Van Eurabië tot de Ondergang van het Avondland Deel 1
Over Oud en Nieuw extreemrechts, Europa, Amerika, Rusland, het Midden-Oosten, rechtspopulisme en islamisme, Avondland- en Eindtijdromantiek en of het al dan niet met fascisme te maken heeft
Onlangs (eind februari 2018) bracht Geert Wilders een bezoek aan Rusland, met het doel om de banden aan te halen en een tegenwicht te bieden aan ‘de anti-Rusland-stemming’, die er in Nederland zou heersen na de MH17 crash van 2014. De reacties op dit bezoek varieerden van instemmend op GeenStijl, tot afkeurend door de nabestaanden van de MH17 ramp. Beiden overigens weinig verrassend.
Geert Wilders is niet de enige rechtspopulistische leider die warme betrekkingen onderhoudt met Putins Rusland. Marine Le Pen ging Wilders voor en ook Filip Dewinter laat zich voorstaan op zijn goede relatie met Putin. Hij bezocht zelfs de Russische troepen in Syrië, in Aleppo (zie hier zijn verslag). Overigens niet de eerste keer. Dewinter bracht al aan het begin van de opstand een vriendschapsbezoek aan Assad. Hij mocht het zelfs komen vertellen in Pauw (uitzending 7 april 2015, zie hier). Net als de Amerikaan David Duke, de vroegere Grand Wizzard van de Ku Klux Klan, een groot bewonderaar van Assad, zie hier en ook op zijn eigen site, waar hij het over het ‘Joodse IS’ heeft dat door Assad wordt verslagen. Zoiets kun je natuurlijk van de KKK verwachten, alleen lijkt deze beweging zich weer flink te roeren, nu Trump president is geworden. Trump laat zich gelaten en onweersproken door hen bewonderen (zie hier). En hoe zit het met die andere rechtextremistische Trump-bewonderaar Richard Spencer (berucht van zijn toch wel erg infantiele Hail Trump speech, met verwijzing naar de “Lügenpresse”)? Ook een operettefiguur, net als de voorman van de KKK, maar wel met connecties in invloedrijke Russische kringen. Zo haalde hij de Rus Alexander Dugin naar de VS , ogenschijnlijk een obscure en megalomane rechtsextremist met visioenen over een Groot Euraziatisch wereldrijk (zie oa hier), maar toch een belangrijk ideoloog van Putins partij. Zie dit gesprek met Dugin in Eenvandaag, uitgezonden op 11-3-2017 en hier een zeer uitgebreid interview in de nieuwe serie Onbehagen, van Bas Heijne (2018, HUMAN, volledige interview op de site, 89 minuten).
Zeer onlangs (7 april 2018) bezocht Dugin Amsterdam, waar hij in de Westerkerk een onderonsje had met oa Thierry Baudet (zie hier) en journalist (?, of is het meer activist?) Wierd Duk (zie hier). De Wierd Duk, bekend van AD en Telegraaf en van diverse talkshowoptredens, waarin hij eurosceptische en anti-migratie standpunten combineert met een grote bewondering voor Putins Rusland, een combinatie die de laatste tijd vaker voorkomt. Google maar de combinatie “Duk” en “‘politieke aardverschuiving”. Of “Duk” en “MH17”. Hij kwam ook met de opmerkelijke stelling: “Rusland is geen dictatuur, want als je je niet met de politiek bemoeit heb daar een prima leven”. Een uitspraak waar nogal wat rumoer over ontstond (beluister hier Duk in discussie met Hubert Smeets).
Wat beweegt deze voorlieden van de “Patriottische Revolutie” (in de woorden van de inmiddels nogal omstreden, zo niet afgegleden journalist Joost Niemöller– aan hem, een nog iets ruigere versie van Wierd Duk, zal later nog uitgebreid aandacht worden besteed- google hem zeker in combinatie met “MH17”) om toenadering tot Rusland te zoeken? En waarom zoekt Rusland het gezelschap van uitgerekend deze lieden, die in eigen land meestal nogal omstreden zijn? En, over met lijntjes met Rusland gesproken, wat is de betekenis van dat er in Amerika, waar deze stroming betrekkelijk marginaal leek te zijn, er nu een president is gekozen, die zeker als rechtspopulistisch kan worden omschreven, maar waar uit zijn entourage ook nog verschillende lijntjes lopen naar de duistere ‘Alt-Right beweging’?
Allereerst wil met dit drieluik vooral het veld verkennen van wat je zou kunnen omschrijven als hedendaags extreemrechts, rechtspopulisme, of, zo je wilt, ‘de Patriottische Revolutie’. Het wordt geen uitputtende inventaris, ik wil hier een paar zaken langslopen en uitlichten, die mijns inziens sterk met elkaar in verband staan, in elkaar overlopen, soms tegenover elkaar lijken te staan maar aan elkaar hun bestaansrecht ontlenen. Het wordt een geen lineair betoog, maar een grillige wandeling. Hopelijk zal er aan het eind toch het een en ander duidelijk worden en kunnen er mogelijk enkele conclusies getrokken worden.
Aan de orde zal komen: de Eurabië-theorie van Bat Ye’or (waarop Wilders zich vaak beroept); het verhaal van de Groot Mufti van Jeruzalem en zijn collaboratie met Nazi-Duitsland, waarop veel pro-Israëlactivisten en anti-islamideologen zich baseren als ‘de islam’ fascistisch wordt genoemd en zelfs om deze ‘Palestijn’ en ‘moslim’ de schuld voor de Holocaust in de schoenen te schuiven; op welke manier is het Europese fascisme daadwerkelijk van invloed is geweest in het Midden Oosten; de bronnen van het moslimfundamentalisme en van IS (en of IS wel tot het moslimfundamentalisme gerekend kan worden), het moderne apocalyptische gedachtegoed van IS in vergelijking met andere apocalyptische ideeën, die niet islamitisch van oorsprong zijn en ook weer een bloei doormaken; een andere opleving van het ondergangsdenken, maar dan de herwaardering voor Oswald Spenglers Ondergang van het Avondland binnen de conservatieve en rechtspopulistische beweging in Europa en ook Nederland. Ook de ontwikkelingen in Amerika, en dan vooral de Altright beweging zullen aan de orde komen, net als het manifest van de Noorse terrorist Anders Breivik. En tenslotte dat het denken in ‘rasverschillen’, maar ook sekseverschillen in bepaalde kringen weer helemaal terug is.
In het onderstaande zullen deze thema’s passeren en een aantal lijntjes worden langslopen. Er zal bekeken worden of er dwarsverbanden te leggen zijn. Of juist niet. Differentiëren waar dat nodig is.
Om met misschien het heetste hangijzer te beginnen: Geert Wilders zelf heeft zich er altijd tegen verzet om tot ‘traditioneel extreemrechts’, of beter fascistisch geïnspireerd extreemrechts gerekend te worden. In de ogen van Wilders (en Martin Bosma) is Links eerder fascistisch (‘Nationaal Socialistisch’ zie je wel!), of de Islam (‘Verbied de Koran, het islamitische Mein Kampf ‘). Al werken zij tegenwoordig wel samen met partners in Europa bij wie dat soms een tikkeltje genuanceerder ligt (van de Italiaanse neofascisten, tot Front National en Vlaams Belang/voorheen Vlaams Blok).
Wat mij betreft is het verzet van Wilders en geestverwanten tegen het predicaat ‘fascisme’ maar ten dele terecht. Overigens hoor je nooit een van de aanhangers of de ‘antidemoniseerders’ het belangrijkste (en meest principiële) verschil tussen rechtspopulisten als Wilders, maar ook Fortuyn, met het twintigste-eeuwse fascisme, zoals dat van Hitler, Mussert, Mussolini of Franco uitleggen, behalve dat het heel erg is en absoluut verwerpelijk om Fortuyn, of Wilders, met een fascist als bijvoorbeeld Mussert te vergelijken. Om hen ter wilde te zijn- ik help graag een beetje- hieronder het meest belangrijke kenmerk van het fascisme, zoals het zich in de afgelopen honderd jaar heeft gemanifesteerd (echt nog nooit gehoord van iemand die verontwaardigd was over hoe Fortuyn of Wilders al dan niet gedemoniseerd werd):
Het historische fascisme (van bijvoorbeeld Mussert, maar ook Mussolini, Hitler, Franco) streefde naar afschaffing van de parlementaire democratie. Dus geen verkiezingen meer, maar een Leider, die intuïtief de Volkswil zou belichamen. En verder geen rechtsstaat meer, geen persvrijheid en al helemaal geen vrijheid van meningsuiting. Naast het bijbehorende nationalisme en eventueel racisme, of antisemitisme (bij sommige vormen van het fascisme, dus lang niet bij alle), is het voornaamste kenmerk dat de fascistische staat altijd hiërarchisch, dictatoriaal en dus niet democratisch was/is.
Zie hier. Het lijkt me duidelijk dat de rechtspopulist Wilders geen regelrechte fascist is in de traditionele zin (idem Fortuyn), Ook het bijbehorende militarisme, de vestiging van een totalitaire politiestaat en de verheerlijking van geweld zijn niet echt uitgesproken kenmerken van beide rechtspopulistische politici. Orban in Hongarije is in de Europese context misschien het enige echte grensgeval. Misschien ook een paar van de post-communistische dictators van voormalige Sovjet Republieken, die het staatssocialisme hebben ingeruild voor nationalisme. En wellicht het regime van bijvoorbeeld Bashar al-Assad (daar loopt zelfs een direct lijntje naar het historische fascisme, kom ik later op terug) Maar verder is dit wel een heel wezenlijk verschil met het 20e eeuwse fascisme. Dat niet overigens niet persé antisemitisch of zelfs racistisch was, dat was vooral de Duitse variant, het Nazisme. Het historische fascisme is overigens wel altijd radicaalnationalistisch en uitsluitend voor de ‘eigen groep’. Zoals ‘onze eigen’ NSB, in de jaren dertig, voordat (aanvankelijk meer door Rost van Tonningen dan door Mussert) de invloed van het Duitse Nationaal Socialisme sterker werd ten koste van de oorspronkelijke koers, die zich meer op het fascisme van Mussolini richtte. De NSB is wel altijd (en vooral) een partij geweest die weliswaar de parlementaire democratie wilde gebruiken om aan de macht te komen, maar deze meteen wilde afschaffen en vervangen door een autoritaire staat, met een Leider (lees: ‘Führer’, ‘Duce’) aan het hoofd.
Het is wel aardig dat ik dit niet onbelangrijke detail (dus het afschaffen van de democratie en de vestiging van een totalitaire staat) nog nooit heb mogen vernemen van aanhangers die diep gekrenkt waren als Wilders of Fortuyn door tegenstanders in de fascistische hoek werden geplaatst. Want het bovenstaande, het ‘Leidend Beginsel’, in het jargon van de NSB, is wel een wezenlijk kenmerk van het fascisme en zeker niet van toepassing op Wilders of Fortuyn, hoezeer hun beider partijen georganiseerd waren of zijn, rond de voorman/leider. Inclusief het gegeven dat het woord van de voorman in feite het politieke programma is. Maar dat is eerder ingegeven door populisme dan fascisme (het fascisme is dan ook zeker populistisch, maar niet al het populisme is fascistisch of fascistoïde). De vervanging van de democratie door een autoritair stelsel met een absoluut leider is toch wel voorbehouden aan het fascisme en kan moeilijk de recente Nederlandse rechtspopulisten worden verweten.
Ondanks dit principiële verschil met het historische fascisme, wil dit nog niet zeggen dat Wilders en de PVV geen plaats innemen binnen de hedendaagse extreemrechtse constellatie. Dat is wel degelijk het geval. Alleen is radicaal rechtse discours rond de millenniumwissel sterk verschoven. Om een belangrijk voorbeeld te noemen. Voorheen werd extreemrechts geassocieerd met antisemitisme, uiteraard vanwege het dwepen met het Derde Rijk en het ontkennen van de Holocaust. Holocaust negationisme en neo-nazisme/neofascisme gingen en gaan in regel hand in hand. Als we ons op de Nederlandse context richten dan zien wij dat Fortuyn het breekpunt is geweest tussen oud en nieuw extreemrechts. De partij van Janmaat kwam nog voort uit de echt neonazistische Nederlandse Volks Unie van Joop Glimmerveen en Janmaat heeft (sporadisch) nog contacten onderhouden met de Weduwe Rost van Tonningen.
Dat was bij Fortuyn heel anders. Fortuyn moest niets hebben van antisemitisme, was uitgesproken voor homorechten (Filip Dewinter heeft nog een keer verklaard dat hij dat van Fortuyn ‘betreurde’, letterlijk: “Kijk, Fortuyn was natuurlijk een verschrikkelijke nicht-dat vinden wij hier wat minder- maar sommige van zijn ideeën…”, zoiets was het in mijn herinnering, niet meer terug te vinden in een uitzending van EenVandaag) en heeft zichzelf altijd verre gehouden van bestaande extreemrechtse clubs. Bij sommige van zijn navolgers in de LPF lag dat weleens anders, zoals de warme contacten tussen Hilbrand Nawijn en Filip Dewinter, maar dat staat uiteraard los van Fortuyn zelf, die daar heel duidelijk over was. Fortuyn moest niets hebben van bijvoorbeeld Le Pen, maar wel weer van Berlusconi- ik denk dat hij (in sommige opzichten) meer in die hoek te plaatsen was.
Verdonk is achteraf misschien een soort tussenstation geweest (tussen Fortuyn en Wilders dan), hoewel zij qua ideeën eigenlijk niets voorstelde, itt haar tegenspeelster Ayaan Hirsi Ali, die zich later nestelde in de neoconservatieve circuits die een tijd lang Wilders zouden steunen, al is zij daar weer vanaf gestapt, maar de ideologische loopbaan van Hirsi Ali kent nu eenmaal een grillig verloop.
Wilders en recenter zeker ook Baudet met zijn Forum voor Democratie manifesteren zich veel nadrukkelijker in het extreemrechtse circuit dan hun rechtspopulistische voorgangers vanaf Fortuyn, zoals hierna uitgebreid aan de orde zal komen.
Eurabië
Gedurende ongeveer de afgelopen vijftien jaar zijn er twee samenzweringstheorieën die telkens opduiken in het narratief van het nieuwe (post 9/11) rechtse anti-islam activisme, of het nu hier bij Geert Wilders is, of in de VS bij Pamela Geller, bij de in 2013 overleden emeritus hoogleraar Arabisch en islamkunde Hans Jansen, andere soms meer academische dan wel activistische auteurs als Andrew Bostom, Lars Hedegaard, Robert Spencer, Ibn Warraq, Daniel Pipes, Douglas Murray, of (in Nederland) ghostwriters Barry Oostheim en E.J. Bron, tot en met de Noorse blogger Fjordman en in het manifest van de Noorse massamoordenaar Anders Breivik.
Het gaat hier om: 1. het begrip Eurabië (het Europese continent zou steeds meer geïnfiltreerd zijn door Arabische en islamitische krachten en hun welwillende handlangers) en 2. De historische figuur Hajj Amin al-Hussayni, de vroegere Groot Mufti van Jeruzalem die zo’n invloed op Hitler zou hebben gehad dat hij de ware initiator van de Europese Holocaust was.
Beide verhalen duiken nog altijd zeer regelmatig op, al is de Eurabië theorie in PVV kring wat naar de achtergrond geraakt, sinds Wilders minder gesteund lijkt te worden uit Amerika en zich meer is gaan richten op ‘traditioneel extreemrechts’ in Europa (sinds hij de samenwerking heeft gezocht met Le Pen, de Winter en andere vertegenwoordigers van ‘oud-extreemrechts’). Er lijkt zelfs sprake van een koersverlegging. Tot voor kort zetten Wilders en de PVV zich juist af tegen Neonazi’s, waren zij fel pro-Israël- eigenlijk de koers van anti-islamitisch activistisch rechts in de VS en de rechterkant van het Israëlische politieke spectrum- maar tegenwoordig worden er zelfs zaken gedaan met partijen die een lange geschiedenis hebben op het gebied van Holocaust-negationisme. Alhoewel, tegenwoordig heeft zelfs de premier van Israël Bibi Netanyahu daar minder problemen mee- met zijn omhelzing van de theorie van de Groot Mufti sluit hij zich in feite aan bij Holocaustontkenners als David Irving (op dit blog in een ander verband uitgebreid besproken, zie hier), die ook de theorie van de Goot Mufti erbij heeft gehaald om de Nazi’s een alibi te verschaffen.
