
Toegevoegd: zaterdag 5 feb 2011, 17:07
Update: zaterdag 5 feb 2011, 23:05
Over Oud en Nieuw extreemrechts, Europa, Amerika, Rusland, het Midden-Oosten, rechtspopulisme en islamisme, Avondland- en Eindtijdromantiek en of het al dan niet met fascisme te maken heeft
Onlangs (eind februari 2018) bracht Geert Wilders een bezoek aan Rusland, met het doel om de banden aan te halen en een tegenwicht te bieden aan ‘de anti-Rusland-stemming’, die er in Nederland zou heersen na de MH17 crash van 2014. De reacties op dit bezoek varieerden van instemmend op GeenStijl, tot afkeurend door de nabestaanden van de MH17 ramp. Beiden overigens weinig verrassend.
Geert Wilders is niet de enige rechtspopulistische leider die warme betrekkingen onderhoudt met Putins Rusland. Marine Le Pen ging Wilders voor en ook Filip Dewinter laat zich voorstaan op zijn goede relatie met Putin. Hij bezocht zelfs de Russische troepen in Syrië, in Aleppo (zie hier zijn verslag). Overigens niet de eerste keer. Dewinter bracht al aan het begin van de opstand een vriendschapsbezoek aan Assad. Hij mocht het zelfs komen vertellen in Pauw (uitzending 7 april 2015, zie hier). Net als de Amerikaan David Duke, de vroegere Grand Wizzard van de Ku Klux Klan, een groot bewonderaar van Assad, zie hier en ook op zijn eigen site, waar hij het over het ‘Joodse IS’ heeft dat door Assad wordt verslagen. Zoiets kun je natuurlijk van de KKK verwachten, alleen lijkt deze beweging zich weer flink te roeren, nu Trump president is geworden. Trump laat zich gelaten en onweersproken door hen bewonderen (zie hier). En hoe zit het met die andere rechtextremistische Trump-bewonderaar Richard Spencer (berucht van zijn toch wel erg infantiele Hail Trump speech, met verwijzing naar de “Lügenpresse”)? Ook een operettefiguur, net als de voorman van de KKK, maar wel met connecties in invloedrijke Russische kringen. Zo haalde hij de Rus Alexander Dugin naar de VS , ogenschijnlijk een obscure en megalomane rechtsextremist met visioenen over een Groot Euraziatisch wereldrijk (zie oa hier), maar toch een belangrijk ideoloog van Putins partij. Zie dit gesprek met Dugin in Eenvandaag, uitgezonden op 11-3-2017 en hier een zeer uitgebreid interview in de nieuwe serie Onbehagen, van Bas Heijne (2018, HUMAN, volledige interview op de site, 89 minuten).
Zeer onlangs (7 april 2018) bezocht Dugin Amsterdam, waar hij in de Westerkerk een onderonsje had met oa Thierry Baudet (zie hier) en journalist (?, of is het meer activist?) Wierd Duk (zie hier). De Wierd Duk, bekend van AD en Telegraaf en van diverse talkshowoptredens, waarin hij eurosceptische en anti-migratie standpunten combineert met een grote bewondering voor Putins Rusland, een combinatie die de laatste tijd vaker voorkomt. Google maar de combinatie “Duk” en “‘politieke aardverschuiving”. Of “Duk” en “MH17”. Hij kwam ook met de opmerkelijke stelling: “Rusland is geen dictatuur, want als je je niet met de politiek bemoeit heb daar een prima leven”. Een uitspraak waar nogal wat rumoer over ontstond (beluister hier Duk in discussie met Hubert Smeets).
Wat beweegt deze voorlieden van de “Patriottische Revolutie” (in de woorden van de inmiddels nogal omstreden, zo niet afgegleden journalist Joost Niemöller– aan hem, een nog iets ruigere versie van Wierd Duk, zal later nog uitgebreid aandacht worden besteed- google hem zeker in combinatie met “MH17”) om toenadering tot Rusland te zoeken? En waarom zoekt Rusland het gezelschap van uitgerekend deze lieden, die in eigen land meestal nogal omstreden zijn? En, over met lijntjes met Rusland gesproken, wat is de betekenis van dat er in Amerika, waar deze stroming betrekkelijk marginaal leek te zijn, er nu een president is gekozen, die zeker als rechtspopulistisch kan worden omschreven, maar waar uit zijn entourage ook nog verschillende lijntjes lopen naar de duistere ‘Alt-Right beweging’?
Allereerst wil met dit drieluik vooral het veld verkennen van wat je zou kunnen omschrijven als hedendaags extreemrechts, rechtspopulisme, of, zo je wilt, ‘de Patriottische Revolutie’. Het wordt geen uitputtende inventaris, ik wil hier een paar zaken langslopen en uitlichten, die mijns inziens sterk met elkaar in verband staan, in elkaar overlopen, soms tegenover elkaar lijken te staan maar aan elkaar hun bestaansrecht ontlenen. Het wordt een geen lineair betoog, maar een grillige wandeling. Hopelijk zal er aan het eind toch het een en ander duidelijk worden en kunnen er mogelijk enkele conclusies getrokken worden.
Aan de orde zal komen: de Eurabië-theorie van Bat Ye’or (waarop Wilders zich vaak beroept); het verhaal van de Groot Mufti van Jeruzalem en zijn collaboratie met Nazi-Duitsland, waarop veel pro-Israëlactivisten en anti-islamideologen zich baseren als ‘de islam’ fascistisch wordt genoemd en zelfs om deze ‘Palestijn’ en ‘moslim’ de schuld voor de Holocaust in de schoenen te schuiven; op welke manier is het Europese fascisme daadwerkelijk van invloed is geweest in het Midden Oosten; de bronnen van het moslimfundamentalisme en van IS (en of IS wel tot het moslimfundamentalisme gerekend kan worden), het moderne apocalyptische gedachtegoed van IS in vergelijking met andere apocalyptische ideeën, die niet islamitisch van oorsprong zijn en ook weer een bloei doormaken; een andere opleving van het ondergangsdenken, maar dan de herwaardering voor Oswald Spenglers Ondergang van het Avondland binnen de conservatieve en rechtspopulistische beweging in Europa en ook Nederland. Ook de ontwikkelingen in Amerika, en dan vooral de Altright beweging zullen aan de orde komen, net als het manifest van de Noorse terrorist Anders Breivik. En tenslotte dat het denken in ‘rasverschillen’, maar ook sekseverschillen in bepaalde kringen weer helemaal terug is.
In het onderstaande zullen deze thema’s passeren en een aantal lijntjes worden langslopen. Er zal bekeken worden of er dwarsverbanden te leggen zijn. Of juist niet. Differentiëren waar dat nodig is.
Om met misschien het heetste hangijzer te beginnen: Geert Wilders zelf heeft zich er altijd tegen verzet om tot ‘traditioneel extreemrechts’, of beter fascistisch geïnspireerd extreemrechts gerekend te worden. In de ogen van Wilders (en Martin Bosma) is Links eerder fascistisch (‘Nationaal Socialistisch’ zie je wel!), of de Islam (‘Verbied de Koran, het islamitische Mein Kampf ‘). Al werken zij tegenwoordig wel samen met partners in Europa bij wie dat soms een tikkeltje genuanceerder ligt (van de Italiaanse neofascisten, tot Front National en Vlaams Belang/voorheen Vlaams Blok).
Wat mij betreft is het verzet van Wilders en geestverwanten tegen het predicaat ‘fascisme’ maar ten dele terecht. Overigens hoor je nooit een van de aanhangers of de ‘antidemoniseerders’ het belangrijkste (en meest principiële) verschil tussen rechtspopulisten als Wilders, maar ook Fortuyn, met het twintigste-eeuwse fascisme, zoals dat van Hitler, Mussert, Mussolini of Franco uitleggen, behalve dat het heel erg is en absoluut verwerpelijk om Fortuyn, of Wilders, met een fascist als bijvoorbeeld Mussert te vergelijken. Om hen ter wilde te zijn- ik help graag een beetje- hieronder het meest belangrijke kenmerk van het fascisme, zoals het zich in de afgelopen honderd jaar heeft gemanifesteerd (echt nog nooit gehoord van iemand die verontwaardigd was over hoe Fortuyn of Wilders al dan niet gedemoniseerd werd):
Het historische fascisme (van bijvoorbeeld Mussert, maar ook Mussolini, Hitler, Franco) streefde naar afschaffing van de parlementaire democratie. Dus geen verkiezingen meer, maar een Leider, die intuïtief de Volkswil zou belichamen. En verder geen rechtsstaat meer, geen persvrijheid en al helemaal geen vrijheid van meningsuiting. Naast het bijbehorende nationalisme en eventueel racisme, of antisemitisme (bij sommige vormen van het fascisme, dus lang niet bij alle), is het voornaamste kenmerk dat de fascistische staat altijd hiërarchisch, dictatoriaal en dus niet democratisch was/is.
Zie hier. Het lijkt me duidelijk dat de rechtspopulist Wilders geen regelrechte fascist is in de traditionele zin (idem Fortuyn), Ook het bijbehorende militarisme, de vestiging van een totalitaire politiestaat en de verheerlijking van geweld zijn niet echt uitgesproken kenmerken van beide rechtspopulistische politici. Orban in Hongarije is in de Europese context misschien het enige echte grensgeval. Misschien ook een paar van de post-communistische dictators van voormalige Sovjet Republieken, die het staatssocialisme hebben ingeruild voor nationalisme. En wellicht het regime van bijvoorbeeld Bashar al-Assad (daar loopt zelfs een direct lijntje naar het historische fascisme, kom ik later op terug) Maar verder is dit wel een heel wezenlijk verschil met het 20e eeuwse fascisme. Dat niet overigens niet persé antisemitisch of zelfs racistisch was, dat was vooral de Duitse variant, het Nazisme. Het historische fascisme is overigens wel altijd radicaalnationalistisch en uitsluitend voor de ‘eigen groep’. Zoals ‘onze eigen’ NSB, in de jaren dertig, voordat (aanvankelijk meer door Rost van Tonningen dan door Mussert) de invloed van het Duitse Nationaal Socialisme sterker werd ten koste van de oorspronkelijke koers, die zich meer op het fascisme van Mussolini richtte. De NSB is wel altijd (en vooral) een partij geweest die weliswaar de parlementaire democratie wilde gebruiken om aan de macht te komen, maar deze meteen wilde afschaffen en vervangen door een autoritaire staat, met een Leider (lees: ‘Führer’, ‘Duce’) aan het hoofd.
Het is wel aardig dat ik dit niet onbelangrijke detail (dus het afschaffen van de democratie en de vestiging van een totalitaire staat) nog nooit heb mogen vernemen van aanhangers die diep gekrenkt waren als Wilders of Fortuyn door tegenstanders in de fascistische hoek werden geplaatst. Want het bovenstaande, het ‘Leidend Beginsel’, in het jargon van de NSB, is wel een wezenlijk kenmerk van het fascisme en zeker niet van toepassing op Wilders of Fortuyn, hoezeer hun beider partijen georganiseerd waren of zijn, rond de voorman/leider. Inclusief het gegeven dat het woord van de voorman in feite het politieke programma is. Maar dat is eerder ingegeven door populisme dan fascisme (het fascisme is dan ook zeker populistisch, maar niet al het populisme is fascistisch of fascistoïde). De vervanging van de democratie door een autoritair stelsel met een absoluut leider is toch wel voorbehouden aan het fascisme en kan moeilijk de recente Nederlandse rechtspopulisten worden verweten.
Ondanks dit principiële verschil met het historische fascisme, wil dit nog niet zeggen dat Wilders en de PVV geen plaats innemen binnen de hedendaagse extreemrechtse constellatie. Dat is wel degelijk het geval. Alleen is radicaal rechtse discours rond de millenniumwissel sterk verschoven. Om een belangrijk voorbeeld te noemen. Voorheen werd extreemrechts geassocieerd met antisemitisme, uiteraard vanwege het dwepen met het Derde Rijk en het ontkennen van de Holocaust. Holocaust negationisme en neo-nazisme/neofascisme gingen en gaan in regel hand in hand. Als we ons op de Nederlandse context richten dan zien wij dat Fortuyn het breekpunt is geweest tussen oud en nieuw extreemrechts. De partij van Janmaat kwam nog voort uit de echt neonazistische Nederlandse Volks Unie van Joop Glimmerveen en Janmaat heeft (sporadisch) nog contacten onderhouden met de Weduwe Rost van Tonningen.
Dat was bij Fortuyn heel anders. Fortuyn moest niets hebben van antisemitisme, was uitgesproken voor homorechten (Filip Dewinter heeft nog een keer verklaard dat hij dat van Fortuyn ‘betreurde’, letterlijk: “Kijk, Fortuyn was natuurlijk een verschrikkelijke nicht-dat vinden wij hier wat minder- maar sommige van zijn ideeën…”, zoiets was het in mijn herinnering, niet meer terug te vinden in een uitzending van EenVandaag) en heeft zichzelf altijd verre gehouden van bestaande extreemrechtse clubs. Bij sommige van zijn navolgers in de LPF lag dat weleens anders, zoals de warme contacten tussen Hilbrand Nawijn en Filip Dewinter, maar dat staat uiteraard los van Fortuyn zelf, die daar heel duidelijk over was. Fortuyn moest niets hebben van bijvoorbeeld Le Pen, maar wel weer van Berlusconi- ik denk dat hij (in sommige opzichten) meer in die hoek te plaatsen was.
Verdonk is achteraf misschien een soort tussenstation geweest (tussen Fortuyn en Wilders dan), hoewel zij qua ideeën eigenlijk niets voorstelde, itt haar tegenspeelster Ayaan Hirsi Ali, die zich later nestelde in de neoconservatieve circuits die een tijd lang Wilders zouden steunen, al is zij daar weer vanaf gestapt, maar de ideologische loopbaan van Hirsi Ali kent nu eenmaal een grillig verloop.
Wilders en recenter zeker ook Baudet met zijn Forum voor Democratie manifesteren zich veel nadrukkelijker in het extreemrechtse circuit dan hun rechtspopulistische voorgangers vanaf Fortuyn, zoals hierna uitgebreid aan de orde zal komen.
Eurabië
Gedurende ongeveer de afgelopen vijftien jaar zijn er twee samenzweringstheorieën die telkens opduiken in het narratief van het nieuwe (post 9/11) rechtse anti-islam activisme, of het nu hier bij Geert Wilders is, of in de VS bij Pamela Geller, bij de in 2013 overleden emeritus hoogleraar Arabisch en islamkunde Hans Jansen, andere soms meer academische dan wel activistische auteurs als Andrew Bostom, Lars Hedegaard, Robert Spencer, Ibn Warraq, Daniel Pipes, Douglas Murray, of (in Nederland) ghostwriters Barry Oostheim en E.J. Bron, tot en met de Noorse blogger Fjordman en in het manifest van de Noorse massamoordenaar Anders Breivik.
Het gaat hier om: 1. het begrip Eurabië (het Europese continent zou steeds meer geïnfiltreerd zijn door Arabische en islamitische krachten en hun welwillende handlangers) en 2. De historische figuur Hajj Amin al-Hussayni, de vroegere Groot Mufti van Jeruzalem die zo’n invloed op Hitler zou hebben gehad dat hij de ware initiator van de Europese Holocaust was.
Beide verhalen duiken nog altijd zeer regelmatig op, al is de Eurabië theorie in PVV kring wat naar de achtergrond geraakt, sinds Wilders minder gesteund lijkt te worden uit Amerika en zich meer is gaan richten op ‘traditioneel extreemrechts’ in Europa (sinds hij de samenwerking heeft gezocht met Le Pen, de Winter en andere vertegenwoordigers van ‘oud-extreemrechts’). Er lijkt zelfs sprake van een koersverlegging. Tot voor kort zetten Wilders en de PVV zich juist af tegen Neonazi’s, waren zij fel pro-Israël- eigenlijk de koers van anti-islamitisch activistisch rechts in de VS en de rechterkant van het Israëlische politieke spectrum- maar tegenwoordig worden er zelfs zaken gedaan met partijen die een lange geschiedenis hebben op het gebied van Holocaust-negationisme. Alhoewel, tegenwoordig heeft zelfs de premier van Israël Bibi Netanyahu daar minder problemen mee- met zijn omhelzing van de theorie van de Groot Mufti sluit hij zich in feite aan bij Holocaustontkenners als David Irving (op dit blog in een ander verband uitgebreid besproken, zie hier), die ook de theorie van de Goot Mufti erbij heeft gehaald om de Nazi’s een alibi te verschaffen.
Maar eerst Eurabië, de samenzweringstheorie van de anti-islam activsite en schrijfster Bat Ye’or. Hans Jansen was zo’n beetje haar belangrijkste ambassadeur in Nederland en heeft ook Geert Wilders bij haar geïntroduceerd (een eerdere poging van Jansen om haar aan Ayaan Hirsi Ali te koppelen mislukte jammerlijk- beide dames vlogen elkaar meteen in de haren, zoals we zouden kunnen opmaken uit Jansens verslag, zie hier ). Wilders verwijst veel naar de Eurabië-theorie, bijvoorbeeld ook in zijn verklaring die hij tijdens zijn proces hield (zie hier).
Wie is de bedenker van de Eurabië-theorie? Bat Ye’or (in het Hebreeuws ‘Dochter van de Nijl’) is het pseudoniem van Giselle Littman-Orebi, een in 1933, in Egypte geboren schrijfster en activiste van Joodse afkomst. In 1955 ontvluchtte zij, vanwege de oorlog met Israël, zoals zoveel Egyptische joden haar geboorteland en kwam terecht in Engeland. In 1960 verhuisde zij naar Zwitserland. Met haar man, voormalig VN medewerker en later vooral pro-Israël/anti-islam activist David Littman (overleden 2012), vestigde zij zich in Lausanne, waar zij nog altijd woont en werkt.
Bat Ye’or werd bekend van het begrip ‘Dhimmitude’, een thema waaraan zij twee boeken wijdde, The Dhimmi: Jews & Christians Under Islam (1985) en The Decline of Eastern Christianity: From Jihad to Dhimmitude (1996). Hoewel de term ‘Dhimmitude’ meestal met mevrouw Litmann in verband wordt gebracht, werd deze term ook in 1982 gebezigd door Bashir Gemayel, de Libanese Christelijke Falangistische leider en vroegere president (vermoord in 1982). Naar alle waarschijnlijkheid heeft zij dit begrip aan Gemayel ontleend.
‘Dhimmitude’ is afgeleid van ‘Dhimmi’, een begrip dat in de islam staat voor de ‘andere gelovigen van het Boek’, dus de Joden en de Christenen. Binnen de traditionele islam hebben de Joden en Christenen door de eeuwen heen een soort status aparte gehad. Omdat zij ook een Abrahamitische godsdienst aanhingen werden zij getolereerd/gedoogd, mits zij extra belastingen betaalden. Door de eeuwen heen zijn er grote verschillen geweest, ook per staat, regime. Maar van de Khaliefen tot de sultans, dit is min of meer de status van deze minderheden geweest.
Bat Ye’or betoogt, vaak niet ten onrechte, dat de status van joden en christenen vaak niet zo rooskleurig is geweest. Zij waren vaak chantabel en afhankelijk van de grillen van de islamitische meerderheid en er werd vaak misbruik van die macht gemaakt, tot verschillende gruwelijke georganiseerde pogroms aan toe.
Met ‘Dhimmitude’ bedoelt Bat Ye’or de nederige attitude van joden en christenen naar de eisen van de moslims, vroeger en nu. Zij stelt dat de westerse wereld veel te slap is naar de wereld van de islam, naar de islamitische landen en naar de migrantengemeenschappen in de westerse wereld. In het denken van Bat Ye’or hebben de ‘politiek correcte elites’ en opiniemakers zich al min of meer overgegeven aan de moslims en lijden zij daarmee aan Dhimmi-gedrag, of ‘Dhimmitude’, zoals zij dit ‘ziektebeeld’ (zij ziet ‘Dhimmitude’ als een vorm van decadentie of cultureel verval van het westen) diagnosticeert.
In het denken van Bat Ye’or is Europa verweekt geraakt en weerloos tegen het agressieve imperialisme van de islamitische wereld. Dit imperialisme is klassiek imperialisme, bijv. dmv militaire verovering en onderwerping, maar zou sluipenderwijs gaan, een soort verovering zijn onderop. Doordat er steeds meer migranten uit de islamitische wereld de verschillende Europese landen bevolken, zouden zij langzaam maar zeker de westerse cultuur ondermijnen en die zelfs vervangen door de cultuur van hun landen van herkomst. Zij zouden hierbij dankbaar worden geholpen door politiek correcte fellow-travellers. Eigenlijk zijn in haar optiek Israël (dat de permanente islamitische terreurdreiging het hoofd moet bieden) en een neoconservatief Amerika (dat nog niet is aangetast door het decadente cultuurrelativisme) de enige machten die de afgelopen decennia dit proces enigszins hebben kunnen tegenhouden.
Zie hier het denken van Bat Ye’or, zoals ze dat vooral uiteen heeft gezet in haar bekendste werk Eurabia; the Euro-Arab Axis, uit 2005, in het Nederlands verschenen als Eurabië, de geheime banden tussen Europa en de islamitische wereld (Meulenhoff, 2007), met een voorwoord van Hans Jansen (voorwoord hier te downloaden).
De centrale these van Eurabië komt, zo simpel mogelijk samengevat, op het volgende neer: de Europese Unie zou een serie van geheime vriendschapsverdragen met de Arabische Liga hebben gesloten, geïnitieerd door Charles de Gaulle, bedoeld als tegenwicht naar de Amerikaanse (en Israëlische) invloed. In ruil voor goedkope olie zou Europa zichzelf openstellen als missiegebied voor de islam en onbeperkt migranten toelaten. En Europa zou verder een ‘Israël-kritische’ koers varen.
Ik denk dat er veel bezwaren zijn in te brengen tegen Bat Ye’ors Eurabië. Dat is ten eerste dat het wel heel erg veel knip en plakwerk is. Dat er ergens een vriendschappelijke top wordt gehouden, waarna plechtig wordt verklaard dat er dialoog moet worden aangegaan tussen de landen van beide kanten van de Middellandse Zee wil nog niet zeggen dat zoiets daadwerkelijke politieke betekenis heeft. Er gebeuren wel meer symbolische flauwekul dingen. Onze monarch deelt geregeld een of andere ridderorde uit aan een buitenlands staatshoofd, of ontvangt er een soortgelijk huldeblijk uit de handen van een bevriende collega, of president, ed. Meestal zijn dat niets meer dan symbolische gestes. En zelfs als het meer inhoud heeft, dan nog kun je je afvragen hoe doorslaggevend dat is voor de totale buitenlandse politiek van de verschillende Europese landen.
Alleen, dat wil nog niet zeggen dat deze ‘topontmoetingen’, verdragen, etc. de politieke verhoudingen ingrijpend hebben beïnvloed, vooral ten nadele van Israël. Dat is, ook vanuit Europa, bijna net zo eenzijdig geweest als vanuit de VS. In die zin blaast Bat Ye’or kleine dingen op tot immense proporties, waar zij veel lawaai over maakt (oa, want volgens mij vertelt zij ook veel onzin). Zo’n verhaal kun je natuurlijk optuigen met heel veel voetnoten, maar heeft het ook werkelijke substantie? Zie hier een aspect van de methode Bat Ye’or.
En dan, ten tweede, de conclusies die zij aan dit alles verbindt. Alsof er een systematisch geheim plan bestaat in de Arabische wereld of bij de Organisatie voor Islamitische Landen om op slinkse wijze Europa over te nemen. Er is veel aan de hand in en met de Arabische wereld, maar ondanks alle retoriek uit de tijd van het Pan Arabisme is het nog nooit gelukt om een vuist te maken. Op alle niveaus bestaat er zo’n beetje onenigheid en diepe verdeeldheid. Europa, zowel toen als nu, is daar nog een schijntje bij. Dus een megalomaan project als ‘Eurabië’ lijkt me om die reden al een luchtkasteel. Er is wel veel mis, maar dat nou net weer niet. Niet omdat sommige mensen dat niet zouden willen, maar omdat het onmogelijk is om te realiseren. En het zijn in het algemeen nogal zwakke staten, die nog maar vrij recent tot stand zijn gekomen. Zelfs al is de intentie er (en ik denk niet een dat die breed gedragen zou worden), dan nog lopen de belangen van die landen zo uiteen, dat een Eurabië project niet realistisch is.
Nog een derde punt. Het is natuurlijk zeker zo dat Europa de banden met diverse foute regimes daar in de regio heeft aangehaald ivm olie. Maar, en dat negeert Bat Ye’or, dat geldt misschien in nog veel sterkere mate voor de VS. Plus dat de VS ook nog allerlei strategische belangen hebben en hadden (gedurende de koude Oorlog). Als er nou een mogendheid is geweest die heeft gedeald met radicale of foute moslimextremisten, is het de VS wel, zie het Afghanistan verhaal. Ayman al-Zawahiri werd in Egypte vrijgelaten om daar te gaan vechten. Bovendien, dat is bijna iedereen vergeten (heeft niets met de islamisten te maken, maar wel met Irak), in 1963 steunden de VS oa Saddam Hussein en de toen nog marginale Ba’thpartij in hun coup tegen de pro-Russische generaal Abd al-Karim Qassem. Nu heeft Frankrijk daar ook nog rare dingen gedaan, maar dat is toch iets anders dan de Eurabië-theorie. Maar het idee dat Europa een soort anti-Israëlische politiek zou hebben gevoerd, in het voordeel van de ‘Eurabische elementen’ die daar baat bij zouden hebben gehad, op z’n zachtst gezegd is dat nogal een vertekende (zoniet zwaar vervormde) versie van de geschiedenis.
Andere zaken hebben veel meer de boventoon gevoed, zoals de Koude Oorlog, of de Amerikaanse steun aan Israël. Daartegenover natuurlijk de Russische steun aan het Syrië van de Assads, die voortduurt tot op de dag van vandaag. Die dingen zijn veel belangrijker geweest dan die sinistere Eurabische netwerken, waar Bat Ye’or het over heeft. Dat was mijn derde belangrijkste bezwaar. In serieuze wetenschappelijke kringen wordt Bat Ye’ors Eurabië meestal gezien als brandhout en ik denk terecht.
In de islamkritische, neoconservatieve of rechtspopulistische subcultuur heeft het werk van Bat Ye’or een enorme cultstatus. Het begrip Eurabië heeft in die kringen een hoge vlucht genomen. Het speelt ook een cruciale rol in het manifest van Anders Breivik.
Het idee van een politiek-correcte elite, die andere belangen zou dienen dan die van ‘het volk’ en bereid is om de belangen van het volk op te offeren (de EU!) en om het uit te leveren aan barbaarse krachten uit den vreemde (de moslims!), het is de rode draad in het gedachtegoed van Geert Wilders. Maar ook bij Baudet vinden we precies dit concept terug. En, in ieder geval hetzelfde patroon, maar ingevuld met iets andere begrippen, bij Trump
Lees zeker Eildert Mulder, Eurabië ligt aan de Middellandse Zee (10-9-2011), uit zijn serie uit Trouw, later verschenen in Anders Breivik is niet alleen
Bat Ye’or talks with Pamela Geller
Geert Wilders tijdens zijn proces: Overal in Europa gaan de lichten uit
Ian Buruma, Eurabia, Truth or Paranoia?
Modern Holocaust Revisionisme
En dan het verhaal dat Haj Amin al-Husayni, de Groot Mufti van Jeruzalem (1897-1974), de belangrijkste inspirator/initiator zou zijn geweest voor de Holocaust. Jansen, Bosma en Wilders sluiten zich hiermee aan bij een trend die al wat langer gaande is. Wie verschillende zg Hasbara sites al een tijdje volgt (pro-Israëlische propaganda-sites, die vaak gesteund worden door het Israelische ministerie van ‘Voorlichting/Publieke Diplomatie’, oftewel ‘Hasbara’) moet bekend zijn met dit verhaal.
Het is waar dat Haj Amin al-Husayni, nadat hij was vertrokken uit Palestina, in contact kwam met de Nazi’s, waarmee hij op verschillende manieren samenwerkte. Eerst in Bagdad, gedurende de coup van de pro-Nazistische officieren van de Gouden Vierhoek, olv generaal Rashid Ali. De coup vam de Gouden Vierhoek was overigens een belangrijke inspiratiebron voor de oprichters van de Ba’thpartij Michel Aflaq en Salah al-Din Bittar. Een van de lagere officieren die bij deze coup was betrokken, was een zekere Khairallah Tulfah, die in die tijd sterke Nazi-sympathieën ontwikkelde en een obscuur manifest schreef ‘De drie dingen die God nooit geschapen mocht hebben; Joden, Perzen en vliegen’. Khairallah Tulfah zou zeker vergeten zijn (na zijn gevangenisstraf en oneervolle ontslag uit het leger, werd hij onderwijzer in Tikrit), als hij niet de oom en vooral de voogd zou zijn geweest van de toen jonge Saddam Hussein, op wie hij een beslissende invloed had. Overigens resoneert een echo hiervan nog door in het gedachtegoed van IS, dat misschien veel minder orthodox islamitisch is en veel meer geworteld is in deze vorm van Arabisch nationalisme. Dit zal later aan de orde komen.
De coup van de Gouden Vierhoek in Bagdad mislukte en al-Husayni vluchtte naar Berlijn. Daar maakte Hitler hem tot hoofd van een SS divisie, bestaande uit voornamelijk Bosnische moslims, die gruwelijke oorlogsmisdaden hebben begaan.
Na de oorlog wist de Mufti de Neurenberger processen, waar hij terecht had moeten staan, te ontkomen en vluchtte hij naar het Midden-Oosten. In 1974 overleed hij in Libanon.
Het staat niet ter discussie dat de Mufti een bijzonder kwalijke rol heeft gespeeld, dat hij een oorlogsmisdadiger was, etc. Alleen, itt wat veel pro-Israël en anti-islamactivisten en hun meelopers beweren, de Mufti is niet degene geweest die met het idee van de Holocaust is gekomen. Dat was namelijk Hitler zelf. Hij heeft het idee van gifgas voor Joden al geopperd in Mein Kampf. Bovendien was al ruim voor de Wanseee Konferenz (en de ontmoeting met de Groot Mufti) al een begin gemaakt met de fysieke vernietiging van de Europese Joden. Er bestonden zelfs al gaskamers, zoals in Belzec, en ook Babi Yar had al plaatsgevonden. Hitler had toen al zelf talloze toespraken gehouden waarin hij opriep tot de vernietiging en totale uitroeiing van de joden, ook met gifgas.
Maar net als de inmiddels allang afgeschreven Holocaustontkenners David Irving, Robert Faurisson en Ernst Zündel (in een ander verband eerder op dit blog behandeld), kunnen ook de nieuwe Holocaustrevisionisten met een eigenlijk anti-islamitische agenda moeilijk geloven dat de Nazi’s en niet iemand anders, zoals bijvoorbeeld de eeuwige moslims, verantwoordelijk zijn voor de massale vernietiging van de Europese Joden. Hitler had dat natuurlijk nooit zelf niet kunnen bedenken; hij moet haast wel zijn ingefluisterd door een niet-Arische en eigenlijk Semitische Arabier… Ook Hitler, die trouwens links was volgens Martin Bosma, is kennelijk slachtoffer van demonisering.
Er is overigens geen serieuze historicus van het Derde Rijk die de Groot Mufti zo’n cruciale rol toedicht. Allan Bullock, Sebastian Haffner, Joachim Fest, Ian Kershaw geen van hen heeft het bij mijn weten zelfs over de Groot Mufti (althans, volgens mij wordt hij zelfs door geen van hen genoemd, maar dat zou ik misschien nog een keer moeten nazoeken). Maar het verhaal van de Groot Mufti (als bedenker van de Holocaust), duikt eigenlijk alleen op in ranzig propaganda-materiaal, of in Nederland bij auteurs/opiniemakers als Carel Brendel en Hans Jansen. Of Martin Bosma. De op dit blog uitgebreid behandelde pro-Israel activiste Ratna Pelle is ook niet zuinig in haar gebruik van het verschijnsel Groot Mufti.
Er zijn ook serieuze auteurs over het Midden-Oosten (zoals Charles Tripp, Robert Fisk of Hanna Batatu) die uitgebreid over de Mufti hebben geschreven. Ook zeer kritisch en zonder zijn collaboratie met Hitler te verdoezelen. Maar geen van hen maakt de Mufti tot de bedenker of inspirator van de Holocaust. De Mufti was zonder twijfel een Nazi-collaborateur, een Nazi-oorlogsmisdadiger, maar geen hoofdrolspeler, laat staan een sleutelfiguur. Zijn invloed is zeker betekenisvol geweest in het Midden Oosten (zoals op de Ba’thpartij en vooral Saddam Hussein), maar niet op het verloop van de Tweede Wereldoorlog in Europa of op de Holocaust.
De Partij van de Liefde
“Het nieuwe fascisme draagt een baard”, zei oorlogscorrespondent Arnold Karskens in de talkshow van Pauw, op 22 september 2014., nav de wandaden van Islamitische Staat (zie hier). Heeft hij gelijk en is IS een manifestatie van ‘fascisme’? Wat mij betreft heeft Karskens maar een beetje gelijk, zij het indirect en op een iets andere manier dan hij wellicht zelf bedoelde.
Hoewel het hiervoor besproken verhaal van de Groot Mufti misschien wel het bekendste is (vooral omdat het zo gespind is door de Israël Lobby en door westerse anti-islamactivisten, zo erg dat het gezonken cultuurgoed is geworden, dat het inmiddels zelfs op GeenStijl rondwaart), is dit zeker niet het enige en al helemaal niet de belangrijkste link tussen het Europese fascisme en politieke bewegingen/stromingen in het Midden Oosten. Want hoe zit het met de oorsprong van het regime van Assad? Want juist de Baathpartij (zowel de Syrische van Assad als de Iraakse van Saddam Hussein) kent een min of meer op het fascisme geïnspireerde oorsprong.
De Ba’thpartij werd opgericht door Michel Aflaq, een Christelijke Syriër. Aflaq werd in 1910 in Damascus geboren in een Syrische Grieks Orthodoxe familie. Hij groeide op in de jaren dat Syrië een Frans mandaatgebied was, een resultaat van de opdeling van het Osmaanse Rijk na de Eerste Wereldoorlog, een gegeven dat zijn politieke vorming sterk zou beïnvloeden. In de jaren dertig studeerde hij geschiedenis aan de Sorbonne Universiteit in Parijs.
Aanvankelijk was Aflaq Marxist, maar in de loop van de jaren dertig raakte hij sterk beïnvloed door de Duitse denkers van de romantiek (vooral Gottfried Herder) en in toenemende mate het fascisme van Mussolini in Italië. Terug in Damascus, waar hij docent werd op een Franse eliteschool, begon hij zijn carrière als politiek denker/activist/agitator. Hij werd actief in de revolutionaire ondergrondse van het Arabisch nationalisme. Begin jaren veertig richtte hij samen met de soenniet Salah Eddine al-Bitar en de Shiiet Zaki Arsuzi de Pan Arabische Ba’th Partij op, voluit al-Hizb al Ba’th al-Arabi al-Ishtiraki (حزب البعث العربي الاشتراكي), ‘de Socialistische Partij van de Arabische Herrijzenis’. Ba’th, “herrijzenis” of “wedergeboorte” stond tegenover het Europese Imperialisme. De Ba’thpartij was natuurlijk een reactie op de nasleep van de Eerste Wereldoorlog, die voor de Arabieren, ondanks dat zij aan de geallieerde zijde hadden meegevochten tegen het Osmaanse Rijk, bijzonder nadelig was uitgevallen. De Arabieren kregen geen onafhankelijk aaneengesloten gebied, onder het gezag van Koning Faisal, maar het gebied werd verdeeld in een Frans en een Brits mandaat (het geheime Sykes-Picot akkoord van 1916, in 1920 geïmplementeerd). Syrië en Libanon gingen naar Frankrijk, Palestina, Trans Jordanië en Irak naar Engeland. Aan de geforceerde en kunstmatige grenzen van deze staten hebben sindsdien een heleboel conflicten ten grondslag gelegen, eigenlijk tot op de dag van vandaag. De recente vorming van Islamitische Staat, dwars door de grenzen van Syrië en Irak werd mede gemotiveerd als een rechtzetting van dit onrechtmatige en opgelegde verdrag.
Het was onder meer deze verdeling van de Arabieren waar Aflaq en de Ba’thpartij tegen ageerde. Er moest een Pan-Arabische Eenheid komen, los van de door de imperialisten opgelegde landgrenzen. De drie zaken waar de Ba’thpartij tegen ageerde waren: Imperialisme, Zionisme (de vorming van een Joodse Staat in Palestina), en ‘de Arabische Reactie’, waarmee de conservatieve monarchieën werden bedoeld, die in de ogen van de Ba’th een belemmering vormden voor de vooruitgang en de Arabische wederopstanding. De slogan van de partij was “Eenheid, Vrijheid, Socialisme”. Eenheid bedoeld als eenheid van alle Arabieren, die een Natie vormden en zich moesten ontdoen van de koloniale grenzen. Vrijheid bedoeld als vrij van imperialistische overheersing en Socialisme als saamhorigheid, sociale rechtvaardigheid en emancipatie (overigens nadrukkelijk niet Marxistisch). Op het eerste gezicht begrijpelijke of gerechtvaardigde eisen, zeker in het licht van die tijd. De Ba’thpartij was trouwens seculier en profileerde zich vooral als een partij voor Arabieren, ongeacht de religieuze afkomst/overtuiging. Het Pan-Arabisme stond, in de oorspronkelijke ideologie althans, centraal (onder respectievelijk Saddam en Assad zouden regionalisme, nationalisme en vooral tribalisme steeds meer de boventoon voeren, maar dat was niet de oorspronkelijke koers van Aflaq)
Maar Aflaqs ideeën bevatten ook andere elementen, die niet direct zijn terug te voeren op een Arabische, Islamitische of regionale traditie, maar die duidelijk geworteld zijn in het Europese politieke denken van de jaren twintig en dertig, vooral het fascisme. In Fi Sabil al Ba’th (“The Path to Resurrection”), uit 1941, het belangrijkste geschrift van de Ba’thpartij, klinkt regelmatig de roep om een sterke leider, die de partij en de samenleving voortdurend bij de les houdt en in een permanente staat van strijd stort: “The Leader, in times of weakness of the ‘Idea’ and its constriction, is not one to substitute numbers for the ‘Idea’, but to translate. numbers into the ‘Idea’; he is not the ingatherer but the unifier. In other words he is the master of the singular ‘Idea’, from which he separates and casts aside all those who contradict it.”
Aflaqs formulering van nationalisme doet net zo fascistoïde aan: “Nationalism is love before anything else. He who loves doesn’t ask for reasons. And if he were to ask, he would not find them. He who cannot love except for a clear reason, has already had this love wither away in himself and die (…) In this struggle we retain our love for all. When we are cruel to others, we know that our cruelty is in order to bring them back to their true selves, of which they are ignorant. Their potential will, which has not been clarified yet, is with us, even when their swords are drawn against us”.
Nationalisme als onvoorwaardelijke liefde. Een irrationele overgave aan de Natie en haar Leider, in een systeem waarin foltering en andere wreedheden gezien worden als loutering, therapie zelfs en het individu geofferd kan worden voor een hoger ideaal, dat slechts door de Leider kan worden vastgesteld. Fascistischer kan bijna niet. Zie voor meer over de ideologie van Aflaq en hoe deze zich verhield tot de werkelijke politiek van zowel Assad als Saddam Hussein (vooral de laatste), Bloed en Bodem van de Ba’ath, van arabist Leo Kwarten uit de NRC (3-5-2003). Er is trouwens recent een Nederlandse politicus opgestaan die zijn partij, net als Aflaq, ook ‘de Partij van de Liefde’ noemde en in het verlengde daarvan zeker nationalisme (of patriottisme) beschouwt als een vorm van liefde. Ik neem aan dat het op toeval berust, tenminste niet dat er in dit Nederlandse partijtje het Ba’thistische gedachtegoed leeft. Maar opmerkelijk is het wel, Dit partijtje (waarvan enkele lieden zich wel lovend over Assad hebben uitgelaten), komt later nog uitgebreid aan de orde. Terug naar Aflaq en de Ba’thpartij.
Uiteindelijk vonden in zowel Syrië en Irak in 1963 staatsgrepen plaats die in beide landen de partij aan de macht hielpen. In Irak trouwens voor korte duur, omdat het leger ingreep en de Ba’thi’s weer aan de kant zette. In 1968 wist de Iraakse tak van de Ba’thpartij weer aan de macht te komen en ditmaal deze te behouden, tot de val van Saddam Hussein na de Amerikaanse invasie van 2003. Maar hoe dan ook, Aflaqs notie van de “Republiek der Liefde” culmineerde uiteindelijk in het Irak van Saddam Husseun en het Syrië van Hafez al-Assad en zijn zoon Bashar, al is de uiteindelijke invloed van Aflaq groter geweest op het Iraakse dan op het Syrische regime. Met de machtsgreep van Hafez al-Assad in 1970 volgde namelijk een grote zuivering in de Syrische Ba’thpartij, in het jargon van het Assad-regime aangeduid als de ‘correctieve revolutie’. Assad verving de partijleiding door veelal Alevietische clan en streekgenoten. Aflaq werd uit zijn eigen Syrische Ba’thpartij gezet en vertrok, na een lange omzwerving, oa via Frankrijk en Brazilië, uiteindelijk naar Irak, waar hij later door Saddam Hussein op een voetstuk werd geplaatst, tot zijn dood in 1989. Hoewel hij op het eind van zijn leven niets meer dan een symbolisch figuur was geworden, in feite onder huisarrest leefde en voor officiële gelegenheden door Saddam Hoessein op een podium werd gezet, werd hij na zijn dood door het regime geëerd, middels een groot grafmonument en enkele bronzen standbeelden, van hetzelfde soort waarvan er vele honderden van Saddam zijn vervaardigd.
Beide Ba’thistische regimes verwijderden zich elk op hun eigen manier van de oorspronkelijke ideologie. Het belangrijkste was de ambivalente relatie met het Pan-Arabisme, de Arabische eenheid, een van de belangrijkste peilers van het oorspronkelijke Ba’thisme, al bleef het Iraakse Ba’thregime, in woord althans, het idee van de Arabische eenheid het sterkst uitdragen. Maar in de praktijk vielen beide regimes terug op hun tribalistische aanhang, die in Syrië en Irak sterk van elkaar verschilde, waardoor beide regimes zelfs gezworen vijanden van elkaar werden.
Saddams dictatuur kende een mafia-achtige structuur, waarbij zijn stamverwanten de sleutelposities bekleedden. Dat was in zijn geval de tribalistische bevolking van de zg Sunnitische driehoek, van iets ten noorden van Bagdad (bijv. Falujah) tot ongeveer Mosul (waar veel van de latere aanhang van IS afkomstig was). Het regime dat de oude Assad vormgaf had eenzelfde soort tribalistische, of mafia-achtige structuur, alleen werden de sleutelposities bemand door de Alawieten van het platteland van Latakia. Ter verduidelijking, de Alawieten maken deel uit van de Shiietische tak van de islam, het is alleen binnen het Shiïsme een andere richting dan bijvoorbeeld het Twaalver-Shiisme, dat wordt aangehangen door het Mullah bewind in Iran en waartoe de meerderheid van de Shiieten kan worden gerekend, dus de Shiietische populatie van Iran, de zuidelijke helft van Irak en de meeste Shiieten in Libanon. Zie hier ongeveer het schisma tussen de Iraakse en de Syrische Ba’thisten. Hoewel er ideologisch en politiek organisatorisch grote overeenkomsten waren (beiden totalitaire politiestaten, leunend op zowel een combinatie van tribale loyaliteiten, als georganiseerd wantrouwen, door een netwerk van geheime diensten), namen zij binnen het krachtenveld van de Arabische wereld vaak tegengestelde posities in. De Iraakse Ba’th neigde meer naar het Sunnitische kamp, terwijl het Syrische regime meer aansluiting zocht in de Shiietische wereld. Zo sterk zelfs dat in de Irak/Iran oorlog het Syrië van Assad de zijde van Iran koos, als enig Arabisch land. De motieven hiervoor zijn niet zozeer religieus (het seculiere Assad regime verschilde sterk van het revolutionaire islamistische regime van Ayatollah Khomeiny, net zoals Saddams seculiere regime in veel opzichten verschilde van het Wahabitische Saudische koninkrijk), maar wel tribalistisch. Zie hier ook de verklaring waarom het seculiere regime van Hafez al-Assad (en tegenwoordig dat van zijn zoon Bashar) de belangrijkste steunpilaar was van de shiietische fundamentalistische Hezbollah (al is tegenwoordig Hezbollah misschien wel de belangrijkste steunpilaar van het regime van Assad, dat inmiddels sterk in de verdrukking is gekomen). Eenzelfde soort relatie is het voormalige Iraakse Ba’thbewind aangegaan met verschillende sunnitische terreurbewegingen. In zo’n sterke mate zelfs dat de leiding van IS bijna als een soort ondergrondse voorzetting kan worden gezien van het oude Iraakse regime. Daarover later meer.
De conclusie is dat Arnold Karskens enigszins gelijk had toen hij nav IS stelde “Het nieuwe fascisme draagt een baard”. Zeker geen gelijk in de zin van dat ‘islam’ en ‘fascisme’ aan elkaar verwant zouden zijn (zoals oa Geert Wilders en Martin Bosma ons graag willen doen geloven), maar wel dat de ‘baarden’ van IS (in ieder geval de leiding) een soort voortzetting zijn van een fascistische beweging in het Midden Oosten.
Maar dat geldt misschien nog wel meer voor het Assad-regime, dat door verschillende westerse ‘islam-kritische conservatieven’, ‘verlichtingsfundamentalisten’, of hoe nieuw rechts zich tegenwoordig omschrijft, vaak wordt afgeschilderd als een baken tegen het islamo-fascistische gevaar. Het verband met het oude Europese fascisme is soms zelfs heel direct. Gevluchte Nazi-oorlogsmisdadigers als Walther Rauff ( die later naar Zuid Amerika vertrok en tot zijn dood ook adviseur was van de DINA, de beruchte geheime dienst van de Chileense dicator Augusto Pinochet) en vooral Alois Brunner (de rechterhand van Eichmann), die na 1945 ontkwamen naar het Midden Oosten, vonden hun nieuwe Heimat in het Syrië van Havez al-Assad. Zij speelden zelfs een rol in het opzetten van Assads geheime diensten en het orgsaniseren van het Syrische gevangeniswezen. De werkelijke erfgenamen van het Europese fascisme in het Midden Oosten zijn wellicht eerder bij zowel de Syrische als de Iraakse Ba’thpartij te vinden, dan bij de politieke islam, of de islamisten.
Over de laatsten in het volgende deel meer.
wordt zeer binnenkort vervolgd…
De culturen van het gebied van de centrale plains van het Noord Amerikaanse continent zouden uiteindelijk het meest bekend worden. De stereotype indiaan lijkt nog het meest op een nomadische bewoner van de plains. Met de nadruk op ‘lijkt’, want totempalen bijvoorbeeld, kwamen op de plains niet voor. Wel weer aan de noordwestkust, maar de bewoners uit dat gebied leken verder in werkelijk niets op het gevederde prototype van Hollywood. De bewoners van de Noordwestkust leefden niet in tipi’s en de bewoners van de plains kenden geen totempalen. Nu is ook Hollywood tegenwoordig niet meer wat het geweest is (althans, lang niet meer zo erg) en worden er tegenwoordig films over indianen gemaakt waarin zelfs de authentieke talen worden gesproken, maar het beeld is wel stevig verankerd in onze populaire cultuur, zie bijv. de onderstaande foto van de indianengadgets van playmobil (tipi en totempaal broederlijk bijeen in een landschap waarvan de rotsformaties sterk lijken op die van Monument Valley, aan het begin van de Grand Canyon). Dus nogmaals, de combinatie van een tipi en een totempaal was in de negentiende eeuw of daarvoor met grote zekerheid uit te sluiten; daar lag immers een paar duizend kilometer tussen. Monument Valley ligt weer stukken zuidelijker, in het hart van het gebied van de Pueblo culturen. Kortom, het playmobil tableau toont ons een echte ‘multiculturele utopie’.
