Historisch Overzicht Irak
Saddam Hoessein (uitvoering Khalid al-Rahal en Mohammed Ghani Hikmat), The Victory Arch, Bagdad, 1989.
Saddams triomfboog voor zijn ‘overwinning’ op Iran. Hoewel uitgevoerd door twee van Iraks prominentste beeldhouwers (die zich hiermee sterk hebben gecompromitteerd aan het regime van Saddam, zeker in de ogen van mijn gevluchte Iraakse vrienden) is het ontwerp van Saddam zelf. Hij maakte hier zelfs een schetsje voor en verraste hiermee iedereen met zijn artistieke ambities (zie afb. hieronder).
De kolossale armen in de uiteindelijke uitvoering zijn uitvergrotingen op reusachtige schaal van afgietsels van de armen van de dictator zelf. De vreemde ‘pindanetten’ die aan de handvatten van de zwaarden zijn bevestigd, bevatten elk duizenden echte Iraanse oorlogshelmen, meegenomen van het front, veelal voorzien van kogelgat, met de bloedspatten er nog op.
De boog werd overigens in duplicaat gebouwd. Beide bogen staan aan de uiteinden van een reusachtig paradeterrein, midden in Bagdad. ‘Neurenberg and Las Vegas melted into one’, zo omschreef de dissidente schrijver Kanan Makiya deze bizarre creatie, in buitenissigheid slechts te vergelijken met het paleis van Ceausescu in Boekarest of met de postzegel van Idi Amin, die een drol draait op de kaart van Europa. Zie verder het volgende youtube filmpje. Let vooral op de vele invaliden die als een verplicht nummertje onder de triomfboog (hoger dan de Arc de triomphe in Prijs) van de grote leider, ‘paraderen’. Dit alles voor een overwinning die nooit heeft plaatsgehad, de oorlog eindigde immers in een patstelling. Ik ken veel veteranen uit deze oorlog, maar deze was bij niemand populair. Dat maakt het allemaal nog grotesker. Te zien onder de volgende link:
http://www.youtube.com/v/NlupjwnoOTo&hl=nl”></param><param
de schets van Saddam, op de uitnodiging voor de officiële opening van het monument
Net zo onthullend is de documentaire ‘Uncle Saddam’, waarvan een fragment hieronder. Naast wederom de overwinningsboog ook een blik in zijn paleizen. Te bekijken onder deze link:
http://www.youtube.com/v/BOmTDNd8vtE&hl=nl”></param><param
Over hoe het zover heeft kunnen komen, wat nu eigenlijk de ideologie van Saddam was en de Ba’thpartij (hoor je zelden iets over), welke positie Irak in nam in de Koude oorlog en hoe het zat met de steun van de CIA voor de Ba’thpartij, of de verhoudingen tussen Saddam en het westen altijd zo slecht zijn geweest, hoe het land Irak is ontstaan na de Eerste Wereldoorlog en welke (belangen)afwegingen daarbij een rol hebben gespeeld en hoe het nu precies zit met ‘oliebelangen’ (wel of geen motief voor inavsie), zie het door mij geschreven historisch overzicht, via link naar mijn blog buiten hyves:
http://florisschreve.blog-s.nl/2008/10/14/historisch-overzicht-irak-tot-2003/
De afbeeldingen van het monument zijn afkomstig uit Samir al-Khalil (pseudoniem van Kanan Makiya), ‘The Monument; art, vulgarity and responsibillity in Iraq’, Londen, 1991
Als er nog misverstanden bestaan over in welke ideologische hoek het Ba’thisme is te plaatsen, bekijk dan zeker deze onthullende Belgische neo-Nazi website. Met veel sympathie voor deze stroming weten ze het daar verrassend goed uit te leggen. Interessant om te zien hoe de betrekkelijk onbekende geestelijke vader van de Ba’th en Saddams ideologische leermeester, de Christelijke Syrier Michel Aflaq, in deze kringen als een held vereerd wordt:
Michel Aflaq (Damascus 1910-Parijs 1989), de in het westen betrekkelijk onbekende, maar zeker niet onbelangrijke stichter van de Pan Arabische Ba’thpartij (de Socialistische Leiderspartij van de Arabische Herrijzenis, oftewel al-Hizb al-Ba’th al-Wadah al-Arabi al-Ishtiraqiyyat, Arabic Ba’thist Socialist Leadersparty, ABSLP). In Irak werd hij onder Saddam als een belangrijk persoon geëerd, zie het in Italië geproduceerde monument voor de geestelijke vader van het Ba’thisme (afb. hieronder), door de eveneens in Italië wonende maar voor het het regime werkende kunstenaar Ali al-Jaberi (in de jaren tachtig, toen Saddams Irak nog ‘pro-westers’ was). Citaat: ‘“Nationalism is love before anything else. He who loves doesn’t ask for reasons. And if he were to ask, he would not find them. He who cannot love except for a clear reason, has already had this love wither away in himself and die”. Hoezeer Michel Aflaq was geïnspireerd door het Europese fascisme blijkt uit twee andere citaten: “The Leader, in times of weakness of the ‘Idea’ and its constriction, is not one to substitute numbers for the ‘Idea’, but to translate. numbers into the ‘Idea’; he is not the ingatherer but the unifier. In other words he is the master of the singular ‘Idea’, from which he separates and casts aside all those who contradict it”, en “In this struggle we retain our love for all. When we are cruel to others, we know that our cruelty is in order to bring them back to their true selves, of which they are ignorant. Their potential will, which has not been clarified yet, is with us, even when their swords are drawn against us” (‘Fi sabil al-Ba’th’, Damascus, 1941, bron: Kanan Makiya, ‘Republic of Fear’ University of California Press, 1989, p. 234)
Monument voor Michel Aflaq, door de in Italie wonende, maar regime-gezinde Iraakse kunstenaar Ali al-Jaberi, geplaatst in Bagdad
Saddam met speciaal gezant van de regering Reagan Donald Rumsfeld in 1983, ten tijde van de Irak Iran oorlog. Later beweerde Rumsfeld zich deze reis naar Bagdad niet meer te kunnen herinneren. Zie ook deze uitzending van Netwerk.
De leiders van de eerste republiek na de staatsgreep van 1958, die een einde aan de monarchie maakte. Rechts Generaal Abdul Karim Qasim (president 1958-1963) en links generaal Abdul Rahman Arif (president 1963-1966).
Koning Faisal I, het eerste staatshoofd van Irak, van 1920 tot 1933 (bekend uit Lawrence of Arabia)
De jonge Koning Faisal II (geb. 1935), de laatste koning van Irak, die in 1958 samen met de rest van de koninklijke familie standrechtelijk werd geëxecuteerd, tijdens de staatsgreep van het Iraakse leger.
Saddam (als vice-president) met Generaal Ahmed Hasan al-Bakr, de eerste Ba’th president van Irak (van 1968 tot 1979)
Levensloop Saddam Hoessein (al-Awya, 28 april 1937 – Bagdad, 30 december 2006), president van Irak van 1979 tot 2003
Detailkaart Shatt al-Arab (de samensmelting en monding van de Eufraat en de Tigris, bron: Google Earth) en grensgebied Iran en Koeweit. Duidelijk is te zien dat de vaargeulen van de Shatt al-Arab en Umm Qasr (door de overigens onbewoonde eilanden Warba en Bubiyyan toe te wijzen aan Koeweit) door de respectievelijk Iraanse en Koeweitse territoriale wateren lopen. Deze constructie was het bewuste resultaat van een Brits verdrag en de stichting van Koeweit in 1871, om de uitvoer naar de Perzische golf te controleren en de Osmaanse Mesopotamische provincies de pas af te snijden door de Shatt al-Arab klem te zetten tussen het nieuwe emiraat en het toenmalige Perzische Rijk. Later zou dit de belangrijkste reden voor Saddam (net als President Qasim en zijn poging tot annexatie van Koeweit in 1961) zijn om eerst Iran aan te vallen en daarna Koeweit, om Irak een vrije toegang tot de zee te verschaffen. De vrije afvoer van of de toegang tot olie is de belangrijkste rode draad uit de Iraakse geschiedenis, waar vele oorlogen om zijn gevoerd en talloze slachtoffers zijn gevallen.
Historisch overzicht Irak
1920- Val van het Osmaanse Rijk en stichting van de staat Irak onder Brits mandaat. Drie Osmaanse provincies, Mosul (overwegend Koerdisch, Turkomaans en Assyrisch), Bagdad (overwegend Arabisch Soennitisch) en Basra (Arabisch Shiietisch), worden nogal geforceerd bij elkaar gevoegd. Wel omvatten deze gebieden min of meer het historische Mesopotamië (het Arabische woord ‘iraq betekent rivierenland , of eigenlijk tussen oevers wat uiteindelijk op hetzelfde neerkomt als het Griekse meso-potamos, wat tussen rivieren betekent). Irak wordt een monarchie onder de Hashemitische koning Faisal I, de zoon van de Sharif van Mekka en een van de leiders van de Arabische strijd tegen de Turken, maar als koning in feite een zetbaas van de Britten. Hoewel de Britten en de Fransen de steun van de Arabieren min of meer hadden ‘gekocht’ met de belofte van zelfbeschikking voor na hun strijd tegen het Osmaanse Rijk tijdens de Eerste Wereldoorlog, wordt de Arabische wereld ‘verdeeld’ tussen Frankrijk en Engeland, middels het geheime Sykes/Picot akkoord uit 1916. Hierin wordt beklonken dat Syrië en Libanon naar Frankrijk gaan, terwijl Palestina, Trans-Jordanië en Irak onder Britse invloed komen te staan (de provincie Basra zou, volgens het oorspronkelijke plan, koloniaal bestuurd worden als bijvoorbeeld India, terwijl de rest van de mandaatgebieden onder sterke Britse invloedsfeer zou komen te staan). Voor de Iraqi’s is dit een hele vreemde ervaring. Bagdad bijvoorbeeld had van oudsher immers meer contacten met het Syrische Aleppo, dan met het Shiietische Basra en het Koerdische noorden. De gewone Iraqi’s in Bagdad, maar ook elders in het land, begrijpen hier dus helemaal niets van en komen meteen in opstand tegen de Britse hegemonie. In 1920 is er sprake van massale betogingen en gewapende acties tegen de Britse bezetters, in de zogenaamde ‘Eerste Intifadah’. Deze opstand wordt met veel geweld door de Engelsen onderdrukt, o.m. door terreurbombardementen uit de lucht en het inzetten van gifgas. Het is voor het eerst in de wereldgeschiedenis dat er gifgas wordt ingezet tegen een burgerbevolking. Een sterk supporter van deze nieuwe methodes is de pas aangetreden Britse minister van koloniën, Sir Winston Churchill.