Maar eerst Eurabië, de samenzweringstheorie van de anti-islam activsite en schrijfster Bat Ye’or. Hans Jansen was zo’n beetje haar belangrijkste ambassadeur in Nederland en heeft ook Geert Wilders bij haar geïntroduceerd (een eerdere poging van Jansen om haar aan Ayaan Hirsi Ali te koppelen mislukte jammerlijk- beide dames vlogen elkaar meteen in de haren, zoals we zouden kunnen opmaken uit Jansens verslag, zie hier ). Wilders verwijst veel naar de Eurabië-theorie, bijvoorbeeld ook in zijn verklaring die hij tijdens zijn proces hield (zie hier).
Wie is de bedenker van de Eurabië-theorie? Bat Ye’or (in het Hebreeuws ‘Dochter van de Nijl’) is het pseudoniem van Giselle Littman-Orebi, een in 1933, in Egypte geboren schrijfster en activiste van Joodse afkomst. In 1955 ontvluchtte zij, vanwege de oorlog met Israël, zoals zoveel Egyptische joden haar geboorteland en kwam terecht in Engeland. In 1960 verhuisde zij naar Zwitserland. Met haar man, voormalig VN medewerker en later vooral pro-Israël/anti-islam activist David Littman (overleden 2012), vestigde zij zich in Lausanne, waar zij nog altijd woont en werkt.
Bat Ye’or werd bekend van het begrip ‘Dhimmitude’, een thema waaraan zij twee boeken wijdde, The Dhimmi: Jews & Christians Under Islam (1985) en The Decline of Eastern Christianity: From Jihad to Dhimmitude (1996). Hoewel de term ‘Dhimmitude’ meestal met mevrouw Litmann in verband wordt gebracht, werd deze term ook in 1982 gebezigd door Bashir Gemayel, de Libanese Christelijke Falangistische leider en vroegere president (vermoord in 1982). Naar alle waarschijnlijkheid heeft zij dit begrip aan Gemayel ontleend.
‘Dhimmitude’ is afgeleid van ‘Dhimmi’, een begrip dat in de islam staat voor de ‘andere gelovigen van het Boek’, dus de Joden en de Christenen. Binnen de traditionele islam hebben de Joden en Christenen door de eeuwen heen een soort status aparte gehad. Omdat zij ook een Abrahamitische godsdienst aanhingen werden zij getolereerd/gedoogd, mits zij extra belastingen betaalden. Door de eeuwen heen zijn er grote verschillen geweest, ook per staat, regime. Maar van de Khaliefen tot de sultans, dit is min of meer de status van deze minderheden geweest.
Bat Ye’or betoogt, vaak niet ten onrechte, dat de status van joden en christenen vaak niet zo rooskleurig is geweest. Zij waren vaak chantabel en afhankelijk van de grillen van de islamitische meerderheid en er werd vaak misbruik van die macht gemaakt, tot verschillende gruwelijke georganiseerde pogroms aan toe.
Met ‘Dhimmitude’ bedoelt Bat Ye’or de nederige attitude van joden en christenen naar de eisen van de moslims, vroeger en nu. Zij stelt dat de westerse wereld veel te slap is naar de wereld van de islam, naar de islamitische landen en naar de migrantengemeenschappen in de westerse wereld. In het denken van Bat Ye’or hebben de ‘politiek correcte elites’ en opiniemakers zich al min of meer overgegeven aan de moslims en lijden zij daarmee aan Dhimmi-gedrag, of ‘Dhimmitude’, zoals zij dit ‘ziektebeeld’ (zij ziet ‘Dhimmitude’ als een vorm van decadentie of cultureel verval van het westen) diagnosticeert.
In het denken van Bat Ye’or is Europa verweekt geraakt en weerloos tegen het agressieve imperialisme van de islamitische wereld. Dit imperialisme is klassiek imperialisme, bijv. dmv militaire verovering en onderwerping, maar zou sluipenderwijs gaan, een soort verovering zijn onderop. Doordat er steeds meer migranten uit de islamitische wereld de verschillende Europese landen bevolken, zouden zij langzaam maar zeker de westerse cultuur ondermijnen en die zelfs vervangen door de cultuur van hun landen van herkomst. Zij zouden hierbij dankbaar worden geholpen door politiek correcte fellow-travellers. Eigenlijk zijn in haar optiek Israël (dat de permanente islamitische terreurdreiging het hoofd moet bieden) en een neoconservatief Amerika (dat nog niet is aangetast door het decadente cultuurrelativisme) de enige machten die de afgelopen decennia dit proces enigszins hebben kunnen tegenhouden.
Zie hier het denken van Bat Ye’or, zoals ze dat vooral uiteen heeft gezet in haar bekendste werk Eurabia; the Euro-Arab Axis, uit 2005, in het Nederlands verschenen als Eurabië, de geheime banden tussen Europa en de islamitische wereld (Meulenhoff, 2007), met een voorwoord van Hans Jansen (voorwoord hier te downloaden).
De centrale these van Eurabië komt, zo simpel mogelijk samengevat, op het volgende neer: de Europese Unie zou een serie van geheime vriendschapsverdragen met de Arabische Liga hebben gesloten, geïnitieerd door Charles de Gaulle, bedoeld als tegenwicht naar de Amerikaanse (en Israëlische) invloed. In ruil voor goedkope olie zou Europa zichzelf openstellen als missiegebied voor de islam en onbeperkt migranten toelaten. En Europa zou verder een ‘Israël-kritische’ koers varen.
Ik denk dat er veel bezwaren zijn in te brengen tegen Bat Ye’ors Eurabië. Dat is ten eerste dat het wel heel erg veel knip en plakwerk is. Dat er ergens een vriendschappelijke top wordt gehouden, waarna plechtig wordt verklaard dat er dialoog moet worden aangegaan tussen de landen van beide kanten van de Middellandse Zee wil nog niet zeggen dat zoiets daadwerkelijke politieke betekenis heeft. Er gebeuren wel meer symbolische flauwekul dingen. Onze monarch deelt geregeld een of andere ridderorde uit aan een buitenlands staatshoofd, of ontvangt er een soortgelijk huldeblijk uit de handen van een bevriende collega, of president, ed. Meestal zijn dat niets meer dan symbolische gestes. En zelfs als het meer inhoud heeft, dan nog kun je je afvragen hoe doorslaggevend dat is voor de totale buitenlandse politiek van de verschillende Europese landen.
Alleen, dat wil nog niet zeggen dat deze ‘topontmoetingen’, verdragen, etc. de politieke verhoudingen ingrijpend hebben beïnvloed, vooral ten nadele van Israël. Dat is, ook vanuit Europa, bijna net zo eenzijdig geweest als vanuit de VS. In die zin blaast Bat Ye’or kleine dingen op tot immense proporties, waar zij veel lawaai over maakt (oa, want volgens mij vertelt zij ook veel onzin). Zo’n verhaal kun je natuurlijk optuigen met heel veel voetnoten, maar heeft het ook werkelijke substantie? Zie hier een aspect van de methode Bat Ye’or.
En dan, ten tweede, de conclusies die zij aan dit alles verbindt. Alsof er een systematisch geheim plan bestaat in de Arabische wereld of bij de Organisatie voor Islamitische Landen om op slinkse wijze Europa over te nemen. Er is veel aan de hand in en met de Arabische wereld, maar ondanks alle retoriek uit de tijd van het Pan Arabisme is het nog nooit gelukt om een vuist te maken. Op alle niveaus bestaat er zo’n beetje onenigheid en diepe verdeeldheid. Europa, zowel toen als nu, is daar nog een schijntje bij. Dus een megalomaan project als ‘Eurabië’ lijkt me om die reden al een luchtkasteel. Er is wel veel mis, maar dat nou net weer niet. Niet omdat sommige mensen dat niet zouden willen, maar omdat het onmogelijk is om te realiseren. En het zijn in het algemeen nogal zwakke staten, die nog maar vrij recent tot stand zijn gekomen. Zelfs al is de intentie er (en ik denk niet een dat die breed gedragen zou worden), dan nog lopen de belangen van die landen zo uiteen, dat een Eurabië project niet realistisch is.
Nog een derde punt. Het is natuurlijk zeker zo dat Europa de banden met diverse foute regimes daar in de regio heeft aangehaald ivm olie. Maar, en dat negeert Bat Ye’or, dat geldt misschien in nog veel sterkere mate voor de VS. Plus dat de VS ook nog allerlei strategische belangen hebben en hadden (gedurende de koude Oorlog). Als er nou een mogendheid is geweest die heeft gedeald met radicale of foute moslimextremisten, is het de VS wel, zie het Afghanistan verhaal. Ayman al-Zawahiri werd in Egypte vrijgelaten om daar te gaan vechten. Bovendien, dat is bijna iedereen vergeten (heeft niets met de islamisten te maken, maar wel met Irak), in 1963 steunden de VS oa Saddam Hussein en de toen nog marginale Ba’thpartij in hun coup tegen de pro-Russische generaal Abd al-Karim Qassem. Nu heeft Frankrijk daar ook nog rare dingen gedaan, maar dat is toch iets anders dan de Eurabië-theorie. Maar het idee dat Europa een soort anti-Israëlische politiek zou hebben gevoerd, in het voordeel van de ‘Eurabische elementen’ die daar baat bij zouden hebben gehad, op z’n zachtst gezegd is dat nogal een vertekende (zoniet zwaar vervormde) versie van de geschiedenis.
Andere zaken hebben veel meer de boventoon gevoed, zoals de Koude Oorlog, of de Amerikaanse steun aan Israël. Daartegenover natuurlijk de Russische steun aan het Syrië van de Assads, die voortduurt tot op de dag van vandaag. Die dingen zijn veel belangrijker geweest dan die sinistere Eurabische netwerken, waar Bat Ye’or het over heeft. Dat was mijn derde belangrijkste bezwaar. In serieuze wetenschappelijke kringen wordt Bat Ye’ors Eurabië meestal gezien als brandhout en ik denk terecht.
In de islamkritische, neoconservatieve of rechtspopulistische subcultuur heeft het werk van Bat Ye’or een enorme cultstatus. Het begrip Eurabië heeft in die kringen een hoge vlucht genomen. Het speelt ook een cruciale rol in het manifest van Anders Breivik.
Het idee van een politiek-correcte elite, die andere belangen zou dienen dan die van ‘het volk’ en bereid is om de belangen van het volk op te offeren (de EU!) en om het uit te leveren aan barbaarse krachten uit den vreemde (de moslims!), het is de rode draad in het gedachtegoed van Geert Wilders. Maar ook bij Baudet vinden we precies dit concept terug. En, in ieder geval hetzelfde patroon, maar ingevuld met iets andere begrippen, bij Trump
Lees zeker Eildert Mulder, Eurabië ligt aan de Middellandse Zee (10-9-2011), uit zijn serie uit Trouw, later verschenen in Anders Breivik is niet alleen
Bat Ye’or talks with Pamela Geller
Geert Wilders tijdens zijn proces: Overal in Europa gaan de lichten uit
Ian Buruma, Eurabia, Truth or Paranoia?
Modern Holocaust Revisionisme
En dan het verhaal dat Haj Amin al-Husayni, de Groot Mufti van Jeruzalem (1897-1974), de belangrijkste inspirator/initiator zou zijn geweest voor de Holocaust. Jansen, Bosma en Wilders sluiten zich hiermee aan bij een trend die al wat langer gaande is. Wie verschillende zg Hasbara sites al een tijdje volgt (pro-Israëlische propaganda-sites, die vaak gesteund worden door het Israelische ministerie van ‘Voorlichting/Publieke Diplomatie’, oftewel ‘Hasbara’) moet bekend zijn met dit verhaal.
Het is waar dat Haj Amin al-Husayni, nadat hij was vertrokken uit Palestina, in contact kwam met de Nazi’s, waarmee hij op verschillende manieren samenwerkte. Eerst in Bagdad, gedurende de coup van de pro-Nazistische officieren van de Gouden Vierhoek, olv generaal Rashid Ali. De coup vam de Gouden Vierhoek was overigens een belangrijke inspiratiebron voor de oprichters van de Ba’thpartij Michel Aflaq en Salah al-Din Bittar. Een van de lagere officieren die bij deze coup was betrokken, was een zekere Khairallah Tulfah, die in die tijd sterke Nazi-sympathieën ontwikkelde en een obscuur manifest schreef ‘De drie dingen die God nooit geschapen mocht hebben; Joden, Perzen en vliegen’. Khairallah Tulfah zou zeker vergeten zijn (na zijn gevangenisstraf en oneervolle ontslag uit het leger, werd hij onderwijzer in Tikrit), als hij niet de oom en vooral de voogd zou zijn geweest van de toen jonge Saddam Hussein, op wie hij een beslissende invloed had. Overigens resoneert een echo hiervan nog door in het gedachtegoed van IS, dat misschien veel minder orthodox islamitisch is en veel meer geworteld is in deze vorm van Arabisch nationalisme. Dit zal later aan de orde komen.
De coup van de Gouden Vierhoek in Bagdad mislukte en al-Husayni vluchtte naar Berlijn. Daar maakte Hitler hem tot hoofd van een SS divisie, bestaande uit voornamelijk Bosnische moslims, die gruwelijke oorlogsmisdaden hebben begaan.
Na de oorlog wist de Mufti de Neurenberger processen, waar hij terecht had moeten staan, te ontkomen en vluchtte hij naar het Midden-Oosten. In 1974 overleed hij in Libanon.
Het staat niet ter discussie dat de Mufti een bijzonder kwalijke rol heeft gespeeld, dat hij een oorlogsmisdadiger was, etc. Alleen, itt wat veel pro-Israël en anti-islamactivisten en hun meelopers beweren, de Mufti is niet degene geweest die met het idee van de Holocaust is gekomen. Dat was namelijk Hitler zelf. Hij heeft het idee van gifgas voor Joden al geopperd in Mein Kampf. Bovendien was al ruim voor de Wanseee Konferenz (en de ontmoeting met de Groot Mufti) al een begin gemaakt met de fysieke vernietiging van de Europese Joden. Er bestonden zelfs al gaskamers, zoals in Belzec, en ook Babi Yar had al plaatsgevonden. Hitler had toen al zelf talloze toespraken gehouden waarin hij opriep tot de vernietiging en totale uitroeiing van de joden, ook met gifgas.
Maar net als de inmiddels allang afgeschreven Holocaustontkenners David Irving, Robert Faurisson en Ernst Zündel (in een ander verband eerder op dit blog behandeld), kunnen ook de nieuwe Holocaustrevisionisten met een eigenlijk anti-islamitische agenda moeilijk geloven dat de Nazi’s en niet iemand anders, zoals bijvoorbeeld de eeuwige moslims, verantwoordelijk zijn voor de massale vernietiging van de Europese Joden. Hitler had dat natuurlijk nooit zelf niet kunnen bedenken; hij moet haast wel zijn ingefluisterd door een niet-Arische en eigenlijk Semitische Arabier… Ook Hitler, die trouwens links was volgens Martin Bosma, is kennelijk slachtoffer van demonisering.
Er is overigens geen serieuze historicus van het Derde Rijk die de Groot Mufti zo’n cruciale rol toedicht. Allan Bullock, Sebastian Haffner, Joachim Fest, Ian Kershaw geen van hen heeft het bij mijn weten zelfs over de Groot Mufti (althans, volgens mij wordt hij zelfs door geen van hen genoemd, maar dat zou ik misschien nog een keer moeten nazoeken). Maar het verhaal van de Groot Mufti (als bedenker van de Holocaust), duikt eigenlijk alleen op in ranzig propaganda-materiaal, of in Nederland bij auteurs/opiniemakers als Carel Brendel en Hans Jansen. Of Martin Bosma. De op dit blog uitgebreid behandelde pro-Israel activiste Ratna Pelle is ook niet zuinig in haar gebruik van het verschijnsel Groot Mufti.
Er zijn ook serieuze auteurs over het Midden-Oosten (zoals Charles Tripp, Robert Fisk of Hanna Batatu) die uitgebreid over de Mufti hebben geschreven. Ook zeer kritisch en zonder zijn collaboratie met Hitler te verdoezelen. Maar geen van hen maakt de Mufti tot de bedenker of inspirator van de Holocaust. De Mufti was zonder twijfel een Nazi-collaborateur, een Nazi-oorlogsmisdadiger, maar geen hoofdrolspeler, laat staan een sleutelfiguur. Zijn invloed is zeker betekenisvol geweest in het Midden Oosten (zoals op de Ba’thpartij en vooral Saddam Hussein), maar niet op het verloop van de Tweede Wereldoorlog in Europa of op de Holocaust.
De Partij van de Liefde
“Het nieuwe fascisme draagt een baard”, zei oorlogscorrespondent Arnold Karskens in de talkshow van Pauw, op 22 september 2014., nav de wandaden van Islamitische Staat (zie hier). Heeft hij gelijk en is IS een manifestatie van ‘fascisme’? Wat mij betreft heeft Karskens maar een beetje gelijk, zij het indirect en op een iets andere manier dan hij wellicht zelf bedoelde.