Het Westernpretpakket van Playmobil (bron: bol.com).
De vraag is natuurlijk waarom de bewoners van de plains meer het beeld van ‘de indiaan’ hebben bepaald dan de bewoners van de Pueblo’s uit het zuidwesten, de maisboeren van het oosten of de vissers en walvisjagers van het noordwesten. Daar is wel een verklaring voor. De bewoners van de plains behoren tot de indianen die het laatst door het Amerikaanse leger zijn onderworpen en ook misschien het langst en het meest hardnekkig verzet hebben geboden (net als de Apaches, eigenlijk slechts de verzamelnaam voor de nomadische Na Dene volkeren uit het zuidwesten, maar die zijn achteraf ook legendarisch geworden). Maar ook de namen ‘Sioux’ (staat voor de Lakota, Nakota en Dakota), ‘Blackfoot’, ‘Pawnee’ en ‘Comanche’ doen wel ergens een lichtje branden en behoren tot het (inmiddels weer wat gezonken) erfgoed van de populaire cultuur van de twintigste eeuw.
Dan nu de echte culturen van de plains. Tot tenminste de zeventiende of de achttiende eeuw waren de plains niet eens een heel dichtbevolkt gebied. Het was (en is) niet de meest vriendelijke plek om je te vestigen, gezien de soms extreme natuurlijke omstandigheden. Doordat de bergketens op het Amerikaanse continent vooral van noord naar zuid lopen, in plaats van naar oost en west, zijn de klimatogische verschillen bijzonder groot. De zomers zijn er heet en de winters extreem koud. Ook is dit het gebied waar de befaamde Amerikaanse tornado’s voorkomen. De iets oostelijke prairies, de vlakten met het hoogstaande gras, hebben dan nog een vriendelijke klimaat dan de dorre westelijke plains, die slechts doorsneden wordt door diepe rivierdalen met steile kliffen.
Voor de komst van de Europeanen waren vooral de oevers van de Missouri en sommige van haar zijrivieren bewoond. De bevolking was in regel sedentair, leefde van de maïsbouw en woonde in nederzettingen bestaande uit koepelvormige woningen, bedekt met aarde of plaggen. Gedurende de zomermaanden ging men waarschijnlijk soms te voet op jacht. Op dat gebied had het plainsgebied een groot voordeel te bieden; er liepen enorme bergen vlees rond, in de vorm van bizons. De jacht op deze grote oerrunderen was overigens nog niet zo simpel en ook niet geheel zonder gevaar. Het was natuurlijk mogelijk om na lang onderweg te zijn een paar bizons te doden, maar veel zal het niet hebben opgeleverd. Een andere jachttechniek was om een kudde bizons in een keer een ravijn in te jagen. Deze jachtmethode kwam al sinds de prehistorie voor . Het nadeel hiervan was dat bij regelmatige beoefening de wildstand drastisch omlaag ging. En vlees kun je niet lang bewaren, dus het meeste ging verloren.
Edward S. Curtis, Mandan Earth Lodge, 1908
Karl Bodmer, Mih-Tutta-Hangjusch, a Mandan village, aquatint op papier, uit ‘Maximilian, Prince of Wied’s Travels in the Interior of North America, during the years 1832–1834’
Karl Bodmer, Interior of a Mandan House, aquatint op papier, uit ‘Maximilian, Prince of Wied’s Travels… (idem)
Er hebben waarschijnlijk altijd kleine groepjes nomaden op de plains geleefd, maar de meeste bewoners leefden in vaste nederzettingen langs de rivierdalen. Zoals de Mandan, de Arikara, de Hidatsa, maar ook de Pawnee nog deden toen de Europeanen arriveerden (dat is ook uit opgravingen gebleken, hun culturen bestonden al eeuwen).
Met de komst van de Europeanen naar de Nieuwe Wereld veranderde er echter iets. Dat was de introductie van het paard. Voor die tijd gebruikte de bevolking van de plains alleen de hond als lastdier. Deze trok in regel de ‘travois’, een van de palen van de tipi’s gemaakte slee, met daarop de complete huisraad in bundels verpakt. De tipi’s in die tijd waren om die reden dus veel kleiner, om de simpele reden dat een hond niet zulke lange palen kan meeslepen als een paard. Door het paard veranderde er dus veel. Het jagen op bizons en het nomadische leven in het algemeen werd opeens veel aantrekkelijker. Zo aantrekkelijk zelfs dat er ook stammen in de aangrenzende gebieden van de plains waren, zowel ten oosten als ten westen van de plains, die hun sedentaire leven opgaven, om een nomadisch leven op de grote vlaktes te gaan leiden. Er zou een compleet nieuwe plainscultuur ontstaan. De cultuur van de nomadische indiaan te paard, die in tipi’s leefde en op bizons jaagde was dus een cultuur die pas na de komst van de Europeanen was ontstaan.
Edward S. Curtis, Blackfoot travois, 1925. Voor de komst van het paard waren de travois (en dus ook de tentpalen) veel kleiner, omdat die door honden werden voortgesleept. Ook in dat opzicht betekende de komst van het paard een vooruitgang
De chronologie van het ontstaan van deze nieuwe plainscultuur verliep ongeveer als volgt. In 1541 trok een expeditieleger van Spaanse conquistadores, onder leiding van Francisco Vásquez de Coronado de zuidelijke plains op. Zij waren op zoek naar ‘De Zeven Steden van Cibola’, waarvan zij hadden gehoord dat die nog meer schatten zouden herbergen dan de hoofdsteden van de Azteken en de Inca’s. Achteraf weten we dat deze Zeven Steden van Cibola de Pueblo’s van de Zuni in Arizona waren en dat dezen hoe dan ook interessant waren, maar dat er geen grammetje goud te vinden was. Maar dit terzijde.
Van Coronado’s expeditie kennen we ook de eerste Europese ooggetuigenverslagen van de bewoners van de Plains, nomaden die te voet de bizonkuddes volgden. Maar het omgekeerde was ook het geval. De bewoners van de plains maakten voor het eerst kennis met het paard. Uit het kampement van Coronado zijn waarschijnlijk ook een paar paarden ontsnapt. Dat is die paarden zeker niet slecht bevallen, want de omgeving bleek ideaal te zijn om als wild paard te overleven. Deze paarden plantten zich ook snel voort en binnen de kortste keren zwierf de eerste kudde wilde paarden over de plains. Het zouden er snel meer worden.
Edward S. Curtis, Assiniboin-camp near the Rocky Mountains
Het ontstaan van de ruitercultuur gebeurde iets later, in de eerste decennia van de achttiende eeuw. Aan het eind van de zeventiende eeuw hadden Spaanse kolonisten zich gevestigd langs de Rio Grande, tegenwoordig de Mexicaans/Texaanse grens. De Apaches uit dat gebied, die met deze kolonisten handel dreven, verkregen van hen de eerste paarden en ontwikkelden al snel hun eigen ruiterkunst. Rond 1700 hadden de Comanches zich op de zuidelijke plains gevestigd en waren zij volledig te paard. Daarna ging het heel snel. In 1750 reden de Noordelijke Plains Cree in het huidige Canada op paarden (bron: John E. Lewis (ed.), The Mammoth Book of Natve Americans, Londen, 2004). Als je bedenkt dat de typische ‘plainscultuur’ in de jaren zeventig en tachtig van de negentiende eeuw ten einde kwam, toen alle stammen uit dit gebied werden onderworpen en tot een gedwongen sedentair bestaan in reservaten, heeft deze cultuur, iconisch geworden voor het beeld van ‘de indiaan’, maar heel kort bestaan. Niet meer dan honderdvijftig à tweehonderd jaar, waarvan de laatste fase (1860-1890) vooral werd bepaald door een reeks bittere oorlogen met de snel groeiende grootmacht, de Verenigde Staten van Amerika.
Het leven op de plains, voorheen vooral een strijd om te overleven, werd opeens veel eenvoudiger en daarom aantrekkelijk. Er trokken steeds meer stammen naar de plains, om hun geluk als nomadische ruiter en bizonjager te beproeven. De Lakota/Dakota groep leefde oorspronkelijk veel oostelijker, net als de Algonquin sprekende Cheyenes en Arapaho’s. Van de Soshones uit de Rocky Mountains splitste zich een groep af, die bekend zou worden als de Comanches en een aantal inwoners van de Tewa Pueblo’s uit het huidige New Mexico vestigden zich op de plains en zouden bekend worden onder de naam Kiowa.
De belangrijkste stammen van het plainsgebied
Toen rond 1850 de eerste Amerikaanse kolonisten de westelijke plains binnendrongen, kregen zij te maken met de volgende nomadische volkeren (de sedentaire volkeren van de oostelijke plains/prairies of de oevers van de Missouri sla ik in dit rijtje over). Helemaal in het noorden, ver in Canada hadden de Na-Dene sprekende Sarsi de nieuwe plainscultuur geadapteerd. Iets ten zuiden van hen waren dat een deel de Algonquin sprekende Cree, oorspronkelijk woudbewoners en pelsdierjagers. Het grootste gebied van de noordelijkste plains, ongeveer totaan de grens met de Verenigde Staten werd gedomineerd door de Blackfeet (eigenlijk ‘Nitsitapi’), verdeeld over vier substammen: de noordelijke Piegan, de zuidelijke Piegan, de Kalinai (Blood Blackfoot) en de Siksikawa (‘The Real Blackfoot’).
Op de grens met Canada en de VS (aan de noordkant van de bovenloop van de Missouri) leefden de Siouanisch sprekende Atsina (ook bekend als ‘Gros Ventre’, al noemden zij zichzelf ‘Nakoda’) en de Assiniboin (die zichzelf ‘Nakota’) noemden. Aan de andere kant van de Missouri, vooral in het stroomgebied van de Yellowstone leefden de Siouanisch sprekende Crow (Apsarokee), die zich hadden afgesplitst van de sedentair levende Hidatsa, die in vaste dorpen leefden langs de oevers van de noordelijke Missouri. Dit waren de aartsvijanden van de ‘echte Sioux’ (de Teton Sioux, eigenlijk ‘Lakota’). Hun vijandschap zat zo diep dat zij, gedurende de lange reeks oorlogen van de Lakota met het Amerikaanse leger, zij altijd de kant van de blanke bezetter hebben gekozen en vaak als verkenner hebben gediend in het Amerikaanse leger.
Edward S. Curtis, Village Herald, Lakota, 1909 (bron)
Lakota Kamp in het Pine Ridge reservaat, 1891. Het plaatje ziet er vrij ‘ongerept’ uit, het zou zo een scene uit Dances with Wolves kunnen zijn. Toch was dit minder dan een jaar na de massa-slachting van Wounded Knee (december 1890)
Ten zuiden van de Yellowstone, in het land van de Powder River en de Black Hills lag het kerngebied van de Lakota, oftewel de Teton Sioux, verdeeld in zeven substammen, vaak bekende namen uit diverse ‘indianenlectuur’, van populaire westerns tot historische overzichtswerken. Dat zijn de Oglala, de Hunkpapa, de Brulé (Sichangu), de Mininconjou, de Sans Arcs (Itazipcho), de Blackfoot (eigenlijk Sihasapa, niet te verwarren met de Algonquin Blackfoot) en de Two Kettle (Oohenonpa). Zij deelden dit gebied overigens met hun belangrijkste bondgenoten, de gezamenlijk optrekkende Algonquin-sprekende Noordelijke Cheyene en Arapaho (er was ook nog een zuidelijke groep).
Overigens behoorden ook tot de echte Sioux de ten oosten van de Missouri levende groepen, die zichzelf Dakota noemen (daar komt dus de naam van de twee staten North en South Dakota vandaan). Zij waren opgesplitst in de Yankton (bestaande uit de eigenlijke Yankton en de Yanktonai) en de Santee, de bewoners van de rand van het prairiegebied in Minesota. De Santee waren verdeeld in de Mdewakanton, de Sisseton, de Wapeton en de Wahpekute. De namen van de laatsten zouden bekend worden van de korte maar bloedige oorlog van 1862. Het op dit blog eerder besproken werk van de kunstenaar Tommy Canon ‘Andrew Myrick’ verwijst naar deze oorlog (zie mijn artikel Hedendaagse kunst van Indiaans Amerika).
Ten zuiden van de Platte River, tot en met het stroomgebied van de Arkansas (in de huidige staten Nebraska en het oosten van Colorado), leefden de zuidelijke Cheyene en Arapaho. Iets oostelijker lag het gebied van de Pawnee (behorend tot de Hokan-Caddo taalfamilie), die voornamelijk sedentair leefden, maar soms ook een nomadisch bestaan leden. Dit waren eveneens bittere vijanden van de Lakota en hun bondgenoten en ook zij dienden vaak in het Amerikaanse leger (in de film Dances with Wolves zijn zij de ‘hanenkamdragende’ vijanden van de Lakota).
George Catlin, Portrait of Horse Chief (Pawnee), olieverf op doek, 1832. De schilder George Catlin (1796-1872) reisde in de jaren dertig van de negentiende eeuw door het Amerikaanse westen en bezocht de meeste volkeren in het Plainsgebied, in een periode dat de echte kolonisatie nog niet begonnen was (in regel werd hij ook hartelijk ontvangen en sloot hij snel vriendschap met zijn gastheren, die vaak bijzonder geïntrigeerd waren door zijn portretkunst). Hij schilderde taferelen uit het dagelijks leven en portretteerde een flink aantal leiders van toen, in een in ieder geval zeer persoonlijke stijl (over de artistieke kwaliteit wordt verschillend gedacht, ik heb er overigens wel een zwak voor). Het grootste deel van zijn hoe dan ook unieke oeuvre (dat van grote historische waarde is, net als het werk van Karl Bodmer en helemaal het immense oeuvre van Edward Curtis) bevindt zich in het Smithonian Institute in New York (zie hier).
Ten zuiden van de Arkansas, tot en met het stroomgebied van de Red River en nog iets meer naar het zuiden lag het leefgebied van de Kiowa en de Comanche, beiden behorend tot de Uto Azteekse taalfamilie. De Kiowa waren afgesplitst van de Tewa Pueblo uit New Mexico en de Comanche waren afgesplitst van de Soshones uit de Rocky Mountains. Gedeeltelijk in hun gebied, of iets ten westen daarvan lag, tenslotte, het gebied van de plains Apache, het roemruchte nomadenvolk van het zuidwesten (Na-Dene), dat in vele kleine subgroepen was verdeeld. Op de plains leefden de Kiowa Apache (danken hun naam omdat ze veel met de Kiowa optrokken) en de Lipan Apache. In het dal van de Rio Grande leefden de Mescalero-Apache, wereldberoemd dankzij de Winnetou-boeken van Karl May (al hebben die weinig met de realiteit te maken). De meeste andere substammen van de Apache leefden westelijker, in New Mexico en Arizona. De Apaches zullen nog uitgebreid aan bod komen bij de behandeling van het Zuidwestelijke cultuurgebied.
Quanah Parker, de laatste leider van de nog in vrijheid levende Comanches. In Nederland is zijn naam vooral bekend uit de roman van Arthur Japin, De Overgave. Bron http://www.npr.org/2011/05/20/136438816/the-rise-and-fall-of-the-comanche-empire, overigens een interview met de Amerikaanse schrijver S.C. Gwyne, die een geschiedenis van de Comanches schreef, The Rise and the Fall of the Comanche Empire, 2010
Tot zover de nomadenvolkeren van de plains. In de meer oostelijke gebieden leefden, met name langs de grote rivieren, een aantal sedentaire stammen (vooral maisboeren). Dat waren, van noord naar zuid langs de Missouri: de Hidatsa (Siouanisch, nauw verwant aan de Crow), de Mandan (Siouanisch), de Arikara (Hokan-Caddo), Ponca (Siouanisch), Omaha (Siouanisch), Iowa (waar de staat Iowa naar is genoemd, Siouanisch) , Oto (Siouanisch), Missouri (Siouanisch) en Kansa (waar de staat Kansas naar is genoemd, Siouanisch). Op de prairiegebieden ten zuiden van de Missouri leefden de sedentaire Osage (Siouanisch), Quapaw (Siouanisch) en Wichita (Hokan-Caddo).
George Catlin, Buffalo hunt under wolfskin-masks, jaren 1830
George Catlin, Buffalo Hunt, a surround by the Hidatsa, jaren 1830
George Catlin, Buffalo Hunt, 1844
Cadzi Cody (Charlie Codsiogo, 1866-1912), beschilderde huid met uitbeelding van de bizonjacht en de zonnedans (detail), ca 1900 (Wind River Soshone). Het fenomeen ‘Zonnedans’, komt hieronder nog ter sprake. Nu te zien in de Nieuwe Kerk
Voor de nomaden van de plains draaide het grootste deel van het leven om de bizon. De bizon leverde zo’n beetje alles wat men nodig had; vlees, materiaal voor kleding, tenten, t/m lijm, dat uit de botten werd gedestilleerd. De bizon werd dan ook als een heilig dier vereerd.
Men was voor het bestaan afhankelijk van een hoge wildstand. Vandaar dat de bewoners van de plains daar ook heel bewust mee omgingen. Het wegschieten van duizenden bizons door de Europeanen, slechts voor de tong en de huid was voor de indianen dan ook een gruwel. De laatste Comanche-oorlog (die van 1874) was dan ook mede een strijd om het behoud van de bizon, zoals Dee Brown het in zijn grote klassieker ‘Bury my heart at Wounded Knee’ (1873) omschreef. Uit dit werk haal ik ook de woorden van Satanta (Witte Beer) aan, een van de belangrijkste leiders van de Kiowa: ‘Is de blanke man een kind geworden, dat hij zo onbekommerd doodt zonder te eten? Als rode mannen wil doden doen zij dat om van te leven en niet te verhongeren.’ (Dee Brown, Begraaf mijn hart bij Wounded Knee, Hollandia, Baarn, 1971, p. 212)
George Catlin, Buffalo Dance, 1831
De bewoners van de plains hielden er in het algemeen (per volk waren er natuurlijk verschillen) een holistisch religieus wereldbeeld op na. Holistisch in de ware zin van het woord dan. Zij geloofden dat alles in de natuur met elkaar verbonden was. Om de Lakota mysticus en religieus leider Black Elk (1860-1953) aan te halen, die dit prachtig heeft verwoord: ‘In alles wat de Indiaan doet vindt U de cirkelvorm terug, want de Kracht van de Wereld werkt altijd in cirkels en alles tracht rond te zijn…De bloeiende boom was het levende middelpunt van de kring en de cirkel van de vier windstreken deed hem gedijen…De hemel is rond en ik heb gehoord dat ook de aarde rond is als een bal en de sterren eveneens. De wind draait rond als hij op zijn allersterkst is. Vogels bouwen ronde nesten omdat hun geloof gelijk is aan het onze. De zon komt op en gaat onder in een boog. De maan doet hetzelfde en beide zijn rond’ (geciteerd uit Ton Lemaire, ‘Wij zijn een deel van de Aarde’, Utrecht, 1988, p. 22 ).
De religie van de volkeren van de plains werd omlijst met verschillende initiatieriten. Jonge mannen moesten zich vaak een tijdje zonder eten of drinken eenzaam in de wildernis terugtrekken om tot volwassen man te worden ingewijd. Er bestonden ‘zweethutten’ waarbij met verschillende technieken visioenen trachtte op te wekken. Er zijn veel verhalen bekend van machtige sjamanen of ‘medicijnmannen’ die over magische vermogens beschikten en bijvoorbeeld bizonkoppen konden laten spreken. Magie maakte een belangrijk onderdeel uit van het religieuze leven.
Een van de meest tot de verbeelding sprekende ceremonies was de zonnedans. In het midden werd een grote paal geplaatst, waar aan de top een aantal lijnen waren bevestigd. De andere uiteinden van die lijnen werden met benen pinnen in het borstvel van de dansers aangebracht, in regel jonge mannen. Zij moesten, met die pinnen in hun vlees en hangend aan de touwen rond de paal dansen tot ze erbij neer vielen. Aan de visioenen die zij hadden werd vaak een belangrijke betekenis toegekend.
Twee van de bekendste spirituele leiders van de Lakota. Links: Black Elk (1860-1953), mysticus en dichter. Rechts: de beroemde Lakota-leider Tatanka Yontanka, oftewel Sitting Bull (1831-1890), onder wiens leiding de grote overwinning op het leger van Generaal Custer bij de Little Bighorn werd behaald. Sitting Bull was vooral ook een religieus leider (op deze foto, die gemaakt moet zijn in de jaren tachtig van de 19e eeuw, dus nadat hij zich al had overgeven en in Pine Ridge leefde, is hij te zien in zijn uitrusting als sjamaan). Hij zou voor de grote overwinning een visioen hebben gehad, waarbij de blanke soldaten uit de hemel vielen en een stem tot hem zei ‘Ik geef u dezen, want zij hebben geen oren’. Toen het zevende Cavelerie Regiment van het Amerikaanse leger, olv generaal Custer het kamp van de verenigde Lakota, Cheyene en Arapaho aan de Little Bighorn wilde aanvallen, gingen zijn krijgers in tegenaanval en werd het complete regiment tot de laatste man vernietigd.
Hieronder: twee registraties van de roemruchte ‘Sundance’ ceremonie. Hier direct onder: een verbeelding van George Catlin, Indian Sundance, 1850. Daaronder: Een zeldzame fotografische registratie van deze ceremonie bij de Arapaho uit 1893 (toen deze ceremonie in de reservaten uiteraard al verboden was)
Oscar Howe, Sundance, aquarel, 1949, nu te zien op de tentoonstelling in de Nieuwe Kerk. Oscar Howe (1915-1983, Yanktonai Dakota) was een van de kunstenaars die werd opgeleid aan de Studio School in Santa Fe (Arizona). Deze opleiding voor ‘Native American Art’, zou iets ook de belangrijkste vertegenwoordigers van de ‘New Indians’ voortbrengen, een groep Native American artists die met ironsische werken hun geschiedenis becommentarieerden en de positie van de Native in de moderne Amerikaanse samenleving verbeelden. Aan hun belangrijkste representant, Fritz Scholder (1937-2005), die ook aan dit instituut werd opgeleid heb ik eerder op dit blog uitgebreid aandacht besteed, zie Moderne kunst van Indiaans Noord Amerika
‘Vredespijp’, met bijbehorende attributen (Oglala Lakota, bron). De rode steen, waarvan de pijpenkoppen zijn gemaakt, kwam al eeuwen lang uit een groeve bij Minesota en werd over zo’n beetje het hele continent verhandeld. Ook de Moundbuilders gebruikten deze steensoort, van de plek die nu bekend staat als Pipestone National Monument.
Schild (Arikara), ca 1850 (bron)
‘Coupstick’ van de Crow (Apsarokee). Soms betraden krijgers slechts bewapend met een volstrekt ongevaarlijke coupstick als deze het slagveld. Het was dan een sport om je vijand aan te tikken en dan weer de vijandelijke meute heelhuids te verlaten. Daar viel meer eer aan te behalen dan aan het doden van de vijand.
Louter vreedzaam waren de nomaden van de Plains overigens zeker niet, al hadden de afzonderlijke volkeren en verschillende reputatie. De Comanches van de zuidelijke plains waren berucht om hun wreedheid. Noordelijker hadden ook de Lakota een stevige reputatie, al gold dit ook voor hun grootste tegenstanders, de Crow en de Pawnee. Toch heerste er in het algemeen (excessen zijn er natuurlijk genoeg geweest) een vrij strenge moraal rond het beoefenen van de krijgskunst. Het was eervoller om je tegenstander te verslaan en niet te doden (omdat je dan ook nog veilig weg moest komen, wat natuurlijk ook een kunst is). Of om je vijand, op eigen grondgebied een tik te geven met een ‘coupstick’, dat werd eigenlijk gezien als de hoogste vorm van krijgsmoed. ‘Oorlog’ werd in regel als een ruwe (en wellicht riskante) sport gezien, waaraan veel eer viel te behalen. Vaak gingen opstootjes tussen stammen om wie de meeste paarden kon buitmaken. Eer viel dan ook te behalen om zoveel mogelijk tegenstanders te vlug af te zijn of uit te schakelen, zonder te doden, al gebeurde dat wel geregeld. Maar dat was niet de norm. Een krijger verdiende op die manier de nodige onderscheidingen, vaak in de vorm van arendsveren, die op het (achter)hoofd werden gedragen. Of, bij degenen die een uitzonderlijke staat van dienst hadden en leiders, verwerkt in een tooi (de nu bij ons zo bekende ‘indianentooi’).
Edward S. Curtis, Cheyene Warriors, 1908
Scalperen kwam ook voor (net als in het oosten van de VS), al lopen de meningen zeer uiteen of dit een bestaande traditie was, of na de komst van de Europeanen werd geïntroduceerd. Europese kolonisten scalpeerden ook. Zeker in het begin van het ontstaan van de Verenigde Staten en later in het ‘anarchistische Wilde Westen’ stond er zelfs prijzengeld op geleverde indiaanse scalps. Premiejagers gingen vaak met ongekende wreedheid te werk, want soms kon ook de scalp van een kind worden verzilverd, zoals in Texas, maar ook op sommige andere plaatsen. Hier zijn een aantal gruwelijke voorbeelden van bekend. Het meest huiveringwekende voorbeeld is misschien wel het bloedbad bij de Sandcreek uit 1864, toen Kolonel Chivington met zijn regiment van ‘de Colorado vrijwiligers’ uit Denver in de vroege ochtend een kamp van de zuidelijke Cheyene (die niet in oorlog waren) overviel en zonder onderscheid des persoons aan het moorden sloeg. De scalpen van mannen, vrouwen en kinderen werden als trofeeën meegenomen, net als andere afgesneden lichaamsdelen. Het is bijna niet op te schrijven, maar toen Chivington (de man was overigens ook deeltijd predikant) en zijn mannen triomfantelijk Denver werden binnengehaald, bungelden er aan de hoeden van een aantal van zijn mannen oa de geslachtsdelen van baby’s. Toen Chivington daar toch door iemand over werd bevraagd, zou hij geantwoord hebben: ‘Neten maken luizen’ (lees over deze geschiedenis het hele hoofdstuk uit Dee Browns Begraaf mijn hart bij Wounded Knee ’De oorlog bereikt de Cheyenes’ , pp. 67-96). De recente geschiedenis van Amerika’s oorspronkelijke bewoners is vaak een gruwelijke. ‘Sand Creek’ was helaas geen uitzondering. In het gedeelte over de confrontatie met de Europese veroveraars zullen er nog meer van dit soort voorbeelden volgen.
documentaire over de lange geschiedenis van oorlogen tussen de Native Americans en de Europese nieuwkomers, met de nadruk op de oorlogen van de plains tussen 1860 en 1890. De documentaire is aardig. Bijna alle grote gebeurtenissen worden correct, zij het niet altijd even volledig verteld (sommige essentiële informatie is soms weggelaten). Ook bevat deze film wat storende fouten. Die gaan vooral over de herkomst van bepaalde volkeren, zoals de Kiowa. Die komen niet uit het Soshone-gebied (dat zijn de Comanches), maar zijn verwant aan de Tanoa-sprekende Pueblo-volkeren, waar zij zich in de achttiende eeuw van hebben afgesplitst (bij de Kiowa bestaan nog levendige verhalen over de tijd van de Pueblo’s). In de tekst hierboven zijn deze zaken wel correct weergegeven. Voor een globaal beeld van de oorlogen op de Plains is deze film echter zeker het bekijken waard.
De strijd van de Lakota, Cheyene, Arapaho, Kiowa en Comanche met het Amerikaanse leger, met als inzet hun vrijheid, hun recht op het behoud van hun leefgebied, leefwijze en cultuur was een lange en vond plaats in de laatste fase van de Europese veroveringsoorlogen. Beroemde veldslagen als Little Bighorn, maar ook de meest gruwelijke excessen, zoals Sandcreek en Wounded Knee, maken deel uit van deze geschiedenis. In het laatste deel zal ik hier nog uitgebreid op terugkomen.
Anasazi woningen (‘White house complex’) in Canyon de Chelly, Arizona
Het droge woestijnachtige gebied in het zuidwesten van de Verenigde Staten (van de Grand Canyon tot de Mexicaanse grens en van het dal van de Rio Grande tot de westoever van de Colorado en de grens met Californië) is al eerder ter sprake gekomen in de bespreking van de Anasazi-cultuur ( in het eerste deel). Hier wil ik me focussen op de Pueblo-culturen, zoals die door de Europese nieuwkomers werden aangetroffen en zoals die nu nog voor een deel bestaan. Ook zal ik aandacht besteden aan de Na-Dene sprekende Apache en Navaho en de agrarische culturen van de Pima en de Papago (de nazaten van de eerder besproken Hohokam-cultuur).
Nadat de Spanjaarden het Azteekse rijk (1521) en het Incarijk (1532) hadden verwoest en leeggelunderd, ging er in de kolonie Mexico het gerucht rond dat er nog een verborgen rijk in het noorden zou bestaan, waar zich immense voorraden goud en zilver zouden bevinden. Het zou gaan om de ‘Zeven Steden van Cibola’, een onbekend El-Dorado. Waarschijnlijk is de legende van Cibola oorspronkelijk uit Spanje zelf afkomstig (de steden van Cibola zouden geheime steden zijn geweest, gesticht door bisschoppen, die gevlucht waren voor de Moorse veroveraars), maar deze legende leefde sterk op in een nieuwe vorm in de Spaanse kolonie in Mexico. Zo sterk zelfs dat er in 1541, onder leiding van Francisco Vasquez de Coronado een expeditie vetrok naar het Zuidwesten van Noord Amerika. Coronado stuitte op de pueblo’s van de Zuni’s. De pueblo’s van de Zuni’s (de steden van Cibola) en die van de Hopi’s en de Keres en de Tewa volkeren bestonden uit op elkaar gestapelde stenen wooneenheden. Itt de nederzettingen van hun waarschijnlijke voorouders, de Anasazi’s, waren de complexen die ten tijde van de komst van de eerste Europeanen bewoond waren op de mesa’s gebouwd, ipv in de rotswanden of op de bodem van de canyons. De meesten waren versterkt, vermoedelijk tegen mogelijke overvallen van de omringende Na-Dene sprekende nomadenvolkeren (die wij als Apaches kennen), die zich in de eeuwen daarvoor in het gebied hadden gevestigd.
Montezuma’s Castle (Arizona). Anasazi-ruïne door de Spanjaarden ten onrechte vernoemd naar de laatste Aztekenkeizer
ruïnes van Pueblo Aztec (New Mexico), Anasazi/Chaco-cultuur. Wederom, ondanks de naam heeft dit complex uit de twaalfde eeuw niets met de Azteken te maken
De Pueblo’s die door de Europeanen werden aangetroffen en die ook nu nog bewoond zijn, zijn te verdelen in de volgende groepen:
Overzicht van de nu nog bewoonde Pueblo’s
Stammenkaart van het zuidwestelijk cultuurgebied
Naast de Pueblo-volkeren kent het zuidwesten nog een aantal andere volkeren en culturen, waar ik ook aandacht aan zal besteden. Dat zijn de eerder genoemde Na-Dene groepen, de nomadische Apaches en de sedentair levende Navaho’s. De Apaches bestaan uit een aantal subgroepen, waaronder de Lipan, de Mescalero, de Coyotero, de Mimbreno en de Chiricahua (verdeeld in verschillende groepen als de Benedonkohe, de Aravaipa, de Tonto, de White Mountain ea). De Chiricahua zijn beroemd geworden om hun langdurige verzet en door allerlei boeken en films. Apache-leiders als Cochise, Nana, Victorio en natuurlijk Geronimo, behoorden tot deze groep.
Verder werd en wordt het zuidwestelijke cultuurgebied door een aantal andere volkeren bewoond, zoals de Pima en de Papago (Oodham), de nazaten van de Hohokam-cultuur (beiden Uto-Azteeks). Verder nog verschillende kleinschalige lanbouwculturen en jagers en verzamelaars, zoals de Yavapai, de Havasupai, de Yuma, de Mojave en de Hualapai (de meesten behoren tot de Hokan-Cohuilteekse taalfamilie).
De Pueblo-indianen waren de directe afstammelingen van de Anasazi’s en de Chaco-cultuur (zie deel 1). Toen Coronado met zijn leger het gebied binnentrok bestonden er ongeveer negentig bewoonde Pueblo’s (tegenwoordig zijn dat er dertig). Itt de wooncomplexen van de Anasazi en de Chaco-Canyon bouwden de Tewa, Keres, Hopi en Zuni hun nederzettingen niet in de canyonwanden (zie bijv. Mesa Verde of Canyon de Chelly), of op de bodem van de canyon (zie bijv. Pueblo Bonito en Pueblo Aztec), maar op de mesa’s, de oorspronkelijke hoogvlaktes, die door de rivieren uitgesleten canyons vaak de vorm hebben van een soort tafelbergen. In sommige gevallen waren het goed versterkte vestingen, waarbij de canyonwanden een natuurlijke verdedigingsbarrière vormden, zoals de indrukwekkende en nog altijd bewoonde Pueblo Acoma (zie hieronder). Waarschijnlijk omdat de oude nederzettingen vanaf de twaalfde eeuw een makkelijk doelwit waren geworden voor de Na Dene nomadenvolkeren uit het noorden, die zich vanaf dat moment in het gebied hadden gevestigd. Toen de Europeanen arriveerden waren de Apaches en de Navaho de grootste vijanden van de Pueblo’s.
De nog altijd bewoonde en indrukwekkende vesting Acoma, die bijna versmelt met de rotsen in de omgeving. Het hoge gebouw links is overigens een katholieke kerk, die na de komst van de Spanjaarden is gebouwd. De bewoners van de Pueblo’s zijn voor het grootste deel nominaal katholiek, maar hebben veel van hun oude tradities behouden. bron: http://www.smithsonianmag.com/travel/da-ancient-citadel.html#
Acoma Pueblo, New Mexico
De Pueblo’s van de Tewa, Keres, Hopi en Zuni bestonden of bestaan uit afzonderlijke rechthoekige wooneenheden, die als blokken trapsgewijs op elkaar gestapeld lijken te zijn, soms zo’n vier a vijf verdiepingen hoog. Voor de komst van de Europeanen hadden de wooneenheden geen deuren, alleen kleine raamgaten; men ging naar binnen via een ladder door een gat in het plafond. De gemetselde muren werden bepleisterd met een laag adobe, die de architectuur zo kenmerkend maakt, zoals de zacht bruingele kleur en de enigszins afgeronde hoeken, die doorbroken worden door de uiteinden van de houten balken die het dak steunen. Op de pleinen en op de hogere platforms duiken telkens de cilindervormige broodovens op, eveneens bepleisterd met een laag adobe. Net als bij hun voorouders, de Anasazi, gebruikten de bewoners van de Pueblo’s voor hun ceremonies grote ronde ruimtes, de kiva’s, die half ondergronds gebouwd werden.
Tegenwoordig zijn de wooneenheden van de Pueblo’s wel voorzien van ramen en deuren. Ook zijn er andere gebouwen bijgekomen, zoals kerken (de meeste Pueblo’s zijn katholiek geworden, zij het dat de katholieke rituelen vaak versmolten zijn met hun eigen tradities en ceremonies).
Het hedendaagse Taos Pueblo, New Mexico. Taos is de meest toegankelijke van alle Pueblo’s. In de jaren zestig werd het een soort hippie-kolonie. In ‘Brave New World’, de beroemde Science Fiction roman van Aldous Huxley uit 1931, wordt Taos opgevoerd als de laatste plek (reservaat), waar mensen op een nog natuurlijke wijze ter wereld komen. Tegenwoordig is deze Pueblo een belangrijke toeristische attractie (itt. de meeste andere Pueblo’s, die isolement verkiezen boven een, overigens lucratieve, openstelling voor toeristen).
De Pueblo’s leefden voornamelijk van de landbouw. Zij verbouwden maïs, pompoenen, bonen en katoen. Itt de landbouwvolkeren uit het oosten van Amerika, waar de voornamelijk de vrouwen de akkers onderhielden, was bij de Pueblo’s de landbouw een taak van de mannen. De landbouwgrond was dan ook in regel het bezit van de man, terwijl het huis het eigendom van de vrouw was.
De Pueblovolkeren kenden een matriarchaal systeem. Bij een huwelijksvoltrekking trok de man bij de (familie van ) de vrouw in en werd daarmee ok lid van de clan van de vrouw. Clanmoeders speelden (net als bij de Iroquois, zie deel 1) een belangrijke rol in het bestuur van de gemeenschap. Vrouwen hadden ook het laatste woord bij een echt scheiding. Een man die zijn spullen buiten voor de woning zag opgestapeld, restte slechts de optie om te vertrekken.
Edward S. Curtis, Grinding Meal (Hopi), Arizona, 1907 (bron). Let op de haardracht van deze vrouwen. Hopi vrouwen en meisjes die (nog) ongehuwd waren, staken hun haar op deze kenmerkende manier op.
Edward S. Curtis, A visitor (Hopi), Arizona, 1921 (bron)
Edward S. Curtis, Hopi architecture, Arizona, 1921 (bron)
Edward S. Curtis, A Housetop at Walpi (Hopi), Arizona, 1906 (bron)
Edeard S. Curtis, A Cornfield (Hopi, Second Mesa, Arizona), 1906 (bron)
Edward S. Curtis, Oraibi Plaques (Hopi, Arizona), 1921 (bron)
Edward S. Curtis, East Mesa Pottery (Hopi), 1921 (bron)
Edward S. Curtis, Fiesta of San Estevan, Acoma, New Mexico,1904 (bron)
De Pueblo-volkeren hadden (en hebben) een rijk religieus leven. Hun pantheon werd bevolkt door talloze goden, geesten en krachten, die later samenvloeiden met het Katholicisme (en de daarbij horende heiligenverering) dat door de Spanjaarden in de zestiende eeuw werd geïntroduceerd . Ook kenden zij een uitvoerige mythologie, waarvan vooral die van Hopi’s enige bekendheid heeft. Overigens geniet de mythologie van de Hopi’s vooral in New Age kringen een zekere populariteit, zozeer zelfs dat deze een eigen leven is gaan leiden en dat het tegenwoordig lastig is om de oorspronkelijke mythen van latere verdichtsels te onderscheiden, ook voor de Hopi’s zelf.
De Hopi’s (en de andere Pueblo-volkeren) geloofden dat de wereld een aantal keren geschapen en weer vernietigd was. De mens was geschapen tijdens de eerste wereld en had zich voor de ondergang van de eerste wereld teruggetrokken onder de grond. Hetzelfde gold voor de tweede en de derde wereld. Volgens de Hopi’s gaan wij nu door de vierde cyclus, die op een gegeven moment zal eindigen. Wat vooral opvalt is de sterke overeenkomst met de mythologische tradities van de verschillende beschavingen van Meso Amerika, zoals die van de Azteken en de Maya’s. Het idee dat de Hopi’s een profetie kennen die voorspelt dat de huidige wereldorde ten onder zal gaan aan ecologische of zelfs morele crises is buitengewoon populair in diverse New Age kringen of andere neo-religieuze bewegingen. Net als bij de Maya-kalender, is het oorspronkelijke verhaal zo langzamerhand vermengd geraakt met allerlei ‘ruis’ uit de New Age hoek. Wie op internet zoekt, zal veel boektitels, websites of youtube-filmpjes tegengekomen met allerlei speculaties over de ‘Hopi- profetieën’. Het meeste heeft echter weinig te maken met de oorspronkelijke religieuze tradities. De Hopi’s zitten overigens ook nog met een ander probleem, dat misschien nog veel vileiner is dan annexatie door de New Age beweging; de verstikkende omarming van de Mormoonse kerk, die de Hopi’s tot de tien verdwenen stammen van Israël heeft verklaard. De Mormonen zijn met grote sommen geld grondig op missie-werk geweest en niet zonder resultaat -wat verwacht je anders bij de bevolking van een verpauperd indianenreservaat? Zo heeft de Kerk van de Heiligen der Laatste Dagen (zoals de Mormoonse beweging officieel heet) stevig wortel kunnen schieten en is een belangrijke machtsfactor geworden in de Hopi-gemeenschap, wat tot de nodige problemen heeft geleid. Ik kom daar later nog op terug.
Kachina-poppen van de Pueblo’s. vlnr ‘Maïs-wolk meisje’, ‘Modderhoofd’, ‘Wolf-Kachina’. Onder: ‘Adelaars-Kachina’ (bron: National Geographic, 1978)
Kachina optocht in Shonghopavi (Hopi), foto tussen 1870 en 1900. Let ook op de Europese carnavalsmaskers en de monnikspij. De katholieke elementen zijn op een natuurlijke wijze versmolten met de eigen tradities.
De Hopi’s, de Zuni’s, de Keres en de Tanoa volkeren kenden uitgebreide ceremonies en feesten, die nauw samenhingen met de kalender, overigens cruciaal voor iedere landbouwcultuur. Van de Anasazi zijn sporen teruggevonden van een uitgebreid kalendersysteem en is gebleken dat zij de loop van de hemellichamen nauwgezet in kaart brachten. Ook voor hun nazaten, de Pueblo-volkeren, was de jaarkalender van groot belang. Belangrijke momenten, zoals het tijdstip dat er gezaaid of geoogst moest worden, werden omlijst met uitgebreide ceremoniële feesten, veelal bedoeld om de goden gunstig te stemmen.
De Pueblo’s geloofden dat de Goden, of de geesten die elk voor een natuurkracht of element stonden, in de bergen woonden. Voor de Hopi’s waren dat bijvoorbeeld de San Francisco Mountains, waarvan de besneeuwde toppen te zien zijn vanaf de Second Mesa in Arizona. Voor de meer oostelijke Pueblo’s waren dat de San Juan Mountains. Een keer per jaar zouden de goden de hoge bergen verlaten zich onder de mensen begeven, om geschenken in ontvangst te nemen en om gunsten te verlenen. Dit werd gevierd met de zg Kachina-ceremonies. De mannen van het dorp trokken zich terug in de bergen en keerden terug, verkleed als een van de vele goden. Zij begaven zich onder de mensen om geschenken in ontvangst te nemen en om hun smeekbedes aan te horen. De Pueblo’s geloofden overigens dat deze verklede mannen uit het dorp daadwerkelijk op dat moment waren bezield door een goddelijke kracht. De goden namen dan tijdelijk bezit van het lichaam van een gewone sterveling. Iedere Kachina gedroeg zich dan ook werkelijk zoals die werd voorgesteld in de religieuze belevingswereld van de Pueblo-indianen. Er waren allerlei soorten Kachina’s, van goden tot godinnen, van geesten die door een dier werden gepersonifieerd, tot en met figuranten die een soort clownsfunctie vervulden (‘modderhoofden’).
De Kachina-optochten hebben zich moeiteloos vermengd met de Katholieke processies en de oude feestdagen zijn nog vaak in tact gebleven, maar dan onder het masker van de katholieke heiligenverering. Tegenwoordig worden er in verschillende Pueblo’s ook Kachina-optochten voor toeristen opgevoerd, al worden de belangrijkste ceremonies in besloten stamverband gehouden. Ook de Kachina-poppen, wel degelijk een authentieke traditie, worden tegenwoordig ook voor de toeristenindustrie gemaakt.
Een van de meest beroemde (of beruchte) ceremonies van de Pueblo-indianen is de ‘Snakedance’. Hier wordt een dans uitgevoerd met levende ratelslangen, waarbij de slang zelfs in de mond wordt genomen. Dit slangenbezwerings-ritueel is vaak met tussenpozen verboden geweest, maar wordt nog uitgevoerd tot op de dag van vandaag.
De Pueblo-indianen geloofden dat de slangen boodschappers van de goden waren. Voorafgaand aan de ceremonie werden de ratelslangen in de woestijn gevangen en in manden naar het dorp gebracht. Daar werden zij besprenkeld met heilig maïsmeel. Vervolgens namen de priesters de slangen in hun handen en in hun mond en zongen zij al dansend de slangen gebeden toe. Daarna werden de slangen weer vrijgelaten in de hoop dat zij de hymnen en de smeekbeden zouden overbrengen naar de goden. Bij mijn weten gebeurden of gebeuren er bij dit zorgvuldig uitgevoerde ritueel geen ongelukken; de Pueblo’s schijnen op de een of andere manier een methode te hebben dat de slangen of in een bepaalde bewustzijnstoestand worden gebracht, of zich op hun gemak voelen dat ze niet bijten.
Hopi Priest with a snake in his mouth (Library of Congress, bron )
Film van de Snakedance van de Hopi in Walpi, uit 1913, toen Theodore Roosevelt met zijn twee zoons dit ritueel bijwoonde
Ook de materiële cultuur van Pueblovolkeren was/is rijk en veelvormig. Turkooizen sieraden, fijn geweven katoen en religieuze objecten (zoals de eerder getoonde Kachina-poppen) maken hier deel van uit. Maar het meest beroemd is hun aardewerk. De Pueblo’s waren en zijn de meester-keramisten van Indiaans Noord Amerika.
De kunst van het pottenbakken kende in het zuidwestelijke cultuurgebied al een lange traditie (ong. vanaf 300 voor Chr.), die het meest was verfijnd door de Mimbres cultuur inde twaalfde eeuw (zie deel 1). De Pueblo’s erfden deze traditie en zetten die voort. De vorm werd aangebracht met slierten klei, die spiraalsgewijs werd aangebracht (de Pueblo’s gebruikten geen draaischijf) en gepolijst met gladde stenen. De tekeningen werden aangebracht in sierlijke lijnen, vaak geabstraheerde plant en diermotieven. Voor kleuren werden verschillende mineralen of planten gebruikt. Het geheel werd uiteindelijk gebakken in een open vuur.
Keramiek van de Pueblo-culturen (bron: National Geographic, 1978)
In 1541 kwamen de bewoners van de Pueblo’s voor het eerst in aanraking met de Europeanen; het Spaanse expeditie-leger van Coronado. In 1598 begon de werkelijke Spaanse verovering van het gebied, onder leiding van Juan de Onate, die met een medogenloze campagne de ene na de andere Pueblo tot onderwerping dwong. Dat ging niet zonder een slag of stoot, maar uiteindelijk moest ook de vesting Acoma zich, na een lang beleg, neerleggen bij het Spaanse gezag.
Toen de Spanjaarden vanuit Mexico de gebieden van de Pueblo’s hadden onderworpen, begon er een grote kerstenings-campagne. Er werden Franciscaner monniken naar het gebied gestuurd om de Pueblo-bevolking te bekeren. In 1630 werd er gemeld dat er tenminste dertig kapellen waren gebouwd bij de verschillende Pueblo’s. Het Spaanse juk werd steeds meer voelbaar en uiteindelijk verenigden de afzonderlijke pueblo’s zich in de grote opstand van 1680. Meer dan de helft van de Spaanse monniken werd om het leven gebracht en de Pueblo’s slaagden erin om voor een korte periode zich geheel van het Spaanse gezag te bevrijden. In 1694 herstelde de nieuwe gouverneur Diego de Vargas het Spaanse gezag, maar dit werd nooit meer zo onderdrukkend als daarvoor. Het door de Spanjaarden geïntroduceerde Katholieke geloof bleef echter en wist in de daarop volgende jaren langzaam wortel te schieten, zij het dat het werd vermengd met de eigen religieuze tradities (hiervoor al besproken).