Hoe de Britten dachten over het bestuur van Irak blijkt uit de memoires van Getrude Bell (1868-1926), de Britse gezant voor Arabische aangelegenheden (die zich overigens wel, voor zover mogelijk, heeft ingezet voor de werkelijke belangen van de Arabieren, samen met T.E. Lawrence, beter bekend als ‘Lawrence of Arabia’). Zij beschrijft een conversatie tussen drie niet bij naam genoemde Britse diplomaten, op de vredesconferentie van Cairo in 1921, als volgt: “This country will be badly governed”, “Why should it not be badly governed?”, “It ought to be badly governed”. Volgens de kritische Saddam-biograaf Said Aburish vormde deze schandelijk neerbuigende houding (Aburish spreekt zelfs van ‘this criminal attitude’) het begin van een historische kettingreactie die de grote tragedies van het Irak van de twintigste eeuw heeft mogelijk gemaakt, tot en met de Ba’thdictatuur van Saddam Hoessein. Desalniettemin was koning Faisal I (aan de macht gekomen door de grote inzet van Getrude Bell en T.E. Lawrence), itt. zijn twee opvolgers, zeker geen onbekwame leider. Hij had uiteindelijk het beste voor met het Iraakse volk (de kroon accepteerde hij zelfs met tegenzin, zeker omdat hij geen geboren Iraqi was, maar hij vond dat hij uiteindelijk zijn verantwoordelijkheid moest nemen, om nog iets te kunnen betekenen), maar hij had alleen, achteraf gezien, te weinig manoeuvreerruimte voor een eigen politieke koers. Wat hij wel voor elkaar heeft gekregen is dat Irak een sterk leger ontwikkelde, omdat hij oprecht vond dat Irak zichzelf zou moeten kunnen verdedigen, nu het zo’n speelbal was geworden van allerlei buitenlandse belangen. Naderhand beschouwd heeft dit leger voor vele grote rampen gezorgd, maar dat kon de in 1933 overleden Faisal op dat moment natuurlijk niet weten.
1932-‘Officiele onafhankelijkheid’ van Irak en toetreding tot de Volkenbond. Ondanks de nationalistische maar vrijblijvende retoriek van de in 1933 aangetreden half analfabete, zeer impulsieve en daardoor volstrekt onbekwame koning Ghazi, blijft Irak door ‘vriendschapsverdragen’ sterk aan de Britse belangen gebonden. Zo kan het geen zelfstandige buitenlandse politiek voeren, bezetten de Britten een aantal cruciale legerbases en blijft de olie-industrie in Britse handen, middels de Iraqi Petrolium Company, waarin het Britse Shell het meerderheidsaandeel bezit. Van een werkelijke onafhankelijkheid is dus geen sprake.
1936- In samenspraak met koning Ghazi pleegt de nationalistische generaal Bakr Sidqi een staatsgreep. Doel is om de Britten te verdrijven. Hikmet Suleiman wordt de premier van de nieuwe nationalistische regering. In 1937 wordt Bakr Sidqi echter vermoord door pro-Britse krachten in het Irakese leger en wordt Hikmet Suleiman afgezet.
Omstreeks 1937- 1939 Geboorte van Saddam Hoessein in het bedoeienen gehucht Al Awya (awya(t) betekent in het Arabisch ‘kronkelig’ of ‘niet recht door zee’, maar al-awya kan als plaatsnaam zeker vertaald worden als boevengehucht, ‘Crooktown’ volgens Said Aburish), vlakbij de stad Tikrit. Hoewel Soennitisch, vertegenwoordigt Saddam, vanwege zijn afkomst uit de Abdu Nassir clan (geconcentreerd rond Tikrit en Ramadi), de absolute onderklasse van de toen nog sterk tribale en aristocratische Irakese samenleving, in die dagen gedomineerd door een aantal vooraanstaande Soennitische families.Over zijn exacte geboortejaar bestaat onzekerheid, omdat er in die tijd geen ordentelijke burgerlijke stand bestond voor deze ‘achtergebleven’ tribale gehuchten. Waarschijnlijk is de latere dictator van Irak in 1939 geboren, al heeft hij zelf zijn geboortejaar veranderd in 1937. Dit, omdat hij getrouwd was met zijn waarschijnlijk oudere nicht Sayyida Tulfah al-Tikriti (zijn eerste vrouw en moeder van o.m Uday en Qusay), geboren in 1938, en volgens de locale tribale tradities zou het immers buitengewoon vernederend zijn om met een oudere vrouw in het huwelijk te stappen. Saddam heeft later overigens zijn achternaam laten veranderen in ‘al-Tikriti’. Zijn oorspronkelijke en volledige naam: ‘Saddam (Ystidam, Sadmah of as-Siddam in het standaard-Arabisch. Saddam is locaal dialect uit de omgeving van Tikrit) Husayn al-Majid al-Awyat’ betekent letterlijk (naar mijn eigen vertaling, maar met wat hulp van anderen): ‘Hij die verplettert (of ‘de verpulveraar’), zoon van Hoessein al-Majid uit Boevenoord’, een weinig flatteuze en ietwat ‘Don Corleone-achtige’ naam voor een president, al typeert het de persoon wel.
1939- Koning Ghazi overlijdt bij een auto-ongeluk. Deze doodsoorzaak is nog altijd omstreden. Volgens verschillende anti-koloniale Iraakse krachten (de latere Ba’thi’s, de nationalisten en de communisten) zat de Britse geheime dienst hierachter, vanwege zijn toegenomen populistische nationalisme, waardoor Ghazi een grote populariteit genoot bij de bevolking (zie de affaire Bakr Sidqi). Ghazi wordt opgevolgd door de minderjarige koning Faisal II. De zeer impopulaire maar uitgesproken pro-Britse prins Abd al-Ilah wordt als regent aangesteld.
1941- Pro-Nazistische staatsgreep van generaal Rashid Ali Al Kailani, en de ‘Gouden vierhoek’, zoals de nazistisch georiënteerde officieren zichzelf omschrijven. Hun belangrijkste steunpilaar is de voor de Britten naar Bagdad uitgeweken Groot-moefti van Jeruzalem Haj Amin al-Husayni, die warme persoonlijke relaties onderhield met Hitler en verschillende Nazi kopstukken als Hermann Goerring en Baldur von Shirach. De monarchie wordt afgeschaft, maar in hetzelfde jaar door de Britten weer hersteld, middels een groot militair offensief. Luchtsteun van Nazi Duitsland blijft uit, waardoor Rashid Ali zonder al te veel moeite verdreven wordt. De Britten bezetten het land. Een klein, maar niet onbelangrijk detail is dat een van de betrokken militairen, Khairallah Tulfah, die ondanks zijn eenvoudige komaf het had gebracht tot onderofficier, na vijf jaar gevangenisstraf oneervol wordt ontslagen uit het leger. Hij wordt onderwijzer in Tikrit en schrijft het nazistisch geïnspireerde pamflet: ‘De drie dingen die door God nooit geschapen hadden mogen worden; Perzen, Joden en vliegen’. Deze marginale randfiguur was de oom, voogd en latere schoonvader van Saddam Hoessein en wellicht de meest vormende persoon uit de jeugd van de latere dictator.
Ook na de Tweede Wereldoorlog wordt de Britse bezetting min of meer in stand gehouden. De coup van de Gouden Vierhoek is echter een belangrijke inspiratiebron voor de oprichting van de Ba’thpartij in Syrië in 1947 (Ba’th betekent in het Arabisch herrijzenis of Renaissance). Belangrijkste ideoloog is de Syrische christen Michel Aflaq (1910-1989). Aflaq, die in de jaren dertig aan de Sorbonne Universiteit in Parijs studeerde, raakte zeer onder de indruk van Adolf Hitler en Benito Mussolini (zo liet hij zichzelf weleens ‘Il Duce’ noemen), waarop hij zijn latere ideeën baseerde, die hij uiteenzette in Fi Sabil al-Ba’th, Damascus, 1941, het ‘oergeschrift’ van het Ba’thisme. Hierin omschreef hij de kern van zijn ideologie onder meer als volgt: “Nationalism is love before anything else. He who loves doesn’t ask for reasons. And if he were to ask, he would not find them. He who cannot love except for a clear reason, has already had this love wither away in himself and die”. Hoezeer Michel Aflaq was geïnspireerd door het Europese fascisme blijkt uit twee andere citaten: “The Leader, in times of weakness of the ‘Idea’ and its constriction, is not one to substitute numbers for the ‘Idea’, but to translate. numbers into the ‘Idea’; he is not the ingatherer but the unifier. In other words he is the master of the singular ‘Idea’, from which he separates and casts aside all those who contradict it”, en “In this struggle we retain our love for all. When we are cruel to others, we know that our cruelty is in order to bring them back to their true selves, of which they are ignorant. Their potential will, which has not been clarified yet, is with us, even when their swords are drawn against us”. Hoewel er zelfs nu nauwelijks aandacht is besteed, in ieder geval de Nederlandstalige media, aan de ideologische wortels van de Ba’thpartij, laat staan aan een weliswaar intellectuele maar obscurantistische denker als Michel Aflaq (behalve in een recente uitvoerige publicatie van de Vlaamse VRT journalist Jef Lambrecht, De zwarte wieg; Irak, nazi’s en neoconservatieven, uit 2003), blijkt uit vrijwel alle toespraken van Saddam Hoessein hoezeer hij door zijn ideologische leermeester beïnvloed was. “It was Mr. Aflaq who created the party, not I”, zei hij bijvoorbeeld in een van zijn laatste speeches, vlak voor zijn val op 9 april 2003. Veel Iraakse ballingen spreken immers niet voor niets van de ‘Aflaqite Republic’ wanneer zij de ‘Saddamistische staat’ bedoelen. Verder spreken de vele in Bagdad opgerichte groteske monumenten ter ere van Michel Aflaq voor zich.
1948 en 1952- In 1948 wordt in het Engelse Portsmouth door de Iraakse regering, in de persoon van premier Nuri al Sa’id (de machtigste Iraakse politicus onder de monarchie), een overeenkomst met de Britten gesloten over de olie-industrie. Feitelijk komt het er op neer dat de Britse belangen veilig worden gesteld (en natuurlijk de belangen van de toenmalige heersende elite van Irak). Een grote meerderheid van de Iraakse bevolking accepteert dit niet en komt in opstand, in de zogenaamde al-Wathbah Intifadah. Deze opstand wordt bloedig neergeslagen. Wanneer in 1952 deze overeenkomst wordt verlengd volgt er een nog veel grotere Intifadah (voor de Iraqi’s bekend als De Intifadah). Een jaar lang ligt het hele land plat door algemene stakingen, met name in de olie-industrie en de spoorwegen. De drijvende kracht achter de onlusten is de Irakese Communistische Partij (ICP), die een sterke machtsbasis heeft in het olierijke Shiietische zuiden, vooral in Basra, de tweede stad van Irak. Hoewel officieel verboden (zo werd de oprichter Fahd in 1948 door de Britse geheime dienst vermoord) was deze in 1934 opgerichte partij, ooit de oudste en meest invloedrijke Marxistische beweging van het hele Midden-Oosten. Ook had de ICP een grote aanhang onder de toen nog talrijke Irakese joden, die echter na 1948 en na de latere Ba’threvolutie van 1968 grotendeels naar Israël zijn gevlucht (de van oorsprong Irakese Israëlische filmmaker Samir heeft een indrukwekkende documentaire gemaakt over de vergeten geschiedenis van de Iraakse Joodse communisten, Forget Baghdad, een van de winnaars van het IDFA 2002, Amsterdam).