Hoewel het hiervoor besproken verhaal van de Groot Mufti misschien wel het bekendste is (vooral omdat het zo gespind is door de Israël Lobby en door westerse anti-islamactivisten, zo erg dat het gezonken cultuurgoed is geworden, dat het inmiddels zelfs op GeenStijl rondwaart), is dit zeker niet het enige en al helemaal niet de belangrijkste link tussen het Europese fascisme en politieke bewegingen/stromingen in het Midden Oosten. Want hoe zit het met de oorsprong van het regime van Assad? Want juist de Baathpartij (zowel de Syrische van Assad als de Iraakse van Saddam Hussein) kent een min of meer op het fascisme geïnspireerde oorsprong.
De Ba’thpartij werd opgericht door Michel Aflaq, een Christelijke Syriër. Aflaq werd in 1910 in Damascus geboren in een Syrische Grieks Orthodoxe familie. Hij groeide op in de jaren dat Syrië een Frans mandaatgebied was, een resultaat van de opdeling van het Osmaanse Rijk na de Eerste Wereldoorlog, een gegeven dat zijn politieke vorming sterk zou beïnvloeden. In de jaren dertig studeerde hij geschiedenis aan de Sorbonne Universiteit in Parijs.
Aanvankelijk was Aflaq Marxist, maar in de loop van de jaren dertig raakte hij sterk beïnvloed door de Duitse denkers van de romantiek (vooral Gottfried Herder) en in toenemende mate het fascisme van Mussolini in Italië. Terug in Damascus, waar hij docent werd op een Franse eliteschool, begon hij zijn carrière als politiek denker/activist/agitator. Hij werd actief in de revolutionaire ondergrondse van het Arabisch nationalisme. Begin jaren veertig richtte hij samen met de soenniet Salah Eddine al-Bitar en de Shiiet Zaki Arsuzi de Pan Arabische Ba’th Partij op, voluit al-Hizb al Ba’th al-Arabi al-Ishtiraki (حزب البعث العربي الاشتراكي), ‘de Socialistische Partij van de Arabische Herrijzenis’. Ba’th, “herrijzenis” of “wedergeboorte” stond tegenover het Europese Imperialisme. De Ba’thpartij was natuurlijk een reactie op de nasleep van de Eerste Wereldoorlog, die voor de Arabieren, ondanks dat zij aan de geallieerde zijde hadden meegevochten tegen het Osmaanse Rijk, bijzonder nadelig was uitgevallen. De Arabieren kregen geen onafhankelijk aaneengesloten gebied, onder het gezag van Koning Faisal, maar het gebied werd verdeeld in een Frans en een Brits mandaat (het geheime Sykes-Picot akkoord van 1916, in 1920 geïmplementeerd). Syrië en Libanon gingen naar Frankrijk, Palestina, Trans Jordanië en Irak naar Engeland. Aan de geforceerde en kunstmatige grenzen van deze staten hebben sindsdien een heleboel conflicten ten grondslag gelegen, eigenlijk tot op de dag van vandaag. De recente vorming van Islamitische Staat, dwars door de grenzen van Syrië en Irak werd mede gemotiveerd als een rechtzetting van dit onrechtmatige en opgelegde verdrag.
Het was onder meer deze verdeling van de Arabieren waar Aflaq en de Ba’thpartij tegen ageerde. Er moest een Pan-Arabische Eenheid komen, los van de door de imperialisten opgelegde landgrenzen. De drie zaken waar de Ba’thpartij tegen ageerde waren: Imperialisme, Zionisme (de vorming van een Joodse Staat in Palestina), en ‘de Arabische Reactie’, waarmee de conservatieve monarchieën werden bedoeld, die in de ogen van de Ba’th een belemmering vormden voor de vooruitgang en de Arabische wederopstanding. De slogan van de partij was “Eenheid, Vrijheid, Socialisme”. Eenheid bedoeld als eenheid van alle Arabieren, die een Natie vormden en zich moesten ontdoen van de koloniale grenzen. Vrijheid bedoeld als vrij van imperialistische overheersing en Socialisme als saamhorigheid, sociale rechtvaardigheid en emancipatie (overigens nadrukkelijk niet Marxistisch). Op het eerste gezicht begrijpelijke of gerechtvaardigde eisen, zeker in het licht van die tijd. De Ba’thpartij was trouwens seculier en profileerde zich vooral als een partij voor Arabieren, ongeacht de religieuze afkomst/overtuiging. Het Pan-Arabisme stond, in de oorspronkelijke ideologie althans, centraal (onder respectievelijk Saddam en Assad zouden regionalisme, nationalisme en vooral tribalisme steeds meer de boventoon voeren, maar dat was niet de oorspronkelijke koers van Aflaq)
Maar Aflaqs ideeën bevatten ook andere elementen, die niet direct zijn terug te voeren op een Arabische, Islamitische of regionale traditie, maar die duidelijk geworteld zijn in het Europese politieke denken van de jaren twintig en dertig, vooral het fascisme. In Fi Sabil al Ba’th (“The Path to Resurrection”), uit 1941, het belangrijkste geschrift van de Ba’thpartij, klinkt regelmatig de roep om een sterke leider, die de partij en de samenleving voortdurend bij de les houdt en in een permanente staat van strijd stort: “The Leader, in times of weakness of the ‘Idea’ and its constriction, is not one to substitute numbers for the ‘Idea’, but to translate. numbers into the ‘Idea’; he is not the ingatherer but the unifier. In other words he is the master of the singular ‘Idea’, from which he separates and casts aside all those who contradict it.”
Aflaqs formulering van nationalisme doet net zo fascistoïde aan: “Nationalism is love before anything else. He who loves doesn’t ask for reasons. And if he were to ask, he would not find them. He who cannot love except for a clear reason, has already had this love wither away in himself and die (…) In this struggle we retain our love for all. When we are cruel to others, we know that our cruelty is in order to bring them back to their true selves, of which they are ignorant. Their potential will, which has not been clarified yet, is with us, even when their swords are drawn against us”.
Nationalisme als onvoorwaardelijke liefde. Een irrationele overgave aan de Natie en haar Leider, in een systeem waarin foltering en andere wreedheden gezien worden als loutering, therapie zelfs en het individu geofferd kan worden voor een hoger ideaal, dat slechts door de Leider kan worden vastgesteld. Fascistischer kan bijna niet. Zie voor meer over de ideologie van Aflaq en hoe deze zich verhield tot de werkelijke politiek van zowel Assad als Saddam Hussein (vooral de laatste), Bloed en Bodem van de Ba’ath, van arabist Leo Kwarten uit de NRC (3-5-2003). Er is trouwens recent een Nederlandse politicus opgestaan die zijn partij, net als Aflaq, ook ‘de Partij van de Liefde’ noemde en in het verlengde daarvan zeker nationalisme (of patriottisme) beschouwt als een vorm van liefde. Ik neem aan dat het op toeval berust, tenminste niet dat er in dit Nederlandse partijtje het Ba’thistische gedachtegoed leeft. Maar opmerkelijk is het wel, Dit partijtje (waarvan enkele lieden zich wel lovend over Assad hebben uitgelaten), komt later nog uitgebreid aan de orde. Terug naar Aflaq en de Ba’thpartij.
Uiteindelijk vonden in zowel Syrië en Irak in 1963 staatsgrepen plaats die in beide landen de partij aan de macht hielpen. In Irak trouwens voor korte duur, omdat het leger ingreep en de Ba’thi’s weer aan de kant zette. In 1968 wist de Iraakse tak van de Ba’thpartij weer aan de macht te komen en ditmaal deze te behouden, tot de val van Saddam Hussein na de Amerikaanse invasie van 2003. Maar hoe dan ook, Aflaqs notie van de “Republiek der Liefde” culmineerde uiteindelijk in het Irak van Saddam Husseun en het Syrië van Hafez al-Assad en zijn zoon Bashar, al is de uiteindelijke invloed van Aflaq groter geweest op het Iraakse dan op het Syrische regime. Met de machtsgreep van Hafez al-Assad in 1970 volgde namelijk een grote zuivering in de Syrische Ba’thpartij, in het jargon van het Assad-regime aangeduid als de ‘correctieve revolutie’. Assad verving de partijleiding door veelal Alevietische clan en streekgenoten. Aflaq werd uit zijn eigen Syrische Ba’thpartij gezet en vertrok, na een lange omzwerving, oa via Frankrijk en Brazilië, uiteindelijk naar Irak, waar hij later door Saddam Hussein op een voetstuk werd geplaatst, tot zijn dood in 1989. Hoewel hij op het eind van zijn leven niets meer dan een symbolisch figuur was geworden, in feite onder huisarrest leefde en voor officiële gelegenheden door Saddam Hoessein op een podium werd gezet, werd hij na zijn dood door het regime geëerd, middels een groot grafmonument en enkele bronzen standbeelden, van hetzelfde soort waarvan er vele honderden van Saddam zijn vervaardigd.
Beide Ba’thistische regimes verwijderden zich elk op hun eigen manier van de oorspronkelijke ideologie. Het belangrijkste was de ambivalente relatie met het Pan-Arabisme, de Arabische eenheid, een van de belangrijkste peilers van het oorspronkelijke Ba’thisme, al bleef het Iraakse Ba’thregime, in woord althans, het idee van de Arabische eenheid het sterkst uitdragen. Maar in de praktijk vielen beide regimes terug op hun tribalistische aanhang, die in Syrië en Irak sterk van elkaar verschilde, waardoor beide regimes zelfs gezworen vijanden van elkaar werden.
Saddams dictatuur kende een mafia-achtige structuur, waarbij zijn stamverwanten de sleutelposities bekleedden. Dat was in zijn geval de tribalistische bevolking van de zg Sunnitische driehoek, van iets ten noorden van Bagdad (bijv. Falujah) tot ongeveer Mosul (waar veel van de latere aanhang van IS afkomstig was). Het regime dat de oude Assad vormgaf had eenzelfde soort tribalistische, of mafia-achtige structuur, alleen werden de sleutelposities bemand door de Alawieten van het platteland van Latakia. Ter verduidelijking, de Alawieten maken deel uit van de Shiietische tak van de islam, het is alleen binnen het Shiïsme een andere richting dan bijvoorbeeld het Twaalver-Shiisme, dat wordt aangehangen door het Mullah bewind in Iran en waartoe de meerderheid van de Shiieten kan worden gerekend, dus de Shiietische populatie van Iran, de zuidelijke helft van Irak en de meeste Shiieten in Libanon. Zie hier ongeveer het schisma tussen de Iraakse en de Syrische Ba’thisten. Hoewel er ideologisch en politiek organisatorisch grote overeenkomsten waren (beiden totalitaire politiestaten, leunend op zowel een combinatie van tribale loyaliteiten, als georganiseerd wantrouwen, door een netwerk van geheime diensten), namen zij binnen het krachtenveld van de Arabische wereld vaak tegengestelde posities in. De Iraakse Ba’th neigde meer naar het Sunnitische kamp, terwijl het Syrische regime meer aansluiting zocht in de Shiietische wereld. Zo sterk zelfs dat in de Irak/Iran oorlog het Syrië van Assad de zijde van Iran koos, als enig Arabisch land. De motieven hiervoor zijn niet zozeer religieus (het seculiere Assad regime verschilde sterk van het revolutionaire islamistische regime van Ayatollah Khomeiny, net zoals Saddams seculiere regime in veel opzichten verschilde van het Wahabitische Saudische koninkrijk), maar wel tribalistisch. Zie hier ook de verklaring waarom het seculiere regime van Hafez al-Assad (en tegenwoordig dat van zijn zoon Bashar) de belangrijkste steunpilaar was van de shiietische fundamentalistische Hezbollah (al is tegenwoordig Hezbollah misschien wel de belangrijkste steunpilaar van het regime van Assad, dat inmiddels sterk in de verdrukking is gekomen). Eenzelfde soort relatie is het voormalige Iraakse Ba’thbewind aangegaan met verschillende sunnitische terreurbewegingen. In zo’n sterke mate zelfs dat de leiding van IS bijna als een soort ondergrondse voorzetting kan worden gezien van het oude Iraakse regime. Daarover later meer.
De conclusie is dat Arnold Karskens enigszins gelijk had toen hij nav IS stelde “Het nieuwe fascisme draagt een baard”. Zeker geen gelijk in de zin van dat ‘islam’ en ‘fascisme’ aan elkaar verwant zouden zijn (zoals oa Geert Wilders en Martin Bosma ons graag willen doen geloven), maar wel dat de ‘baarden’ van IS (in ieder geval de leiding) een soort voortzetting zijn van een fascistische beweging in het Midden Oosten.
Maar dat geldt misschien nog wel meer voor het Assad-regime, dat door verschillende westerse ‘islam-kritische conservatieven’, ‘verlichtingsfundamentalisten’, of hoe nieuw rechts zich tegenwoordig omschrijft, vaak wordt afgeschilderd als een baken tegen het islamo-fascistische gevaar. Het verband met het oude Europese fascisme is soms zelfs heel direct. Gevluchte Nazi-oorlogsmisdadigers als Walther Rauff ( die later naar Zuid Amerika vertrok en tot zijn dood ook adviseur was van de DINA, de beruchte geheime dienst van de Chileense dicator Augusto Pinochet) en vooral Alois Brunner (de rechterhand van Eichmann), die na 1945 ontkwamen naar het Midden Oosten, vonden hun nieuwe Heimat in het Syrië van Havez al-Assad. Zij speelden zelfs een rol in het opzetten van Assads geheime diensten en het orgsaniseren van het Syrische gevangeniswezen. De werkelijke erfgenamen van het Europese fascisme in het Midden Oosten zijn wellicht eerder bij zowel de Syrische als de Iraakse Ba’thpartij te vinden, dan bij de politieke islam, of de islamisten.
Over de laatsten in het volgende deel meer.
wordt zeer binnenkort vervolgd…
Historisch Overzicht Irak
Saddam Hoessein (uitvoering Khalid al-Rahal en Mohammed Ghani Hikmat), The Victory Arch, Bagdad, 1989.
Saddams triomfboog voor zijn ‘overwinning’ op Iran. Hoewel uitgevoerd door twee van Iraks prominentste beeldhouwers (die zich hiermee sterk hebben gecompromitteerd aan het regime van Saddam, zeker in de ogen van mijn gevluchte Iraakse vrienden) is het ontwerp van Saddam zelf. Hij maakte hier zelfs een schetsje voor en verraste hiermee iedereen met zijn artistieke ambities (zie afb. hieronder).
De kolossale armen in de uiteindelijke uitvoering zijn uitvergrotingen op reusachtige schaal van afgietsels van de armen van de dictator zelf. De vreemde ‘pindanetten’ die aan de handvatten van de zwaarden zijn bevestigd, bevatten elk duizenden echte Iraanse oorlogshelmen, meegenomen van het front, veelal voorzien van kogelgat, met de bloedspatten er nog op.