Ook de latere kolonisator, de Verenigde Staten van Amerika, hebben de Pueblo’s vaak links laten liggen en de bevolking relatief met rust gelaten. Toch is de invloed van de nieuwkomers langzaam maar zeker steeds sterker geworden. Het bestuur van de Pueblo’s werd administratief ondergebracht in het reservaatsysteem en in de loop der tijd hebben de Pueblo’s zich daarnaar geschikt.
Problemen hebben zich genoeg voorgedaan, al zijn er nooit complete oorlogen uitgevochten, zoals dat wel gebeurde met de directe buren van de Pueblo’s, de Apaches. Zoals eerder genoemd is er wel een probleem met de Mormoonse kerk. De Mormonen hebben de Hopi’s tot de tien verdwenen stammen van Israël verklaard en zijn in het Hopi-gebied grondig op missiewerk geweest. Nu is ook de Second Mesa, het kerngebied van de Hopi’s, bijzonder rijk aan steenkool. Dit is vooral door de Mormonen (en hun Hopi-stromannen) geëxploiteerd, waarvan de winst voornamelijk ‘afvloeide’ naar het Mormoonse hoofdkwartier in Salt Lake City. Behalve de Mormoonse Hopi’s, die lange tijd de belangrijkste sleutelposities bekleedden in het reservaatbestuur, is de bevolking vooral met de nadelen (zoals vervuiling) opgezadeld en niet met de winsten. Om deze kwestie is een lange politieke strijd gevoerd, die tot op de dag van vandaag nog steeds voortsuddert. De ‘traditionelen’ hebben veel macht verloren aan de Mormoonse factie. Het is nog steeds een splijtzwam in de Hopi-gemeenschap.
Ook de andere Pueblo’s zijn nu reservaten, die voornamelijk leven van de toeristenindustrie, of, bijna onvermijdelijk, het uitbaten van casino’s. Sinds de jaren zestig, toen Taos een bekende hippie-kolonie werd, zijn er veel niet-indianen naar deze eeuwenoude vestiging getrokken. Tegenwoordig is Taos, ook vanwege de makkelijke toegankelijkheid, een populaire toeristische attractie. Andere Pueblo’s, zoals Acoma, maar ook de Hopi’s van Old Oraibi en Walpi, kiezen voor een meer geïsoleerd bestaan. Hoewel de Pueblo-bevolking het zeker niet makkelijk heeft (armoede en verslaving zijn ook daar een groot probleem), hebben zij, misschien nog wel het meest van alle Native Americans op het grondgebied van de Verenigde Staten, hun traditionele leefwijze weten te behouden.
Edward S. Curtis, A Pima Home, 1907 (bron)
Edward S. Curtis, Casa Grande Ruins, 1907 (bron)
Zoals aan het begin van dit gedeelte werd aangestipt, waren de Pueblo’s niet de enige landbouwcultuur in het Zuidwesten. In deel 1 is de Hohokam-cultuur al ter sprake gekomen. Het volk van de Hohokam legde een netwerk van irrigatiewerken aan in het zuiden van Arizona. Hun belangrijkste nederzetting was Casa Grande, een groot complex van vijf verdiepingen hoog (zie deel 1). De directe nazaten van deze cultuur zijn de Pima en de Tohono O’odham (in de oudere literatuur bekend als ‘Papago’), beiden behorend tot de Uto-Azteekse taalfamilie. Toen de Europeanen deze twee stammen aantroffen woonden zij inmiddels niet meer in de monumentale bouwwerken van hun voorouders. Wel maakten zij nog altijd gebruik van het kanalennetwerk dat door de Hohokam was aangelegd. De O’odham en de Pima woonden in hutten die bedekt waren met rieten matten, vergelijkbaar met die van andere landbouwers uit het gebied die niet tot de Pueblo-volkeren behoren, zoals de Yavapai, de Havasupai, of de Hualapai ten noorden van hen. Wel waren het net zulke bekwame keramisten als de Pueblo-volkeren, een traditie die zij, net als de Pueblo’s, aan de Mimbrescultuur ontleenden. Net als de Pueblo’s waren het maïsboeren.
Vergelijkbare kleinschalige landbouw/jagers en verzamelaarsculturen zijn te vinden bij de andere volkeren van het huidige Arizona, die ten westen van het Pueblo-gebied leefden. Het gaat hier om de Yavapai, de Havasupai, de Hualapai uit het Grand Canyongebied (de Havasupai woonden oorspronkelijk zelfs op de bodem van de Grand Canyon en het heeft lang geduurd voordat zij voor het eerst met de Europeanen in contact kwamen, vanwege de moeilijke toegankelijkheid van hun leefgebied), maar ook de Yaqui en de Yuma (behorend tot Cohuilteekse taalfamilie, waar ook veel volkeren uit Californië en direct over de Mexicaanse grens deel van uitmaken).
Tot de bekendste volkeren van het Zuidwesten behoren relatieve nieuwkomers uit het noorden. Zo’n driehonderd jaar voordat de Spanjaarden het gebied vanuit Mexico begonnen te koloniseren, vielen nomaden, waarvan de oosprong in West Canada lag, het land van de Pueblo’s en de Hohokam binnen. Zij spraken het Na-Dene, de omvangrijke taalfamilie van West Canada en Alaska. De pueblo’s noemden hen ‘Apache Nabahu’ (in het Tanoa ‘Vijanden van de Bebouwde Velden’). Van deze kwalificatie zijn de stamnamen ‘Apache’ en ‘Navaho’ afgeleid. Zelf noemden zij zich (in verschillende varianten) ‘Dene’,’ Dine’, of ‘Tineh’, wat ‘mensen’ betekent.
De Na Dene die het zuidwesten binnentrokken waren zonder enige twijfel ruwe klanten en meedogenloze krijgers en plunderaars. In relatief kleine stam en familieverbanden trokken ze door het gebied en overvielen geregeld de Anasazi en de latere Pueblo’s. Na de komst van de Spanjaarden vielen de Na Dene geleidelijk in twee groepen uiteen. De nomaden die zich ophielden in het westelijke Pueblo-gebied (vooral rond het leefgebied van de Hopi’s) begonnen elementen uit zowel de Pueblo-cultuur als die van de Mexicaanse Spanjaarden over te nemen. Zij vestigden zich in sedentaire nederzettingen in het noordoosten van Arizona, als kleinschalige boeren en vooral als veehouders. Schapen en runderen (en paarden) verkregen zij van de Spanjaarden. Van hen leerden zij ook de kunst van het zilversmeden, die zij tot grote hoogte wisten te brengen. Van de Pueblo’s namen zij de weefkunst over en wisten die ook te verfijnen in een geheel eigen stijl. Ook vermengden zij elementen uit de religie van de Pueblo’s met hun eigen tradities. De cultuur van de Navaho’s was geboren, een synthese van de oorspronkelijke Na Dene tradities en de cultuur van de Pueblo’s en de Spaanse Mexicanen.
Edward S. Curtis, The blanket weaver (Navaho), 1904
Edward S. Curtis, Navaho still-life, 1907 (bron)
Edward S. Curtis, Jeditoh Navaho, 1904 (bron)
Edward S. Curtis, Hastin Yazhe (Navaho), 1906 (bron)
Een traditionele Navaho-hogan bij Canyon de Chelly (Arizona). Deze sedentaire woningen werden in regel gebouwd in de vorm van een achthoek
De Navaho’s leerden het verbouwen van katoen van de Pueblo’s, maar gebruikten voor hun weefkunst ook schapenwol. In de korte periode dat deze cultuur opbloeide werden Navaho-dekens over een groot gebied verhandeld. Zelfs op de noordelijke plains doken Navaho-dekens op. De weefkunst van de Navaho’s is een nog altijd levende traditie en wordt tot op de dag van vandaag beoefend.
Omslagdoek (detail), Serape-stijl, Navaho, 1860-1870 (Bron: Indianen tussen mythe en realiteit, De Nieuwe Kerk, Amsterdam, 2013)
Eye Dazzler, omslagdoek (detail), Navaho, 1890-1900 (Bron: Indianen tussen mythe en realiteit, De Nieuwe Kerk, Amsterdam, 2013)
Ella Rose Perry (1929), Tapijt (detail), Navaho, 1985 (Bron: Indianen tussen mythe en realiteit, De Nieuwe Kerk, Amsterdam, 2013)
De meest unieke kunstvorm van de Navaho’s was en is de zandschilderkunst. Deze werd in regel beoefend om ziektes of boze geesten uit te bannen. Wanneer er iemand ziek was kon de medicijnman besluiten om middels een zandschildering de krachten van de goden in te roepen. Op de grond werd een schets aangebracht, meestal een cirkelvormig motief, gelardeerd met allerlei symbolen die elk hun eigen rituele betekenis hebben. Vervolgens werden de kleuren aangebracht met zand, dat vermengd was met verschillende natuurlijke kleurstoffen, zoals oker, zandsteengruis, stuifmeel en houtskool. De patient kon in de voorstelling gaan zitten om zo met behulp van de opgeroepen krachten geheeld te worden. Bij zonsondergang moest de voorstelling weer worden vernietigd, omdat deze anders boze geesten zou oproepen.
Tegenwoordig worden er wel permanente zandschilderingen gemaakt. Van met lijm gefixeerd op paneeltjes voor de toeristen, t/m grote werken die als zelfstandig kunstwerk dienen. De bekendste kunstenaar is Joe Ben Jr. (al eerder besproken op dit blog, zie mijn eerdere artikel Hedendaagse kunst van Indiaans Noord Amerika). Joe Ben Jr maakte ook een grote zandschildering voor de beroemde tentoonstelling Magiciens de la Terre in het Centre Pompidou in Parijs in 1989, van Jean Hubert Martin.
Zandschilderkunst van de Navaho
Joe Ben Jr., The Four Arrow-people, sand and pigment on earth (http://www.tribalexpressions.com/painting/ben.htm)
Joe Ben Jr in het Centre Pompidou in Parijs, op de tentoonstelling ‘Magiciens de la Terre’ (Jean Hubert Martin, 1989, zie http://magiciensdelaterre.fr//home.php)
De Navaho’s hebben een belangrijke confrontatie met het Amerikaanse leger gehad. In 1864 trok een regiment onder leiding van generaal Kit Carson door het gebied om de indiaanse bevolking te straffen voor een paar kleine overvallen en wat kleine schermutselingen met kolonisten. Carson besloot (willekeurig) om vooral de Navaho en de Mescalero Apache te treffen. Met veel militaiir geweld dreef hij ze uit hun oorspronkelijke leefgebied en dwong hij de complete populatie om te vertrekken naar het dorre Bosque Redondo in het zuiden van New Mexico, vijfhonderd kilometer van hun land verwijderd. Tijdens de barre tocht, de ‘Lange Mars’, zoals die bij de Navaho’s bekend staat, kwamen er een paar honderd mensen om het leven. Vier jaar verbleven de Navaho daar, geteisterd door honger en ziektes. Hun leider, Manuelito, besloot de blanke overheersers via hun eigen procedures te bevechten en spande een rechtszaak aan, een heikele strategie, omdat de rechten van de oorspronkelijke bewoners in het Amerikaanse westen in die tijd meestal met voeten werden getreden. Maar tot veler verrassing wisten Manuelito en de zijnen deze zaak te winnen en mochten de Navaho’s terugkeren naar hun leefgebied in noordoost Arizona. Daar leven zij nu nog, in het grootste reservaat op het grondgebied van de Verenigde Staten.
De Navaho’s zijn tegenwoordig de meest omvangrijke van alle First Nations van de VS. Problemen hebben zij genoeg, net als de inwoners van andere reservaten. Er is nauwelijks werk, de armoede is groot en de meeste jongeren trekken weg, als zij de kans hebben. Toch is het nu een van de best georganiseerde stamverbanden van Amerika en hebben zij hun identiteit, tegen de klippen op, weten te behouden. De stam heeft recent besloten dat de opbrengsten van het casino worden geïnversteerd in het stichten van een eigen universiteit, zodat zij ook daar de jongeren perspectief kunnen bieden.
De hedendaagse reservaten van Arizona en New Mexico. De Navaho’s bezitten het grootste stuk grond. De Hopi’s hebben een enclave in het Navaho-reservaat. De kleinere reservaten ten oosten daarvan zijn meestal afzonderlijke Pueblo’s. In dit gebied is relatief veel grond in handen van de Native Americans gebleven, en leven betrekkelijk veel stammen op of dichtbij hun oorspronkelijke territorium, zeker in vergelijking met andere regio’s. Uitzondering zijn wellicht de Apaches. Hoewel nog steeds in dezelfde regio zijn zij vaak wel uit hun oorspronkelijke kerngebieden verbannen en hebben de slechtste stukken land toegewezen gekregen. Het reservaat ten oosten van de Rio Grande (rechtsonder op de kaart) van de Mescalero Apaches is overigens Bosque Redondo, waar aanvankelijk ook de Navaho’s naar werden werden verbannen.
De andere Na Dene groepen van het zuidwesten , die als nomaden beleven rondtrekken en zich niet permanent vestigden, zijn bekend geworden onder de naam ‘Apache’. Het betreft hier echter verschillende groepen, verspreid over een groot gebied. Sommigen van hen trokken de plains op om op bizons te jagen en namen de plainscultuur geheel over (zoals de Kiowa Apache, die vooral samen met de Kiowa optrokken). Anderen vestigden zich semi-permanent en kenden nauwelijks een krijgscultuur (zoals de Aravaipa-Apache in Arizona). Het meest bekend zijn de centrale Apaches geworden van New Mexico en Arizona, die vanaf de komst van de Spanjaarden in de zestiende eeuw, tot in de jaren tachtig van de negentiende eeuw, bijna voortdurend in strijd waren met de Europese nieuwkomers en die zich door niets of niemand lieten onderwerpen of de wet voorschrijven. Vooral de Chiricahua Apaches en hun roemruchte leiders als Cochise en Geronimo hebben hun stempel gedrukt op de geschiedenis van het Amerikaanse zuidwesten.
De Apache-stammen in het zuidwestelijke cultuurgebied (en de zuidelijke plains). De Tonto (noord en zuid), de Cibecue, de San Carlos, de Aravaipa, de White Mountain (Coyotero), de Pinal Coyotero, de Chiricuahua (die ook weer waren opgedeeld in kleinere groepen, zoals de Benedonkohe van Geronimo, maar ook de Chokonen van Cochise, de Chihenne en de Nedhni of Bronco Apaches), de Mimbreno, de Mescalero, de Jicarilla, de Lipan en de Kiowa Apache zijn allen substammen en groepen van de Apaches (de nomadisch levende Na Dene van het zuidwesten). Detail van de grote kaart van National Geographic (zie deel 1)
Het beeld van de Apaches is verder, in de populaire cultuur althans, sterk bepaald door de Winnetou/Old Shatterhand boeken van Karl May. Die geven, zacht uitgedrukt, niet een erg juist beeld van de cultuur van de Apaches. Hoewel de Apaches na de komst van de Europeanen ruiters waren, verschilde hun cultuur beslist van die van de volkeren van de Plains. Behalve de Kiowa Apaches, joegen de nomadische Na-Dene niet op bizons, leefden niet in tipi’s en droegen zij in regel geen veren. Zij trokken rond in kleine groepjes, meestal jagend op klein wild en leefden in ‘wickiups’, hutten van gevlochten takken. In een enkel geval waren het ook kleine boeren (zoals de Aravaipa). Het haar werd niet in vlechten gedragen, maar los. Zij droegen verder hoofdbanden, die soms als een soort tulband om het hoofd geknoopt was. Ook droegen zij geen mocassins, zoals de bevolking van de plains, maar hoge hertenleren laarzen.
Edward S. Curtis, Apache scout (datum onbekend)
Edward S. Curtis, Apache Wickiup, 1903
Edward S. Curtis, ‘Typical Apache’, 1906 (bron)
De Apaches hadden weinig bezittingen. Hun huisraad werd compact verpakt in waterdichte manden, geheel toegerust op een permanent zwervend bestaan. De opvoeding van jonge mannen was Spartaans te noemen. Zij moesten van jongs af aan kilometers hardlopen met de mond vol water, dat niet mocht worden doorgeslikt. Als zij rond de zestien waren en hun moed hadden bewezen door paarden van de Navaho’s of de Mexicanen te stelen, traden zij toe tot een van de vele krijgsgenootschappen, elk met hun eigen rituelen en codes. Overigens was ook de Apache-samenleving matriarchaal. Mannen trokken in bij de schoonfamilie, waarvan de oudste vrouw familiehoofd was. Zaken als oorlog en vrede waren wel weer het domein van de man.
Overigens schijnt dit niet bij alle Apache-stammen het geval te zijn geweest. Een Spaanse missionaris schreef in de zeventiende eeuw over de Jicarilla: “Ze zijn gewoon zoveel vrouwen te hebben als ze kunnen onderhouden. Vrouwen die overspel plegen straffen zij volgens hun wet met het afsnijden van neus en oren”.
De jacht was voorbehouden aan de man, de vrouwen namen de taak van het verzamelen op zich. Dat bestond vooral uit het oogsten van de toppen van de Amerikaanse agave, de mescalplant. Deze werd op vuur geroosterd. Ook werd er een alcoholische drank van bereid, mescalbier (mescal is overigens ook het hoofdingrediënt van tequilla). Een grote uitzondering, want alcoholhoudende dranken kwamen verder nauwelijks voor op het Amerikaanse continent, eigenlijk alleen bij de Apaches en bij de Azteken.
De Apaches hadden een rijke mythologie, met vele verhalen. Er waren ook verschillende religieuze genootschappen. Een groot deel van hun cultussen waren geheim, ook is er niet veel van bekend (en veel is waarschijnlijk ook verloren gegaan). Bekend zijn hun berggeestdansen. De mannen waren over hun hele lichaam beschilderd en droegen enorme hoofddeksels en maskers. Bij de Mescalero’s zijn deze dansen tegenwoordig trouwens openbaar en trekken veel toeristen (zie onderstaand filmpje)
Hoewel de Apaches vooral bekend stonden om hun meedogenloze krijgskunst, was hun eerste confrontatie met de Europeanen ook niet echt vriendelijk te noemen. Al vanaf Coronado stonden de Spaanse Mexicanen bekend om hun wreedheid. Vanaf het begin betaalden de Apaches hen met gelijke munt terug. Hoewel zij niet groot in aantal waren, waren zij in staat om enorme gebieden onder controle te houden. De onzekerheid of zij misschien dodelijk zouden toeslaan was lange tijd hun kracht. Gebieden waar zij heer en meester waren werden lang door de Europese nieuwkomers gemeden. Een Spaanse missionaris zou in 1669 hebben verklaard: “Het ganse gebied is in oorlog met het overal verspreide heidense volk der Apache Indianen. Geen weg is veilig, iedereen reist met levensgevaar”.
Met de latere nieuwkomers, de Verenigde Staten van Amerika, schijnen de eerste contacten niet eens zo vijandig geweest te zijn. De Chiricahua’s van het stamhoofd Cochise, hadden vriendschappelijke contacten met de eerste leger post op de Apache Pass. Zij werkten zelfs als houthakker voor de soldaten, in ruil voor goederen. In 1861 werd Cochise door de plaatselijke commandant van de Apache Pass, zoals later bleek, ten onrechte beschuldigd van het ontvoeren van een zoon van een van de kolonisten en trachtte hij hem gevangen te nemen. Cochise wist te ontkomen en de Chiricahua belegerden dagenlang de Apache Pass. Dit zou het begin worden van een vijfentwintig jaar durende oorlog, waarbij de Apaches soms voor korte tijd in een reservaat werden weggestopt, maar dat dan toch niet accepteerden, uitbraken en opnieuw een slopende guerilla-oorlog begonnen tegen het Amerikaanse leger.
Edward S. Curtis, Geronimo, 1905
In deze oorlog zou een aanvoerder boven komen drijven; Geronimo, of Goyathlay, zoals hij echt heette. Geronimo had als jongeman meegemaakt hoe zijn vrouw en twee jonge kinderen voor zijn ogen waren vermoord door Mexicaanse soldaten die het kamp van de Benedonkohe overvielen. Vanaf dat moment stond zijn leven slechts in het teken van de strijd tegen de Spaanse Mexicanen en later tegen de nieuwe indringer, de Verenigde Staten van Amerika. In de jaren tachtig van de negentiende eeuw zouden uiteindelijk vijfduizend soldaten, een kwart van het toenmalige Amerikaanse leger, jacht maken op ‘the most wanted man of America’, met een groepje van dertig volgelingen. In 1886 gaf hij zich over, waarna hij prompt (tegen de afspraak in) naar een gevangenis in Florida werd overgebracht, een paar jaar later naar Fort Sill in Oklahoma. Daar zou hij blijven tot zijn dood in 1909. Al voor 1900 was Geronimo geen schurk of staatsvijand meer, maar een levende legende. In 1905 werd hij zelfs uit de gevangenis gehaald, om mee te rijden in een optocht voor de verkiezingscampagne van Theodore Roosevelt (genoeg publiek gegarandeerd). Het was de dag voor deze optocht dat Edward Curtis het bovenstaande indrukwekkende portret van Geronimo maakte, die, volgens Curtis memoires, zich zeer vereerd voelde dat hij mee mocht doen aan deze manifestatie. Maar hij had er toen al een lang leven van strijd opzitten. Na de optocht ging de ‘levende legende’ weer terug naar de gevangenis, waar hij een paar jaar later overleed.
Geronimo is een begrip geworden in de Amerikaanse geschiedenis, van grootste staatsvijand tot nationale held. De recente operatie in Pakistan, waarbij Amerikaanse comando’s Osama Bin Laden liquideerden is naar hem genoemd. Pikant, vanuit welk perspectief je het ook bekijkt.
In het laatste deel van deze serie zal nog uitgebreid worden teruggekomen op de oorlogen van de Apaches met de Europese veroveraars.
de stammen van de westelijke helft van de Verenigde Staten (klik op kaart voor vergrote weergave)
Het Westen omvat eigenlijk drie cultuurgebieden, die ik hier in een blok bespreek. Het gaat om de volkeren van het Grote Bekken (the Great Basin, het woestijnachtige land van Utah, Nevada en het westen van Colorado, tussen de Rocky Mountains en de Sierra Nevada), het Plateau (het vruchtbare hoogland van de huidige staten Idaho en het oosten van Oregon en Washington, het westen van Montana en het zuidelijke binnenland van de Canadese staat British Columbia) en Californië (het cultuurgebied ten westen van de Sierra Nevada, dat min of meer samenvalt met de huidige staat Californië).
De stammen van het Grote Bekken. De aanduiding ‘Numic’ verwijst naar een subgroep binnen de Uto-Azteekse taalfamilie, waartoe alle stammen van het Grote Bekken behoren, net als de Comanche van de plains (die zich in de 18e eeuw van de Soshone hebben afgesplitst). Zie hier een uitgebreide toelichting
We beginnen met de volkeren van de streek ten noorden van het hiervoor besproken zuidwestelijke cultuurgebied, the Great Basin. Dit is een van de meest onherbergzame gebieden van Noord Amerika. Het is een relatief laag gelegen ‘kom’, doorsneden door een paar bergketens en omsloten door de Rocky Mountains en de Sierra Nevada. Het bestaat grotendeels uit woestijn en de meest vruchtbare gedeeltes zijn droge steppen, waar slechts gras en doornige struiken groeien. Rivieren, die uit de omliggende bergen stromen, monden uit in zoutmeren (het bekendste voorbeeld is Great Salt Lake in Utah, waar nu Salt Lake City ligt), of drogen letterlijk op in de woestijn. In de zuidwesthoek van dit gebied, net over de grens van Nevada in Californië, ligt de beroemde Death Valley, de heetste plek op aarde en de droogste plek van het Noord Amerikaanse continent. Toch zijn ook daar sporen van menselijke bewoning gevonden, waarschijnlijk van de Paiutes, het volk dat zich als geen ander heeft aangepast aan deze extreme klimatologische omstandigheden.
Het dunbevolkte Grote Bekken kende de meest basale jagers en verzamelaars-culturen van Noord Amerika, vergelijkbaar met sommige Aboriginal-culturen uit de meest woestijnachtige binnenlanden van Australië. De belangrijkste stammen zijn de Paiute, de Bannock, de Soshone (die gedeeltelijk in dit gebied leefden) en de Utes (waar de staat Utah naar genoemd is, hoewel zij, net als de Soshone, grotendeels in de Rocky Mountains leefden en veel hebben overgenomen van de cultuur van de Plains). Al deze stammen behoren tot de Uto-Azteekse taalfamilie.
De meest uitgesproken representanten van de cultuur van het Grote Bekken zijn de Paiute. Hun leefgebied strekte zich uit over het hele gebied, van Oost Californië in het westen, tot Utah en Colorado in het oosten, van de noordrand van de Grand Canyon in het zuiden tot het zuidelijke helft van Idaho in het noorden. Hoewel hun leefgebied dus zeer uitgestrekt was, waren zij zeker niet talrijk. Zij trokken meestal rond in kleine familie-verbanden. De belangrijkste reden dat zij zo verspreid leefden was natuurlijk de permanente voedselschaarste.
Paiute kamp (Utah State Historical Society, bron)
‘Paiute Life’ (Utah State Historical Society, bron)
De bewoners van het Grote Bekken werden soms denigrerend ‘diggers’ genoemd (‘digger Indians’). De reden voor deze bijnaam is dat zij altijd de grond afspeurden naar eetbare wortels (die bovendien ook vocht bevatten). Dat was het belangrijkste basisvoedsel van deze mensen. Dit werd aangevuld met insekten, vooral sprinkhanen, die op een ingenieuze manier met netten werden gevangen, om vervolgens geroosterd te worden. Er werd ook gejaagd op klein wild, vooral konijnen en ratten. En op de Amerikaanse antilope, het grootste diersoort dat in deze omgeving voorkomt. Ook aten zij pinon-noten van de Amerikaanse pijnboom, alleen draagt deze boom niet ieder jaar vrucht, dus ook dat was schaars.
Er bestaat een bekende anekdote over deze ‘digger Indians’. In 1869 stuitte een eenheid van het Amerikaanse leger, dat het gebied in kaart moest brengen, op een kamp van de Soshone. De leider van deze eenheid, kapitein Simpson, vroeg hen of zij ‘in een goed land leefden’. Hij kreeg als antwoord dat dit gebied beter was welk ander land. Toen Simpson naar de reden vroeg, kreeg hij als antwoord: ‘omdat er zoveel ratten leven’.
De materiële cultuur van de Paiutes en hun buren was beperkt, maar er was een kunstvorm waarin zij excelleerden. Dat was (en is) de kunst van het manden vlechten. Samen met die van de mandenmakers van Californië, behoren hun creaties tot de meest verfijnde en vernuftigste van Indiaans Amerika. Riet en vele verschillende grassoorten waren genoeg voorhanden op de iets minder droge plekken van de Great Basin. De manden werden geweven in verschillende kleuren, met complexe patronen.
Mono Lake Paiute Basket (Cain Collection), ca 1925 (bron)
Mono Lake Paiute Basket by Tina Charlie (Cain Collection), ca 1920 (bron)
Paiute seed jar with net, ca 1910 (bron)
Toen in de jaren vijftig van de negentiende eeuw de Goldrush naar Californië uitbrak werden de Paiute onder de voet gelopen door de hordes goudzoekers, die op hun jacht naar het Californische goud, door het Grote Bekken trokken. Later kwam het leger, die de Paiute en anderen in reservaten dreef. Alleen de Utes boden fel verzet, maar werden in de oorlog van 1879-1880 verslagen.
De bekendste Paiute is een van de meest omstreden figuren uit de geschiedenis van de indianenoorlogen geworden. In de tweede helft van de jaren tachtig van de negentiende eeuw, toen alle stammen waren onderworpen en in reservaten waren ondergebracht (de laatsten, Sitting Bull van de Lakota en Geronimo van de Chiricahua Apaches, hadden zich inmiddels overgegeven), kwam een Paiute mysticus/spiritueel leider, Wovoka, met een nieuwe religieuze beweging. Wovoka was in een blank gezin opgegroeid, maar was teruggekeerd naar zijn stam en in de leer gegaan bij de shamaan/mysticus Tavibo. Beïnvloed door zijn leringen, maar zeker of vooral door Christelijke elementen, begon Wovoka een nieuwe cultus, de Ghost Dance. Het kwam erop neer dat de indianen zich niet langer gewapend tegen de blanke overheerser moesten verzetten, maar wel alle opgelegde gebruiken moesten verwerpen. Ghostdancers kwamen bij elkaar op massa-bijeenkomsten en voerden een rituele dans uit, die velen in trance bracht. Wovoka beweerde dat als alle indianen zouden gaan dansen, de hogere machten de blanken met een stortvloed zouden wegspoelen. De Ghostdancers zouden worden opgetild en wanneer zij weer op aarde zouden nederdalen, zouden zij de gereddenen zijn en zouden de blanken zijn verdwenen. In dit verhaal ziin zowel elementen van de Zondvloed, als het Laatste Oordeel duidelijk herkenbaar.
De Ghostdance beweging sloeg massaal aan, niet alleen bij de Paiute en hun directe buren, maar verspreidde zich al snel over het Plainsgebied, ook bij de net onderworpen Lakota. Wovoka reisde per trein door het Amerikaanse westen en overal werd hij door massa’s wanhopige reservaatsbewoners opgewacht en werden vervolgens zijn leringen nagevolgd. In het Pine Ridge reservaat van de Lakota raakten de autoriteiten in paniek en vreesden zij een opstand. In december 1890 werd Sitting Bull, die overigens sceptisch was en zich tegen de massale overgave aan de Ghostdance had uitgesproken, gearresteerd en toen hij zich probeerde te verzetten, meteen geëxecuteerd. Er kwam echter geen opstand, want de Ghostdance-beweging was volstrekt geweldloos. Men ging alleen maar meer dansen. Uiteindelijk raakten de autoriteiten zo in paniek dat het leger met kanonnen een compleet kamp aan de Wounded Knee kreek, waarvan de bewoners eerst ontwapend waren, wegvaagde, op 29 december 1890. Bij deze massa-executie kwamen zo’n driehonderd ongewapende mannen, vrouwen en kinderen om het leven. Dit bloedbad betekende het einde van de Ghostdance-beweging en het wordt ook gezien als het slotstuk van de onderwerpingsoorlogen door de blanke veroveraars.
Wovoka is daarna afgeschilderd als een bedrieger en een oplichter, die handelde in valse hoop. Toch zou je kunnen zeggen dat hij niets anders deed dan het principe van geweldloze non-coöperatie toepassen, waarin Ghandi wel succesvol was. Alleen kwam Wovoka’s oproep op het verkeerde moment en op de verkeerde plaats en is hij zo een van de meest verguisde figuren uit de geschiedenis van de Native Americans geworden. Op de geschiedenis van de Ghostdance zal ik nog uitgebreid terugkomen in het laatste deel.
De stammen van het Plateau
Paul Rane, Flathead mother and child, ca 1847. Hier is te zien hoe de Flathead aan hun naam kwamen. Om hun schoonheidsideaal te bereiken werd er bij pas geboren baby’s een spalk op het voorhoofd gespannen, waardoor de schedel met een terugwijkend voorhoofd uitgroeide. Dit gebruik kwam voor op het Plateau, maar ook bij sommige volkeren van de Noordwestkust
Ten noorden van het Grote Bekken ligt een veel vruchtbaarder gebied. Het Plateau, tussen de Rocky Mountains in het oosten en het Cascade-gebergte in het westen, wordt doorsneden door groene dalen en is rijk aan natuurlijke hulpbronnen. Het was een gastvrije omgeving voor nomadische en seminomadische jagers en vissers.
Het Plateau kende eigenlijk twee dominante taalfamilies (met een paar kleinere geïsoleerde groepen, waarvan de grootsten het Cayuse en het Kutenay zijn). Het zuidelijke deel sprak het Plateau-Penutisch, een taalgebied dat ook een uitloper naar het zuidwesten kent, tot in Californië. Het centrale en noordelijke deel werd gedomineerd door het Salish, een taalfamilie waartoe ook verschillende volkeren van de Noordwestkust toe behoren. In het noordelijkste deel begint het grote Na Dene gebied van West Canada en Alaska.
De culturen van het Plateau zijn misschien wel het meest een smeltkroes van alle Noord Amerikaanse cultuurgebieden. De invloeden van de aangrenzende culturen was groot, zodat er een soort mengcultuur was ontstaan. Invloeden van het zuidelijk gelegen Grote Bekken en Californië, maar ook van de Plains in het Oosten, als van de zeevaarders van de Noordwestkust, kwamen samen in de culturen van het Plateau. Hoewel de combinatie ‘tipi en totempaal’ daar zeker niet voorkwam (zie het het playmobil-plaatje helemaal hierboven, aan het begin van dit deel), zou het nog bijna hebben gekund. De volkeren die van de zalmvangst leefden en verschillende elementen uit de culturen van de Noordwestkust hadden overgenomen, zoals het gebruik van de grote zeekano’s (de Chinook), leefden bijna naast jagers, die na de komst van het paard de ruitercultuur hadden overgenomen en zich zelfs de beste paardenfokkers van de Native Americans hadden ontwikkeld (de Nez Percé). Maar ook de invloed van de pelsdierjagers van het noorden en de mandenvlechtkunst van het Grote Bekken en Californië zijn manifest in de culturen van het Plateau.
Edward S. Curtis, Salmon Fishing (Wishram, State of Washington), jaren 1900 (bron)
De stammen van het Plateau leefden voornamelijk van de jacht en de visvangst. Landbouw kwam in dat gebied niet voor. Een belangrijke bron van voedsel waren de zg camassia-planten (‘Camas’ betekent ‘zoet’ in de taal van de Nootka en is verwerkt in de Latijnse naam van deze plant Camassia Leichtlinii). De camassia is een lelie -achtige plant waarvan de bol op verschillende manieren werd bereid. Soms werd deze gebakken en soms tot een soep verwerkt. Dit was het belangrijkste basisvoedsel van de Plateau-indianen.
De woningen waarin deze volkeren leefden leken sterk op die van de aangrenzende cultuurgebieden. Zowel het type hutten uit Californië als tipi’s van de plains kwamen voor. Met de komst van het paard werden er door een paar stammen meer elementen uit de plains overgenomen. De Nez Percé legden zich toe op het fokken van paarden en slaagden erin om uit de wilde mustangs (de verzamelnaam voor de vaak bont gekleurde en gevlekte noord Amerikaanse paarden, die een kruising van allerlei verschillende rassen zijn) een geheel nieuw paardenras te fokken, de appaloosa, het beroemde en elegante witte paard, met zwarte stippen.
de appaloossa, het beroemde paard van de Nez Percé
De bewoners van het Plateau kwamen in een laat stadium in contact met de Europeanen, eigenlijk voor het eerst met de expeditie van Lewis en Clarke, die vanaf de Missouri een doorgang naar de Grote Oceaan zochten. De kolonisatie van het westen van Montana, Idaho en het oosten van Washington kwam pas in de tweede helft van de negentiende eeuw op gang en was ook minder intensief dan in andere gebieden. Toch hebben de stammen van het Plateau het nodige voor hun kiezen gehad.
Het bekendst is de geschiedenis van de Nez Percé en hun Chief Joseph (zijn echte naam was Hinmatówyalahtqit , de ’Donder die over het land rolt’). De Nez Percé (‘Doorboorde Neuzen’ in in het Frans), hadden altijd op voet van vrede geleefd met de kolonisten, die zich in het gebied gingen vestigen. Ze gingen er zelfs prat op dat er nog nooit iets van een gewapend incident was geweest tussen hen en de blanke nieuwkomers. Totdat in 1877 er opeens het bevel kwam dat zij hun land, de vruchtbare Walowa vallei, moesten verlaten om zich op een stuk afgedankt land te vestigen, elders in Idaho. De Nez Percé weigerden zich hierbij neer te leggen. Er volgde een reeks incidenten over en weer. Toen het leger uitrukte voor een strafexpeditie besloot Chief Joseph dat het voor zijn volk beter was om naar het noorden, naar Canada te vertrekken, waar betere gebieden waren te vinden dan het reservaat dat ze was toegewezen. Er volgde een exodus, waarbij de stam een tocht van drieduizend kilometer aflegde, zigzaggend tussen de Amerikaanse legerposten, om de Canadese grens te bereiken. Ze moesten een grillige route kiezen, want het Amerikaanse leger zat ze van alle kanten op de hielen, al slaagde het er niet in om de Nez Percé te stoppen. Tot zo’n zestig kilometer voor de grens. Daar werden zij uiteindelijk tegengehouden door de troepen van generaal Nelson Miles. Chief Joseph gaf zich over, al wisten een paar jongeren te ontkomen, die wel de Canadese grens bereikten en zich aansloten bij de groep vrije Lakota, onder leiding van Sitting Bull, die ook in ballingschap was gegaan. Toen de Nez Percé onder leiding van Joseph gestopt en gevangen waren genomen, kregen zij geen reservaat in Idaho, maar werden zij als straf naar Indian Territory in Oklahoma gedeporteerd. Velen kwamen om, waaronder uiteindelijk ook Joseph. Pas de generatie daarna kreeg een reservaat in Idaho, waar hun nazaten nog steeds leven. Ook op deze geschiedenis kom ik nog terug in het laatste deel.
de stammen van Californië. Zie voor de taalfamilies de grote kaart van het westen, aan het begin van dit gedeelte
Dan nu de volkeren van Californië. Voor de komst van de Europeanen was het gebied tussen de Sierra Nevada en de westkust waarschijnlijk het dichtst bevolkte deel van het westelijke cultuurgebied. Het is een vruchtbaar land, met een mediterraan klimaat en vele afwisselende landschappen. Toch is er van de culturen van het gebied waar nu de staat Californië ligt vrij weinig overgebleven. Al in een vroeg stadium kwam de bevolking al in contact met de Europese nieuwkomers, de Spanjaarden, die oprukten vanuit Mexico. Die hebben daar behoorlijk huisgehouden, al hebben zij nooit het hele gebied volledig gekoloniseerd. De grote klap kwam in de jaren vijftig van de negentiende eeuw, toen Amerika in de ban raakte van de goudkoorts. Van die totale gekte en de volstrekte anarchie die toen in dat gebied heerste, zijn velen slachtoffer geworden, maar niemand zo erg als de indianen. Er is ook veel uit dat gebied verloren gegaan.
Wat we wel weten is dat dit gebied ooit een lappendeken was vele talen en culturen. De belangrijkste taalfamilies waren het Hokan-Cohuilteeks en het Penutisch, maar er waren vele andere minderheidstalen, die geen verwantschap vertonen met andere taalfamilies, zoals het Yuki en nog een paar kleinere groepen. En er waren een paar kleine enclaves waar ook het Na Dene werd gesproken, wellicht nazaten van dezelfde migratiestroom waar ook de Apaches en de Navaho in het zuidwesten uit zijn voortgekomen. Gezien de grote taaldiversiteit hebben de oorspronkelijke bewoners van Californië voor lange tijd grotendeels vreedzaam naast elkaar geleefd, waarbinnen er geen enkele groep was die de dominantie opeiste (een bekende ‘wet’ in de linguistische antropologie). Het was overigens geen gebied waar echte agrarische culturen van de grond kwamen; het land leverde vaak genoeg op. Maisbouw vond alleen in het zuiden plaats en op beperkte schaal. De meeste stammen en volkeren waren jagers, verzamelaars en vissers.
Edward S. Curtis, Principal Female Shaman of the Hupa, 1923 (bron)
Mand met deksel (Chumash, Zuid Californië), ca 1850 (Bron: Indianen; kunst & cultuur tussen mythe en realiteit, De Nieuwe Kerk, Amsterdam, 2013)
Chumash, jaren 1850-1860 (Bron: 500 Nations)
De belangrijkste bron van voedsel, die eigenlijk de meeste landbouw overbodig maakte, was de vrucht van de Californische eik, die overal in grote aantallen voorkwam. De eikels werden ieder jaar in grote hoeveelheden verzameld. Ze werden gepeld en de bittere looistof werd er met water uitgespoeld. Wat overbleef was een buitengewoon voedzaam zetmeel, dat zich goed leende voor het bakken van brood. Dat was eigenlijk het voornaamste basisvoedsel van de Californische indianen en waarschijnlijk de verklaring waarom zo weinig maïsbouw voorkwam (eigenlijk alleen in de droge randwoestijnen, die grenzen aan het zuidwestelijke cultuurgebied, waar natuurlijk geen eiken groeien).
Net als de bewoners van het Grote Bekken waren de Californische indianen meester mandenvlechters. Op de tentoonstelling in de Nieuwe Kerk waren daar een paar prachtige voorbeelden van te zien. Overigens werden er niet alleen manden gevlochten van gras en riet, maar ook kleding. Hoofddeksels, maar ook complete gewaden werden geweven van riet of gras. Dit kwam in het hele gebied voor, van het zuiden tot het noorden. Ook aan de noordwestkust (het hierna te bespreken cultuurgebied) zien we dit gebruik terug.
De geschiedenis van de oorspronkelijke bewoners van Californië is een dramatische. In 1602 werd het gebied ingelijfd door de Spanjaarden. Zij stichtten een aantal Franciscaner missieposten. De indianen die daar in de buurt woonden werden gekerstend, maar dienden ook meteen als lijfeigenen. Daarbuiten werden de ‘wilde indianen’ wreed vervolgd. Ook werd het gebied geteisterd door epidemieën van uit Europa geïmporteerde ziektes. De ‘missie-indianen’ die een paar generaties als lijfeigenen hadden geleefd, hadden een probleem toen de missie-poten in de negentiende eeuw werden ingetrokken. Zij hadden hun oude manier van overleven verleerd en velen stierven van de honger.
In 1848 werd het gebied overgedragen aan de Verenigde Staten van Amerika. In datzelfde jaar ontdekte een bouwvakker, James Marshall, in de buurt van Sacramento goud. Het gevolg was een complete massa-hysterie. In de daarop volgende jaren trokken Amerikaanse kolonisten, van boeren tot dominees, van dagloners tot artsen, en masse naar het nieuwe goudland. Het leger, dat het ‘proces in goede banen moest leiden’ hielp een stevig handje mee; complete dorpen van de inheemse bewoners werden van de kaart geveegd. In de paar jaar van de Goldrush ‘verdween’ ongeveer 85% van de Californische indianen.
In 1852 werden er vier kleine reservaten ingericht, die alle indianen uit het gebied van Californië zouden moeten herbergen. Ook de menselijke transporten naar deze oorden waren gruwelijk. Kleine kinderen en ouderen, die de lange marsen niet aankonden, werden achtergelaten langs de weg en kwamen van de honger om. Driekwart van alle stammen hielden als entiteit op te bestaan; hooguit waren er wat losse overlevenden, die zich bij een ander reservaat moesten aansluiten. Alleen in de meest afgelegen gebieden van Californië, vooral in het noorden en het oosten, konden sommige stammen zich nog een tijd handhaven, maar ook dat bleek niet voor eeuwig. De Goldrush betekende vrijwel de doodklap voor de Indiaanse bevolking.
Een van die stammen die zich wisten te handhaven waren de Modocs uit de noordelijke binnenlanden van Californië, tegen de grens met Oregon (cultureel worden ze soms tot de indianen van het Plateau gerekend, zie ook de stammenkaart hierboven van dat gebied). De Modocs kregen een dwangbevel opgelegd om zich bij de Klamath in Oregon in een reservaat te vestigen. Het leven daar was zo slecht (mensen kwamen om van honger en ziekte), dat hun leider, Kintpuash, maar die door de blanken Captain Jack genoemd werd, in 1872 met een groep getrouwen terugkeerde naar zijn geboortegrond. Vandaar werden zij met harde hand verdreven. Captain Jack trok zich terug in de Lavabeds, een woest vulkanischg land, waar de vulkaanstructuren een soort natuurlijke vesting vormen. Na maanden strijd met het Amerikaanse leger werden alle Modocstrijders gearresteerd, waarvan een deel, waaronder Captain Jack, ter dood werd veroordeeld en opgehangen. Dat was het laatste militaire treffen in het Californische cultuurgebied. De Lavabeds, waar zich deze laatste strijd heeft afgespeeld zijn tegenwoordig een National Monument (zie hier). Het is een prachtig park met een betoverend mooi landschap. Het ligt wel ver weg van alle highways en het is niet eens zo makkelijk te vinden. Ik ben er ooit geweest (toen ik veertien was met mijn ouders) en het is absoluut een bezoek waard. Vanwege de schoonheid van het landschap en de geschiedenis van die plek. Ik kan het iedereen aanraden, maar dat terzijde.
De eerste foto van Ishi uit 1911, kort nadat hij ‘gevonden’ was
Ishi tentoongesteld bij een traditionele Yahi-hut met verklarende bordjes
Ishi in 1916, poserend in een auto, kort voor zijn dood
Een van de meest schrijnende gebeurtenissen uit de tragische geschiedenis van de Californische indianen vond enkele decennia later plaats. Hoewel het vooral een persoonlijk drama is, is het veelzeggend voor de geschiedenis van dit gebied. In 1911 betrapte een boer, uit Oroville, aan de voet van de Lassen Peak, een verwilderde man die probeerde zijn kippen stelen. De man, duidelijk van indiaanse afkomst, bleek geen woord Engels te spreken en sprak een volkomen vreemde taal. De autoriteiten wisten ook niet wat ze met hem aanmoesten. Uiteindelijk werd de hulp ingeroepen van een antropoloog van de Stanford University, Alfred Kroeber. Die kwam tot de conclusie dat deze man een Yahi-indiaan was, waarvan men dacht dat die, buiten een handjevol overlevenden in een reservaat, waren uitgestorven. Kroeber nam hem onder zijn hoede en de onbekende man, die zeer intelligent bleek te zijn, leerde in een hoog tempo Engels. De ‘gevondene’ wilde zijn naam niet noemen. Iedereen die hem onder zijn naam had gekend was dood en aangezien een naam iets is dat je wordt gegeven door je naaste verwanten, was voor hem ook zijn naam gestorven. Kroeber noemde hem Ishi, wat ‘man’ betekent in het Yahi. De Yahi waren praktisch uitgeroeid tijdens de Goldrush. Ishi was met een paar familieleden op de vlucht geslagen en had al die jaren weten te overleven. De mensen met wie hij was waren of vermoord door settlers, of door de honger omgekomen en uiteindelijk was hij alleen overgebleven. Toen hij in 1911 werd ‘gevangen’, was hij een man van 49 jaar oud.
Toen het nieuws zich verspreidde dat er een ‘wilde indiaan’ was ontdekt, wilden velen dit ‘natuurverschijnsel’ met eigen ogen bekijken. Ishi werd een attractie, werd uitgenodigd om allerlei evenementen bij te wonen en vaak (tegen betaling) tentoongesteld. Kroeber heeft hem hiertegen proberen te beschermen en nam hem uiteindelijk aan als ‘wetenschappelijk medewerker’ en zorgde voor een beschutte woonomgeving op de campus van Stanford. Lang heeft het niet geduurd want in 1916 was Ishi dood. De man die zijn naam verloren had en enkele decennia in de wildernis en in een vijandig gezinde omgeving alleen had weten te overleven, viel uiteindelijk ten prooi aan tuberculose. Zijn hersenen werden op sterk water gezet en bewaard in het Smithonian Institute. In 2000 procedeerden de Yahi van het reservaat om de stoffelijke overblijfselen van Ishi terug te krijgen. Zij slaagden daarin en gaven hem, vierentachtig jaar later, alsnog een waardige begrafenis, volgens de tradities van zijn volk.
Er zijn een paar kleine geïsoleerde reservaten in Californië. De overgrote meerderheid van de ooit omvangrijke indiaanse bevolking is in de tweede helft van de negentiende eeuw ‘verdwenen’.
…………………………………….To Be Continued (wordt vervolgd)………………………..
Bekijk hier alvast de hele PBS serie ‘500 Nations’ (6 uur en 14 min.)
