enige loyaliteit aan het heersende systeem wel noodzakelijk. En disloyaliteit deed je snel op een zwarte lijst belanden. Dat was in het Irak van de Ba’thpartij al gevaarlijk genoeg.6

Berucht waren de grote massa-exposities van soms meer dan tweehonderd deelnemers. Deze vonden vaak plaats gedurende ‘Pan-Arabische’ culturele manifestaties, waar Irak zich trachtte te profileren als het gidsland van de Arabische wereld. Voor de massatentoonstellingen werd van de kunstenaars gevraagd twee werken in te zenden: een vrij werk en een portret van Saddam Hoessein.7 Dus hoewel de moderne kunstraditie, begonnen met Jewad Selim en de zijnen, bleef voortbestaan, werden de kunsten steeds meer ingekapseld in de propagandamachine van de Ba’thpartij.

Voor een werkelijk vrije expressie zagen vele kunstenaars zich genoodzaakt om in ballingschap te gaan. Ook waren er veel kunstenaars politiek actief, met name in de illegale oppositie ter linkerzijde, waar de Ba’thpartij uitermate vijandig tegenover stond. Om deze reden zijn er zoveel Irakese kunstenaars in Nederland terecht gekomen, hoewel dit ook voor een aantal andere Europese landen geldt, met name Italië en Oostenrijk, waar in het laatste geval vooral veel Koerdische kunstenaars hun toevlucht hebben gezocht. Maar ook Frankrijk, Engeland, Zweden, Finland, Spanje en Zwitserland kennen een aanzienlijke populatie Irakese beeldende kunstenaars, waaronder zeker een aantal grote prominenten.8

Ballingschap betekent echter wel eenzaamheid en isolement, in een land vol onbegrip en onwetendheid. Het heeft van deze kunstenaars enorm veel wilskracht gevergd om de oorspronkelijke individualistische traditie van de Irakese moderne kunst voort te zetten en om zich bovendien verder te ontwikkelen in een nieuwe omgeving. De vier te bespreken kunstenaars zijn hier goed in geslaagd. ‘Het gevecht zit in mij’, verklaarde Aras Kareem al in 1995, toen hij nog maar voor twee jaar in Nederland was.9

Alsaedy

Een kunstenaar die steeds meer aan de weg timmert is Qassim Alsaedy. Alsaedy (Bagdad, 1949) studeerde begin jaren zeventig onder Kadhim Haider, Shakir Hassan Al Sa’id en Mahmud Sabri. Tijdens zijn studententijd werd hij gearresteerd en zat hij negen maanden in Al Qasr an-Nihayyah, het ‘paleis van het Einde’. Nadat hij onverwacht was vrijgeglaten week hij uit naar naar Libanon. Qassim Alsaedy was een van de weinige Irakezen van Arabische afkomst die besloot om in de jaren tachtig terug te keren naar zijn vaderland, om zich aan te sluiten bij het Koerdische verzet in Noord Irak. Naast dat hij daar als guerrillastrijder actief was, was hij ook werkzaam als kunstenaar. Hij organiseerde zelfs exposities in tenten, om zijn medestrijders en de gevluchte dorpelingen iets mee te geven, namelijk hoop. Qassim Alsaedy schilderde vele doeken in Nederland om de recente geschiedenis van zijn land te verwerken. Overigens gaat zijn zwerftocht door allerlei dictatoriale landen van het Midden Oosten nog iets verder. Nadat hij de zogenaamde ‘Anfal-operaties’ (de beruchte genocide campagne op de Koerden) zelf had meegemaakt, week hij in 1988 uit naar Libië. Voor zeven jaar lang was hij docent aan de kunstacademie van Tripoli. Uiteindelijk werd hem ook de opdracht gegeven om propaganda te produceren voor het Libische regime. Qassim Alsaedy, die de terreur van Saddam Hoessein al had overleefd, weigerde om propaganda te produceren voor Kadaffi. Zodoende is hij in 1994 naar Nederland gevlucht.

Over het werk van Qassim Alsaedy valt veel te vertellen. Zijn totale oeuvre kan ik niet in dit kader compleet omschrijven. Wel is het een kunstenaar die een diepgaand filosofisch idee heeft over zijn vaderland, zijn ballingschap en wat voor culturele bagage hij met zich meedraagt. Hij heeft dit in vele geschilderde werken geuit, maar ik zal me beperken tot zijn multimedia werk.. Qassim Alsaedy is zeker tijdens de weken van de afgelopen Irak-oorlog heel actief aan het schilderen geslagen. Zijn abstracte werken, uit deze drie weken, die zonder uitzondering, allen lichtgekleurd zijn, bewijzen dit zonder meer. In een eerder verband heb ik het werk van Qassim Alsaedy vergeleken met het werk van de Nederlandse kunstenaar Armando. Armando maakte een aantal indrukwekkende werken, rond het gegeven ‘schuldig landschap’. In feite gaat Qassim

boven en onder: Qassim Alsaedy, Last Summer in Baghdad,(details van een installatie) gemengde technieken op paneel, 2003 (Bron: collectie van de kunstenaar). Zie voor meer http://qassim-alsaedy.com/.

Alsaedy van hetzelfde thema uit, maar komt hij tot een fundamenteel andere visie. Terwijl Armando in zijn ‘schuldige landschappen’ ervan uitgaat dat het kwaad zijn definitieve stempel heeft gedrukt op een specifieke plek, laat Qassim Alsaedy zien (een kunstenaar die geleefd heeft in het meest ‘schuldige landschap’ dat er maar te bedenken is, zie de chemisch verbrande velden van Koerdistan) dat uiteindelijk de tijd het litteken van het verleden zal wegnemen.

Het hier getoonde voorbeeld toont twee kleine paneeltjes uit zijn installatie Last Summer in Baghdad. Alsaedy baseerde zich in dit werk op zijn laatste bezoek aan Bagdad in de zomer van 2003. Nav zijn bezoek maakte hij ook een reportage voor de VPRO over het artistieke klimaat in Irak, kort na de Amerikaanse invasie en de val van het regime. Alsaedy: “I saw a city of destruction and a city of hope. It was also a city of terror and a city of new life”.10

Kareem

Een andere kunstenaar die in Nederland steeds sterker van zich doet spreken is Aras Kareem (Suleimanya, Koerdistan, 1961). Aras Kareem studeerde aan het kunstinstituut van zijn geboortestad. In 1991 was hij actief in de Koerdische opstand na de golfoorlog, die door het regime in Bagdad met veel geweld werd neergeslagen. Aras moest voor een tijd lang onderduiken. Uiteindelijk lukte het hem om in 1993, met zijn vrouw en twee kinderen naar Nederland te vluchten. Tegenwoordig woont en werkt hij in Amsterdam.

636918231_5_TJMP[1]

Aras Kareem, Zonder titel, koffie en inkt op papier, 1995 (bron: http://aidanederland.nl/, zie ook www.araskareem.com)

In het werk van Aras Kareem staat altijd de mens centraal en zijn verhouding tot de omgeving. De ene keer zijn zijn doeken zeer uitbundig, waarin vooral intense roden sterk domineren, de andere keer is zijn werk sober en ingetogen, waarin donkere kleuren overheersen. Aras Kareem in een statement over zijn werk: “Gezichtsuitdrukkingen zijn de kern van mijn werk. De mens en zijn motieven staan centraal. In mijn visie is het leven een cirkel waarbinnen mensen zich bewegen. Beweging is creatief. Ik wil de beweegredenen opsporen die mij, bewust of onbewust, aansturen. Wat beweegt mij, wat beweegt de ander? Ik vind mijzelf geen estheticus. Schoonheid in de pure betekenis interesseert mij niet. Ik zoek een antwoord op de tegenpolen die ik ervaar. Mij intrigeert het contrast dat ik onderscheid. Zoals ik dat contrast beleef. Ik wil geen slachtoffer zijn van mijn eigen denkprocessen. Ik wil uitzoeken wat mijn geest verkent en uitdrukken in mijn werk”.11

Haider

Een Iraakse kunstenaar die een heel bijzondere en eigen beeldtaal heeft ontwikkeld is Ziad Haider (Amara, 1954), helaas recent overleden (Amsterdam, 2006), ook voor de Iraakse kunsten in Nederland een groot verlies. Naast een goed kunstenaar, was zijn huis altijd een belangrijk trefpunt van Iraakse kunstenaars, musici en dichters. Ziad was ook de belangrijkste initiatiefnemer voor het organiseren van het festival ‘Iraakse kunsten in Amsterdam’, in 2004, waar de beeldende kunst, literatuur en de podiumkunsten van in Nederland verblijvende Iraki’s centraal stond.

Ziad Haider, opgeleid door Kadhim Haider (overigens geen familie) en Mohammed Mohreddin, ontwikkelde in Irak al een radicale abstracte en experimentele stijl, zeker gestimuleerd door de laatste. Hoewel hij een succesvol kunstenaar was (zo heeft het zogenaamde ‘Saddam-Artcentre’, het vroegere museum voor moderne kunst in Bagdad, vijf grote abstracte doeken van hem in de collectie, waarschijnlijk weggestopt in de depots of erger), heeft het noodlot deze talentvolle kunstenaar danig in de weg gezeten. Zo moest hij dienen als soldaat in de Irak/Iran oorlog en werd hij later naar Koeweit gestuurd., zinloze oorlogen, die hij diep verafschuwde. De emoties werden hem uiteindelijk teveel, toen hij, met verlof uit het leger in Bagdad over een portret van Saddam Hoessein plaste. Iemand moet dit hebben gezien, want de dag erna werd hij opgepakt. Voor vijf jaar zat hij vast in de beruchte Abu Ghraib gevangenis. Toen hij werd overgeplaatst naar een gevangenenkamp in de westelijke woestijn van Irak, wist hij met een groep medegevangenen te ontsnappen. Hij was uiteindelijk de enige die levend de Syrische grens haalde. Via Damascus en later Amman vluchtte hij naar Nederland.

Ziad Haider, Zonder titel, acryl op doek, 2004. (bron: collectie Paula Vermeulen, zie ook http://www.ziadhaider.net/home.php)

In Nederland heeft Ziad Haider een stijl ontwikkeld, die getuigt van een zeer persoonlijke expressie. Naast dat hij hier als portretschilder actief is (om in zijn eigen onderhoud te voorzien), heeft hij hier een flink aantal abstracte werken geproduceerd, die getuigen van een grote artisticiteit. Zijn kracht ligt vooral in zijn technische beheersing van zijn materiaal, waardoor hij tot zeer sterke werken komt. De abstracte schilderijen van Ziad Haider tonen vormen die soms doen denken aan vloeiend metaal. Vanwege deze techniek is hij soms wel eens vergeleken met Robert Rauschenberg. Het gaat hier echter om een verwerking van wat hij zelf gezien heeft, aan het front van de Irak/Iran oorlog en de bezetting van Koeweit. Op deze laatste gebeurtenis is een van zijn laatste grote werken gebaseerd. Haider putte uit zijn herinneringen aan het beruchte bloedbad van de Mutla Range, toen de terugtrekkende Iraakse troepen werden gebombardeerd door de Amerikanen. Deze gebeurtenis vormde feitelijk het startsein voor de ‘Grote Intifadah’ tegen het regime van Saddam.12 Ook verwijst dit werk naar Haiders indrukken, toen hij begin 2004 weer een eerste bezoek aan Irak bracht. Hoewel de compositie zeer gedegen is opgebouwd toont het ons de totale chaos en destructie. De door het tralievenster zichtbare vormen doen denken aan de rokende puinhopen van een verwoeste stad.

Ali Assaf, Feet of Sand (an immigrant’s prayer), foto nav. de performance, Rome, 1997 (bron: collectie van de kunstenaar). Zie verder http://www.aliassaf.com/index.html. Zie ook dit filmpje op youtube, of deze site (Arabisch).

Assaf

Ook buiten Nederland zijn er veel Iraakse kunstenaars actief, zoals, naast de meeste landen in het Midden Oosten, in Engeland, Zweden, Finland, Zwitserland en Italië. Een van de meest voorbeelden is de in Rome werkzame kunstenaar Ali Assaf (Basra 1950). Assafs complexe en meerduidige oeuvre bestaat uit installaties, performances en video’s. Zijn werk is vaak sterk provocerend van aard, politiek maar zeker ook persoonlijk en poëtisch. Wat uit al zijn werk blijkt,

is een scherp inzicht in de werking van archetypische beelden en materialen, die sterk associatieve reacties oproepen Over de politieke lading van zijn werk schrijft hij zelf onder meer: “For me the art which I have done, and which I think to do, it will be uncompleted if the following elements are not available: Signification: the new presentation of the contemporary subjective world of violence and wars between the people in more than fourty countries, the complication of the tough exile, searching about identity, the increasing number of the immigration from the south to the north, killing the innocent people by fundamentalism, the unbelievable increase of the global population and the social and natural disasters what comes as a consequence, and lastly there is more than three million people infected with HIV and so on, and so on further”.13

Met name het element ‘subjective world’ speelt in het werk van Assaf een belangrijke rol. In een van zijn meest indrukwekkende performances, Feet of Sand uit 1996 (zie afb. 18), zijn een aantal etalagepoppen in chador opgesteld, voor de westerse kijker direct associatief verbonden met de islamitische revolutie van 1979 in Iran. Toch zorgt een kunstmatige wind ervoor dat deze zwarte jurken omhoog geblazen worden (een soort ‘Marylin Monroe effect’ uit Some like it hot). Dan blijkt dat deze vrouwen zijn voorzien van erotische netkousen en glimmend rode hakken, voor de westerse kijker een vreemde contradictie. Over dit werk valt overigens nog veel meer te vertellen, zo rijk is het aan verborgen symbolische elementen en associaties.

De toekomst van Irak is uiterst onzeker. Dat ook hier weer kunstenaars op hebben gereageerd spreekt eigenlijk vanzelf. Zie bijvoorbeeld dit project van Wafaa Bilal in de VS. Wat dat betreft weinig reden tot optimisme. Toch kan er gezegd worden dat vele Iraakse kunstenaars in ballingschap in Nederland en elders geleidelijk aan hun plek hebben veroverd.

Floris Schreve

فلوريس سحرافا

(أمستردام، هولندا)

Voor een meer uitgebreide beschouwing verwijs ik naar mijn artikel uit Leidschrift, het blad van de vakgroep geschiedenis van de Universiteit Leiden, http://www.leidschrift.nl/artikelen/jaargang17/17-3/06%20SCHREVE.pdf, of een bewerking van dit artikel op de site van AIDA (Association Internationale de Défense des Artistes), voor gevluchte kunstenaars.

Zie op dit blog ook Denkend aan Bagdad, het Interview met Qassim Alsaedy, Historisch overzicht Irak en links naar artikelen en uitzendingen over kunstenaars uit de Arabische wereld.

update 2011: zie hier de uitgebreide bijdragen over Qassim Alsaedy, Aras Kareem, Ziad Haider en (oa) Ali Assaf. Andere Iraakse kunstenaars in Nederlandse ballingschap die op dit blog uitgebreid besproken worden zijn Hoshyar Rasheed en Nedim Kufi. Meer over kunst uit de Arabische wereld en de Arabische diapora (waaronder ook Iraakse kunstenaars, zoals Wafaa Bilal), zie Modern and Contemporary Art of the Middle East and North Africa. Zie hier meer over de terugkeer van van Irak op de Biënnale van Venetië in 2011, met aandacht voor, naast Ali Assaf (Rome),  Adel Abidin (Helsinki), Ahmed Alsoudani (New York), Azad Nanakeli (Florence), Halim Al Karim (Denver) en Walid Siti (Londen). Op mijn engelstalige blog On global/Local Art zijn ook een paar bijdragen verschenen over hedendaagse Iraakse kunst, zie hier

Toevoeging 2014: Wafaa Bilal

In 2007 startte de in Irak geboren Amerikaanse kunstenaar Wafaa Bilal (Najaf, 1966) een opzienbarend project. In de Flatfile Gallery in Chicago sloot de kunstenaar zich voor dertig dagen op, permanent in het zicht van een webcam. In zijn leefruimte, naast voorzien van een tafel en bed, bevond zich ook een paintball kanon, dat op afstand te bedienen was. Via de webcam konden bezoekers van een site het paintball kanon op de kunstenaar richten en eventueel een verfkogel op hem afvuren. Ook konden ze wat in het gastenboek schrijven.

Bij Wafaa Bilal zijn zijn kunst en zijn levensgeschiedenis onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bilal studeerde kunst en geografie aan de Universiteit van Bagdad, maar werd weggestuurd vanwege de vermeende disloyaliteit aan het regime van een familielid.

Tijdens de Golfoorlog van 1991, toen het Iraakse leger, na de Amerikaanse bombardementen, halsoverkop Koeweit ontvluchtte, brak er in het zuiden van Irak een grote volksopstand uit tegen het regime. Het terugtrekkende reguliere leger (dat grotendeels uit dienstplichtigen bestond) en de overwegend Sjiitische bevolking kwam massaal in opstand. De meeste steden in het zuiden ontdeden zich met veel geweld van het regeringsgetrouwe gezag. Voor korte tijd was ook Najaf, waar Bilal zich op dat moment bevond, in handen van de opstandelingen. Het aan Bagdad loyale leger sloeg echter keihard terug en richtte in het zuiden een immense slachting aan, onder het oog van de Amerikaanse troepen, die slechts toekeken en niet ingrepen. Wel hielp het Amerikaanse leger grote groepen vluchtelingen ontkomen, waaronder Bilal. Zij werden door de Amerikanen naar Saudi Arabië gebracht, alwaar de autoriteiten hen gevangen hielden in de beruchte kampen Rafha en Al-Thawira. De Iraakse vluchtelingen werden behandeld als gevangenen, moesten slavenarbeid verrichten voor de Saudi’s en in enkel gevallen werden ze ook verkocht aan de Iraakse autoriteiten. De in Nederland wonende Iraaakse schrijver Mowaffk al-Sawad, die een zelfde soort geschiedenis heeft, heeft in zijn ‘Stemmen onder de Zon’ (de Passage, Groningen, 2002) uitgebreid getuigenis gedaan van deze gebeurtenissen.