De boog werd overigens in duplicaat gebouwd. Beide bogen staan aan de uiteinden van een reusachtig paradeterrein, midden in Bagdad. ‘Neurenberg and Las Vegas melted into one’, zo omschreef de dissidente schrijver Kanan Makiya deze bizarre creatie, in buitenissigheid slechts te vergelijken met het paleis van Ceausescu in Boekarest of met de postzegel van Idi Amin, die een drol draait op de kaart van Europa. Zie verder het volgende youtube filmpje. Let vooral op de vele invaliden die als een verplicht nummertje onder de triomfboog (hoger dan de Arc de triomphe in Prijs) van de grote leider, ‘paraderen’. Dit alles voor een overwinning die nooit heeft plaatsgehad, de oorlog eindigde immers in een patstelling. Ik ken veel veteranen uit deze oorlog, maar deze was bij niemand populair. Dat maakt het allemaal nog grotesker. Te zien onder de volgende link:
http://www.youtube.com/v/NlupjwnoOTo&hl=nl”></param><param
de schets van Saddam, op de uitnodiging voor de officiële opening van het monument
Net zo onthullend is de documentaire ‘Uncle Saddam’, waarvan een fragment hieronder. Naast wederom de overwinningsboog ook een blik in zijn paleizen. Te bekijken onder deze link:
http://www.youtube.com/v/BOmTDNd8vtE&hl=nl”></param><param
Over hoe het zover heeft kunnen komen, wat nu eigenlijk de ideologie van Saddam was en de Ba’thpartij (hoor je zelden iets over), welke positie Irak in nam in de Koude oorlog en hoe het zat met de steun van de CIA voor de Ba’thpartij, of de verhoudingen tussen Saddam en het westen altijd zo slecht zijn geweest, hoe het land Irak is ontstaan na de Eerste Wereldoorlog en welke (belangen)afwegingen daarbij een rol hebben gespeeld en hoe het nu precies zit met ‘oliebelangen’ (wel of geen motief voor inavsie), zie het door mij geschreven historisch overzicht, via link naar mijn blog buiten hyves:
http://florisschreve.blog-s.nl/2008/10/14/historisch-overzicht-irak-tot-2003/
De afbeeldingen van het monument zijn afkomstig uit Samir al-Khalil (pseudoniem van Kanan Makiya), ‘The Monument; art, vulgarity and responsibillity in Iraq’, Londen, 1991
Als er nog misverstanden bestaan over in welke ideologische hoek het Ba’thisme is te plaatsen, bekijk dan zeker deze onthullende Belgische neo-Nazi website. Met veel sympathie voor deze stroming weten ze het daar verrassend goed uit te leggen. Interessant om te zien hoe de betrekkelijk onbekende geestelijke vader van de Ba’th en Saddams ideologische leermeester, de Christelijke Syrier Michel Aflaq, in deze kringen als een held vereerd wordt:
Michel Aflaq (Damascus 1910-Parijs 1989), de in het westen betrekkelijk onbekende, maar zeker niet onbelangrijke stichter van de Pan Arabische Ba’thpartij (de Socialistische Leiderspartij van de Arabische Herrijzenis, oftewel al-Hizb al-Ba’th al-Wadah al-Arabi al-Ishtiraqiyyat, Arabic Ba’thist Socialist Leadersparty, ABSLP). In Irak werd hij onder Saddam als een belangrijk persoon geëerd, zie het in Italië geproduceerde monument voor de geestelijke vader van het Ba’thisme (afb. hieronder), door de eveneens in Italië wonende maar voor het het regime werkende kunstenaar Ali al-Jaberi (in de jaren tachtig, toen Saddams Irak nog ‘pro-westers’ was). Citaat: ‘“Nationalism is love before anything else. He who loves doesn’t ask for reasons. And if he were to ask, he would not find them. He who cannot love except for a clear reason, has already had this love wither away in himself and die”. Hoezeer Michel Aflaq was geïnspireerd door het Europese fascisme blijkt uit twee andere citaten: “The Leader, in times of weakness of the ‘Idea’ and its constriction, is not one to substitute numbers for the ‘Idea’, but to translate. numbers into the ‘Idea’; he is not the ingatherer but the unifier. In other words he is the master of the singular ‘Idea’, from which he separates and casts aside all those who contradict it”, en “In this struggle we retain our love for all. When we are cruel to others, we know that our cruelty is in order to bring them back to their true selves, of which they are ignorant. Their potential will, which has not been clarified yet, is with us, even when their swords are drawn against us” (‘Fi sabil al-Ba’th’, Damascus, 1941, bron: Kanan Makiya, ‘Republic of Fear’ University of California Press, 1989, p. 234)
Monument voor Michel Aflaq, door de in Italie wonende, maar regime-gezinde Iraakse kunstenaar Ali al-Jaberi, geplaatst in Bagdad
Saddam met speciaal gezant van de regering Reagan Donald Rumsfeld in 1983, ten tijde van de Irak Iran oorlog. Later beweerde Rumsfeld zich deze reis naar Bagdad niet meer te kunnen herinneren. Zie ook deze uitzending van Netwerk.
De leiders van de eerste republiek na de staatsgreep van 1958, die een einde aan de monarchie maakte. Rechts Generaal Abdul Karim Qasim (president 1958-1963) en links generaal Abdul Rahman Arif (president 1963-1966).
Koning Faisal I, het eerste staatshoofd van Irak, van 1920 tot 1933 (bekend uit Lawrence of Arabia)
De jonge Koning Faisal II (geb. 1935), de laatste koning van Irak, die in 1958 samen met de rest van de koninklijke familie standrechtelijk werd geëxecuteerd, tijdens de staatsgreep van het Iraakse leger.
Saddam (als vice-president) met Generaal Ahmed Hasan al-Bakr, de eerste Ba’th president van Irak (van 1968 tot 1979)
Levensloop Saddam Hoessein (al-Awya, 28 april 1937 – Bagdad, 30 december 2006), president van Irak van 1979 tot 2003
Detailkaart Shatt al-Arab (de samensmelting en monding van de Eufraat en de Tigris, bron: Google Earth) en grensgebied Iran en Koeweit. Duidelijk is te zien dat de vaargeulen van de Shatt al-Arab en Umm Qasr (door de overigens onbewoonde eilanden Warba en Bubiyyan toe te wijzen aan Koeweit) door de respectievelijk Iraanse en Koeweitse territoriale wateren lopen. Deze constructie was het bewuste resultaat van een Brits verdrag en de stichting van Koeweit in 1871, om de uitvoer naar de Perzische golf te controleren en de Osmaanse Mesopotamische provincies de pas af te snijden door de Shatt al-Arab klem te zetten tussen het nieuwe emiraat en het toenmalige Perzische Rijk. Later zou dit de belangrijkste reden voor Saddam (net als President Qasim en zijn poging tot annexatie van Koeweit in 1961) zijn om eerst Iran aan te vallen en daarna Koeweit, om Irak een vrije toegang tot de zee te verschaffen. De vrije afvoer van of de toegang tot olie is de belangrijkste rode draad uit de Iraakse geschiedenis, waar vele oorlogen om zijn gevoerd en talloze slachtoffers zijn gevallen.
Historisch overzicht Irak
1920- Val van het Osmaanse Rijk en stichting van de staat Irak onder Brits mandaat. Drie Osmaanse provincies, Mosul (overwegend Koerdisch, Turkomaans en Assyrisch), Bagdad (overwegend Arabisch Soennitisch) en Basra (Arabisch Shiietisch), worden nogal geforceerd bij elkaar gevoegd. Wel omvatten deze gebieden min of meer het historische Mesopotamië (het Arabische woord ‘iraq betekent rivierenland , of eigenlijk tussen oevers wat uiteindelijk op hetzelfde neerkomt als het Griekse meso-potamos, wat tussen rivieren betekent). Irak wordt een monarchie onder de Hashemitische koning Faisal I, de zoon van de Sharif van Mekka en een van de leiders van de Arabische strijd tegen de Turken, maar als koning in feite een zetbaas van de Britten. Hoewel de Britten en de Fransen de steun van de Arabieren min of meer hadden ‘gekocht’ met de belofte van zelfbeschikking voor na hun strijd tegen het Osmaanse Rijk tijdens de Eerste Wereldoorlog, wordt de Arabische wereld ‘verdeeld’ tussen Frankrijk en Engeland, middels het geheime Sykes/Picot akkoord uit 1916. Hierin wordt beklonken dat Syrië en Libanon naar Frankrijk gaan, terwijl Palestina, Trans-Jordanië en Irak onder Britse invloed komen te staan (de provincie Basra zou, volgens het oorspronkelijke plan, koloniaal bestuurd worden als bijvoorbeeld India, terwijl de rest van de mandaatgebieden onder sterke Britse invloedsfeer zou komen te staan). Voor de Iraqi’s is dit een hele vreemde ervaring. Bagdad bijvoorbeeld had van oudsher immers meer contacten met het Syrische Aleppo, dan met het Shiietische Basra en het Koerdische noorden. De gewone Iraqi’s in Bagdad, maar ook elders in het land, begrijpen hier dus helemaal niets van en komen meteen in opstand tegen de Britse hegemonie. In 1920 is er sprake van massale betogingen en gewapende acties tegen de Britse bezetters, in de zogenaamde ‘Eerste Intifadah’. Deze opstand wordt met veel geweld door de Engelsen onderdrukt, o.m. door terreurbombardementen uit de lucht en het inzetten van gifgas. Het is voor het eerst in de wereldgeschiedenis dat er gifgas wordt ingezet tegen een burgerbevolking. Een sterk supporter van deze nieuwe methodes is de pas aangetreden Britse minister van koloniën, Sir Winston Churchill.
Hoe de Britten dachten over het bestuur van Irak blijkt uit de memoires van Getrude Bell (1868-1926), de Britse gezant voor Arabische aangelegenheden (die zich overigens wel, voor zover mogelijk, heeft ingezet voor de werkelijke belangen van de Arabieren, samen met T.E. Lawrence, beter bekend als ‘Lawrence of Arabia’). Zij beschrijft een conversatie tussen drie niet bij naam genoemde Britse diplomaten, op de vredesconferentie van Cairo in 1921, als volgt: “This country will be badly governed”, “Why should it not be badly governed?”, “It ought to be badly governed”. Volgens de kritische Saddam-biograaf Said Aburish vormde deze schandelijk neerbuigende houding (Aburish spreekt zelfs van ‘this criminal attitude’) het begin van een historische kettingreactie die de grote tragedies van het Irak van de twintigste eeuw heeft mogelijk gemaakt, tot en met de Ba’thdictatuur van Saddam Hoessein. Desalniettemin was koning Faisal I (aan de macht gekomen door de grote inzet van Getrude Bell en T.E. Lawrence), itt. zijn twee opvolgers, zeker geen onbekwame leider. Hij had uiteindelijk het beste voor met het Iraakse volk (de kroon accepteerde hij zelfs met tegenzin, zeker omdat hij geen geboren Iraqi was, maar hij vond dat hij uiteindelijk zijn verantwoordelijkheid moest nemen, om nog iets te kunnen betekenen), maar hij had alleen, achteraf gezien, te weinig manoeuvreerruimte voor een eigen politieke koers. Wat hij wel voor elkaar heeft gekregen is dat Irak een sterk leger ontwikkelde, omdat hij oprecht vond dat Irak zichzelf zou moeten kunnen verdedigen, nu het zo’n speelbal was geworden van allerlei buitenlandse belangen. Naderhand beschouwd heeft dit leger voor vele grote rampen gezorgd, maar dat kon de in 1933 overleden Faisal op dat moment natuurlijk niet weten.
1932-‘Officiele onafhankelijkheid’ van Irak en toetreding tot de Volkenbond. Ondanks de nationalistische maar vrijblijvende retoriek van de in 1933 aangetreden half analfabete, zeer impulsieve en daardoor volstrekt onbekwame koning Ghazi, blijft Irak door ‘vriendschapsverdragen’ sterk aan de Britse belangen gebonden. Zo kan het geen zelfstandige buitenlandse politiek voeren, bezetten de Britten een aantal cruciale legerbases en blijft de olie-industrie in Britse handen, middels de Iraqi Petrolium Company, waarin het Britse Shell het meerderheidsaandeel bezit. Van een werkelijke onafhankelijkheid is dus geen sprake.
1936- In samenspraak met koning Ghazi pleegt de nationalistische generaal Bakr Sidqi een staatsgreep. Doel is om de Britten te verdrijven. Hikmet Suleiman wordt de premier van de nieuwe nationalistische regering. In 1937 wordt Bakr Sidqi echter vermoord door pro-Britse krachten in het Irakese leger en wordt Hikmet Suleiman afgezet.
Omstreeks 1937- 1939 Geboorte van Saddam Hoessein in het bedoeienen gehucht Al Awya (awya(t) betekent in het Arabisch ‘kronkelig’ of ‘niet recht door zee’, maar al-awya kan als plaatsnaam zeker vertaald worden als boevengehucht, ‘Crooktown’ volgens Said Aburish), vlakbij de stad Tikrit. Hoewel Soennitisch, vertegenwoordigt Saddam, vanwege zijn afkomst uit de Abdu Nassir clan (geconcentreerd rond Tikrit en Ramadi), de absolute onderklasse van de toen nog sterk tribale en aristocratische Irakese samenleving, in die dagen gedomineerd door een aantal vooraanstaande Soennitische families.Over zijn exacte geboortejaar bestaat onzekerheid, omdat er in die tijd geen ordentelijke burgerlijke stand bestond voor deze ‘achtergebleven’ tribale gehuchten. Waarschijnlijk is de latere dictator van Irak in 1939 geboren, al heeft hij zelf zijn geboortejaar veranderd in 1937. Dit, omdat hij getrouwd was met zijn waarschijnlijk oudere nicht Sayyida Tulfah al-Tikriti (zijn eerste vrouw en moeder van o.m Uday en Qusay), geboren in 1938, en volgens de locale tribale tradities zou het immers buitengewoon vernederend zijn om met een oudere vrouw in het huwelijk te stappen. Saddam heeft later overigens zijn achternaam laten veranderen in ‘al-Tikriti’. Zijn oorspronkelijke en volledige naam: ‘Saddam (Ystidam, Sadmah of as-Siddam in het standaard-Arabisch. Saddam is locaal dialect uit de omgeving van Tikrit) Husayn al-Majid al-Awyat’ betekent letterlijk (naar mijn eigen vertaling, maar met wat hulp van anderen): ‘Hij die verplettert (of ‘de verpulveraar’), zoon van Hoessein al-Majid uit Boevenoord’, een weinig flatteuze en ietwat ‘Don Corleone-achtige’ naam voor een president, al typeert het de persoon wel.
1939- Koning Ghazi overlijdt bij een auto-ongeluk. Deze doodsoorzaak is nog altijd omstreden. Volgens verschillende anti-koloniale Iraakse krachten (de latere Ba’thi’s, de nationalisten en de communisten) zat de Britse geheime dienst hierachter, vanwege zijn toegenomen populistische nationalisme, waardoor Ghazi een grote populariteit genoot bij de bevolking (zie de affaire Bakr Sidqi). Ghazi wordt opgevolgd door de minderjarige koning Faisal II. De zeer impopulaire maar uitgesproken pro-Britse prins Abd al-Ilah wordt als regent aangesteld.
1941- Pro-Nazistische staatsgreep van generaal Rashid Ali Al Kailani, en de ‘Gouden vierhoek’, zoals de nazistisch georiënteerde officieren zichzelf omschrijven. Hun belangrijkste steunpilaar is de voor de Britten naar Bagdad uitgeweken Groot-moefti van Jeruzalem Haj Amin al-Husayni, die warme persoonlijke relaties onderhield met Hitler en verschillende Nazi kopstukken als Hermann Goerring en Baldur von Shirach. De monarchie wordt afgeschaft, maar in hetzelfde jaar door de Britten weer hersteld, middels een groot militair offensief. Luchtsteun van Nazi Duitsland blijft uit, waardoor Rashid Ali zonder al te veel moeite verdreven wordt. De Britten bezetten het land. Een klein, maar niet onbelangrijk detail is dat een van de betrokken militairen, Khairallah Tulfah, die ondanks zijn eenvoudige komaf het had gebracht tot onderofficier, na vijf jaar gevangenisstraf oneervol wordt ontslagen uit het leger. Hij wordt onderwijzer in Tikrit en schrijft het nazistisch geïnspireerde pamflet: ‘De drie dingen die door God nooit geschapen hadden mogen worden; Perzen, Joden en vliegen’. Deze marginale randfiguur was de oom, voogd en latere schoonvader van Saddam Hoessein en wellicht de meest vormende persoon uit de jeugd van de latere dictator.
Ook na de Tweede Wereldoorlog wordt de Britse bezetting min of meer in stand gehouden. De coup van de Gouden Vierhoek is echter een belangrijke inspiratiebron voor de oprichting van de Ba’thpartij in Syrië in 1947 (Ba’th betekent in het Arabisch herrijzenis of Renaissance). Belangrijkste ideoloog is de Syrische christen Michel Aflaq (1910-1989). Aflaq, die in de jaren dertig aan de Sorbonne Universiteit in Parijs studeerde, raakte zeer onder de indruk van Adolf Hitler en Benito Mussolini (zo liet hij zichzelf weleens ‘Il Duce’ noemen), waarop hij zijn latere ideeën baseerde, die hij uiteenzette in Fi Sabil al-Ba’th, Damascus, 1941, het ‘oergeschrift’ van het Ba’thisme. Hierin omschreef hij de kern van zijn ideologie onder meer als volgt: “Nationalism is love before anything else. He who loves doesn’t ask for reasons. And if he were to ask, he would not find them. He who cannot love except for a clear reason, has already had this love wither away in himself and die”. Hoezeer Michel Aflaq was geïnspireerd door het Europese fascisme blijkt uit twee andere citaten: “The Leader, in times of weakness of the ‘Idea’ and its constriction, is not one to substitute numbers for the ‘Idea’, but to translate. numbers into the ‘Idea’; he is not the ingatherer but the unifier. In other words he is the master of the singular ‘Idea’, from which he separates and casts aside all those who contradict it”, en “In this struggle we retain our love for all. When we are cruel to others, we know that our cruelty is in order to bring them back to their true selves, of which they are ignorant. Their potential will, which has not been clarified yet, is with us, even when their swords are drawn against us”. Hoewel er zelfs nu nauwelijks aandacht is besteed, in ieder geval de Nederlandstalige media, aan de ideologische wortels van de Ba’thpartij, laat staan aan een weliswaar intellectuele maar obscurantistische denker als Michel Aflaq (behalve in een recente uitvoerige publicatie van de Vlaamse VRT journalist Jef Lambrecht, De zwarte wieg; Irak, nazi’s en neoconservatieven, uit 2003), blijkt uit vrijwel alle toespraken van Saddam Hoessein hoezeer hij door zijn ideologische leermeester beïnvloed was. “It was Mr. Aflaq who created the party, not I”, zei hij bijvoorbeeld in een van zijn laatste speeches, vlak voor zijn val op 9 april 2003. Veel Iraakse ballingen spreken immers niet voor niets van de ‘Aflaqite Republic’ wanneer zij de ‘Saddamistische staat’ bedoelen. Verder spreken de vele in Bagdad opgerichte groteske monumenten ter ere van Michel Aflaq voor zich.