Zie ook deel 2
Naar aanleiding van de tentoonstellingen Indianen; kunst en cultuur tussen mythe en realiteit (De Nieuwe Kerk, Amsterdam, t/m 14 april 2013) en Het Verhaal van de Totempaal (Museum Volkenkunde, Leiden, t/m 1 april 2013)
Nu er op dit moment twee grote tentoonstellingen in Nederland lopen die gewijd zijn aan de culturen van Amerika’s oorspronkelijke bewoners (‘Native Americans’, vooral bekend als ‘Indianen’) leek het me wel aardig om op dit blog wat aandacht te besteden aan de culturen en de geschiedenis van de verschillende volkeren van het oude Amerika. Het is overigens een oude passie van me; als kind en als tiener las ik zo’n beetje alles wat los en vast zat over dit onderwerp. Het begon natuurlijk met interesse voor de indianen zoals ik die uit kinder en jeugdboeken kende. Belangrijk was voor mij overigens niet Arendsoog, ook niet zozeer Karl May (hoewel ik iets later bijna alle Winnetou boeken heb gelezen en zelfs ook nog de verguisde Tecumseh –serie van Fritz Steuben– de auteur was een overtuigde nazi en dat is echt aan zijn boeken te merken, waarin de cultuur van de indianen van de oostelijke woudgebieden voortdurend met die van de oude Germanen wordt vergeleken en de historische figuur Tecumseh wordt als een soort indiaanse Fuhrer afgeschilderd), maar oorspronkelijk vooral ‘Sajo en het Bevervolkje’, van ‘Grijze Uil’ (die eigenlijk van Schotse afkomst was, geboren als Archibald Bellany, maar later een nieuwe identiteit aannam). Wat mij als kind aansprak was dat er ook een cultuur bestond waar men wel veel respect voor de natuur had en veel om dieren gaf, daarom hadden de indianen meteen mijn sympathie. Althans, dat was mijn beeld van toen. Want natuurlijk, niets menselijks was de indianen vreemd en ook in het oude Amerika zijn er diverse ecologische crises geweest. Vooral ontbossing en het uitsterven van bepaalde diersoorten, die door de mens zijn veroorzaakt. Maar dat inzicht kwam later. Andere lievelingsboeken van mij waren Grootvaders reisdoel (van Craig Strete, die overigens, naast dit ene jeugdboek, ook een van de belangrijkste literaire hedendaagse schrijvers van indiaanse afkomst is) en Tjaske Wolkenzoon, nergens meer te vinden, ik geloof dat het zelfs een uitgave was van de antroposofische uitgeverij Christofoor, opmerkelijk gezien de indiaanvriendelijke standpunten van Rudolf Steiner en sommigen van zijn volgelingen, waarbij enkelen het nodig vonden om Wounded Knee erbij te halen om hun argumenten kracht bij te zetten (zie oa hier en hier op dit blog). Aan het echte Wounded Knee, dus niet het imaginaire antroposofische, zal ik in het laatste deel nog uitgebreid aandacht besteden. Overigens ook aan de kwestie waarom de bewoners van verschillende reservaten tegenwoordig uitbaters van casino’s zijn. In een eerdere discussie met diepgelovige aanhangers van Rudolf Steiner vond een van mijn antroposofische gesprekspartners dat de indianen, vroeger zulke spirituele mensen, nu wel erg waren afgegleden omdat ze vaak casino’s runnen- een bewijs van Steiners gelijk dat het een ‘decadent ras’ is (echt waar, dit soort schaamteloos en achterhaald racisme bestaat nog steeds, in dit geval ingegeven door levensbeschouwelijk dogmatisme). Dat van die casino’s, of je er nu blij mee moet zijn of niet, heeft een hele specifieke reden die vooral politiek, juridisch en economisch van aard is. Ik kom daar tegen het eind van deze serie nog op terug.
Natuurlijk nam ik ook kennis van de gruwelijke geschiedenis van de Europese veroveringen. Op mijn dertiende las ik de grote klassieker van Dee Brown ‘Begraaf mijn hart bij Wounded Knee’ (Bury my heart at Wounded Knee, 1970), dat een blijvende diepe indruk op me zou maken. Ik heb het vaak herlezen.
Op mijn veertiende maakte ik met mijn familie een rondreis van drie weken door het westen van de Verenigde Staten, met een kort bezoek over de grens naar Canada aan Vancouver. Mijn met gote passie en overgave beleden interesse dicteerde voor een deel het programma. Zo bezochten wij, geheel buiten de toeristische trekpleisters om, het ruige gebied van de Lavabeds in het noorden van Californië, tegen de grens met Oregon (overigens nu een prachtig, zij het vrij onbekend National Monument). Op deze plaats vochten in 1872/73 de Modocs, onder leiding van hun Chief ‘Captain Jack’ (echte naam Kintpuash) een guerrilla oorlog uit met het Amerikaanse leger. Het is nog altijd een desolaat en vooral heel erg mooi gebied, waar de vulkanische structuren een soort natuurlijk fort vormen.
Later gedurende die reis had ik in Vancouver een uitgebreide ontmoeting met de beroemde Haida beeldhouwer en edelsmid Bill Reid, wiens werk overigens nu ook te zien is in zowel de Nieuwe Kerk als het Museum voor Volkenkunde.
Verder las ik in mijn vroege tienerjaren alles wat los en vast zat en uiteindelijk kon ik gedurende een bepaalde periode ongeveer alle vierhonderd indiaanse stammen van Noord Amerika uit mijn hoofd opdreunen, net als alle namen van de Azteekse keizers en alle Inca-keizers (mijn interesse breidde zich op een gegeven moment uit naar Midden en Zuid Amerika). Met deze hobby heb ik zelden echt iets gedaan, behalve dan een keer een klein onderzoekje naar de hedendaagse kunst van de Native Americans, waarover ik een artikel publiceerde, zie op dit blog de oorspronkelijke Nederlandse versie en een Engelse vertaling.
De twee nu lopende tentoonstellingen leken mij een goede gelegenheid om mijn oude fascinatie weer op te pakken. Ik zal hier overigens vooral de culturen en geschiedenis van de oorspronkelijke bevolking van Noord Amerika aan bod laten komen (waar ook beide tentoonstellingen over gaan). Wel wil ik ook aandacht besteden aan Mexico. Twee jaar geleden ben ik daar voor het eerst zelf geweest (de eerste week samen met mijn familie in Yucatan en daarna nog een week alleen in Mexico Stad). Van de honderden foto’s die ik heb gemaakt van de diverse oudheidkundige monumenten, wil ik hier een kleine selectie tonen, waarbij ik het eea zal toelichten.
Tegenwoordig gaat men ervan uit dat de mens in ieder geval vóór 30.000 voor Chr. vanuit Siberië de Beringstraat overstak om het Amerikaanse continent te koloniseren*. De voorouders van de indianen waren jagers op grootwild (mammoeten, bizons, wilde paarden, rendieren) die de trek van de kuddes volgden. Gedurende de ijstijd was de Beringstraat of bedekt met een ijskap, of was er een landbrug, waardoor er een verbinding was van Azië met het Amerikaanse continent. Overigens zouden er meer migratiegolven plaatsvinden. Het is dus niet zo dat de indianen afstammen van een homogene groep jagers.
Men gaat ervan uit dat bij de oudste migratiegolf de zg. Amerindische bevolkingsgroep naar Amerika trok. Dit zijn de voorouders van alle oorspronkelijke bewoners van Zuid en Midden Amerika en van het grootste deel van Noord Amerika.
Later zou er een tweede migratiegolf zijn geweest. Het zou hier gaan om de voorouders van de Na-Dene sprekende volkeren (ook bekend als ‘Atapaskisch’, maar ik zal hier verder de term Na-Dene gebruiken). De meeste indianenvolkeren uit het westen van Canada en uit Alaska behoren tot de Na-Dene taalfamilie. Verder zijn er zuidelijker nog wat geïsoleerde groepen te vinden (in de westelijke helft van de Verenigde Staten) en vooral in het zuidwesten, waar nu de staten New Mexico en Arizona liggen. Daar en net iets over de Mexicaanse grens bevindt zich een grote concentratie van Beringstraat sprekende volken. Zij zelf noemen zich ook ‘Dene’ of ‘Dineh’ (wat letterlijk mensen betekent), maar ze zijn vooral bekend geworden onder de namen ‘Apache’ en ‘Navaho’. Overigens zien sommige geleerden taalkundige verwantschappen tussen de Na-Dene en enkele inheemse volkeren van Oost Siberië en Noord Japan.
De laatste prehistorische golf migranten naar het Amerikaanse continent is de bevolking van de arctische gebieden, de Inuit (Eskimo) en de Aleut. Nog steeds leven er nauw verwante volkeren aan de Aziatische kant van de Beringstraat.
De situatie rond 18000 v. Chr. toen er de mogelijkheid bestond om zuidwaarts te trekken door de ijsvrije corridor. Overigens gaat men er nu van uit dat de eerste migratiestroom van een veel oudere datum is.
De bekendste vondsten van de vroegste bewoning op het Amerikaanse continent zijn de pijlpunten van Clovis en Folsom, in de Mid West. Deze dateren van ongeveer 11.500 jaar v. Chr. Overigens had de mens zich toen al lang verspreid over zowel Noord als Zuid Amerika. In die tijd leefden de indianen als nomadische jagers op groot wild. Dat gebeurde soms op grote schaal. Een bekende jachtmethode, die nog werd toegepast op de plains voor de komst van het paard was om soms een complete kudde bizons een ravijn in te drijven. Dat leverde in een keer een heleboel vlees op, veel meer dan men kon consumeren of bewaren. Er wordt ook tegenwoordig vanuit gegaan dat, naast klimatologische oorzaken, de mens een aanzienlijk aandeel had in het uitsterven van grote prehistorische zoogdieren op het Amerikaanse continent.
Dit klopt natuurlijk niet met het romantische (en misschien ook clichématige) beeld dat wij vaak van ‘de indiaan’ hebben. Het is ook zeker waar dat de latere representanten van de Plains cultuur (in de tijd dat het paard allang zijn intrede had gedaan) in de jaren zestig, zeventig en tachtig van de negentiende eeuw met afschuw keken naar de praktijk van de blanken, die oa vanuit treinen met zware wapens complete bizonkuddes wegvaagden, om soms alleen de tong mee te nemen (een delicatesse), de rest rottend achterlatend. Voor de bewoner van de plains gaf de bizon bijna alles wat hij nodig had en werd ook daarom vereerd. Bovendien had het gebruik van het paard het mogelijk gemaakt om veel economischer te jagen dan vroeger. Maar ook dit laat zien dat ook de indiaanse culturen erg divers waren en constant in beweging (dus zeker niet statisch) , kortom dat ‘de indiaan’ niet bestaat.
In dit verband is het wellicht ook interessant om erop te wijzen dat ook toen de ‘wildernis’ helemaal niet zo ongerept was als vaak door de Europese nieuwkomers beschreven. Het is inmiddels bekend dat op verschillende plaatsen in het oude Amerika zo intensief landbouw werd bedreven dat de grond op veel plekken volledig uitgeput raakte. Maar ook op de plains, waar vooral op grootwild werd gejaagd, was de invloed van de mens groot. Charles Mann beschrijft in schitterende overzichtswerk 1491; de ontdekking van precolumbiaans Amerika (2005) dat recent onderzoek heeft aangetoond dat de plains door de mens regelmatig in brand werden gestoken. Op het type gras dat het beste groeit op arme grond kwam vooral grootwild af, zoals bijvoorbeeld de bizon. Door dit soort ingrepen in de natuur stelde de mens zo zijn eigen vleesvoorraad veilig. Mann noemt overigens veel meer voorbeelden, ook het Amazoneoerwoud, maar dat voert voor nu wat ver. Maar Amerika kende een veel meer door de mens gecreëerd of in ieder geval beïnvloed landschap, dan het bekende cliché van de ongerepte wildernis ons voorspiegelt.
Tot ongeveer 5000 voor Chr. leefden de indianen als jagers en verzamelaars en in de kustgebieden als zeevissers. De oudste monumentale architectuur van precolumbiaans Amerika werd, itt alle oude culturen uit de Oude Wereld, niet door een agrarische samenleving gecreëerd, maar door zeevissers. Dit gebeurde omstreeks 3200 v. Chr. in Aspero (Norte Chico), in de kustwoestijn van Peru. Hier werden de eerste monumentale bouwwerken van steen opgetrokken, overigens door een bevolking van zeevissers. Dat is vrij uniek in de wereldgeschiedenis. De landbouw was toen al wel ontwikkeld in Mexico, maar was nog niet doorgedrongen tot dit gedeelte van het Amerikaanse continent. Ik zal verder Zuid Amerika, met zijn buitengewoon interessante cultuurgeschiedenis, buiten beschouwing laten, maar dit opmerkelijke feit wilde ik hier zeker noemen. Rond 3200 v. Chr. was Norte Chico, samen met eigenlijk alleen Sumerië (in Mesopotamië), zo’n beetje de enige plek ter wereld waar de mens monumentale bouwwerken creëerde, zij het dat de bouwwerken van Sumerië veel groter waren.
Voor dit verhaal veel belangrijker is de ontwikkeling van de landbouw in Mexico. De oudste vondsten van het gedomesticeerde gewas maïs dateren uit ong. 4700 voor Chr., uit de Tehuacan vallei in Mexico, al is de maïs waarschijnlijk ruim daarvoor ontwikkeld. In tegenstelling tot de granen uit de oude wereld kent maïs geen wilde variant. Het is een geheel gedomesticeerd product, ontwikkeld uit teosinte, een wilde grassoort, en dus verder geheel door de mens geteeld.
De maïsbouw verspreidde zich snel over grote delen van het Amerikaanse continent, eerst naar Noord Amerika en Centraal en Zuid Amerika (maar pas veel later naar de Andes). Maïs zou echt het graan van de nieuwe wereld worden en de hoeksteen vormen van bijna alle agrarische culturen van precolumbiaans Amerika.
Overigens is maïs zeker niet het enige landbouwproduct dat door de indianen is ontwikkeld. Er zijn er nog veel meer, die inmiddels ook bij ons zo in gebruik zijn, dat we ons nog nauwelijks nog realiseren dat deze oorspronkelijk uit het oude Amerika afkomstig zijn. Het gaat om bijvoorbeeld om de aardappel (afkomstig uit de Andes), tomaten, bonen, pompoenen, cacao (‘Chocola’, chocolatl, is een woord uit het Nahuatl, de taal van de Azteken), en rode pepers. Ook tabak is een product uit het oude Amerika (de indianen hebben het roken uitgevonden). Alcohol was vaak problematisch (indianen hebben een sterke genetische aanleg voor alcoholisme, dat sinds de komst van de Europeanen vele slachtoffers heeft gemaakt) en kwam daarom nauwelijks voor. De Azteken kenden de alcoholhoudende cacaodrank Chocolatl en de Apaches uit het Zuidwesten van de VS brouwden Mescalbier. Coca (de basis van cocaïne) werd verbouwd door de Inca’s.
Zoals bijna overal in de wereld zou de landbouw in de meeste gevallen aan de basis staan van de ontwikkeling van complexe en ook geürbaniseerde samenlevingen (de Peruaanse uitzondering is net genoemd). Dat was het geval in het oude Mexico (Meso-Amerika), maar ook in Noord Amerika, waar een aantal complexe culturen ontstond. Ik zal hier op twee cultuurgebieden, het zuidwesten van de Verenigde Staten en de stroomgebieden van de Mississippi en de Ohio, wat uigebreider ingaan.
* In dit verband wil ik wijzen op het proefschrift van niemand minder dan mijn eigen moeder, Liesbeth Schreve-Brinkman, die in 1978 promoveerde op een onderzoek naar de fossiele afzettingen van stuifmeelkorrels in de Columbiaanse El Abra vallei. Ik geef hier haar korte samenvatting weer:
Uit archeologische vondsten en palinologisch onderzoek – het analyseren van fossiel stuifmeel om de vegetatie en veranderingen in de tijd te reconstrueren en aan de hand daarvan veranderingen in klimaat vast te stellen – is m.b.v. C-14 dateringen vast gesteld dat in het midden van de laatste ijstijd (Weichselien) rond 30.000 geleden in het Zuid Amerikaanse continent bewoning aanwezig was.
Migratie vanuit Siberië was mogelijk via de landbrug van de Bering straat, toen de zeespiegel aanmerkelijk lager was omdat veel water in ijs was opgeslagen.
– Schreve-Brinkman, E.J. (1978). A Palynological study of the Upper Quarternary Sequence in the El Abra Corridor and rock Shelters (Colombia) Thesis, Amsterdam
– Schreve-Brinkman, E.J., T. Van der Hammen & G.F. IJzereef – A palynological study of the Upper Quarternary Sequence in the El Abra Corridor and rock Shelters / & Fauna remains from the El Abra rockshelters/&/Prehistoric man on the Sabana the Bogota: data for an ecological prehistory. 1978. Palaeogeography Palaeoclimatology Palaeoecology, 25,1-109
De Hohokam en de Anasazi van het zuidwesten
Tegenwoordig is het zuidwesten van de Verenigde Staten (Arizona, New Mexico en het zuiden van Utah en Colorado) een van de meest dorre en onherbergzame gebieden van Noord Amerika. Het is niet de eerste plek waar je aan denkt als de plaats waar een landbouwcultuur tot ontwikkeling kon komen. Toch was het juist hier waar een deel van de oudste agrarische culturen van Noord Amerika ontstond.
Allereerst de Hohokam. Rond het begin van onze jaartelling begonnen de bewoners van het zuiden van de huidige staat Arizona met de aanleg van een grote irrigatiewerken. Door de woestijn werd een netwerk van kanalen aangelegd, waardoor de mogelijkheden voor een grotere landbouwproductie aanzienlijk werd uitgebreid.
Rond het jaar 1000 bereikte deze cultuur haar hoogtepunt. Er verrees een aantal grote nederzettingen, waarvan Casa Grande de meest bekende is geworden. Wooncomplexen van de Hohokam bestonden uit meerdere verdiepingen; het centrale complex van Casa Grande heeft er zelfs vijf (zie afbeeldingen hieronder).
het huidige Casa Grande (Arizona)
Casa Grande rond 1100 (reconstructie)
Links: Een oud kanaal van de Hohokam in de woestijn van Arizona
Rechts: rotswoning van de Mogollon cultuur, Gila Cliff Dwellings National Monument (New Mexico)
Mimbres aardewerk (Stanford University Museum)
Rond 1350 werden de nederzettingen als Casa Grande plotseling verlaten. Ook de andere culturen in de regio (zoals die van de Anasazi, die hierna ter sprake zullen komen) ondergingen een zelfde lot. Waarschijnlijk waren er twee oorzaken. In de eerste plaats brak er een periode aan van grote droogte, waardoor de landbouw niet meer genoeg opbracht om de bevolking van de dorpen in hun levensonderhoud te voorzien. Verder trokken er rond die tijd groepen roofzuchtige nomaden het gebied binnen. Deze nieuwkomers waren (taalkundig) verwant aan de bevolking van West Canada en de binnenlanden van Alaska (ze behoorden tot de Na Dene taalfamilie). Het waren de voorouders van de volkeren die wij nu kennen als de Apaches en de Navaho.
Overigens leven de waarschijnlijke nazaten van de Hohokam nog altijd in Arizona. Zij vormen de stammen die bekend staan onder de namen Pima en Papago. Hun taal, het O’odham, behoort tot de Uto-Azteekse taalfamilie, die zich uitstrekt van de noordkant van het Grote Bekken tot ver in Centraal Mexico. De naam zegt het al, ook de taal van de Azteken, het Nahuatl, behoort tot deze taalfamilie.
Een andere interessante cultuur, die rond dezelfde tijd als de Hohokam tot ontwikkeling kwam, was de Mogollon (Mimbres) cultuur. Zij leefden in van stenen woningen die als een soort zwaluwnesten tegen de rotswanden van de canyon waren gemetseld. Zij worden gezien als de voorouders van een gedeelte van de huidige Pueblo Indianen. Vooral het aardewerk van de Mimbres behoort tot het meest verfijnde uit de regio, een traditie nog voortleeft bij de Pueblo bevolking, tot op de dag van vandaag.
De cultuur die de meest spectaculaire monumenten heeft nagelaten was die van de Anasazi. Hun kerngebied lag iets noordelijker, in de zg Four Courners Area, waar de staten Utah, Colorado, New Mexico en Arizona bij elkaar komen. Ook zij leefden in stenen woningen, die aanvankelijk tegen de rotswanden waren aangemetseld, zoals de Mogollon. Maar zij ontwikkelden een unieke architectuur, waarvan de ruïnes nog steeds grote indruk maken.
Cliff Palace (Mesa Verde)
De bekendste monumentale Anasazi-site (al is het niet eens de meest omvangrijke) is Cliff Palace, gelegen in de huidige staat Colorado in het Mesa Verde National Park. Net als bij de Mogollon cultuur zijn de wooneenheden tegen de wand vande canyon ‘aangeplakt’. Het grote verschil is de omvang. De verschillende wooneenheden werden hier op elkaar gebouwd, soms tot vijf verdiepingen, zodat zij samen een omvangrijk en complex bouwwerk vormen. Overigens, net als de Hohokam en de Mogollon was de Anasazi-samenleving waarschijnlijk egalitair. Er zijn nergens aanwijzingen gevonden voor aparte wooneenheden voor een heerser, of voor een elite. Naar alle waarschijnlijkheid was hun samenleving net zo ingericht als die van de latere Pueblo-bevolking. Overigens gold dat voor de meeste samenlevingen van het oude Noord Amerika. De grote uitzondering zijn wellicht de Moundbuilders uit het oosten, die wel een strikt hiërarchische samenleving kenden en zelfs een absolute vorst, net zoals de meeste beschavingen van het oude Mexico en de Andes.
Een ander opvallend aspect van de Anasazi-architectuur, wat ook kenmerkend zou zijn voor de latere Hopi, Zuni en Pueblo-culturen zijn, naast de rechthoekig gevormde woonruimtes, de ronde gemeenschappelijke ruimtes, die vaak half ondergronds zijn gebouwd. Het gaat hier om de zg kiva’s, gemeenschappelijke ceremoniële ruimtes, vooral gebruikt voor sacrale doeleinden, zoals rituele dansen. Bij bijv. de huidige Hopi-indianen is dit een nog altijd levende traditie.
Boven: reconstructie van Pueblo Bonito rond 1100
Onder: Het huidige Pueblo Bonito (Chaco National Historical Park, New Mexico)
De meest monumentale overblijfselen van de Anasazi-cultuur bevinden zich in de Chaco Canyon (New Mexico). Op de bodem van de canyon, langs een van de belangrijkste handelsroutes met Mexico verrezen een aantal omvangrijke bouwwerken en nederzettingen. Het grootste complex is Pueblo Bonito. Het vrijstaande en gefortificeerde bouwwerk telde zes verdiepingen en herbergde zo’n twaalfhonderd inwoners. Het complex kende ongeveer achthonderd wooneenheden en zevenenendertig kiva’s.
Pueblo Bonito maakte deel uit van een keten van nederzettingen, die rond 900 in de Chaco Canyon werden gesticht. Een ingenieus irrigatiesysteem zorgde voor een overvloedige maïsoogsten. De motor van de economie was de handel in turquoise, een zeer gewild product in Mexico, op dat moment gedomineerd door het imperium van de Tolteken, waarover later meer, in het gedeelte over Meso Amerika. Verder zijn er sterke aanwijzingen dat de nederzettingen van de Chaco Canyon ook een belangrijke religieuze functie vervulden; wellicht was het ook een soort pelgrimsoord. In de canyon bevinden zich een paar van de grootste kiva’s van de oude Pueblo-cultuur, die honderden mensen konden herbergen, zoals de heronder getoonde kiva van Chetro Ketl.
Zie overigens hieronder een virtuele tour door het Pueblo Bonito van rond 1100, uit de documentaireserie 500 Nations (aan het eind van deze bijdrage is de hele serie te bekijken).
Een korte documentaire over het archeologisch onderzoek bij Pueblo Bonito
Een documentaire van de Duitse televisie (ZDF) over de cultuur van de Anasazi en Chaco Canyon
de grote kiva van Chetro Ketl (Chaco Canyon)
Rond 1150 raakte de Anasazi-cultuur in verval. De turquoise-handel met Mexico kwam stil te liggen door de ondergang van het Tolteekse imperium. Ook brak er een periode van grote droogte aan en, al eerder genoemd, trokken de roofzuchtige nomaden van de Na Dene het gebied binnen. De bewoners van Mesa Verde en de Chaco Canyon vestigden zich echter in nieuwe nederzettingen, de meesten gelegen op de Mesa’s in plaats van in de canyondalen of op de vlakte, of langs de loop van de Rio Grande. Daar kwamen zij in contact met de Europese nieuwkomers, eerst de Spanjaarden en later met een nieuwe macht, de Verenigde Staten van Amerika. Hoewel er zeker de nodige strubbelingen waren hebben de bewoners van de Pueblo’s relatief veel van hun oude cultuur weten te behouden. Een groot aantal van de pueblo’s van na de Anasazi periode zijn nog altijd bewoond, zoals Taos, Acoma, Jemez of Oraibi. De nazaten van de Anasazi-cultuur zijn de Pueblo-indianen en de volkeren die wij nu kennen als de Hopi en de Zuni.
De Moundbuilders
In dezelfde tijd (rond het begin van de Christelijke jaartelling) dat in het Zuidwesten van de Verenigde Staten de culturen van de Hohokam, Mogollon en Anasazi opkwamen, ontwikkelde zich in de oostelijke helft van de Verenigde Staten een aantal complexe agrarische samenlevingen, die ook een indrukwekkend erfgoed hebben nagelaten, zij dat dit totaal verschillend was dan de nalatenschap van de culturen van het Zuidwesten. De meest in het oog springende overblijfselen van deze culturen zijn tegenwoordig de honderden, zoniet duizenden aangelegde heuvels en terpen in de gehele oostelijke helft van de Verenigde Staten, van de Grote Meren tot aan de Golf van Mexico en van ten westen van de Mississippi tot de Atlantische kunst. Overal in het vlakke landschap zijn groepjes door de mens aangelegde verhogingen te vinden, tegenwoordig begroeid alsof het natuurlijke oneffenheden zijn. De meeste zijn platforms van ongeveer tien tot twintig meter hoog, maar er zijn ook enorme hopen, van zo’n dertig meter hoog, die een uitgestrekt oppervlak beslaan, zoals het in het hier later nog te bespreken Cahokia.
De heuvels zijn het nu meest tastbare bewijs van deze opeenvolgende culturen. Want behalve sculpturen van een bescheiden omvang hebben de moundbuilders vrijwel niets van steen nagelaten. Hun nederzettingen, die soms omvangrijke steden vormden, waren allemaal van hout gebouwd en zijn na verloop van tijd vergaan. Hun grote monumenten waren opgetrokken uit aarde en niet uit steen, en zijn in de loop der eeuwen begroeid geraakt, zodat zij op natuurlijke heuvels zijn gaan lijken.
Hoewel deze cultuur vrijwel met de komst van de eerste Europeanen verdwenen was (ik kom daar later op terug) zijn er in de laatste paar honderd jaar wel degelijk Amerikanen geweest die oog hadden voor al die merkwaardige heuvels in het Oosten van Amerika, die bij nader onderzoek vaak rijke archeologische vindplaatsen bleken te zijn. Thomas Jefferson bijvoorbeeld, was een enthousiaste schatgraver/amateurarcheoloog (als je daar in zijn tijd van kunt spreken) en heeft vele van deze heuvels onderzocht, afgegraven en zijn vondsten nauwkeurig gedocumenteerd en erover gepubliceerd. Maar hij was een van de weinigen. Zowel binnen de gevestigde wetenschap, als bij het grote publiek, heeft het lang geduurd voordat er iets van een besef kwam dat het oosten van Amerika eens een bloeiende cultuur kende, die vele sporen heeft nagelaten. Zelf kan ik me nog herinneren dat ik op mijn veertiende een felle discussie heb gevoerd met een Amerikaanse oom van mij (van de generatie van mijn grootouders). Die vertelde mij uitgebreid dat hij alle staten van de VS wel een keer had bezocht, op twee na. Ik vroeg hem, bezeten door mijn interesse naar de cultuur van de indianen, of hij ook de verschillende mounds had bezocht. Hij wist me te verzekeren dat zoiets helemaal niet bestond en dat ik mijn informatie uit fantasieboeken moest hebben, want anders had hij er vast wel iets van gehoord of iets van gezien. Tot mijn grote frustratie kon ik hem niet van het tegendeel overtuigen. De Moundbuilders hebben, nog veel meer dan de Pueblo’s, te lijden gehad aan grote onbekendheid en hebben het in faam moeten afleggen tegen de indiaan te paard en met een verentooi, zoals het stereotype van de bewoner van de plains veelal werd afgeschilderd.
Ik geloof dat pas sinds de laatste twintig, misschien dertig jaar, een blad als National Geographic met grote regelmaat over de recentste onderzoeksresultaten naar deze oude Amerikaanse cultuur publiceert en wellicht dat nu ook de moundbuilders iets meer aan bekendheid hebben gewonnen.
de belangrijkste archeologische vindplaatsen van de Moundbuilderscultuur in het oosten van de Verenigde Staten
Zo rond 1000 v. Chr. ontstonden er in de vallei van de Ohio sedentaire nederzettingen. Het schijnt niet helemaal duidelijk te zijn of er ook landbouw werd bedreven; de oudste sporen in het oosten van Amerika zijn van iets latere datum. Maar wel begonnen rond die tijd de bewoners van de Ohio- vallei aarden heuvels op te richten, die in ieder geval dienden als grafmonument. Dat is af te leiden aan de vele grafgiften die er in de heuvels gevonden zijn, die soms enorme afmetingen hadden. De Adena-cultuur, zoals deze oudste fase van de Moundbuilders genoemd wordt, verspreidde zich steeds verder over het oosten van de Verenigde Staten. Zie hier Cave Creek Mound, gelegen in het huidige West Virginia.
Cave Creek Mound (Adena), West Virginia
Uiteindelijk ging de Adena cultuur over in de Hopewell cultuur, die zeker gebaseerd was op een agrarische samenleving. De Hopewell cultuur bloeide van ongeveer 200 v. Chr. tot 500 n. Chr. Het kerngebied lag in de Ohio vallei maar de reikwijdte van deze cultuur omvatte het hele grote merengebied, tot een flink stuk in Canada, over de Mississippi totaan de Missouri en in het zuiden de hele golfkust van de Verenigde Staten, van Forida tot de Texaans- Mexicaanse grens.
Ook de Hopewell richtten grote aarden monumenten op, die zij voor verschillende doeleinden gebruikten. Er zijn grafheuvels gevonden (zoals bij de Adena) maar ook heuvels die dienden als basis voor ceremoniële bouwwerken (zoals in het oude Mexico, zij dat de Mexicaanse tempelpiramides van steen waren). Het meest markant (en ook het meest bekend) zijn de Hopewell structuren die naar een voorstelling zijn gemodelleerd die alleen vanuit de lucht, of desnoods vanaf een hoog punt, herkenbaar zijn. Ergens doen deze structuren in het landschap denken aan die van de Nazca in Zuid Amerika, die beroemd werden vanwege hun grote voorstellingen die zij in de kustwoestijn van Peru aanbrachten en die alleen vanuit de lucht herkenbaar zijn (ik suggereer overigens geen verband tussen beide culturen).
The Great Serpent Mound (Hopewell cultuur) , Ohio, ongeveer rond 300 n. Chr., al bestaat er onenigheid over de datering en zijn er geleerden die betogen dat het monument vele eeuwen ouder is en zelfs aanvankelijk is aangelegd door de Adena
Het bekendste Hopewell-monument is de Great Serpent Mound (ong. 300 n. Chr.), in de huidige staat Ohio. Over een lengte van 400 meter is er een slingerende aarden wal opgericht, vanuit de lucht herkenbaar als de verbeelding van een enorme slang. Wat de motieven waren om zulke werken te realiseren is net zo’n raadsel als de lijnen in de lijnen in de woestijn van de Nazca in Peru. Misschien zijn ze voor de goden gemaakt, die vanuit de lucht wel een goed zicht hadden op de voorstellingen op aarde, wie zal het zeggen?
Overigens heeft dit monument nog een eigenschap gemeen met Nazca. Als je ‘Great Serpent Mound’ op internet zoekt word je, net als bij de lijnen van Nazca, direct op allerlei New Age pulp getracteerd, zoals graancirkels, aliens die ons zouden hebben bezocht, Atlantis, het einde van de wereld, of de onvermijdelijke Maya-kalender (dan heb ik het niet over de echte Maya-kalender, die vele malen interessanter is dan alle New Age speculaties) t/m ‘The Great Serpent Mound and Chrystal Skulls’ en de moeder aller verschrikkelijke spirituele hulp bij zelfontplooiingscursussen, ‘De Celestijnse Belofte’. Of een filmpje van een organisatie die zich StarKnowledgeTV.com noemt met de titel ‘Bear Cloud speaks about the Secrets of the Serpent Mound’, maar volgens mij is die Bear Cloud een verwarde of querulerende blanke New Ager die zich als indiaan heeft verkleed. ‘Great Serpent Mound 20.000 years old and the possible birthplace of humanity’, het kan allemaal. Of een filmpje met de veelbelovende titel: ‘The Ohio Great Serpent Mound: UNICORNS EXIST!!!’, maar dat blijkt dan weer een grap te zijn. Er zit dus héél véél kaf tussen het koren. Wees gewaarschuwd! En in het algemeen, de oorspronkelijke bewoners van Amerika zijn regelmatig slachtoffer van allerlei New Age oprispingen. Ook de eerder besproken Pueblo-indianen. Een laatste voorbeeld; wat moet je met een filmpje met de titel ‘The Kiva is always the center of the Mandala’? Naam van degene die dit heeft geupload: ‘Maya Atlantis’. Alsof de Native Americans nog niet genoeg problemen voor hun kiezen hebben gehad. Maar dit alles terzijde.
artefacten van de Hopewell-cultuur. Linksboven: een hand van mica. Rechtsboven en daaronder: pijpenkoppen van speksteen in de vorm van dierfiguren.
De Hopewell ontwikkelden ook een verfijnde kunst. Materiaal uit bijna alle delen van Noord Amerika werd hiervoor geïmporteerd, van vulkanisch glas uit het westen van het continent tot schelpen uit de golfkust en de Atlantische oceaan. Ook werd er rode speksteen gebruikt, uit het noordelijke stroomgebied van de Missouri, waarschijnlijk uit het gebied waar nu de staten Wyoming en Montana liggen.
Rond 700 werd de Hopewell cultuur als het ware van binnenuit leeggegeten door een snel opkomende nieuwe macht, die zich niet ver van de het centrum van de Hopewell bevond. Dat was de Mississippi-cultuur, die de meest monumentale sporen zou nalaten van de Moundbuilderscultuur. De Misissippi-cultuur onderscheidde zich van de Adena en Hopwell door maïsbouw. Dit uit zuidelijker gebieden afkomstige graan (het kwam al eerder ter sprake) leende zich aanvankelijk niet voor het klimaat in het oosten van de Verenigde Staten. Doordat er nieuwe soorten werden ontwikkeld, werd dit opeens wel mogelijk. De maïsbouw zou de motor zijn van de nieuwe cultuur, waarvan het hart zou liggen in het gebied waar de Missouri en de Ohio in de Mississippi uitkomen. Hier, niet ver van de huidige Amerikaanse stad Saint Louis, verrees de grootste nederzetting van de Moundbuilders ooit, Cahokia.
Monks Mound nu, het vroegere hart van de Mississippi metropool Cahokia
Reconstructie van het centrum van Cahokia, de grootste stad die precolumbiaans Noord Amerika ooit gekend heeft
Cahokia-overview van de huidge archeologische site (bron)
Het is niet duidelijk of Cahokia ook een soort hoofdstad was van een imperium, maar wel was het gedurende een paar honderd jaar verreweg de grootste stad van Noord Amerika; andere centra van de Mississippicultuur kwamen qua inwoneraantal niet eens in de buurt. Cahokia kende op haar hoogtepunt 20.000 inwoners.
De stad was als volgt opgebouwd: de buitenste delen werden gevormd door een aantal aparte dorpen, stadsdelen of wijken, allen met een centraal plein of met een kleine ceremoniële heuvel. Binnen die ring van ‘suburbs’ lag de echte stad, die ommuurd was met een aarden wal met daarop een hoge palissade van boomstammen. Daarbinnen bevonden zich grote huizen, wellicht bestemd voor een hogere klasse. Het midden van de stad kende een flink aantal mounds, waarop houten bouwwerken moeten hebben gestaan en een groot plein. Aan dat plein verrees de grootste piramide die er ooit in Noord Amerika werd opgeworpen en die ook omvangrijker was dan veel piramides in Mexico. Hoewel dertig meter hoog, bijna net zo hoog als het hoogste platform van de Templo Mayor van de Azteken , Tempel I van Tikal of de’Piramide van de Tovenaar’ van Uxmal, was het vooral de massa van dit bouwwerk dat vele andere bouwwerken uit de Nieuwe Wereld overtrof. De basis van de piramide was overigens groter dan die van de Piramide van Cheops en werd in het oude Amerika alleen overtroffen door de grote Piramide van Cholula (bij Puebla, Mexico, die trouwens ook meer massa bevat dan de grootste Egyptische piramide). Dit geldt overigens niet voor de hoogte. De Piramide van Cheops is 140 meter hoog en geen van de oud-Amerikaanse bouwwerken komt daar ook maar enigszins in de buurt (het hoogste bouwwerk van het oude Amerika is Tempel IV van Tikal en die is ong. 95 meter hoog, dus ongeveer even hoog als de Marduktempel van Babylon, oftwel ‘de Toren van Babel’). Maar de basis van Monks Mound, zoals de aarden piramide van Cahokia bekend is geworden, is inderdaad iets groter dan die van de grootste Egyptische piramide. Er is overigens wel een groot verschil tussen gebouw van aarde en een gebouw van massieve steen. Maar tegenwoordig is het erg in de mode om alles uit de Nieuwe Wereld met monumenten uit de ‘eigen oudheid’ te vergelijken (wellicht een kleine compensatie, omdat oud-Amerikaanse culturen zo lang verguisd zijn), dus laat ik het dan maar meteen precies uitleggen.
Op de platte top van Monks Mound waren een paar verhoogde platforms aangebracht. Op het hoogste platform stond waarschijnlijk het huis van de heerser (zie de reconstructie -tekening). Dat is echter een aanname, omdat dit inderdaad het geval was bij de latere Natchez (Emerald Mound), het laatste overblijfsel van de Mississippi Moundbuilderscultuur, dat als enige uitvoerig beschreven is door Europese ontdekkingsreizigers.
Fragment ‘500 Nations’ (PBS) over Cahokia
Een korte documentaire over de opgravingen en archeologisch onderzoek bij Cahokia
De bloeiperiode van Cahokia was echter van korte duur. Gedurende haar bestaan had de stad ook een paar forse tegenslagen te incasseren. Er waren een paar grote overstromingen en de stad werd getroffen door een van de grootste aardbevingen uit de Amerikaanse geschiedenis, die een deel van Monks Mound wegsloeg (dat daarna werd hersteld, zij het gebrekkig, zoals nu nog zichtbaar schijnt te zijn). In 1350 stad verlaten. Er zijn sporen gevonden van een gewapend conflict, wellicht was er sprake van een opstand (Charles Mann, p. 355)
artefacten van de Mississipi-cultuur
De val van Cahokia betekende nog niet het einde van de Mississippi-cultuur. Na Cahokia kwamen juist verschillende regionale centra op. Te denken valt aan Etowah in het huidige Georgia, Kincaid in Illinois, de steden van de Timicua in Florida en de Natchez in Louisiana. De meeste van deze centra waren nog in volle bloei toen de eerste Europeanen voet aan wal zetten in Noord Amerika.
De latere Spaanse chroniqueur en dichter Garcilaso de la Vega trok als soldaat mee in het leger van de Spaanse veroveraar Hernan de Soto, die van 1539 tot 1542 vanuit het pas veroverde Mexico zij beruchte veldtochten ondernam naar het Noord Amerikaanse continent. Van hem kennen we een aantal gedetailleerde beschrijvingen van de tempels van de Moundbuilders. De la Vega over een tempel in Talimico, aan de Savannah River in het huidige South Carolina: ‘het plafond en de binnenmuren, evenals de buitenmuren en het dak, waren versierd met schelpendecoraties, doorsprenkeld met strengen parels’
Links: Kincaid (reconstructie) Mississippi-cultuur, Illinois, 10150-1400 (zie ook http://www.kincaidmounds.com/ )
Rechts: Nodena (reconstructie) Mississippi-Cultuur, Arkansas, 1400-1650 (zie ook http://hampson.cast.uark.edu/nodena_info.htm )
twee antropomorfe figuren (marmer, hoogte ca 60 cm), bij Etowah, Georgia, waar ze gevonden zijn (zie de Mounds op de achtergrond), Mississippi-cultuur, ca 1500
Links: overview van Etowah (klik op foto voor vergrote weergave, bron)
Rechts: detail (klik op foto voor vergrote weergave, bron)
De Soto trof langs de loop van de Mississippi overigens een heleboel grote nederzettingen aan, met vele duizenden inwoners. De meeste van deze plaatsen waren met hoge palissaden ommuurd. De centra werden gedomineerd door aarden piramides, waarop de tempels en de woningen van de heersers waren gebouwd. De confrontatie met de Spanjaarden was overigens meestal bijzonder gewelddadig (de Spaanse conquistadores waren trouwens uitzonderlijk wreed). De Soto zou de expeditie niet overleven en zijn leger moest uiteindelijk het Noord Amerikaanse grondgebied ontvluchten.
Maar toen was het kwaad al geschied, want daarna was de Mississippi-cultuur praktisch verdwenen en waren vrijwel alle grote nederzettingen ontvolkt. De reden: Europese ziekten, vooral de pokken. Deze plaag heeft op veel plaatsen verwoestend werk gedaan, maar nergens zo hevig als in het zuidoosten van de Verenigde Staten. Oorspronkelijk moet dit een van de dichtstbevolkte gebieden zijn geweest van Noord Amerika, maar na de grote epidemie waren bijvoorbeeld de Appalache Mountains vrijwel ontvolkt.
reconstructie van Emerald Mound, het religieuze en politieke hart van de Natchez (Mississippi-cultuur)
Het huidige Emerald Mound
Le Grand Soleil du Natchez, houtgravure toegeschreven aan de Franse ontdekkingsreiziger Le Page du Pratz, die van 1720 tot 1728 bij de Natchez verbleef
Het laatste bolwerk van de Mississippi-cultuur, de Natchez, zou tot het begin van de achttiende eeuw in stand blijven. En van hun samenleving bestaat ook een gedetailleerde beschrijving, van de Franse ontdekkingsreiziger Antoine Simon Le Page-Du Pratz. In 1718 vestigde Le Page du Pratz zich in het inmiddels Franse Louisiana ( de Fransen hadden de Mississippi vallei tot hun gebied verklaard), waar hij samenleefde met een Indiaanse vrouw, bij wie hij ook kinderen verwekte. Van 1720 tot 1728 leefde hij zelfs met de Natchez. Van hem kennen we een zeer gedetailleerde beschrijving van hun samenleving. Het prettige van zijn verslag schijnt te zijn dat Le Page-Du Pratz vooral een scherp waarnemer was, die het belangrijker vond om zijn observaties nauwkeurig op te tekenen, dan er allerlei (onvermijdelijke eurocentrische of Christelijke) interpretaties aan te geven. Dus veel onzin over dat de indianen mogelijk de tien verloren stammen van Israël zouden zijn, zoals wel het geval bij veel van zijn tijdgenoten, komt bij hem gelukkig niet voor. In die zin was hij zeker een moderne wetenschapper.
Uit zijn beschrijvingen kunnen we onder andere het volgende opmaken: De Natchez werden geregeerd door een absolute vorst, de Grote Zon, aan wie zij ook goddelijke krachten toeschreven. Hoewel de Grote Zon de hoogste in rang was, was hij vooral een spiritueel leider en werd het dagelijks bestuur overgelaten aan de tweede man, een functionaris met de titel De Getatoeëerde Slang. Afgaand op de beschrijving Le Page- Du Pratz was het systeem veel autocratischer dan de staatsvorm van de Azteken en leken de Natchez in dat opzicht meer op de Inca’s. Wat de Natchez wel weer met de Azteken gemeen hadden was het gebruik van mensenoffers.
In een bepaald opzicht stond de vrouw van de Grote Zon iets hoger in de hiërarchie. Als de koningin overleed, moest ook haar echtgenoot eraan geloven en werd hij om het leven gebracht om zijn vrouw in het hiernamaals te vergezellen. En met hem ook de complete hofhouding, om het paar ook na de dood van dienst te kunnen zijn. Dit lot werd overigens door de betrokkenen geheel geaccepteerd en zelfs als een grote eer gezien.
Uit het verslag blijkt een er sprake te zijn van een samenleving die veel overeenkomsten vertoonde met de stedelijke culturen van Meso-Amerika en de Andes, maar waarvan bepaalde kenmerken nog veel verder waren doorgevoerd.
In de jaren daarna zou het voor de Natchez treurig eindigen. Vanaf de jaren twintig hadden de Fransen zich in hun gebied gevestigd en waren er al een paar keer gewapende confrontaties geweest. In 1729 vroegen de Fransen de Natchez om een dorp te verplaatsen voor de vestiging van een grote tabaksplantage. De Grote Zon en de Getatoëerde Slang beschouwden dit als een schoffering en besloten de Fransen voorgoed uit hun gebied te verdrijven. Opmerkelijk was dat zij eerst een oproep stuurden aan alle zwarte slaven om zich van hun Franse meesters te ontdoen, met de uitnodiging om zich daarna als vrije mensen bij hen aan te sluiten. De Natchez sloegen vervolgens hard toe en legden het belangrijke Franse Fort Rosalie compleet in de as. De hele Franse kolonie in het gebied werd overmeesterd. Alle mannen werden gedood en alle vrouwen en kinderen werden gevangen genomen als slaaf.
In het jaren daarna sloegen de Fransen keihard terug. Een nieuw leger werd uitgerukt om de Natchez voorgoed te verslaan. Uiteindelijk werd de Grote Zon met zijn familie en hofhouding gevangen genomen en als slaaf verkocht op de Cariben. De overlevende Natchez sloegen op de vlucht. Velen van hen vonden een onderkomen bij de Cherokee, en vergezelden hen later naar hun ballingsoord in Oklahoma, waar zij nu wonen. Zij koesteren nog altijd hun Natchez identiteit, die is in de loop der jaren levend gehouden.
Dit betekende ook het einde van de Mississippi-cultuur. Emerald Mound en het later gebouwde centrum Grand Village, de belangrijkste overblijfselen van de Natchez cultuur, zijn tegenwoordig een National Monument, net als vele andere Moundbuilderssites.
De grote kaart van Indiaans Noord Amerika, met daarop alle cultuurgebieden, stammen en substammen en historische plaatsen (National Geographic, 1972). Klik op kaart voor vergroting en de details
Uit het voorgaande is duidelijk geworden hoe verschillend de ontwikkelingen waren in twee regio’s van het Noord Amerikaanse continent. Beide cultuurgebieden hebben ook een hele oude geschiedenis. Vanzelfsprekend geldt dat ook voor de rest van Noord Amerika. Daarom wil ik in dit gedeelte het hele continent doornemen en kort ingaan op de verschillende culturen die daar tot ontwikkeling zijn gekomen. De nadruk zal komen te liggen op de volkeren en culturen zoals die door de Europese nieuwkomers werden aangetroffen, dus niet zozeer op de oude geschiedenis, wat ik in het gedeelte hiervoor wel heb gedaan.