Na jaren werden deze ‘gevangenen’ door de VN ‘ontdekt’ en ‘bevrijd’. De UNHCR verdeelde deze vluchtelingen over verschillende landen en op die manier kwam Wafaa Bilal in de Verenigde Staten terecht. Daar vervolgde hij zijn opleiding aan de Universiteit van Albuquerque (New Mexico) en vervolgens het Art Institute van Chicago, waar hij later docent werd.

Bilals werk bestaat vooral uit performances en multimedia projecten, waar bij hij voortdurend de grenzen opzoekt. Maar ook maakt hij gebruik van andere media, zoals computergames. Zie bijvoorbeeld zijn Virtual Jihadi, waarin hij gebruik maakte van een gehackte computergame ‘Shoot Saddam’ en was omgedoopt tot ‘Quest for Bush’, waarin de rollen werden omgedraaid. Bilal manipuleerde weer de gehackte game Quest for Bush waarin hij een vrituele Jihadstrijder opvoert. Bilal speelt hier vooral een spel met stereotype beelden en stelt vragen over de oorlogspropaganda, die door verschillende partijen in ‘the War on Terror’ wordt bedreven.

Wafaa Bilal (Iraq, US), from his project ‘Domestic Tension’, 2007 (see for more http://wafaabilal.com/html/domesticTension.html )

Domestic Tension (2007) is een verwerking van zijn beleving van de invasie in Irak in 2003. Naast dat het regime van Saddam Hussein omver werd geworpen werd het land in een totale chaotische oorlogssituatie gestort, waarn geen einde kwam. De Amerikanen, die ook onder valse voorwendselen Irak waren binnengevallen, bleken totaal niet in staat om een constructieve samenwerking met de ‘bevrijde bevolking’ aan te gaan. De vele Amerikaanse doden, maar vooral de nog veel meer Iraakse doden spraken voor zich. Ook Bilals broer kwam in de strijd om.

.

In Domestic Tension heeft Bilal veel elementen van deze oorlog verwerkt. Allereerst heeft hij de toeschouwer willen confronteren met wat het betekent om als ‘Amerikaan’ op ‘een Iraqi’ te schieten. De vele commentaren die door de bezoekers van de site in het guestbook zijn achtergelaten, verwerkte Bilal in zijn boek ‘Shoot an Iraqi’, dat hij nav deze ‘performance’ publiceerde.

De verschillende bijdragen van de diverse bezoekers van Bilals site, van waar ook met het paintball kanon kon worden geschoten, laten een ontluisterend beeld zien. Het guestbook van de site werd volgeschreven met scheldcanonnades op Arabieren en Moslims t/m bezoekers die het vooral over hun eigen problemen wilden hebben. Maar ook zinnige en begripvolle commentaren. De documentatie rond Domestic Tension is daarmee een soort anthologie geworden van de psyche van de Amerikaanse bevolking in oorlogstijd. Tegelijkertijd was het ook een mentale uitputtingsslag en een zelfonderzoek voor de kunstenaar, zoals Bilal dat uitgebreid in zijn boek heeft beschreven. 14

Domestic Tension, maar ook andere werken van Wafaa Bilal zijn duidelijke voorbeelden waarin de globalisering, maar ook de multimedialisering van de kunsten sterk naar voren komen. Interactiviteit speelt in zijn werk een belangrijke rol, in Domestic Tension, maar ook in Virtual Jiahdi en andere werken. De toeschouwer is participant geworden en geeft mede vorm aan het kunstwerk. In Domestic Tension op een nogal wrange manier. Of soms zelfs onbedoeld, zie de scheldpartijen van sommige bezoekers. Juist de interactie maakt het kunstwerk.

Werken als Domestic Tension zijn mijn inziens veelzeggend en bijzonder relevant voor de huidige tijd. Het Midden Oosten, en alles wat daar gebeurt, raakt ons, los van of of we dat als positief of als neagtief ervaren, direct. Net zo goed als ‘zij’ met ‘ons’ te maken hebben, hebben ‘wij’ dat met ‘hen’, los van alle fricties, dan wel gemeenschappelijkheden die er zouden zijn. Het feit dat er tegenwoordig een kunstenaar een werk kan maken in een land dat met het geboorteland van de kunstenaar in oorlog is en dat dit werk over de hele wereld virtueel bekeken en ook direct becommentarieerd en bediscussieerd kan worden, op een forum dat publiek is voor iedereen, is exemplarisch voor deze ontwikkelingen. De titel Domestic Tension zegt daarmee alles; grote wereldomvattende conflicten zijn zo dichtbij gekomen dat het letterlijk huiselijke spanningen zijn geworden

Floris Schreve

Noten

1 Er bestaat geen volledige inventaris van Iraakse kunstenaars wereldwijd. Wel heeft de kunstenares Maysaloun Faraj in haar boek Strokes of Genius, al-Saqi, Londen 2002, een poging gedaan om zoveel mogelijk namen op te nemen. Qua Nerderland ben ik voor mijn eigen afstudeerscriptie gekomen op zo’n tachtig namen

2 Samir al Khalil (pseudoniem van Kanan Makiya), The Monument: Art vulgarity and responsibillity in Iraq, Londen 1991, p.91

3 Deze ontwikkelingen zijn goed beschreven in Hanna Batatu, The old social classes and revolutionary movements in Iraq; a study of Iraq’s old landed and commercial classes and of its communists, Ba’thists and Free Officers, Princeton University Press, New Jersey, 1978, Samir Al Khalil, Republic of Fear; the politics of modern Iraq, University of California Press, 1989 (repr. 1998) en Jeff Lambrecht, De zwarte wieg; Irak, Nazi’s en neoconservatieven, Houtekiet, Antwerpen, Amsterdam, 2003. In dit verband is ook interessant Peter Wien, Iraqi Arab Nationalism; authoritarian, totalitarian and pro-fascist inclinations 1932-1945, Routledge, Londen, 2006.

4 Uit mijn vele gesprekken met oa Qassim Alsaedy, Ismael Zayer en (in hele algemene zin) met de politicoloog Fuad Hussein. Zie over Shams Eddine Faris (شمس الدين فارسhttp://ar.wikipedia.org/wiki/%D8%B4%D9%85%D8%B3_%D8%A7%D9%84%D8%AF%D9%8A%D9%86_%D9%81%D8%A7%D8%B1%D8%B3 en informatie over Ibrahim Zayer (ابراهيم زاير) http://www.iraqiart.com/inp/view.asp?ID=1005 (beide in het Arabisch).

5 Samir Al Khalil, The Monument, p. 51

6 Zie voor een aantal uiteenlopende verhalen dit artikel uit Trouw van Minka Nijhuis, dat weer in contrast staat met het artikel van Judit Neurink, Schilder Saddam, of sterf, in ‘Wordt vervolgd’ (Amnesty International), nr. 2, februari 2000, waarin naar Nederland gevluchte Iraakse kunstenaars anoniem aan het woord komen, of het tragische verhaal van Fawzi Rasul in een reportage in het kunstprogramma RAM van de VPRO. Voor zover ik het kan beoordelen (na met vele kunstenaars gesproken te hebben) heeft de waarheid in het midden gelegen. Laten we het erop houden dat het systeem ongeveer hetzelfde werkte als in de voormalige DDR (de Mukhabarat, Saddams geheime dienst is dan ook in de jaren zeventig door de Oost Duitse Stasi getraind), al waren de gevolgen nog veel drastischer als je met het regime een probleem kreeg. Hoewel de Ba’th-ideologie zeker niet communistisch was, werden er om pragmatische redenen in die periode goede betrekkingen met het voormalige Oostblok onderhouden, juist in die periode (en de Iraakse communisten zaten toen nog in het Progressief Nationaal Front). Zie hiervoor Makiya, Republic of Fear, p. 66. Makiya maakt de vergelijking met de Amerikaanse steun voor diverse dictaturen in Latijns Amerika.

7 Ik baseer mij hier op de verhalen van verschillende Iraakse kunstenaars. In eerste instantie is mij dit verhaal echter verteld door twee kunstenaars van Marokkanaanse afkomst die wonen en werken in Nederland. Zij kregen een uitnodiging om naar Bagdad af te reizen om deel te nemen aan zo’n festival. Dit was in de jaren tachtig, toen Irak nog min of meer een bondgenoot was en er de Koeweitcrisis en het daaopvolgende embargo nog niet aan de orde was. In eerste instantie waren zij erg onder de indruk van hoe dit Arabische land de kunsten stimuleerden. De schok was dan ook groot om erachter te komen dat deze manifestatie in dit toen nog bevriende land slechts een grote totalitaire facade was.

Overigens bestaat er ook nog een opmerkelijke Amerikaanse getuigenis. Irak werd gedurende de oorlog met Iran gesteund door het westen en de westerse media waren nog helemaal niet zo negatief over Saddam Hoessein (dat gebeurde pas toen hij in 1990 Koeweit binnenviel). In 1985 publiceerde National Geographic een tamelijk positief artikel, The new face of Baghdad, waarin lovend werd geschreven over Iraks radicale moderniseringsprogramma en zelfs over alle nieuwe monumenten ter meerdere glorie van Saddam, die het beeld van de stad in toenemende mate gingen bepalen. Aan het woord kwamen ook de (zeer regime getrouwe) kunstenaars Mohammed Ghani Hikmet (de maker van de Victory Arch) en kunstenaar (en arts) Ala Bashir, zie ook http://www.alabashir.com/ . Dat deze kunstenaars hecht met het regime verbonden waren werd op geen enkele manier duidelijk. Ala Bashir was zelfs de lijfarts van Saddam (die dus ook schilderde). Hij publiceerde na de val het regime zijn memoires, Getuigenissen van Saddams lijfarts; berichten uit een duistere, krankzinnige wereld, het Spectrum, 2004. In het artikel in National Geographic laat hij zich, itt in zijn latere memoires, vanzelfsprekend en begrijpelijk buitengwoon lovend uit over het Iraakse regime, ook over het artistieke klimaat. Het interessante is dat National Geographic in 1985 alle positieve verhalen kritiekloos overnam, in William S. Ellis, ‘The New Face of Baghdad: Iraq at War’, National Geographic (January 1985), pp. 80-109, artikel The New Face of Baghdad (NG Jan 1985)0001 te raadplegen.

Uniek was dit overigens niet, er werden in die tijd ook goede zaken met Irak gedaan, ook door Nederland, zie de affaire van Anraat, maar ook deze interessante uitzending van het VPRO programma Argos over Frits Bolkestein, die in de jaren tachtig als staatsecrearis van buitenlandse handel afreisde naar Bagdad om er goede zaken te doen, zie link. Zo zijn er nog veel meer voorbeelden. Hiervoor kan ik zeker de Saddam biografie van Said Aburish aanraden, Saddam Husayn; the politics of revenge, Bloomsbury publishing, 2000 en dan vooral het hele hoofdstuk ‘Marching to Halabja’, pp. 129-159

8 Niet iedere Iraakse kunstenaar in Nederland was een daadwerkelijke tegenstander van het regime van de Ba’thpartij. Een flink aantal kunstenaars draaide mee in de propagandamachine, totdat het regime hen in de jaren negentig, vanwege het embargo, waardoor de propaganda industrie niet meer te betalen was, eenvoudigweg in ballingschap stuurde, soms met een vluchtverhaal. Vaak hebben goedbedoelende Nederlanders, die iets met Iraakse kunstenaars wilden organiseren dit niet goed gezien. Zo is het vaak voorgekomen dat er iets werd georganiseerd werd voor uit Irak gevluchte kunstenaars, de kunstenaars op het laatste moment afhaakten, juist omdat er pricipiële dissidenten op een hoop werden gegooid met kunstenaars die loyaal aan de Ba’thpartij waren. Door deze gebeurtenissen, vaak niet goed begrepen door Nederlanders die zich bekommerden om deze kunstenaars, is het verhaal ontstaan dat er met Iraki’s niet te werken valt. De oorzaak is echter primair de geheel begrijpelijke verdeeldheid van de Iraki’s onderling en het gebrek aan kennis van de achtergronden van een aantal van deze goedbedoelende Nederlanders. Over hoe het precies in elkaar zit, hoe verschillende kunstenaars uiteindelijk in Nederlandse ballingschap terecht zijn gekomen en vooral het waarom is door de IKON een keer een interessante uitzending gemaakt, waarin de kunstenaars Qassim Alsaedy, Ziad Haider, Ali Talib, Fawzi Rasul en Iman Ali hun verhaal vertelden, Factor, afl. ‘Beeldenstorm’ 17 juli, 2003. Zie over deze vananzelfsprekend zeer gevoelige materie verder mijn uitgebreidere beschouwing uit Leidschrift, of op dit blog Denkend aan Bagdad.

Een nog extremer geval ken ik uit Italië. Twee Iraakse beeldhouwers, die daar wonen en werken, hebben daar ter plekke opdrachten vervaardigd voor het Iraakse regime. Werp zeker een blik op de website van de bronsgieterij, waar dit open en bloot wordt vertoond, hier en ook hier te bezichtigen. Een inkijk als deze krijg je zelden. En ook in Italië wonen veel Iraakse kunstenaars, die tegenstanders van het regime waren en zijn gevlucht. Deze uitersten bestaan dus ook in Nederland, zij het niet zo openlijk zichtbaar als daar.

9 Francien Coenen, Het gevecht zit in mij, in ‘Onze Wereld’, april 1995.

10 Uitzending kunstprogramma RAM, VPRO, 19 oktober, 2003, http://www.vpro.nl/programma/ram/afleveringen/14421835/items/14495412/

11 Aras Kareem, ‘Ik herinner mij de schaduw van mijn jeugd’, statement, 2000.

12 Robert Fisk, De grote beschavingsoorlog; de verovering van het Midden Oosten, Anthos/Standaard uitgeverij, Amsterdam/Antwerpen, 2005, p. 851-878, of Kanan Makiya, Verzwegen wreedheid; nationalisme, dictatuur en opstand in het Midden Oosten, Bulaaq/Kritak, Amsterdam/Antwerpen, 1994, pp. 34-37. Zie ook deze schokkende beelden uit dit filmfragment

13 Ali Assaf, ‘Who am I?’, statement, Rome, 2002, p. 1.

14 Literatuur: Hossein Amirsadeghi , Salwa Mikdadi, Nada Shabout, ao, New Vision; Arab Contemporary Art in the 21st Century, Thames and Hudson, London, 2009; Wafaa Bilal (with Kari Lydersen), Shoot an Iraqi; Art, Life and Resistance Under the Gun, City Lights, New York, 2008.
Domestic Tension op de site van Wafaa Bilal (met links naar het videodagboek en andere documentatie):
http://wafaabilal.com/html/domesticTension.html

Aan te bevelen literatuur:

Kunst uit Irak en de Arabische wereld (algemeen)

• Brahim Alaoui, Art Contemporain Arabe, Institut du Monde Arabe, Parijs, 1996

• Brahim Alaoui, Mohamed Métalsi, Quatre Peintres Arabe Première ; Azzaoui, El Kamel, Kacimi, Marwan, Institut du Monde Arabe, Parijs, 1988.

• Wijdan Ali, Contemporary Art from the Islamic World, Al Saqi Books, Londen, 1989.

• Hossein Amirsadeghi , Salwa Mikdadi, Nada Shabout, ao, New Vision; Arab Contemporary Art in the 21st Century, Thames and Hudson, Londen, 2009.

• Saeb Eigner, Art of the Middle East; modern and contemporary art of the Arab World and Iran, Merrell, Londen/New York, 2010 (met een voorwoord van de beroemde Iraakse architecte Zaha Hadid).

• Maysaloun Faraj (ed.), Strokes of genius; contemporary Iraqi art, Saqi Books, Londen, 2002 (zie hier een presentatie van de Strokes of Genius exhibition)

• Jabra Ibrahim Jabra, The Grassroots of Iraqi Art, Wasit Graphic and Publishing, 1983 (zie http://artiraq.org/maia/archive/files/1983-jabra-grass-roots_1ba63885c8.pdf )

• Samir Al Khalil (pseudoniem van Kanan Makiya), The Monument; art, vulgarity and responsibillity in Iraq, Andre Deutsch, Londen, 1991

• Mohamed Metalsi, Croisement de Signe, Institut du Monde Arabe, Parijs, 1989 (over oa Shakir Hassan al-Said)

• Paul Sloman (ed.), met bijdragen van  Wijdan Ali, Nat Muller, Lindsey Moore ea, Contemporary Art in the Middle East, Black Dog Publishing, Londen, 2009

Verder wil ik de (MA) scriptie Contemporary art of Iraqis and categorical assumptions of nationality: an analysis of the art and narratives of Hana Mal Allah, Adel Abidin and Wafaa Bilal, van Amanda Duhon, M.A., Louisiana State University, 2004, August 2008, van harte aanbevelen. Zij heeft weer een andere, maar buitengewoon interessante kijk op de Iraakse diaspora (hier te raadplegen)

Kunstenaars uit Irak in Nederlandse ballingschap

• W. P. C. van der Ende, Versluierde Taal, vijf uit Irak afkomstige kunstenaars in Nederland, Museum Rijswijk, Vluchtelingenwerk Rijswijk, 1999. (Abeer Al Khateb, Fadil Al Badri, Hoshyar Saeed Rasheed, Qassim Alsaedy, Yousif Chati Abadi).

IMPRESSIES; Kunstenaars uit Irak in ballingschap, AIDA Nederland, Amsterdam, 1996 (zie ook dit artikel uit de Volkskrant).

• Tineke Lonte, Kleine Beelden, Grote Dromen, Al Farabi, Beurs van Berlage, Amsterdam, 1993. (vijf kunstenaars uit de Arabische wereld in de beurs van Berlage, waaronder Saad Ali en Baldin Ahmad).