1953- Koning Faisal II bestijgt op achttienjarige leeftijd de Irakese troon. Hoewel hij weinig de kans heeft gehad tot zijn zonder meer tragische dood in de revolutie van 1958, blijkt dat hij zich niet weet te ontpoppen tot een goede en verstandige leider van Irak (wat zijn grootvader Faisal I zeker wel was, ondanks de door de Britten opgelegde beperkingen). De machtigste personen van Irak blijven de door het volk gehate prins Abd al-Ilah, de ‘meesterintrigant’ Nuri al-Sa’id en op de achtergrond natuurlijk de Britten.
1955- Premier Nuri al-Sa’id sluit het zogenaamde ‘Bagdadpact’ met Turkije en Pakistan, onder auspiciën van de Britten en met sterke steun van de VS. Doel is om de invloed van de Sovjet Unie in het Midden Oosten tegen te gaan. De ‘Pan-Arabische’ nationalistische Egyptische president, Gamal Abd an-Nasser (die een sterke steun genoot van de Sovjet Unie), begint een agitatiecampagne tegen het Bagdadpact. Het Iraakse leger en verschillende oppositiekrachten, zowel de ‘rechtse nationalisten’ (waaronder de marginale maar militante Pan-Arabische Ba’thpartij’ van de Syriërs Michel Aflaq, Salah Eddine al-Bitar en Sati Husri), als de ‘linkse’ Irakese Communistische Partij, kunnen zich goed vinden in de retoriek van Nasser.
Zij zagen hun eigen regeringsleiders als stromannen van de westerse belangen en vijandig tegenover het ideaal van de ‘Pan-Arabische eenheid’, al dan niet volgens socialistisch model (daarover waren de meningen zeer verdeeld). Voorts wil de Irakese oppositie, zowel ‘links’ als ‘rechts’, een eventuele interventie als de coup van 1953 in buurland Iran vermijden. De eerste democratisch gekozen premier van Iran, de liberaal nationalistische Dr. Mohammed Musaddiq, wilde in 1951de olie-industrie nationaliseren, maar werd door een CIA gesteunde staatsgreep in 1953 afgezet. De Shah kon vanuit zijn ballingschap in Londen terugkeren, om zijn autoritaire, antidemocratische, maar pro-westerse bewind weer te herstellen.
1958- De Iraakse onafhankelijkheidsrevolutie die leidt tot de invoering van de Republiek Irak. Het leger grijpt de macht, middels de groep van de ‘Vrije officieren’, naar voorbeeld van Nasser, die onder de noemer ‘Vrije officieren’ koning Farouk in 1952 van de troon stootte en de Britse invloed eveneens wist uit te bannen. Koning Faisal II, de voormalige regent prins Abd al-Ilah en de pro-Britse premier Nuri al-Sa’id worden op een gruwelijke wijze vermoord. Praktisch de hele koninklijke familie wordt uitgeroeid, op een paar in het buitenland wonende telgen na. De prins en Londense bankier Sharif Ali Bin al-Hoessein, nu actief in het overkoepelende oppositieorgaan INC en aanvoerder van de Irakese ‘Constitutional Monarchy Party’, is bijvoorbeeld een van de weinige overlevenden. De Britten worden verdreven en raken hierdoor Irak voor goed kwijt. Onder leiding van brigadegeneraal Abdul Karim Qasim wordt er een militaire junta geïnstalleerd die sterk op de Sovjet Unie is gericht. Irak treedt uit het Bagdadpact, waardoor dit pact betekenisloos wordt en daarna wordt opgeheven. De toen nog machtige maar clandestiene Irakese Communistische Partij krijgt beperkte politieke vrijheden. De olie-industrie wordt genationaliseerd. Hierdoor bloeit de economie van Irak op. De belangrijkste doelstelling van president Qasim is om Irak te moderniseren, een programma dat hij met keiharde hand uitvoert. Politieke tegenstanders van het regime worden vervolgd, gemarteld en geëxecuteerd. Uit Qasims regeringsperiode dateren ook de eerste gewapende acties tegen de Koerdische separatisten van Mullah Mustafa Barzani. De Irakese intellectuele elite begint, vanwege de toegenomen repressie, geleidelijk aan het land te verlaten. President Qasim is de belangrijkste initiatiefnemer tot de oprichting van de OPEC, iets wat door de westerse mogendheden met lede ogen wordt aangezien. Hoewel Qasim een harde dictator was is hij achteraf gezien wellicht het meest populaire staatshoofd van Irak geweest gedurende de twintigste eeuw.
Verder doet Qasim in 1961 een poging om het Emiraat Koeweit op te eisen, toen net onafhankelijk geworden van Engeland. Koeweit was ooit door de Britten als een aparte entiteit gevestigd (al in 1871), om het toen nog Osmaanse Irak de toegang tot de Perzische Golf te belemmeren (de monding van Eufraat en de Tigris, de Shatt al-Arab, werd immers gedeeld met Iran, in 1871 nog het Perzische Keizerrijk van de Kadjaren (niet te verwarren met de latere Pahlavi’s, van de laatste Shah. Na het ontstaan van de moderne staat Irak is over de Shatt al-Arab een voortdurende strijd gevoerd, tussen het ‘revolutionaire Perzië’ van de Pahlavi’s en de achtereenvolgende regimes in Bagdad). Door de Britse politiek, inzake Koeweit, werd voorkomen dat het olierijke gebied van Irak, ook als hier in de toekomst een nationale staat zou ontstaan, een regionale economische ‘supermacht’ zou worden, vanwege de olie-export. Hoewel, kijkend naar de kaart ( zie bovenstaande afb.) Irak een vrije toegang tot de Perzische golf lijkt te hebben, behoren alle territoriale wateren en vaargeulen aan Koeweit of Iran (de cruciale eilanden, Warba en Bubiyyan, vlak voor de kust van de Irakese havenstad Umm Qasr, zijn toentertijd welbewust toebedeeld aan Koeweit). Qasim doet een poging om deze blokkade op te heffen maar faalt. De vestiging van een grote Britse troepenmacht in Koeweit (later vervangen door troepen van de Arabische Liga) laten de Irakese president van zijn claim afzien.
1959- Mislukte moordaanslag op president Qasim. Een van de plegers is de jonge Saddam Hoessein, op dat moment een huurmoordenaar in dienst van de toen nog steeds marginale, maar radicaal nationalistische en vooral zeer anticommunistische Ba’th militie. Hij vlucht achtereenvolgens naar Syrië en Egypte. In deze tijd wordt hij ‘ontdekt’ door de ideologische leider van de Ba’th Michel Aflaq (waarvan hij het een en ander krijgt aan politieke scholing), wat het begin is van zijn weg naar de top van de Pan-Arabische Ba’thbeweging. In Cairo leggen Irakese Ba’thi’s contact met de CIA. De Amerikanen staan hier welwillend tegenover, omdat zij vrezen voor de vorming van een communistische staat in het olierijke hart van het Midden-Oosten. Saddam Hoessein is in die tijd een graag geziene gast op de Amerikaanse ambassade van Cairo.
1963- Staatsgreep van de Irakese tak van de Ba’thpartij (‘Arabic Ba’thist Socialist Leadersparty’, ABSLP, die toen nog niet meer dan driehonderd leden kende), met behulp van de CIA. President Qasim wordt geëxecuteerd. Met name de communisten worden massaal afgeslacht. In Bagdad worden er vele politieke moorden gepleegd zoals nog nooit tevoren in Irak gezien was, niet in de laatste plaats opgedragen door Saddam Hoessein, toen leider van de Nationale Garde (Haras al-Qawmi), de paramilitaire tak van de Ba’thpartij. Het vroegere koninklijke paleis wordt ingericht als gevangenis. In dit zogenaamde ‘al-Qasr an-Nihayyah’ (het ‘Paleis van het Einde’) sterven vele Iraki’s de marteldood. De terreur van de rechts-radicale Ba’thi’s is echter zo extreem dat het leger, waarin vooral ‘conservatieve’ krachten een rol spelen en dus tegenstander van het radicalisme van de Ba’thpartij, hetzelfde jaar ingrijpt en hen de macht ontzegt. De nieuwe president van Irak wordt de ‘Nasseristische’ generaal Abd Al-Rahman Arif. Prominente Ba’thi’s, zoals Saddam Hoessein, worden gevangen gezet. Arif begint voorzichtige democratische politieke hervormingen. De modernisering van Irak, begonnen onder Qasim, wordt met harde hand voortgezet. In 1966 komt Abd Al-Rahman Arif om bij een helikopterongeluk en wordt opgevolgd door zijn broer Abd as-Salam Arif. Hij ontslaat de liberale premier Abdul Al Bazzaz, waardoor er een einde komt aan het geleidelijke democratiseringsproces.
1967-Nederlaag tegen Israël. Overal in de Arabische wereld laaien hevige gevoelens van frustratie en nationalisme op. Irak maakt hierop geen uitzondering. Onder druk van de publieke opinie laat president Arif vele radicale Arabische nationalisten vrij, waaronder kaderleden van de Ba’thpartij.