Maar eerst nog een andere kwestie. Het oude Amerika was niet alleen cultureel een grote lappendeken, dat was het ook taalkundig. Er bestaan, of bestonden toen de Europeanen arriveerden, zo’n vijfhonderd verschillende volkeren, of stammen (het hangt er een beetje vanaf wat voor eenheden je gebruikt). Bovendien spraken al die volkeren en stammen ook hele verschillende talen. Taalkundig was het oude Amerika net zo divers als Europa (misschien nog wel meer). Om het nog ingewikkelder te maken, de taalkundige grenzen vallen zeker niet samen met de afzonderlijke cultuurgebieden of geografische regio’s. Hierboven is al ter sprake gekomen dat de Apaches en de Navaho’s uit het Zuidwesten van de Verenigde Staten taalkundig verwant zijn met de subarctische nomaden van Alaska en West Canada. Zo zijn er meer voorbeelden. De meest ‘primitieve’, of basale culturen van Noord Amerika, die van het grote bekken tussen de Rocky Mountains en de Sierra Nevada, bestaan vooral uit stammen die taalkundig verwant zijn aan de Azteken in Mexico, de zg. Uto-Azteekse taalfamilie. Omdat in de meeste literatuur de taalfamilies vermeld worden, lijkt het mij nuttig om er hier ook beknopte aandacht aan te besteden.
Hoewel er een heleboel kleine en geïsoleerde taalfamilies bestaan, of dat we tegenwoordig niet meer weten welke taal een bepaald volk sprak, simpelweg omdat die taal verloren is gegaan, zijn er een paar grote taalfamilies te onderscheiden. Zie de kaart hieronder. Ik zal hierna overigens een heleboel namen van volkeren en taalfamilies noemen. Erg veel in een keer, maar een groot aantal van die namen zullen in het komende vertoog regelmatig terugkeren, dus zie het maar als een eerste introductie.
de taalfamilies van Indiaans Noord Amerika
Een van de grootste taalfamilies van Noord Amerika is die van de Na-Dene (in de wat oudere literatuur meestal aangeduid als ‘Atapaskisch’). Deze taalfamilie staat verder af van alle andere taalfamilies van zowel Noord als Zuid Amerika. Men gaat er tegenwoordig vanuit dat de Na-Dene bevolking later over de Beringstraat trok dan de zogenaamde Amerindische bevolking, maar wel voordat de Inuit en de Aleuten naar Amerika trokken. Tot de Na-Dene worden alle ‘indianen’ (dus niet de Inuit of Aleut) van Alaska gerekend (de Kutchin, de Han, de Koyukon, deTanaina, enz.) en het grootste deel van het westen van Canada, met uitzondering van het grootste deel van de Canadese westkust (alleen de Tlingit behoren tot de Na Dene). Verder alle subarctische volkeren van West Canada, zoals de Chippewyan, de Beaver, de Kaska, de Slave, de Yellowknive en de Dogrib. Ook het noordelijkste volk van de plains, de Sarsi, behoort tot de Na-Dene familie. In het westen van de Verenigde Staten komen kleine geïsoleerde groepen voor die tot de Na-Dene worden gerekend. De grootste concentratie vindt men weer in het Zuidwesten van de Verenigde Staten en net over de grens met Mexico. Het gaat hier om de eerder ter sprake gekomen nomadische Apaches en de zeer nauw verwante sedentair levende Navaho. Nogmaals, de Na-Dene/Atapasken verschillen in taalkundig opzicht meer van de rest van de Indiaanse bevolking dan de Amerindische taalfamilies onderling.
De meest omvangrijke Amerindische taalfamilie van Noord Amerika is het Algonquin, genoemd naar een nomadische stam ten noorden van het Grote Merengebied. Het Algonquin is de dominante taalfamilie van het oosten van Canada en het Noordoosten van de Verenigde Staten. In het gebied van de VS zijn er drie gebieden waar het Algonquin werd gesproken. De eerste concentratie is langs de oostkust , van het noorden tot en met de kust van South Virginia en een stukje North Carolina. Tussen het Algonquingebied van de oostkust en het Algonquin van het Grote Merengebied en Oost en centraal Canada bevindt zich een zone waarin vooral het Iroquois werd gesproken. Het tweede Algonquingebied omvat eigenlijk het gehele Grote Merengebied en naar het noorden Oost Canada (alle Indiaanse volkeren van het schiereiland Labrador) en loopt een eind door naar de Noordelijke Plains via het leefgebied van de nomadische Cree en Ojibway. Op de noordelijke plains worden de Plains Cree en de Blackfootvolkeren (Piegan, Kalinai, Siksikawa) tot het Algonquin gerekend. Dan is er nog een kleinere zuidelijker ‘enclave’ op de plains (delen van Wyoming, Nebraska, Colorado en Kansas). De uit vele boeken en films bekende gezamenlijk optrekkende Cheyene en Arapaho vormen deze derde groep Algonquin-sprekende volkeren, die weer zijn opgesplitst in een noordelijke en een zuidelijke groep.
Een kleinere taalfamilie uit het oosten (loop St Lawrence River, zuidoostelijk Grote Merengebied, met uitlopers tot over de Apalachee Mountains) is het Iroquois, naar de roemruchte bond van vijf naties de Iroquois (of ‘Irokezen’ in het Nederlands, vergeet niet dat de Nederlanders gedurende hun aanwezigheid in het gebied rond New York, veel met deze bevolkingsgroep te maken heeft gehad). Zelf noemden zij zich overigens Haudenosaunee. De Iroquois taalfamilie omvat natuurlijk de Vijf Naties (Mohawk, Oneida, Onondaga, Cayuga en Seneca), maar ook hun aartsvijanden, de Hurons (Wyandots), de Erie en zuidelijker de Cherokee (het volk van de hedendaagse kunstenaar Jimmie Durham, op dit blog meermalen ter sprake gekomen).
Ten zuiden van de Apalachee Mountains ligt het gebied waar vooral Muskogee-talen worden gesproken, al is ook te zien dat er zich in dat gebied veel witte plekken bevinden. De reden is dat dit ooit zeer dichtbevolkte gebied in een zeer vroeg stadium door de pokken werd getroffen. De epidemieën van deze door de Europeanen geïmporteerde ziekte heeft complete volkeren weggevaagd. Zoals eerder genoemd bleef er van de cultuur van de Moundbuilders vrijwel niets over. We weten ook niet wat voor taal zij gesproken hebben. De Creek confederatie, die ook tot de Moundbuilders worden gerekend spreken in ieder geval het Muskogee (de taal dus, waar de taalfamilie naar is genoemd). Maar de Natchez bijvoorbeeld, spraken weer een taal die aan bijna geen enkele andere taal verwant lijkt te zijn. Wat de Moundbuilders dus in regel spraken weten we niet. Wel lijkt het Muskogee in die regio de dominante taal geweest te zijn.
In diezelfde regio sprak een minderheid (een paar eilandjes op de kaart) talen die tot de Siouanisch-Catawba taalfamilie behoren, kortweg het ‘Sioux’. Dit is inderdaad de taalfamilie waar ook het roemruchte nomadenvolk van de Centrale Plains toe behoorde. Het Siouanisch Catawba werd verder vooral op de Plains gesproken door ‘de Sioux’ (eigenlijk Dakota, Lakota, of Nakota). Deze ‘Siouxgroep’ was verdeeld over drie subgroepen, die weer uit een aantal losse stammen bestond. In het oosten (Wisconsin, Minesota) leefden de Santees, die zichzelf ‘Dakota’ noemden. De Santees waren verdeeld in de substammen de Mdewakanton, de Sisseton, de Wapeton en de Wahpekute. Tussen de Mississippi en de Missouri leefde de ‘Centrale Sioux, of ‘Yankton Sioux’ (verdeeld in de Yankton en de Yantonai, zij noemden zichzelf eveneens ‘Dakota’). De meest bekende groep, de westelijke Teton Sioux (eigenlijk Lakota), leefde ten westen van de Missouri, in het gebied rond de Black Hills (samen met de Cheyene), de bovenloop van de Platte en in het land van de Powder River. Dit was het volk dat een paar van de beroemdste Indiaanse leiders heeft voortgebracht, zoals Red Cloud, Crazy Horse en Sitting Bull. De Lakota waren, of zijn verdeeld in zeven subgroepen. Dat zijn de Oglala, de Hunkpapa, de Brulé (Sichangu), de Mininconjou, de Sans Arcs (Itazipcho), de Blackfoot (eigenlijk Sihasapa, niet te verwarren met de Algonquin Blackfoot) en de Two Kettle (Oohenonpa). Zelf hanteerden ze soms andere namen (zie de bovenstaande tussenhaakjes en het tweede onderstaande kaartje van hun cultuurgebied), maar onder deze namen zijn ze het meest bekend geworden. Andere Siouanisch sprekende volkeren op de plains waren de Crow (Apsarokee, de aartsvijanden van de Lakota), de Assiniboin en de sedentair levende Mandan, Hidatsa, Ponca en Omaha. De Arikara, die vaak in dat rijtje wordt genoemd, behoorde weer tot en andere groep, die van de Pawnee (of Caddo-groep).
detailkaart leefgebied van de Sioux (Lakota/Dakota) en hun naburige volkeren. De kleuren geven de verschillende taalfamilies weer. Groen is Siouanisch-Catawba, roze is Algonquin en geel is Pawnee/Caddo. Stammen zijn met hoofdletters weergeven, bijv. TETON, YANKTON, SANTEE, enz. Substammen zijn met kleine letters weergegeven, bijv. Oglala (van de TETON), Mdewakanton (van de SANTEE), maar ook (bij de PAWNEE) Skidi, Chaui, etc. Terzijde, bijna niemand realiseert zich dit nog, maar er zijn heel veel staten en steden in de VS naar indianenvolkeren genoemd. In dit kaartje komen er al twee voor, zie Iowa (staat) en Omaha (stad in Nebraska, ook een van de stranden in Normandië bij D-Day). En natuurlijk ‘Dakota’, waar de staten North en South Dakota naar zijn genoemd.
De Lakota/Dakota/Nakota, zoals zij zichzelf noemden (inclusief de substammen van de Lakota)
De meest in het oog springende taalfamilie van het westen, het zuidwesten en de zuidelijke plains is de eerder al genoemde (bij de bespreking van de Hohokamcultuur) Uto-Azteekse taal familie. Dit is ook een van de grootste taalgebieden van Noord Amerika, die zich uitstrekt van de noordgrens van de staten Utah en Nevada tot Centraal Mexico (zoals eerder vermeld, maar ook uit de naam is af te leiden, de Azteken horen ook bij deze taalfamilie). Soms worden bepaalde subgroepen als aparte taalfamilies ingedeeld, zoals het Tanoa, dat zowel door een aantal van de Pueblo volkeren wordt gesproken, maar ook door de Kiowa op de zuidelijke plains), of het Soshone (dat zowel door de Soshone van het Grote Bekken werd gesproken, maar ook door de van hen afgesplitste Comanche, een roemrucht krijgersvolk van de zuidelijke plains, in Nederland bekend geworden uit de roman van Arthur Japin ‘De Overgave’). Andere indelingen rekenen ook de tweede Pueblotaal, het Keres, net als het Tanoa, tot de Uto Azteekse taalfamilie. In ieder geval is de derde Pueblotaal, het Zuni, aan geen enkele andere taalfamilie verwant. Verder behoren tot de Uto Azteekse taalfamilie vooral de nomadische jagers en verzamelaars van het centrale woestijngebied, als de Paiutes, maar ook de Utes van de Rocky Mountains (waar deze taalfamilie, maar ook de staat Utah naar is genoemd).
Het zuidwesten van de Verenigde Staten en de zuidelijke plains. De Pueblo volken worden gevormd door de kleine gebiedjes in het midden van de kaart (Tewa, Keres, Zuni, Hopi, etc.). Paars is hier Uto-Azteeks. Daartoe wordt in dit geval ook het Soshone van de Comanche toe gerekend en het Tanoa van de Kiowa (maar ook van sommige Pueblo, zoals het Tewa). Het Keres (geel) is hier weeergegeven als een aparte taal, net als het Zuni (roze). Het blauwe gebied rond de Pueblo-volkeren is allemaal Na-Dene en zijn de Apaches en de Navaho’s. Alleen de Navaho’s worden hier als eenheid genoemd, maar alle andere Na-Dene groepen op dit kaartje zijn substammen van de Apaches, zoals Chiricahua, Mescalero, Tonto, White Mountain, San Carlos, etc. De Pima en de Papago (Uto-Azteeks, linksonder tegen de Mexicaanse grens) zijn de erfgenamen van de eerder besproken Hohokam cultuur. De lichtgele vlek rechts is weer de Caddo-taalfamilie (van oa de Pawnee van de centrale plains). Het lichtgroen, op de linkerkant van de kaart (van de Yavapai, de Havusapai, etc.), vormt het gebied van de Hokan-Coahuilteekse taalfamilie, die verder vooral voorkomt in delen van Californië, op de Baja California en verder naar het zuiden in Mexico.
Californië, vroeger een zeer dichtbevolkt gebied, maar waar nog maar heel weinig van over is, moet een lappendeken geweest zijn van afzonderlijke taalgroepen, die aan geen enkele andere taalfamilie verwant zijn. Ten noorden van Californië springen er twee grotere taalfamilies in het oog. Dat zijn het Salish en het Wakash. Het Salish werd zowel aan de kust van Washington gesproken (de stam van Chief Seattle van de beroemde redevoering, die wij vooral in zwaar verminkte vorm kennen, de Dwamish, of Coast Salish behoorde tot deze groep) als landinwaarts, op het plateau, tot een eind in Canada is dit een dominante taal in die regio. Op het meest noordwestelijke puntje van de VS, een stuk van de Canadese westkust en een deel van Vancouver Island is het Wakash een relatief grote taalfamilie (oa van de enige twee walvisjagende volkeren, de Nootka/ Nu-Chah-Nulth en de Makah en de noordelijker levende de Kwakiutl /Kwakwaka’wakw). De volkeren ten noorden van de Wakash regio, de Noordwestkust (waaraan de tentoonstelling in Leiden in zijn geheel is gewijd), spreken talen die verder nergens anders aan verwant lijken te zijn, zoals de Bella Coola, de Tsimshian en de Haida. Behalve het noordelijkste volk van dit cultuurgebied, de Tlingit, dat tot de Na-Dene behoort.
Tot zover deze taalkundige rondgang langs het Noord Amerikaanse continent. Er zijn een heleboel namen gevallen, wellicht te veel. Maar veel van die namen zullen terugkeren in het onderstaande verhaal, zowel in de beschrijvingen van de cultuurgebieden, maar ook in de geschiedenis van de veroveringen door de Europese nieuwkomers.
de belangrijkste regio’s (cultuurgebieden) van Indiaans Noord Amerika
Dan nu de cultuurgebieden van Indiaans Noord Amerika. Er worden in de literatuur verschillende indelingen gebruikt. De meest gebruikte indeling is te zien op de kaart hierboven. De gebieden worden als volgt verdeeld: het Arctische gebied, het Subarctische gebied, het Noordoosten, het Zuidoosten, de Plains, het Zuidwesten, het Grote Bekken, Californië, het Plateau en de Noordwestkust. Ik ga het hier een klein beetje anders doen en de grotere indeling gebruiken (die ook vaak wordt toegepast). Dat wordt: Het Noorden (Arctisch en Subarctisch), het Oosten (het Noordoosten en het Zuidoosten), de Plains, het Zuidwesten, het Westen (het Grote Bekken, Californië en het Plateau) en de Noordwestkust. Wat betreft beeldmateriaal, ik wil vooral gebruik maken van de bijzondere foto’s van de Amerikaanse fotograaf Edward S. Curtis (1868-1952). In de eerste decennia van de twintigste eeuw werkte hij aan een ambitieus project; hij wilde alles vastleggen van wat er nog over was van de oorspronkelijke culturen van de bewoners van het Noord Amerikaanse continent. Hij reisde naar zo’n beetje alle belangrijke regio’s om daar de mensen en hun gebruiken te vereeuwigen. Zijn werk is van onschatbare waarde gebleken en bovendien zijn het vaak ook adembenemend mooie foto’s. Zie hier een groot deel van zijn oeuvre op internet, de Curtis Libarary. Ook zal ik materiaal tonen uit de tentoonstelling die nu in de Nieuwe Kerk loopt. Voor beeldmateriaal van culturen die niet meer op die manier door Curtis konden worden vastgelegd (vooral het ooosten van Amerika, dat toen al honderd jaar was gekoloniseerd), zal ik ander beeldmateriaal gebruiken.
de Inuit bevolking van Noord Canada en Alaska
de subarctische Na-Dene en Algonquin volkeren van Canada
De volkeren van Alaska (Aleut, Inuit en Na-Dene). De Tlingit, de Tsimshian en de Haida vallen buiten het arctische en subarctische cultuurgebied en zal ik bespreken bij het gedeelte over de Noordwestkust
Het Noorden (arctisch en subarctisch)
Het noordelijkste deel van het continent (het grootste deel van Canada en Alaska) was een betrekkelijk dunbevolkt gebied, al leefden ook daar veel uiteenlopende volkeren. Zowel de Inuit en Aleut, als de indiaanse bevolking (te verdelen in de Na-Dene in het westen en de Algonquin in het oosten) waren nomadische jagers. Iedereen kent van de Inuit de befaamde Iglo, maar een groot deel van deze poolvolkeren leefde ook in tenten van Kariboehuiden. Op zee werd er gevist en op zeehonden gejaagd. In het binnenland vooral op kariboes (het Noord Amerikaanse rendier, elanden en klein wild). De toendra-achtige gebieden deelden zij vaak met de noordelijkste indianenvolkeren. Overigens het woord ‘Eskimo’, zoals de Inuit bij ons veelal bekend staan is oorspronkelijk een scheldwoord uit het Algonquin, en betekent ‘rauwvleeseter’, zoals de indianen hen soms minachtend plachten te noemen. Ondanks de door de barre omstandigheden gedicteerde leefstijl, hebben de Inuit een hele eigen stijl in hun kunst en materiële cultuur ontwikkeld. Beroemd zijn bijvoorbeeld hun spekstenen beelden, waarvan er veel te zien zijn nu in de tentoonstelling in de Nieuwe Kerk. Het zijn veelal om de verbeeldingen van dieren, met een hele eigen stilering.
Pauta Saila, Dansende beer, steen, 1973. De Inuit beeldhouwer Pauta Saila (1916-2009) is een van de belangrijkste kunstenaars die deze Inuit-traditie levend heeft gehouden. Nu te zien op de tentoonstelling ‘Indianen; kunst en cultuur tussen Mythe en Realiteit’, De Nieuwe Kerk, Amsterdam
Edward S. Curtis, Inuit in kayak (Alaska) bron Curtis Library, zie hier
De ten zuiden van de Inuit levende Na-Dene volkeren (de Gwich’in, de Han, de Tanana, de Deg’hitan, de Chipewyan, de Beaver, de Yellowknive etc.) en de noordelijke Algonquins (de Cree volkeren, de Montagnais of de Naskapi, eigenlijk de Innu, en de Noordelijke Ojibwa) waren ook nomadische jagers, net als hun noordelijke buren. De twee soorten roeiboten, die respectievelijk door de Inuit en de indianen van het subarctische gebied zijn ontwikkeld, zijn tegenwoordig ook bij ons zeer bekend. De Inuit ontwikkelden de kayak en de subarctische indianen de kano. De kayaks van de inuit waren bekleed met dierenhuiden, maar de kano’s waren vaak bekleed van berkenbast, wat in de noordelijkste bosgebieden volop voorhanden is. Het bijzondere aan deze vaartuigen is dat ze zeer licht waren en daarom ook makkelijk mee te nemen waren over land. De Europese nieuwkomers, die van huis uit vooral houten vaartuigen kenden, keken er ook met bewondering naar en namen deze uitvinding snel over. Boombast werd trouwens voor veel meer ingezet, in sommige gebieden werden er ook de tipi’s (tenten) mee bekleed, en er werden ook manden van gemaakt, vaak fijn gedecoreerd.
Edward S. Curtis, A Cree Canoe- Western Wood Cree, (bron: Curtis Library, zie hier)
Edward S. Curtis, Camp among the aspen-Chipewyan, 1926 (bron: Curtis Library, zie hier)
Een andere uitvinding, die nu ook elders wordt gebruikt was de zg sneeuwschoen. Men vlocht van dunne takken een soort tennisracket, dat plat onder de schoen werd gedragen, zoadat het lichaamsgewicht wordt verspreid en men niet wegzakt in de sneeuw. Ook deze praktische uitvinding is tegenwoordig overal in het poolgebied gemeengoed geworden.
Zowel de Inuit als de noordelijke Na-Dene en Algonquin waren (en zijn) ook pelsdierjagers. Er werd en wordt gejaagd op bevers, otters, marterachtigen maar ook groter wild. De bewoners van het subarctische gebied waren ok meesters in het zetten van vallen, nu vaak bij uitstek een instrument van stropers. Overigens heeft de Europese invasie op dat gebied zeer ontwrichtend gewerkt. Voor de komst van de Europeanen werd er vooral op kleine schaal gejaagd, slechts voor de eigen behoefte. Na de komst van de blanken ontstond er een grote vraag naar bont, waardoor de jacht op pelsdieren veel intensiever werd. Hetzelfde kan worden gezegd over de zeehondenjacht in het arctische gebied. Natuurlijk waren de Inuit en de subarctische indianen van oudsher pelsjagers, maar de grote excessen zijn van na die tijd. Het is interessant om te zien dat zij nu vaak voorop lopen in de beweging om de grootschalige jacht te beperken, wat in een land als Canada, waar de jacht bijna net zo heilig is als het recht op het dragen van wapens in de Verenigde Staten, nog niet zo simpel is.
De confrontatie met de Europeanen is in deze gebieden in regel minder heftig geweest dan op het grondgebied van de Verenigde Staten. De belangrijkste reden is natuurlijk dat de onherbergzame gebieden van Noord en centraal Canada nooit echt onder de voet zijn gelopen. Toch is de oorspronkelijke bevolking veel land afgenomen. Sinds de laatste decennia lopen er vele rechtszaken om stukken grond terug te krijgen, die ook nog vaak gewonnen worden. In de Verenigde Staten zou zoiets uitgesloten zijn. Maar de Natives in Canada hebben zo langzamerhand ook veel meer rechten verworven dan in de VS.
De oorspronkelijke bewoners van de noordelijke gebieden leven ook nog meer in hun eigen grondgebied en hebben soms meer van hun tradities kunnen behouden dan de volkeren van de zuidelijker gebieden van Noord Amerika. Zie bijvoorbeeld deze site, gewijd aan de Innu (de eigenlijke naam van de Algonquin sprekende Naskapi of Montagnais van het schiereiland Labrador) met vele filmpjes, foto’s en getuigenissen over hun leven en hun cultuur.
Frederick Arthur Verner, Ojibway Family-Gathering, 1878 (bron). Let op de typische met berkenbast beklede tipi’s
De volkeren van de Noordoostkust en het Grote Meren Gebied
Het Oosten (het noordoosten, de grote meren en het zuidoosten)
Eigenlijk kun je niet precies zeggen waar de cultuur van de subarctische woudbewoners overgaat in de cultuur van de woudgebieden van het Noordoosten. Taalkundig en etnisch (Algonquin) vloeien beide cultuurgebieden iets ten noorden van de Grote Meren in elkaar over. Wel is een belangrijk kenmerk van de oostelijke culturen dat zij landbouw bedreven en in sedentaire woningen leefden, in aanzienlijke dorpen of zelfs steden. Maar er zijn ook volkeren die gedeeltelijk sedentair en gedeeltelijk nomadisch leefden. Het belangrijkste voorbeeld zijn de Ojibwa (of Ojibway, in de oudere literatuur vaak bekend als Chippewa, niet te verwarren met de subarctische Chipewyan, die tot de Na-Dene behoren). De Ojibwa leefden aan de noord en de westkant van het grote merengebied en kenden, naast een jagerscultuur die grotendeels overeenkwam met hun noorderburen, ook een semi-agrarisch bestaan. Dat wil zeggen, ieder jaar oogsten ze de ‘wilde rijst’, een wilde graansoort die alleen in het Grote Merengebied voorkomt (Zizania palustris, schijnt overigens geen echte rijstsoort te zijn, al vertoont dit wilde graan wel veel overeenkomsten). Het leefpatroon van de Ojibwa draaide voor een groot deel rond het onderhouden (maar niet verbouwen) van de velden van deze wilde graansoort.
Iets zuidelijker werd wel echte landbouw bedreven (vooral maisbouw). Dit was ook het gebied van de Hopewell cultuur en de Mississippi-cultuur (al eerder uitgebreid besproken). Ik zal hier vooral ingaan op de indianenvolkeren die door de Europeanen werden aangetroffen en waarmee ook intensieve betrekkingen werden onderhouden (die ook gedocumenteerd zijn). Wel is er tegenwoordig weinig meer over van de culturen van de oorspronkelijke bewoners van het oosten van de Verenigde Staten. De Europeanen kwamen al in een vroeg stadium met hen in contact (al vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw) en er zijn talloze en langdurige oorlogen gevoerd. Ook hebben uit Europa geïmporteerde ziektes dit gebied zwaar geteisterd, meer dan welk ander gebied in Noord Amerika. Na tweehonderd jaar afwisselend oorlog voeren, dan weer verdragen sluiten en land opgeven, dan weer een nieuwe oorlog, etc. zijn de meeste indianen uit dat gebied verdwenen. Een van de belangrijkste redenen is de beruchte Indian Removal Act, van President Andrew Jackson uit 1830. Deze hield in dat alle indianen ten oosten van de Mississippi naar het westen moesten verhuizen, meestal naar het barre Indian Territory (de huidige staat Oklahoma), waar veel van de nazaten van de oorspronkelijke bewoners van het oosten nog steeds leven. Deze etnische zuivering van het oosten van de VS (want dat was het), heeft ervoor gezorgd dat er op nog maar heel weinig plekken de laatste overblijvers iets van hun cultuur in stand konden houden, al is het op sommige plaatsen, tegen de klippen op, toch gebeurd.
Het noordelijke deel werd gedomineerd door twee taalfamilies, de Algonquin en de Iroquois sprekende volkeren, waarvan het gebied van de laatsten een soort wig vormt tussen de Algonquins van de oostkust en die van het Grote Merengebied. In de zestiende eeuw, net voordat de Europeanen arriveerden besloten vijf Iroquois stammen zich te verenigen in een soort staatkundige unie. De reden zou zijn geweest dat deze vijf stammen erg te lijden hadden onder de dominantie van de Hurons (Wyandots) ten westen van de Saint Lawrence River, eveneens van de Iroquois familie. De vijf stammen zouden de beroemde League of Five Nations worden, de ‘Iroquois’, of de ‘Irokezen’ zoals zij bekend stonden in de kortstondige Nederlandse koloniale tijd in dat gebied (zie over de Nederlandse relaties met de Iroquois o.a. dit artikel). Zelf noemden zij zich Haudenosaune.
Reconstructie van een Iroquois longhouse (Wolf Clan Longhouse, Iroquoian Village, Crawford Lake Conservation Area, Milton, Ontario, Canada )
reconstructie ‘Huron Village’, uit de serie 500 Nations (zie de fragmenten in dit blogitem en helemaal aan het eind de complete serie). Dit soort versterkte nederzettingen, soms kleine steden, zoals blijkt uit de getuigenissen van de Europese ontdekkingsreizigers, waren typerend voor de Iroquois en Algonquinvolkeren van het oostelijke Grote Merengebied, de Ohio vallei en de Noordoostkust van de Verenigde Staten. De zg. Longhouses waren typisch voor de Iroquois en verwante volkeren. Deze grote woningen boden onderdak aan een hele clan, bestaande uit meer gezinnen.
De ‘League of the Five Nations’ werd gevormd tussen rond 1450, door twee Founding Fathers. De eerste was Deganawidah (‘The Great Peacemaker’), die overigens een Huron van geboorte zou zijn geweest. De tweede was de Mohawk Hayenwathon, die ook bekend is geworden als Hiawatha- inderdaad het latere indiaantje van Walt Disney is genoemd naar deze Indiaanse staatsman. Met recht staatsman, want hoewel niet heel breed bekend, zou de ‘grondwet’ van de Haudenosaune later van invloed zijn op te vormgeving van de Amerikaanse grondwet. Daarover zo meer.
Deganawidah en Hyawatha creeërden uiteindelijk een hechte unie tussen vijf Iroquois sprekende naties: de Mohawk, de Cayuga, de Seneca, de Oneida en de Onondaga. Deze unie kreeg zoveel macht dat het uiteindelijk een groot gebeid in het Noordoosten van de VS en een deel van Oost Canada controleerde. Het grondgebied besloeg de hele Saint Lawrence vallei, het oostelijk deel van het Grote Meren Gebied (Lake Ontario, Lake Erie, Lake Huron) en het gebied ten westen van de Apalache Mountains, tot aan het begin van de Ohio vallei. Het was vooral ook een erg strategische positie. Zij beheersten eigenlijk de Noordoostelijke toegang tot het binnenland van het gebied dat nu de VS is. Alle Europese nieuwkomers zouden met de Iroquois te maken krijgen en konden niet om ze heen, of het nu de Fransen, de Nederlanders of de Britten waren. De Iroquois zouden ook een beslissende factor vormen in de Brits-Franse oorlogen op het Amerikaanse continent. Maar de League zou uiteindelijk ten onder gaan in het volgende conflict tussen de blanke nieuwkomers, de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Een deel zou de opstandige kolonie steunen en een deel de Britse troepen. In mijn latere bespreking van de Europese veroveringsoorlogen zal ik hier nog uitgebreid op terugkomen.
Het kerngebied van de Vijf Naties van de Iroquois Confederatie (Haudenosaune)
Terug naar het ontstaan van de confederatie. Het was zeker niet zo dat het verdrag tussen de vijf naties een soort westerse grondwet was. Het systeem was vooral georganiseerd langs de verschillende familieclans. Aan het hoofd van elke clan stond een clanmoeder, in regel het oudste vrouwelijke lid (de Iroquois hanteerden een matriarchaal systeem, bij huwelijken werd bijvoorbeeld werd een man lid van de clan van zijn echtgenote). De clanmoeders kozen een raad van vijftig mannelijke ‘royaneh’ (tien per stam) die gezamenlijk het hoogste politieke orgaan vormden. Zij benoemden en controleerden de uitvoerende macht. Het saillante aan het systeem was dus dat de mannen alleen passief kiesrecht hadden -zij konden zich verkiesbaar stellen- en de vrouwen alleen actief kiesrecht. Zij alleen konden kiezen en overigens ook een Royaneh weer afzetten als die niet functioneerde. Zo was de scheiding der machten ook over de verschillende seksen verdeeld.
De Britten aan de oostkust, met wie de Iroquois een bevoorrechte en overigens gelijkwaardige relatie hadden, keken met bewondering naar hoe deze bond van stammen zich had georganiseerd en bovendien ook macht kon uitoefenen. Benjamin Franklin schreef in 1751: ‘It would be a very strange thing if Six Nations of ignorant savages should be capable of, forming a scheme for such a union, and be able to execute it in such a manner as that it was subsisted ages, and appears indissoluble; and yet that a like union should be impractible for ten or a dozen English Colonies’ (geciteerd uit Bruce E. Johansen, Forgotten Founders; Benjamin Franklin, the Iroquois , and the rationale for the American Revolution, Massachusetts, 1982, p. 46, hier in zijn geheel te raadplegen).
Jan Verhelst, ‘Four Mohawk Kings’, olieverf op paneel, 1710. In 1710 bezocht een delegatie van de Royaneh van de Mohawk en nog een paar andere bevriende stammen Groot Brittanië en werden zij onthaald door koningin Anne. De in Engeland werkzame Nederlandse schilder Jan Verhelst vereeuwigde vier van hen, overigens in nogal ‘classicistische poses’ en gedeeltelijk in westerse kledij. Linksboven: Etow Oh Koam (Mohawk), rechtsboven: Sa Ga Yeath Qua Pieth Tow (Mohawk), linksonder: Ho nee Yeath Taw No row (Mohawk) en rechtsonder: Tee Yee Neen Ho Ga Row (Mohegan)
De concrete invloed van de Iroquois op het Amerikaanse systeem zat hem in het volgende. De Amerikaanse president wordt gekozen door kiesmannen (en dat waren aanvankelijk ook uitsluitend mannen), die benoemd worden op basis van het aantal stemmen per staat voor een partij. De Confederatie van de Iroquois was een inspiratiebron voor een confederatie van de opstandige koloniën (later staten). De staten vaardigden een kiescollege af, die de uiteindelijke leiding zou kiezen. Het systeem van de getrapte verkiezingen. Dat is wat de Verenigde Staten van Amerika concreet hebben overgenomen van de Iroquois, al hebben zij hun systeem weer ‘gedefeminiseerd’ (vrouwenkiesrecht werd in de VS in 1920 ingevoerd). Daar kwam het ongeveer op neer. Maar ook verschillende andere zaken (vooral symbolische) zouden aan de Iroquois zijn ontleend. Daarvoor verwijs ik naar het artikel van Bruce Johansen.
Joseph Brant (Thayendanegea), geportretteerd door William Bercy, 1807. Joseph Brant was een van de leiders van de Mohawk, die in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog met de Britten meevocht. Toen de nieuwe republiek de Verenigde Staten van Amerika de oorlog wonnen, week hij met zijn Mohawks uit naar Brits Canada, waar hun nazaten nog altijd leven, gedeeltelijk in een reservaat. Let verder op het kapsel van Brant. De scalplok (hanenkam) werd door veel indianenvolkeren uit de oostelijke helft van Amerika gedragen en kwam ook voor op de plains. De hanenkam, later de look van de punkbeweging in de jaren tachtig, wordt daarom ook de Mohawklook genoemd.
De Iroquois, de Huron en de andere volkeren uit de regio leefden in veelal gefortificeerde nederzettingen, bestaande uit zg Longhouses, grote gemeenschappelijke woonruimtes (vaak ingericht voor een clan), waarbinnen aparte eenheden waren ingericht. Sommige van de Iroquois nederzettingen waren zeer omvangrijk. Bovendien ook goed versterkte forten. Uit de getuigenissen van de Franse ontdekkingsreiziger Jacques Cartier, die op zijn expeditie langs de Saint Lawrence River op de Huron nederzettingen Stadacona (het huidige Quebec, is overigens de Algonquinnaam) en Hochelaga (het huidige Montreal) stuitte, blijkt dat het om behoorlijk omvangrijke en stevige vestingen ging.
False Face Mask. De Iroquois gebruikten dit soort maskers om ziektes te genezen, waarvan zij geloofden dat die door ”het Valse Gezicht’ waren veroorzaakt. Door het dragen van zo’n masker zou het Valse Gezicht een spiegel worden voorgehouden en zo worden uitgedreven.
De George Washington Wampum (Canandaigua Treaty belt, 1794). Bij het sluiten van een belangrijk verdrag werd er een speciaal geweven gordel geschonken als bestendiging, de Wampum, meestal gedecoreerd met gevlochten stekels van een stekelvarken of met kralen. Deze Wampum stond voor het eerste vriendschapsverdrag met de nieuwe macht, de Verenigde Staten van Amerika met de Onondaga (die de kant van de opstandige kolonie kozen) en werd geschonken aan George Washington. Lang heeft het verdrag niet geduurd en de strijd tussen de opstandige kolonie en het gezag in Engeland zou uiteindelijk ook de Iroquois opbreken.
Overigens hebben de Iroquois, in hun lange geschiedenis van opportunistische machtspolitiek, waarin ook de nieuwe koloniale machten een rol speelden, vele andere volkeren onder voet gelopen, uit hun oorspronkelijke leefgebieden verdreven of zelfs uitgeroeid. Zij waren soms berucht om hun wreedheid. De vestigingen van de aan hen nauw verwante Erie werden allemaal vernietigd en de Erie als natie hielden op de bestaan. Ook de Hurons (Wyandots) werden door de Iroquois gedecimeerd.
Eastcoast Algonquian Village, 16e eeuw (bron )
De Noordoostelijke Algonquin en Iroquois sprekende volkeren waren zowel landbouwers als jagers. Langs de oostkust ook vissers. De oostkust was zelfs een dichtbevolkt gebied, waar vele stammen in sedentaire nederzettingen leefden. De bekendsten zijn de Penopscot, de Delaware (eigenlijk Leni Lenape, de staat Delaware herinnert nog aan hun oorspronkelijke leefgebied), de Naraganset, de Massachusett (waar ook de gelijknamige staat naar is genoemd), de Pequot (het volk dat in aanraking kwam met de Pilgrimfathers) en de Powhattan (de Disneyfilm Pocahontas, gaat over dit volk, op de echte geschiedenis van Pocahontas zal ik in het deel over de Europese invasie nog terugkomen).
Kaart van de Indiaanse volkeren uit het oosten van het grondgebied van de VS, met bijbehorende taalfamilies. Klik op kaart voor vergrote weergave
Nederzetting van de Timicua (iets ten noorden van Florida), getekend door Le Moyne de Morge, 1562. Uit de verslagen van de expeditie van de Soto van slechts twintig jaar daarvoor (van Garcilaco de la Vega) weten wij dat de Timucua oorspronkelijk tot de Moundbuilders behoorden. Die cultuur moet in korte tijd zijn verdwenen, waarschijnlijk raakten de nederzettingen ontvolkt door de pokkenepidemie en zochten de overlevenden elders een veilig heenkomen.
Zuidelijker lag het gebied van de Moundbuilders. Ook de staten Georgia en Alabama behoorden tot het domein van de Mississippi cultuur (hiervoor besproken). De vele door de mens aangelegde heuvels en andere archeologische vindplaatsen zijn de getuigen van hun aanwezigheid. Na de expeditie van de Spanjaarden, onder leiding van de Soto uit de zestiende eeuw, lijkt deze cultuur te zijn verdwenen (waarschijnlijke hoofdoorzaak: de pokkenepidemie die het gebied heeft geteisterd). De inheemse bevolking die werd aangetroffen door de Europeanen die later arriveerden, stamde waarschijnlijk wel af van de vroegere Moundbuilders. Ten zuiden van de Appalaches was de Muskogee-taalfamilie dominant (genoemd naar de confederatie van de Creek, die zichzelf Muskogee noemden). Het is zeer waarschijnlijk dat de Creek de nazaten zijn van de heuvelbouwers uit dat gebied. Zeker weten doen we dat niet.
Cherokee Village (reconstructie, bron 500 Nations, zie ook http://www.nativevillage.org/index.htm )
de volkeren van het Zuidoostelijke cultuurgebied
De Muskogee sprekende Creek, Choctaw en Chickasaw en de Iroquois sprekende Cherokee waren maïsboeren. Te midden van hun akkers lagen hun vaak versterkte dorpen van ronde huizen, met in het midden een groot longhouse, van hetzelfde type als dat van de Iroquois. Dat was in regel een gemeenschappelijk soort dorpshuis, waar openbare bijeenkomsten werden gehouden.
Toen de eerste Britse en later Amerikaanse kolonisten zich in dat gebied begonnen te vestigen kozen deze volkeren voor een pragmatische houding. Ze plooiden zich gedeeltelijk naar de nieuwe situatie en begonnen zelfs met het gedeeltelijk overnemen van de cultuur van de nieuwkomers. Nu waren het al sedentaire boeren, maar ze bleken ook bijzonder flexibel om zich veel vooral praktische zaken snel eigen te maken.
Sequoya (1767-1843), de bedenker van het Cherokee-alfabet
Het bekendste voorbeeld is het schrift van de Cherokee, dat dus na de komst van de Europeanen werd ontwikkeld. De uitvinder van dit schrift was Sequoya (1767-1843). Sequoyah was gefascineerd geraakt door de gewoonte van de blanken om hun woorden in tekens vast te leggen op papier. Hij kwam op het idee om een zelfde soort systeem te ontwikkelen voor de taal van de Cherokee. Dit resulteerde in het Cherokee alfabet, een volledig fonetisch schrift, dat vrijwel meteen geaccepteerd en gestandaardiseerd werd en tot op heden door de Cherokee Nation wordt toegepast. Er zijn trouwens verhalen/theorieën (ik kan zelf niet beoordelen hoe serieus ik die moet nemen), dat Sequoya alleen maar een vernieuwer zou zijn geweest van een oudere schrifttraditie. De Cherokee zouden een veel ouder schrift hebben gehad, dat in de loop der tijd zou zijn verloren gegaan. Dit schrift zou alleen toegankelijk zijn geweest voor ingewijden die zich zouden hebben verenigd in een geheime priesterorde, de Ani Kutani. Ruim voor de komst van de Europeanen zou dit schrift in kleine kring in gebruik geweest zijn. Sequoya zou dus niets anders hebben gedaan dat dit schrift toegankelijk te maken voor niet ingewijden.
Zelf heb ik de neiging om sceptisch te zijn. Wie op internet zoekt kan hier redelijk wat over vinden, maar het doet mij erg veel denken aan het verhaal van de Walam Olum. De Walam Olum zou een oeroud geschrift zijn, dat zou zijn overgeleverd door de Lenni Lenape, meer bekend onder de naam Delaware. Dit heilige boek, opgesteld in een soort pictogrammenschrift vertelt een fantastisch verhaal, dat zelfs teruggaat tot de oversteek van de Beringstraat. Alleen, de Walam Olum is echt een vervalsing, van de hand van haar ‘ontdekker’ Constantine Rafinesque (1783-1840), hoe vaak er ook nu nog steeds claims komen dat dit geschrift toch authentiek zou zijn. Het verhaal van de Ani Kutani doet me er een beetje aan denken, maar ik weet er te weinig van om hier echt iets zinnigs over te zeggen.
het Cherokee-alfabet van Sequoya
‘The Lords Prayer”, Cherokee Bible, gedrukt in 1828
Maar hoe dan ook, het schrift van Sequoya was een groot succes. Cynisch genoeg ook bij zendelingen, die natuurlijk meteen een vertaling van de Bijbel lieten maken, om op die manier het zieltjes winnen te vereenvoudigen. De Amerikaanse kolonisten beschouwden de Cherokee als een ‘beschaafd volk’. Datzelfde predicaat kregen ook de Choctaw, de Chickasaw, de Creek en een van de Creek afgesplitste groep, de Seminole opgeplakt. Zij werden de Five Civilized Nations, vanwege hun plooibaarheid en hun adaptie van de uit Europa geïmporteerde cultuur. Waarlijk geïntegreerde indianen, zou men ze nu misschien noemen.
Dat integratie niet altijd lonend is, zou blijken uit de gebeurtenissen vanaf 1830. Daarvoor waren er overigens al zeker conflicten. Begin negentiende eeuw was er een serie oorlogen tussen de nieuwe republiek en de Creek Federatie, zoals de Creek War van 1813-1814, waarbij vooral een generaal, Andrew Jackson, uitblonk door zijn wreedheid. In 1829 werd Jackson verkozen tot zevende president van de Verenigde Staten. Jackson wordt tegenwoordig gezien als een van de grote presidenten, die vooral de nog jonge democratie zou hebben veiliggesteld (hij schijnt verder ook nogal een populist geweest zijn). Maar Jackson was ook een fervent voorstander van de slavernij en hij zou de geschiedenis ingaan als misschien wel de meest wrede president naar de Amerikaanse indianen.
In 1830 kwam Jackson met zijn beruchte ‘Indian Removal Act’. Deze hield in dat alle oorspronkelijke bewoners van Amerika, die ten oosten van de Mississippi leefden verbannen zouden worden naar een land over de Mississippi, Indian Territory, nu het gebied van de staat Oklahoma. Deze massa-deportatie of etnische zuivering van het oosten van de VS is nooit helemaal volledig uitgevoerd, maar verschillende volkeren hebben zeer onder Jacksons politiek geleden. Vooral de ‘Geciviliseerde Naties’ die gesommeerd werden te vertrekken naar een dor gebied, voor sommigen meer dan duizend kilometer naar het westen.
De Cherokee, Creek, Choctaw en Chickasaw gaven gehoor aan dit dwangbevel en vertrokken naar dit ongastvrije oord, dat in de decennia zou uitgroeien tot een van de meest surrealistische enclaves in de Verenigde Staten (later onderworpen volkeren, zoals de Modocs uit Californië, de Cheyenes, Arapaho’s en Kiowa’s van de Plains, of de Nez Percé’s van de noordelijke Rocky Mountains kwamen uiteindelijk allemaal hier terecht). In de traditie van de Cherokee en de andere volkeren van het zuidoostelijke cultuurgebied staat deze deportatie bekend als ‘The Trail of Tears’, die ten koste ging van vele mensenlevens.
Seminole Village, Fort Myers, Florida, 1938 (bron: http://www.historicalflorida.com/pages/collections/other_counties.html )
Dat verzet bieden lonend kan zijn bewezen de Seminoles. Zij besloten geen gehoor te geven aan het dwangbevel van Jackson en begonnen, onder leiding van hun Chief Osceola, een verbeten guerrilla-oorlog vanuit de Everglades in Florida. Osceola werd uiteindelijk gevangen genomen en stierf in de gevangenis van Fort Marion. Maar de Seminoles van zijn groep kregen een reservaat in Florida, waar zij nog steeds wonen en, met alle moeilijkheden die erbij kwamen en komen kijken, toch iets van hun eigen tradities en cultuur hebben kunnen bewaren.
…………………………………….ga voor vervolg naar deel 2………………………..
Bekijk hier alvast de hele PBS serie ‘500 Nations’ (6 uur en 14 min):
Nu het tien jaar is na 9/11 wil ik op deze plaats ook stilstaan bij de aanslagen in Amerika, die grote gevolgen hadden voor de gebeurtenissen in het afgelopen decennium. Ik wil dat doen door hier een aantal documentaires aan te prijzen, waarvan ik zelf geloof dat die belangrijk/ interessant/veelzeggend zijn.
Allereerst natuurlijk het superieure Channel 4 drieluik The Power of Nightmares:
The Power of Nightmares, subtitled The Rise of the Politics of Fear, is a 3 part BBC documentary film series, written and produced by Adam Curtis.
The films compare the rise of the Neo-Conservative movement in the United States and the radical Islamist movement, making comparisons on their origins and claiming similarities between the two. More controversially, it argues that the threat of radical Islamism as a massive, sinister organized force of destruction, specifically in the form of al-Qaeda, is a myth perpetrated by politicians in many countries—and particularly American Neo-Conservatives—in an attempt to unite and inspire their people following the failure of earlier, more utopian ideologies.
Part 1: Baby It’s Cold Outside:
Zie voor een versie met Nederlandse ondertiteling:
http://video.google.com/videoplay?docid=-1209880818148218142
The first part of the series explains the origin of Islamism and Neo-Conservatism. It shows Egyptian civil servant Sayyid Qutb, depicted as the founder of modern Islamist thought, visiting the U.S. to learn about the education system, but becoming disgusted with what he saw as a corruption of morals and virtues in western society through individualism. When he returns to Egypt, he is disturbed by westernization under Gamal Abdel Nasser and becomes convinced that in order to save society it must be completely restructured along the lines of Islamic law while still using western technology. He also becomes convinced that this can only be accomplished through the use of an elite “vanguard” to lead a revolution against the established order. Qutb becomes a leader of the Muslim Brotherhood and, after being tortured in one of Nasser’s jails, comes to believe that western-influenced leaders can justly be killed for the sake of removing their corruption. Qutb is executed in 1966, but he influences the future mentor of Osama bin Laden, Ayman al-Zawahiri, to start his own secret Islamist group. Inspired by the 1979 Iranian revolution, Zawahiri and his allies assassinate Egyptian president Anwar Al Sadat, in 1981, in hopes of starting their own revolution. The revolution does not materialize, and Zawahiri comes to believe that the majority of Muslims have been corrupted not only by their western-inspired leaders, but Muslims themselves have been affected by jahilliyah and thus both may be legitimate targets of violence if they do not join him. They continued to have the belief that a vanguard was necessary to rise up and overthrow the corrupt regime and replace with a pure Islamist state.