• Ismael Zayer, 28 kunstenaars uit Irak in Nederland, de Babil Liga voor de letteren en de kunsten, Gemeentehuis Den Haag, 2000 (zie hier een gedeelte van de tekst)

Dat de Iraakse kunstenaars in Nederland op zijn zachst gezegd een nogal verdeeld gezelschap zijn, is een gegeven waar bijna iedereen die weleens wat met hen heeft willen ondernemen tegenaan is gelopen. Zoals bovenstaand vermeld heeft dit alles te maken met de verschillende relaties van deze kunstenaars met het vroegere Iraakse regime. Dit is door verschillende Nederlanders niet altijd even goed begrepen en er is in de literatuur eigenlijk niets over terug te vinden. Maar het is wel een gegeven dat er nu eenmaal is en dat niet genegeerd kan worden. Voor degenen die precies willen snappen hoe het in elkaar zit kan ik de uitzending van Factor aanraden, aflevering ‘Beeldenstorm’ 17 juli, 2003 (ook bovenstaand genoemd in de noten), waarin vijf Iraakse kunstenaars, waaronder Qassim Alsaedy en Ziad Haider, zelf aan het woord komen en uitgebreid vertellen over hun persoonlijke geschiedenis. Wellicht een must voor iedereen die zich met dit onderwerp wil bezighouden. De kunstenaars leggen het zelf heel duidelijk uit, dus alle reden om hier kennis van te nemen.

Iraakse literatuur in Nederland

• Chaalan Charif, Dineke Huizenga, Mowaffk al-Sawad (red.), Dwaallicht; tien Iraakse dichters in Nederland (poëzie van Mohammad Amin, Chaalan Charif, Venus Faiq, Hameed Haddad, Balkis Hamid Hassan, Salah Hassan, Karim Nasser, Naji Rahim, Mowaffk al-Sawad en Ali Shaye), de Passage, Groningen, 2006.

• Salah Hassan, Slapen in een vreemde taal, dichtbundel, Rijwijk, 2000

• Salah Hassan, Terug naar Bagdad, verschenen in ‘Eutopia, voor kunst, cultuur en politiek’, de Balie, Amsterdam, 7 februari, 2004 (reisverslag, essay).

• Mowaffk al-Sawad, Stemmen onder de zon, uitgeverij de Passage, Groningen (roman, gebundelde brieven), 2002.

• Ibrahim Selman, En de zee spleet in tweeën, in de Knipscheer, Amsterdam, 2002 (roman)

• Ibrahim Selman, Dapper hart gezocht; notities van een gevluchte Koerd, Meulenhoff, Amsterdam, 2007 (essays)

Verder natuurlijk het werk van de in Nederland werkzame schrijver/dichter/columnist Rodhan Al-Galidi. Op zijn website is veel te vinden over zijn dichtbundels en romans, http://www.algalidi.com/

Irak (geschiedenis en algemeen)

• Said K. Aburish, Saddam Husayn; the politics of revenge, Londen 2000.

• Hanna Batatu, The old social classes and revolutionary movements in Iraq; a study of Iraq’s old landed and commercial classes and of its communists, Ba’thists and Free Officers, Princeton University Press, New Jersey, 1978 (reprint Saqi Books, Londen, 2004)

• Bert Cornillie, Hans Declerq (ed.), In de schaduw van Saddam; het Koerdische experiment in Irak, Bulaaq/van Halewyck, Amsterdam, Leuven, 2003

• Marion Farouk-Sluglett, Peter Sluglett, Iraq since 1958; from revolution till dictatorship, IB Tauris, Londen/New York, 2001

• Robert Fisk, De grote beschavingsoorlog;de verovering van het Midden Oosten, Anthos/Standaard uitgeverij, Amsterdam/Antwerpen, 2005

• Samir Al Khalil (pseudoniem van Kanan Makiya), Republic of Fear; the politics of modern Iraq, University of California Press, 1989 (repr. 1998)

• Kanan Makiya, Verzwegen wreedheid; nationalisme, dictatuur, opstand en het Midden Oosten, Bulaaq, Amsterdam, 1994

• Fatima Mohsen, Cultural totalitarism, uit Fran Hazelton (ed.), Iraq since the Gulf War; prospects for democracy , Zed Books, Londen, 1994

• Charles Tripp, Irak; een geschiedenis, Bulaaq, Amsterdam, 2002

• Peter Wien, Iraqi Arab Nationalism; authoritarian, totalitarian and pro-fascist inclinations 1932-1945, Routledge, Londen, 2006

Zie ook de beroemde documentaire Saddam’s killing fields (1993), over de onderdrukking en de moordpartijen op de Koerden, de Shiieten en de Moeras-Arabieren, online hier te zien. Ook zeer de moeite waard ‘Tegenlicht’, afl. Wat moet ik weten om de oorlog te begrijpen, een gesprek met Paul Aarts (UvA), Herman von der Dunk (UU) en Erik Jan Zurcher (UL),VPRO, 30 maart, 2003, aan het begin van de Amerikaanse inval. Absolute aanrader is de uitzending van Zembla, Kanonnenvoer van Saddam, van 5-12-2002. Daarin komt een groot aantal Iraakse Nederlanders aan het woord (waaronder de dichters Mowaffk al-Sawad, Naji Rahim en de politicoloog Mariwan Kanie) over hun mening over de Amerikaanse inval. Duidelijk blijkt dat zij hun eigen geschiedenis met de Amerikanen hebben en dat die verre van positief is, los van hun afkeer van het regime van Saddam. Eigenlijk wordt hier de vraag beantwoord waarom de Amerikanen niet met open armen als bevrijders zijn ontvangen, ondanks het Iraakse lijden onder Saddams bewind.

Over het post-Saddam Irak en de Amerikaanse bezetting

• Anneke van Ammelrooy, Alles is er niet, de mythe van de Iraakse wederopbouw; berichten over het leven in Bagdad, de Papieren Tijger, Breda 2004

• Pim van Harten, Roel Meijer (red.), Irak in chaos; botsende visies op een humanitaire ramp, uitgeverij Aksant, 2007.

• Seymour Hersh, Bevel van hogerhand; de weg van 11 september tot het Abu Ghraib schandaal, de Bezige Bij, Amsterdam, 2004 (Hersh, wereldberoemd journalist van de New Yorker, bracht als eerste het Abu Ghraib schandaal naar buiten)

• Joris Luyendijk, Het zijn net mensen; beelden uit het Midden Oosten, uitgeverij Podium, Amsterdam, 2006 (gaat niet alleen over Irak, maar ook over Israël/Palestina en Egypte, maar absolute aanrader).

• Rory McCarthy, Nobody told us we are defeated; stories from the new Iraq, Chatto & Windus, Londen, 2006

• Minka Nijhuis, Het huis van Khala, uitgeverij Balans, 2005

• Riverbend, Bagdad onder vuur; dagboek van een jonge vrouw in Irak, Meulenhoff, Amsterdam, 2006

‘Beeldenstorm’, Factor (Ikon, 17-6-2003), interviews met vijf Iraakse kunstenaars, waaronder Ziad Haider en Qassim Alsaedy, over het vroegere Iraakse regime (deel 1, daarna doorklikken voor vervolg)

Afshin Ellian, Barack Obama en de neocon propaganda

Afgelopen week schreef Afshin Ellian een nogal negatief stuk over de verkiezing van Obama (http://www.elsevier.nl/web/10210272/Afshin-Ellian/Barack-Obama-is-vooral-een-reclameproduct.htm). Ellian staat vooral bekend als een vurige criticaster van bepaalde uitingsvormen van de islam. Itt Wilders en Verdonk ben ik zelf altijd erg vriendelijk geweest voor Ellian (en ook voor Ayaan Hirsi Ali). Reden is dat ik ze ergens wel begrijp en toch een bepaald ontzag heb voor hun ervaringen die mij enigszins nederig hebben gestemd in het vellen van een al te streng oordeel. Zij hebben een levensgeschiedenis die er niet om liegt. Door omstandigheden ken ik zelf veel mensen die te maken hebben gehad met brute repressieve regimes uit het Midden- Oosten of de islamitische wereld, al volgen weinigen van mijn contacten de lijn van het radicale verlichtingsfundamentalisten van beide publieke intellectuelen. Maar ik heb alle begrip voor iemand die na een ‘behandeling’ in de beruchte Iraanse Evin gevangenis een diepe afkeer heeft gekregen voor bepaalde uitingen van de islam (al heeft Ellian zelf een andere geschiedenis, maar nogmaals, mijn oordeel is mild). Overigens ken ik genoeg Iraniërs, ook die een verschrikkelijke geschiedenis hebben meegemaakt, die vinden dat Ellian soms wel erg op hol slaat.

Maar goed, politiek en Midden Oosten betekent automatisch polarisatie. Dat heeft alles te maken met de turbulente geschiedenis van dat deel van de wereld van sinds de val van het Osmaanse Rijk aan het eind van de Eerste Wereldoorlog tot het heden. Een voortdurende aanjager is het Israëlische Palestijnse conflict, maar ook de westerse steun aan diverse foute regimes gedurende de twintigste eeuw. Zeer complex allemaal.

Van Iraakse vrienden van mij heb ik weleens gezien hoe heftig de reacties soms waren als niet-Iraakse Arabieren (vooral Palestijnen, maar soms ook Marokkanen) Saddam Hussayn eigenlijk wel een mooie provocateur van het westen vonden. Net alsof het leven onder die despoot zo prettig was. Bovendien ook dom, want was Saddam niet ooit een prettige verdedigingswal tegen de islamitische republiek Iran? En vooral, nog wat langer geleden en dat weet bijna niemand meer, was de seculiere maar radicaal rechtse Ba’thpartij niet een aantrekkelijk alternatief voor het dreigende rode gevaar in Irak gedurende de koude oorlog? Irak kende een grote communistische partij en men vreesde in de westerse wereld eerder een linkse overname dan een rechtse. Dus het steunen van een ultra-rechtse, gedeeltelijk op het fascisme van Mussolini leunende, nationalistische partij was niet eens zo onaantrekkelijk om de invloed van de Sovjet Unie in het olierijke Midden Oosten tegen te gaan. Ook deze geschiedenis is wel heel vakkundig weggemoffeld. Een ‘overblijfsel’ van deze vergeten geschiedenis is dat er veel vroegere Iraakse communisten nu in Nederlandse ballingschap wonen. Ik ken er velen.

Maar dat de nuance soms ver te zoeken is in standpunten van mensen die het Midden Oosten hebben moeten ontvluchten begrijp ik wel. Alleen soms slaat het door.

Een duidelijk geval van doorslaan vond ik Ellians tirades tegen Barack Obama. Ellian weet er in een Elsevier column er zelfs een punt van te maken dat Obama’s tweede naam Hussain is. Natuurlijk heel geestig om te verwijzen naar een belachelijke toespraak die Saddam ooit heeft gehouden waarin hij aankondigde ooit het Witte Huis plat te zullen lopen (en nu krijgt Saddam postuum gelijk, lachen, gieren, brullen) maar het gehak op het feit dat Obama weleens moslim-roots zou kunnen hebben is wel een beetje pijnlijk. Osama Obama, dat soort onzin. Die heeft meneer Ellian zelf toch ook? Of moet ik nu heel erg op mijn tenen lopen om Ellians gevoelens niet te kwetsen. Heb er recent, maar voordat ik deze column van Ellian las, nog grappen over gemaakt met een Iraniër, ook een vluchteling uit de islamitische republiek. Die vond het alleen maar prachtig. We hebben trouwens hard gelachen om de felicitaties van Ahmeddine Najad, of is dat ook voor Ellian een bewijs dat Obama stiekeme banden onderhoudt met moslimfundamentalisten? Maar goed, die Iraanse vriend van mij was er gelukkig mee. Het kan dus toch, iemand met zo’n hybride achtergrond lukt het om president van Amerika te worden. Als Ellian daar nu eens blij mee zou zijn? Hij zou er meteen een prachtig argument bij hebben van hoe mooi, tolerant, etc. het vrije westen is in tegenstelling tot dat despotische, achterlijke, etc. Midden Oosten. Aanleiding genoeg voor een standaard Ellian riedel. Maar nee, Ellian houdt meer van de neocons. Goed is goed en kwaad is kwaad. Rechtlijnigheid, daar gaat het om. Dat ook Bush tot op zekere hoogte een religieus fundamentalist is, lijkt in Ellians geval bijna een pré. Maar wellicht was Ellian gelukkiger geweest met Sarah Palin.

Het toppunt vind ik wel dat Ellian Obama verwijt een scriptie (?!) te hebben geschreven bij de ‘Palestijnse radicaal’ Edward Said (een beroemde hoogleraar literatuurwetenschappen van Palestijnse afkomst aan de Columbia University, inmiddels overleden). Goed, in sommige kringen is Edward Said wat omstreden, niet in de laatste plaats bij de neoconservatieve hardliners. Maar Said was geen fundamentalist, juist een zeer strikte secularist van NB Christelijke Palestijnse afkomst. Wel was hij zeer kritisch naar Israël en het Amerikaanse Midden Oosten beleid. Ik heb in mijn eerdere bijdragen op mijn blog uitvoerig aandacht besteed aan Saids gedachtegoed en werken, sla die er ter achtergrond informatie maar op na.

Maar nu het vreemde, Obama is jurist en afgestudeerd aan Harvard. Edward Said was literatuurwetenschapper, verbonden aan de Columbia University. Heeft dus weinig met elkaar te maken. Het zou best kunnen zijn dat Obama een keer een keuzevak bij hem heeft gevolgd, maar op internet is daar niets van terug te vinden. Dat is vreemd, want als dit zo zou zijn zou Ellian vast niet de enige zijn die hier van gewag heeft gemaakt. Een zoektocht op internet levert één resultaat op. Op een schreeuwerige weblog ‘The Neocon’ staat een foto van Obama zittend naast Edward Said, geanimeerd converserend bij een diner van de Arab Community in Chicago in 1998, waar Edward Said blijkbaar ‘guest of honour’ was (http://neoconexpress.blogspot.com/2008/03/obama-edward-said-quick-question.html). Wat verschrikkelijk. Obama is dus toch een moslim die met ‘extremistische islamieten’ omgaat. De schreeuwerige tekst liegt er niet om.

Ik vrees dat Ellian toch één nare gewoonte uit het Midden Oosten niet heeft afgeleerd, hoe opzichtig hij ook met zijn westerse ‘reborn’ identiteit pronkt. Dat is zijn gevoeligheid voor paranoïde propaganda. Daarvan is in de dictatoriaal bestuurde landen in het Midden Oosten namelijk genoeg te vinden.

En dan Ellians opmerking dat de Amerikaanse media nogal links zijn. Welke media? The Nation is een links blad, maar wordt door een hele kleine minderheid gelezen. CNN? Lijkt me toch meer rechts van het midden voor Europese maatstaven. En Fox is natuurlijk extreem links.

Ik vind het geen onprettige gedachte als Obama inderdaad een keer zijn licht heeft opgestoken bij Edward Said. Wat je ook van zijn standpunten mag vinden, het was wel een van de meest markante denkers over de postkoloniale machtsverhoudingen. Voor een toekomstige president van de Verenigde Staten lijkt mij dat alleen maar gunstig. Als een president van de Verenigde Staten kritisch kan reflecteren op de westerse dominantie ten opzichte van de derde wereld. Beter kan toch niet? Wat moet dat een verademing zijn na het platvloerse wij/zij denken van George W Bush. En hopelijk valt het dan toch wel mee met Obama’s eenzijdigheid naar Israël en kan hij als Amerikaanse president een werkelijke rol van betekenis spelen als bemiddelaar voor vrede in het Midden Oosten.

Maar nee Ellian houdt meer van schreeuwerige clash of civilizations fundamentalisten. Zwart wit denken tot alles in een rokende puinhoop is veranderd. Het zijn nu juist dat soort fundamentalisten die het Midden Oosten kapotmaken, van kortzichtige Amerikaanse bezetters van Irak, krankzinnige kolonisten op de Westbank, despotische Arabische dictators en koningen t/m fanatici als Ahmeddine Najad. De ‘normale’ bewoners van dat deel van de wereld hebben daar sterk onder te lijden, iets waar Edward Said wel oog voor had. Hopelijk de nieuwe president van de Verenigde Staten nu ook.

En Ellian heeft zich in dit geval vergelijkbaar opgesteld als een dame die op een moment in de campagne McCain in grote verlegenheid bracht met de woorden: ‘He ’s an Arab’, Waarop MacCain haar terecht wees met de onhandige formulering: ‘No Mam, he is a decent citizen’(http://www.youtube.com/watch?v=0YIq5Q15L1o).

Er zijn veel Arabische Amerikanen, ook die er al generaties wonen. Allemaal good citizens. Edward Said was een van hen, maar voor Ellian blijkbaar een moslim extremist, terwijl Said nog Christen was ook. Misschien moet Ellian ook terecht gewezen worden door McCain.

Verder zal ik van Obama geen heilige maken. We moeten afwachten hoe zijn beleid zal zijn, maar het lijkt me een verademing na Bush. We zullen wel zien.

Floris Schreve

 

De gewraakte foto van Obama met Edward Said, tijdens een diner van de Arab American Community in Chicago in 1998.

Historisch Overzicht Irak

299223735_5_f-j-[1]

Saddam Hoessein (uitvoering Khalid al-Rahal en Mohammed Ghani Hikmat), The Victory Arch, Bagdad, 1989.

Saddams triomfboog voor zijn ‘overwinning’ op Iran. Hoewel uitgevoerd door twee van Iraks prominentste beeldhouwers (die zich hiermee sterk hebben gecompromitteerd aan het regime van Saddam, zeker in de ogen van mijn gevluchte Iraakse vrienden) is het ontwerp van Saddam zelf. Hij maakte hier zelfs een schetsje voor en verraste hiermee iedereen met zijn artistieke ambities (zie afb. hieronder).

300937317_4_bSnu[1]
De kolossale armen in de uiteindelijke uitvoering zijn uitvergrotingen op reusachtige schaal van afgietsels van de armen van de dictator zelf. De vreemde ‘pindanetten’ die aan de handvatten van de zwaarden zijn bevestigd, bevatten elk duizenden echte Iraanse oorlogshelmen, meegenomen van het front, veelal voorzien van kogelgat, met de bloedspatten er nog op.