1968- De tweede Ba’th-coup, de zogenaamde ‘Bloedeloze Revolutie’, of ‘Glorieuze 17 juli Revolutie’, wederom met steun van de CIA (de contactman tussen de Ba’thi’s en de Amerikanen was een zekere Lloyd Anderson, gevierd CIA agent). Zonder al te veel geweld veroveren de Ba’thi’s het presidentiele paleis en wordt Abd as-Salam Arif op een vliegtuig naar het buitenland gezet. Generaal Ahmed Hasan Al Bakr wordt de eerste Ba’th president van Irak. Saddam Hoessein wordt vice-president van de ‘Revolutionaire Commando Raad’ van de Ba’thpartij, maar al snel ook vice-president van het land. Saddams eerste politieke daad in deze functie is de publieke ophanging van dertig Irakese joden in 1969, op grond van vermeende spionage voor Israël. Overigens laten de Ba’thi’s, direct na de coup, hun pro-Amerikaanse koers varen en oriënteren ze zich op de Sovjet Unie. De communisten krijgen een regeringspost aangeboden in het zogenaamde ‘Progressief Nationaal Front’, samen met de Marxistische ‘Popular Union of Kurdistan’ (de Koerdische Volksunie, oftewel PUK). Een aanzienlijk deel van de Communistische Partij weigert echter om met de Ba’th samen te werken. Zij gaan ondergronds en plegen in de loop van de jaren zeventig veel aanslagen op Ba’thistische doelen (voornamelijk de volgelingen van de in 1970 geëxecuteerde dissidente communist Aziz al Hajj, die onder ballingen in Nederland nog steeds een grote aanhang heeft). De coalitie met de ‘pro-Russische’ factie van de communistische partij levert Irak een goede relatie met de Sovjet Unie op, hoewel er in die tijd ook hechte banden zijn met Frankrijk (zo leverde Frankrijk de Mirage vliegtuigen, essentieel voor de Irakese luchtmacht en verschafte het de onderdelen voor de Irakese kerncentrale van Osirak, in 1981 door Israël gebombardeerd). De toenmalige Franse premier Jacques Chirac omschreef in de jaren zeventig Saddam Hoessein overigens als en ‘Arabische de Gaulle’. Dit ingewikkelde gegoochel met koude oorlogsmachten kan voor een buitenstaander vreemd overkomen, maar begrepen moet worden dat Irak in die tijd, samen met Indonesië en India, de voorzitter was van de zogenaamde ‘Unie van Ongebonden Landen’ (gezien in de context van de koude oorlog). Bovendien bestaat er in de Irakese politieke traditie de gewoonte om gelegenheidscoalities te sluiten. Zo sloten bijvoorbeeld de twee belangrijkste Koerdische partijen, de PUK en de KDP, bij tijd en wijle een pact met de Ba’thpartij, om de concurrent dwars te zitten. Verder waren verschillende mogendheden natuurlijk buitengewoon gretig naar goede betrekkingen met Irak vanwege de grote oliereserves, iets wat in de hele geschiedenis van Irak in de twintigste eeuw altijd een belangrijke rol heeft gespeeld.
De vice-president Saddam Hoessein krijgt in de loop van de jaren zeventig echter steeds meer macht, ten koste van president Hasan Al Bakr. Met name de veiligheidsdiensten staan volledig onder zijn controle, zoals de ‘Mukhabarat’, de beruchte Irakese geheime dienst (vooral opgeleid door de Russische KGB, de Oost-Duitse Stasi en de Roemeense Securitate). Het ‘Paleis van het Einde’ wordt weer in ere hersteld. Overigens begint Saddam in deze tijd al aan zijn gewoonte om binnen een veiligheidsdienst weer een nieuwe op te bouwen, om de bestaande organisatie te controleren. Zo wordt er binnen de Mukhabarat de ‘Amm al-Khass’ opgericht, om naar verloop van tijd weer gecontroleerd te worden door de ‘Amm al-Amm’. De tijdens de afgelopen Irakoorlog veelbesproken ‘Fedayyeen Saddam’ is hier in feite het laatste uitvloeisel van. Uiteindelijk worden de ICP en de PUK uit het Progressief Front gezet. Op last van Saddam Hoessein worden de communisten massaal vervolgd, zelfs tot in het buitenland, waarbij vele kopstukken van de vroegere ICP worden geliquideerd (bijv. in een beruchte moordaanslag in een Londens ziekenhuis). Ook wordt de top van de radicaal Shiietische islamitische ‘Dawa-partij’ (de ‘moeder aller Hizbollahs’) volledig uitgeroeid. De leider van de Dawa, Ayatollah Mohammed Bakr as-Sadr, de oom van de geestelijk leider Muqtada as-Sadr, die tegenwoordig veel van zich doet spreken, wordt vermoord middels het inslaan van een spijker in zijn schedel. Vele Shiieten worden de grens over gezet naar Iran, vanwege hun gebrekkige ‘loyaliteit’ aan de ‘Arabische zaak’. Het zouden immers geen ‘pure Arabieren’ zijn, maar ‘Perzische verraders’. Aangetekend moet worden dat de meeste Iraakse Shiieten volstrekt seculier zijn, tot op de dag van vandaag, althans dat persoonlijke religieuze overtuigingen niet politiek gebruikt mogen worden (de overgrote meerderheid van de Irakese Shiietische clerus deelt deze mening. De in 1991 overleden en waarschijnlijk door Saddam vermoorde Groot Ayatollah Abdel Kassem Al Khoey van Najaf, voorganger van de huidige Groot Ayatollah Ali Seyyed Sistani, stond immers bekend als een zeer verlicht en liberaal denker). Zo hadden de communisten bijvoorbeeld de grootste aanhang onder de Shiietische bevolkingsgroep. Irak verandert in de jaren zeventig echter in een politiestaat, waarin niets anders meer getolereerd wordt dan de ideologie van de Ba’th. Dictatoriaal bestuurde buurlanden, zoals het Saoedi-Arabië van het Wahabitische koningshuis, het Iran van de Shah en het Syrië van president Hafez al-Assad (waar N.B. de Ba’thpartij ook aan de macht is), vallen hierbij in het niet. Kanan Makiya, Iraks belangrijkste dissidente schrijver, heeft al in de jaren tachtig overtuigend aangetoond, in zijn indrukwekkende relaas Republic of Fear (vooralsnog het grote standaardwerk over het Irak van de Ba’thpartij), dat de Irakese Ba’thistische staat veel meer overeenkomsten had met het Duitsland van Adolf Hitler en de Sovjet Unie van Josef Stalin dan met een doorsnee ‘derdewereld dictatuur’.
Wel maakt Irak in de loop van de jaren zeventig een grote economische bloei door en geldt het als een van de meest ontwikkelde landen van de regio. Verschillende ontwikkelingsprogramma’s zijn buitengewoon succesvol, vooral het grootschalige onderwijsproject. In 1977 ontvangt Saddam Hoessein zelfs een onderscheiding van de UNESCO (de zogenaamde ‘Kropeska Award’) voor zijn strijd tegen het analfabetisme, met name met dat van vrouwen. Er moet echter worden aangetekend dat dit een feitelijke voortzetting is van het beleid van de presidenten Qasim en de gebroeders Arif (de politiek van modernisering middels de ‘ijzeren vuist’).
1971-1975 Conflict met Iran en de Koerden. De pro-westerse Iraanse Shah, Mohammed Reza Pahlavi, ziet zijn kans schoon en eist van het door de vele revoluties verzwakte Irak de strategische waterweg naar de Perzische Golf op, de Shatt Al Arab, de gedeelde grens met Iran. Voorheen werd deze strategische uitvoerroute van olie min of meer gedeeld. Tegelijkertijd beginnen de Koerden in het noorden, met steun van de Shah en de Verenigde Staten, een guerrillaoorlog tegen het onderdrukkende Ba’thbewind in Bagdad (hoewel de CIA uitgebreide steun had geleverd aan de machtsgreep van de Ba’th waren zij op dat moment weer een beetje uitgekeken op deze beweging, vanwege de steeds betere betrekkingen met de Russen). De Iraakse regering slaagt er niet in om zonder meer de strijd te winnen van de KDP (Koerdistan Democratische Partij, dus niet ‘Koerdische’ omdat er ook veel christelijke groeperingen bij betrokken zijn) van Mullah Mustafa Barzani en zijn ‘Peshmerga’s’ (de Koerdische partizanen). Uiteindelijk weet vice-president Saddam Hoessein een compromis met de Shah te sluiten. Dit wordt beklonken in het ‘Verdrag van Algiers’ in 1975. De rechten over de Shatt al-Arab gaan naar Iran, terwijl Iran en Amerika de Koerdische opstand laten vallen. Vertegenwoordiger van Amerika is Henry Kissinger, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken. De Koerden noemen het Verdrag van Algiers nog altijd het ‘Eerste Verraad van Amerika’. Grote delen van de Koerdische bevolking worden gedwongen hun dorpen te verlaten en naar kampen in Zuid Irak gedeporteerd, in de beruchte ‘herhuisvesting programma’s’. Dit ter bevordering van de ‘Revolutionaire Arabiserings-campagne’ van het noorden, waarbij vele Arabische Soennieten (waaronder vooral veel Ba’th loyalisten) op grote schaal gedwongen worden te verhuizen naar overwegend Koerdische steden, als Mosul en Kirkuk.
1979- Saddam Hoessein wordt president van Irak. Ahmed Hasan Al Bakr wordt, vanwege zijn ‘zwakke gezondheid’, rigoureus met pensioen gestuurd. Er volgt een zuivering binnen de top van de Ba’thpartij, waarbij zo’n driehonderd prominente partijleden het leven laten. De ‘Pan-Arabische’ en ‘linkse’ krachten binnen de Ba’thpartij worden volledig geëlimineerd. Op het voor deze gelegenheid speciaal bijeengeroepen partijcongres, spreekt Saddam Hoessein de historische woorden: “Wij hebben geen Stalinistische methodes nodig om ons van verraders te ontdoen; wij hebben onze eigen Ba’thmethodes”. Videobeelden van dit congres worden, naast uitgezonden op de Irakese staatstelevisie, naar de verschillende Ba’thorganisaties in Arabische landen gestuurd (Syrië, Jordanië, Libanon en Egypte), zodat er geen twijfel meer kan bestaan wie nu de leider van de beweging is. Saddam eist van de zijn getrouwe partijleden dat ze persoonlijk de executies uitvoeren, zodat zij zich geheel aan hem binden en dus medeschuldig zijn. Onder hen bevinden zich o.m. Saddams halfbroers Barazan, Watban en Sabawi, zijn neef en broer van zijn vrouw Adnan Khairallah Tulfah (op last van Saddam in 1989 uiteindelijk vermoord), zijn achterneef Ali Hassan al-Majid (‘Ali Chemicali’), Taha Yassin Ramadan, Izzat Ibrahim al-Dhoury, Mohammed Said as-Sahaf (de laatste Iraakse minister van Informatie) en Tariq Aziz. Rond Saddam Hoessein ontstaat er een persoonlijkheidscultus die in de tweede helft van de twintigste eeuw slechts haar equivalenten kent in het China van Mao Zedong, het Noord Korea van Kim Il Sung en het Roemenië van Nicolae Ceaucescu.