At the same time in the United States, a group of disillusioned liberals, including Irving Kristol and Paul Wolfowitz, look to the political thinking of Leo Strauss after the perceived failure of President Johnson’s “Great Society”. They come to the conclusion that the emphasis on individual liberty was the undoing of the plan. They envisioned restructuring America by uniting the American people against a common evil, and set about creating a mythical enemy. These factions, the Neo-Conservatives, came to power under the Reagan administration, with their allies Dick Cheney and Donald Rumsfeld, and work to unite the United States in fear of the Soviet Union. The Neo-Conservatives allege the Soviet Union is not following the terms of disarmament between the two countries, and, with the investigation of “Team B”, they accumulate a case to prove this with dubious evidence and methods. President Reagan is convinced nonetheless.
Part 2: The Phantom Victory:
Zie voor een versie met Nederlandse ondertiteling: http://video.google.com/videoplay?docid=7307000565144006714
In the second episode, Islamist factions, rapidly falling under the more radical influence of Zawahiri and his rich Saudi acolyte Osama bin Laden, join the Neo-Conservative-influenced Reagan Administration to combat the Soviet Union’s invasion of Afghanistan. When the Soviets eventually pull out and when the Eastern Bloc begins to collapse in the late 1980s, both groups believe they are the primary architects of the “Evil Empire’s” defeat. Curtis argues that the Soviets were on their last legs anyway, and were doomed to collapse without intervention.
However, the Islamists see it quite differently, and in their triumph believe that they had the power to create ‘pure’ Islamic states in Egypt and Algeria. However, attempts to create perpetual Islamic states are blocked by force. The Islamists then try to create revolutions in Egypt and Algeria by the use of terrorism to scare the people into rising up. However, the people were terrified by the violence and the Algerian government uses their fear as a way to maintain power. In the end, the Islamists declare the entire populations of the countries as inherently contaminated by western values, and finally in Algeria turn on each other, each believing that other terrorist groups are not pure enough Muslims either.
In America, the Neo-Conservatives’ aspirations to use the United States military power for further destruction of evil are thrown off track by the ascent of George H. W. Bush to the presidency, followed by the 1992 election of Bill Clinton leaving them out of power. The Neo-Conservatives, with their conservative Christian allies, attempt to demonize Clinton throughout his presidency with various real and fabricated stories of corruption and immorality. To their disappointment, however, the American people do not turn against Clinton. The Islamist attempts at revolution end in massive bloodshed, leaving the Islamists without popular support. Zawahiri and bin Laden flee to the sufficiently safe Afghanistan and declare a new strategy; to fight Western-inspired moral decay they must deal a blow to its source: the United States.
Zie voor een versie met Nederlandse ondertiteling: http://video.google.com/videoplay?docid=551664672370888389
The final episode addresses the actual rise of Al-Qaeda. Curtis argues that, after their failed revolutions, bin Laden and Zawahiri had little or no popular support, let alone a serious complex organization of terrorists, and were dependent upon independent operatives to carry out their new call for jihad. The film instead argues that in order to prosecute bin Laden in absentia for the 1998 U.S. embassy bombings, US prosecutors had to prove he was the head of a criminal organization responsible for the bombings. They find a former associate of bin Laden, Jamal al-Fadl, and pay him to testify that bin Laden was the head of a massive terrorist organization called “Al-Qaeda”. With the September 11th attacks, Neo-Conservatives in the new Republican government of George W. Bush use this created concept of an organization to justify another crusade against a new evil enemy, leading to the launch of the War on Terrorism.
After the American invasion of Afghanistan fails to uproot the alleged terrorist network, the Neo-Conservatives focus inwards, searching unsuccessfully for terrorist sleeper cells in America. They then extend the war on “terror” to a war against general perceived evils with the invasion of Iraq in 2003. The ideas and tactics also spread to the United Kingdom where Tony Blair uses the threat of terrorism to give him a new moral authority. The repercussions of the Neo-Conservative strategy are also explored with an investigation of indefinitely-detained terrorist suspects in Guantanamo Bay, many allegedly taken on the word of the anti-Taliban Northern Alliance without actual investigation on the part of the United States military, and other forms of “preemption” against non-existent and unlikely threats made simply on the grounds that the parties involved could later become a threat. Curtis also makes a specific attempt to allay fears of a dirty bomb attack, and concludes by reassuring viewers that politicians will eventually have to concede that some threats are exaggerated and others altogether devoid of reality. “In an age when all the grand ideas have lost credibility, fear of a phantom enemy is all the politicians have left to maintain their power.”
Said Qutb (rechts), de ‘geestelijk vader’ van de moderne radicale islamistische beweging en belangrijke inspiratiebron voor Bin Laden en Ayman al Zawahiri, in Amerika (Colorado), jaren veertig
Ayman al-Zawahiri, begin jaren zeventig
De Bin Laden familie in Stockholm in 1971. Tweede van rechts: de veertienjarige Osama.
foto van een Amerikaanse soldaat in Afghanistan (bron: http://www.demorgen.be/dm/nl/8056/Foto/photoalbum/detail/1087714/803005/87/De-oorlog-in-Afghanistan-deel-3.dhtml )
Ander materiaal dat om verschillende redenen de moeite van het bekijken waard is (van de meest overtrokken complottheorieën, tot buitengewoon zinnige bijdragen):
Loose Change: (de bekendste complotfilm over 9/11)
Zembla: Het Complot van 11 september (een zinnige weerlegging van vooral Loose Change)
9/11 Press for Truth (een hele zinvolle documentaire, vooral een verslag van een groepje nabestaanden van 9/11 die kritische vragen zijn gaan stellen)
Tegenlicht: De Ijzeren Driehoek (over de belangenverstrengeling van de internationale wapenhandel en de politiek en wie er van de War on Terror profiteert. Vooral gericht op de duistere Carlylegroup. Zeer degelijk)
Tegenlicht: De Berg (over wat de drijfveren van de moslimfundamentalisten zijn. Met oa Karen Armstrong, Benjamin Barber, Manuel Castells, Khozh-Ahmed Noukhaev en Mansour Jachimczyk)
Tegenlicht: De Impact; over de betekenis van 9/11 (met Lawrence Wilkerson, Paul Bremer III en Francis Fukuyama over de betekenis van 9/11, tien jaar later)
Fahrenheit 911 (de grote klassieker van Michael Moore. Bijna alle bovenstaande thema’s komen aan bod, zij het dat het minder degelijk en vooral op een polemische- en soms heel geestige- manier wordt gebracht)
Jason Burke: The 9/11 Wars Een buitengewoon interessante korte voordracht van onderzoeksjournalist Jason Burke (‘The Observer’), over tien jaar 9/11 (Royal Society for the encouragement of Arts, Manufactures and Commerce). Burke heeft meermaals betoogd dat al-Qaeda eerder een constructie, een mythe, is, dan een daadwerkelijk bestaande organisatie of netwerk.
Ook de Nederlandse publieke omroep stond stil bij tien jaar na 9/11. Bekijk hier de serie 9.11 de dag die de wereld veranderde
Belangrijke primaire bronnen:
The Project for a New American Century Belangrijkste site van de Neo-conservatieven
Sayyid Qutb, Milestones/Ma’alim fi’l-tareeq/معالم في الطريق Sayyid Qutbs belangrijkste geschrift uit 1965 online (Engels). Milestones is een van de belangrijkste manifesten van de milante islamistische beweging en inspiratiebron voor bijv. Bin Laden
Over de (in)directe uitvloeisels van 9/11 en ‘The War on Terror’:
The Road to Guantanamo (een onthutsende documentaire over het lot van drie Britse Moslims die onschuldig vastzaten op Guantanamo Bay
Big Storm; the Lynndie England Story Huiveringwekkende documentaire van Twan Huys (2005) over de daders achter het Abu Ghraib schandaal (Engelstalige versie)
No End in Sight (over het rampzalige beleid van Amerika, na de invasie van Irak)
En last but not least de geweldige serie ‘De Vloek van Osama’, over tien jaar 9/11, van de Belgische journalist Rudi Vranckx (VRT):
Enkele literatuursuggesties (verre van volledig):
Update april 2012: The 9/11 Decade – The Clash of Civilizations? (documentaire Al Jazeera) Grote aanrader
![]() |
January 14 Tunis protest, left, and midnight January 26 Cairo protest, right, saying “Mubarak GAME OVER” [Reuters] |
(bron http://english.aljazeera.net/indepth/features/2011/01/2011126102959606257.html)
Voor de nieuwste ontwikkelingen, bekijk hieronder:
klik op bovenstaand logo
Inmiddels geruchtmakende documentaire van al-Jazeera uit 2007, over de rol van blogs en sociale media bij democratiseringsprocessen in de Arabische wereld en het Midden Oosten
http://www.readersupportednews.org/off-site-opinion-section/133-133/4834-the-arab-world-is-on-fire
A common refrain among pundits is that fear of radical Islam requires opposition to democracy on pragmatic grounds. That formulation is misleading.
“The Arab world is on fire,” al-Jazeera reported on January 27, while throughout the region, Western allies “are quickly losing their influence.”
The shock wave was set in motion by the dramatic uprising in Tunisia that drove out a Western-backed dictator, with reverberations especially in Egypt, where demonstrators overwhelmed a dictator’s brutal police.
Observers compared the events to the toppling of Russian domains in 1989, but there are important differences.
Crucially, no Mikhail Gorbachev exists among the great powers that support the Arab dictators. Rather, Washington and its allies keep to the well-established principle that democracy is acceptable only insofar as it conforms to strategic and economic objectives: fine in enemy territory (up to a point), but not in our backyard, please, unless it is properly tamed.
One 1989 comparison has some validity: Romania, where Washington maintained its support for Nicolae Ceausescu, the most vicious of the East European dictators, until the allegiance became untenable. Then Washington hailed his overthrow while the past was erased.
That is a standard pattern: Ferdinand Marcos, Jean-Claude Duvalier, Chun Doo Hwan, Suharto and many other useful gangsters. It may be under way in the case of Hosni Mubarak, along with routine efforts to try to ensure that a successor regime will not veer far from the approved path.
The current hope appears to be Mubarak loyalist Gen. Omar Suleiman, just named Egypt’s vice president. Suleiman, the longtime head of the intelligence services, is despised by the rebelling public almost as much as the dictator himself.
A common refrain among pundits is that fear of radical Islam requires (reluctant) opposition to democracy on pragmatic grounds. While not without some merit, the formulation is misleading. The general threat has always been independence. In the Arab world, the United States and its allies have regularly supported radical Islamists, sometimes to prevent the threat of secular nationalism.
A familiar example is Saudi Arabia, the ideological center of radical Islam (and of Islamic terror). Another in a long list is Zia ul-Haq, the most brutal of Pakistan’s dictators and President Reagan’s favorite, who carried out a program of radical Islamization (with Saudi funding).
“The traditional argument put forward in and out of the Arab world is that there is nothing wrong, everything is under control,” says Marwan Muasher, former Jordanian official and now director of Middle East research for the Carnegie Endowment. “With this line of thinking, entrenched forces argue that opponents and outsiders calling for reform are exaggerating the conditions on the ground.”
Therefore the public can be dismissed. The doctrine traces far back and generalizes worldwide, to U.S. home territory as well. In the event of unrest, tactical shifts may be necessary, but always with an eye to reasserting control.
The vibrant democracy movement in Tunisia was directed against “a police state, with little freedom of expression or association, and serious human rights problems,” ruled by a dictator whose family was hated for their venality. This was the assessment by U.S. Ambassador Robert Godec in a July 2009 cable released by WikiLeaks.
Therefore to some observers the WikiLeaks “documents should create a comforting feeling among the American public that officials aren’t asleep at the switch”—indeed, that the cables are so supportive of U.S. policies that it is almost as if Obama is leaking them himself (or so Jacob Heilbrunn writes in The National Interest.)
“America should give Assange a medal,” says a headline in the Financial Times. Chief foreign-policy analyst Gideon Rachman writes that “America’s foreign policy comes across as principled, intelligent and pragmatic—the public position taken by the U.S. on any given issue is usually the private position as well.”
In this view, WikiLeaks undermines the “conspiracy theorists” who question the noble motives that Washington regularly proclaims.
Godec’s cable supports these judgments—at least if we look no further. If we do, as foreign policy analyst Stephen Zunes reports in Foreign Policy in Focus, we find that, with Godec’s information in hand, Washington provided $12 million in military aid to Tunisia. As it happens, Tunisia was one of only five foreign beneficiaries: Israel (routinely); the two Middle East dictatorships Egypt and Jordan; and Colombia, which has long had the worst human-rights record and the most U.S. military aid in the hemisphere.
Heilbrunn’s Exhibit A is Arab support for U.S. policies targeting Iran, revealed by leaked cables. Rachman too seizes on this example, as did the media generally, hailing these encouraging revelations. The reactions illustrate how profound is the contempt for democracy in the educated culture.
Unmentioned is what the population thinks—easily discovered. According to polls released by the Brookings Institution in August, some Arabs agree with Washington and Western commentators that Iran is a threat: 10 percent. In contrast, they regard the U.S. and Israel as the major threats (77 percent; 88 percent).
Arab opinion is so hostile to Washington’s policies that a majority (57 percent) think regional security would be enhanced if Iran had nuclear weapons. Still, “there is nothing wrong, everything is under control” (as Marwan Muasher describes the prevailing fantasy). The dictators support us. Their subjects can be ignored—unless they break their chains, and then policy must be adjusted.
Other leaks also appear to lend support to the enthusiastic judgments about Washington’s nobility. In July 2009, Hugo Llorens, U.S. ambassador to Honduras, informed Washington of an embassy investigation of “legal and constitutional issues surrounding the June 28 forced removal of President Manuel `Mel’ Zelaya.”
The embassy concluded that “there is no doubt that the military, Supreme Court and National Congress conspired on June 28 in what constituted an illegal and unconstitutional coup against the Executive Branch.” Very admirable, except that President Obama proceeded to break with almost all of Latin America and Europe by supporting the coup regime and dismissing subsequent atrocities.
Perhaps the most remarkable WikiLeaks revelations have to do with Pakistan, reviewed by foreign policy analyst Fred Branfman in Truthdig.
The cables reveal that the U.S. embassy is well aware that Washington’s war in Afghanistan and Pakistan not only intensifies rampant anti-Americanism but also “risks destabilizing the Pakistani state” and even raises a threat of the ultimate nightmare: that nuclear weapons might fall into the hands of Islamic terrorists.
Again, the revelations “should create a comforting feeling—that officials are not asleep at the switch” (Heilbrunn’s words)—while Washington marches stalwartly toward disaster.
© The New York Times Syndicate
Robert Fisk, The Independent, 4 Febr. 2011
From the House on the Corner, you could watch the arrogance and folly yesterday of those Egyptians who would rid themselves of their “President”. It was painful – it always is when the “good guys” play into the hands of their enemies – but the young pro-democracy demonstrators on the Tahrir Square barricades carefully organised their Cairo battle, brought up their lorryloads of rocks in advance, telephoned for reinforcements and then drove the young men of Hosni Mubarak back from the flyovers behind the Egyptian Museum. Maybe it was the anticipation that the old man will go at last today. Maybe it was revenge for the fire-bombing and sniper attacks of the previous night. But as far as the “heroes” of Egypt are concerned, it was not their finest hour
The House on the Corner was a referee’s touchline, a house of late 18th century stucco with outer decorations of stone grapes and wreaths and, in the dank and derelict interior, a broken marble staircase, reeking cloth wallpaper and wooden floors, groaning under bag after bag of stones, all neatly broken into rectangles to hurl at the accursed Mubarakites. It was somehow typical that no one knew the history of this elegant, sad old house on the corner of Mahmoud Basounee Street and Martyr Abdul Menem Riad Square. It even had a missing step on the gloomy second floor with a 30ft drop that immediately brought to mind the staircase in Stevenson’s Kidnapped, and its vertiginous drop illuminated by lightning. But from its crumbling balconies, I could watch the battle of stones yesterday and the brave, pathetic attempts of the Egyptian army to contain this miniature civil war, preceding, as it does, another Sabbath day of prayers and anger and – so the protesters happily believe yet again – the very final hours of their accursed dictator. The soldiers manoeuvred through the field of rocks on the highway below, trying to position two Abrams tanks between the armies of stone throwers, four soldiers waving their hands above their heads – the Egyptian street sign for “cease fire”.
It was pathetic. The army needed 4,000 troops here to stop this battle. They had only two tank crews, one officer and four soldiers. And the forces of democracy – yes, we have to introduce a little cynicism here – cared nothing for the forbearance of the soldiers they have been trying to woo. They formed in phalanxes across the road outside the Egyptian Museum, each holding a shield of corrugated iron, many of them shouting “God is Great”, a mockery of every Hollywood Roman legion, T-shirts instead of breastplates, clubs and the police night-sticks of Mubarak’s hated cops instead of swords. Outside the House on the Corner – cheerfully telling me it belonged to anyone – stood a man holding (believe me, reader) a 7ft steel trident. “I am the devil,” he cheerfully roared at me. This was almost as bad as the horse and camel attack by the Mubarakites on Wednesday.
Five soldiers from another unit seized a tray of Molotov cocktails from the house next door – Pepsi bottles are clearly the container of choice – but that constituted the entire military operation to disarm this little freedom militia. “Mubarak will go tomorrow,” they screeched; and then, between the two tanks, at their enemies 40ft away, “Your old man is leaving tomorrow.” They had been encouraged by all the usual stories; that Barack Obama had at last called time on Mubarak, that the Egyptian army – recipients of an annual $1.3bn aid – was tired of being humiliated by the President, infuriated by the catastrophe that Mubarak had unleashed on his country for a mere nine more months of power.
This may be true. Egyptian friends with relatives among the officer corps tell me that they are desperate for Mubarak to leave, if only to prevent him issuing more orders to the military to open fire on the demonstrators.
But yesterday, it was Mubarak’s opponents who opened “fire”, and they did so with a now-familiar shock of stones and iron hub-caps. They crashed on to the Mubarak men (and a few women) on the flyover, ricocheted off the top of the tanks. I watched their enemies walk – just a few of them – into the road, the rocks crashing around them, waving their arms above their heads in a sign of peace. It was no use.
By the time I climbed down that dangerous staircase, a lone Muslim imam in a white turban and long red robe and an absolutely incredible – distinguished may be the correct word – neatly combed white beard appeared amid the stones. He held a kind of whip and used it to beat back the demonstrators. He, too, stood his ground as the stones of both sides broke around him. He was from those who would rid themselves of their meddlesome President but he, too, wanted to end the attack. A young protester was hit on the head and collapsed to the ground.
So I scampered over to the two tanks, hiding behind one of them as it traversed its massive gun-barrel 350 degrees, an interesting – if pointless – attempt to show both sides that the army was neutral. The great engines blasted sand and muck into the eyes of the stone throwers, the whining of the electrical turbine controlling the turret adding a state-of-the-art addition to the medieval crack of rocks. And then an officer did jump from the turret of one behemoth and stood with the imam and the lead Mubarakites and also waved his arms above his head. The stones still clanged off the highway signs on the flyover (turn left for Giza) but several middle-aged men held out their arms and touched each other’s hands and offered each other cigarettes.
Not for long, of course. Behind them, in the square called Tahrir, men slept beneath the disused concrete Metro vents or on the mouldy grass or in the stairwells of shuttered shops. Many wore bandages round their heads and arms. These wounds would be their badges of heroism in the years to come, proof they fought in the “resistance”, that they struggled against dictatorship. Yet not one could I find who knew why this square was so precious to them.
The truth is as symbolic as it is important. It was Haussmann, brought to Egypt by Ismail under notional Ottoman rule, who built the square as an Etoile modelled on its French equivalent, laid over the swamps of the regularly flooded Nile plain. Each road radiated like a star (much to the chagrin, of course, of the present-day Egyptian army). And it was on the Nile side of “Ismailia” square – where the old Hilton is currently under repair – that the British later built their vast military Qasr el-Nil barracks. Across the road still stands the pseudo-Baroque pile in which King Farouk maintained his foreign ministry – an institution which faithfully followed British orders.
And the entire square in front of them, from the garden of the Egyptian Museum to the Nile-side residence of the British ambassador, was banned to all Egyptians. This great space – the area of Tahrir Square today – constituted the forbidden zone, the land of the occupier, the centre of Cairo upon which its people could never set foot. And thus after independence, it became “Freedom” – “Tahrir” – Square; and that is why Mubarak tried to preserve it and that is why those who want to overthrow him must stay there – even if they do not know the reason.
I walked back last night, the people around me hopeful they could endure the next night of fire-bombs, that today will bring the elusive victory. I met a guy called Rami (yes, his real name) who brightly announced that “I think we need a general to take over!” He may get his wish.
As for the House on the Corner, well, Mahmoud Basounee Street is named after an Egyptian poet. And the stone-battered sign for the Martyr Abdul Menem Riad attached to the House on the Corner honours a man whose ghost must surely be watching those two tanks under the flyover. Riad commanded the Jordanian army in the 1967 Six Day War and was killed in an Israeli mortar attack two years later. He was chief of staff of the Egyptian Army.
http://worldwidetahrir.wordpress.com/:
By Al Jazeera Staff in |
|
on February 3rd, 2011. |
From our headquarters in Doha, we keep you updated on all things Egypt, with reporting from Al Jazeera staff in Cairo and Alexandria. Live Blog: Jan28 – Jan29 – Jan30 – Jan31 – Feb1 – Feb2 – Feb3 – Feb4
The Battle for Egypt – AJE Live Stream – Timeline – Photo Gallery – AJE Tweets – AJE Audio Blogs
(All times are local in Egypt, GMT+2)
6:05pm Al Jazeera continues to bring you the latest from Cairo and Alexandria. Crowds continue to defy the curfew.
6:01pm Media in Montenegro is reporting that Hosni Mubarak may find exile in their country, and that his son and close personal friends are preparing things for him to arrive there. Montenegro is where deposed Thai prime minister, Thaksin Shinawatra, sought refuge.
5:47pm Al Masry Al Youm, the largest independent newspaper in Egypt, says that security forces have broken into the headquarters of the Muslim Brotherhood website and arrested 12 journalists working on the site.
5:38pm Latest audio report from Al Jazeera’s web producer in Cairo.
5:31pm Crowds halt the chanting and pray together in Tahrir Square.
5:22pm Video on Youtube showing a young boy in Alexandria leading a large group of pro-democracy protesters. Al Jazeera cannot verify the authenticity of the video.
5:17pm Hundreds of thousands of people still protesting in Cairo and many other cities across the country, all defying the curfew that is still in place.
5:13pm First gunshots for the day just heard and pro-democracy protesters cheer as army arrests suspected Mubarak loyalists near Tahrir Square.
4:37pm Inside Tahrir Square there are tens of thousands of people – same diverse crowd as the Tuesday demonstration, many women and children, old and young, Muslims and Copts. Many more people crossing over via Qasr al-Nile bridge.
4:30pm Al Jazeera reporter in Alexandria says that under-cover police officer was captured after the afternoon prayers – some pro-democracy protesters have made sure that he was not injured by anyone.
4:28pm Robert Fisk’s latest ‘Mubarak will go tomorrow,’ they cried as rocks and firebombs flew”.
4:23pm Senior military officer in limosine being driven around military positions near #Tahrir Square, talking to soldiers.
4:10pm Reports that group of Mubarak loyalists has grown to over 500 now. However, the situation remains largely peaceful and somewhat joyous since Friday prayers. A reader sent in this pic:
3:51pm Al Jazeera issues a statement condeming the “gangs of thugs” that stormed their office in Cairo. The office has been burned along with the equipment inside it.
It appears to be the latest attempt by the Egyptian regime or its supporters to hinder Al Jazeera’s coverage of events in the country…
It appears to be the latest attempt by the Egyptian regime or its supporters to hinder Al Jazeera’s coverage of events in the country.
In the last week its bureau was forcibly closed, all its journalists had press credentials revoked, and nine journalists were detained at various stages. Al Jazeera has also faced unprecedented levels of interference in its broadcast signal as well as persistent and repeated attempts to bring down its websites.
We are grateful for the support we have received from across the world for our coverage in Egypt and can assure everyone that we will continue our work undeterred.
3:45pm International attention remains hooked on the uprisings in Tunisia and now Egypt, but Nic Dawes, Editor of South Africa’s Mail & Guardian says there “has been little focus on the African dimension of these uprisings”.
There are certainly countries – not least among those close to Egypt – that could do with broad-based civil movements against authoritarianism. Chad is perhaps the most benighted, but the depth of its isolation and tyranny are such that it is difficult to imagine a people-power movement succeeding.
and its increasingly authoritarian president, Meles Zenawi? Or Uganda, where Yoweri Museveni is consolidating his grip on power? Or Angola, where oil revenues fatten the ruling elite and human development stalls? Or Zimbabwe? Or any of the pseudo-democracies that dot the continent”What about Ethiopia
Elsewhere in the Mail & Guardian, online Editor Chris Roper asks if Twitter will save Africa, while blogger Khadija Patel warns that South Africans are failing “to give voice to that facet of the South African experience that strongly resonates with the Egyptians and Tunisians”.
A demonstration was held today at the Egyption embassy in Pretoria. (Source)
3:43pm Al Jazeera reporters say that numbers of Mubarak-loyalists on the 6th of October bridge has increased to over 300 now. An army tank has moved position to confront them.
3:25pm Mondoweiss, a news website focused on American foreign policy in the Middle East, shows this interesting graph comparing Al Jazeera traffic to The New York Times.
3:12pm At least 200 pro-Mubarak loyalists are on the 6th of October bridge just outside Tahrir Square in Cairo.
3:10pm Al Jazeera’s reporter in Alexandria sent through this picture from the protests there. Thousands of men and women are still streaming in to join the already large crowds.
2:35pm Reports coming in that Al Jazeera’s Arabic office in Cairo has been stormed and thrashed by unknown men. More information to follow.
Tanks and soldiers guard the entrance to the US embassy near Tahrir Square [EPA]
11:36am: An AFP photographer says Defence Minister Tantawi has addressed the crowd in Tahrir Square, surrounded by soldiers, who called on the protesters to sit down.
“The man [Mubarak] told you he won’t stand again,” Tantawi said, referring to the president’s announcement that he will not seek re-election in polls to be held this autumn. Tantawi also repeated a call from the Egyptian government for the Muslim Brotherhood, the country’s biggest opposition group, to join a dialogue with the government.
Photo by AFP
11:28am: Protester Aida El-Kashes, on the phone from Tahrir Square, describes the situation there as calm and safe. She says all entrances to the square except the one near the Egyptian museum are open and people are getting in. The thousands of protesters who have been through the past days violence together now have bounds to each other “as a big family”, she says..
11:08am: Our reporter in Tahrir Square says protesters are checking the ID’s of people entering the area to make sure no members of the police or other security services are getting in (Egyptian IDs mention the person’s profession). She says the protesters are very welcoming to journalists.
11:02am: Our correspondent says tens of thousands of people have gathered in Tahrir Square, and many more are expected after Friday prayers.
10:50am: Egypt’s defence minister is visiting Tahrir Square today, a ministry source tells Reuters. “Field Marshal [Mohamed Hussein] Tantawi and leaders of the armed forces are currently in Tahrir Square,” the source is quoted as saying.
10:35am: A number of European leaders are meeting at the EU headquarters in Brussels, discussing the situation in Egypt. Al Jazeera’s Laurence Lee, covering the summit, says what happens in the EU with regards to Egypt mirrors what happened in the United States: “They were quite lukewarm to begin with … but now just like the Obama administration, they are saying that there needs to be immediate transition to democracy in Egypt in a smooth manner.”
10:09am: Our correspondent at Tahrir Square says soldiers are preventing people from getting into Tahrir Square from at least one of the entry points.
10:01am: More from our web producer in Cairo: “About 65 soldiers stationed around 6th of October bridge and the museum, wearing riot gear. Limiting access to Corniche, etc.”
9:55am: The website World Wide Tahrir calls for sit-ins to be held at Egyptian embassies “from Friday 4th Feb at 20:00 local time in your city(!!!), till Mubarak leaves”
9:50am: Our web producer in Cairo writes on Twitter: “Egyptian state TV reporting that one of its crews was attacked in Tahrir Square. Amusing thought, but is it true? Could be propaganda.”
9:45am: The editor-in-chief of Ikhwan online, the official website for the Muslim Brotherhood in Egypt, says police and “thugs” have attacked Cairo International Media Center.
9:03am: One of our correspondent just wrote on Twitter: “Festive and Celebratory atmosphere that marked the days of the protest b4 Pro-mubarak peeps attacked is back in #tahrir”
And, about 20 minutes ago, another of our reporters wrote: “Dozens of police trucks in side streets around Pres Palace.Yes thats right police!Haven’t seen them in a while.”
8:59am: Mohammed al-Beltagi, a leading member of the Muslim Brotherhood, tells Al Jazeera that his movement has no ambitions to run for the Egyptian presidency.
8:29am: Our correspondent writes on Twitter: “by 7am friday: chants of ‘get out’ ‘invalid’ ‘leave’ resonating louder than ever this time of day”
8:21am: Salma El Tarzi, a protester in Tahrir Square, tells Al Jazeera over the phone that the moral in the square is high and the atmosphere cheerful, “like a festival”, with thousands of people arriving.
8:01am: The curfew has now been lifted and protests are due to start at noon, after Friday prayers.
7:53am: Mona Seif, an Egyptian activist, just posted this picture from Tharir Square this morning.
7:45am: The Guardian has great pictures of protesters putting on makeshift helmets during yesterday’s clashes. Cardboard, buckets and plastic soda bottles were used to deflect the stones.
7:03am: Our producer says there appears to be a security build-up at Tahrir Square, with troops in riot gear standing next to tanks at the outskirts of the square.
6:55am: Watch our video wrapping up yesterday’s events
6:15am: Our reporter in Tahrir Square says there is an “easy calm” in Tahrir Square, as protesters prepare for renewed protests on what they call “the day of departure” for President Mubarak.
6.02am: The New York Times reports that the US administration is in talks with Egyptian officials over a proposal for President Hosni Mubarak to resign immediately, turning over power to a transitional government headed by Vice- President Omar Suleiman. The White House has not confirmed the report.
3:23am Anti-Mubarak protester Nadine Shams tells Al Jazeera that protesters are trying to gear up for Friday’s protests while securing Tahrir Square and keeping themselves safe. She tells us that protesters fear being attacked by armed men again.
2:49am Here’s another video from Egypt’s “Day of Rage” on January 28 shows a vehicle ploughing over protesters. The person who posted the cilp claims it is a diplomatic vehicle that “ran over more than 20 people” but we can’t verify these details at this time.
But Al Jazeera Arabic contacted some protesters, who have have denied the reports carried on Egyptian television.
1:26am Aida Seif El Dowla, founder of the El Nadim Center tells Al Jazeera how a sister organisation, the Hisham Mubarak Law Center, a prominent legal aid group providing help to anti-government protesters , was raided on Thursday, with its staff of five, along with 25 volunteers, being detained.
Since early in the morning, the area … was full of thugs, who randomly rounded up people from the streets and them people in microbuses and just took them away, God knows where. And then we heard that the army had surrounded the Hisham Mubarak Law Centre, and then we heard that thugs were surrounding the Hisham Mubarak Law Centre, and they’re not allowing people to enter or to leave the building. And then we heard that the army – the military police – they went up into the centre, broke into it, took the equpment, took the computers, took some of the files, removed some of the sim cards from the mobile phones …
When asked if she knew where her colleagues were being kept, al Dowla said,
We don’t know. We don’t know. The fact that they have been taken by the military police means that probably being kept in some military place, not the normal police stations, depending on where they have been detained from, and so we have no access to those people, we have no knowledge of whether or not they are safe. … we have absolutely no idea where they are.
She said among those detained are representatives of Amnesty International and Human Rights Watch, along with several bloggers.
1:02am AJE correspondent reports that live shots will resume as soon as it is safe to do so, as journalists with cameras are being targeted.
12:20am Charter evacuation flights are landing all around the world as foreigners, fearing for their safety, leave Egypt.
12:16am Our live blog on the Battle for Egypt begins now and will continue for the rest of the day.
http://english.aljazeera.net/focus/2011/02/201121165427186924.html
The Arab world’s 1989 revolution? |
||||||||||||||||||||
As protests sweep Arab nations and reach fever pitch in Egypt, are we seeing a revolution of Soviet bloc proportions?
Jacqueline Head Last Modified: 02 Feb 2011 09:04 GMT
|
||||||||||||||||||||
Days of mass protests in Egypt have escalated dramatically with estimates of one million people descending on Tahrir square in central Cairo, in a bid to oust the country’s long-term president. Opposition groups are hoping that the numbers out on the streets will persuade Hosni Mubarak to realise that he no longer holds popular support in Egypt. But the action in Egypt is being seen as part of a wider movement, a so-called “Arab revolution”, following a wave of protests in Tunisia, Lebanon and Yemen. In Jordan on Tuesday King Abdullah sacked his government in the wake of demonstrations there. The ripple effect, described by one commentator as the “wave of democracy finally crashing on the North African shore”, has led to comparisons with the protest movement across Eastern Europe in 1989 that spelt the demise of communism and eventually the Soviet Union. Demand for reform
When Polish people voted in their first free elections more than two decades ago and formed the Soviet bloc’s first non-communist government, it helped spark a chain of events across the region.
Hungary also played an early role, abolishing the people’s republic and cutting down its fortified border with Austria, allowing hundreds of East Germans to cross through.
Two revolutions swiftly followed in Czechoslovakia and Romania. The “Velvet Revolution” in November 1989 saw hundreds of thousands of peaceful protesters take to the streets in Prague until the Communist party was dissolved to make way for democracy.
Opposition movements in Romania saw a more bloody end, with the president Nicolae Ceausescu and his wife Elena shot by firing squad following 10 days of violent protest.
The year’s events were epitomised by the collapse of the Berlin Wall, a symbol of oppression to many, and over the next two years, communist regimes fell in the Balkans and the Soviet Union. While the situation in Egypt and other Arab nations is far from over, experts and commentators have drawn some parallels between the two eras. “The way they started – the demand for reform, democracy and the mass protests in terms of sweeping movements – are similar characteristics,” Tony Saunois, secretary of the Committee for Workers International based in London, told Al Jazeera. A number of other factors, including the failure of government to keep spirits up amid economic hardship, can also be compared with what happened in eastern Europe when people realised the new system was not working, Edward Lucas, author of The New Cold War and international editor of The Economist, said. “The regimes lost their soft power – it’s not more fun, or prosperous, under their rule,” he told Al Jazeera. Another parallel is that “the climate of fear has ebbed and people no longer believe that the regime is willing to kill”. Lack of a superpower But while some point to the domino effect that spread across eastern Europe as being similar to the way protests and uprising are moving across the Arab world, there are also some distinct differences. “In 1989 there was an implosion of a social system that was based on a centralised system. The Arab world doesn’t have that,” Saunois says. “They do have state control in terms of political oppression, but … the social basis they rest on, capitalism, is different. “The international consequences of 1989 were also different. One of them was the pushing back of Socialism – that’s not going to be replicated by the movement in the Arab world when you’ve got a world economic recession.” The lack of backing by a major superpower also indicates a clear divide between the two, while the US strongly supported pro-democracy movements in Europe it has been more ambivalent about the protesters in Egypt. ‘More Turkey than Iran’ With the situation still open in Egypt, there are also questions as to what political movement will emerge as the strongest once, if and when, Mubarak bows out as leader. George Joffe, lecturer at the Centre for International Studies at Cambridge University, says no one yet knows what the future holds for Arab states. “In the Arab world there’s an underlay of commonality about what’s happening, but it’s a sociological one rather than a political one,” he told Al Jazeera.
“We are not seeing any ideology destroyed, and in the Arab world there’s not one ideology, there’s many.” He said many former Soviet states were quick to install democractic adminstrations partly because some had previously held them, such as Czechoslovakia, but also because they were part of the wider “European experience”. “But it’s interesting to note that when you moved further east, to Belarus, to Russia, then there wasn’t such enthusiam for the democratic model.” Joffe adds a word of caution when comparing the situation of 1989 to the present Arab revolt, because “each country is separate”, with different relations between the military, the government and opposition groups. “The real demand of the people is simple – to be free of oppression. But what’s not clear is if clear is if they can agree on what the future can be. “We’re standing at a very uncertain moment. There’s going to be change. No regime is going to be able to engage in the kind of oppression that we’ve seen before. But it doesn’t mean we won’t still see more autocratic regimes in the future.” Some media outlets have highlighted concern that the uprising in Egypt could pave the way for an Iranian-style Islamic movement to seize power, but it is a suggestion quickly squashed by academics. Omar Ashour, a lecturer in Arab politics at the University of Exeter in Britain, told Al Jazeera “the main group of persons in Egypt are young men who are disenchanted, who are pushing for a democratic society”. “Most of the ones leading the Islamic groups are less well organised but they don’t want to confront the government and they did not support this revolution in the beginning. “So even if they took power, we might more or less see something that is similar to Turkey rather than Iran.” ‘End to tyranny’ Despite the differences, there are some lessons from history the Egyptian people may be willing to take home with them. Lucas says protesters fighting for democracy across the Arab world should beware the “shape-shifting of clever people in the regime”. “A lot of old communists came back in old guises – if you look around eastern Europe now many people in power had careers that flourished in the communist era,” he said, adding that the old KGB used their connections and influence to regain power under the new regime. Another lesson to be learnt from history, he said, is that “revolution doesn’t always mean democracy”, as illustrated by uprisings in Central Asia and Azerbaijan. But Ashour is more optimistic. “We are seeing already Al Jazeera has been cut from the Arab world that shows how fragile the situation is. “I think this will be the beginning of the Arab spring and the end of an ugly era of brutality and tyranny,” he said. |
Via de site van Stan van Houcke stuitte ik op dit artikel uit Le Monde Diplomatique dat wel heel raak de situatie samenvat (http://mondediplo.com/2011/02/01impossible ):
The Arab wall begins to fall
<!–Friday 4 February 2011[, by –>
Political leaders often claim a situation is so complex that any attempt to change it would be disastrous. This is not always the case. After 9/11, President George Bush offered a clear choice: “Either you are with us or you are with the terrorists.” According to President Sarkozy, the choice in Tunisia was between a friendly dictator and “a Taliban-type regime in North Africa” (1). This suits both sides: a dictator can claim to be the last bastion against militant Islam, and the Islamists can claim that they alone oppose the dictator.
But if there is a social or democratic movement, and new players, the scenario suddenly changes. The embattled authorities look out for subversive activity among the protesters. If they find it, they exploit it. If not, they invent it.
In an interview with the Tunisian ambassador to Unesco, Mezri Haddad, on 13 January (the day before Zine al-Abidine Ben Ali fled), the opposition leader Nejib Chebbi criticised “development in which low pay provided the only comparative advantage in international competition” and “provocative displays of illicit wealth in the cities”, and claimed that “the people are all against the regime” (2). Haddad responded: “The people will ransack your fine house in La Marsa, that is what people do in societies where there is no fear of the police … Ben Ali saved Tunisia from the fanatics and fundamentalists in 1987… He must remain in power, come what may, because the country is under threat from the fanatics and their neo-Bolshevik allies.”
A few hours later, Haddad called on the man who “saved Tunisia” to stand down. On 16 January, Chebbi became the new minister for regional and local development. Revolution in Arab nations is rare but rapid. Less than a month after Mohamed Bouazizi’s suicide drew attention to the grievances of unemployed graduates, the Trabelsi family houses in Carthage had been seized, political prisoners had been released and Tunis was full of peasants demanding the abolition of privileges.
The historic events in Tunis had a familiar, French Revolutionary feel. A spontaneous movement spreads, widely diverse social strata are brought together, absolutism is vanquished. At which point, there are two alternatives left: take your winnings and leave, or double your stakes. Generally, one section of society (the liberal bourgeoisie) tries to stem the flood; another (peasants, employees in dead-end jobs, unemployed workers, poor students) backs the tide of protest, in the hope that the ageing autocracy and the monopolists will be swept away. Some of the protestors, especially the young, do not want to have risked their lives so that others, less daring but better placed, can use the protests to their own advantage. The social system survives, minus the police and the mafia.
Extending opposition to dictatorship in the person of the Ben Ali family to opposition to economic domination by an oligarchy would not suit the tourists, the money markets or the International Monetary Fund. The only freedom they want is for tourists, trade and movement of capital. Moody’s rating agency naturally downgraded Tunisia’s bond ratings on 19 January, citing “political instability and uncertainties caused by the collapse of the previous political regime”.
Cairo, Algiers, Tripoli, Beijing and western chanceries were equally unenthusiastic. As mainly Muslim crowds called for liberty and equality, France had its own interpretation of the compatibility of democracy with Islam, offering Ben Ali’s failing regime “the expert assistance of our security forces”. Ruling oligarchies, Muslim, secular and Christian, always close ranks at any public unrest. The former Tunisian president claimed to support secularism and women’s rights against fundamentalism, his party was a member of the Socialist International, yet he fled. To Saudi Arabia of all places.
Imagine the outcry if police had opened fire on demonstrators in Tehran or Caracas, leaving a hundred dead. Such comparisons were rejected in principle over 30 years ago in an article by the US academic, Jeane Kirkpatrick (3), in which she claimed that pro-western “authoritarian” regimes were always preferable and more susceptible to reform than the “totalitarian” regimes that might succeed them.
President Ronald Reagan was so impressed that he appointed her ambassador to the UN. Her article, published in November 1979, examines major blows the US had suffered that year, the revolutions in Iran and Nicaragua. She maintained that the Carter administration, in its efforts to promote democracy, had in both cases “actively collaborated in the replacement of moderate autocrats friendly to American interests [the shah of Iran and Augusto Somoza] with less friendly autocrats of extremist persuasion.” These friendly regimes had their faults. Both were “led by men who had not been selected by free elections, … who sometimes invoked martial law to arrest, imprison, exile, and occasionally, it was alleged [sic], torture their opponents.” But “they were positively friendly to the US, sending their sons and others to be educated in our universities, voting with us in the United Nations, and regularly supporting American interests and positions even when these entailed personal and political cost. The embassies of both governments were… frequented by powerful Americans. And the shah and Somoza themselves were both welcome in Washington, and had many American friends.”
Then, “viewing international developments in terms of… a contemporary version of the same idea of progress that has traumatised western imaginations since the Enlightenment”, the Carter administration made a fatal mistake: it encouraged regime change. “Washington overestimated the political diversity of the opposition (especially the strength of ‘moderates’ and ‘democrats’), … underestimated the strength and intransigence of radicals in the movement, and misestimated the nature and extent of American influence on both the government and the opposition”, preparing the way for the ayatollahs and the Sandinistas.
There is nothing new about the idea of a “dictatorship of the lesser evil”, which is pro-western and may mend its ways given endless time, or the fear of finding fundamentalists (or communists) masquerading as democratic demonstrators. But the spirit of Jeane Kirkpatrick seems to have influenced Paris more than Washington. The US was reassured by the relatively minor role of Islamists in the Tunisian uprising, enabling a broad social and political front against Ben Ali. WikiLeaks had revealed the State Department’s feelings about the “mafia-esque elite” and the “sclerotic regime” of the ruling family. The White House left them to their fate, trusting that the liberal bourgeoisie would provide a replacement friendly to western interests.
But the Tunisian uprising has had wider repercussions, notably in Egypt. For the conditions that caused it are to be found elsewhere: unequal growth, high unemployment, protest crushed by grossly overblown police forces, well-educated young people with no prospects, bourgeois parasites living like tourists in their own country. Tunisians will not solve all these problems at a stroke but they have made a start. Like the rest of us, they were told there was no alternative. Yet they have shown us that “the impossible happens” (4).
1) Tunis, 28 April 2008.(2) “L’invité de Bourdin & Co”, RMC Radio France, 13 January 2011.
(2) “L’invité de Bourdin & Co”, RMC Radio France, 13 January 2011
(3) Jeane Kirkpatrick, “Dictatorships & Double Standards”, Commentary, New York, November 1979.
(4) See Slavoj Zizek, “A permanent state of emergency”, Le Monde diplomatique, English edition, November 2010.
http://english.aljazeera.net/news/middleeast/2011/02/201124201329162409.html
Egypt holds ‘Day of Departure’ |
||||||||
Hundreds of thousands flood Tahrir Square for largely peaceful ‘Day of Departure’ protest against President Mubarak.Last Modified: 04 Feb 2011 22:58 GMT
|
||||||||
Hundreds of thousands of protesters have gathered in Cairo’s Tahrir Square in what has been a largely peaceful protest, calling for Hosni Mubarak, the Egyptian president, to stand down.The square, which has been the focal point of protests in Egypt, saw demonstrators observe what they have termed a “Day of Departure” for the man who has been the country’s leader for the last 30 years.As the country entered its eleventh day of unrest, mass demonstrations commenced after Friday prayers.Protests were also seen in the cities of Alexandria, Mahalla and Giza.Protests continued into the night, in defiance of a curfew that has not been observed since it was first enforced last week. The newly relaxed curfew now runs from 7pm to 6am local time.One protester in Cairo told Al Jazeera that demonstrators would continue protesting until Mubarak steps down.”It’s either death, or freedom,” he said.Ahmed Shafiq, Egypt’s new prime minister, however, said on Friday that Mubarak would not be handing over powers to Omar Suleiman, the vice-president, before the September elections. In statements carried by the official MENA news agency, Shafiq “ruled out” an early exit for Mubarak.”We need President Mubarak to stay for legislative reasons,” he said.Mohamed Hussein Tantawi, Egypt’s defence minister, visited Tahrir Square earlier on Friday, making him the first member of the government to do so. He talked with the protesters and military commanders.Speaking on Friday in Washington, Barack Obama, the US president, said it was “clear that there must be a transition process that begins now … and leads to free and fair elections”.Obama said that a “successful and orderly transition must be meaningful and … must address the legitimate greivances of those who seek a better future”.He said that in this “time of tumult and transformation”, the US would remain a “strong friend and partner” to the Egyptian people. Standoff in CairoAl Jazeera’s online producer in Cairo reported that a gunshot was heard in the centre of the capital on Friday afternoon, but no further violence was reported.
Earlier, about 200 Mubarak loyalists gathered on the 6th of October Bridge, near the square, with another 200 below the bridge. Our correspondent reported that there was a short standoff between about 300 Mubarak loyalists and pro-democracy protesters in the Talaat Harb square, which is located on a street leading to the main protest centre. People were throwing rocks at one another, and the Mubarak loyalists were eventually driven from the square. Our correspondents said that there were up to five layers of checkpoints at some entrances, with makeshift barricades being put up by pro-democracy protesters. At one point, a huge cheer went up amongst protesters when a false rumour went around saying that the president had stepped down. Our correspondents have said that pro-democracy protesters have also “overpowered” several people who were suspected of wanting to engage in violence, and delivered them to the army, who are detaining them. Our online producer termed Tahrir Square a “fully functioning encampment, with medical camps and pharmacies”. Army separating protesters Soldiers on foot are very visible, and army armoured personnel carriers and tanks have taken up positions to control the 6th of October bridge entrance to the square, our correspondent said. Another correspondent added that the army appeared to be placing itself so as to separate Mubarak loyalists from pro-democracy prosters, and another correspondent indicated that the army was detaining some Mubarak supporters in order to prevent them from reaching the main square. “The atmosphere is not quite as triumphal as Tuesday’s rally; people then said Mubarak would be out in a matter of hours, but now most of them think it’ll be a long time,” reported Al Jazeera’s online producer from the square.