 

300940630_6_x5FZ[1]

De boog werd overigens in duplicaat gebouwd. Beide bogen staan aan de uiteinden van een reusachtig paradeterrein, midden in Bagdad. ‘Neurenberg and Las Vegas melted into one’, zo omschreef de dissidente schrijver Kanan Makiya deze bizarre creatie, in buitenissigheid slechts te vergelijken met het paleis van Ceausescu in Boekarest of met de postzegel van Idi Amin, die een drol draait op de kaart van Europa. Zie verder het volgende youtube filmpje. Let vooral op de vele invaliden die als een verplicht nummertje onder de triomfboog (hoger dan de Arc de triomphe in Prijs) van de grote leider, ‘paraderen’. Dit alles voor een overwinning die nooit heeft plaatsgehad, de oorlog eindigde immers in een patstelling. Ik ken veel veteranen uit deze oorlog, maar deze was bij niemand populair. Dat maakt het allemaal nog grotesker. Te zien onder de volgende link:

http://www.youtube.com/v/NlupjwnoOTo&amp;hl=nl”></param><param

300937316_4_aihb[1]

 

de schets van Saddam, op de uitnodiging voor de officiële opening van het monument

Net zo onthullend is de documentaire ‘Uncle Saddam’, waarvan een fragment hieronder. Naast wederom de overwinningsboog ook een blik in zijn paleizen. Te bekijken onder deze link:

http://www.youtube.com/v/BOmTDNd8vtE&amp;hl=nl”></param><param

Over hoe het zover heeft kunnen komen, wat nu eigenlijk de ideologie van Saddam was en de Ba’thpartij (hoor je zelden iets over), welke positie Irak in nam in de Koude oorlog en hoe het zat met de steun van de CIA voor de Ba’thpartij, of de verhoudingen tussen Saddam en het westen altijd zo slecht zijn geweest, hoe het land Irak is ontstaan na de Eerste Wereldoorlog en welke (belangen)afwegingen daarbij een rol hebben gespeeld en hoe het nu precies zit met ‘oliebelangen’ (wel of geen motief voor inavsie), zie het door mij geschreven historisch overzicht, via link naar mijn blog buiten hyves:

http://florisschreve.blog-s.nl/2008/10/14/historisch-overzicht-irak-tot-2003/

imagesCAFZRNMD

De afbeeldingen van het monument zijn afkomstig uit Samir al-Khalil (pseudoniem van Kanan Makiya), ‘The Monument; art, vulgarity and responsibillity in Iraq’, Londen, 1991

Als er nog misverstanden bestaan over in welke ideologische hoek het Ba’thisme is te plaatsen, bekijk dan zeker deze onthullende Belgische neo-Nazi website. Met veel sympathie voor deze stroming weten ze het daar verrassend goed uit te leggen. Interessant om te zien hoe de betrekkelijk onbekende geestelijke vader van de Ba’th en Saddams ideologische leermeester, de Christelijke Syrier Michel Aflaq, in deze kringen als een held vereerd wordt:

http://nsalternatief.wordpress.com/2007/11/21/de-pan-arabische-baathpartij-en-het-nationalistisch-verzet-in-irak/

 

 

Michel Aflaq (Damascus 1910-Parijs 1989), de in het westen betrekkelijk onbekende, maar zeker niet onbelangrijke stichter van de Pan Arabische Ba’thpartij (de Socialistische Leiderspartij van de Arabische Herrijzenis, oftewel al-Hizb al-Ba’th al-Wadah al-Arabi al-Ishtiraqiyyat, Arabic Ba’thist Socialist Leadersparty, ABSLP). In Irak werd hij onder Saddam als een belangrijk persoon geëerd, zie het in Italië geproduceerde monument voor de geestelijke vader van het Ba’thisme (afb. hieronder), door de eveneens in Italië wonende maar voor het het regime werkende kunstenaar Ali al-Jaberi (in de jaren tachtig, toen Saddams Irak nog ‘pro-westers’ was). Citaat: ‘“Nationalism is love before anything else. He who loves doesn’t ask for reasons. And if he were to ask, he would not find them. He who cannot love except for a clear reason, has already had this love wither away in himself and die”. Hoezeer Michel Aflaq was geïnspireerd door het Europese fascisme blijkt uit twee andere citaten: “The Leader, in times of weakness of the ‘Idea’ and its constriction, is not one to substitute numbers for the ‘Idea’, but to translate. numbers into the ‘Idea’; he is not the ingatherer but the unifier. In other words he is the master of the singular ‘Idea’, from which he separates and casts aside all those who contradict it”, en “In this struggle we retain our love for all. When we are cruel to others, we know that our cruelty is in order to bring them back to their true selves, of which they are ignorant. Their potential will, which has not been clarified yet, is with us, even when their swords are drawn against us” (‘Fi sabil al-Ba’th’, Damascus, 1941, bron: Kanan Makiya, ‘Republic of Fear’ University of California Press, 1989, p. 234)

Monument voor Michel Aflaq, door de in Italie wonende, maar regime-gezinde Iraakse kunstenaar Ali al-Jaberi, geplaatst in Bagdad

Saddam met rumsfeld in 1983

Saddam met speciaal gezant van de regering Reagan Donald Rumsfeld in 1983, ten tijde van de Irak Iran oorlog. Later beweerde Rumsfeld zich deze reis naar Bagdad niet meer te kunnen herinneren. Zie ook deze uitzending van Netwerk.

Abdul Karim Qassem met Abdul Rahman Arif

De leiders van de eerste republiek na de staatsgreep van 1958, die een einde aan de monarchie maakte. Rechts Generaal Abdul Karim Qasim (president 1958-1963) en links generaal Abdul Rahman Arif (president 1963-1966).

Koning Faisal I, het eerste staatshoofd van Irak, van 1920 tot 1933 (bekend uit Lawrence of Arabia)

Faisal II

De jonge Koning Faisal II (geb. 1935), de laatste koning van Irak, die in 1958 samen met de rest van de koninklijke familie standrechtelijk werd geëxecuteerd, tijdens de staatsgreep van het Iraakse leger.

Saddam (als vice-president) met Generaal Ahmed Hasan al-Bakr, de eerste Ba’th president van Irak (van 1968 tot 1979)

Levensloop Saddam Hoessein (al-Awya, 28 april 1937 – Bagdad, 30 december 2006), president van Irak van 1979 tot 2003

Detailkaart Shatt al-Arab (de samensmelting en monding van de Eufraat en de Tigris, bron: Google Earth) en grensgebied Iran en Koeweit. Duidelijk is te zien dat de vaargeulen van de Shatt al-Arab en Umm Qasr (door de overigens onbewoonde eilanden Warba en Bubiyyan toe te wijzen aan Koeweit) door de respectievelijk Iraanse en Koeweitse territoriale wateren lopen. Deze constructie was het bewuste resultaat van een Brits verdrag en de stichting van Koeweit in 1871, om de uitvoer naar de Perzische golf te controleren en de Osmaanse Mesopotamische provincies de pas af te snijden door de Shatt al-Arab klem te zetten tussen het nieuwe emiraat en het toenmalige Perzische Rijk. Later zou dit de belangrijkste reden voor Saddam (net als President Qasim en zijn poging tot annexatie van Koeweit in 1961) zijn om eerst Iran aan te vallen en daarna Koeweit, om Irak een vrije toegang tot de zee te verschaffen. De vrije afvoer van of de toegang tot olie is de belangrijkste rode draad uit de Iraakse geschiedenis, waar vele oorlogen om zijn gevoerd en talloze slachtoffers zijn gevallen.

Historisch overzicht Irak

1920- Val van het Osmaanse Rijk en stichting van de staat Irak onder Brits mandaat. Drie Osmaanse provincies, Mosul (overwegend Koerdisch, Turkomaans en Assyrisch), Bagdad (overwegend Arabisch Soennitisch) en Basra (Arabisch Shiietisch), worden nogal geforceerd bij elkaar gevoegd. Wel omvatten deze gebieden min of meer het historische Mesopotamië (het Arabische woord ‘iraq betekent rivierenland , of eigenlijk tussen oevers wat uiteindelijk op hetzelfde neerkomt als het Griekse meso-potamos, wat tussen rivieren betekent). Irak wordt een monarchie onder de Hashemitische koning Faisal I, de zoon van de Sharif van Mekka en een van de leiders van de Arabische strijd tegen de Turken, maar als koning in feite een zetbaas van de Britten. Hoewel de Britten en de Fransen de steun van de Arabieren min of meer hadden ‘gekocht’ met de belofte van zelfbeschikking voor na hun strijd tegen het Osmaanse Rijk tijdens de Eerste Wereldoorlog, wordt de Arabische wereld ‘verdeeld’ tussen Frankrijk en Engeland, middels het geheime Sykes/Picot akkoord uit 1916. Hierin wordt beklonken dat Syrië en Libanon naar Frankrijk gaan, terwijl Palestina, Trans-Jordanië en Irak onder Britse invloed komen te staan (de provincie Basra zou, volgens het oorspronkelijke plan, koloniaal bestuurd worden als bijvoorbeeld India, terwijl de rest van de mandaatgebieden onder sterke Britse invloedsfeer zou komen te staan). Voor de Iraqi’s is dit een hele vreemde ervaring. Bagdad bijvoorbeeld had van oudsher immers meer contacten met het Syrische Aleppo, dan met het Shiietische Basra en het Koerdische noorden. De gewone Iraqi’s in Bagdad, maar ook elders in het land, begrijpen hier dus helemaal niets van en komen meteen in opstand tegen de Britse hegemonie. In 1920 is er sprake van massale betogingen en gewapende acties tegen de Britse bezetters, in de zogenaamde ‘Eerste Intifadah’. Deze opstand wordt met veel geweld door de Engelsen onderdrukt, o.m. door terreurbombardementen uit de lucht en het inzetten van gifgas. Het is voor het eerst in de wereldgeschiedenis dat er gifgas wordt ingezet tegen een burgerbevolking. Een sterk supporter van deze nieuwe methodes is de pas aangetreden Britse minister van koloniën, Sir Winston Churchill.
Hoe de Britten dachten over het bestuur van Irak blijkt uit de memoires van Getrude Bell (1868-1926), de Britse gezant voor Arabische aangelegenheden (die zich overigens wel, voor zover mogelijk, heeft ingezet voor de werkelijke belangen van de Arabieren, samen met T.E. Lawrence, beter bekend als ‘Lawrence of Arabia’). Zij beschrijft een conversatie tussen drie niet bij naam genoemde Britse diplomaten, op de vredesconferentie van Cairo in 1921, als volgt: “This country will be badly governed”, “Why should it not be badly governed?”, “It ought to be badly governed”. Volgens de kritische Saddam-biograaf Said Aburish vormde deze schandelijk neerbuigende houding (Aburish spreekt zelfs van ‘this criminal attitude’) het begin van een historische kettingreactie die de grote tragedies van het Irak van de twintigste eeuw heeft mogelijk gemaakt, tot en met de Ba’thdictatuur van Saddam Hoessein. Desalniettemin was koning Faisal I (aan de macht gekomen door de grote inzet van Getrude Bell en T.E. Lawrence), itt. zijn twee opvolgers, zeker geen onbekwame leider. Hij had uiteindelijk het beste voor met het Iraakse volk (de kroon accepteerde hij zelfs met tegenzin, zeker omdat hij geen geboren Iraqi was, maar hij vond dat hij uiteindelijk zijn verantwoordelijkheid moest nemen, om nog iets te kunnen betekenen), maar hij had alleen, achteraf gezien, te weinig manoeuvreerruimte voor een eigen politieke koers. Wat hij wel voor elkaar heeft gekregen is dat Irak een sterk leger ontwikkelde, omdat hij oprecht vond dat Irak zichzelf zou moeten kunnen verdedigen, nu het zo’n speelbal was geworden van allerlei buitenlandse belangen. Naderhand beschouwd heeft dit leger voor vele grote rampen gezorgd, maar dat kon de in 1933 overleden Faisal op dat moment natuurlijk niet weten.

1932-‘Officiele onafhankelijkheid’ van Irak en toetreding tot de Volkenbond. Ondanks de nationalistische maar vrijblijvende retoriek van de in 1933 aangetreden half analfabete, zeer impulsieve en daardoor volstrekt onbekwame koning Ghazi, blijft Irak door ‘vriendschapsverdragen’ sterk aan de Britse belangen gebonden. Zo kan het geen zelfstandige buitenlandse politiek voeren, bezetten de Britten een aantal cruciale legerbases en blijft de olie-industrie in Britse handen, middels de Iraqi Petrolium Company, waarin het Britse Shell het meerderheidsaandeel bezit. Van een werkelijke onafhankelijkheid is dus geen sprake.

1936- In samenspraak met koning Ghazi pleegt de nationalistische generaal Bakr Sidqi een staatsgreep. Doel is om de Britten te verdrijven. Hikmet Suleiman wordt de premier van de nieuwe nationalistische regering. In 1937 wordt Bakr Sidqi echter vermoord door pro-Britse krachten in het Irakese leger en wordt Hikmet Suleiman afgezet.

Omstreeks 1937- 1939 Geboorte van Saddam Hoessein in het bedoeienen gehucht Al Awya (awya(t) betekent in het Arabisch ‘kronkelig’ of ‘niet recht door zee’, maar al-awya kan als plaatsnaam zeker vertaald worden als boevengehucht, ‘Crooktown’ volgens Said Aburish), vlakbij de stad Tikrit. Hoewel Soennitisch, vertegenwoordigt Saddam, vanwege zijn afkomst uit de Abdu Nassir clan (geconcentreerd rond Tikrit en Ramadi), de absolute onderklasse van de toen nog sterk tribale en aristocratische Irakese samenleving, in die dagen gedomineerd door een aantal vooraanstaande Soennitische families.Over zijn exacte geboortejaar bestaat onzekerheid, omdat er in die tijd geen ordentelijke burgerlijke stand bestond voor deze ‘achtergebleven’ tribale gehuchten. Waarschijnlijk is de latere dictator van Irak in 1939 geboren, al heeft hij zelf zijn geboortejaar veranderd in 1937. Dit, omdat hij getrouwd was met zijn waarschijnlijk oudere nicht Sayyida Tulfah al-Tikriti (zijn eerste vrouw en moeder van o.m Uday en Qusay), geboren in 1938, en volgens de locale tribale tradities zou het immers buitengewoon vernederend zijn om met een oudere vrouw in het huwelijk te stappen. Saddam heeft later overigens zijn achternaam laten veranderen in ‘al-Tikriti’. Zijn oorspronkelijke en volledige naam: ‘Saddam (Ystidam, Sadmah of as-Siddam in het standaard-Arabisch. Saddam is locaal dialect uit de omgeving van Tikrit) Husayn al-Majid al-Awyat’ betekent letterlijk (naar mijn eigen vertaling, maar met wat hulp van anderen): ‘Hij die verplettert (of ‘de verpulveraar’), zoon van Hoessein al-Majid uit Boevenoord’, een weinig flatteuze en ietwat ‘Don Corleone-achtige’ naam voor een president, al typeert het de persoon wel.

1939- Koning Ghazi overlijdt bij een auto-ongeluk. Deze doodsoorzaak is nog altijd omstreden. Volgens verschillende anti-koloniale Iraakse krachten (de latere Ba’thi’s, de nationalisten en de communisten) zat de Britse geheime dienst hierachter, vanwege zijn toegenomen populistische nationalisme, waardoor Ghazi een grote populariteit genoot bij de bevolking (zie de affaire Bakr Sidqi). Ghazi wordt opgevolgd door de minderjarige koning Faisal II. De zeer impopulaire maar uitgesproken pro-Britse prins Abd al-Ilah wordt als regent aangesteld.

1941- Pro-Nazistische staatsgreep van generaal Rashid Ali Al Kailani, en de ‘Gouden vierhoek’, zoals de nazistisch georiënteerde officieren zichzelf omschrijven. Hun belangrijkste steunpilaar is de voor de Britten naar Bagdad uitgeweken Groot-moefti van Jeruzalem Haj Amin al-Husayni, die warme persoonlijke relaties onderhield met Hitler en verschillende Nazi kopstukken als Hermann Goerring en Baldur von Shirach. De monarchie wordt afgeschaft, maar in hetzelfde jaar door de Britten weer hersteld, middels een groot militair offensief. Luchtsteun van Nazi Duitsland blijft uit, waardoor Rashid Ali zonder al te veel moeite verdreven wordt. De Britten bezetten het land. Een klein, maar niet onbelangrijk detail is dat een van de betrokken militairen, Khairallah Tulfah, die ondanks zijn eenvoudige komaf het had gebracht tot onderofficier, na vijf jaar gevangenisstraf oneervol wordt ontslagen uit het leger. Hij wordt onderwijzer in Tikrit en schrijft het nazistisch geïnspireerde pamflet: ‘De drie dingen die door God nooit geschapen hadden mogen worden; Perzen, Joden en vliegen’. Deze marginale randfiguur was de oom, voogd en latere schoonvader van Saddam Hoessein en wellicht de meest vormende persoon uit de jeugd van de latere dictator.
Ook na de Tweede Wereldoorlog wordt de Britse bezetting min of meer in stand gehouden. De coup van de Gouden Vierhoek is echter een belangrijke inspiratiebron voor de oprichting van de Ba’thpartij in Syrië in 1947 (Ba’th betekent in het Arabisch herrijzenis of Renaissance). Belangrijkste ideoloog is de Syrische christen Michel Aflaq (1910-1989). Aflaq, die in de jaren dertig aan de Sorbonne Universiteit in Parijs studeerde, raakte zeer onder de indruk van Adolf Hitler en Benito Mussolini (zo liet hij zichzelf weleens ‘Il Duce’ noemen), waarop hij zijn latere ideeën baseerde, die hij uiteenzette in Fi Sabil al-Ba’th, Damascus, 1941, het ‘oergeschrift’ van het Ba’thisme. Hierin omschreef hij de kern van zijn ideologie onder meer als volgt: “Nationalism is love before anything else. He who loves doesn’t ask for reasons. And if he were to ask, he would not find them. He who cannot love except for a clear reason, has already had this love wither away in himself and die”. Hoezeer Michel Aflaq was geïnspireerd door het Europese fascisme blijkt uit twee andere citaten: “The Leader, in times of weakness of the ‘Idea’ and its constriction, is not one to substitute numbers for the ‘Idea’, but to translate. numbers into the ‘Idea’; he is not the ingatherer but the unifier. In other words he is the master of the singular ‘Idea’, from which he separates and casts aside all those who contradict it”, en “In this struggle we retain our love for all. When we are cruel to others, we know that our cruelty is in order to bring them back to their true selves, of which they are ignorant. Their potential will, which has not been clarified yet, is with us, even when their swords are drawn against us”. Hoewel er zelfs nu nauwelijks aandacht is besteed, in ieder geval de Nederlandstalige media, aan de ideologische wortels van de Ba’thpartij, laat staan aan een weliswaar intellectuele maar obscurantistische denker als Michel Aflaq (behalve in een recente uitvoerige publicatie van de Vlaamse VRT journalist Jef Lambrecht, De zwarte wieg; Irak, nazi’s en neoconservatieven, uit 2003), blijkt uit vrijwel alle toespraken van Saddam Hoessein hoezeer hij door zijn ideologische leermeester beïnvloed was. “It was Mr. Aflaq who created the party, not I”, zei hij bijvoorbeeld in een van zijn laatste speeches, vlak voor zijn val op 9 april 2003. Veel Iraakse ballingen spreken immers niet voor niets van de ‘Aflaqite Republic’ wanneer zij de ‘Saddamistische staat’ bedoelen. Verder spreken de vele in Bagdad opgerichte groteske monumenten ter ere van Michel Aflaq voor zich.