1980-1988 Irak/Iran oorlog, de eerste golfoorlog. Irak valt Iran binnen. Saddam Hoessein grijpt zijn kans om van het door de Islamitische Revolutie verzwakte Iran de rechten over de Shatt Al Arab weer op te eisen (die Irak was kwijtgeraakt door het verdrag van Algiers in 1975). Voorts wil hij de etnisch Arabische en olierijke provincie Khuzestan ‘bevrijden’ (‘Arabistan’, volgens de Ba’th retoriek). De nieuwe Iraanse ‘islamistische’ revolutionaire leider, de Ayatollah Ruhollah Khomeiny, roept echter een Heilige Oorlog uit tegen het ‘Goddeloze Socialistische Ba’thregime in Bagdad’, waardoor hij de oorlog onnodig lang heeft gerekt. Als legitimatie van zijn kant roept hij op tot de ‘bevrijding’ van de onderdrukte Shiietische bevolking van Zuid-Irak. Aanvankelijk voert Saddam Hoessein zelf het opperbevel over de strijdkrachten uit. Toch blijkt hij zijn strategische gaven sterk te overschatten. Uiteindelijk is Iran steeds meer aan de winnende hand en dwingt een aantal Irakese generaals Saddam om de strategische beslissingen aan hen over te laten, om nog te redden wat er te redden valt. Saddam geeft hier noodgedwongen aan gehoor, hoewel na de oorlog al deze generaals om het leven worden gebracht. Een van de grote helden uit dit conflict is generaal Maher Abdul al-Rashid geweest. Hij dwong Saddam, met getrokken revolver, om het opperbevel naast zich neer te leggen, en de leiding aan hem over te dragen. Dankzij hem hebben zich er minder grote excessen afgespeeld tijdens deze oorlog dan Saddam wellicht van plan was. Generaal al-Rashid is na de oorlog echter vermoord door de Mukhabarat. Zijn positie is in veel opzichten vergelijkbaar met die van Maarschalk Zjoekov van het Rode Leger onder Stalin tijdens WO II, die aanvankelijk ten koste van Stalin het opperbevel voerde, maar later eveneens werd weggezuiverd.
Overigens waren de meeste van deze generaals afkomstig uit de traditionele officierenklasse van de Irakese samenleving, die ook in de tijd van het Osmaanse Rijk de bestuurlijke elite van Irak vormden (onder de Sultan kwam het ambtelijke apparaat traditioneel uit deze in regel ‘conservatieve’ aristocratische klasse voort). Hoewel Soennitisch Arabisch, had deze maatschappelijke bovenlaag het weinig op met de ‘riool-elite’ (deze term is ontleend aan de Britse historicus Allan Bullock, uit zijn beroemde dubbelbiografie van Hitler en Stalin, maar zeker ook toepasbaar voor het Irak van die tijd) van de Ba’thpartij en de kliek rond Saddam Hoessein, vooral afkomstig uit de ‘achtergebleven’ gebieden van Tikrit, Fallujah, Baquba en Ramadi, in het gebied van de nu veelbesproken ‘Soennitische driehoek’. Er bestond dus nogal een verschil tussen het reguliere leger en gewapende partij activisten, als de ‘Republikeinse Garde,’ de ‘Speciale Republikeinse Garde’ en de latere ‘Fedayyeen Saddam’ (de vergelijking met bijvoorbeeld de aan de Nazi partij gebonden Waffen SS enerzijds en de reguliere Wehrmacht anderzijds gaat in dit geval zeker op).
Irak wordt , vanwege de steeds groter wordende verliezen, uitgebreid gesteund door Amerika. De VS willen wraak nemen op Iran na de dramatisch verlopen gijzelingsactie van de Amerikaanse ambassade in Teheran, tijdens de islamitische revolutie. Naast het verstrekken van satellietfoto’s van de Iraanse stellingen, ontvangt Irak preparaten voor biologische wapens (bijv. anthrax, hoewel zeventig procent van de basismaterialen van de chemische wapens, zoals de gifgassen tabun en sarin, afkomstig waren uit Duitsland en zelfs voor een klein deel uit Nederland, geleverd door handelaar in chemicaliën Frans van Anraath, maar onder verantwoordelijkheid de toenmalige staatssecretaris van buitenlandse handel Frits Bolkestein, die in 1983 namens het kabinet Lubbers I een lucratieve handelsdeal sloot met het Iraakse Ba’th regime), met goedkeuring van de Amerikaanse regering, in een tijd dat Irak al chemische wapens had ingezet op Iraanse troepen (overigens op expliciet bevel van Saddam Hoessein; de Irakese legertop was hier immers uitgesproken tegen). De speciale gezant van de regering Reagan voor Saddam Hoessein is Donald Rumsfeld, de huidige Amerikaanse minister van defensie. De Irak/Iran oorlog kost een miljoen slachtoffers aan beide kanten. Uiteindelijk leidt deze oorlog slechts tot een patstelling, zonder dat een van beide partijen iets heeft bereikt.
Wel roept Saddam na afloop de overwinning uit. Hij laat hiervoor zelfs een kolossaal monument oprichten, de zogenaamde Victory Arch, het monument van de gekruiste zwaarden, uitgevoerd door twee van Iraks beroemdste beeldhouwers (Khalid al-Rahal en Mohammed Ghani Hikmet), maar ontworpen door Saddam Hoessein zelf. Een veelzeggend detail is dat er in dit ‘kunstwerk’ echte helmen zijn verwerkt van gesneuvelde Iraanse soldaten, meegenomen van het front en allen voorzien van een kogelgat.
1988- Het jaar van de ‘Anfal operaties’, de genocide campagne op de Koerden. Saddam Hoessein neemt wraak op de Koerden op ongekende schaal, omdat zij zich de afgelopen jaren grotendeels achter Iran hadden opgesteld. Door de Koerden van Noord Irak wordt de ‘Anfal’ (oorspronkelijk een Soera uit de Koran, door de Ba’thi’s als codenaam gebruikt voor deze genocide) gezien als de ‘Holocaust’ op het Koerdische volk. 180.000 Koerden komen om, de meerderheid door massa-executies, maar een groot gedeelte ook door gifgasaanvallen, waarvan de getroffen stad Halabdja het meest berucht is geworden, omdat dit uitgebreid is geregistreerd door de internationale pers. Dit geschiedde overigens met gas dat uit Duitsland afkomstig was. Hoe belangrijk Halabdja en de minder bekende vergaste stad Goeptapa (waar geen beelden van bestaan, maar slechts enkele getuigenverklaringen) en vele dorpen die ook een gifgasaanval over zich heen hebben gehad ook geweest zijn, blijft de kern van de Anfal toch de massale liquidatie van hele Koerdische gemeenschappen, die de dood vonden in massagraven in het zuiden van Irak. Nadat de inwoners van complete dorpen werden geconcentreerd in militaire forten langs de Iraanse grens (zoals in het beruchte Fort Koratoe, dat als ‘doorgangskamp’ functioneerde), werden deze vervolgens naar de zuidelijke woestijn afgevoerd, vlakbij de Saoedische grens, waar zij de dood vonden in massagraven, met name in de afgelegen woestijngebieden van de provincie al-Muthanna, waar overigens nu Nederlandse militairen zijn gestationeerd. Vreemd genoeg horen wij hier niets over in de Nederlandse media, terwijl juist hier Saddams grootste massagraven liggen. Getuigen zijn er namelijk genoeg. Saoedische grensbewoners hebben inmiddels vele verklaringen afgelegd over het geknal van deze massa-executies. Ook is een Irakese Bedoeienen familie (Arabisch dus) erin geslaagd om een nog levend Koerdisch slachtoffer uit een massagraf te halen, bij wie hij kon onderduiken. Het betrof de toenmalige twaalf jaar oude Koerdische jongen ‘Taimoer’ (pseudoniem), nu een van de belangrijkste getuigen in de kwestie ‘Anfal’.
Saddam Hoessein benoemt zijn achterneef, ‘Generaal’ Ali Hassan al-Majid (‘Ali Chemicali’, vandaar deze bijnaam, overigens oorspronkelijk slechts een locale politieagent uit Tikrit) tot gouverneur van Koerdistan, om deze volkerenmoord te voltrekken. Een grote tragedie is dat vele Koerden zelf hebben meegewerkt aan deze genocide. Zij vormen de beruchte ‘Djash milities’, loyaal aan de Ba’th, en assisteren in de massamoord op hun eigen volksgenoten (‘Djash’ betekent ‘ezelsveulen’ in het Koerdisch). In het Amerikaanse congres gaan veel stemmen op om Irak, na ‘Halabdja’ (de totale impact van de Anfal was toen nog in het Westen onbekend), te boycotten. Bush senior spreekt echter zijn presidentiele veto uit. Irak is immers een begunstigde handelspartner. Verder schrijft in 1989 het Army War College in Washington een ‘analyse’, waarin getracht wordt aan te tonen dat de vergassing van Halabdja het werk van Iran was.
1990-1991 De Koeweitcrisis en de tweede golfoorlog. Irak valt Koeweit binnen. Hoofdreden van deze invasie is de Irakese beschuldiging aan Koeweit dat het de olieprijzen zou devalueren, tegen de OPEC afspraken in. Verder zit Irak met een enorme schuldenlast na de desastreuze oorlog met Iran. Ook speelt de oude claim op Koeweit een rol, althans voor de legitimatie van deze inval (zoals die van president Qasim uit 1961, maar ook al eerder door de Hashemitische koningen, om de eilanden Warba en Bubiyyan, die de Irakese kust blokkeren, inzake de vrije afvoer van olie. Saddam stelt Ali Hassan al-Majid aan als gouverneur van Koeweit. Onder zijn leiding wordt het steenrijke oliestaatje binnen een half jaar volkomen leeggeplunderd. Honderden Koeweiti’s worden vermoord. Hoewel Amerika willens en wetens het verhaal de wereld in stuurt dat de Irakezen op grote schaal couveuse baby’s zouden hebben vermoord (dit verhaal bleek achteraf een propagandistische leugen), verklaart een niet onbelangrijke ooggetuige (de Koeweitse mensenrechtenactivist en verzetsstrijder Khalid Nasir as-Sabah, een lid van de koninklijke familie, maar die zich altijd heeft verzet tegen de dictatuur van zijn eigen verwanten en meermalen is opgekomen voor de rechten van bijvoorbeeld de zwaar gediscrimineerde Palestijnse minderheid in zijn land)dat Koeweit binnen de kortste keren was veranderd in een soort bizarre kruising van een ‘slachthuis en een schijthuis’. Internationaal onderzoek heeft aangetoond dat de helft van de Koeweitse bevolking nog steeds lijdt aan ernstige psychologische aandoeningen, veroorzaakt door de trauma’s van de invasie van 1990.
Hoewel het Ba’thbewind voor die tijd de mensenrechten niet minder schond, is de wereld opeens te klein om Saddam Hoessein scherp te veroordelen. President Bush en de Britse premier Margaret Thatscher staan aan de voorste linies. Onder leiding van Amerika wordt er een mondiale coalitie gevormd ter ‘bevrijding van Koeweit’, hoewel Koeweit voor die tijd zuchtte onder de dictatuur van de Emirdynastie as-Sabah. Saillant is bijvoorbeeld dat de Koeweitse vrouwenbeweging na de golfoorlog hoopvol steun zocht bij de Amerikaanse regering. Zij kregen echter nul op het rekest, omdat de Koeweitse vrouwen simpelweg niet meer interessant waren.