1948 en 1952- In 1948 wordt in het Engelse Portsmouth door de Iraakse regering, in de persoon van premier Nuri al Sa’id (de machtigste Iraakse politicus onder de monarchie), een overeenkomst met de Britten gesloten over de olie-industrie. Feitelijk komt het er op neer dat de Britse belangen veilig worden gesteld (en natuurlijk de belangen van de toenmalige heersende elite van Irak). Een grote meerderheid van de Iraakse bevolking accepteert dit niet en komt in opstand, in de zogenaamde al-Wathbah Intifadah. Deze opstand wordt bloedig neergeslagen. Wanneer in 1952 deze overeenkomst wordt verlengd volgt er een nog veel grotere Intifadah (voor de Iraqi’s bekend als De Intifadah). Een jaar lang ligt het hele land plat door algemene stakingen, met name in de olie-industrie en de spoorwegen. De drijvende kracht achter de onlusten is de Irakese Communistische Partij (ICP), die een sterke machtsbasis heeft in het olierijke Shiietische zuiden, vooral in Basra, de tweede stad van Irak. Hoewel officieel verboden (zo werd de oprichter Fahd in 1948 door de Britse geheime dienst vermoord) was deze in 1934 opgerichte partij, ooit de oudste en meest invloedrijke Marxistische beweging van het hele Midden-Oosten. Ook had de ICP een grote aanhang onder de toen nog talrijke Irakese joden, die echter na 1948 en na de latere Ba’threvolutie van 1968 grotendeels naar Israël zijn gevlucht (de van oorsprong Irakese Israëlische filmmaker Samir heeft een indrukwekkende documentaire gemaakt over de vergeten geschiedenis van de Iraakse Joodse communisten, Forget Baghdad, een van de winnaars van het IDFA 2002, Amsterdam).
1953- Koning Faisal II bestijgt op achttienjarige leeftijd de Irakese troon. Hoewel hij weinig de kans heeft gehad tot zijn zonder meer tragische dood in de revolutie van 1958, blijkt dat hij zich niet weet te ontpoppen tot een goede en verstandige leider van Irak (wat zijn grootvader Faisal I zeker wel was, ondanks de door de Britten opgelegde beperkingen). De machtigste personen van Irak blijven de door het volk gehate prins Abd al-Ilah, de ‘meesterintrigant’ Nuri al-Sa’id en op de achtergrond natuurlijk de Britten.
1955- Premier Nuri al-Sa’id sluit het zogenaamde ‘Bagdadpact’ met Turkije en Pakistan, onder auspiciën van de Britten en met sterke steun van de VS. Doel is om de invloed van de Sovjet Unie in het Midden Oosten tegen te gaan. De ‘Pan-Arabische’ nationalistische Egyptische president, Gamal Abd an-Nasser (die een sterke steun genoot van de Sovjet Unie), begint een agitatiecampagne tegen het Bagdadpact. Het Iraakse leger en verschillende oppositiekrachten, zowel de ‘rechtse nationalisten’ (waaronder de marginale maar militante Pan-Arabische Ba’thpartij’ van de Syriërs Michel Aflaq, Salah Eddine al-Bitar en Sati Husri), als de ‘linkse’ Irakese Communistische Partij, kunnen zich goed vinden in de retoriek van Nasser.
Zij zagen hun eigen regeringsleiders als stromannen van de westerse belangen en vijandig tegenover het ideaal van de ‘Pan-Arabische eenheid’, al dan niet volgens socialistisch model (daarover waren de meningen zeer verdeeld). Voorts wil de Irakese oppositie, zowel ‘links’ als ‘rechts’, een eventuele interventie als de coup van 1953 in buurland Iran vermijden. De eerste democratisch gekozen premier van Iran, de liberaal nationalistische Dr. Mohammed Musaddiq, wilde in 1951de olie-industrie nationaliseren, maar werd door een CIA gesteunde staatsgreep in 1953 afgezet. De Shah kon vanuit zijn ballingschap in Londen terugkeren, om zijn autoritaire, antidemocratische, maar pro-westerse bewind weer te herstellen.
1958- De Iraakse onafhankelijkheidsrevolutie die leidt tot de invoering van de Republiek Irak. Het leger grijpt de macht, middels de groep van de ‘Vrije officieren’, naar voorbeeld van Nasser, die onder de noemer ‘Vrije officieren’ koning Farouk in 1952 van de troon stootte en de Britse invloed eveneens wist uit te bannen. Koning Faisal II, de voormalige regent prins Abd al-Ilah en de pro-Britse premier Nuri al-Sa’id worden op een gruwelijke wijze vermoord. Praktisch de hele koninklijke familie wordt uitgeroeid, op een paar in het buitenland wonende telgen na. De prins en Londense bankier Sharif Ali Bin al-Hoessein, nu actief in het overkoepelende oppositieorgaan INC en aanvoerder van de Irakese ‘Constitutional Monarchy Party’, is bijvoorbeeld een van de weinige overlevenden. De Britten worden verdreven en raken hierdoor Irak voor goed kwijt. Onder leiding van brigadegeneraal Abdul Karim Qasim wordt er een militaire junta geïnstalleerd die sterk op de Sovjet Unie is gericht. Irak treedt uit het Bagdadpact, waardoor dit pact betekenisloos wordt en daarna wordt opgeheven. De toen nog machtige maar clandestiene Irakese Communistische Partij krijgt beperkte politieke vrijheden. De olie-industrie wordt genationaliseerd. Hierdoor bloeit de economie van Irak op. De belangrijkste doelstelling van president Qasim is om Irak te moderniseren, een programma dat hij met keiharde hand uitvoert. Politieke tegenstanders van het regime worden vervolgd, gemarteld en geëxecuteerd. Uit Qasims regeringsperiode dateren ook de eerste gewapende acties tegen de Koerdische separatisten van Mullah Mustafa Barzani. De Irakese intellectuele elite begint, vanwege de toegenomen repressie, geleidelijk aan het land te verlaten. President Qasim is de belangrijkste initiatiefnemer tot de oprichting van de OPEC, iets wat door de westerse mogendheden met lede ogen wordt aangezien. Hoewel Qasim een harde dictator was is hij achteraf gezien wellicht het meest populaire staatshoofd van Irak geweest gedurende de twintigste eeuw.
Verder doet Qasim in 1961 een poging om het Emiraat Koeweit op te eisen, toen net onafhankelijk geworden van Engeland. Koeweit was ooit door de Britten als een aparte entiteit gevestigd (al in 1871), om het toen nog Osmaanse Irak de toegang tot de Perzische Golf te belemmeren (de monding van Eufraat en de Tigris, de Shatt al-Arab, werd immers gedeeld met Iran, in 1871 nog het Perzische Keizerrijk van de Kadjaren (niet te verwarren met de latere Pahlavi’s, van de laatste Shah. Na het ontstaan van de moderne staat Irak is over de Shatt al-Arab een voortdurende strijd gevoerd, tussen het ‘revolutionaire Perzië’ van de Pahlavi’s en de achtereenvolgende regimes in Bagdad). Door de Britse politiek, inzake Koeweit, werd voorkomen dat het olierijke gebied van Irak, ook als hier in de toekomst een nationale staat zou ontstaan, een regionale economische ‘supermacht’ zou worden, vanwege de olie-export. Hoewel, kijkend naar de kaart ( zie bovenstaande afb.) Irak een vrije toegang tot de Perzische golf lijkt te hebben, behoren alle territoriale wateren en vaargeulen aan Koeweit of Iran (de cruciale eilanden, Warba en Bubiyyan, vlak voor de kust van de Irakese havenstad Umm Qasr, zijn toentertijd welbewust toebedeeld aan Koeweit). Qasim doet een poging om deze blokkade op te heffen maar faalt. De vestiging van een grote Britse troepenmacht in Koeweit (later vervangen door troepen van de Arabische Liga) laten de Irakese president van zijn claim afzien.
1959- Mislukte moordaanslag op president Qasim. Een van de plegers is de jonge Saddam Hoessein, op dat moment een huurmoordenaar in dienst van de toen nog steeds marginale, maar radicaal nationalistische en vooral zeer anticommunistische Ba’th militie. Hij vlucht achtereenvolgens naar Syrië en Egypte. In deze tijd wordt hij ‘ontdekt’ door de ideologische leider van de Ba’th Michel Aflaq (waarvan hij het een en ander krijgt aan politieke scholing), wat het begin is van zijn weg naar de top van de Pan-Arabische Ba’thbeweging. In Cairo leggen Irakese Ba’thi’s contact met de CIA. De Amerikanen staan hier welwillend tegenover, omdat zij vrezen voor de vorming van een communistische staat in het olierijke hart van het Midden-Oosten. Saddam Hoessein is in die tijd een graag geziene gast op de Amerikaanse ambassade van Cairo.
1963- Staatsgreep van de Irakese tak van de Ba’thpartij (‘Arabic Ba’thist Socialist Leadersparty’, ABSLP, die toen nog niet meer dan driehonderd leden kende), met behulp van de CIA. President Qasim wordt geëxecuteerd. Met name de communisten worden massaal afgeslacht. In Bagdad worden er vele politieke moorden gepleegd zoals nog nooit tevoren in Irak gezien was, niet in de laatste plaats opgedragen door Saddam Hoessein, toen leider van de Nationale Garde (Haras al-Qawmi), de paramilitaire tak van de Ba’thpartij. Het vroegere koninklijke paleis wordt ingericht als gevangenis. In dit zogenaamde ‘al-Qasr an-Nihayyah’ (het ‘Paleis van het Einde’) sterven vele Iraki’s de marteldood. De terreur van de rechts-radicale Ba’thi’s is echter zo extreem dat het leger, waarin vooral ‘conservatieve’ krachten een rol spelen en dus tegenstander van het radicalisme van de Ba’thpartij, hetzelfde jaar ingrijpt en hen de macht ontzegt. De nieuwe president van Irak wordt de ‘Nasseristische’ generaal Abd Al-Rahman Arif. Prominente Ba’thi’s, zoals Saddam Hoessein, worden gevangen gezet. Arif begint voorzichtige democratische politieke hervormingen. De modernisering van Irak, begonnen onder Qasim, wordt met harde hand voortgezet. In 1966 komt Abd Al-Rahman Arif om bij een helikopterongeluk en wordt opgevolgd door zijn broer Abd as-Salam Arif. Hij ontslaat de liberale premier Abdul Al Bazzaz, waardoor er een einde komt aan het geleidelijke democratiseringsproces.
1967-Nederlaag tegen Israël. Overal in de Arabische wereld laaien hevige gevoelens van frustratie en nationalisme op. Irak maakt hierop geen uitzondering. Onder druk van de publieke opinie laat president Arif vele radicale Arabische nationalisten vrij, waaronder kaderleden van de Ba’thpartij.
1968- De tweede Ba’th-coup, de zogenaamde ‘Bloedeloze Revolutie’, of ‘Glorieuze 17 juli Revolutie’, wederom met steun van de CIA (de contactman tussen de Ba’thi’s en de Amerikanen was een zekere Lloyd Anderson, gevierd CIA agent). Zonder al te veel geweld veroveren de Ba’thi’s het presidentiele paleis en wordt Abd as-Salam Arif op een vliegtuig naar het buitenland gezet. Generaal Ahmed Hasan Al Bakr wordt de eerste Ba’th president van Irak. Saddam Hoessein wordt vice-president van de ‘Revolutionaire Commando Raad’ van de Ba’thpartij, maar al snel ook vice-president van het land. Saddams eerste politieke daad in deze functie is de publieke ophanging van dertig Irakese joden in 1969, op grond van vermeende spionage voor Israël. Overigens laten de Ba’thi’s, direct na de coup, hun pro-Amerikaanse koers varen en oriënteren ze zich op de Sovjet Unie. De communisten krijgen een regeringspost aangeboden in het zogenaamde ‘Progressief Nationaal Front’, samen met de Marxistische ‘Popular Union of Kurdistan’ (de Koerdische Volksunie, oftewel PUK). Een aanzienlijk deel van de Communistische Partij weigert echter om met de Ba’th samen te werken. Zij gaan ondergronds en plegen in de loop van de jaren zeventig veel aanslagen op Ba’thistische doelen (voornamelijk de volgelingen van de in 1970 geëxecuteerde dissidente communist Aziz al Hajj, die onder ballingen in Nederland nog steeds een grote aanhang heeft). De coalitie met de ‘pro-Russische’ factie van de communistische partij levert Irak een goede relatie met de Sovjet Unie op, hoewel er in die tijd ook hechte banden zijn met Frankrijk (zo leverde Frankrijk de Mirage vliegtuigen, essentieel voor de Irakese luchtmacht en verschafte het de onderdelen voor de Irakese kerncentrale van Osirak, in 1981 door Israël gebombardeerd). De toenmalige Franse premier Jacques Chirac omschreef in de jaren zeventig Saddam Hoessein overigens als en ‘Arabische de Gaulle’. Dit ingewikkelde gegoochel met koude oorlogsmachten kan voor een buitenstaander vreemd overkomen, maar begrepen moet worden dat Irak in die tijd, samen met Indonesië en India, de voorzitter was van de zogenaamde ‘Unie van Ongebonden Landen’ (gezien in de context van de koude oorlog). Bovendien bestaat er in de Irakese politieke traditie de gewoonte om gelegenheidscoalities te sluiten. Zo sloten bijvoorbeeld de twee belangrijkste Koerdische partijen, de PUK en de KDP, bij tijd en wijle een pact met de Ba’thpartij, om de concurrent dwars te zitten. Verder waren verschillende mogendheden natuurlijk buitengewoon gretig naar goede betrekkingen met Irak vanwege de grote oliereserves, iets wat in de hele geschiedenis van Irak in de twintigste eeuw altijd een belangrijke rol heeft gespeeld.
De vice-president Saddam Hoessein krijgt in de loop van de jaren zeventig echter steeds meer macht, ten koste van president Hasan Al Bakr. Met name de veiligheidsdiensten staan volledig onder zijn controle, zoals de ‘Mukhabarat’, de beruchte Irakese geheime dienst (vooral opgeleid door de Russische KGB, de Oost-Duitse Stasi en de Roemeense Securitate). Het ‘Paleis van het Einde’ wordt weer in ere hersteld. Overigens begint Saddam in deze tijd al aan zijn gewoonte om binnen een veiligheidsdienst weer een nieuwe op te bouwen, om de bestaande organisatie te controleren. Zo wordt er binnen de Mukhabarat de ‘Amm al-Khass’ opgericht, om naar verloop van tijd weer gecontroleerd te worden door de ‘Amm al-Amm’. De tijdens de afgelopen Irakoorlog veelbesproken ‘Fedayyeen Saddam’ is hier in feite het laatste uitvloeisel van. Uiteindelijk worden de ICP en de PUK uit het Progressief Front gezet. Op last van Saddam Hoessein worden de communisten massaal vervolgd, zelfs tot in het buitenland, waarbij vele kopstukken van de vroegere ICP worden geliquideerd (bijv. in een beruchte moordaanslag in een Londens ziekenhuis). Ook wordt de top van de radicaal Shiietische islamitische ‘Dawa-partij’ (de ‘moeder aller Hizbollahs’) volledig uitgeroeid. De leider van de Dawa, Ayatollah Mohammed Bakr as-Sadr, de oom van de geestelijk leider Muqtada as-Sadr, die tegenwoordig veel van zich doet spreken, wordt vermoord middels het inslaan van een spijker in zijn schedel. Vele Shiieten worden de grens over gezet naar Iran, vanwege hun gebrekkige ‘loyaliteit’ aan de ‘Arabische zaak’. Het zouden immers geen ‘pure Arabieren’ zijn, maar ‘Perzische verraders’. Aangetekend moet worden dat de meeste Iraakse Shiieten volstrekt seculier zijn, tot op de dag van vandaag, althans dat persoonlijke religieuze overtuigingen niet politiek gebruikt mogen worden (de overgrote meerderheid van de Irakese Shiietische clerus deelt deze mening. De in 1991 overleden en waarschijnlijk door Saddam vermoorde Groot Ayatollah Abdel Kassem Al Khoey van Najaf, voorganger van de huidige Groot Ayatollah Ali Seyyed Sistani, stond immers bekend als een zeer verlicht en liberaal denker). Zo hadden de communisten bijvoorbeeld de grootste aanhang onder de Shiietische bevolkingsgroep. Irak verandert in de jaren zeventig echter in een politiestaat, waarin niets anders meer getolereerd wordt dan de ideologie van de Ba’th. Dictatoriaal bestuurde buurlanden, zoals het Saoedi-Arabië van het Wahabitische koningshuis, het Iran van de Shah en het Syrië van president Hafez al-Assad (waar N.B. de Ba’thpartij ook aan de macht is), vallen hierbij in het niet. Kanan Makiya, Iraks belangrijkste dissidente schrijver, heeft al in de jaren tachtig overtuigend aangetoond, in zijn indrukwekkende relaas Republic of Fear (vooralsnog het grote standaardwerk over het Irak van de Ba’thpartij), dat de Irakese Ba’thistische staat veel meer overeenkomsten had met het Duitsland van Adolf Hitler en de Sovjet Unie van Josef Stalin dan met een doorsnee ‘derdewereld dictatuur’.