1948 en 1952- In 1948 wordt in het Engelse Portsmouth door de Iraakse regering, in de persoon van premier Nuri al Sa’id (de machtigste Iraakse politicus onder de monarchie), een overeenkomst met de Britten gesloten over de olie-industrie. Feitelijk komt het er op neer dat de Britse belangen veilig worden gesteld (en natuurlijk de belangen van de toenmalige heersende elite van Irak). Een grote meerderheid van de Iraakse bevolking accepteert dit niet en komt in opstand, in de zogenaamde al-Wathbah Intifadah. Deze opstand wordt bloedig neergeslagen. Wanneer in 1952 deze overeenkomst wordt verlengd volgt er een nog veel grotere Intifadah (voor de Iraqi’s bekend als De Intifadah). Een jaar lang ligt het hele land plat door algemene stakingen, met name in de olie-industrie en de spoorwegen. De drijvende kracht achter de onlusten is de Irakese Communistische Partij (ICP), die een sterke machtsbasis heeft in het olierijke Shiietische zuiden, vooral in Basra, de tweede stad van Irak. Hoewel officieel verboden (zo werd de oprichter Fahd in 1948 door de Britse geheime dienst vermoord) was deze in 1934 opgerichte partij, ooit de oudste en meest invloedrijke Marxistische beweging van het hele Midden-Oosten. Ook had de ICP een grote aanhang onder de toen nog talrijke Irakese joden, die echter na 1948 en na de latere Ba’threvolutie van 1968 grotendeels naar Israël zijn gevlucht (de van oorsprong Irakese Israëlische filmmaker Samir heeft een indrukwekkende documentaire gemaakt over de vergeten geschiedenis van de Iraakse Joodse communisten, Forget Baghdad, een van de winnaars van het IDFA 2002, Amsterdam).

1953- Koning Faisal II bestijgt op achttienjarige leeftijd de Irakese troon. Hoewel hij weinig de kans heeft gehad tot zijn zonder meer tragische dood in de revolutie van 1958, blijkt dat hij zich niet weet te ontpoppen tot een goede en verstandige leider van Irak (wat zijn grootvader Faisal I zeker wel was, ondanks de door de Britten opgelegde beperkingen). De machtigste personen van Irak blijven de door het volk gehate prins Abd al-Ilah, de ‘meesterintrigant’ Nuri al-Sa’id en op de achtergrond natuurlijk de Britten.

1955- Premier Nuri al-Sa’id sluit het zogenaamde ‘Bagdadpact’ met Turkije en Pakistan, onder auspiciën van de Britten en met sterke steun van de VS. Doel is om de invloed van de Sovjet Unie in het Midden Oosten tegen te gaan. De ‘Pan-Arabische’ nationalistische Egyptische president, Gamal Abd an-Nasser (die een sterke steun genoot van de Sovjet Unie), begint een agitatiecampagne tegen het Bagdadpact. Het Iraakse leger en verschillende oppositiekrachten, zowel de ‘rechtse nationalisten’ (waaronder de marginale maar militante Pan-Arabische Ba’thpartij’ van de Syriërs Michel Aflaq, Salah Eddine al-Bitar en Sati Husri), als de ‘linkse’ Irakese Communistische Partij, kunnen zich goed vinden in de retoriek van Nasser.
Zij zagen hun eigen regeringsleiders als stromannen van de westerse belangen en vijandig tegenover het ideaal van de ‘Pan-Arabische eenheid’, al dan niet volgens socialistisch model (daarover waren de meningen zeer verdeeld). Voorts wil de Irakese oppositie, zowel ‘links’ als ‘rechts’, een eventuele interventie als de coup van 1953 in buurland Iran vermijden. De eerste democratisch gekozen premier van Iran, de liberaal nationalistische Dr. Mohammed Musaddiq, wilde in 1951de olie-industrie nationaliseren, maar werd door een CIA gesteunde staatsgreep in 1953 afgezet. De Shah kon vanuit zijn ballingschap in Londen terugkeren, om zijn autoritaire, antidemocratische, maar pro-westerse bewind weer te herstellen.

1958- De Iraakse onafhankelijkheidsrevolutie die leidt tot de invoering van de Republiek Irak. Het leger grijpt de macht, middels de groep van de ‘Vrije officieren’, naar voorbeeld van Nasser, die onder de noemer ‘Vrije officieren’ koning Farouk in 1952 van de troon stootte en de Britse invloed eveneens wist uit te bannen. Koning Faisal II, de voormalige regent prins Abd al-Ilah en de pro-Britse premier Nuri al-Sa’id worden op een gruwelijke wijze vermoord. Praktisch de hele koninklijke familie wordt uitgeroeid, op een paar in het buitenland wonende telgen na. De prins en Londense bankier Sharif Ali Bin al-Hoessein, nu actief in het overkoepelende oppositieorgaan INC en aanvoerder van de Irakese ‘Constitutional Monarchy Party’, is bijvoorbeeld een van de weinige overlevenden. De Britten worden verdreven en raken hierdoor Irak voor goed kwijt. Onder leiding van brigadegeneraal Abdul Karim Qasim wordt er een militaire junta geïnstalleerd die sterk op de Sovjet Unie is gericht. Irak treedt uit het Bagdadpact, waardoor dit pact betekenisloos wordt en daarna wordt opgeheven. De toen nog machtige maar clandestiene Irakese Communistische Partij krijgt beperkte politieke vrijheden. De olie-industrie wordt genationaliseerd. Hierdoor bloeit de economie van Irak op. De belangrijkste doelstelling van president Qasim is om Irak te moderniseren, een programma dat hij met keiharde hand uitvoert. Politieke tegenstanders van het regime worden vervolgd, gemarteld en geëxecuteerd. Uit Qasims regeringsperiode dateren ook de eerste gewapende acties tegen de Koerdische separatisten van Mullah Mustafa Barzani. De Irakese intellectuele elite begint, vanwege de toegenomen repressie, geleidelijk aan het land te verlaten. President Qasim is de belangrijkste initiatiefnemer tot de oprichting van de OPEC, iets wat door de westerse mogendheden met lede ogen wordt aangezien. Hoewel Qasim een harde dictator was is hij achteraf gezien wellicht het meest populaire staatshoofd van Irak geweest gedurende de twintigste eeuw.
Verder doet Qasim in 1961 een poging om het Emiraat Koeweit op te eisen, toen net onafhankelijk geworden van Engeland. Koeweit was ooit door de Britten als een aparte entiteit gevestigd (al in 1871), om het toen nog Osmaanse Irak de toegang tot de Perzische Golf te belemmeren (de monding van Eufraat en de Tigris, de Shatt al-Arab, werd immers gedeeld met Iran, in 1871 nog het Perzische Keizerrijk van de Kadjaren (niet te verwarren met de latere Pahlavi’s, van de laatste Shah. Na het ontstaan van de moderne staat Irak is over de Shatt al-Arab een voortdurende strijd gevoerd, tussen het ‘revolutionaire Perzië’ van de Pahlavi’s en de achtereenvolgende regimes in Bagdad). Door de Britse politiek, inzake Koeweit, werd voorkomen dat het olierijke gebied van Irak, ook als hier in de toekomst een nationale staat zou ontstaan, een regionale economische ‘supermacht’ zou worden, vanwege de olie-export. Hoewel, kijkend naar de kaart ( zie bovenstaande afb.) Irak een vrije toegang tot de Perzische golf lijkt te hebben, behoren alle territoriale wateren en vaargeulen aan Koeweit of Iran (de cruciale eilanden, Warba en Bubiyyan, vlak voor de kust van de Irakese havenstad Umm Qasr, zijn toentertijd welbewust toebedeeld aan Koeweit). Qasim doet een poging om deze blokkade op te heffen maar faalt. De vestiging van een grote Britse troepenmacht in Koeweit (later vervangen door troepen van de Arabische Liga) laten de Irakese president van zijn claim afzien.

1959- Mislukte moordaanslag op president Qasim. Een van de plegers is de jonge Saddam Hoessein, op dat moment een huurmoordenaar in dienst van de toen nog steeds marginale, maar radicaal nationalistische en vooral zeer anticommunistische Ba’th militie. Hij vlucht achtereenvolgens naar Syrië en Egypte. In deze tijd wordt hij ‘ontdekt’ door de ideologische leider van de Ba’th Michel Aflaq (waarvan hij het een en ander krijgt aan politieke scholing), wat het begin is van zijn weg naar de top van de Pan-Arabische Ba’thbeweging. In Cairo leggen Irakese Ba’thi’s contact met de CIA. De Amerikanen staan hier welwillend tegenover, omdat zij vrezen voor de vorming van een communistische staat in het olierijke hart van het Midden-Oosten. Saddam Hoessein is in die tijd een graag geziene gast op de Amerikaanse ambassade van Cairo.

1963- Staatsgreep van de Irakese tak van de Ba’thpartij (‘Arabic Ba’thist Socialist Leadersparty’, ABSLP, die toen nog niet meer dan driehonderd leden kende), met behulp van de CIA. President Qasim wordt geëxecuteerd. Met name de communisten worden massaal afgeslacht. In Bagdad worden er vele politieke moorden gepleegd zoals nog nooit tevoren in Irak gezien was, niet in de laatste plaats opgedragen door Saddam Hoessein, toen leider van de Nationale Garde (Haras al-Qawmi), de paramilitaire tak van de Ba’thpartij. Het vroegere koninklijke paleis wordt ingericht als gevangenis. In dit zogenaamde ‘al-Qasr an-Nihayyah’ (het ‘Paleis van het Einde’) sterven vele Iraki’s de marteldood. De terreur van de rechts-radicale Ba’thi’s is echter zo extreem dat het leger, waarin vooral ‘conservatieve’ krachten een rol spelen en dus tegenstander van het radicalisme van de Ba’thpartij, hetzelfde jaar ingrijpt en hen de macht ontzegt. De nieuwe president van Irak wordt de ‘Nasseristische’ generaal Abd Al-Rahman Arif. Prominente Ba’thi’s, zoals Saddam Hoessein, worden gevangen gezet. Arif begint voorzichtige democratische politieke hervormingen. De modernisering van Irak, begonnen onder Qasim, wordt met harde hand voortgezet. In 1966 komt Abd Al-Rahman Arif om bij een helikopterongeluk en wordt opgevolgd door zijn broer Abd as-Salam Arif. Hij ontslaat de liberale premier Abdul Al Bazzaz, waardoor er een einde komt aan het geleidelijke democratiseringsproces.

1967-Nederlaag tegen Israël. Overal in de Arabische wereld laaien hevige gevoelens van frustratie en nationalisme op. Irak maakt hierop geen uitzondering. Onder druk van de publieke opinie laat president Arif vele radicale Arabische nationalisten vrij, waaronder kaderleden van de Ba’thpartij.

1968- De tweede Ba’th-coup, de zogenaamde ‘Bloedeloze Revolutie’, of ‘Glorieuze 17 juli Revolutie’, wederom met steun van de CIA (de contactman tussen de Ba’thi’s en de Amerikanen was een zekere Lloyd Anderson, gevierd CIA agent). Zonder al te veel geweld veroveren de Ba’thi’s het presidentiele paleis en wordt Abd as-Salam Arif op een vliegtuig naar het buitenland gezet. Generaal Ahmed Hasan Al Bakr wordt de eerste Ba’th president van Irak. Saddam Hoessein wordt vice-president van de ‘Revolutionaire Commando Raad’ van de Ba’thpartij, maar al snel ook vice-president van het land. Saddams eerste politieke daad in deze functie is de publieke ophanging van dertig Irakese joden in 1969, op grond van vermeende spionage voor Israël. Overigens laten de Ba’thi’s, direct na de coup, hun pro-Amerikaanse koers varen en oriënteren ze zich op de Sovjet Unie. De communisten krijgen een regeringspost aangeboden in het zogenaamde ‘Progressief Nationaal Front’, samen met de Marxistische ‘Popular Union of Kurdistan’ (de Koerdische Volksunie, oftewel PUK). Een aanzienlijk deel van de Communistische Partij weigert echter om met de Ba’th samen te werken. Zij gaan ondergronds en plegen in de loop van de jaren zeventig veel aanslagen op Ba’thistische doelen (voornamelijk de volgelingen van de in 1970 geëxecuteerde dissidente communist Aziz al Hajj, die onder ballingen in Nederland nog steeds een grote aanhang heeft). De coalitie met de ‘pro-Russische’ factie van de communistische partij levert Irak een goede relatie met de Sovjet Unie op, hoewel er in die tijd ook hechte banden zijn met Frankrijk (zo leverde Frankrijk de Mirage vliegtuigen, essentieel voor de Irakese luchtmacht en verschafte het de onderdelen voor de Irakese kerncentrale van Osirak, in 1981 door Israël gebombardeerd). De toenmalige Franse premier Jacques Chirac omschreef in de jaren zeventig Saddam Hoessein overigens als en ‘Arabische de Gaulle’. Dit ingewikkelde gegoochel met koude oorlogsmachten kan voor een buitenstaander vreemd overkomen, maar begrepen moet worden dat Irak in die tijd, samen met Indonesië en India, de voorzitter was van de zogenaamde ‘Unie van Ongebonden Landen’ (gezien in de context van de koude oorlog). Bovendien bestaat er in de Irakese politieke traditie de gewoonte om gelegenheidscoalities te sluiten. Zo sloten bijvoorbeeld de twee belangrijkste Koerdische partijen, de PUK en de KDP, bij tijd en wijle een pact met de Ba’thpartij, om de concurrent dwars te zitten. Verder waren verschillende mogendheden natuurlijk buitengewoon gretig naar goede betrekkingen met Irak vanwege de grote oliereserves, iets wat in de hele geschiedenis van Irak in de twintigste eeuw altijd een belangrijke rol heeft gespeeld.
De vice-president Saddam Hoessein krijgt in de loop van de jaren zeventig echter steeds meer macht, ten koste van president Hasan Al Bakr. Met name de veiligheidsdiensten staan volledig onder zijn controle, zoals de ‘Mukhabarat’, de beruchte Irakese geheime dienst (vooral opgeleid door de Russische KGB, de Oost-Duitse Stasi en de Roemeense Securitate). Het ‘Paleis van het Einde’ wordt weer in ere hersteld. Overigens begint Saddam in deze tijd al aan zijn gewoonte om binnen een veiligheidsdienst weer een nieuwe op te bouwen, om de bestaande organisatie te controleren. Zo wordt er binnen de Mukhabarat de ‘Amm al-Khass’ opgericht, om naar verloop van tijd weer gecontroleerd te worden door de ‘Amm al-Amm’. De tijdens de afgelopen Irakoorlog veelbesproken ‘Fedayyeen Saddam’ is hier in feite het laatste uitvloeisel van. Uiteindelijk worden de ICP en de PUK uit het Progressief Front gezet. Op last van Saddam Hoessein worden de communisten massaal vervolgd, zelfs tot in het buitenland, waarbij vele kopstukken van de vroegere ICP worden geliquideerd (bijv. in een beruchte moordaanslag in een Londens ziekenhuis). Ook wordt de top van de radicaal Shiietische islamitische ‘Dawa-partij’ (de ‘moeder aller Hizbollahs’) volledig uitgeroeid. De leider van de Dawa, Ayatollah Mohammed Bakr as-Sadr, de oom van de geestelijk leider Muqtada as-Sadr, die tegenwoordig veel van zich doet spreken, wordt vermoord middels het inslaan van een spijker in zijn schedel. Vele Shiieten worden de grens over gezet naar Iran, vanwege hun gebrekkige ‘loyaliteit’ aan de ‘Arabische zaak’. Het zouden immers geen ‘pure Arabieren’ zijn, maar ‘Perzische verraders’. Aangetekend moet worden dat de meeste Iraakse Shiieten volstrekt seculier zijn, tot op de dag van vandaag, althans dat persoonlijke religieuze overtuigingen niet politiek gebruikt mogen worden (de overgrote meerderheid van de Irakese Shiietische clerus deelt deze mening. De in 1991 overleden en waarschijnlijk door Saddam vermoorde Groot Ayatollah Abdel Kassem Al Khoey van Najaf, voorganger van de huidige Groot Ayatollah Ali Seyyed Sistani, stond immers bekend als een zeer verlicht en liberaal denker). Zo hadden de communisten bijvoorbeeld de grootste aanhang onder de Shiietische bevolkingsgroep. Irak verandert in de jaren zeventig echter in een politiestaat, waarin niets anders meer getolereerd wordt dan de ideologie van de Ba’th. Dictatoriaal bestuurde buurlanden, zoals het Saoedi-Arabië van het Wahabitische koningshuis, het Iran van de Shah en het Syrië van president Hafez al-Assad (waar N.B. de Ba’thpartij ook aan de macht is), vallen hierbij in het niet. Kanan Makiya, Iraks belangrijkste dissidente schrijver, heeft al in de jaren tachtig overtuigend aangetoond, in zijn indrukwekkende relaas Republic of Fear (vooralsnog het grote standaardwerk over het Irak van de Ba’thpartij), dat de Irakese Ba’thistische staat veel meer overeenkomsten had met het Duitsland van Adolf Hitler en de Sovjet Unie van Josef Stalin dan met een doorsnee ‘derdewereld dictatuur’.
Wel maakt Irak in de loop van de jaren zeventig een grote economische bloei door en geldt het als een van de meest ontwikkelde landen van de regio. Verschillende ontwikkelingsprogramma’s zijn buitengewoon succesvol, vooral het grootschalige onderwijsproject. In 1977 ontvangt Saddam Hoessein zelfs een onderscheiding van de UNESCO (de zogenaamde ‘Kropeska Award’) voor zijn strijd tegen het analfabetisme, met name met dat van vrouwen. Er moet echter worden aangetekend dat dit een feitelijke voortzetting is van het beleid van de presidenten Qasim en de gebroeders Arif (de politiek van modernisering middels de ‘ijzeren vuist’).