Met een groot militair offensief verdrijft Amerika Irak weer uit Koeweit. Hoewel Saddam Hoessein de overwinning uitroept in de ‘Umm al-Marik’ (de ‘Moeder aller Veldslagen’), wordt binnen twee maanden het Iraakse leger verpletterend verslagen. Ondanks de suggestie van generaal Norman Schwarzkopf op zijn beroemde persconferenties dat het om een ‘schone oorlog’ gaat, is de gehele infrastructuur van Irak kapotgebombardeerd (ziekenhuizen, elektriciteitscentrales, bruggen over de grote rivieren en waterzuiveringsinstallaties), met rampzalige gevolgen voor de bevolking. Verder is er door de Amerikanen, willens en wetens, verarmd uranium gebruikt. Naast dat vele Amerikaanse golfoorlogveteranen hier nog grote problemen van ondervinden (het zogenaamde ‘golfoorlogsyndroom’), worden er tot op de dag van vandaag in de regio van Basra opvallend veel zwaar gehandicapte kinderen geboren.
Ook vindt er, na de militaire nederlaag, de zogenaamde ‘Grote Intifadah’ plaats. Deze begint in Basra, op initiatief van het Irakese leger, dat halsoverkop Koeweit is ontvlucht. Het startsein van deze Intifada wordt gegeven door de legendarische tankcommandant Abu Haidar, die zijn mannen de opdracht geeft om het grote portret van Saddam op het centrale Sa’ad plein in Basra aan puin te schieten. Abu Haidar is waarschijnlijk gevallen tijdens de Intifadah. Het Iraakse volk komt massaal in opstand tegen het gehate Ba’thbewind van Saddam Hoessein, aangemoedigd door George Bush sr: “But there is another way to stop the bloodshed. The Iraqi military forces and the civilians have now the chance to get rid of their brutal dictator and force him to step aside. This is the day of the Iraqi people”. De Iraakse bevolking van vooral het noorden en het zuiden, maar zelfs ook in Bagdad, geeft gehoor aan deze oproep, in de veronderstelling dat de Amerikaanse troepen steun zullen bieden. Vijftien van de achttien provincies vallen in handen van de rebellen. Op het laatste moment besluit Amerika echter om zich buiten het conflict te houden. De regering in Bagdad slaat de Intifadah in het zuiden neer, wederom onder leiding van Ali Hassan al-Majid, en onder toeziend oog van de Amerikaanse troepen, die geen vinger uitsteken om de wanhopige bevolking te hulp te schieten. Cruciaal in de onderdrukking van de Intifadah is dat Norman Schwarzkopf de Iraakse autoriteiten toestemming geeft gevechtshelikopters in te zetten. Hiermee geeft hij de helpende hand aan Saddam om zijn eigen burgerbevolking af te slachten. Tienduizenden Iraakse burgers (volgens sommige schattingen zelfs meer dan honderdduizend) worden vermoord. De rottende lijken blijven willens en wetens in de straten liggen van de grote Shiietische steden als Karbala, Najaf, Hilla, Babylon, Amara, Diwanniyyah, Sammawah, Nassiriyah en Basra, als afschrikkingseffect. Een gruwelijk detail is dat de Iraakse staatstelevisie na afloop video-opnames uitzendt, waarop te zien is hoe Ali Hassan al-Majid in Basra persoonlijk gevangenen martelt en executeert (zo laat hij hen een glas benzine leegdrinken om vervolgens een explosieve kogel af te vuren, waardoor zijn gevangenen levend in brand vliegen en hun lichamen exploderen). Dit ter waarschuwing aan de hele Iraakse bevolking.
Een groot aantal Shiieten slaat op de vlucht en wordt door de Amerikanen naar Saoedie Arabië afgevoerd. Daar worden zij overgedragen aan de Saoedische autoriteiten die hen in gevangenenkampen in de woestijn opsluit (de kampen Rafha en ath-Thawira), onder een gruwelijk regime. Marteling, dwangarbeid, willekeur en hongersnood zijn aan de orde van de dag. Vrouwen worden regelmatig als prostituees verkocht en de Saoedische kampbewakers zien er geen probleem in om voor flessen whisky gevangenen te verkopen aan de Iraakse Mukhabarat. Jarenlang verblijven zij daar, vergeten door de rest van de wereld (voor de VS had deze groep geen prioriteit meer, terwijl zij, samen met de Saoedische regering, als enige op de hoogte waren van het bestaan van deze kampen, alsmede van wat zich daar werkelijk afspeelde). Uiteindelijk weet een van deze ‘gevangenen’ in 1995 te ontsnappen en via het kantoor van BBC World in Riyadh de VN in te schakelen en worden deze 60.000 ‘vluchtelinggevangenen’ bevrijd door de UNHCR en toegewezen aan verschillende westerse landen, hoewel er tot tenminste 2001 nog altijd mensen in deze kampen werden vastgehouden die daar als slaven werden behandeld. Een aantal van deze vluchtelingen verblijft tegenwoordig in Nederland. Overigens is, sinds een paar jaar, een aantal veteranen van Rafha en ath-Thawira, die verspreid over de hele wereld wonen, bezig met het voorbereiden van een internationale aanklacht tegen, naast natuurlijk de kopstukken van de Ba’thpartij, de regeringsfunctionarissen van zowel Saoedie Arabië als de Verenigde Staten die verantwoordelijk waren voor deze politiek.
Ook de Koerden in het noorden worden tijdens de opstand in de steek gelaten. Er volgt een exodus van twee miljoen Koerden uit de grote steden. Beelden van naar de bergen gevluchte uitgehongerde Koerden aan de Turkse grens gaan de hele wereld over en wekken vooral een mondiaal afgrijzen op. In dit verband wordt er door de Koerden vaak gesproken van het ‘Tweede Verraad van Amerika’ (het ‘Eerste Verraad’ vond plaats in 1975, na het verdrag van Algiers). Wel slagen de Koerden erin om overvolle vrachtwagens, gevuld met documenten uit de kantoren van de Ba’thpartij en de Mukhabarat van Koerdische steden als Mosul, Kirkuk, Irbil, Suleimanya, Zakho en Dohuk, naar het buitenland te smokkelen, waardoor voor het eerst het ‘bureaucratische bewijs’ aan de wereld wordt getoond dat de Anfal als centraal georganiseerde genocide campagne wel degelijk heeft plaatsgevonden (achttien ton gewicht aan papier volgens Human Right Watch). In het westen bestonden er nog altijd twijfels, afgezien van ‘Halabdja’ (waar televisiebeelden van bestaan), hoewel met name in Amerika vaak is gesuggereerd dat dit het werk van Iran was, zie het rapport van het Army War College uit 1989. Nadat Irak Koeweit was binnengevallen zijn de twijfelachtige argumenten van dit rapport overigens klakkeloos overgenomen door linkse oorlogstegenstanders als Edward Said (hoewel hij hier later op is teruggekomen en zijn spijt heeft betuigd), Ramsey Clarke en zelfs zeer recent door oud CIA man Stephen Pelletiere (in voorjaar 2003 en zelfs verschenen op de opiniepagina van de NRC). Ook de propagandamachine van de Ba’thpartij heeft zich, ironisch genoeg, vaak bediend van deze ‘Amerikaanse argumenten’, hoewel ‘Ali Chemicali’ zelf op band heeft toegegeven dat er wel ‘iets’ is gebeurd. “180.000 is een leugen, het zijn er hooguit 100.000 geweest”, riep ‘Saddams bloedhond’ Ali Hassan al-Majid zeer geagiteerd, maar gelukkig wel geregistreerd, aan een onderzoekscommissie van de VN. Nog een andere op band geregistreerde uitspraak van Ali Chemicali uit 1987, binnen de Revolutionaire Commando Raad die onder strikte controle van Saddam Hoessein staat, is: “We pakken die Koerden met gifgas. De hele wereld zal wel protest voeren maar dat kan ons niets schelen”.
Human Right Watch houdt nog altijd vast aan het cijfer 180.000 vermoorde Koerden , wat ook is vastgesteld door de Koerdische oppositie partijen, de PUK en de KDP, gebaseerd op lijsten van verdwenen personen. Recente opgravingen van massagraven lijken dit aantal bevestigen. De belastende documenten zijn door het Iraq Research and Documentation Project van de Harvard Universiteit, dat onder leiding staat van Kanan Makiya, voor een belangrijk deel op internet gezet, waardoor er eigenlijk geen discussie meer mogelijk is over deze kwestie. De Anfal heeft gewoon plaatsgevonden, hoezeer zowel ‘links’ als ‘rechts’ hebben getracht om dit historische drama te ontkennen, ten behoeve van de eigen politieke agenda.
1991-2003 Irak is getroffen door sancties van de VN. Hoewel de bevolking er sterk onder te lijden heeft, blijft het regime stevig in het zadel zitten. Het profiteert zelfs van de sancties, vanwege de hoge inkomsten uit de oliesmokkel (gecoördineerd door Saddams oudste zoon Uday), terwijl de bevolking verhongert, en daardoor te verzwakt is om een nieuwe opstand te beginnen. In Irak voltrekt zich een humanitaire ramp. Volgens UNICEF en de VN functionarissen die verantwoordelijk waren voor het ‘Oil for Food Programm’ (achtereenvolgens de Ier Dennis Halliday, de vroegere plaatsvervangend secretaris generaal van de VN, en de Duitse topdiplomaat Hans von Sponeck), sterven er een miljoen kinderen aan de directe gevolgen van het embargo. Tot 1998 worden er wapeninspecties gehouden, totdat de wapeninspecteurs het land worden uitgezet. Of Irak na die tijd nog massavernietigingswapens bezit of heeft kunnen verkrijgen, is onder de voormalige inspecteurs een omstreden kwestie.
In de loop van de jaren negentig pleegt Saddam Hoessein nog een daad van genocide. Deze keer betreft het de zogenaamde ‘moeras-Arabieren’. Dit volk leeft al millennia lang in de moerasdelta van de Eufraat en de Tigris (tot voor kort een internationaal beschermd natuurgebied), met behoud van eigen tradities, taal en cultuur, en wordt door veel taalkundigen, archeologen en historici zelfs gezien als een laatste restant van de oude Mesopotamische culturen. Naast de Islam kent deze bevolkingsgroep nog altijd pre-islamitische en zelfs pre-christelijke religies, zoals de ‘Manday’ (de volgelingen van Johannes de Doper, met een geheel eigen Heilig Boek, opgesteld in het oud-Aramees) en aanhangers van de oud-Perzische Zoroaster-cultus. Saddam besluit de moerassen droog te leggen en hele dorpen uit te moorden, of te deporteren. In dit geval is er sprake van een humanitair drama, maar ook van een unieke ecologische en culturele ramp.