He added that protesters, a diverse array of men, women and children from various economic and religious backgrounds, fear an outbreak of violence and the atmosphere remains tense. “The feel here is that today is the final day for Mubarak, it’s time for him to go,” Gigi Ibrahim, a political activist told Al Jazeera from the square. Some protesters have called for the crowd to begin marching towards the presidential palace.<!–IMAGEPATH,DESC,URL–> Amr Moussa, Egypt’s former foreign minister and current secretary-general of the Arab League, also spoke to demonstrators. Earlier, prime minister Shafiq said the interior minister should not obstruct Friday’s peaceful marches. Al Jazeera’s offices in Cairo were attacked on Friday by “gangs of thugs”, according to a statement from the network. The office was burned, along with the equipment inside it. Later, Egyptian security forces arrested Al Jazeera’s Cairo bureau chief and another Al Jazeera journalist in the capital. Security forcers also broke into the headquarters of the Muslim Brotherhood’s website and arrested 12 journalists there, Al Masry Al Youm, the country’s largest independent newspaper, and the Associated Press reported on Friday. Egyptian state television has been reporting that the situation in Cairo is currently quiet and calm. They have not shown footage of the angry protesters, though they have said that they will try to bring some protesters into their studios for interviews. Meanwhile, Egypt’s prosecutor-general has barred Rashid Mohammed Rashid, the former trade and industry minister, from leaving the country, and has frozen his bank accounts, the state news agency MENA said on Friday. The same measures had earlier been ordered against Habib al-Adly, the former interior minister, and Ahmed Ezz, a businessman. State-run newspaper Al-Ahram said on Friday that an Egyptian reporter shot during clashes earlier this week had died of his wounds. The fatality is the first reported death of a journalist during the wave of anti-government protests. Mubarak fears ‘chaos’ On Thursday, Mubarak said he wanted to leave office, but feared there will be chaos if he did.
Speaking to America’s ABC television he said: “I am fed up. After 62 years in public service, I have had enough. I want to go.” But he added: “If I resign today, there will be chaos.” Mubarak’s government has struggled to regain control of a nation angry about poverty, recession and political repression, inviting the Muslim Brotherhood – Egypt’s most organised opposition movement – to talks and apologising for Wednesday’s bloodshed in Cairo. In a bid to calm the situation, Omar Suleiman, the vice-president, said on Thursday that Muslim Brotherhood and other opposition groups had been invited to meet the new government as part of a national dialogue. The Muslim Brotherhood and other opposition actors, including Mohamed ElBaradei, have refused the offer for talks until Mubarak leaves office. “We demand that this regime is overthrown, and we demand the formation of a national unity government for all the factions,” the Muslim Brotherhood said in a statement broadcast by Al Jazeera. Mohammed Al-Beltagi, a leading member of the Muslim Brotherhood, told Al Jazeera on Friday that his organisation has no ambitions to run for the presidency, while ElBaradei said that he would run “if he people ask”. The developments come as the New York Times reports, quoting US officials and Arab diplomats, that the US administration is discussing with Egyptian officials a proposal for Mubarak to resign immediately and hand over power to a transitional government headed by Omar Suleiman. This report, though unconfirmed by the White House, comes after Mubarak’s statements on Tuesday where he agreed to give up power in September at the end of his current term. Bloody clashes At least 13 people have died and scores were injured over the last two days when Mubarak loyalists launched a counter-attack on pro-democracy protesters. The Egyptian health ministry put the number of wounded at up to 5,000 since the start of the protests.
The army took little action on Wednesday while the fighting raged in Tahrir Square over the past two days. The interior ministry has denied it ordered its agents or officers to attack prior pro-democracy demonstrations. Suleiman said that the government would not forcefully remove protesters. “We will ask them to go home, but we will not push them to go home,” he said. Ahead of Friday’s mass protests, eyewitnesses told Al Jazeera that thugs, with the assistance of security vehicles, were readying to attack the square. They said protesters were preparing to confront them. Protesters also reported finding petrol bombs on security personnel dressed in civilian clothes. |
||||||||
Source:
Al Jazeera and agencies
|
||||||||
Van de website van Karin Spaink (http://www.spaink.net/2011/02/05/demo-dam/ ):
Demo dam
Vandaag, zaterdag 5 februari, van 16:00 tot 17:00, is er op de Dam in Amsterdam een demonstratie voor Egypte. De organisatie is in handen van de Nederlandse tak van de Egyptische 6 Aprilbeweging en de SP. De 6 aprilbeweging, begonen in 2008, pleit voor beëindiging van de jarenlange noodtoestand in Egypte; voor persvrijheid; voor onafhankelijke rechters, voor vrije verkiezingen, met buitenlandse waarnemers en voor een nieuwe grondwet. Mohamed El Baradei is een van de meest vooraanstaande leden van de 6 Aprilbeweging.
Kom ook! Want hoewel ik niet geloof dat het in the grand scheme of things ook maar ene zak uitmaakt of wij daar nu staat of niet, is het voor het moraal van de demonstranten in Egypte buitengewoon goed om te weten dat overal ter wereld mensen hun moed prijzen en hun doelen ondersteunen – dat we met hen meeleven, al is het van ver.
Tot zover de oproep van de site van Karin Spaink. Hier nog een link naar een blogspot van de 6 april beweging: http://6aprilmove.blogspot.com/
Hieronder een kleine impressie van de Demonstratie op de Dam (5-2-2011)
Foto’s Floris Schreve:
Toespraak van Karin Spaink:
Dit is geen islamitische revolutie. Ja, de Muslim Brotherhood doet ook mee, maar niet georganiseerd. Ze zijn er gewoon als individu, net als honderdduizenden andere Egyptenaren die hun buik vol hebben van dertig jaar dictatorschap en van dertig jaar leven onder de noodtoestand: zonder persvrijheid, zonder vrije verkiezingen, zonder vrijheid van demonstratie en zonder vrije communicatie.
Dit is geen islamitische revolutie. Ik kijk al zeven dagen onafgebroken naar Al Jazeera, en nog geen enkele keer heb ik iemand Allahuh akhbar horen roepen. Wel zie ik christenen die een kring vormen rond moslims om hen tijdens hun gebed te beschermen, net als eerder moslims de Koptische kerken in Egypte beschermden nadat er een door een aanslag was getroffen. Gisteren liepen op Tahrir twee religieuze hoogwaardigheidsbekleders rond, een moslim en een katholiek: hand in hand, beiden in vol ornaat. En ze zeiden dat er meer was dat hen onderling bond dan hen scheidde.
Dit is geen instant opstand, ontstaan in het kielzog van Tunesië. In Egypte broeit het al jaren: de 6 aprilbeweging uit 2008 is daarvan een voorbeeld. Alleen heeft niemand eerder het cordon van angst dat een dictatuur over haar onderdanen legt, lang genoeg weten te doorbreken. Dat is wat Tunesië heeft gedaan: moed geven, hoop bieden.
Dit is geen Facebook- of Twitterrevolutie. Moderne media zijn weliswaar een uitstekend medium om het nieuws naar buiten te brengen, maar Egyptische jongeren zijn al jarenlang aan het bloggen over wat ze doen, wat zij vinden en wat hen daardoor is overkomen: arrestatie, intimidatie en mishandeling. Dit is een opstand van mensen die eindelijk de middelen, de moed en de massa hebben gevonden om te zeggen: dit niet. Kefaya. Erhal!
Wat het wel is, is dit: een opstand van mensen die nu eindelijk gehoord willen worden. Een opstand van mensen die consequent vreedzaam willen blijven, ook al werden ze geconfronteerd met de harafeesh – huurlingen van het regime die met kamelen, paarden, messen en molotovcocktails de aanval openden.
Dit is een opstand van mensen die uitsluitend democratische eisen stellen: weg met de dictator, weg met de angst. Geen marteling meer, geen staat van beleg meer. We willen persvrijheid, we willen een echte grondwet, we willen vrije verkiezingen en een politie die niet corrupt is. We willen werk, we willen een vrij leven, en we willen kunnen zeggen wat we willen.
Het is ook een opstand die onze westerse stereotypen verscheurt. Egypte is geen ‘achterlijk’ land, geen land vol analfabeten, geen land dat achter de mullahs wil aanhobbelen. Egypte is een land dat vrijheid boven religie stelt, een natie wier burgers met gevaar voor eigen leven streven naar een volkomen vreedzame revolutie.
Dit is helaas ook een opstand die Amerika in haar hemd heeft gezet. Amerika zegt de democratie te willen exporteren, maar blijkt daarin plotseling akelig selectief te zijn. Revoltes in landen met regimes die haar niet bevallen, werden gretig ondersteund (denk aan de groene revolutie van 2009 in Iran), maar nu het om een Amerikaanse bondgenoot ging, drong Amerika aan op ‘stabiliteit’. Natuurlijk geeft een land dat zich van haar regime wil bevrijden, haar stabiliteit op – dat is de crux van een revolutie. Mubarak gaat immers uit zichzelf niet weg, dat bewijst hij ook nu. Het is zijn eindeloze aanblijven, zijn zucht naar behoud van de macht die de chaos veroorzaakt – zijn harafeesh, zijn jacht op journalisten, zijn blokkades van banken en benzinestations, zijn verzet om zijn volk ruimte te geven en hun rechten te honoreren.
Nee, er is geen structuur voor wat er hierna moet komen. Hoe kan dat ook? Dat is immers waar elke dictator uit alle macht voor zorgt: dat niemand anders draagvlak krijgt, dat niemand anders zich kan organiseren, dat er geen enkel alternatief voorhanden lijkt. Een dictator wil alle beschikbare ruimte innemen en plooit alles – werkelijk alles – naar zijn heerschappij. Dat er geen helder alternatief is, is nu juist het gevolg van Mubaraks regime. Verlangen dat de oppositie een kant en klare oplossing weet te bieden, is eisen dat zij in een week tijd herstellen wat hen dertig jaar lang met geweld uit handen is geslagen.
Intussen verbaas ik hoe vasthoudend en ontroerend die eindelijk losgebarsten vrijheidsdrang is. Mensen die grappen maken, die poëtisch politiek zijn. Mensen die een plein waarop dag in, dag uit honderdduizenden mensen demonstreren, weten te organiseren en schoon te houden. Die elkaar voeden, steunen en verzorgen. Die aanvallers insluiten en niet keihard terugmeppen. Die musea en bibliotheken beschermen.
El Masr – jullie verdienen alles wat je nastreeft. Dat hebben jullie ten overstaan van de hele wereld prachtig en overtuigend bewezen.
El Masr – ya habibi.
(http://www.spaink.net/2011/02/05/toespraak/)
http://english.aljazeera.net/indepth/opinion/2011/02/20112310511432916.html | ||
Mubarak’s phantom presidency |
||
As the world watches Egyptian society transform, various interest groups jockey for position in the new political order.Paul AmarLast Modified: 03 Feb 2011 15:17 GMT |
||
The “March of Millions” in Cairo marks the spectacular emergence of a new political society in Egypt. This uprising brings together a new coalition of forces, uniting reconfigured elements of the security state with prominent business people, internationalist leaders, and relatively new (or newly reconfigured) mass movements of youth, labour, women’s and religious groups. President Hosni Mubarak lost his political power on Friday, January 28. On that night the Egyptian military let Mubarak’s ruling party headquarters burn down and ordered the police brigades attacking protesters to return to their barracks. When the evening call to prayer rang out and no one heeded Mubarak’s curfew order, it was clear that the old president been reduced to a phantom authority. In order to understand where Egypt is going, and what shape democracy might take there, we need to set the extraordinarily successful popular mobilisations into their military, economic and social context. What other forces were behind this sudden fall of Mubarak from power? And how will this transitional military-centred government get along with this millions-strong protest movement? Many international media commentators – and some academic and political analysts – are having a hard time understanding the complexity of forces driving and responding to these momentous events. This confusion is driven by the binary “good guys versus bad guys” lenses most used to view this uprising. Such perspectives obscure more than they illuminate. There are three prominent binary models out there and each one carries its own baggage: (1) People versus Dictatorship, a perspective that leads to liberal naïveté and confusion about the active role of military and elites in this uprising; (2) Seculars versus Islamists, a model that leads to a 1980s-style call for “stability” and Islamophobic fears about the containment of the supposedly extremist “Arab street”; or, (3) Old Guard versus Frustrated Youth, a lens which imposes a 1960s-style romance on the protests but cannot begin to explain the structural and institutional dynamics driving the uprising, nor account for the key roles played by many 70-year-old Nasser-era figures. To map out a more comprehensive view, it may be helpful to identify the moving parts within the military and police institutions of the security state and how clashes within and between these coercive institutions relate to shifting class hierarchies and capital formations. I will also weigh these factors in relation to the breadth of new non-religious social movements and the internationalist or humanitarian identity of certain figures emerging at the centre of the new opposition coalition. Picking a paradigm Western commentators, whether liberal, left or conservative, tend to see all forces of coercion in non-democratic states as the hammers of “dictatorship” or as expressions of the will of an authoritarian leader. But each police, military and security institution has its own history, culture, class-allegiances, and, often its own autonomous sources of revenue and support as well. It would take many books to lay this all out in detail; but let me make a brief attempt here. In Egypt, the police forces (al-shurta) are run by the Interior Ministry, which was very close to Mubarak and the Presidency and had become politically co-dependent on him. But police stations gained relative autonomy during the past decades. In certain police stations this autonomy took the form of the adoption of a militant ideology or moral mission; or some Vice Police stations have taken up drug running; or some ran protection rackets that squeezed local small businesses. The political dependability of the police, from a bottom-up perspective, is not high. Police grew to be quite self-interested and entrepreneurial on a station-by-station level. In the 1980s, the police faced the growth of “gangs”, referred to in Egyptian Arabic as baltagiya. These street organisations had asserted self-rule over Cairo’s many informal settlements and slums. Foreigners and the Egyptian bourgeoisie assumed the baltagiya to be Islamists but they were mostly utterly unideological. In the early 1990s the Interior Ministry decided “if you can’t beat them, hire them”. So the Interior Ministry and the Central Security Services started outsourcing coercion to these baltagiya, paying them well and training them to use sexualised brutality (from groping to rape) in order to punish and deter female protesters and male detainees alike. During this period, the Interior Ministry also turned the State Security Investigations (SSI – mabahith amn al-dawla) into a monstrous threat, detaining and torturing masses of domestic political dissidents. Autonomous from the Interior Ministry we have the Central Security Services (Amn al-Markazi). These are the black uniformed, helmeted men that the media refer to as “the police”. Central Security was supposed to act as the private army of Mubarak. These are not revolutionary guards or morality brigades like the basiji who repressed the Green Movement protesters in Iran. By contrast, the Amn al-Markazi are low paid and non-ideological. Moreover, at crucial times, these Central Security brigades have risen up en masse against Mubarak himself to demand better wages and working conditions. Perhaps if it weren’t for the sinister assistance of the brutal baltagiya, they would not be a very intimidating force. The look of unenthusiastic resignation in the eyes of Amn al-Markazi soldiers as they were kissed and lovingly disarmed by protesters has become one of the most iconic images, so far, of this revolution. The dispelling of Mubarak’s authority could be marked to precisely that moment when protesters kissed the cheeks of Markazi officers who promptly vanished into puffs of tear gas, never to return. Evolving military power The Armed Forces of the Arab Republic of Egypt are quite unrelated to the Markazi or police and see themselves as a distinct kind of state altogether. One could say that Egypt is still a “military dictatorship” (if one must use that term) since this is still the same regime that the Free Officers’ Revolution installed in the 1950s. But the military has been marginalised since Egyptian President Anwar Sadat signed the Camp David Accords with Israel and the United States. Since 1977, the military has not been allowed to fight anyone. Instead, the generals have been given huge aid payoffs by the US. They have been granted concessions to run shopping malls in Egypt, develop gated cities in the desert and beach resorts on the coasts. And they are encouraged to sit around in cheap social clubs. These buy-offs have shaped them into an incredibly organised interest group of nationalist businessmen. They are attracted to foreign investment, but their loyalties are economically and symbolically embedded in national territory. As we can see when examining any other case in the region (Pakistan, Iraq, the Gulf), US military-aid money does not buy loyalty to America; it just buys resentment. In recent years, the Egyptian military has felt collectively a growing sense of national duty, and has developed a sense of embittered shame for what it considers its “neutered masculinity”: its sense that it was not standing up for the nation’s people. The nationalistic Armed Forces want to restore their honour and they are disgusted by police corruption and baltagiya brutality. And it seems that the military, now as “national capitalists”, have seen themselves as the blood rivals of the neoliberal “crony capitalists” associated with Hosni Mubarak’s son Gamal who have privatised anything they can get their hands on and sold the country’s assets off to China, the US, and Persian Gulf capital. Thus we can see why in the first stage of this revolution, on Friday January 28, we saw a very quick “coup” of the military against the police and Central Security, and disappearance of Gamal Mubarak (the son) and of the detested Interior Minister, Habib el-Adly. However, the military is also split by some internal contradictions. Within the Armed Forces there are two elite sub-branches, the Presidential Guard and the Air Force. These remained closer to Mubarak while the broader military turned against him. This explains why you can had the contradictory display of the General Chief of the Armed Forces, Muhammad Tantawi, wading in among the protesters to show support on January 30, while at the same time, the chief of the Air Force was named Mubarak’s new Prime Minister and sent planes to strafe the same protesters. This also explains why the Presidential Guard protected the Radio/Television Building and fought against protesters on January 28 rather than siding with them. The Vice President, Omar Soleiman, named on January 29, was formerly the head of the Intelligence Services (al-mukhabarat). This is also a branch of the military (not of the police). Intelligence is in charge of externally-oriented secret operations, detentions and interrogations (and, thus, torture and renditions of non-Egyptians). Although since Soleiman’s mukhabarat did not detain and torture as many Egyptian dissidents in the domestic context, they are less hated than the mubahith. The Intelligence Services (mukhabarat) are in a particularly decisive position as a “swing vote”. As I understand it, the Intelligence Services loathed Gamal Mubarak and the “crony capitalist” faction, but are obsessed with stability and have long, intimate relationships with the CIA and the American military. The rise of the military, and within it, the Intelligence Services, explains why all of Gamal Mubarak’s business cronies were thrown out of the cabinet on Friday, January 28, and why Soleiman was made interim VP (and functions in fact as Acting President). Cementing a new order
This revolution or regime change would be complete at the moment when anti-Mubarak tendencies in the military consolidate their position and reassure the Intelligence Services and the Air Force that they can confidently open up to the new popular movements and those parties coalesced around opposition leader ElBaradei. This is what an optimistic reader might judge to be what Obama and Clinton describe as an “orderly transition”.
On Monday, January 31, we saw Naguib Sawiris, perhaps Egypt’s richest businessman and the iconic leader of the developmentalist “nationalist capital” faction in Egypt, joining the protesters and demanding the exit of Mubarak. During the past decade, Sawiris and his allies had become threatened by Mubarak-and-son’s extreme neoliberalism and their favoring of Western, European and Chinese investors over national businessmen. Because their investments overlap with those of the military, these prominent Egyptian businessmen have interests literally embedded in the land, resources and development projects of the nation. They have become exasperated by the corruption of Mubarak’s inner circle.
Paralleling the return of organized national(ist) capital associated with the military and ranged against the police (a process that also occurred during the struggle with British colonialism in the 1930s-50s) there has been a return of very powerful and vastly organized labor movements, principally among youth. 2009 and 2010 were marked by mass national strikes, nationwide sit-ins, and visible labor protests often in the same locations that spawned this 2011 uprising. And the rural areas have been rising up against the government’s efforts to evict small farmers from their lands, opposing the regime’s attempts to re-create the vast landowner fiefdoms that defined the countryside during the Ottoman and British Colonial periods.
In 2008 we saw the 100,000 strong April 6 Youth Movement emerge, leading a national general strike. And in 2008 and just in December 2010 we saw the first independent public sector unions emerge. Then just on January 30, 2011, clusters of unions from most major industrial towns gathered to form an Independent Trade Union Federation. These movements are organized by new leftist political parties that have no relation to the Muslim Brotherhood, nor are they connected to the past generation of Nasserism.
They do not identify against Islam, of course, and do not make an issue of policing the secular-religious divide. Their interest in protecting national manufacturing and agricultural smallholdings, and in demanding public investment in national economic development dovetails with some of the interests of the new nationalist capital alliance.
Thus behind the scenes of the non-governmental organizations (NGOs) and Facebook-driven protest waves, there are huge structural and economic forces and institutional realignments at work. Egypt’s population is officially recorded at 81 million but in reality goes well beyond 100 million since some parents do not register all their children to shield them from serving in the Amn Al-Markazi or army. With the burgeoning youth population now becoming well-organized, these social and internet-coordinated movements are becoming very important.
They can be grouped into three trends. One group of new movements are organized by and around international norms and organizations, and so may tend toward a secular, globalizing set of perspectives and discourses.
A second group is organized through the very active and assertive legal culture and independent judicial institutions in Egypt. This strong legal culture is certainly not a “Western human rights” import. Lawyers, judges and millions of litigants – men and women, working-class, farmers, and elite – have kept alive the judicial system and have a long unbroken history of resisting authoritarianism and staking rights claims of all sorts.
A third group of new social movements represents the intersection of internationalist NGOs, judicial-rights groups and the new leftist, feminist, rural and worker social movements. The latter group critiques the universalism of UN and NGO secular discourses, and draws upon the power of Egypt’s legal and labor activism, but also has its own innovative strategies and solutions – many of which have been on prominent display on the streets this week.
Eygptian internationalism
One final element to examine here is the critical, and often overlooked role that Egypt has played in United Nations and humanitarian organizations, and how this history is coming back to enliven domestic politics and offer legitimacy and leadership at this time. Muhammad ElBaradei, the former director of the United Nations International Atomic Energy Agency, has emerged as the consensus choice of the United Democratic Front in Egypt, which is asking him to serve as interim president, and to preside over a national process of consensus building and constitution drafting. In the 2000s, ElBaradei bravely led the IAEA and was credited with confirming that there were no weapons of mass destruction in Iraq, and that Iran was not developing a nuclear weapons program. He won the Nobel Prize for upholding international law against a new wave of wars of aggression and for essentially stopping the momentum for war against Iran. He is no radical and not Egypt’s Gandhi; but he is no pushover or puppet of the US, either. For much of the week, standing at his side at the protests has been Egyptian actor Khaled Abou Naga, who has appeared in several Egyptian and American films, and who serves as Goodwill Ambassador for UNICEF. This may be much more a UN-humanitarian led revolution than a Muslim Brotherhood uprising. This is a very twenty-first century regime change – simultaneously local and international. It is a good time to remind ourselves that the first-ever United Nations military-humanitarian peacekeeping intervention, the UN Emergency Force, was created with the joint support of Egypt’s Gamal Abdel Nasser and US President Dwight D. Eisenhower (both military men, of course) in 1960 to keep the peace in Gaza and to stop the former colonial powers and Israel from invading Egypt in order to retake the Suez Canal and resubordinate Egypt. Then in the 1990s, Egypt’s Boutros Boutros-Ghali served as the Secretary-General of the United Nations. Boutros-Ghali articulated new UN doctrines of state-building and militarized humanitarian intervention. But he got fired for making the mistake of insisting that international human rights and humanitarian law needed to be applied neutrally and universally, rather than only at the convenience of the Security Council powers. Yet Egypt’s relationship to the UN continues. Notably, ‘Aida Seif Ad-Dawla, one of the most articulate, brave and creative leaders of the new generation of Egyptian social movements and feminist NGOs, is a candidate for the high office of UN Rapporteur on Torture. Egyptians have a long history for investing in and supporting international law, humanitarian norms and human rights. Egyptian internationalism insists on the equal application of human rights principles and humanitarian laws of war even in the face of superpower pressure. In this context, ElBaradei’s emergence as a leader makes perfect sense. Although this internationalist dimension of Egypt’s “local” uprising is utterly ignored by most self-conscious liberal commentators who assume that international means “the West” and that Egypt’s protesters are driven by the politics of the belly rather than matters of principle. Mubarak is already out of power. The new cabinet is composed of chiefs of Intelligence, Air Force and the prison authority, as well as one International Labor Organization official. This group embodies a hard-core “stability coalition” that will work to bring together the interests of new military, national capital and labor, all the while reassuring the United States. Yes, this is a reshuffling of the cabinet, but one which reflects a very significant change in political direction. But none of it will count as a democratic transition until the vast new coalition of local social movements and internationalist Egyptians break into this circle and insist on setting the terms and agenda for transition. I would bet that even the hard-line leaders of the new cabinet will be unable to resist plugging into the willpower of these popular uprisings, one hundred million Egyptians strong. Paul Amar is Associate Professor of Global & International Studies at the University of California, Santa Barbara. His books include: Cairo Cosmopolitan; The New Racial Missions of Policing; Global South to the Rescue; and the forthcoming Security Archipelago: Human-Security States, Sexuality Politics and the End of Neoliberalism. This article first appeared in Jadaliyya Ezine. The views expressed in this article are the author’s own and do not necessarily reflect Al Jazeera’s editorial policy |
http://english.aljazeera.net/news/middleeast/2011/02/20112513454758210.html
Cairo protesters hold firm |
Tens of thousands in Tahrir Square demand that President Mubarak quit, as the ruling party’s top leadership resigns.Last Modified: 05 Feb 2011 19:54 GMT
|
Demonstrators are standing their ground in Cairo a day after hundreds of thousands of people gathered to call for Hosni Mubarak, the Egyptian president, to quit.The protests entered their twelfth day on Saturday, after the city’s Tahrir Square, the focal point of protests in Egypt, saw demonstrators observe a “Day of Departure” on Friday.About 10,000 pro-democracy protesters also gathered outside the main train station in Egypt’s second city, Alexandria, Al Jazeera’s correspondent there reported.The leadership of the ruling National Democratic Party (NDP) resigned en masse on Saturday, according to state television.Hossam Badrawi has been appointed the new secretary-general of the party, replacing Safwat El-Sherif, a Mubarak loyalist, in that post. Badrawi, seen by many as a liberal voice in the NDP, will also replace Gamal Mubarak, Hosni Mubarak’s son, as head of the party’s policies bureau.Frank Wisner, who has acted as an envoy for Barack Obama, the US president, by carrying a message to Mubarak, has said the Egyptian president “must stay in office to steer” a process of gathering “national consensus around the preconditions” for the way forward.PJ Crowley, the US state department’s spokesman, has said, however, that Wisner was speaking as a private citizen, and that his views did not represent those of the US government.”The views he expressed today are his own. He did not coordinate his comments with the US government,” Crowley said.Obama administration officials welcomed the resignation of Gamal Mubarak, terming it a “positive” move.Despite the continuing demonstrations and the resignations, Ahmed Shafiq, the prime minister, said stability was returning to the country and that he was confident a deal could be reached on constitutional reforms. At a news conference aired on state television, Shafiq suggested that the government was seeking to enter into talks with enough opposition representatives to isolate street protesters.
Saturday’s protests in Cairo were calm, and protesters were seen lighting campfires across the square as night drew in. With the exception of a standoff between two groups who were chanting slogans, there was no violence reported on Saturday. One of Al Jazeera’s correspondents in Cairo said there were about 10,000 people in Tahrir Square and queues of people trying to get in. About 500 people joined the protesters from the port city of Suez. Our correspondent reported that the army was “behaving as if it’s back to business as usual tomorrow [Sunday]”. He said that the military had removed checkpoints on the 6th of October bridge, allowing traffic to resume normally. “The army is still securing the square, but their agenda appears to be isolating the protesters – keeping them safe, yes, but also minimising their impact on the surrounding areas,” our correspondent said. General rejected At one point, General Hassan El-Rawani, the head of the army’s central command, entered the square and appealed to protesters to leave. They responded with chants of “We are not leaving, he [Mubarak] is leaving!”
Protest organisers have now called for a “Day of the Martyred” to be observed in honour of those who have died in the protests so far, while Copts in Egypt have called for Sunday prayers this week to be observed in Tahrir Square. Security in the square remains tight, with the military engaging in negotiations with protesters to dismantle some of the barricades that they had put up. “There is very tight security today [Saturday] because there have been all sorts of unconfirmed rumours of bombs being planted in different areas, which has caused a bit of panic,” she said. Another of our correspondents reported that soldiers had formed a line inside the square, around 100 metres beyond the museum barricade, and are separating the protesters inside the square from those manning the barricade. “If I had to guess, I’d say the plan is to limit the number of protesters who can get to the museum barricade and then disassemble it, so that the army can regain control of that entrance,” he said. “It looked like there might’ve been some altercation there; protesters were hopping over the barricades to the outside. “They’ve now formed their own human chain, facing outward, along the exterior of the barricade.” Cabinet meeting Meanwhile, state media reported that Mubarak met ministers responsible for the main economic portfolios in his new government on Saturday. The meeting included the prime minister, finance minister, oil minister and the trade and industry minister. The central bank governor also attended. On Friday, Egypt’s prosecutor-general had barred Rashid Mohammed Rashid, the former trade and industry minister, from leaving the country, and had frozen his bank accounts. The same measures was also taken against Habib al-Adly, the former interior minister, and Ahmed Ezz, a businessman. ‘Death or freedom’ Friday’s “Day of Departure” commenced after afternoon prayers, and saw huge numbers also gather in the cities of Alexandria, Mahalla and Giza.
Protests continued into the night, in defiance of a curfew that has not been observed since it was first announced last week. The newly relaxed curfew now runs from 7pm to 6am local time, according to state television. One protester in Cairo told Al Jazeera that demonstrations will continue until Mubarak steps down. “It’s either death, or freedom,” he said. Ahmed Shafiq, Egypt’s new prime minister, however, said on Friday that Mubarak would not be handing over powers to Omar Suleiman, the vice-president, before the September elections. In statements carried by the official MENA news agency, Shafiq “ruled out” an early exit for Mubarak. “We need President Mubarak to stay for legislative reasons,” he said. One of our correspondents said some people outside Tahrir Square are beginning to become angry because they are not going to work, they do not have money and shops are running out of food. “Who is going to represent [the protesters]? Who is going to lead negotiations with the government? Whoever you speak to has a different idea of what is to come because the demonstrators are a very diverse group,” she said. Speaking on Friday in Washington, Barack Obama, the US president, said it was “clear that there must be a transition process that begins now … and leads to free and fair elections”. On Saturday, Grand Mufti Sheikh Abdul Aziz bin Abdullah al-Sheikh, Saudi Arabia’s top religious authority, warned that anti-regime uprisings are “chaotic acts” aimed at “tearing .. apart” the Muslim world. Journalists detained On Saturday, authorities arrested an Al Jazeera journalist who was returning from leave in Cairo to Doha at Cairo’s international airport. He was released later in the day, along with Al Jazeera’ bureau chief in Cairo, who was detained on Friday and another journalist who was arrested three days ago.
One other Al Jazeera journalist remained in custody. On Friday, Al Jazeera’s offices in Cairo were attacked by “gangs of thugs”, according to a statement from the network. The office was burned, along with the equipment inside it. Security forces also earlier broke into the headquarters of the Muslim Brotherhood’s website and arrested 12 journalists there, Al Masry Al Youm, the country’s largest independent newspaper, and the Associated Press reported on Friday. An Egyptian journalist wounded in earlier anti-government protests has died of his injuries, his wife told Al Jazeera on Friday. Ahmed Mohammed Mahmoud, who worked with state-owned daily al-Ahram, was wounded on January 29 during anti-government protests. He is the first journalist known to have died in the unrest. Human Rights Watch, an international rights organisation, said in a statement on Friday that of more than 30 people arrested on Thursday, international activists had been released, but that Egyptian nationals remained in custody. Amnesty International, the international human rights group, meanwhile, has said that two of its employees have been missing since last Thursday. |
||||||||
Opinion |
||
Egypt and the Palestinian question |
||
The Mubarak regime has been a tool with which Israel and the US have pressured Palestinians.Abdullah Al-Arian Last Modified: 05 Feb 2011 13:50 GMT |
||
Along with the laundry list of domestic grievances expressed by Egyptian protesters calling for an end to the regime of Hosni Mubarak, the popular perception of Egypt’s foreign policy has also been a focal point of the demonstrations. Signs and chants have called on Mubarak to seek refuge in Tel Aviv, while his hastily appointed vice-president, Omar Suleiman, has been disparaged as a puppet of the US. Egypt’s widely publicised sale of natural gas to Israel at rock bottom prices has featured in many refrains emanating from the crowds. The widespread view among Egyptians that the regime has served the interests of the West has not been helped by Israel’s call for world leaders to support Mubarak, or the apparent unwillingness by American officials to give the protests their full backing. Plummeting status In the shadow of the current cries to topple the Egyptian regime, the Mubarak government has had a tough time keeping its role in international affairs out of public view. In the area where Egypt’s foreign policy apparatus has served US interests most directly, Israel’s security, the Mubarak regime’s complicity in the failure to establish a Palestinian state has become widely publicised in recent years. Its role in placing the stranglehold on the people of Gaza, in conjunction with Israel, has seen Egypt’s status in the region plummet to a level it has not reached in decades. The Palestine Papers, the leaked internal documents of the Palestinian Authority (PA) that were recently exposed by Al Jazeera, provide further confirmation of Egypt’s role in the impasse between Israeli and Palestinian negotiators. While much of the coverage of the Palestine Papers has focused on the unprecedented concessions offered by Palestinian negotiators, and how swiftly they were spurned by Israeli and American representatives, Egypt’s role as an instrument for added pressure stands out from the internal records. As the peace process broke down over the past decade, Egypt was a party to many of the discussions and central to the security arrangements made between the PA and Israel. Egyptian duplicity Throughout the documents, Suleiman in particular is singled out as the point person whom Israeli and American officials could count on to execute their agenda of dividing the Palestinian factions or pressing the PA for greater concessions. Barely a few months after the January 2006 Palestinian elections that resulted in a Hamas victory, PA leaders were already appealing for assistance in fending off their political opponents. At a meeting between leading Palestinian negotiator Saeb Erekat and US General Keith Dayton, the latter assured the Palestinians that the American administration is committed to reinforcing the PA’s Presidential Guard to maintain Mahmoud Abbas’ authority in the face of the newly elected Hamas government. In support of his pledge, Dayton referred to discussions with Suleiman, who committed Egypt, along with Jordan, to providing training and equipment, “even at their own expense”. Later in the year, as the Palestinian factions were engaged in negotiations over the formation of a unity government, a European diplomat told Erekat that the American position on unifying the Palestinians was “prematurely negative”. Erekat agreed, adding that Suleiman had also been discouraging of those efforts, saying that they would not work. In early 2007, as the siege on Gaza had crippling consequences on the lives of Palestinians, negotiators complained that Egyptian leaders were duplicitous, speaking publicly in support of allowing goods into Gaza, but in reality, “it remains blocked on the ground …. This is a general problem with the Egyptians”. An internal report from April 2007 confirms these suspicions. The Agreement on Movement and Access states: “Although there has been political agreement by Omar Suleiman and President Mubarak on allowing exports through, this agreement has never been translated into operational reality.” Conditions in Gaza only worsened in the months ahead, thanks in large part to the stranglehold imposed by Israel and Egypt. As Hamas assumed sole control of Gaza by preventing a coup attempt by US-backed PA forces, Egypt determined to seal off the border. In a February 2008 meeting between Ahmed Qurei, a high-ranking PA official, and Tzipi Livni, the then Israeli foreign minister, Qurei relayed the Egyptian position conveyed to him by their leader. “President Mubarak said they’ll close down the borders after Sunday and whoever is caught on Egyptian territories will be considered illegal.” The situation came to a stalemate in the months leading up to Israel’s December 2008 assault on Gaza that resulted in the deaths of 1,500 Palestinians, most of them civilians. As tensions were heightened, Erekat lamented to his Israeli counterpart that Suleiman was forced to cancel a meeting in the occupied territories. Amos Gilad, the director of Israeli military intelligence, speculated: “Regarding Omar Suleiman, maybe he delayed because he is afraid we will attack while he is here. It will hurt him. He will look like a collaborator.” A tool to pressure Palestinians The image of Egyptian officials as tools to pressure the Palestinians also emerges out of conversations between US and Palestinian officials. In late 2009, George Mitchell, Barack Obama’s envoy to the region, told Erekat that he had spoken with Suleiman and the two agreed that the PA could unilaterally declare new elections without any input from Hamas. Furthermore, Mitchell and Suleiman agreed that any agreement would have to permanently eradicate any Hamas presence in the West Bank, while at the same time allowing the PA to resume control of Gaza, terms Hamas was sure to reject. But as Egypt was preparing a document on how the PA should proceed, Erekat assured Mitchell that: “Abu Mazen [Mahmoud Abbas] won’t say no to whatever the Egyptians present to him”. Even when it appeared that the Egyptians were attempting to display some degree of autonomy, it became more evident in the documents that external pressure was never too far behind. Only a few weeks later, Erekat complained to US negotiators that Egypt’s latest efforts to reconcile the Palestinian factions were straying from the official line. Daniel Rubenstein, the US consul general and chief of mission in Jerusalem, responded: “I can tell you, we did put pressure on the Egyptians. I read the document. It was a disaster.” As Erekat continued to grumble about the PA’s weakened position and Egypt’s lack of cooperation, General James Jones, the US special envoy for Middle East security, abruptly ended the meeting with his words: “It’s insulting. We’ll take care of this.” Jones appeared to have lived up to his promise. Only three months later, in January 2010, US negotiator David Hale assured Erekat that in recent talks with Suleiman: “The Egyptians brought ideas similar to our thinking.” In this instance, the US appeared to put pressure on the PA to accept the latest proposals by giving the impression that the US and its allies in the region were unified in their position. Hale further added of the Egyptians: “They talked with Netanyahu and think he is serious.” ‘Egypt’s number two’
Given the critical role that Suleiman has played in advancing US and Israeli objectives, it was no surprise that Mubarak chose to appoint him as vice-president on January 29, a move rejected by protesters, but reassuring to Egypt’s Western patrons. In the leaked documents, Israeli officials were already referring to Suleiman as “Egypt’s Number Two” at a time when most observers believed that Mubarak was grooming his son to be succeed him.
Among Western policymakers, it seems Suleiman remains a popular choice to replace Mubarak, as the candidate uniquely suited to maintaining Egypt’s current foreign policy, while also addressing domestic grievances expressed by protesters. That remains a distant prospect, given the unlikelihood that the Egyptian opposition would abandon its call to determine the nation’s role in regional affairs. But it also demonstrates that, unlike Tunisia, Egypt is far too critical to US objectives in the Middle East to be left to its own devices.
Whatever the outcome in Egypt, it is clear that the recent revelations will have a dramatic impact on the settlement of the Palestinian question. Already weakened by the scandal of the Palestine Papers, Erekat may now have to do without the support of an Egyptian regime he termed, “our ally, our backbone”.
In his first interview as vice-president, Suleiman decried as “unacceptable” what he called “foreign interference” in Egypt’s current turmoil. Coming from a regime whose ability to endure through the decades is owed largely to foreign interference, the irony of those words will not be lost on the Egyptian people.
Abdullah Al-Arian is a doctoral candidate in the department of history at Georgetown University.
The views expressed in this article are the author’s own and do not necessarily reflect Al Jazeera’s editorial policy.
|
http://nos.nl/artikel/216789-gezant-vs-mubarak-voorlopig-blijven.html :
Toegevoegd: zaterdag 5 feb 2011, 17:07
Update: zaterdag 5 feb 2011, 23:05
Er is verwarring ontstaan over het standpunt van de Verenigde Staten over de positie van de Egyptische president Mubarak. Een gezant van de VS zegt dat Mubarak voorlopig moet aanblijven om leiding te geven aan de machtswisseling, maar de Amerikaanse regering zou daar anders over denken.
Minister van Buitenlandse Zaken Clinton heeft steeds gezegd dat Mubarak beter meteen kan vertrekken. Gezant Frank Wisner gaf tijdens de veiligheidsconferentie in München het advies om de president nog even aan te houden. Hij had afgelopen week een gesprek met Mubarak.
Volgens Wisner, voormalig ambassadeur in Egypte, kan Mubarak zijn eigen nalatenschap bepalen. “Hij heeft zich zestig jaar van zijn leven in dienst gesteld van zijn land. Dit is het ideale moment voor hem om de weg voorwaarts te tonen”, aldus Wisner.
Een hoge medewerker van de Amerikaanse regering heeft tegen de New York Times gezegd dat de boodschap van Wisner niet van president Obama komt. Hij zou op persoonlijke titel hebben gesproken.
Volgens NOS-correspondent Eelco Bosch van Rosenthal zijn velen het waarschijnlijk wel eens met Wisner, maar zal vanaf nu het officiële geluid weer zijn dat Mubarak meteen moet vertrekken.
Mubarak heeft inmiddels het bestuur van de Nationale Democratische Partij (NDP) vervangen. Zijn zoon Gamal, die lange tijd als zijn opvolger werd gezien, verdwijnt ook uit de partijtop.
Aanvankelijk meldden verscheidene persbureaus dat Mubarak was afgetreden als partijleider, maar die berichten werden later weer ingetrokken.
De nieuwe secretaris-generaal van de NDP is Hossam Badrawi. Hij wordt gerekend tot de gematigde vleugel van de partij.
Achter de schermen zou nu worden gesproken over wat wordt genoemd “een eervol compromis” om de crisis op te lossen. Dat zou erop neerkomen dat president Mubarak voor de vorm nog een aantal maanden aanblijft, maar intussen al zijn bevoegdheden overdraagt aan een overgangsregering.
Op het Tahrirplein in Caïro is het vandaag relatief rustig gebleven. Het leger heeft een klein deel van het plein vrijgemaakt, zodat het verkeer er weer op gang kan komen.
Voor morgen staan weer nieuwe demonstraties aangekondigd.
http://nos.nl/artikel/216880-verwarring-over-standpunt-vs.html :
Er is enige onduidelijkheid ontstaan over de positie van de VS ten aanzien van Egypte. Zaterdag zei VS-gezant Wisner dat president Mubarak voorlopig moet aanblijven om de hervormingen in gang te zetten. Buitenlandse Zaken zei dat Wisner op persoonlijke titel sprak.
Vrijdag zei president Obama dat de machtsoverdracht nu moet beginnen. Hij riep Mubarak op de juiste beslissing te nemen, zonder daarbij expliciet te zeggen dat Mubarak nu moet aftreden.
De Egyptische oppositieleider ElBaradei zegt dat het een grote tegenslag zou zijn als de VS Mubarak toestaat een overgangsregering te leiden.
Protesters in Tahrir Square are right to be sceptical despite the apparent shake-up in Egypt’s ruling party
Sunday, 6 February 2011
A demonstrator praying before soldiers yesterday
The sight of Mubarak’s delusory new Prime Minister Ahmed Shafiq telling Egyptians yesterday that things were “returning to normal” was enough to prove to the protesters in Tahrir Square – 12 days into their mass demand for the exile of the man who has ruled the country for 30 years – that the regime was made of cardboard. When the head of the army’s central command personally pleaded with the tens of thousands of pro-democracy demonstrators in the square to go home, they simply howled him down.
In his novel The Autumn of the Patriarch, Gabriel Garcia Marquez outlines the behaviour of a dictator under threat and his psychology of total denial. In his glory days, the autocrat believes he is a national hero. Faced with rebellion, he blames “foreign hands” and “hidden agendas” for this inexplicable revolt against his benevolent but absolute rule. Those fomenting the insurrection are “used and manipulated by foreign powers who hate our country”. Then – and here I use a precis of Marquez by the great Egyptian author Alaa Al-Aswany – “the dictator tries to test the limits of the engine, by doing everything except what he should do. He becomes dangerous. After that, he agrees to do anything they want him to do. Then he goes away”.
Hosni Mubarak of Egypt appears to be on the cusp of stage four – the final departure. For 30 years he was the “national hero” – participant in the 1973 war, former head of the Egyptian air force, natural successor to Gamal Abdel Nasser as well as Anwar Sadat – and then, faced with his people’s increasing fury at his dictatorial rule, his police state and his torturers and the corruption of his regime, he blamed the dark shadow of the country’s fictional enemies (al-Qa’ida, the Muslim Brotherhood, al-Jazeera, CNN, America). We may just have passed the dangerous phase.
Twenty-two lawyers were arrested by Mubarak’s state security police on Thursday – for assisting yet more civil rights lawyers who were investigating the arrest and imprisonment of more than 600 Egyptian protesters. The vicious anti-riot cops who were mercifully driven off the streets of Cairo nine days ago and the drug-addled gangs paid by them are part of the wounded and dangerous dictator’s remaining weapons. These thugs – who work directly under ministry of interior orders – are the same men now shooting at night into Tahrir Square, killing three men and wounding another 40 early on Friday morning. Mubarak’s weepy interview with Christiane Amanpour last week – in which he claimed he didn’t want to be president but had to carry on for another seven months to save Egypt from “chaos” – was the first hint that stage four was on the way.
Al-Aswany has taken to romanticising the revolution (if that is what it truly is). He has fallen into the habit of holding literary mornings before joining the insurrectionists, and last week he suggested that a revolution makes a man more honourable – just as falling in love makes a person more dignified. I suggested to him that a lot of people who fall in love spend an inordinate amount of time eliminating their rivals and that I couldn’t think of a revolution that hadn’t done the same. But his reply, that Egypt had been a liberal society since the days of Muhammad Ali Pasha and was the first Arab country (in the 19th century) to enjoy party politics, did carry conviction.
If Mubarak goes today or later this week, Egyptians will debate why it took so long to rid themselves of this tin-pot dictator. The problem was that under the autocrats – Nasser, Sadat, Mubarak and whomever Washington blesses next – the Egyptian people skipped two generations of maturity. For the first essential task of a dictator is to “infantilise” his people, to transform them into political six-year-olds, obedient to a patriarchal headmaster. They will be given fake newspapers, fake elections, fake ministers and lots of false promises. If they obey, they might even become one of the fake ministers; if they disobey, they will be beaten up in the local police station, or imprisoned in the Tora jail complex or, if persistently violent, hanged.
Only when the power of youth and technology forced this docile Egyptian population to grow up and stage its inevitable revolt did it become evident to all of these previously “infantilised” people that the government was itself composed of children, the eldest of them 83 years old. Yet, by a ghastly process of political osmosis, the dictator had for 30 years also “infantilised” his supposedly mature allies in the West. They bought the line that Mubarak alone remained the iron wall holding back the Islamic tide seeping across Egypt and the rest of the Arab world. The Muslim Brotherhood – with genuine historical roots in Egypt and every right to enter parliament in a fair election – remains the bogeyman on the lips of every news presenter, although they have not the slightest idea what it is or was.
But now the infantilisation has gone further. Lord Blair of Isfahan popped up on CNN the other night, blustering badly when asked if he would compare Mubarak with Saddam Hussein. Absolutely not, he said. Saddam had impoverished a country that once had a higher standard of living than Belgium – while Mubarak had increased Egypt’s GDP by 50 per cent in 10 years.
What Blair should have said was that Saddam killed tens of thousands of his own people while Mubarak has killed/hanged/tortured only a few thousand. But Blair’s shirt is now almost as blood-spattered as Saddam’s; so dictators, it seems, must now be judged only on their economic record. Obama went one further. Mubarak, he told us early yesterday, was “a proud man, but a great patriot”.
This was extraordinary. To make such a claim, it was necessary to believe that the massive evidence of savagery by Egypt’s state security police over 30 years, the torture and the vicious treatment of demonstrators over the past 13 days, was unknown to the dictator. Mubarak, in his elderly innocence, may have been aware of corruption and perhaps the odd “excess” – a word we are beginning to hear again in Cairo – but not of the systematic abuse of human rights, the falsity of every election.
This is the old Russian fairy tale. The tsar is a great father figure, a revered and perfect leader. It’s just that he does not know what his underlings are doing. He doesn’t realise how badly the serfs are treated. If only someone would tell him the truth, he would end injustice. The tsar’s servants, of course, connived at this.