1971-1975 Conflict met Iran en de Koerden. De pro-westerse Iraanse Shah, Mohammed Reza Pahlavi, ziet zijn kans schoon en eist van het door de vele revoluties verzwakte Irak de strategische waterweg naar de Perzische Golf op, de Shatt Al Arab, de gedeelde grens met Iran. Voorheen werd deze strategische uitvoerroute van olie min of meer gedeeld. Tegelijkertijd beginnen de Koerden in het noorden, met steun van de Shah en de Verenigde Staten, een guerrillaoorlog tegen het onderdrukkende Ba’thbewind in Bagdad (hoewel de CIA uitgebreide steun had geleverd aan de machtsgreep van de Ba’th waren zij op dat moment weer een beetje uitgekeken op deze beweging, vanwege de steeds betere betrekkingen met de Russen). De Iraakse regering slaagt er niet in om zonder meer de strijd te winnen van de KDP (Koerdistan Democratische Partij, dus niet ‘Koerdische’ omdat er ook veel christelijke groeperingen bij betrokken zijn) van Mullah Mustafa Barzani en zijn ‘Peshmerga’s’ (de Koerdische partizanen). Uiteindelijk weet vice-president Saddam Hoessein een compromis met de Shah te sluiten. Dit wordt beklonken in het ‘Verdrag van Algiers’ in 1975. De rechten over de Shatt al-Arab gaan naar Iran, terwijl Iran en Amerika de Koerdische opstand laten vallen. Vertegenwoordiger van Amerika is Henry Kissinger, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken. De Koerden noemen het Verdrag van Algiers nog altijd het ‘Eerste Verraad van Amerika’. Grote delen van de Koerdische bevolking worden gedwongen hun dorpen te verlaten en naar kampen in Zuid Irak gedeporteerd, in de beruchte ‘herhuisvesting programma’s’. Dit ter bevordering van de ‘Revolutionaire Arabiserings-campagne’ van het noorden, waarbij vele Arabische Soennieten (waaronder vooral veel Ba’th loyalisten) op grote schaal gedwongen worden te verhuizen naar overwegend Koerdische steden, als Mosul en Kirkuk.

1979- Saddam Hoessein wordt president van Irak. Ahmed Hasan Al Bakr wordt, vanwege zijn ‘zwakke gezondheid’, rigoureus met pensioen gestuurd. Er volgt een zuivering binnen de top van de Ba’thpartij, waarbij zo’n driehonderd prominente partijleden het leven laten. De ‘Pan-Arabische’ en ‘linkse’ krachten binnen de Ba’thpartij worden volledig geëlimineerd. Op het voor deze gelegenheid speciaal bijeengeroepen partijcongres, spreekt Saddam Hoessein de historische woorden: “Wij hebben geen Stalinistische methodes nodig om ons van verraders te ontdoen; wij hebben onze eigen Ba’thmethodes”. Videobeelden van dit congres worden, naast uitgezonden op de Irakese staatstelevisie, naar de verschillende Ba’thorganisaties in Arabische landen gestuurd (Syrië, Jordanië, Libanon en Egypte), zodat er geen twijfel meer kan bestaan wie nu de leider van de beweging is. Saddam eist van de zijn getrouwe partijleden dat ze persoonlijk de executies uitvoeren, zodat zij zich geheel aan hem binden en dus medeschuldig zijn. Onder hen bevinden zich o.m. Saddams halfbroers Barazan, Watban en Sabawi, zijn neef en broer van zijn vrouw Adnan Khairallah Tulfah (op last van Saddam in 1989 uiteindelijk vermoord), zijn achterneef Ali Hassan al-Majid (‘Ali Chemicali’), Taha Yassin Ramadan, Izzat Ibrahim al-Dhoury, Mohammed Said as-Sahaf (de laatste Iraakse minister van Informatie) en Tariq Aziz. Rond Saddam Hoessein ontstaat er een persoonlijkheidscultus die in de tweede helft van de twintigste eeuw slechts haar equivalenten kent in het China van Mao Zedong, het Noord Korea van Kim Il Sung en het Roemenië van Nicolae Ceaucescu.

1980-1988 Irak/Iran oorlog, de eerste golfoorlog. Irak valt Iran binnen. Saddam Hoessein grijpt zijn kans om van het door de Islamitische Revolutie verzwakte Iran de rechten over de Shatt Al Arab weer op te eisen (die Irak was kwijtgeraakt door het verdrag van Algiers in 1975). Voorts wil hij de etnisch Arabische en olierijke provincie Khuzestan ‘bevrijden’ (‘Arabistan’, volgens de Ba’th retoriek). De nieuwe Iraanse ‘islamistische’ revolutionaire leider, de Ayatollah Ruhollah Khomeiny, roept echter een Heilige Oorlog uit tegen het ‘Goddeloze Socialistische Ba’thregime in Bagdad’, waardoor hij de oorlog onnodig lang heeft gerekt. Als legitimatie van zijn kant roept hij op tot de ‘bevrijding’ van de onderdrukte Shiietische bevolking van Zuid-Irak. Aanvankelijk voert Saddam Hoessein zelf het opperbevel over de strijdkrachten uit. Toch blijkt hij zijn strategische gaven sterk te overschatten. Uiteindelijk is Iran steeds meer aan de winnende hand en dwingt een aantal Irakese generaals Saddam om de strategische beslissingen aan hen over te laten, om nog te redden wat er te redden valt. Saddam geeft hier noodgedwongen aan gehoor, hoewel na de oorlog al deze generaals om het leven worden gebracht. Een van de grote helden uit dit conflict is generaal Maher Abdul al-Rashid geweest. Hij dwong Saddam, met getrokken revolver, om het opperbevel naast zich neer te leggen, en de leiding aan hem over te dragen. Dankzij hem hebben zich er minder grote excessen afgespeeld tijdens deze oorlog dan Saddam wellicht van plan was. Generaal al-Rashid is na de oorlog echter vermoord door de Mukhabarat. Zijn positie is in veel opzichten vergelijkbaar met die van Maarschalk Zjoekov van het Rode Leger onder Stalin tijdens WO II, die aanvankelijk ten koste van Stalin het opperbevel voerde, maar later eveneens werd weggezuiverd.
Overigens waren de meeste van deze generaals afkomstig uit de traditionele officierenklasse van de Irakese samenleving, die ook in de tijd van het Osmaanse Rijk de bestuurlijke elite van Irak vormden (onder de Sultan kwam het ambtelijke apparaat traditioneel uit deze in regel ‘conservatieve’ aristocratische klasse voort). Hoewel Soennitisch Arabisch, had deze maatschappelijke bovenlaag het weinig op met de ‘riool-elite’ (deze term is ontleend aan de Britse historicus Allan Bullock, uit zijn beroemde dubbelbiografie van Hitler en Stalin, maar zeker ook toepasbaar voor het Irak van die tijd) van de Ba’thpartij en de kliek rond Saddam Hoessein, vooral afkomstig uit de ‘achtergebleven’ gebieden van Tikrit, Fallujah, Baquba en Ramadi, in het gebied van de nu veelbesproken ‘Soennitische driehoek’. Er bestond dus nogal een verschil tussen het reguliere leger en gewapende partij activisten, als de ‘Republikeinse Garde,’ de ‘Speciale Republikeinse Garde’ en de latere ‘Fedayyeen Saddam’ (de vergelijking met bijvoorbeeld de aan de Nazi partij gebonden Waffen SS enerzijds en de reguliere Wehrmacht anderzijds gaat in dit geval zeker op).
Irak wordt , vanwege de steeds groter wordende verliezen, uitgebreid gesteund door Amerika. De VS willen wraak nemen op Iran na de dramatisch verlopen gijzelingsactie van de Amerikaanse ambassade in Teheran, tijdens de islamitische revolutie. Naast het verstrekken van satellietfoto’s van de Iraanse stellingen, ontvangt Irak preparaten voor biologische wapens (bijv. anthrax, hoewel zeventig procent van de basismaterialen van de chemische wapens, zoals de gifgassen tabun en sarin, afkomstig waren uit Duitsland en zelfs voor een klein deel uit Nederland, geleverd door handelaar in chemicaliën Frans van Anraath, maar onder verantwoordelijkheid de toenmalige staatssecretaris van buitenlandse handel Frits Bolkestein, die in 1983 namens het kabinet Lubbers I een lucratieve handelsdeal sloot met het Iraakse Ba’th regime), met goedkeuring van de Amerikaanse regering, in een tijd dat Irak al chemische wapens had ingezet op Iraanse troepen (overigens op expliciet bevel van Saddam Hoessein; de Irakese legertop was hier immers uitgesproken tegen). De speciale gezant van de regering Reagan voor Saddam Hoessein is Donald Rumsfeld, de huidige Amerikaanse minister van defensie. De Irak/Iran oorlog kost een miljoen slachtoffers aan beide kanten. Uiteindelijk leidt deze oorlog slechts tot een patstelling, zonder dat een van beide partijen iets heeft bereikt.
Wel roept Saddam na afloop de overwinning uit. Hij laat hiervoor zelfs een kolossaal monument oprichten, de zogenaamde Victory Arch, het monument van de gekruiste zwaarden, uitgevoerd door twee van Iraks beroemdste beeldhouwers (Khalid al-Rahal en Mohammed Ghani Hikmet), maar ontworpen door Saddam Hoessein zelf. Een veelzeggend detail is dat er in dit ‘kunstwerk’ echte helmen zijn verwerkt van gesneuvelde Iraanse soldaten, meegenomen van het front en allen voorzien van een kogelgat.

1988- Het jaar van de ‘Anfal operaties’, de genocide campagne op de Koerden. Saddam Hoessein neemt wraak op de Koerden op ongekende schaal, omdat zij zich de afgelopen jaren grotendeels achter Iran hadden opgesteld. Door de Koerden van Noord Irak wordt de ‘Anfal’ (oorspronkelijk een Soera uit de Koran, door de Ba’thi’s als codenaam gebruikt voor deze genocide) gezien als de ‘Holocaust’ op het Koerdische volk. 180.000 Koerden komen om, de meerderheid door massa-executies, maar een groot gedeelte ook door gifgasaanvallen, waarvan de getroffen stad Halabdja het meest berucht is geworden, omdat dit uitgebreid is geregistreerd door de internationale pers. Dit geschiedde overigens met gas dat uit Duitsland afkomstig was. Hoe belangrijk Halabdja en de minder bekende vergaste stad Goeptapa (waar geen beelden van bestaan, maar slechts enkele getuigenverklaringen) en vele dorpen die ook een gifgasaanval over zich heen hebben gehad ook geweest zijn, blijft de kern van de Anfal toch de massale liquidatie van hele Koerdische gemeenschappen, die de dood vonden in massagraven in het zuiden van Irak. Nadat de inwoners van complete dorpen werden geconcentreerd in militaire forten langs de Iraanse grens (zoals in het beruchte Fort Koratoe, dat als ‘doorgangskamp’ functioneerde), werden deze vervolgens naar de zuidelijke woestijn afgevoerd, vlakbij de Saoedische grens, waar zij de dood vonden in massagraven, met name in de afgelegen woestijngebieden van de provincie al-Muthanna, waar overigens nu Nederlandse militairen zijn gestationeerd. Vreemd genoeg horen wij hier niets over in de Nederlandse media, terwijl juist hier Saddams grootste massagraven liggen. Getuigen zijn er namelijk genoeg. Saoedische grensbewoners hebben inmiddels vele verklaringen afgelegd over het geknal van deze massa-executies. Ook is een Irakese Bedoeienen familie (Arabisch dus) erin geslaagd om een nog levend Koerdisch slachtoffer uit een massagraf te halen, bij wie hij kon onderduiken. Het betrof de toenmalige twaalf jaar oude Koerdische jongen ‘Taimoer’ (pseudoniem), nu een van de belangrijkste getuigen in de kwestie ‘Anfal’.
Saddam Hoessein benoemt zijn achterneef, ‘Generaal’ Ali Hassan al-Majid (‘Ali Chemicali’, vandaar deze bijnaam, overigens oorspronkelijk slechts een locale politieagent uit Tikrit) tot gouverneur van Koerdistan, om deze volkerenmoord te voltrekken. Een grote tragedie is dat vele Koerden zelf hebben meegewerkt aan deze genocide. Zij vormen de beruchte ‘Djash milities’, loyaal aan de Ba’th, en assisteren in de massamoord op hun eigen volksgenoten (‘Djash’ betekent ‘ezelsveulen’ in het Koerdisch). In het Amerikaanse congres gaan veel stemmen op om Irak, na ‘Halabdja’ (de totale impact van de Anfal was toen nog in het Westen onbekend), te boycotten. Bush senior spreekt echter zijn presidentiele veto uit. Irak is immers een begunstigde handelspartner. Verder schrijft in 1989 het Army War College in Washington een ‘analyse’, waarin getracht wordt aan te tonen dat de vergassing van Halabdja het werk van Iran was.