In ballingschap verenigen een aantal Irakese oppositiepartijen zich in het Iraqi National Congress (INC) dat onder leiding staat van de in Engeland en Amerika opgegroeide wiskundige en bankier Ahmed Chelaby. Deze organisatie wordt in 1993 opgericht in Salahuddin (Koerdistan), maar heeft haar hoofdkwartier eerst in Wenen, later in Londen. Belangrijkste tegenhanger wordt in de loop van de jaren negentig het zogenaamde Al Wifaq Al Watani (Iraqi National Accord, INA) van Ayad Allawi, dat vooral uit ex-generaals, Arabische nationalisten en afvallige Ba’thi’s bestaat. Beide groepen worden om beurten door Amerika gesteund. Het INA tracht in 1996, met behulp van de CIA , zelfs een staatsgreep te plegen. Het complot wordt echter voortijdig ontdekt door Saddams Mukhabarat en alle agenten van INA binnen Irak worden om het leven gebracht. Een andere belangrijke oppositiekracht is de ‘Supreme Councel for Islamic Revolution in Iraq’ (SCIRI) van de recent vermoorde Ayatollah Sayyid Mohammed Bakr al-Hakim, die tot voor kort in Iran zetelde. Deze groepering beschikt ook over een eigen legermacht, de zogenaamde Badr Brigade, die herhaaldelijk de grens oversteekt om aanvallen te plegen op Ba’thistische doelen. De eens zo invloedrijke Irakese Communistische Partij blijkt in de jaren negentig nauwelijks meer een factor van betekenis te zijn, al heeft deze, bijvoorbeeld onder ballingen in Nederland, een opvallend grote aanhang, vooral onder kunstenaars.
In Koerdistan krijgt een smalle strook zelfbestuur, geregeerd door de ‘nationalistische’ KDP (westelijke gedeelte) van Massoud Barzani (de zoon van Mullah Mustafa Barzani) en de ‘Marxistische’ PUK (oostelijke gedeelte) van Jalal Talabani, onafhankelijk van het regime in Bagdad, hoewel zij tot 1994 afwisselend om hulp hebben gevraagd aan Saddam Hoesseins Republikeinse Garde om de tegenpartij uit te schakelen. Tot 1996 is er zelfs sprake van een Koerdische burgeroorlog. Andere partijen in dit conflict zijn de oude pro-Ba’thistische Djash milities, de Shiietische ‘Faili-Koerden’, die een kleine minderheid vormen en de Soennitische islamistische Koerdische IMIK (Koerdische Islamitische Eenheidsbeweging), waarvan de radicale afsplitsing al-Ansar al-Islam van Mullah Krekar het meest bekend is geworden. Na die tijd heeft Koerdistan zich echter kunnen ontwikkelen tot een min of meer functionerende democratische staat, met een betrekkelijke economische groei, ondanks de sancties. Aangetekend moet worden dat het vooral om een ‘zwarte economie’ gaat, omdat ook Koerdistan onder het embargo valt.
2003 – De derde golfoorlog. Binnen drie weken is er afgerekend met het Ba’thregime. Hoofdoorzaak van deze snelle overwinning is dat de meerderheid van de Iraakse soldaten niet wilde vechten voor het zichzelf gediskwalificeerde regime van Saddam Hoessein. Net voor de eerste aanval was al eenderde van het reguliere leger gedeserteerd, maar tijdens de oorlog moeten het er veel meer geweest zijn, ondanks het buitensporige geweld van de Amerikanen. Het verzet dat gepleegd gedurende de oorlogsweken werd was voornamelijk het werk van partijgebonden organisaties als de Republikeinse Garde, de Mukhabarat en de Fedayyeen, als van buitenlandse Arabische vrijwilligers. De meeste Iraqi’s lieten de coalitietroepen passeren en wachtten gelaten af. Van een absolutistische dictatuur is Irak veranderd in een totale anarchie. Aanvankelijk bestond er een grote euforie onder de overgrote meerderheid van de bevolking, maar men weet nog steeds niet wat men van de nieuwe overheersers moet vinden. De eerste tekenen zijn ongunstig. Veel Iraakse ballingen die weer hun land hebben bezocht, maar ook westerse hulpverleners, wijzen bijvoorbeeld op de strenge censuur van de nieuwe Iraakse pers door de Amerikanen. Van de beloofde nieuwe vrijheid komt, voorlopig althans, weinig terecht. Massavernietigingswapens zijn er niet gevonden, maar des te meer massagraven. Voor het eerst zijn een aantal graven van de Anfal geopend (de grootste nog niet). Organisaties als Amnesty International en Human Right Watch zijn, samen met vele Iraake vrijwilligers, bezig om de menselijke schade van vijfendertig jaar Ba’thoverheersing op te nemen. Irak blijft voorlopig bezet door de Amerikanen, met de onduidelijke toezegging dat het land op termijn weer haar autonomie zal verkrijgen. Wel is er een Regeringsraad aangesteld die verrassend representatief is. Zo zijn bijvoorbeeld de communisten en de Shiietische islamisten vertegenwoordigd, niet bepaald de natuurlijke bondgenoten van Amerika. Aangetekend moet worden dat dit niet op het conto van Paul Bremer kan worden geschreven, maar dat dit dankzij de inzet van de inmiddels vermoorde VN gezant Sergio Vieira de Mello tot stand is gekomen. Eerder ondanks de Amerikanen dan dankzij de Amerikanen. De Regeringsraad heeft overigens weinig bevoegdheden, hoewel er een trend is waar te nemen zij steeds meer een onafhankelijke koers tracht te varen en haar macht probeert uit te breiden, ten koste van de Amerikaanse bezettingsautoriteit. Een goed voorbeeld is een conflict tussen de Raad en Paul Bremer over de bombardementen van Israël op Syrië, najaar 2003. De Regeringsraad veroordeelde deze bombardementen unaniem, terwijl Amerika achter Israël bleef staan. Paul Bremer (wellicht na instructies uit Washington)bestond het zelfs om de inmiddels alom geprezen voorlopige minister van Buitenlandse Zaken van Irak, Hoshyar Zebari (in de Raad vertegenwoordiger van de Koerdische KDP, maar die er verder in zijn eentje voor heeft gezorgd dat de top van de Arabische Liga de voorlopige regering van Irak erkent, wat gezien mag worden als een uitzonderlijk grote diplomatieke prestatie) op het matje te roepen. Zebari heeft echter namens de hele Raad voet bij stuk gehouden. Ironisch gezien heeft deze kwestie het gezag van de verder zo verdeelde Regeringsraad versterkt en is het respect voor deze Raad, zowel bij de Iraake bevolking als bij de niet onbelangrijke Arabische Liga, aanzienlijk toegenomen. Verder zegt dit conflict veel over de Amerikaanse neoconservatieve illusies dat een ‘democratisch Irak’ plotseling ‘pro-Israël’ zou worden.
Hoewel Bremer verder de naam heeft van iemand die in regel veel overlegt en goed luistert naar zijn Irakese adviseurs (al bestaat er onder de Iraqi’s ook zeer zware kritiek), dreigen de Amerikaanse autoriteiten de goodwill te verliezen van zelfs de meest welwillende en pro-democratische Iraakse krachten (zelfs van degenen die positief tegenover de oorlog stonden, omdat zij simpelweg van de Ba’th bevrijd wilden worden). Hoewel dit aspect vrijwel geen aandacht krijgt in de westerse pers, kan mijns inziens dit probleem niet genoeg onderschat worden. De oorzaak hiervan is dat het onduidelijk is hoeveel werkelijke macht Paul Bremer eigenlijk heeft. Volgens de mij bekende tijdelijk teruggekeerde Iraakse ballingen ligt de feitelijke macht vooral in handen van consultants en Amerikaanse bedrijven, die de herverkiezing van George W. Bush financieren, zoals Halliburton, Bechtel, Vinell en de Carlyle Group. Een mij bevriende Iraakse journalist, Ismael Zayer, nu hoofdredacteur van ‘as-Sabah’ (‘de Morgen’), een van de eerste ‘vrije kranten’ van Irak, maar met enige ondersteuning van de Amerikanen, werd het zelfs door Amerikaanse functionarissen verboden om computers aan te schaffen voor zijn redactie, waardoor het werk van een kritische en onafhankelijke krant willens en wetens werd gesaboteerd. Uiteindelijk heeft hij twintig computers uit eigen zak clandestien aangeschaft op de zwarte markt in Bagdad, om toch zijn werk te kunnen doen. Mijn verdere bronnen vertellen mij dat er in feite een grote uitverkoop wordt georganiseerd van de potentiële rijkdommen van Irak, over de rug van de werkelijke belangen van de Iraakse bevolking heen. Voor zover ik het kan inschatten, en met mij zowel vele Irakezen zelf als zeer terzake kundige westerse hulpverleners (dit is ook de mening van de Britse historicus Charles Tripp, die een standaardwerk over de geschiedenis van Irak schreef), vormt dit een precedent voor nog grotere rampen in de nabije toekomst, dan het zogenaamde terrorisme probleem dat we nu kennen. Uiteindelijk zal het Irakese volk dit immers niet accepteren en zou het tot een opstand kunnen leiden, waarbij de huidige problemen in het niet vallen. Extreme politiek (zie de memoires van Getrude Bell, van de conferentie van Cairo uit 1921) lokken nu eenmaal nog veel extremere reacties uit, zoals bijvoorbeeld een Ba’thpartij of een Saddam Hoessein. De Amerikanen zouden er goed aan doen om lering te trekken uit de ervaringen van de Britten uit de periode 1920-1958, zoals Charles Tripp dit onlangs op een lezing in Amsterdam betoogde. Een herhaling van bijvoorbeeld de al-Wathbah Intifadah uit 1948, lijkt mij niet echt handig (en dan druk ik mij heel eufemistisch uit).