Wel maakt Irak in de loop van de jaren zeventig een grote economische bloei door en geldt het als een van de meest ontwikkelde landen van de regio. Verschillende ontwikkelingsprogramma’s zijn buitengewoon succesvol, vooral het grootschalige onderwijsproject. In 1977 ontvangt Saddam Hoessein zelfs een onderscheiding van de UNESCO (de zogenaamde ‘Kropeska Award’) voor zijn strijd tegen het analfabetisme, met name met dat van vrouwen. Er moet echter worden aangetekend dat dit een feitelijke voortzetting is van het beleid van de presidenten Qasim en de gebroeders Arif (de politiek van modernisering middels de ‘ijzeren vuist’).
1971-1975 Conflict met Iran en de Koerden. De pro-westerse Iraanse Shah, Mohammed Reza Pahlavi, ziet zijn kans schoon en eist van het door de vele revoluties verzwakte Irak de strategische waterweg naar de Perzische Golf op, de Shatt Al Arab, de gedeelde grens met Iran. Voorheen werd deze strategische uitvoerroute van olie min of meer gedeeld. Tegelijkertijd beginnen de Koerden in het noorden, met steun van de Shah en de Verenigde Staten, een guerrillaoorlog tegen het onderdrukkende Ba’thbewind in Bagdad (hoewel de CIA uitgebreide steun had geleverd aan de machtsgreep van de Ba’th waren zij op dat moment weer een beetje uitgekeken op deze beweging, vanwege de steeds betere betrekkingen met de Russen). De Iraakse regering slaagt er niet in om zonder meer de strijd te winnen van de KDP (Koerdistan Democratische Partij, dus niet ‘Koerdische’ omdat er ook veel christelijke groeperingen bij betrokken zijn) van Mullah Mustafa Barzani en zijn ‘Peshmerga’s’ (de Koerdische partizanen). Uiteindelijk weet vice-president Saddam Hoessein een compromis met de Shah te sluiten. Dit wordt beklonken in het ‘Verdrag van Algiers’ in 1975. De rechten over de Shatt al-Arab gaan naar Iran, terwijl Iran en Amerika de Koerdische opstand laten vallen. Vertegenwoordiger van Amerika is Henry Kissinger, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken. De Koerden noemen het Verdrag van Algiers nog altijd het ‘Eerste Verraad van Amerika’. Grote delen van de Koerdische bevolking worden gedwongen hun dorpen te verlaten en naar kampen in Zuid Irak gedeporteerd, in de beruchte ‘herhuisvesting programma’s’. Dit ter bevordering van de ‘Revolutionaire Arabiserings-campagne’ van het noorden, waarbij vele Arabische Soennieten (waaronder vooral veel Ba’th loyalisten) op grote schaal gedwongen worden te verhuizen naar overwegend Koerdische steden, als Mosul en Kirkuk.
1979- Saddam Hoessein wordt president van Irak. Ahmed Hasan Al Bakr wordt, vanwege zijn ‘zwakke gezondheid’, rigoureus met pensioen gestuurd. Er volgt een zuivering binnen de top van de Ba’thpartij, waarbij zo’n driehonderd prominente partijleden het leven laten. De ‘Pan-Arabische’ en ‘linkse’ krachten binnen de Ba’thpartij worden volledig geëlimineerd. Op het voor deze gelegenheid speciaal bijeengeroepen partijcongres, spreekt Saddam Hoessein de historische woorden: “Wij hebben geen Stalinistische methodes nodig om ons van verraders te ontdoen; wij hebben onze eigen Ba’thmethodes”. Videobeelden van dit congres worden, naast uitgezonden op de Irakese staatstelevisie, naar de verschillende Ba’thorganisaties in Arabische landen gestuurd (Syrië, Jordanië, Libanon en Egypte), zodat er geen twijfel meer kan bestaan wie nu de leider van de beweging is. Saddam eist van de zijn getrouwe partijleden dat ze persoonlijk de executies uitvoeren, zodat zij zich geheel aan hem binden en dus medeschuldig zijn. Onder hen bevinden zich o.m. Saddams halfbroers Barazan, Watban en Sabawi, zijn neef en broer van zijn vrouw Adnan Khairallah Tulfah (op last van Saddam in 1989 uiteindelijk vermoord), zijn achterneef Ali Hassan al-Majid (‘Ali Chemicali’), Taha Yassin Ramadan, Izzat Ibrahim al-Dhoury, Mohammed Said as-Sahaf (de laatste Iraakse minister van Informatie) en Tariq Aziz. Rond Saddam Hoessein ontstaat er een persoonlijkheidscultus die in de tweede helft van de twintigste eeuw slechts haar equivalenten kent in het China van Mao Zedong, het Noord Korea van Kim Il Sung en het Roemenië van Nicolae Ceaucescu.
1980-1988 Irak/Iran oorlog, de eerste golfoorlog. Irak valt Iran binnen. Saddam Hoessein grijpt zijn kans om van het door de Islamitische Revolutie verzwakte Iran de rechten over de Shatt Al Arab weer op te eisen (die Irak was kwijtgeraakt door het verdrag van Algiers in 1975). Voorts wil hij de etnisch Arabische en olierijke provincie Khuzestan ‘bevrijden’ (‘Arabistan’, volgens de Ba’th retoriek). De nieuwe Iraanse ‘islamistische’ revolutionaire leider, de Ayatollah Ruhollah Khomeiny, roept echter een Heilige Oorlog uit tegen het ‘Goddeloze Socialistische Ba’thregime in Bagdad’, waardoor hij de oorlog onnodig lang heeft gerekt. Als legitimatie van zijn kant roept hij op tot de ‘bevrijding’ van de onderdrukte Shiietische bevolking van Zuid-Irak. Aanvankelijk voert Saddam Hoessein zelf het opperbevel over de strijdkrachten uit. Toch blijkt hij zijn strategische gaven sterk te overschatten. Uiteindelijk is Iran steeds meer aan de winnende hand en dwingt een aantal Irakese generaals Saddam om de strategische beslissingen aan hen over te laten, om nog te redden wat er te redden valt. Saddam geeft hier noodgedwongen aan gehoor, hoewel na de oorlog al deze generaals om het leven worden gebracht. Een van de grote helden uit dit conflict is generaal Maher Abdul al-Rashid geweest. Hij dwong Saddam, met getrokken revolver, om het opperbevel naast zich neer te leggen, en de leiding aan hem over te dragen. Dankzij hem hebben zich er minder grote excessen afgespeeld tijdens deze oorlog dan Saddam wellicht van plan was. Generaal al-Rashid is na de oorlog echter vermoord door de Mukhabarat. Zijn positie is in veel opzichten vergelijkbaar met die van Maarschalk Zjoekov van het Rode Leger onder Stalin tijdens WO II, die aanvankelijk ten koste van Stalin het opperbevel voerde, maar later eveneens werd weggezuiverd.
Overigens waren de meeste van deze generaals afkomstig uit de traditionele officierenklasse van de Irakese samenleving, die ook in de tijd van het Osmaanse Rijk de bestuurlijke elite van Irak vormden (onder de Sultan kwam het ambtelijke apparaat traditioneel uit deze in regel ‘conservatieve’ aristocratische klasse voort). Hoewel Soennitisch Arabisch, had deze maatschappelijke bovenlaag het weinig op met de ‘riool-elite’ (deze term is ontleend aan de Britse historicus Allan Bullock, uit zijn beroemde dubbelbiografie van Hitler en Stalin, maar zeker ook toepasbaar voor het Irak van die tijd) van de Ba’thpartij en de kliek rond Saddam Hoessein, vooral afkomstig uit de ‘achtergebleven’ gebieden van Tikrit, Fallujah, Baquba en Ramadi, in het gebied van de nu veelbesproken ‘Soennitische driehoek’. Er bestond dus nogal een verschil tussen het reguliere leger en gewapende partij activisten, als de ‘Republikeinse Garde,’ de ‘Speciale Republikeinse Garde’ en de latere ‘Fedayyeen Saddam’ (de vergelijking met bijvoorbeeld de aan de Nazi partij gebonden Waffen SS enerzijds en de reguliere Wehrmacht anderzijds gaat in dit geval zeker op).
Irak wordt , vanwege de steeds groter wordende verliezen, uitgebreid gesteund door Amerika. De VS willen wraak nemen op Iran na de dramatisch verlopen gijzelingsactie van de Amerikaanse ambassade in Teheran, tijdens de islamitische revolutie. Naast het verstrekken van satellietfoto’s van de Iraanse stellingen, ontvangt Irak preparaten voor biologische wapens (bijv. anthrax, hoewel zeventig procent van de basismaterialen van de chemische wapens, zoals de gifgassen tabun en sarin, afkomstig waren uit Duitsland en zelfs voor een klein deel uit Nederland, geleverd door handelaar in chemicaliën Frans van Anraath, maar onder verantwoordelijkheid de toenmalige staatssecretaris van buitenlandse handel Frits Bolkestein, die in 1983 namens het kabinet Lubbers I een lucratieve handelsdeal sloot met het Iraakse Ba’th regime), met goedkeuring van de Amerikaanse regering, in een tijd dat Irak al chemische wapens had ingezet op Iraanse troepen (overigens op expliciet bevel van Saddam Hoessein; de Irakese legertop was hier immers uitgesproken tegen). De speciale gezant van de regering Reagan voor Saddam Hoessein is Donald Rumsfeld, de huidige Amerikaanse minister van defensie. De Irak/Iran oorlog kost een miljoen slachtoffers aan beide kanten. Uiteindelijk leidt deze oorlog slechts tot een patstelling, zonder dat een van beide partijen iets heeft bereikt.
Wel roept Saddam na afloop de overwinning uit. Hij laat hiervoor zelfs een kolossaal monument oprichten, de zogenaamde Victory Arch, het monument van de gekruiste zwaarden, uitgevoerd door twee van Iraks beroemdste beeldhouwers (Khalid al-Rahal en Mohammed Ghani Hikmet), maar ontworpen door Saddam Hoessein zelf. Een veelzeggend detail is dat er in dit ‘kunstwerk’ echte helmen zijn verwerkt van gesneuvelde Iraanse soldaten, meegenomen van het front en allen voorzien van een kogelgat.
1988- Het jaar van de ‘Anfal operaties’, de genocide campagne op de Koerden. Saddam Hoessein neemt wraak op de Koerden op ongekende schaal, omdat zij zich de afgelopen jaren grotendeels achter Iran hadden opgesteld. Door de Koerden van Noord Irak wordt de ‘Anfal’ (oorspronkelijk een Soera uit de Koran, door de Ba’thi’s als codenaam gebruikt voor deze genocide) gezien als de ‘Holocaust’ op het Koerdische volk. 180.000 Koerden komen om, de meerderheid door massa-executies, maar een groot gedeelte ook door gifgasaanvallen, waarvan de getroffen stad Halabdja het meest berucht is geworden, omdat dit uitgebreid is geregistreerd door de internationale pers. Dit geschiedde overigens met gas dat uit Duitsland afkomstig was. Hoe belangrijk Halabdja en de minder bekende vergaste stad Goeptapa (waar geen beelden van bestaan, maar slechts enkele getuigenverklaringen) en vele dorpen die ook een gifgasaanval over zich heen hebben gehad ook geweest zijn, blijft de kern van de Anfal toch de massale liquidatie van hele Koerdische gemeenschappen, die de dood vonden in massagraven in het zuiden van Irak. Nadat de inwoners van complete dorpen werden geconcentreerd in militaire forten langs de Iraanse grens (zoals in het beruchte Fort Koratoe, dat als ‘doorgangskamp’ functioneerde), werden deze vervolgens naar de zuidelijke woestijn afgevoerd, vlakbij de Saoedische grens, waar zij de dood vonden in massagraven, met name in de afgelegen woestijngebieden van de provincie al-Muthanna, waar overigens nu Nederlandse militairen zijn gestationeerd. Vreemd genoeg horen wij hier niets over in de Nederlandse media, terwijl juist hier Saddams grootste massagraven liggen. Getuigen zijn er namelijk genoeg. Saoedische grensbewoners hebben inmiddels vele verklaringen afgelegd over het geknal van deze massa-executies. Ook is een Irakese Bedoeienen familie (Arabisch dus) erin geslaagd om een nog levend Koerdisch slachtoffer uit een massagraf te halen, bij wie hij kon onderduiken. Het betrof de toenmalige twaalf jaar oude Koerdische jongen ‘Taimoer’ (pseudoniem), nu een van de belangrijkste getuigen in de kwestie ‘Anfal’.
Saddam Hoessein benoemt zijn achterneef, ‘Generaal’ Ali Hassan al-Majid (‘Ali Chemicali’, vandaar deze bijnaam, overigens oorspronkelijk slechts een locale politieagent uit Tikrit) tot gouverneur van Koerdistan, om deze volkerenmoord te voltrekken. Een grote tragedie is dat vele Koerden zelf hebben meegewerkt aan deze genocide. Zij vormen de beruchte ‘Djash milities’, loyaal aan de Ba’th, en assisteren in de massamoord op hun eigen volksgenoten (‘Djash’ betekent ‘ezelsveulen’ in het Koerdisch). In het Amerikaanse congres gaan veel stemmen op om Irak, na ‘Halabdja’ (de totale impact van de Anfal was toen nog in het Westen onbekend), te boycotten. Bush senior spreekt echter zijn presidentiele veto uit. Irak is immers een begunstigde handelspartner. Verder schrijft in 1989 het Army War College in Washington een ‘analyse’, waarin getracht wordt aan te tonen dat de vergassing van Halabdja het werk van Iran was.
1990-1991 De Koeweitcrisis en de tweede golfoorlog. Irak valt Koeweit binnen. Hoofdreden van deze invasie is de Irakese beschuldiging aan Koeweit dat het de olieprijzen zou devalueren, tegen de OPEC afspraken in. Verder zit Irak met een enorme schuldenlast na de desastreuze oorlog met Iran. Ook speelt de oude claim op Koeweit een rol, althans voor de legitimatie van deze inval (zoals die van president Qasim uit 1961, maar ook al eerder door de Hashemitische koningen, om de eilanden Warba en Bubiyyan, die de Irakese kust blokkeren, inzake de vrije afvoer van olie. Saddam stelt Ali Hassan al-Majid aan als gouverneur van Koeweit. Onder zijn leiding wordt het steenrijke oliestaatje binnen een half jaar volkomen leeggeplunderd. Honderden Koeweiti’s worden vermoord. Hoewel Amerika willens en wetens het verhaal de wereld in stuurt dat de Irakezen op grote schaal couveuse baby’s zouden hebben vermoord (dit verhaal bleek achteraf een propagandistische leugen), verklaart een niet onbelangrijke ooggetuige (de Koeweitse mensenrechtenactivist en verzetsstrijder Khalid Nasir as-Sabah, een lid van de koninklijke familie, maar die zich altijd heeft verzet tegen de dictatuur van zijn eigen verwanten en meermalen is opgekomen voor de rechten van bijvoorbeeld de zwaar gediscrimineerde Palestijnse minderheid in zijn land)dat Koeweit binnen de kortste keren was veranderd in een soort bizarre kruising van een ‘slachthuis en een schijthuis’. Internationaal onderzoek heeft aangetoond dat de helft van de Koeweitse bevolking nog steeds lijdt aan ernstige psychologische aandoeningen, veroorzaakt door de trauma’s van de invasie van 1990.