1990-1991 De Koeweitcrisis en de tweede golfoorlog. Irak valt Koeweit binnen. Hoofdreden van deze invasie is de Irakese beschuldiging aan Koeweit dat het de olieprijzen zou devalueren, tegen de OPEC afspraken in. Verder zit Irak met een enorme schuldenlast na de desastreuze oorlog met Iran. Ook speelt de oude claim op Koeweit een rol, althans voor de legitimatie van deze inval (zoals die van president Qasim uit 1961, maar ook al eerder door de Hashemitische koningen, om de eilanden Warba en Bubiyyan, die de Irakese kust blokkeren, inzake de vrije afvoer van olie. Saddam stelt Ali Hassan al-Majid aan als gouverneur van Koeweit. Onder zijn leiding wordt het steenrijke oliestaatje binnen een half jaar volkomen leeggeplunderd. Honderden Koeweiti’s worden vermoord. Hoewel Amerika willens en wetens het verhaal de wereld in stuurt dat de Irakezen op grote schaal couveuse baby’s zouden hebben vermoord (dit verhaal bleek achteraf een propagandistische leugen), verklaart een niet onbelangrijke ooggetuige (de Koeweitse mensenrechtenactivist en verzetsstrijder Khalid Nasir as-Sabah, een lid van de koninklijke familie, maar die zich altijd heeft verzet tegen de dictatuur van zijn eigen verwanten en meermalen is opgekomen voor de rechten van bijvoorbeeld de zwaar gediscrimineerde Palestijnse minderheid in zijn land)dat Koeweit binnen de kortste keren was veranderd in een soort bizarre kruising van een ‘slachthuis en een schijthuis’. Internationaal onderzoek heeft aangetoond dat de helft van de Koeweitse bevolking nog steeds lijdt aan ernstige psychologische aandoeningen, veroorzaakt door de trauma’s van de invasie van 1990.
Hoewel het Ba’thbewind voor die tijd de mensenrechten niet minder schond, is de wereld opeens te klein om Saddam Hoessein scherp te veroordelen. President Bush en de Britse premier Margaret Thatscher staan aan de voorste linies. Onder leiding van Amerika wordt er een mondiale coalitie gevormd ter ‘bevrijding van Koeweit’, hoewel Koeweit voor die tijd zuchtte onder de dictatuur van de Emirdynastie as-Sabah. Saillant is bijvoorbeeld dat de Koeweitse vrouwenbeweging na de golfoorlog hoopvol steun zocht bij de Amerikaanse regering. Zij kregen echter nul op het rekest, omdat de Koeweitse vrouwen simpelweg niet meer interessant waren.
Met een groot militair offensief verdrijft Amerika Irak weer uit Koeweit. Hoewel Saddam Hoessein de overwinning uitroept in de ‘Umm al-Marik’ (de ‘Moeder aller Veldslagen’), wordt binnen twee maanden het Iraakse leger verpletterend verslagen. Ondanks de suggestie van generaal Norman Schwarzkopf op zijn beroemde persconferenties dat het om een ‘schone oorlog’ gaat, is de gehele infrastructuur van Irak kapotgebombardeerd (ziekenhuizen, elektriciteitscentrales, bruggen over de grote rivieren en waterzuiveringsinstallaties), met rampzalige gevolgen voor de bevolking. Verder is er door de Amerikanen, willens en wetens, verarmd uranium gebruikt. Naast dat vele Amerikaanse golfoorlogveteranen hier nog grote problemen van ondervinden (het zogenaamde ‘golfoorlogsyndroom’), worden er tot op de dag van vandaag in de regio van Basra opvallend veel zwaar gehandicapte kinderen geboren.
Ook vindt er, na de militaire nederlaag, de zogenaamde ‘Grote Intifadah’ plaats. Deze begint in Basra, op initiatief van het Irakese leger, dat halsoverkop Koeweit is ontvlucht. Het startsein van deze Intifada wordt gegeven door de legendarische tankcommandant Abu Haidar, die zijn mannen de opdracht geeft om het grote portret van Saddam op het centrale Sa’ad plein in Basra aan puin te schieten. Abu Haidar is waarschijnlijk gevallen tijdens de Intifadah. Het Iraakse volk komt massaal in opstand tegen het gehate Ba’thbewind van Saddam Hoessein, aangemoedigd door George Bush sr: “But there is another way to stop the bloodshed. The Iraqi military forces and the civilians have now the chance to get rid of their brutal dictator and force him to step aside. This is the day of the Iraqi people”. De Iraakse bevolking van vooral het noorden en het zuiden, maar zelfs ook in Bagdad, geeft gehoor aan deze oproep, in de veronderstelling dat de Amerikaanse troepen steun zullen bieden. Vijftien van de achttien provincies vallen in handen van de rebellen. Op het laatste moment besluit Amerika echter om zich buiten het conflict te houden. De regering in Bagdad slaat de Intifadah in het zuiden neer, wederom onder leiding van Ali Hassan al-Majid, en onder toeziend oog van de Amerikaanse troepen, die geen vinger uitsteken om de wanhopige bevolking te hulp te schieten. Cruciaal in de onderdrukking van de Intifadah is dat Norman Schwarzkopf de Iraakse autoriteiten toestemming geeft gevechtshelikopters in te zetten. Hiermee geeft hij de helpende hand aan Saddam om zijn eigen burgerbevolking af te slachten. Tienduizenden Iraakse burgers (volgens sommige schattingen zelfs meer dan honderdduizend) worden vermoord. De rottende lijken blijven willens en wetens in de straten liggen van de grote Shiietische steden als Karbala, Najaf, Hilla, Babylon, Amara, Diwanniyyah, Sammawah, Nassiriyah en Basra, als afschrikkingseffect. Een gruwelijk detail is dat de Iraakse staatstelevisie na afloop video-opnames uitzendt, waarop te zien is hoe Ali Hassan al-Majid in Basra persoonlijk gevangenen martelt en executeert (zo laat hij hen een glas benzine leegdrinken om vervolgens een explosieve kogel af te vuren, waardoor zijn gevangenen levend in brand vliegen en hun lichamen exploderen). Dit ter waarschuwing aan de hele Iraakse bevolking.
Een groot aantal Shiieten slaat op de vlucht en wordt door de Amerikanen naar Saoedie Arabië afgevoerd. Daar worden zij overgedragen aan de Saoedische autoriteiten die hen in gevangenenkampen in de woestijn opsluit (de kampen Rafha en ath-Thawira), onder een gruwelijk regime. Marteling, dwangarbeid, willekeur en hongersnood zijn aan de orde van de dag. Vrouwen worden regelmatig als prostituees verkocht en de Saoedische kampbewakers zien er geen probleem in om voor flessen whisky gevangenen te verkopen aan de Iraakse Mukhabarat. Jarenlang verblijven zij daar, vergeten door de rest van de wereld (voor de VS had deze groep geen prioriteit meer, terwijl zij, samen met de Saoedische regering, als enige op de hoogte waren van het bestaan van deze kampen, alsmede van wat zich daar werkelijk afspeelde). Uiteindelijk weet een van deze ‘gevangenen’ in 1995 te ontsnappen en via het kantoor van BBC World in Riyadh de VN in te schakelen en worden deze 60.000 ‘vluchtelinggevangenen’ bevrijd door de UNHCR en toegewezen aan verschillende westerse landen, hoewel er tot tenminste 2001 nog altijd mensen in deze kampen werden vastgehouden die daar als slaven werden behandeld. Een aantal van deze vluchtelingen verblijft tegenwoordig in Nederland. Overigens is, sinds een paar jaar, een aantal veteranen van Rafha en ath-Thawira, die verspreid over de hele wereld wonen, bezig met het voorbereiden van een internationale aanklacht tegen, naast natuurlijk de kopstukken van de Ba’thpartij, de regeringsfunctionarissen van zowel Saoedie Arabië als de Verenigde Staten die verantwoordelijk waren voor deze politiek.
Ook de Koerden in het noorden worden tijdens de opstand in de steek gelaten. Er volgt een exodus van twee miljoen Koerden uit de grote steden. Beelden van naar de bergen gevluchte uitgehongerde Koerden aan de Turkse grens gaan de hele wereld over en wekken vooral een mondiaal afgrijzen op. In dit verband wordt er door de Koerden vaak gesproken van het ‘Tweede Verraad van Amerika’ (het ‘Eerste Verraad’ vond plaats in 1975, na het verdrag van Algiers). Wel slagen de Koerden erin om overvolle vrachtwagens, gevuld met documenten uit de kantoren van de Ba’thpartij en de Mukhabarat van Koerdische steden als Mosul, Kirkuk, Irbil, Suleimanya, Zakho en Dohuk, naar het buitenland te smokkelen, waardoor voor het eerst het ‘bureaucratische bewijs’ aan de wereld wordt getoond dat de Anfal als centraal georganiseerde genocide campagne wel degelijk heeft plaatsgevonden (achttien ton gewicht aan papier volgens Human Right Watch). In het westen bestonden er nog altijd twijfels, afgezien van ‘Halabdja’ (waar televisiebeelden van bestaan), hoewel met name in Amerika vaak is gesuggereerd dat dit het werk van Iran was, zie het rapport van het Army War College uit 1989. Nadat Irak Koeweit was binnengevallen zijn de twijfelachtige argumenten van dit rapport overigens klakkeloos overgenomen door linkse oorlogstegenstanders als Edward Said (hoewel hij hier later op is teruggekomen en zijn spijt heeft betuigd), Ramsey Clarke en zelfs zeer recent door oud CIA man Stephen Pelletiere (in voorjaar 2003 en zelfs verschenen op de opiniepagina van de NRC). Ook de propagandamachine van de Ba’thpartij heeft zich, ironisch genoeg, vaak bediend van deze ‘Amerikaanse argumenten’, hoewel ‘Ali Chemicali’ zelf op band heeft toegegeven dat er wel ‘iets’ is gebeurd. “180.000 is een leugen, het zijn er hooguit 100.000 geweest”, riep ‘Saddams bloedhond’ Ali Hassan al-Majid zeer geagiteerd, maar gelukkig wel geregistreerd, aan een onderzoekscommissie van de VN. Nog een andere op band geregistreerde uitspraak van Ali Chemicali uit 1987, binnen de Revolutionaire Commando Raad die onder strikte controle van Saddam Hoessein staat, is: “We pakken die Koerden met gifgas. De hele wereld zal wel protest voeren maar dat kan ons niets schelen”.
Human Right Watch houdt nog altijd vast aan het cijfer 180.000 vermoorde Koerden , wat ook is vastgesteld door de Koerdische oppositie partijen, de PUK en de KDP, gebaseerd op lijsten van verdwenen personen. Recente opgravingen van massagraven lijken dit aantal bevestigen. De belastende documenten zijn door het Iraq Research and Documentation Project van de Harvard Universiteit, dat onder leiding staat van Kanan Makiya, voor een belangrijk deel op internet gezet, waardoor er eigenlijk geen discussie meer mogelijk is over deze kwestie. De Anfal heeft gewoon plaatsgevonden, hoezeer zowel ‘links’ als ‘rechts’ hebben getracht om dit historische drama te ontkennen, ten behoeve van de eigen politieke agenda.

1991-2003 Irak is getroffen door sancties van de VN. Hoewel de bevolking er sterk onder te lijden heeft, blijft het regime stevig in het zadel zitten. Het profiteert zelfs van de sancties, vanwege de hoge inkomsten uit de oliesmokkel (gecoördineerd door Saddams oudste zoon Uday), terwijl de bevolking verhongert, en daardoor te verzwakt is om een nieuwe opstand te beginnen. In Irak voltrekt zich een humanitaire ramp. Volgens UNICEF en de VN functionarissen die verantwoordelijk waren voor het ‘Oil for Food Programm’ (achtereenvolgens de Ier Dennis Halliday, de vroegere plaatsvervangend secretaris generaal van de VN, en de Duitse topdiplomaat Hans von Sponeck), sterven er een miljoen kinderen aan de directe gevolgen van het embargo. Tot 1998 worden er wapeninspecties gehouden, totdat de wapeninspecteurs het land worden uitgezet. Of Irak na die tijd nog massavernietigingswapens bezit of heeft kunnen verkrijgen, is onder de voormalige inspecteurs een omstreden kwestie.
In de loop van de jaren negentig pleegt Saddam Hoessein nog een daad van genocide. Deze keer betreft het de zogenaamde ‘moeras-Arabieren’. Dit volk leeft al millennia lang in de moerasdelta van de Eufraat en de Tigris (tot voor kort een internationaal beschermd natuurgebied), met behoud van eigen tradities, taal en cultuur, en wordt door veel taalkundigen, archeologen en historici zelfs gezien als een laatste restant van de oude Mesopotamische culturen. Naast de Islam kent deze bevolkingsgroep nog altijd pre-islamitische en zelfs pre-christelijke religies, zoals de ‘Manday’ (de volgelingen van Johannes de Doper, met een geheel eigen Heilig Boek, opgesteld in het oud-Aramees) en aanhangers van de oud-Perzische Zoroaster-cultus. Saddam besluit de moerassen droog te leggen en hele dorpen uit te moorden, of te deporteren. In dit geval is er sprake van een humanitair drama, maar ook van een unieke ecologische en culturele ramp.
In ballingschap verenigen een aantal Irakese oppositiepartijen zich in het Iraqi National Congress (INC) dat onder leiding staat van de in Engeland en Amerika opgegroeide wiskundige en bankier Ahmed Chelaby. Deze organisatie wordt in 1993 opgericht in Salahuddin (Koerdistan), maar heeft haar hoofdkwartier eerst in Wenen, later in Londen. Belangrijkste tegenhanger wordt in de loop van de jaren negentig het zogenaamde Al Wifaq Al Watani (Iraqi National Accord, INA) van Ayad Allawi, dat vooral uit ex-generaals, Arabische nationalisten en afvallige Ba’thi’s bestaat. Beide groepen worden om beurten door Amerika gesteund. Het INA tracht in 1996, met behulp van de CIA , zelfs een staatsgreep te plegen. Het complot wordt echter voortijdig ontdekt door Saddams Mukhabarat en alle agenten van INA binnen Irak worden om het leven gebracht. Een andere belangrijke oppositiekracht is de ‘Supreme Councel for Islamic Revolution in Iraq’ (SCIRI) van de recent vermoorde Ayatollah Sayyid Mohammed Bakr al-Hakim, die tot voor kort in Iran zetelde. Deze groepering beschikt ook over een eigen legermacht, de zogenaamde Badr Brigade, die herhaaldelijk de grens oversteekt om aanvallen te plegen op Ba’thistische doelen. De eens zo invloedrijke Irakese Communistische Partij blijkt in de jaren negentig nauwelijks meer een factor van betekenis te zijn, al heeft deze, bijvoorbeeld onder ballingen in Nederland, een opvallend grote aanhang, vooral onder kunstenaars.
In Koerdistan krijgt een smalle strook zelfbestuur, geregeerd door de ‘nationalistische’ KDP (westelijke gedeelte) van Massoud Barzani (de zoon van Mullah Mustafa Barzani) en de ‘Marxistische’ PUK (oostelijke gedeelte) van Jalal Talabani, onafhankelijk van het regime in Bagdad, hoewel zij tot 1994 afwisselend om hulp hebben gevraagd aan Saddam Hoesseins Republikeinse Garde om de tegenpartij uit te schakelen. Tot 1996 is er zelfs sprake van een Koerdische burgeroorlog. Andere partijen in dit conflict zijn de oude pro-Ba’thistische Djash milities, de Shiietische ‘Faili-Koerden’, die een kleine minderheid vormen en de Soennitische islamistische Koerdische IMIK (Koerdische Islamitische Eenheidsbeweging), waarvan de radicale afsplitsing al-Ansar al-Islam van Mullah Krekar het meest bekend is geworden. Na die tijd heeft Koerdistan zich echter kunnen ontwikkelen tot een min of meer functionerende democratische staat, met een betrekkelijke economische groei, ondanks de sancties. Aangetekend moet worden dat het vooral om een ‘zwarte economie’ gaat, omdat ook Koerdistan onder het embargo valt.