Overigens blijft het huidige probleem van terrorisme nog altijd een groot gevaar. De Ba’thpartij is ontbonden, maar waar onvoldoende rekening mee is gehouden, is dat de Ba’thistische organisatie altijd haar zogenaamde ‘cellenstructuur’ heeft behouden, in precies dezelfde vorm zoals deze ooit bedacht was door Michel Aflaq en Salah Eddine al-Bitar in 1947 (naar voorbeeld van Lenins Bolsjevistische partij, van voor de Russische Revolutie). De bewering van Donald Rumsfeld dat Saddam wel snel gepakt zou kunnen worden, omdat hij, in tegenstelling tot Osama Bin Laden, niet gewend zou zijn aan een leven als guerrilla-strijder, kan als volslagen onzinnig terzijde worden geschoven. Enige kennis van zijn levensloop leert dat Saddam Hoessein vanaf zijn tienerjaren vooral een revolutionair strijder was, die heel goed weet hoe men in de illegaliteit moet opereren (zie de periode 1959-1968). Saddam is zijn hele leven een beroepsrevolutionair geweest, zelfs toen hij aan de macht was. BBC journalist en ervaren Irak bezoeker John Simpson haalt de woorden aan van Wafiq as-Sammarai, het inmiddels gevluchte hoofd van de Irakese militaire inlichtingendienst, over Saddams positie in oa. de oorlog van 1991: “He enjoyed it, even when he was on the top of his power. He knows what it is to be hunted”. Hoewel het grootste deel van de top van de Ba’thpartij inmiddels gearresteerd of dood is (bijvoorbeeld Saddams zonen Uday en Qusay), blijft het grote gevaar bestaan dat de Ba’th als organisatie vitaal genoeg is om vernietigend terug te slaan, al dan niet onder leiding van de voortvluchtige Saddam Hoessein of de eveneens voortvluchtige beruchte vice-president, partij activist en revolutionair van het eerste uur, Izzat Ibrahim al-Dhoury. Voeg hierbij het onzalige besluit van Paul Bremer om het complete reguliere Irakese leger te ontslaan (dat voor het grootste deel niet uit partij activisten bestond, sterker nog veel generaals hebben Saddam gewetensvol voor bepaalde misdaden enigszins kunnen afremmen, zowel in Iran als Koeweit en zelfs wat betreft de Koerden, zie bijv. de kwestie generaal Maher Abdul al-Rashid uit de Irak/Iran oorlog), zodat een van de machtigste legers van het Midden Oosten ooit nu werkeloos thuis zit, goed en wel getraind maar zonder enig uitzicht op een nieuw perspectief. Een recept voor nieuwe ongelukken is geboren. Verder bestaat er ook het risico van een soort ‘Afghanistan-scenerio’ (qua vechtende tribale groeperingen), hoewel er direct kan worden tegengeworpen dat Irak en Afghanistan weinig op elkaar lijken. Afghanistan is immers het nog meest rurale land ter wereld, terwijl Irak juist een sterke geürbaniseerde samenleving kent.
De wrange ironie is dat Irak mede is aangevallen in het kader van de oorlog tegen het terrorisme. Nu hield Saddam, met zijn Ba’thistische schrikbewind, de islamistische terreurgroepen juist met ijzeren vuist onder de duim. Hoewel er vaak is gesuggereerd dat Saddam contacten onderhield met Al Qaida, is dit nooit bewezen en historisch gezien zelfs zeer onwaarschijnlijk. De ideologie van de Ba’th en die van Al Qaida staan, in de Arabische context, zelfs lijnrecht tegenover elkaar. De ideologen van Saddam waren immers Sati Husri, Michel Aflaq en Salah Eddine al-Bitar, rechts-radicale nationalistische secularisten, terwijl de leer van Osama Bin Laden vooral gebaseerd is op het gedachtegoed van Jamal ad-Dine al-Afghani, Rashid Rida, Hassan al-Banna en Sayyid Qutb, die de filosofische grondslag leverden van het Soennitische fundamentalisme (eigenlijk ‘islamisme’). Al Qaida is in Saoedie Arabië zelfs oorspronkelijk opgericht uit vrees voor een Ba’thistische overheersing van het Arabische schiereiland, na de Iraakse invasie van Koeweit in 1990. Nu Irak in een grote anarchie is veranderd is het juist een broedplaats geworden van vele islamistische terreurbewegingen. Het resultaat hiervan zien wij bijna dagelijks op het nieuws.
De toekomst is uiterst onzeker. Wat de geschiedenis ons in ieder geval kan leren is dat buitenlandse bezetting of inmenging in Irak meestal hoogst ongelukkig heeft uitgepakt. Toch zou de vrede in Irak gewonnen moeten worden, het liefst met brede internationale steun, zonder allerlei deelbelangen, gemanipuleer, uitbuiting of verborgen agenda’s. In dit moeizame proces dienen in de eerste plaats de belangen van de Iraqi’s zelf centraal te staan. Het Irakese volk heeft in de twintigste eeuw immers genoeg geleden en verdient zo langzamerhand een rechtvaardige orde.
Floris Schreve
Literatuur en andere bronnen:
Said K. Aburrish, Saddam Hussain; the politics of revenge, Bloomsbury Publishing, Londen, 2000.
Hanna Batatu, The old social classes and revolutionary movements in Iraq; a study of Iraq’s old landed and commercial classes and of its communists, Ba’thists and Free Officers, Princeton University Press, New Jersey, 1978.
Bert Cornillie, Hans Declerq (ed.), In de schaduw van Saddam; het Koerdische experiment in Irak, Bulaaq/van Halewyck, Amsterdam, Leuven, 2003
Con Coughlin, Saddam; biografie van een dictator, het Spectrum, Utrecht, 2002 (oorspr. titel Saddam; the secret world, Macmillan, Londen, 2002).
Fran Hazelton (ed.), Iraq since the Gulf War; prospects for democracy, Zed Books, Londen, 1994
Samir Al Khalil (pseudoniem van Kanan Makiya), Republic of Fear; the politics of modern Iraq, University of California Press, 1989 (repr. 1998).
Samir Al Khalil, The Monument; art, vulgarity and responsibility in Iraq, Andre Deutch, Londen, 1991.
Jef Lambrecht, De zwarte wieg; Irak, nazi’s en neoconservatieven, Houtekiet, Antwerpen, Amsterdam, 2003.
Kanan Makiya, Verzwegen wreedheid; nationalisme, dictatuur, opstand en het Midden-Oosten (oorspr. titel Cruelty and Silence, W.W. Norton & Company, New York, 1993), Bulaaq/Kritak, Amsterdam, Leuven, 1994.
John Simpson, The wars against Saddam; taking the hard road to Baghdad, Macmillan, Londen, 2003.
Charles Tripp, A history of Iraq, Cambridge University Press, 2000 (in 2002 in het Nederlands verschenen onder de titel Irak; een geschiedenis, Bulaaq, Amsterdam).
Wat betreft de documentatie over de Anfal-operaties, begane oorlogsmisdaden in Koeweit en de onderdrukking van de Intifadah van 1991kan ik verwijzen naar de website van het Iraq Research and Documentation Project (IRDP), van Kanan Makiya en de bekende Irakese hoogleraar sociologie Faleh Abdul Jaber, van de Harvard Universiteit:: http://fas-www.harvard.edu/~irdp/
De in Nederland wonende Irakese schrijver Mowaffk al-Sawad (Basra, 1971) schreef een indrukwekkend relaas over zijn ervaringen in het Saoedische kamp ath-Thawira, waarin hij met medewerking van de Amerikanen terechtkwam na de Intifadah van 1991, Stemmen onder de zon, de Passage, Groningen, 2002. Foto’s van hongerstakingen en andere acties van de gevangenen van Rafha en ath-Thawira zijn te vinden op de website van de Iraakse Communistische Partij: http://www.iraqcp.org/rafha/index.htm
Over de gevolgen van het embargo, zie het beroemde artikel van Edward Said, Apocalyse now, al-Ahram Weekly, Cairo, 28-1-1997. Dit artikel is terug te lezen op: http://www.hartford-hwp.com/archives/27c/1.16.html
Buitengewoon boeiend is het VPRO radio-interview met VRT journalist Jef Lambrecht nav zijn boek De zwarte wieg; Irak, nazi’s en neoconservatieven, over de ideologische wortels van de Ba’thpartij. Terug te luisteren op: http://www.vpro.nl/programma/ochtenden/afleveringen/13914808/
Een goede televisie-uitzending over de relatie tussen Amerika en de landen rond de Perzische Golf is een aflevering van het geschiedenisprogramma Andere Tijden (NPS/VPRO) van 7-1-2003, Nederland 3: http://www.vpro.nl/geschiedenis/anderetijden/index.shtml?4158511+2899536+8106725+9842819
Een andere buitengewoon verhelderende televisie uitzending is een documentaire van Zembla (Vara/NPS), aflevering Kanonnenvoer van Saddam (5-12-2002, Nederland 3). Het betreft uitgebreide interviews met nauw betrokken functionarissen bij het internationale Irakbeleid van de afgelopen twaalf jaar, zoals Peter van Walsum, Scott Ritter, Dennis Halliday en Hans von Sponeck. Ook blikken veel in Nederland wonende Irakezen terug op hun belevenissen van tijdens de onderdrukking van de Intifadah van 1991 en geven zij hun visie op de aanloop tot de oorlog van 2003. Aan het woord komen oa. de Koerdische journalist en politicoloog Mariwan Kani, de schrijver Mowaffk al-Sawad, de dichter Naji Rahim, beide veteranen van de 1991 Intifadah in het zuiden en van het Saoedische kamp ath-Thawira, de voormalige officier Mohammed Witwit (daar nog vermomd en onder de schuilnaam Jafar), leider van de opstandelingen in Babylon, en de hoogleraar economie Isam al-Khafaji. In deze documentaire worden een paar zeer interessante dingen gezegd. Peter van Walsum poneert het eigenlijk enige goede argument ‘voor oorlog’ (‘er zijn uitzonderlijke situaties denkbaar dat oorlog humaner is dan sancties’), terwijl Isam al Khafaji (hoewel zelf zeker geen medestander van de Amerikaanse neoconservatieven, toch vaak door het Pentagon is geraadpleegd als prominente intellectuele Iraakse adviseur) de naar mijn mening enige juiste analyse geeft van de werkelijke motieven van Amerika om Irak aan te vallen, iets wat ik verder in de Nederlandse media zo node heb gemist. Terug te zien op: http://redir.vara.nl/tv/zembla/welcome2.html?20021205/zembla
Zeer aanbevelenswaardig is de uitzending van VPRO’s Tegenlicht, aflevering Wat moet ik weten om de oorlog te begrijpen? (Nederland 3, 30-3-2003). Het betreft een gesprek tussen de wetenschappers Erik-Jan Zurcher (hoogleraar Turkse taal en cultuur, UL), H.W. von der Dunk (emeritus hoogleraar westerse cultuurgeschiedenis, UU) en Paul Aarts (docent internationale betrekkingen van het Midden-Oosten, UvA) over de laatste Irak-oorlog. Online is deze aflevering terug te zien op: http://info.vpro.nl/info/tegenlicht/index.shtml?7738514+7738518+7738520+11198995 – loadvariables
Om met een kleine aardigheid af te sluiten; het is inmiddels bewezen dat Saddam Hoessein gebruik maakte van dubbelgangers. Dit is aangetoond door de Duitse forensische arts, Dr. Dieter Buhmann. BBC journalist John Simpson heeft hem voor in zijn boek uitgebreid geraadpleegd. Wie dit op televisiebeelden wil zien, kan ik een reportage van Nova aanraden (gekocht van de Duitse ZDF) van 27-9-2002. Online te zien op: http://www.novatv.nl/index.cfm?cfid=13897380&cftoken=76391653&ln=nl&fuseaction=videoaudio.details&reportage_id=1118
Hier een documentaire van History Channel, waarin 4500 jaar geschiedenis van Mesopotamië/Irak wordt samengevat in anderhalf uur:
Deel 1, zie hier deel 2 en deel 3
Floris Schreve
1 comment