Hoewel het Ba’thbewind voor die tijd de mensenrechten niet minder schond, is de wereld opeens te klein om Saddam Hoessein scherp te veroordelen. President Bush en de Britse premier Margaret Thatscher staan aan de voorste linies. Onder leiding van Amerika wordt er een mondiale coalitie gevormd ter ‘bevrijding van Koeweit’, hoewel Koeweit voor die tijd zuchtte onder de dictatuur van de Emirdynastie as-Sabah. Saillant is bijvoorbeeld dat de Koeweitse vrouwenbeweging na de golfoorlog hoopvol steun zocht bij de Amerikaanse regering. Zij kregen echter nul op het rekest, omdat de Koeweitse vrouwen simpelweg niet meer interessant waren.
Met een groot militair offensief verdrijft Amerika Irak weer uit Koeweit. Hoewel Saddam Hoessein de overwinning uitroept in de ‘Umm al-Marik’ (de ‘Moeder aller Veldslagen’), wordt binnen twee maanden het Iraakse leger verpletterend verslagen. Ondanks de suggestie van generaal Norman Schwarzkopf op zijn beroemde persconferenties dat het om een ‘schone oorlog’ gaat, is de gehele infrastructuur van Irak kapotgebombardeerd (ziekenhuizen, elektriciteitscentrales, bruggen over de grote rivieren en waterzuiveringsinstallaties), met rampzalige gevolgen voor de bevolking. Verder is er door de Amerikanen, willens en wetens, verarmd uranium gebruikt. Naast dat vele Amerikaanse golfoorlogveteranen hier nog grote problemen van ondervinden (het zogenaamde ‘golfoorlogsyndroom’), worden er tot op de dag van vandaag in de regio van Basra opvallend veel zwaar gehandicapte kinderen geboren.
Ook vindt er, na de militaire nederlaag, de zogenaamde ‘Grote Intifadah’ plaats. Deze begint in Basra, op initiatief van het Irakese leger, dat halsoverkop Koeweit is ontvlucht. Het startsein van deze Intifada wordt gegeven door de legendarische tankcommandant Abu Haidar, die zijn mannen de opdracht geeft om het grote portret van Saddam op het centrale Sa’ad plein in Basra aan puin te schieten. Abu Haidar is waarschijnlijk gevallen tijdens de Intifadah. Het Iraakse volk komt massaal in opstand tegen het gehate Ba’thbewind van Saddam Hoessein, aangemoedigd door George Bush sr: “But there is another way to stop the bloodshed. The Iraqi military forces and the civilians have now the chance to get rid of their brutal dictator and force him to step aside. This is the day of the Iraqi people”. De Iraakse bevolking van vooral het noorden en het zuiden, maar zelfs ook in Bagdad, geeft gehoor aan deze oproep, in de veronderstelling dat de Amerikaanse troepen steun zullen bieden. Vijftien van de achttien provincies vallen in handen van de rebellen. Op het laatste moment besluit Amerika echter om zich buiten het conflict te houden. De regering in Bagdad slaat de Intifadah in het zuiden neer, wederom onder leiding van Ali Hassan al-Majid, en onder toeziend oog van de Amerikaanse troepen, die geen vinger uitsteken om de wanhopige bevolking te hulp te schieten. Cruciaal in de onderdrukking van de Intifadah is dat Norman Schwarzkopf de Iraakse autoriteiten toestemming geeft gevechtshelikopters in te zetten. Hiermee geeft hij de helpende hand aan Saddam om zijn eigen burgerbevolking af te slachten. Tienduizenden Iraakse burgers (volgens sommige schattingen zelfs meer dan honderdduizend) worden vermoord. De rottende lijken blijven willens en wetens in de straten liggen van de grote Shiietische steden als Karbala, Najaf, Hilla, Babylon, Amara, Diwanniyyah, Sammawah, Nassiriyah en Basra, als afschrikkingseffect. Een gruwelijk detail is dat de Iraakse staatstelevisie na afloop video-opnames uitzendt, waarop te zien is hoe Ali Hassan al-Majid in Basra persoonlijk gevangenen martelt en executeert (zo laat hij hen een glas benzine leegdrinken om vervolgens een explosieve kogel af te vuren, waardoor zijn gevangenen levend in brand vliegen en hun lichamen exploderen). Dit ter waarschuwing aan de hele Iraakse bevolking.
Een groot aantal Shiieten slaat op de vlucht en wordt door de Amerikanen naar Saoedie Arabië afgevoerd. Daar worden zij overgedragen aan de Saoedische autoriteiten die hen in gevangenenkampen in de woestijn opsluit (de kampen Rafha en ath-Thawira), onder een gruwelijk regime. Marteling, dwangarbeid, willekeur en hongersnood zijn aan de orde van de dag. Vrouwen worden regelmatig als prostituees verkocht en de Saoedische kampbewakers zien er geen probleem in om voor flessen whisky gevangenen te verkopen aan de Iraakse Mukhabarat. Jarenlang verblijven zij daar, vergeten door de rest van de wereld (voor de VS had deze groep geen prioriteit meer, terwijl zij, samen met de Saoedische regering, als enige op de hoogte waren van het bestaan van deze kampen, alsmede van wat zich daar werkelijk afspeelde). Uiteindelijk weet een van deze ‘gevangenen’ in 1995 te ontsnappen en via het kantoor van BBC World in Riyadh de VN in te schakelen en worden deze 60.000 ‘vluchtelinggevangenen’ bevrijd door de UNHCR en toegewezen aan verschillende westerse landen, hoewel er tot tenminste 2001 nog altijd mensen in deze kampen werden vastgehouden die daar als slaven werden behandeld. Een aantal van deze vluchtelingen verblijft tegenwoordig in Nederland. Overigens is, sinds een paar jaar, een aantal veteranen van Rafha en ath-Thawira, die verspreid over de hele wereld wonen, bezig met het voorbereiden van een internationale aanklacht tegen, naast natuurlijk de kopstukken van de Ba’thpartij, de regeringsfunctionarissen van zowel Saoedie Arabië als de Verenigde Staten die verantwoordelijk waren voor deze politiek.
Ook de Koerden in het noorden worden tijdens de opstand in de steek gelaten. Er volgt een exodus van twee miljoen Koerden uit de grote steden. Beelden van naar de bergen gevluchte uitgehongerde Koerden aan de Turkse grens gaan de hele wereld over en wekken vooral een mondiaal afgrijzen op. In dit verband wordt er door de Koerden vaak gesproken van het ‘Tweede Verraad van Amerika’ (het ‘Eerste Verraad’ vond plaats in 1975, na het verdrag van Algiers). Wel slagen de Koerden erin om overvolle vrachtwagens, gevuld met documenten uit de kantoren van de Ba’thpartij en de Mukhabarat van Koerdische steden als Mosul, Kirkuk, Irbil, Suleimanya, Zakho en Dohuk, naar het buitenland te smokkelen, waardoor voor het eerst het ‘bureaucratische bewijs’ aan de wereld wordt getoond dat de Anfal als centraal georganiseerde genocide campagne wel degelijk heeft plaatsgevonden (achttien ton gewicht aan papier volgens Human Right Watch). In het westen bestonden er nog altijd twijfels, afgezien van ‘Halabdja’ (waar televisiebeelden van bestaan), hoewel met name in Amerika vaak is gesuggereerd dat dit het werk van Iran was, zie het rapport van het Army War College uit 1989. Nadat Irak Koeweit was binnengevallen zijn de twijfelachtige argumenten van dit rapport overigens klakkeloos overgenomen door linkse oorlogstegenstanders als Edward Said (hoewel hij hier later op is teruggekomen en zijn spijt heeft betuigd), Ramsey Clarke en zelfs zeer recent door oud CIA man Stephen Pelletiere (in voorjaar 2003 en zelfs verschenen op de opiniepagina van de NRC). Ook de propagandamachine van de Ba’thpartij heeft zich, ironisch genoeg, vaak bediend van deze ‘Amerikaanse argumenten’, hoewel ‘Ali Chemicali’ zelf op band heeft toegegeven dat er wel ‘iets’ is gebeurd. “180.000 is een leugen, het zijn er hooguit 100.000 geweest”, riep ‘Saddams bloedhond’ Ali Hassan al-Majid zeer geagiteerd, maar gelukkig wel geregistreerd, aan een onderzoekscommissie van de VN. Nog een andere op band geregistreerde uitspraak van Ali Chemicali uit 1987, binnen de Revolutionaire Commando Raad die onder strikte controle van Saddam Hoessein staat, is: “We pakken die Koerden met gifgas. De hele wereld zal wel protest voeren maar dat kan ons niets schelen”.
Human Right Watch houdt nog altijd vast aan het cijfer 180.000 vermoorde Koerden , wat ook is vastgesteld door de Koerdische oppositie partijen, de PUK en de KDP, gebaseerd op lijsten van verdwenen personen. Recente opgravingen van massagraven lijken dit aantal bevestigen. De belastende documenten zijn door het Iraq Research and Documentation Project van de Harvard Universiteit, dat onder leiding staat van Kanan Makiya, voor een belangrijk deel op internet gezet, waardoor er eigenlijk geen discussie meer mogelijk is over deze kwestie. De Anfal heeft gewoon plaatsgevonden, hoezeer zowel ‘links’ als ‘rechts’ hebben getracht om dit historische drama te ontkennen, ten behoeve van de eigen politieke agenda.
1991-2003 Irak is getroffen door sancties van de VN. Hoewel de bevolking er sterk onder te lijden heeft, blijft het regime stevig in het zadel zitten. Het profiteert zelfs van de sancties, vanwege de hoge inkomsten uit de oliesmokkel (gecoördineerd door Saddams oudste zoon Uday), terwijl de bevolking verhongert, en daardoor te verzwakt is om een nieuwe opstand te beginnen. In Irak voltrekt zich een humanitaire ramp. Volgens UNICEF en de VN functionarissen die verantwoordelijk waren voor het ‘Oil for Food Programm’ (achtereenvolgens de Ier Dennis Halliday, de vroegere plaatsvervangend secretaris generaal van de VN, en de Duitse topdiplomaat Hans von Sponeck), sterven er een miljoen kinderen aan de directe gevolgen van het embargo. Tot 1998 worden er wapeninspecties gehouden, totdat de wapeninspecteurs het land worden uitgezet. Of Irak na die tijd nog massavernietigingswapens bezit of heeft kunnen verkrijgen, is onder de voormalige inspecteurs een omstreden kwestie.
In de loop van de jaren negentig pleegt Saddam Hoessein nog een daad van genocide. Deze keer betreft het de zogenaamde ‘moeras-Arabieren’. Dit volk leeft al millennia lang in de moerasdelta van de Eufraat en de Tigris (tot voor kort een internationaal beschermd natuurgebied), met behoud van eigen tradities, taal en cultuur, en wordt door veel taalkundigen, archeologen en historici zelfs gezien als een laatste restant van de oude Mesopotamische culturen. Naast de Islam kent deze bevolkingsgroep nog altijd pre-islamitische en zelfs pre-christelijke religies, zoals de ‘Manday’ (de volgelingen van Johannes de Doper, met een geheel eigen Heilig Boek, opgesteld in het oud-Aramees) en aanhangers van de oud-Perzische Zoroaster-cultus. Saddam besluit de moerassen droog te leggen en hele dorpen uit te moorden, of te deporteren. In dit geval is er sprake van een humanitair drama, maar ook van een unieke ecologische en culturele ramp.
In ballingschap verenigen een aantal Irakese oppositiepartijen zich in het Iraqi National Congress (INC) dat onder leiding staat van de in Engeland en Amerika opgegroeide wiskundige en bankier Ahmed Chelaby. Deze organisatie wordt in 1993 opgericht in Salahuddin (Koerdistan), maar heeft haar hoofdkwartier eerst in Wenen, later in Londen. Belangrijkste tegenhanger wordt in de loop van de jaren negentig het zogenaamde Al Wifaq Al Watani (Iraqi National Accord, INA) van Ayad Allawi, dat vooral uit ex-generaals, Arabische nationalisten en afvallige Ba’thi’s bestaat. Beide groepen worden om beurten door Amerika gesteund. Het INA tracht in 1996, met behulp van de CIA , zelfs een staatsgreep te plegen. Het complot wordt echter voortijdig ontdekt door Saddams Mukhabarat en alle agenten van INA binnen Irak worden om het leven gebracht. Een andere belangrijke oppositiekracht is de ‘Supreme Councel for Islamic Revolution in Iraq’ (SCIRI) van de recent vermoorde Ayatollah Sayyid Mohammed Bakr al-Hakim, die tot voor kort in Iran zetelde. Deze groepering beschikt ook over een eigen legermacht, de zogenaamde Badr Brigade, die herhaaldelijk de grens oversteekt om aanvallen te plegen op Ba’thistische doelen. De eens zo invloedrijke Irakese Communistische Partij blijkt in de jaren negentig nauwelijks meer een factor van betekenis te zijn, al heeft deze, bijvoorbeeld onder ballingen in Nederland, een opvallend grote aanhang, vooral onder kunstenaars.
In Koerdistan krijgt een smalle strook zelfbestuur, geregeerd door de ‘nationalistische’ KDP (westelijke gedeelte) van Massoud Barzani (de zoon van Mullah Mustafa Barzani) en de ‘Marxistische’ PUK (oostelijke gedeelte) van Jalal Talabani, onafhankelijk van het regime in Bagdad, hoewel zij tot 1994 afwisselend om hulp hebben gevraagd aan Saddam Hoesseins Republikeinse Garde om de tegenpartij uit te schakelen. Tot 1996 is er zelfs sprake van een Koerdische burgeroorlog. Andere partijen in dit conflict zijn de oude pro-Ba’thistische Djash milities, de Shiietische ‘Faili-Koerden’, die een kleine minderheid vormen en de Soennitische islamistische Koerdische IMIK (Koerdische Islamitische Eenheidsbeweging), waarvan de radicale afsplitsing al-Ansar al-Islam van Mullah Krekar het meest bekend is geworden. Na die tijd heeft Koerdistan zich echter kunnen ontwikkelen tot een min of meer functionerende democratische staat, met een betrekkelijke economische groei, ondanks de sancties. Aangetekend moet worden dat het vooral om een ‘zwarte economie’ gaat, omdat ook Koerdistan onder het embargo valt.
2003 – De derde golfoorlog. Binnen drie weken is er afgerekend met het Ba’thregime. Hoofdoorzaak van deze snelle overwinning is dat de meerderheid van de Iraakse soldaten niet wilde vechten voor het zichzelf gediskwalificeerde regime van Saddam Hoessein. Net voor de eerste aanval was al eenderde van het reguliere leger gedeserteerd, maar tijdens de oorlog moeten het er veel meer geweest zijn, ondanks het buitensporige geweld van de Amerikanen. Het verzet dat gepleegd gedurende de oorlogsweken werd was voornamelijk het werk van partijgebonden organisaties als de Republikeinse Garde, de Mukhabarat en de Fedayyeen, als van buitenlandse Arabische vrijwilligers. De meeste Iraqi’s lieten de coalitietroepen passeren en wachtten gelaten af. Van een absolutistische dictatuur is Irak veranderd in een totale anarchie. Aanvankelijk bestond er een grote euforie onder de overgrote meerderheid van de bevolking, maar men weet nog steeds niet wat men van de nieuwe overheersers moet vinden. De eerste tekenen zijn ongunstig. Veel Iraakse ballingen die weer hun land hebben bezocht, maar ook westerse hulpverleners, wijzen bijvoorbeeld op de strenge censuur van de nieuwe Iraakse pers door de Amerikanen. Van de beloofde nieuwe vrijheid komt, voorlopig althans, weinig terecht. Massavernietigingswapens zijn er niet gevonden, maar des te meer massagraven. Voor het eerst zijn een aantal graven van de Anfal geopend (de grootste nog niet). Organisaties als Amnesty International en Human Right Watch zijn, samen met vele Iraake vrijwilligers, bezig om de menselijke schade van vijfendertig jaar Ba’thoverheersing op te nemen. Irak blijft voorlopig bezet door de Amerikanen, met de onduidelijke toezegging dat het land op termijn weer haar autonomie zal verkrijgen. Wel is er een Regeringsraad aangesteld die verrassend representatief is. Zo zijn bijvoorbeeld de communisten en de Shiietische islamisten vertegenwoordigd, niet bepaald de natuurlijke bondgenoten van Amerika. Aangetekend moet worden dat dit niet op het conto van Paul Bremer kan worden geschreven, maar dat dit dankzij de inzet van de inmiddels vermoorde VN gezant Sergio Vieira de Mello tot stand is gekomen. Eerder ondanks de Amerikanen dan dankzij de Amerikanen. De Regeringsraad heeft overigens weinig bevoegdheden, hoewel er een trend is waar te nemen zij steeds meer een onafhankelijke koers tracht te varen en haar macht probeert uit te breiden, ten koste van de Amerikaanse bezettingsautoriteit. Een goed voorbeeld is een conflict tussen de Raad en Paul Bremer over de bombardementen van Israël op Syrië, najaar 2003. De Regeringsraad veroordeelde deze bombardementen unaniem, terwijl Amerika achter Israël bleef staan. Paul Bremer (wellicht na instructies uit Washington)bestond het zelfs om de inmiddels alom geprezen voorlopige minister van Buitenlandse Zaken van Irak, Hoshyar Zebari (in de Raad vertegenwoordiger van de Koerdische KDP, maar die er verder in zijn eentje voor heeft gezorgd dat de top van de Arabische Liga de voorlopige regering van Irak erkent, wat gezien mag worden als een uitzonderlijk grote diplomatieke prestatie) op het matje te roepen. Zebari heeft echter namens de hele Raad voet bij stuk gehouden. Ironisch gezien heeft deze kwestie het gezag van de verder zo verdeelde Regeringsraad versterkt en is het respect voor deze Raad, zowel bij de Iraake bevolking als bij de niet onbelangrijke Arabische Liga, aanzienlijk toegenomen. Verder zegt dit conflict veel over de Amerikaanse neoconservatieve illusies dat een ‘democratisch Irak’ plotseling ‘pro-Israël’ zou worden.