2003 – De derde golfoorlog. Binnen drie weken is er afgerekend met het Ba’thregime. Hoofdoorzaak van deze snelle overwinning is dat de meerderheid van de Iraakse soldaten niet wilde vechten voor het zichzelf gediskwalificeerde regime van Saddam Hoessein. Net voor de eerste aanval was al eenderde van het reguliere leger gedeserteerd, maar tijdens de oorlog moeten het er veel meer geweest zijn, ondanks het buitensporige geweld van de Amerikanen. Het verzet dat gepleegd gedurende de oorlogsweken werd was voornamelijk het werk van partijgebonden organisaties als de Republikeinse Garde, de Mukhabarat en de Fedayyeen, als van buitenlandse Arabische vrijwilligers. De meeste Iraqi’s lieten de coalitietroepen passeren en wachtten gelaten af. Van een absolutistische dictatuur is Irak veranderd in een totale anarchie. Aanvankelijk bestond er een grote euforie onder de overgrote meerderheid van de bevolking, maar men weet nog steeds niet wat men van de nieuwe overheersers moet vinden. De eerste tekenen zijn ongunstig. Veel Iraakse ballingen die weer hun land hebben bezocht, maar ook westerse hulpverleners, wijzen bijvoorbeeld op de strenge censuur van de nieuwe Iraakse pers door de Amerikanen. Van de beloofde nieuwe vrijheid komt, voorlopig althans, weinig terecht. Massavernietigingswapens zijn er niet gevonden, maar des te meer massagraven. Voor het eerst zijn een aantal graven van de Anfal geopend (de grootste nog niet). Organisaties als Amnesty International en Human Right Watch zijn, samen met vele Iraake vrijwilligers, bezig om de menselijke schade van vijfendertig jaar Ba’thoverheersing op te nemen. Irak blijft voorlopig bezet door de Amerikanen, met de onduidelijke toezegging dat het land op termijn weer haar autonomie zal verkrijgen. Wel is er een Regeringsraad aangesteld die verrassend representatief is. Zo zijn bijvoorbeeld de communisten en de Shiietische islamisten vertegenwoordigd, niet bepaald de natuurlijke bondgenoten van Amerika. Aangetekend moet worden dat dit niet op het conto van Paul Bremer kan worden geschreven, maar dat dit dankzij de inzet van de inmiddels vermoorde VN gezant Sergio Vieira de Mello tot stand is gekomen. Eerder ondanks de Amerikanen dan dankzij de Amerikanen. De Regeringsraad heeft overigens weinig bevoegdheden, hoewel er een trend is waar te nemen zij steeds meer een onafhankelijke koers tracht te varen en haar macht probeert uit te breiden, ten koste van de Amerikaanse bezettingsautoriteit. Een goed voorbeeld is een conflict tussen de Raad en Paul Bremer over de bombardementen van Israël op Syrië, najaar 2003. De Regeringsraad veroordeelde deze bombardementen unaniem, terwijl Amerika achter Israël bleef staan. Paul Bremer (wellicht na instructies uit Washington)bestond het zelfs om de inmiddels alom geprezen voorlopige minister van Buitenlandse Zaken van Irak, Hoshyar Zebari (in de Raad vertegenwoordiger van de Koerdische KDP, maar die er verder in zijn eentje voor heeft gezorgd dat de top van de Arabische Liga de voorlopige regering van Irak erkent, wat gezien mag worden als een uitzonderlijk grote diplomatieke prestatie) op het matje te roepen. Zebari heeft echter namens de hele Raad voet bij stuk gehouden. Ironisch gezien heeft deze kwestie het gezag van de verder zo verdeelde Regeringsraad versterkt en is het respect voor deze Raad, zowel bij de Iraake bevolking als bij de niet onbelangrijke Arabische Liga, aanzienlijk toegenomen. Verder zegt dit conflict veel over de Amerikaanse neoconservatieve illusies dat een ‘democratisch Irak’ plotseling ‘pro-Israël’ zou worden.
Hoewel Bremer verder de naam heeft van iemand die in regel veel overlegt en goed luistert naar zijn Irakese adviseurs (al bestaat er onder de Iraqi’s ook zeer zware kritiek), dreigen de Amerikaanse autoriteiten de goodwill te verliezen van zelfs de meest welwillende en pro-democratische Iraakse krachten (zelfs van degenen die positief tegenover de oorlog stonden, omdat zij simpelweg van de Ba’th bevrijd wilden worden). Hoewel dit aspect vrijwel geen aandacht krijgt in de westerse pers, kan mijns inziens dit probleem niet genoeg onderschat worden. De oorzaak hiervan is dat het onduidelijk is hoeveel werkelijke macht Paul Bremer eigenlijk heeft. Volgens de mij bekende tijdelijk teruggekeerde Iraakse ballingen ligt de feitelijke macht vooral in handen van consultants en Amerikaanse bedrijven, die de herverkiezing van George W. Bush financieren, zoals Halliburton, Bechtel, Vinell en de Carlyle Group. Een mij bevriende Iraakse journalist, Ismael Zayer, nu hoofdredacteur van ‘as-Sabah’ (‘de Morgen’), een van de eerste ‘vrije kranten’ van Irak, maar met enige ondersteuning van de Amerikanen, werd het zelfs door Amerikaanse functionarissen verboden om computers aan te schaffen voor zijn redactie, waardoor het werk van een kritische en onafhankelijke krant willens en wetens werd gesaboteerd. Uiteindelijk heeft hij twintig computers uit eigen zak clandestien aangeschaft op de zwarte markt in Bagdad, om toch zijn werk te kunnen doen. Mijn verdere bronnen vertellen mij dat er in feite een grote uitverkoop wordt georganiseerd van de potentiële rijkdommen van Irak, over de rug van de werkelijke belangen van de Iraakse bevolking heen. Voor zover ik het kan inschatten, en met mij zowel vele Irakezen zelf als zeer terzake kundige westerse hulpverleners (dit is ook de mening van de Britse historicus Charles Tripp, die een standaardwerk over de geschiedenis van Irak schreef), vormt dit een precedent voor nog grotere rampen in de nabije toekomst, dan het zogenaamde terrorisme probleem dat we nu kennen. Uiteindelijk zal het Irakese volk dit immers niet accepteren en zou het tot een opstand kunnen leiden, waarbij de huidige problemen in het niet vallen. Extreme politiek (zie de memoires van Getrude Bell, van de conferentie van Cairo uit 1921) lokken nu eenmaal nog veel extremere reacties uit, zoals bijvoorbeeld een Ba’thpartij of een Saddam Hoessein. De Amerikanen zouden er goed aan doen om lering te trekken uit de ervaringen van de Britten uit de periode 1920-1958, zoals Charles Tripp dit onlangs op een lezing in Amsterdam betoogde. Een herhaling van bijvoorbeeld de al-Wathbah Intifadah uit 1948, lijkt mij niet echt handig (en dan druk ik mij heel eufemistisch uit).
Overigens blijft het huidige probleem van terrorisme nog altijd een groot gevaar. De Ba’thpartij is ontbonden, maar waar onvoldoende rekening mee is gehouden, is dat de Ba’thistische organisatie altijd haar zogenaamde ‘cellenstructuur’ heeft behouden, in precies dezelfde vorm zoals deze ooit bedacht was door Michel Aflaq en Salah Eddine al-Bitar in 1947 (naar voorbeeld van Lenins Bolsjevistische partij, van voor de Russische Revolutie). De bewering van Donald Rumsfeld dat Saddam wel snel gepakt zou kunnen worden, omdat hij, in tegenstelling tot Osama Bin Laden, niet gewend zou zijn aan een leven als guerrilla-strijder, kan als volslagen onzinnig terzijde worden geschoven. Enige kennis van zijn levensloop leert dat Saddam Hoessein vanaf zijn tienerjaren vooral een revolutionair strijder was, die heel goed weet hoe men in de illegaliteit moet opereren (zie de periode 1959-1968). Saddam is zijn hele leven een beroepsrevolutionair geweest, zelfs toen hij aan de macht was. BBC journalist en ervaren Irak bezoeker John Simpson haalt de woorden aan van Wafiq as-Sammarai, het inmiddels gevluchte hoofd van de Irakese militaire inlichtingendienst, over Saddams positie in oa. de oorlog van 1991: “He enjoyed it, even when he was on the top of his power. He knows what it is to be hunted”. Hoewel het grootste deel van de top van de Ba’thpartij inmiddels gearresteerd of dood is (bijvoorbeeld Saddams zonen Uday en Qusay), blijft het grote gevaar bestaan dat de Ba’th als organisatie vitaal genoeg is om vernietigend terug te slaan, al dan niet onder leiding van de voortvluchtige Saddam Hoessein of de eveneens voortvluchtige beruchte vice-president, partij activist en revolutionair van het eerste uur, Izzat Ibrahim al-Dhoury. Voeg hierbij het onzalige besluit van Paul Bremer om het complete reguliere Irakese leger te ontslaan (dat voor het grootste deel niet uit partij activisten bestond, sterker nog veel generaals hebben Saddam gewetensvol voor bepaalde misdaden enigszins kunnen afremmen, zowel in Iran als Koeweit en zelfs wat betreft de Koerden, zie bijv. de kwestie generaal Maher Abdul al-Rashid uit de Irak/Iran oorlog), zodat een van de machtigste legers van het Midden Oosten ooit nu werkeloos thuis zit, goed en wel getraind maar zonder enig uitzicht op een nieuw perspectief. Een recept voor nieuwe ongelukken is geboren. Verder bestaat er ook het risico van een soort ‘Afghanistan-scenerio’ (qua vechtende tribale groeperingen), hoewel er direct kan worden tegengeworpen dat Irak en Afghanistan weinig op elkaar lijken. Afghanistan is immers het nog meest rurale land ter wereld, terwijl Irak juist een sterke geürbaniseerde samenleving kent.
De wrange ironie is dat Irak mede is aangevallen in het kader van de oorlog tegen het terrorisme. Nu hield Saddam, met zijn Ba’thistische schrikbewind, de islamistische terreurgroepen juist met ijzeren vuist onder de duim. Hoewel er vaak is gesuggereerd dat Saddam contacten onderhield met Al Qaida, is dit nooit bewezen en historisch gezien zelfs zeer onwaarschijnlijk. De ideologie van de Ba’th en die van Al Qaida staan, in de Arabische context, zelfs lijnrecht tegenover elkaar. De ideologen van Saddam waren immers Sati Husri, Michel Aflaq en Salah Eddine al-Bitar, rechts-radicale nationalistische secularisten, terwijl de leer van Osama Bin Laden vooral gebaseerd is op het gedachtegoed van Jamal ad-Dine al-Afghani, Rashid Rida, Hassan al-Banna en Sayyid Qutb, die de filosofische grondslag leverden van het Soennitische fundamentalisme (eigenlijk ‘islamisme’). Al Qaida is in Saoedie Arabië zelfs oorspronkelijk opgericht uit vrees voor een Ba’thistische overheersing van het Arabische schiereiland, na de Iraakse invasie van Koeweit in 1990. Nu Irak in een grote anarchie is veranderd is het juist een broedplaats geworden van vele islamistische terreurbewegingen. Het resultaat hiervan zien wij bijna dagelijks op het nieuws.
De toekomst is uiterst onzeker. Wat de geschiedenis ons in ieder geval kan leren is dat buitenlandse bezetting of inmenging in Irak meestal hoogst ongelukkig heeft uitgepakt. Toch zou de vrede in Irak gewonnen moeten worden, het liefst met brede internationale steun, zonder allerlei deelbelangen, gemanipuleer, uitbuiting of verborgen agenda’s. In dit moeizame proces dienen in de eerste plaats de belangen van de Iraqi’s zelf centraal te staan. Het Irakese volk heeft in de twintigste eeuw immers genoeg geleden en verdient zo langzamerhand een rechtvaardige orde.

Floris Schreve

Literatuur en andere bronnen:

Said K. Aburrish, Saddam Hussain; the politics of revenge, Bloomsbury Publishing, Londen, 2000.
Hanna Batatu, The old social classes and revolutionary movements in Iraq; a study of Iraq’s old landed and commercial classes and of its communists, Ba’thists and Free Officers, Princeton University Press, New Jersey, 1978.
Bert Cornillie, Hans Declerq (ed.), In de schaduw van Saddam; het Koerdische experiment in Irak, Bulaaq/van Halewyck, Amsterdam, Leuven, 2003
Con Coughlin, Saddam; biografie van een dictator, het Spectrum, Utrecht, 2002 (oorspr. titel Saddam; the secret world, Macmillan, Londen, 2002).
Fran Hazelton (ed.), Iraq since the Gulf War; prospects for democracy, Zed Books, Londen, 1994
Samir Al Khalil (pseudoniem van Kanan Makiya), Republic of Fear; the politics of modern Iraq, University of California Press, 1989 (repr. 1998).
Samir Al Khalil, The Monument; art, vulgarity and responsibility in Iraq, Andre Deutch, Londen, 1991.
Jef Lambrecht, De zwarte wieg; Irak, nazi’s en neoconservatieven, Houtekiet, Antwerpen, Amsterdam, 2003.
Kanan Makiya, Verzwegen wreedheid; nationalisme, dictatuur, opstand en het Midden-Oosten (oorspr. titel Cruelty and Silence, W.W. Norton & Company, New York, 1993), Bulaaq/Kritak, Amsterdam, Leuven, 1994.
John Simpson, The wars against Saddam; taking the hard road to Baghdad, Macmillan, Londen, 2003.
Charles Tripp, A history of Iraq, Cambridge University Press, 2000 (in 2002 in het Nederlands verschenen onder de titel Irak; een geschiedenis, Bulaaq, Amsterdam).
Wat betreft de documentatie over de Anfal-operaties, begane oorlogsmisdaden in Koeweit en de onderdrukking van de Intifadah van 1991kan ik verwijzen naar de website van het Iraq Research and Documentation Project (IRDP), van Kanan Makiya en de bekende Irakese hoogleraar sociologie Faleh Abdul Jaber, van de Harvard Universiteit:: http://fas-www.harvard.edu/~irdp/
De in Nederland wonende Irakese schrijver Mowaffk al-Sawad (Basra, 1971) schreef een indrukwekkend relaas over zijn ervaringen in het Saoedische kamp ath-Thawira, waarin hij met medewerking van de Amerikanen terechtkwam na de Intifadah van 1991, Stemmen onder de zon, de Passage, Groningen, 2002. Foto’s van hongerstakingen en andere acties van de gevangenen van Rafha en ath-Thawira zijn te vinden op de website van de Iraakse Communistische Partij: http://www.iraqcp.org/rafha/index.htm
Over de gevolgen van het embargo, zie het beroemde artikel van Edward Said, Apocalyse now, al-Ahram Weekly, Cairo, 28-1-1997. Dit artikel is terug te lezen op: http://www.hartford-hwp.com/archives/27c/1.16.html
Buitengewoon boeiend is het VPRO radio-interview met VRT journalist Jef Lambrecht nav zijn boek De zwarte wieg; Irak, nazi’s en neoconservatieven, over de ideologische wortels van de Ba’thpartij. Terug te luisteren op: http://www.vpro.nl/programma/ochtenden/afleveringen/13914808/
Een goede televisie-uitzending over de relatie tussen Amerika en de landen rond de Perzische Golf is een aflevering van het geschiedenisprogramma Andere Tijden (NPS/VPRO) van 7-1-2003, Nederland 3: http://www.vpro.nl/geschiedenis/anderetijden/index.shtml?4158511+2899536+8106725+9842819
Een andere buitengewoon verhelderende televisie uitzending is een documentaire van Zembla (Vara/NPS), aflevering Kanonnenvoer van Saddam (5-12-2002, Nederland 3). Het betreft uitgebreide interviews met nauw betrokken functionarissen bij het internationale Irakbeleid van de afgelopen twaalf jaar, zoals Peter van Walsum, Scott Ritter, Dennis Halliday en Hans von Sponeck. Ook blikken veel in Nederland wonende Irakezen terug op hun belevenissen van tijdens de onderdrukking van de Intifadah van 1991 en geven zij hun visie op de aanloop tot de oorlog van 2003. Aan het woord komen oa. de Koerdische journalist en politicoloog Mariwan Kani, de schrijver Mowaffk al-Sawad, de dichter Naji Rahim, beide veteranen van de 1991 Intifadah in het zuiden en van het Saoedische kamp ath-Thawira, de voormalige officier Mohammed Witwit (daar nog vermomd en onder de schuilnaam Jafar), leider van de opstandelingen in Babylon, en de hoogleraar economie Isam al-Khafaji. In deze documentaire worden een paar zeer interessante dingen gezegd. Peter van Walsum poneert het eigenlijk enige goede argument ‘voor oorlog’ (‘er zijn uitzonderlijke situaties denkbaar dat oorlog humaner is dan sancties’), terwijl Isam al Khafaji (hoewel zelf zeker geen medestander van de Amerikaanse neoconservatieven, toch vaak door het Pentagon is geraadpleegd als prominente intellectuele Iraakse adviseur) de naar mijn mening enige juiste analyse geeft van de werkelijke motieven van Amerika om Irak aan te vallen, iets wat ik verder in de Nederlandse media zo node heb gemist. Terug te zien op: http://redir.vara.nl/tv/zembla/welcome2.html?20021205/zembla
Zeer aanbevelenswaardig is de uitzending van VPRO’s Tegenlicht, aflevering Wat moet ik weten om de oorlog te begrijpen? (Nederland 3, 30-3-2003). Het betreft een gesprek tussen de wetenschappers Erik-Jan Zurcher (hoogleraar Turkse taal en cultuur, UL), H.W. von der Dunk (emeritus hoogleraar westerse cultuurgeschiedenis, UU) en Paul Aarts (docent internationale betrekkingen van het Midden-Oosten, UvA) over de laatste Irak-oorlog. Online is deze aflevering terug te zien op: http://info.vpro.nl/info/tegenlicht/index.shtml?7738514+7738518+7738520+11198995 – loadvariables
Om met een kleine aardigheid af te sluiten; het is inmiddels bewezen dat Saddam Hoessein gebruik maakte van dubbelgangers. Dit is aangetoond door de Duitse forensische arts, Dr. Dieter Buhmann. BBC journalist John Simpson heeft hem voor in zijn boek uitgebreid geraadpleegd. Wie dit op televisiebeelden wil zien, kan ik een reportage van Nova aanraden (gekocht van de Duitse ZDF) van 27-9-2002. Online te zien op: http://www.novatv.nl/index.cfm?cfid=13897380&cftoken=76391653&ln=nl&fuseaction=videoaudio.details&reportage_id=1118

Hier een documentaire van History Channel, waarin 4500 jaar geschiedenis van Mesopotamië/Irak wordt samengevat in anderhalf uur:


Deel 1, zie hier deel 2 en deel 3

Floris Schreve

Links naar artikelen en uitzendingen over kunstenaars uit de Arabische wereld, gerelateerd aan mijn scriptie

Links naar twee artikelen van mijn hand en uitzendingen over kunstenaars uit de Arabische wereld in Nederland (vl. Irak, maar ook over een Egyptenaar en twee Marokkanen). Ook wat links naar sites van kunstenaars en een vernieuwend en toonaangevend kunstinstituut in Jordanie. Al deze zaken hadden (zijdelings) te maken met mijn scriptie over hedendaagse kunstenaars uit de Arabische wereld in Nederland.

1. Saskia en Hassan gaan trouwen; Achnaton Nassar, een kunstenaar uit twee culturen

Een solo expositie van de in Nederland wonende en werkende Egyptische kunstenaar Achnaton Nassar, in de Universiteitsbibliotheek in Leiden, voorjaar 2001.

http://bc.ub.leidenuniv.nl/bc/tentoonstelling/Saskia_en_hassan/object1.htm#2

2. Out of Mesopotamia; de versplinterde identiteit van de Iraakse kunstenaars in de diaspora

Een artikel, oorspronkelijk verschenen in ‘Leidschift’, het tijdschrift van de vakgroep geschiedenis van de Universiteit Leiden. Over de ontwikkeling van de Iraakse moderne kunst, de verwording en het misbruik onder regime van de Ba’thpartij en de voortzetting van de Iraakse avant-garde in ballingschap, in Nederland, maar ook elders.

http://www.leidschrift.nl/artikelen/jaargang17/17-3/06%20SCHREVE.pdf

3. Beeldenstorm (Factor, IKON).

Wat was de relatie tussen kunst en massapropaganda in Irak onder het regime van de Ba’thpartij van Saddam Hussayn? vijf Iraakse kunstenaars in Nederland (Qassim Alsaedy, Ziad Haider, Ali Talib, Fawzi Rasul en Iman Ali) vertellen hun verhaal.

http://www.ikonrtv.nl/factor/index.asp?oId=924#

4. kunstenaar Qassim Alsaedy bezoekt na jaren weer Irak en maakte een lange film over zijn bevindingen (hier samengevat in een korte reportage in RAM, VPRO, 19-10-2003)

http://www.vpro.nl/programma/ram/afleveringen/14421835/items/14495412/

link naar Darat al-Funun

Een instituut en museum voor moderne en hedendaagse kunst in Amman, Jordanië, waar vele goede initiatieven worden genomen op het gebied van de hedendaagse kunst uit de regio. Naast natuurlijk de Jordaniers wordt deze instelling sterk gedragen door Palestijnen en Iraqi’s, waarvan er velen in Jordanie in ballingschap leven

http://www.daratalfunun.org/

website van de Marokkaanse kunstenaar Rachid Ben Ali http://www.witzenhausengallery.nl/artist.php?mgrp=0&idxArtist=185

website Marokkaanse kunstenaar Nour Eddine Jarram  http://www.noureddinejarram.nl/

links werk Qassim Alsaedy http://www.kunstexpert.com/kunstenaar.aspx?id=4481 en http://qassim-alsaedy.com/biografie.html

De website van Ziad Haider (helaas overleden in 2006) http://www.ziadhaider.net/home.php

Verder voor de theoretische achtergrond waarin ik de kunst en de receptiegang heb geplaatst (voert wat ver om hier helemaal uit te leggen, zie de verschillende artikelen) een interview met Edward Said (op youtube). Hier deel 1, daarna doorklikken voor de volgende delen:

http://www.youtube.com/v/xwCOSkXR_Cw&hl=nl

Ziad Haider, zonder titel, 1997

Ziad Haider (al-Amara, 1954-Amsterdam, 2006), zonder titel, tekening, 1997. Deze tekening is een onderdeel van een serie werken die de kunstenaar maakte als herinnering aan zijn verblijf in de Abu Ghraib gevangenis, ten tijde van het regime van Saddam.

Floris Schreve

Zie op dit blog ook:

Iraakse kunstenaars in ballingschap

Drie kunstenaars uit de Arabische wereld

Hedendaagse kunst uit de Arabische Wereld en Iran (verschenen in Kunstbeeld, april 2011)

Modern and contemporary art from the Middle East and North Africa

Lezing moderne en hedendaagse kunst uit de Arabische wereld

Irak terug op de Biënnale van Venetië

An impression of the Arab contributions at the Venice Biennial

Ziad Haider (begeleidende tekst
tentoonstelling)

Qassim Alsaedy (begeleidende tekst tentoonstelling)

Interview met de Iraakse kunstenaar Qassim Alsaedy

Hoshyar Saeed Rasheed (beleidende tekst tentoonstelling)

Aras Kareem (begeleidende tekst tentoonstelling)

Denkend aan Bagdad- door Lien Heyting

Nedim Kufi en Ahmed Mater; twee bijzondere kunstenaars uit de Arabische wereld nu in Amsterdam

Kunstenaars uit de Arabische wereld in Nederland (Eutopia, 2011)

Zie ook mijn nieuwe Engelstalige blog over oa hedendaagse kunst uit de Arabische wereld On Global/Local Art

ICTango - De zakelijke communcatie specialist