Hoewel Bremer verder de naam heeft van iemand die in regel veel overlegt en goed luistert naar zijn Irakese adviseurs (al bestaat er onder de Iraqi’s ook zeer zware kritiek), dreigen de Amerikaanse autoriteiten de goodwill te verliezen van zelfs de meest welwillende en pro-democratische Iraakse krachten (zelfs van degenen die positief tegenover de oorlog stonden, omdat zij simpelweg van de Ba’th bevrijd wilden worden). Hoewel dit aspect vrijwel geen aandacht krijgt in de westerse pers, kan mijns inziens dit probleem niet genoeg onderschat worden. De oorzaak hiervan is dat het onduidelijk is hoeveel werkelijke macht Paul Bremer eigenlijk heeft. Volgens de mij bekende tijdelijk teruggekeerde Iraakse ballingen ligt de feitelijke macht vooral in handen van consultants en Amerikaanse bedrijven, die de herverkiezing van George W. Bush financieren, zoals Halliburton, Bechtel, Vinell en de Carlyle Group. Een mij bevriende Iraakse journalist, Ismael Zayer, nu hoofdredacteur van ‘as-Sabah’ (‘de Morgen’), een van de eerste ‘vrije kranten’ van Irak, maar met enige ondersteuning van de Amerikanen, werd het zelfs door Amerikaanse functionarissen verboden om computers aan te schaffen voor zijn redactie, waardoor het werk van een kritische en onafhankelijke krant willens en wetens werd gesaboteerd. Uiteindelijk heeft hij twintig computers uit eigen zak clandestien aangeschaft op de zwarte markt in Bagdad, om toch zijn werk te kunnen doen. Mijn verdere bronnen vertellen mij dat er in feite een grote uitverkoop wordt georganiseerd van de potentiële rijkdommen van Irak, over de rug van de werkelijke belangen van de Iraakse bevolking heen. Voor zover ik het kan inschatten, en met mij zowel vele Irakezen zelf als zeer terzake kundige westerse hulpverleners (dit is ook de mening van de Britse historicus Charles Tripp, die een standaardwerk over de geschiedenis van Irak schreef), vormt dit een precedent voor nog grotere rampen in de nabije toekomst, dan het zogenaamde terrorisme probleem dat we nu kennen. Uiteindelijk zal het Irakese volk dit immers niet accepteren en zou het tot een opstand kunnen leiden, waarbij de huidige problemen in het niet vallen. Extreme politiek (zie de memoires van Getrude Bell, van de conferentie van Cairo uit 1921) lokken nu eenmaal nog veel extremere reacties uit, zoals bijvoorbeeld een Ba’thpartij of een Saddam Hoessein. De Amerikanen zouden er goed aan doen om lering te trekken uit de ervaringen van de Britten uit de periode 1920-1958, zoals Charles Tripp dit onlangs op een lezing in Amsterdam betoogde. Een herhaling van bijvoorbeeld de al-Wathbah Intifadah uit 1948, lijkt mij niet echt handig (en dan druk ik mij heel eufemistisch uit).
Overigens blijft het huidige probleem van terrorisme nog altijd een groot gevaar. De Ba’thpartij is ontbonden, maar waar onvoldoende rekening mee is gehouden, is dat de Ba’thistische organisatie altijd haar zogenaamde ‘cellenstructuur’ heeft behouden, in precies dezelfde vorm zoals deze ooit bedacht was door Michel Aflaq en Salah Eddine al-Bitar in 1947 (naar voorbeeld van Lenins Bolsjevistische partij, van voor de Russische Revolutie). De bewering van Donald Rumsfeld dat Saddam wel snel gepakt zou kunnen worden, omdat hij, in tegenstelling tot Osama Bin Laden, niet gewend zou zijn aan een leven als guerrilla-strijder, kan als volslagen onzinnig terzijde worden geschoven. Enige kennis van zijn levensloop leert dat Saddam Hoessein vanaf zijn tienerjaren vooral een revolutionair strijder was, die heel goed weet hoe men in de illegaliteit moet opereren (zie de periode 1959-1968). Saddam is zijn hele leven een beroepsrevolutionair geweest, zelfs toen hij aan de macht was. BBC journalist en ervaren Irak bezoeker John Simpson haalt de woorden aan van Wafiq as-Sammarai, het inmiddels gevluchte hoofd van de Irakese militaire inlichtingendienst, over Saddams positie in oa. de oorlog van 1991: “He enjoyed it, even when he was on the top of his power. He knows what it is to be hunted”. Hoewel het grootste deel van de top van de Ba’thpartij inmiddels gearresteerd of dood is (bijvoorbeeld Saddams zonen Uday en Qusay), blijft het grote gevaar bestaan dat de Ba’th als organisatie vitaal genoeg is om vernietigend terug te slaan, al dan niet onder leiding van de voortvluchtige Saddam Hoessein of de eveneens voortvluchtige beruchte vice-president, partij activist en revolutionair van het eerste uur, Izzat Ibrahim al-Dhoury. Voeg hierbij het onzalige besluit van Paul Bremer om het complete reguliere Irakese leger te ontslaan (dat voor het grootste deel niet uit partij activisten bestond, sterker nog veel generaals hebben Saddam gewetensvol voor bepaalde misdaden enigszins kunnen afremmen, zowel in Iran als Koeweit en zelfs wat betreft de Koerden, zie bijv. de kwestie generaal Maher Abdul al-Rashid uit de Irak/Iran oorlog), zodat een van de machtigste legers van het Midden Oosten ooit nu werkeloos thuis zit, goed en wel getraind maar zonder enig uitzicht op een nieuw perspectief. Een recept voor nieuwe ongelukken is geboren. Verder bestaat er ook het risico van een soort ‘Afghanistan-scenerio’ (qua vechtende tribale groeperingen), hoewel er direct kan worden tegengeworpen dat Irak en Afghanistan weinig op elkaar lijken. Afghanistan is immers het nog meest rurale land ter wereld, terwijl Irak juist een sterke geürbaniseerde samenleving kent.
De wrange ironie is dat Irak mede is aangevallen in het kader van de oorlog tegen het terrorisme. Nu hield Saddam, met zijn Ba’thistische schrikbewind, de islamistische terreurgroepen juist met ijzeren vuist onder de duim. Hoewel er vaak is gesuggereerd dat Saddam contacten onderhield met Al Qaida, is dit nooit bewezen en historisch gezien zelfs zeer onwaarschijnlijk. De ideologie van de Ba’th en die van Al Qaida staan, in de Arabische context, zelfs lijnrecht tegenover elkaar. De ideologen van Saddam waren immers Sati Husri, Michel Aflaq en Salah Eddine al-Bitar, rechts-radicale nationalistische secularisten, terwijl de leer van Osama Bin Laden vooral gebaseerd is op het gedachtegoed van Jamal ad-Dine al-Afghani, Rashid Rida, Hassan al-Banna en Sayyid Qutb, die de filosofische grondslag leverden van het Soennitische fundamentalisme (eigenlijk ‘islamisme’). Al Qaida is in Saoedie Arabië zelfs oorspronkelijk opgericht uit vrees voor een Ba’thistische overheersing van het Arabische schiereiland, na de Iraakse invasie van Koeweit in 1990. Nu Irak in een grote anarchie is veranderd is het juist een broedplaats geworden van vele islamistische terreurbewegingen. Het resultaat hiervan zien wij bijna dagelijks op het nieuws.
De toekomst is uiterst onzeker. Wat de geschiedenis ons in ieder geval kan leren is dat buitenlandse bezetting of inmenging in Irak meestal hoogst ongelukkig heeft uitgepakt. Toch zou de vrede in Irak gewonnen moeten worden, het liefst met brede internationale steun, zonder allerlei deelbelangen, gemanipuleer, uitbuiting of verborgen agenda’s. In dit moeizame proces dienen in de eerste plaats de belangen van de Iraqi’s zelf centraal te staan. Het Irakese volk heeft in de twintigste eeuw immers genoeg geleden en verdient zo langzamerhand een rechtvaardige orde.
Floris Schreve
Literatuur en andere bronnen:
Said K. Aburrish, Saddam Hussain; the politics of revenge, Bloomsbury Publishing, Londen, 2000.
Hanna Batatu, The old social classes and revolutionary movements in Iraq; a study of Iraq’s old landed and commercial classes and of its communists, Ba’thists and Free Officers, Princeton University Press, New Jersey, 1978.
Bert Cornillie, Hans Declerq (ed.), In de schaduw van Saddam; het Koerdische experiment in Irak, Bulaaq/van Halewyck, Amsterdam, Leuven, 2003
Con Coughlin, Saddam; biografie van een dictator, het Spectrum, Utrecht, 2002 (oorspr. titel Saddam; the secret world, Macmillan, Londen, 2002).
Fran Hazelton (ed.), Iraq since the Gulf War; prospects for democracy, Zed Books, Londen, 1994
Samir Al Khalil (pseudoniem van Kanan Makiya), Republic of Fear; the politics of modern Iraq, University of California Press, 1989 (repr. 1998).
Samir Al Khalil, The Monument; art, vulgarity and responsibility in Iraq, Andre Deutch, Londen, 1991.
Jef Lambrecht, De zwarte wieg; Irak, nazi’s en neoconservatieven, Houtekiet, Antwerpen, Amsterdam, 2003.
Kanan Makiya, Verzwegen wreedheid; nationalisme, dictatuur, opstand en het Midden-Oosten (oorspr. titel Cruelty and Silence, W.W. Norton & Company, New York, 1993), Bulaaq/Kritak, Amsterdam, Leuven, 1994.
John Simpson, The wars against Saddam; taking the hard road to Baghdad, Macmillan, Londen, 2003.
Charles Tripp, A history of Iraq, Cambridge University Press, 2000 (in 2002 in het Nederlands verschenen onder de titel Irak; een geschiedenis, Bulaaq, Amsterdam).
Wat betreft de documentatie over de Anfal-operaties, begane oorlogsmisdaden in Koeweit en de onderdrukking van de Intifadah van 1991kan ik verwijzen naar de website van het Iraq Research and Documentation Project (IRDP), van Kanan Makiya en de bekende Irakese hoogleraar sociologie Faleh Abdul Jaber, van de Harvard Universiteit:: http://fas-www.harvard.edu/~irdp/
De in Nederland wonende Irakese schrijver Mowaffk al-Sawad (Basra, 1971) schreef een indrukwekkend relaas over zijn ervaringen in het Saoedische kamp ath-Thawira, waarin hij met medewerking van de Amerikanen terechtkwam na de Intifadah van 1991, Stemmen onder de zon, de Passage, Groningen, 2002. Foto’s van hongerstakingen en andere acties van de gevangenen van Rafha en ath-Thawira zijn te vinden op de website van de Iraakse Communistische Partij: http://www.iraqcp.org/rafha/index.htm
Over de gevolgen van het embargo, zie het beroemde artikel van Edward Said, Apocalyse now, al-Ahram Weekly, Cairo, 28-1-1997. Dit artikel is terug te lezen op: http://www.hartford-hwp.com/archives/27c/1.16.html
Buitengewoon boeiend is het VPRO radio-interview met VRT journalist Jef Lambrecht nav zijn boek De zwarte wieg; Irak, nazi’s en neoconservatieven, over de ideologische wortels van de Ba’thpartij. Terug te luisteren op: http://www.vpro.nl/programma/ochtenden/afleveringen/13914808/
Een goede televisie-uitzending over de relatie tussen Amerika en de landen rond de Perzische Golf is een aflevering van het geschiedenisprogramma Andere Tijden (NPS/VPRO) van 7-1-2003, Nederland 3: http://www.vpro.nl/geschiedenis/anderetijden/index.shtml?4158511+2899536+8106725+9842819
Een andere buitengewoon verhelderende televisie uitzending is een documentaire van Zembla (Vara/NPS), aflevering Kanonnenvoer van Saddam (5-12-2002, Nederland 3). Het betreft uitgebreide interviews met nauw betrokken functionarissen bij het internationale Irakbeleid van de afgelopen twaalf jaar, zoals Peter van Walsum, Scott Ritter, Dennis Halliday en Hans von Sponeck. Ook blikken veel in Nederland wonende Irakezen terug op hun belevenissen van tijdens de onderdrukking van de Intifadah van 1991 en geven zij hun visie op de aanloop tot de oorlog van 2003. Aan het woord komen oa. de Koerdische journalist en politicoloog Mariwan Kani, de schrijver Mowaffk al-Sawad, de dichter Naji Rahim, beide veteranen van de 1991 Intifadah in het zuiden en van het Saoedische kamp ath-Thawira, de voormalige officier Mohammed Witwit (daar nog vermomd en onder de schuilnaam Jafar), leider van de opstandelingen in Babylon, en de hoogleraar economie Isam al-Khafaji. In deze documentaire worden een paar zeer interessante dingen gezegd. Peter van Walsum poneert het eigenlijk enige goede argument ‘voor oorlog’ (‘er zijn uitzonderlijke situaties denkbaar dat oorlog humaner is dan sancties’), terwijl Isam al Khafaji (hoewel zelf zeker geen medestander van de Amerikaanse neoconservatieven, toch vaak door het Pentagon is geraadpleegd als prominente intellectuele Iraakse adviseur) de naar mijn mening enige juiste analyse geeft van de werkelijke motieven van Amerika om Irak aan te vallen, iets wat ik verder in de Nederlandse media zo node heb gemist. Terug te zien op: http://redir.vara.nl/tv/zembla/welcome2.html?20021205/zembla
Zeer aanbevelenswaardig is de uitzending van VPRO’s Tegenlicht, aflevering Wat moet ik weten om de oorlog te begrijpen? (Nederland 3, 30-3-2003). Het betreft een gesprek tussen de wetenschappers Erik-Jan Zurcher (hoogleraar Turkse taal en cultuur, UL), H.W. von der Dunk (emeritus hoogleraar westerse cultuurgeschiedenis, UU) en Paul Aarts (docent internationale betrekkingen van het Midden-Oosten, UvA) over de laatste Irak-oorlog. Online is deze aflevering terug te zien op: http://info.vpro.nl/info/tegenlicht/index.shtml?7738514+7738518+7738520+11198995 – loadvariables
Om met een kleine aardigheid af te sluiten; het is inmiddels bewezen dat Saddam Hoessein gebruik maakte van dubbelgangers. Dit is aangetoond door de Duitse forensische arts, Dr. Dieter Buhmann. BBC journalist John Simpson heeft hem voor in zijn boek uitgebreid geraadpleegd. Wie dit op televisiebeelden wil zien, kan ik een reportage van Nova aanraden (gekocht van de Duitse ZDF) van 27-9-2002. Online te zien op: http://www.novatv.nl/index.cfm?cfid=13897380&cftoken=76391653&ln=nl&fuseaction=videoaudio.details&reportage_id=1118
Hier een documentaire van History Channel, waarin 4500 jaar geschiedenis van Mesopotamië/Irak wordt samengevat in anderhalf uur:
Deel 1, zie hier deel 2 en deel 3
Floris Schreve
3 comments