But Mubarak was not ignorant of the injustice of his regime. He survived by repression and threats and false elections. He always had. Like Sadat. Like Nasser who – according to the testimony of one of his victims who was a friend of mine – permitted his torturers to dangle prisoners over vats of boiling faeces and gently dunk them in it. Over 30 years, successive US ambassadors have informed Mubarak of the cruelties perpetrated in his name. Occasionally, Mubarak would express surprise and once promised to end police brutality, but nothing ever changed. The tsar fully approved of what his secret policemen were doing.
Thus, when David Cameron announced that “if” the authorities were behind the violence in Egypt, it would be “absolutely unacceptable” – a threat that naturally had them shaking in their shoes – the word “if” was a lie. Cameron, unless he doesn’t bother to read the Foreign Office briefings on Mubarak, is well aware that the old man was a third-rate dictator who employed violence to stay in power.
The demonstrators in Cairo and Alexandria and Port Said, of course, are nonetheless entering a period of great fear. Their “Day of Departure” on Friday – predicated on the idea that if they really believed Mubarak would leave last week, he would somehow follow the will of the people – turned yesterday into the “Day of Disillusion”. They are now constructing a committee of economists, intellectuals, “honest” politicians to negotiate with Vice-President Omar Suleiman – without apparently realising that Suleiman is the next safe-pair-of-hands general to be approved by the Americans, that Suleiman is a ruthless man who will not hesitate to use the same state security police as Mubarak relied upon to eliminate the state’s enemies in Tahrir Square.
Betrayal always follows a successful revolution. And this may yet come to pass. The dark cynicism of the regime remains. Many pro-democracy demonstrators have noticed a strange phenomenon. In the months before the protests broke out on 25 January, a series of attacks on Coptic Christians and their churches spread across Egypt. The Pope called for the protection of Egypt’s 10 per cent Christians. The West was appalled. Mubarak blamed it all on the familiar “foreign hand”. But then after 25 January, not a hair of a Coptic head has been harmed. Why? Because the perpetrators had other violent missions to perform?
When Mubarak goes, terrible truths will be revealed. The world, as they say, waits. But none wait more attentively, more bravely, more fearfully than the young men and women in Tahrir Square. If they are truly on the edge of victory, they are safe. If they are not, there will come the midnight knock on many a door.
The key players
Hosni Mubarak
A former Egyptian air force commander who was thrust into power after Anwar Sadat’s assassination in 1982, Mubarak has proved to be a ruthless and resilient President. By combining political repression at home with close relations with the US, and relatively cordial relations with Israel, he has been able to retain Egypt’s place as a pivotal voice in the Arab world. His handling of the Egyptian economy has been less successful, however.
Ahmed Shafik
Like President Mubarak, Prime Minister Shafik’s background is in the Egyptian air force, which he at one point commanded; he has also served as aviation minister. Both his military background and his reputation for efficiency as a government minister made him an obvious choice during the reshuffle forced by the protests.
Omar Suleiman
As the head of the Mukhabarat, Egypt’s secret service, Suleiman was one of the most powerful and feared men in Egypt. He also cultivated a close relationship with the US: Mukhabarat cells became one of the destinations for terror suspects who had been “renditioned” by the CIA. As Egypt’s new Vice-President, however, he hardly represents a new face for the Mubarak regime. Reports of an assassination attempt against him last week have been denied by the Egyptian authorities.
Mohamed Elbaradei
Winner of the Nobel Peace prize, the former head of the International Atomic Energy Agency has the highest international profile of Mubarak’s potential successors. However, he still lacks a strong domestic support base in Egypt, and among the Tahrir Square protesters. It remains to be seen whether he has time to build that kind of support before Mubarak leaves.
Quotes…
“We need to get a national consensus around the pre-conditions for the next step forward. The President must stay in office to steer those changes.”Frank Wisner, US special envoy for Egypt
“There are forces at work in any society, and particularly one that is facing these kinds of challenges, that will try to derail or overtake the process to pursue their own specific agenda…. [That is] why I think it is important to support the transition process announced by the Egyptian government, actually headed by now Vice-President Omar Suleiman.” Hillary Clinton, US Secretary of State
“We need a transition of power within a constitutional framework. At this stage, we have two possible directions: either constitutional reforms or a coup d’état by the army. I don’t see another way out.”Mounir Fakhry Abdel Nour, secretary general of the liberal Wafd Party
“I don’t believe that we solve the world’s problems by flicking a switch and holding an election…. Egypt is a classic case in point.”David Cameron, speaking at security conference in Munich
“I think a very quick election at the start of a process of democratisation would be wrong…. If there is an election first, new structures of political dialogue and decision-making don’t have a chance to develop.”Angela Merkel, German Chancellor
van Closer, de website van Martijn de Koning:
Gastauteur: Egbert Harmsen
Wat vele jaren lang voor onmogelijk werd gehouden lijkt nu toch bewaarheid te worden: al decennialang heersende regimes in de Arabische wereld, allen gedomineerd paternalistische en autoritaire leidersfiguren die met hun eeuwige zitvlees op de stoel van de macht blijven en die het vaak zelfs presteren om hun zoon klaar te stomen voor hun opvolging, schudden op hun grondvesten. Ook de bevolking van Jordanië is aangestoken door deze protestkoorts, die daar zoals ook elders in de Arabische wereld het geval is, wordt aangejaagd door toenemende armoede, werkloosheid en gebrek aan vrijheid en burgerrechten. Maar hoever reikt dat Jordaanse protest nu eigenlijk en wat zijn de specifieke implicaties ervan?
Het tweeledige Jordaanse protest
Het begon op 7 januari jongstleden. In het stadje Tseiban, 60 km ten zuiden van de hoofdstad Amman, gingen dagloners de straat op om te protesteren. Tegen de prijsstijgingen. Tegen de privatiseringen die in het kader van een neoliberale regeringspolitiek zijn doorgevoerd. Tegen de overheidscorruptie. Binnen een week tijd sloegen deze protesten over naar andere kleine en middelgrote steden, zoals Karak in het zuiden en Irbid in het noorden. Sociaaleconomische eisen domineerden: er moest een nieuwe regering komen die er werkelijk toe bereid was om de massawerkloosheid, de hoge prijzen en de corruptie aan te pakken. Let wel: een nieuwe regering, in de zin van een ander kabinet. Met had het niet over regime change. Aan de top van de Jordaanse machtspiramide staat immers de koning. Deze heeft over alles het laatste woord, zou boven alle partijen staan en ook boven alle misstappen en wanbeleid van overheidsfunctionarissen, tot de minister-president aan toe.
De traditionele Jordaanse oppositie wordt gedomineerd door de uit de Moslim Broederschap voortgekomen Islamitisch Actie Front Partij (IAF), bestaat verder nog uit enkele kleine linkse en seculiere pan-Arabische partijen en daarnaast uit beroepsorganisaties. Deze groepen aarzelden aanvankelijk over zijn houding ten aanzien van de bovengenoemde protesten. Deze protesten werden immers geuit door leden van Jordaanse stammen die van oudsher zeer loyaal zijn aan het Hashemitische koningshuis en diens politiek. De traditionele Jordaanse oppositiepartijen werden door de Tunesische revolutie geïnspireerd om hun stem te verheffen, maar konden op eigen houtje relatief weinig demonstranten mobiliseren. Zij zochten daarom uiteindelijk toch aansluiting bij die nieuw ontstane Jordaanse protestbeweging met zijn sociaaleconomische eisen. Deze beweging, die dus begon in Tseiban, is bekend komen te staan onder de naam “Verandering komt eraan!”. Volgens politiek analist Muhammad Abu Ruman van het Center for Strategic Studies van Jordan University te Amman probeerden de traditionele oppositiepartijen daarmee ruimte te cre?eren voor hun eigen politieke eisen die vooral in de sfeer lagen van meer democratie en burgerrechten. Meer concreet willen zij, onder andere, een nieuwe kieswet die gebaseerd is op evenredige vertegenwoordiging (en de regimeloyale stammen niet langer bevoordeeld), vrijheid van vergadering en een gekozen premier.
De beweging “Verandering komt eraan!” en de traditionele politieke oppositie konden elkaar vinden in de eis tot aftreden van het kabinet van premier Samir Rifai omwille van de zo hoognodige “verandering”. “Verandering komt eraan!” voelt er echter niet voor om de politieke eisen van de oppositiepartijen over te nemen. Volgens het hoofd van de beweging, Mohammad Sneid, hebben de armen in Jordani? hun eigen prioriteiten, zoals het zeker stellen van voedsel en onderdak. Het zijn zulke eisen, in de sfeer van bread and butter issues, die de beweging aan de overheid wil overbrengen. “Politieke hervormingen vullen de maag immers niet”, meent Sneid. Leiders van traditionele oppositiepartijen, zoals Saeed Thiab van de Wihdat Partij en Munir Hamarneh van de Communistische partij, staan er echter op dat politieke hervormingen, zoals de instelling van een sterk en onafhankelijk parlement die de regering werkelijk controleert en daarmee corruptie tegen gaat, noodzakelijk zijn om sociaaleconomische verbeteringen te bestendigen. De Islamisten sluiten zich bij deze zienswijze aan. In de woorden van IAF-prominent Hamza Mansour, zoals geciteerd in de Engelstalige krant Jordan Times: “we want a government chosen by the majority of the Jordanian people and we want a balance of powers; we will protest until our demands are taken seriously”.
Nieuwe regering
Het verschil in visie tussen de nieuwe protestbeweging “Verandering komt eraan!” en de traditionele oppositiepartijen brengt ook meningsverschillen omtrent de vorming van een nieuwe regering met zich mee. Eerstgenoemde beweging wenst een “regering van nationale eenheid” die afrekent met het vrije marktgeoriënteerde beleid van het kabinet van Rifai. Die nieuwe regering dient de belangen van de tribale en provinciale achterban van de beweging te behartigen in plaats van die van het grote bedrijfsleven. Eerste prioriteit daarbij is een politiek van prijsbeheersing. De islamistische en de linkse oppositiepartijen, die hun aanhang vooral in de grote steden en de Palestijnse vluchtelingenkampen hebben, staan in principe niet afwijzend tegenover deze sociaaleconomische eisen van “Verandering komt eraan!”. Ze geven er echter de voorkeur aan zelf een beslissende stem in een nieuwe regering te hebben en vinden bovendien dat het vormen van een nieuwe regering weinig zin heeft zolang het Jordaanse politieke bestel niet in structurele zin veranderd in de richting van meer democratie.
Reactie van het regime
Geschrokken door de protesten heeft het regime initiatieven ontplooid om de protesten in het land te kalmeren. Zo bracht koning Abdallah II in het diepste geheim bezoeken aan arme streken in het land. Tevens riep hij het Jordaanse parlement op om sociaaleconomische en politieke hervormingen versneld door te voeren. Dit parlement ging zich vervolgens bezinnen op maatregelen om brandstofprijzen te verlagen en de transparantie bij het vaststellen van prijzen te bevorderen. Tevens word er gesproken over het opzetten van een nationaal fonds ter ondersteuning van de armen en van industrie?n die veel werkgelegenheid creëren. Salarissen van werknemers en gepensioneerden zijn verhoogd. De politie kreeg de opdracht zich te onthouden van geweld tegen demonstranten, en deelde zelfs water en vruchtensappen aan de laatstgenoemden uit. Op 1 februari jongstleden ging de koning er uiteindelijk toe over om de regering Rifai te ontslaan, naar zijn zeggen omdat dit kabinet enkel bepaalde particuliere belangen had gediend en het naliet om essentiële hervormingen door te voeren. Marouf Bakhit is nu aangewezen om premier te worden van een nieuw kabinet. Bakhit heeft een militaire achtergrond, heeft tevens een leidende rol gespeeld in het Jordaanse veiligheidsapparaat en diende van 2005 tot 2007 ook al als premier. De oppositiepartijen, de islamisten voorop, hebben geen vertrouwen in hem. Hij zou in het verleden slechts lippendienst aan politieke hervormingen hebben bewezen en in werkelijkheid iedere poging tot verdere democratisering hebben gefrustreerd. Hij wordt door islamistische leiders zelfs verantwoordelijk gehouden voor grootschalige verkiezingsfraude tijdens de parlementsverkiezingen van 2007.
“Verandering komt eraan!” is naar aanleiding van de vorming van deze nieuwe regering voorlopig gestopt met demonstraties. Het wil eerst het programma en het beleid van die regering afwachten alvorens het de protesten eventueel hervat. De traditionele oppositiepartijen, en in de eerste plaats de islamisten, willen echter doorgaan met de protesten en die nu richten tegen de nieuwe regering-Bakhit.
Een oude tweedeling
Het verschil in opvatting tussen “Verandering komt eraan!” en de traditionele oppositiepartijen weerspiegelt in hoge mate een al zeer oude tweedeling in de Jordaanse samenleving. Deze tweedeling valt in belangrijke mate samen met het onderscheid tussen de provincie en de grote stad en tot op zekere hoogte ook met die tussen autochtone Jordaanse bedoeïenenstammen en het Palestijnse bevolkingsdeel. Traditioneel worden het overheidsapparaat, de politiek en in het bijzonder het leger en het veiligheidsapparaat gedomineerd door mensen afkomstig uit bedoeïenenstammen. Onder hen bestaat er een sterk besef van loyaliteit aan het “Jordaanse vaderland” onder het gezag van het Hashemitische koningshuis. Onder de Palestijnen is er gemiddeld gesproken sprake van een veel sterkere afwijzende houding ten aanzien van de Jordaanse staat, die altijd weinig ruimte heeft geboden aan uitingen van Palestijns nationaal identiteitsbesef. De bevolking van de grotere steden van Jordani? wordt sterk door Palestijnen gedomineerd.
Palestijnen, maar ook verstedelijkte en modern opgeleide autochtone Jordani?rs hebben altijd aan de basis gestaan van oppositiebewegingen tegen het regime en zijn conservatieve en pro-westerse politiek.
In de jaren ’50 en ’60 ging het daarbij nog hoofdzakelijk om seculier pan-Arabisch nationalisme en om linkse stromingen. Lange tijd kon onvrede onder de bevolking worden afgekocht door een groeiende welvaart. Deze was in belangrijke mate het gevolg van economische steun aan Jordani? door de golfstaten en door westerse mogendheden, en van geldovermakingen naar het thuisland van Jordaanse migranten in de golfstaten. Vanaf het moment dat de olieprijzen in de jaren ’80 in een vrije val belandden was deze welvaartsgroei niet meer mogelijk en verarmden grote delen van de bevolking zelfs. Rellen die in 1989 uitbraken naar aanleiding van prijsstijgingen en bezuinigingsmaatregelen bracht de koning er uiteindelijk toe om de toenmalige regering naar huis te sturen, weer verkiezingen toe te staan en de bevolking de mogelijkheid te bieden om zijn onvrede langs democratische weg te uiten. Dit laatste mocht echter alleen gebeuren op voorwaarde dat men loyaal bleef aan Jordani? als staat en aan het gezag van het Hashemitische koningshuis. Onvrede met het regime en zijn beleid werd inmiddels vooral door de islamisten van met name de Moslim Broederschap vertolkt. Om deze islamistische invloed in te dammen werden in de loop van de jaren ‘90 burgerrechten weer in toenemende mate door het regime ingeperkt en werd het kiesstelsel aangepast. Het gevolg van die aanpassing was dat de gebieden waar de oppositie het sterkst was (de steden) ondervertegenwoordigd waren in het parlement ten gunste van de gebieden waar loyalisten woonden (rurale gebieden).
De bewoners van deze landsdelen zijn echter zeer kwetsbaar voor neoliberale economische beleidsmaatregelen op het vlak van privatisering, bezuiniging en marktwerking, aangezien zij sterk afhankelijk zijn van (werk in) de overheidssector. Dit verklaart waarom de beweging “Verandering komt eraan!”, die deze bewoners in hoge mate vertegenwoordigd, in zijn protesten de nadruk wenst te leggen op het economische beleid en minder geïnteresseerd is in democratisering van het politieke bestel. Binnen dat bestel neemt de bevolking van tribale en rurale gebieden immers tot op de dag van vandaag een bevoorrechte positie in. De islamistische en de linkse oppositie, die zijn achterban hoofdzakelijk in de politiek benadeelde grote steden heeft, wil nu juist wel streven naar democratische hervormingen.
Conclusie
De protesten in Jordani? wijken af van die in landen als Tunesi?, Egypte en Jemen aangezien men hier niet zo ver gaat om het vertrek van het staatshoofd (de koning) te eisen. De demonstranten houden zich aan de in Jordani? geldende politieke spelregel dat men hooguit op specifiek beleid van de regering kritiek zou kunnen uitoefenen, maar nooit op de monarchie zelf. In die zin lijkt er weinig nieuws onder de zon vergeleken met protesten en onlusten die zich eerder in het Hashemitische koninkrijk Jordani? hebben voorgedaan. De traditionele politieke en maatschappelijke verdeeldheid in het land, die zich weerspiegelt in enerzijds de nadruk op sociaaleconomisch protest van de beweging “Verandering komt eraan!” en anderzijds de nadruk op democratische hervormingen van de traditionele islamistische en linkse oppositie, zal de hegemonie van de Hashemitische monarchie enkel in stand helpen houden. Ondertussen blijft deze monarchie zichzelf het imago aanmeten dat het boven al deze partijen staat en de belangen en het welzijn van de gehele Jordaanse natie vertegenwoordigt. Dit imago stelt de monarchie in staat om desnoods een impopulair kabinet weg te sturen, de bevolking met wat beleidsaanpassingen te kalmeren en de eigen handen schoon te wassen. Mochten de huidige ontwikkelingen in Tunesi? en Egypte echter een structurele verandering in democratische zin gaan behelzen, dan is het niet uitgesloten dat ook Jordani? op een gegeven moment deze weg in zal slaan.
Egbert Harmsen heeft een achtergrond in Midden-Oosten- en Islamstudies en is daarbij gespecialiseerd in de Palestijnse kwestie, het Isra?lisch-Arabische conflict, sociale en politieke islam en Jordani?. In 1995 studeerde hij af op een doctoraalscriptie over de opvang en integratie van Palestijnen in Jordani? die tijdens en na de Golfcrisis en -oorlog van 1990/91 Koeweit waren ontvlucht. In 2007 promoveerde hij op een dissertatie getiteld “Islam, Civil Society and Social Work, the Case of Muslim NGOs in Jordan”. Na zijn promotie verichtte hij onderzoek naar islam en moslims in Nederland. Momenteel is hij werkzaam als Universitair Docent Midden-Oosten Studies aan de Universiteit Leiden.
http://nos.nl/artikel/216882-moslimbroederschap-gaat-gesprek-aan.html
Toegevoegd: zondag 6 feb 2011, 03:15
Update: zondag 6 feb 2011, 04:37
De Moslimbroederschap gaat toch het gesprek aan met de Egyptische regering, zo heeft de oppositiebeweging gezegd tegen persbureau Reuters.
Tot nu toe heeft de Moslimbroederschap steeds gezegd pas te willen overleggen als president Mubarak is vertrokken.
De fundamentalistische Moslimbroeders schuiven aan bij een overleg tussen vicepresident Suleiman, verschillende oppositiepartijen en intellectuelen. President Mubarak beschuldigde de Moslimbroederschap er eerder van achter de onrust te zitten in Egypte.
De groep, officieel nog altijd verboden, wil peilen in hoeverre de regering tegemoet wil komen aan de eisen van de bevolking. Ook willen ze dat er een onderzoek komt naar het geweld tegen betogers.
Achter de schermen zou er onder meer worden gesproken worden over een overgangsperiode. Vicepresident Suleiman zou dan presidentiële bevoegdheden krijgen tot aan nieuwe verkiezingen.
Intussen is er verwarring ontstaan over de positie van de Verenigde Staten ten aanzien van Egypte. De Amerikaanse gezant Wisner zei zaterdagavond dat de Egyptische president Mubarak voorlopig aan de macht moet blijven om leiding te geven aan de machtswisseling.
Enkele uren later verklaarde het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken dat Wisner niet het Amerikaanse standpunt verkondigde; Wisner sprak op persoonlijke titel, zei een woordvoerder van het Witte Huis.
http://english.aljazeera.net/programmes/rizkhan/2011/02/2011238843342531.html
The revolutionary chants on the streets of Egypt have resonated around the world, but with a popular uprising without a clear direction and an unpopular leader refusing to concede, Egypt’s future hangs in the balance.
JOIN THE DEBATE |
us your views and get your voice on the air |
On Thursday’s Riz Khan we speak with Muslim scholar Tariq Ramadan and Slovenian philosopher Slavoj Zizek about the power of popular dissent, the limits of peaceful protest and the future of Egyptian politics.
This episode aired on Thursday, February 3, 2011
Robert Kaplan is een van Amerika’s meest vooraanstaande publicisten over ontwikkelingen in de wereldpolitiek. Hij is een veel geciteerd schrijver die de beleidsmakers in het Witte Huis en het Pentagon goed volgen en wiens ideeën en opvattingen ingang vinden bij diverse presidenten van de VS. Onlangs publiceerde hij een nieuw boek Moesson, over de politieke en economische opkomst van landen rond de Indische Oceaan. Kaplan woonde jaren in het Midden Oosten. Vanzelfsprekend staat hij ook stil bij de recente gebeurtenissen in Egypte.
http://www.vpro.nl/programma/buitenhof/afleveringen/44444453/items/44445729/media/44445998/
Afshin Ellian in Brandpunt
Een gesprek met Afshin Ellian over zijn eigen herinneringen aan de Iraanse revolutie van 1979. Ellian is hier genuanceerder dan wat hij normaalgesproken in zijn columns en televisieoptredens is. De vrees van Ellian is wat mij betreft begrijpelijk, gezien wat er in Iran is gebeurd. Toch kun je je afvragen of de geschiedenis zich gaat herhalen. Dat gebeurt immers vrijwel nooit. Maar zeker interessant om te bekijken:
http://brandpunt.kro.nl/uitzendingen/2011-02-06/
Het onderstaande artikel van de site van Al-Jazeera English, gaat over dezelfde thematiek:
Opinion |
||
The shaping of a New World Order |
||
If the revolutions of 2011 succeed, they will force the creation of a very different regional and world system.Mark LeVine Last Modified: 06 Feb 2011 15:07 GMT
|
||
I remember the images well, even though I was too young to understand their political significance. But they were visceral, those photos in the New York Times from Tehran in the midst of its revolutionary moment in late 1978 and early 1979. Not merely exuberance jumped from the page, but also anger; anger fuelled by an intensity of religious fervour that seemed so alien as to emanate from another planet to a “normal” pre-teen American boy being shown the newspaper by his father over breakfast. Many commentators are comparing Egypt to Iran of 32 years ago, mostly to warn of the risks of the country descending into some sort of Islamist dictatorship that would tear up the peace treaty with Israel, engage in anti-American policies, and deprive women and minorities of their rights (as if they had so many rights under the Mubarak dictatorship). I write this on February 2, the precise anniversary of Khomeini’s return to Tehran from exile. It’s clear that, while religion is a crucial foundation of Egyptian identity and Mubarak’s level of corruption and brutality could give the Shah a run for his money, the situations are radically different on the ground. A most modern and insane revolt The following description, I believe, sums up what Egypt faces today as well as, if not better, than most: “It is not a revolution, not in the literal sense of the term, not a way of standing up and straightening things out. It is the insurrection of men with bare hands who want to lift the fearful weight, the weight of the entire world order that bears down on each of us – but more specifically on them, these … workers and peasants at the frontiers of empires. It is perhaps the first great insurrection against global systems, the form of revolt that is the most modern and the most insane. One can understand the difficulties facing the politicians. They outline solutions, which are easier to find than people say … All of them are based on the elimination of the [president]. What is it that the people want? Do they really want nothing more? Everybody is quite aware that they want something completely different. This is why the politicians hesitate to offer them simply that, which is why the situation is at an impasse. Indeed, what place can be given, within the calculations of politics, to such a movement, to a movement through which blows the breath of a religion that speaks less of the hereafter than of the transfiguration of this world?” The thing is, it was offered not by some astute commentator of the current moment, but rather by the legendary French philosopher Michel Foucault, after his return from Iran, where he witnessed firsthand the intensity of the revolution which, in late 1978, before Khomeini’s return, really did seem to herald the dawn of a new era. Foucault was roundly criticised by many people after Khomeini hijacked the revolution for not seeing the writing on the wall. But the reality was that, in those heady days where the shackles of oppression were literally being shattered, the writing was not on the wall. Foucault understood that it was precisely a form of “insanity” that was necessary to risk everything for freedom, not just against one’s government, but against the global system that has nuzzled him in its bosom for so long. What was clear, however, was that the powers that most supported the Shah, including the US, dawdled on throwing their support behind the masses who were toppling him. While this is by no means the principal reason for Khomeini’s successful hijacking of the revolution, it certainly played an important role in the rise of a militantly anti-American government social force, with disastrous results. While Obama’s rhetoric moved more quickly towards the Egyptian people than did President Carter’s towards Iranians three decades ago, his refusal to call for Mubarak’s immediate resignation raises suspicion that, in the end, the US would be satisfied if Mubarak was able to ride out the protests and engineer a “democratic” transition that left American interests largely intact. The breath of religion Foucault was also right to assign such a powerful role to religion in the burgeoning revolutionary moment – and he experienced what he called a “political spirituality”, But, of course, religion can be defined in so many ways. The protestant theologian Paul Tillich wonderfully described it as encompassing whatever was of “ultimate concern” to a person or people. And today, clearly, most every Egyptian has gotten religion from this perspective. So many people, including Egypt’s leaders, have used the threat of a Muslim Brotherhood takeover to justify continued dictatorship, with Iran as the historical example to justify such arguments. But the comparison is plagued by historical differences. The Brotherhood has no leader of Khomeini’s stature and foreswore violence decades ago. Nor is there a culture of violent martyrdom ready to be actualised by legions of young men, as occurred with the Islamic Revolution. Rather than trying to take over the movement, which clearly would never have been accepted – even if its leaders wanted to seize the moment, the Brotherhood is very much playing catch up with the evolving situation and has so far worked within the rather ad hoc leadership of the protests. But it is equally clear that religion is a crucial component of the unfolding dynamic. Indeed, perhaps the iconic photo of the revolution is one of throngs of people in Tahrir Square bowed in prayers, literally surrounding a group of tanks sent there to assert the government’s authority. This is a radically different image of Islam than most people – in the Muslim world as much as in the West – are used to seeing: Islam taking on state violence through militant peaceful protest; peaceful jihad (although it is one that has occurred innumerable times around the Muslim world, just at a smaller scale and without the world’s press there to capture it). Such imagery, and its significance, is a natural extension of the symbolism of Mohamed Bouazizi’s self-immolation, an act of jihad that profoundly challenges the extroverted violence of the jihadis and militants who for decades, and especially since 9/11, have dominated the public perception of Islam as a form of political spirituality. Needless to say, the latest images – of civil war inside Tahrir Square – will immediately displace these other images. Moreover, if the violence continues and some Egyptian protesters lose their discipline and start engaging in their own premeditated violence against the regime and its many tentacles, there is little doubt their doing so will be offered as “proof” that the protests are both violent and organised by the Muslim Brotherhood or other “Islamists”. A greater threat than al-Qa’eda As this dynamic of nonviolent resistance against entrenched regime violence plays out, it is worth noting that so far, Osama bin Laden and his Egyptian deputy, Ayman Al-Zawahiri, have had little – if anything – of substance to say about the revolution in Egypt. What they’ve failed to ignite with an ideology of a return to a mythical and pure beginning – and a strategy of human bombs, IEDs, and planes turned into missiles – a disciplined, forward-thinking yet amorphous group of young activists and their more experienced comrades, “secular” and “religious” together (to the extent these terms are even relevant anymore), have succeeded in setting a fire with a universal discourse of freedom, democracy and human values – and a strategy of increasingly calibrated chaos aimed at uprooting one of the world’s longest serving dictators. As one chant in Egypt put it succinctly, playing on the longstanding chants of Islamists that “Islam is the solution”, with protesters shouting: “Tunisia is the solution.” For those who don’t understand why President Obama and his European allies are having such a hard time siding with Egypt’s forces of democracy, the reason is that the amalgam of social and political forces behind the revolutions in Tunisia, Egypt today – and who knows where tomorrow – actually constitute a far greater threat to the “global system” al-Qa’eda has pledged to destroy than the jihadis roaming the badlands of Afghanistan, Pakistan, or Yemen. Mad as hell Whether Islamist or secularist, any government of “of the people” will turn against the neoliberal economic policies that have enriched regional elites while forcing half or more of the population to live below the $2 per day poverty line. They will refuse to follow the US or Europe’s lead in the war on terror if it means the continued large scale presence of foreign troops on the region’s soil. They will no longer turn a blind eye, or even support, Israel’s occupation and siege across the Occupied Palestinian territories. They will most likely shirk from spending a huge percentage of their national income on bloated militaries and weapons systems that serve to enrich western defence companies and prop up autocratic governments, rather than bringing stability and peace to their countries – and the region as a whole. They will seek, as China, India and other emerging powers have done, to move the centre of global economic gravity towards their region, whose educated and cheap work forces will further challenge the more expensive but equally stressed workforces of Europe and the United States. In short, if the revolutions of 2011 succeed, they will force the creation of a very different regional and world system than the one that has dominated the global political economy for decades, especially since the fall of communism. This system could bring the peace and relative equality that has so long been missing globally – but it will do so in good measure by further eroding the position of the United States and other “developed” or “mature” economies. If Obama, Sarkozy, Merkel and their colleagues don’t figure out a way to live with this scenario, while supporting the political and human rights of the peoples of the Middle East and North Africa, they will wind up with an adversary far more cunning and powerful than al-Qa’eda could ever hope to be: more than 300 million newly empowered Arabs who are mad as hell and are not going to take it any more. Mark LeVine is a professor of history at UC Irvine and senior visiting researcher at the Centre for Middle Eastern Studies at Lund University in Sweden. His most recent books are Heavy Metal Islam (Random House) and Impossible Peace: Israel/Palestine Since 1989 (Zed Books). The views expressed in this article are the author’s own and do not necessarily reflect Al Jazeera’s editorial policy. http://english.aljazeera.net/indepth/opinion/2011/02/20112611181593381.html |
http://english.aljazeera.net/news/middleeast/2011/02/201126194730350605.html
A month ago most Americans could not have picked Hosni Mubarak out of a police lineup. American foreign policy, even in Afghanistan, was all but invisible throughout the 2010 election season. Foreign aid is the only federal budget line that a clear-cut majority of Americans says should be cut. And so now — as the world’s most unstable neighborhood explodes before our eyes — does anyone seriously believe that most Americans are up to speed? Our government may be scrambling, but that’s nothing compared to its constituents. After a near-decade of fighting wars in the Arab world, we can still barely distinguish Sunni from Shia.
Perhaps the most revealing window into America’s media-fed isolation from this crisis — small an example as it may seem — is the default assumption that the Egyptian uprising, like every other paroxysm in the region since the Green Revolution in Iran 18 months ago, must be powered by the twin American-born phenomena of Twitter and Facebook. Television news — at once threatened by the power of the Internet and fearful of appearing unhip — can’t get enough of this cliché.
Three days after riot police first used tear gas and water hoses to chase away crowds in Tahrir Square, CNN’s new prime-time headliner, Piers Morgan, declared that “the use of social media” was “the most fascinating aspect of this whole revolution.” On MSNBC that same night, Lawrence O’Donnell interviewed a teacher who had spent a year at the American school in Cairo. “They are all on Facebook,” she said of her former fifth-grade students. The fact that a sampling of fifth graders in the American school might be unrepresentative of, and wholly irrelevant to, the events unfolding in the streets of Cairo never entered the equation.
The social networking hype eventually had to subside for a simple reason: The Egyptian government pulled the plug on its four main Internet providers and yet the revolution only got stronger. “Let’s get a reality check here,” said Jim Clancy, a CNN International anchor, who broke through the bloviation on Jan. 29 by noting that the biggest demonstrations to date occurred on a day when the Internet was down. “There wasn’t any Twitter. There wasn’t any Facebook,” he said. No less exasperated was another knowledgeable on-the-scene journalist, Richard Engel, who set the record straight on MSNBC in a satellite hook-up with Rachel Maddow. “This didn’t have anything to do with Twitter and Facebook,” he said. “This had to do with people’s dignity, people’s pride. People are not able to feed their families.”
No one would deny that social media do play a role in organizing, publicizing and empowering participants in political movements in the Middle East and elsewhere. But as Malcolm Gladwell wrote on The New Yorker’s Web site last week, “surely the least interesting fact” about the Egyptian protesters is that some of them “may (or may not) have at one point or another employed some of the tools of the new media to communicate with one another.” What’s important is “why they were driven to do it in the first place” — starting with the issues of human dignity and crushing poverty that Engel was trying to shove back to center stage.
Among cyber-intellectuals in America, a fascinating debate has broken out about whether social media can do as much harm as good in totalitarian states like Egypt. In his fiercely argued new book, “The Net Delusion,” Evgeny Morozov, a young scholar who was born in Belarus, challenges the conventional wisdom of what he calls “cyber-utopianism.” Among other mischievous facts, he reports that there were only 19,235 registered Twitter accounts in Iran (0.027 percent of the population) on the eve of what many American pundits rebranded its “Twitter Revolution.” More damning, Morozov also demonstrates how the digital tools so useful to citizens in a free society can be co-opted by tech-savvy dictators, police states and garden-variety autocrats to spread propaganda and to track (and arrest) conveniently networked dissidents, from Iran to Venezuela. Hugo Chávez first vilified Twitter as a “conspiracy,” but now has 1.2 million followers imbibing his self-sanctifying Tweets.
This provocative debate isn’t even being acknowledged in most American coverage of the Internet’s role in the current uprisings. The talking-head invocations of Twitter and Facebook instead take the form of implicit, simplistic Western chauvinism. How fabulous that two great American digital innovations can rescue the downtrodden, unwashed masses. That is indeed impressive if no one points out that, even in the case of the young and relatively wired populace of Egypt, only some 20 percent of those masses have Internet access.
That we often don’t know as much about the people in these countries as we do about their Tweets is a testament to the cutbacks in foreign coverage at many news organizations — and perhaps also to our own desire to escape a war zone that has for so long sapped American energy, resources and patience. We see the Middle East on television only when it flares up and then generally in medium or long shot. But there actually is an English-language cable channel — Al Jazeera English — that blankets the region with bureaus and that could have been illuminating Arab life and politics for American audiences since 2006, when it was established as an editorially separate sister channel to its Qatar-based namesake.
Al Jazeera English, run by a 35-year veteran of the Canadian Broadcasting Company, is routinely available in Israel and Canada. It provided coverage of the 2009 Gaza war and this year’s Tunisian revolt when no other television networks would or could. Yet in America, it can be found only in Washington, D.C., and on small cable systems in Ohio and Vermont. None of the biggest American cable and satellite companies — Comcast, DirecTV and Time Warner — offer it.
The noxious domestic political atmosphere fostering this near-blackout is obvious to all. It was made vivid last week when Bill O’Reilly of Fox News went on a tear about how Al Jazeera English is “anti-American.” This is the same “We report, you decide” Fox News that last week broke away from Cairo just as the confrontations turned violent so that viewers could watch Rupert Murdoch promote his new tablet news product at a publicity event at the Guggenheim Museum in New York.
Unable to watch Al Jazeera English, and ravenous for comprehensive and sophisticated 24/7 television coverage of the Middle East otherwise unavailable on television, millions of Americans last week tracked down the network’s Internet stream on their computers. Such was the work-around required by the censorship practiced by America’s corporate gatekeepers. You’d almost think these news-starved Americans were Iron Curtain citizens clandestinely trying to pull in the jammed Voice of America signal in the 1950s — or Egyptians desperately seeking Al Jazeera after Mubarak disrupted its signal last week.
The consequence of a decade’s worth of indiscriminate demonization of Arabs in America — and of the low quotient of comprehensive adult news coverage that might have helped counter it — is the steady rise in Islamophobia. The “Ground Zero” mosque melee has given way to battles over mosques as far removed from Lower Manhattan as California. Soon to come is a national witch hunt — Congressional hearings called by Representative Peter King of New York — into the “radicalization of the American Muslim community.” Given the disconnect between America and the Arab world, it’s no wonder that Americans are invested in the fights for freedom in Egypt and its neighboring dictatorships only up to a point. We’ve been inculcated to assume that whoever comes out on top is ipso facto a jihadist.
This week brings the release of Donald Rumsfeld’s memoir. The eighth anniversary of the invasion of Iraq is to follow. As we took in last week’s fiery video from Cairo — mesmerizing and yet populated by mostly anonymous extras we don’t understand and don’t know — it was hard not to flash back to those glory days of “Shock and Awe.” Those bombardments too were spectacular to watch from a safe distance — no Iraqi faces, voices or bodies cluttered up the shots. We lulled ourselves into believing that democracy and other good things were soon to come. It took months, even years, for us to learn the hard way that in truth we really had no idea what was going on.
London Review of Books 5 February 2011
Popular uprisings are clarifying events, and so it is with the revolt in Egypt. The Mubarak regime – or some post-Mubarak continuation of it – may survive this challenge, but the illusions that have held it in place have crumbled. The protests in Tahrir Square are a message not only to Mubarak and the military regime that has ruled Egypt since the Free Officers coup of 1952; they are a message to all the region’s autocrats, particularly those supported by the West, and to Washington and Tel Aviv, which, after spending years lamenting the lack of democracy in the Muslim world, have responded with a mixture of trepidation, fear and hostility to the emergence of a pro-democracy movement in the Arab world’s largest country. If these are the ‘birth pangs of a new Middle East’, they are very different from those Condoleezza Rice claimed to discern during Israel’s war on Lebanon in the summer of 2006.
The first illusion to crumble was the myth of Egyptian passivity, a myth that had exerted a powerful hold over Egyptians. ‘We’re all just waiting for someone to do the job for us,’ an Egyptian journalist said to me when I reported from Cairo last year (LRB, 27 May 2010); despite the proliferation of social movements since the 1970s, the notion of a mass revolt against the regime was inconceivable to her. When Galal Amin, a popular Egyptian sociologist, remarked that ‘Egyptians are not a revolutionary nation’ in a recent al-Jazeera documentary, few would have disagreed. And until the Day of Rage on 25 January many Egyptians – including a number of liberal reformers – would have resigned themselves to a caretaker regime led by the intelligence chief, Omar Suleiman, if only to save themselves from the president’s son Gamal Mubarak. The first to be surprised by the uprising were the Egyptians themselves, who – in the lyrical early days of the revolt, culminating in the ‘million-man march’ on Tahrir Square on 1 February – discovered that they were capable of taking matters into their own hands, of overcoming their fear of the police and collectively organising against the regime. And as they acquired a thrilling sense of their own power, they would settle only for the regime’s removal.
verder lezen op http://www.lrb.co.uk/2011/02/05/adam-shatz/after-mubarak
“They Want to Abort This Revolution, But We Will Win”: Interview with Nawal El Saadawi
by Amy Goodman
Amy Goodman: Your feelings today in the midst of this popular rebellion against the Mubarak regime, calling on Mubarak to leave? Do you agree?
Nawal El Saadawi: We are in the streets every day, people, children, old people, including myself. I am now 80 years of age, suffering of this regime for half a century. And you remember, Mubarak is the continuation of Sadat. And both Sadat and Mubarak, you know, their regime worked against the people, men and women. And they created this gap between the poor and rich. They brought the so-called business class to govern us. Egypt became an American colony. And we are dominated by the U.S. and Israel. And 80 million people, men and women, have no say in the country.
. . . [People] told Mubarak to go. He should have gone, if he respects the will of the people. That’s democracy. Because what’s democracy? It’s to respect the will of the people. The people govern themselves. So, really, we are happy.
But what I would like to tell you: the U.S. government, with Israel and Saudi Arabia and some other powers outside the country and inside the country, they want to abort this revolution. And they are creating rumors that, you know, Egypt is going to be ruined, to be robbed, and they are also preventing — we don’t have bread now, and the shops are using this to raise the price. So they are trying to frighten us. They have two strategies: to frighten the people, so we say, “Oh, we need security, we need Mubarak,” because people are living in fear. When I go to the streets, there is no fear, you know, but when I stay at home and listen to the media, I feel, “What’s going to happen?” But when I go to the streets, to Midan Tahrir, and see the people, the young people, the old people, the men, I feel secure, and I believe that the revolution succeeded. So, they are trying to abort the power outside and inside. But we will win.
Amy Goodman: And Nawal El Saadawi, you often hear in the United States, “Is this going to be like the Iranian Revolution?” not talking about throwing out the dictator so much, but a fundamentalist revolution. Your response? Nawal?
Nawal El Saadawi: They are frightening us by the Ikhwan Muslimin . . . they tried for years to tell us that “Who protects us from the fundamentalists, like Khomeini and Iraq? It’s Mubarak.” You know, and this is not true. This revolution, the young people who started the revolution and who are continuing to protect it, they are not political, ordinary young men and women. They don’t belong to the right or the left, or Muslim. There was not a single Islamic religious slogan in the streets. Not one. They were shouting for justice, equality, freedom, and that Mubarak and his regime should go, and we need to change the system and bring people who are honest. Egypt is living in corruption, false elections, oppression of women, of young people, unemployment. So the revolution came. It was too late. This revolution is too late, but anyway, it came. So —
Amy Goodman: Nawal El Saadawi, you have been arrested how many times under previous regimes?
Nawal El Saadawi: Sadat. Sadat put me in prison only. But I came out from prison with bars to a prison with no bars. I am living in Cairo in exile. I am censored. I cannot write in Al-Ahram or the big media. I write only one article every Tuesday in Al-Masry Al-Youm.
Amy Goodman: And we only have 30 seconds, but I wanted to ask you about the role of women in this rebellion, women and girls.
Nawal El Saadawi: Women and girls are beside boys in the streets. They are — and we are — calling for justice, freedom and equality, and real democracy and a new constitution, no discrimination between men and women, no discrimination between Muslims and Christians, to change the system, to change the people who are governing us, the system and the people, and to have a real democracy. That’s what women are saying and what men are saying.
Twee verschillende beelden uit Tunesië, al hadden ze ook uit Egypte kunnen komen (althans, zoals het er nu voor staat). In Tunesië en tot nu toe ook in Egypte lijkt het leger, althans de gewone soldaten, de demonstranten (passief) te steunen, terwijl de politie en andere veiligheidsdiensten het zittende regime verdedigen.
Nu in Tunesië het regime van Zine el Abidine Ben Ali door een volksopstand is verdreven, komen in Egypte, maar ook elders (zelfs in Jemen), de Arabische massa’s in beweging tegen hun veelal dictatoriale regimes. Wellicht is het te vroeg om conclusies te trekken of om deze ontwikkelingen te plaatsen, maar lijkt er in ieder geval wel op dat er, op verschillende plaatsen in de Arabische wereld, elementen uit het volk in werking treden die een eind willen maken aan de dictatuur en de corruptie en meer vrijheden opeisen. Tot nu toe ziet het er naar uit dat er sprake is van een grassroots beweging, niet van bepaalde politieke partijen, de moslimbroederschap, of door het buitenland aangestuurde krachten. Maar omdat het nog te vroeg is om er iets zinnigs over te zeggen, is het wellicht zinvoller om de ontwikkelingen gewoon te volgen en te registreren. Daarom hieronder een aantal artikelen, fragmenten uit artikelen, of links naar interessant materiaal. Naarmate de ontwikkelingen verder gaan, zal het materiaal worden aangevuld.
Laten we hopen dat alles de goede kant op gaat en dat de wanhopige zelfmoord van Mohamed Bouazizi niet voor niets is geweest. Hetzelfde geldt voor de dood van Khaled Said, die nu het icoon is geworden van de demonstranten in Egypte. In die zin zijn zij het symbool geworden van de stormachtige ontwikkelingen die zich op dit moment voltrekken. In Tunesië is er in ieder geval veel gebeurd. Het is afwachten hoe de zaken elders gaan verlopen.
Voor de nieuwste ontwikkelingen, bekijk hieronder:
klik op bovenstaand logo
Hieronder een serie artikelen of links naar bijdragen (nationaal en internationaal), die ik, om verschillende redenen, de moeite waard vind. Het materiaal zal waarschijnlijk dagelijks worden aangevuld
“Ik begrijp jullie nu.” Een zichtbaar aangedane Zine el Abidine Ben Ali, de Tunesische Gerhard Schröder, wiens haren met de jaren almaar zwarter werden, begrijpt na 23 jaar tirannie eindelijk wat de mensen willen. Hij heeft daarom maar meteen het vliegtuig gepakt en het land verlaten.
In 1987 kwam hij via een staatsgreep aan de macht. Hij verdreef de 84 jarige Habib Bourguiba die het land al sinds de jaren 50 leidde en die sterk Westers georiënteerd was en uiterst seculier. Zo werden Tunesiërs aangemoedigd niet te vasten tijdens de ramadan. Bourguiba voerde hervormingen door en moderniseerde het land, maar ook hij kon geen afstand nemen van de macht en werd voor het leven benoemd tot hij in 1987 door Zine el Abidine werd verstoten en onder huisarrest geplaatst tot zijn dood in 2000. Tijdens zijn leiderschap werkte Bourguiba aan een decadent familiemausoleum waar hij na zijn dood is bijgezet.
Nu, 23 jaar later, is de man die zich als een verlosser presenteerde dan verdreven. Door het volk.
In alle jaren dat ik de Arabische media en ontwikkelingen bijhoud, was Tunesië het minst toegankelijke land. De binnenlandse kranten hadden elke dag weer Zinedine als hoofdnieuws en betrouwbaar nieuws vinden was lastig. Afgelopen jaar kwam ik af en toe een bericht tegen over een journalist in hechtenis of de onderdrukking, maar het was minimaal.
Verder lezen op http://www.frontaalnaakt.nl/archives/tunesie.html
The Independent, Wednesday, 26 January 2011: http://www.independent.co.uk/opinion/commentators/fisk/robert-fisk-a-new-truth-dawns-on-the-arab-world-2194488.html
The Palestine Papers are as damning as the Balfour Declaration. The Palestinian “Authority” – one has to put this word in quotation marks – was prepared, and is prepared to give up the “right of return” of perhaps seven million refugees to what is now Israel for a “state” that may be only 10 per cent (at most) of British mandate Palestine. And as these dreadful papers are revealed, the Egyptian people are calling for the downfall of President Mubarak, and the Lebanese are appointing a prime minister who will supply the Hezbollah. Rarely has the Arab world seen anything like this. To start with the Palestine Papers, it is clear that the representatives of the Palestinian people were ready to destroy any hope of the refugees going home.
It will be – and is – an outrage for the Palestinians to learn how their representatives have turned their backs on them. There is no way in which, in the light of the Palestine Papers, these people can believe in their own rights. They have seen on film and on paper that they will not go back. But across the Arab world – and this does not mean the Muslim world – there is now an understanding of truth that there has not been before. It is not possible any more, for the people of the Arab world to lie to each other. The lies are finished. The words of their leaders – which are, unfortunately, our own words – have finished. It is we who have led them into this demise. It is we who have told them these lies. And we cannot recreate them any more. In Egypt, we British loved democracy. We encouraged democracy in Egypt – until the Egyptians decided that they wanted an end to the monarchy. Then we put them in prison. Then we wanted more democracy. It was the same old story. Just as we wanted Palestinians to enjoy democracy, providing they voted for the right people, we wanted the Egyptians to love our democratic life. Now, in Lebanon, it appears that Lebanese “democracy” must take its place. And we don’t like it. We want the Lebanese, of course, to support the people who we love, the Sunni Muslim supporters of Rafiq Hariri, whose assassination – we rightly believe – was orchestrated by the Syrians. And now we have, on the streets of Beirut, the burning of cars and the violence against government. And so where are we going? Could it be, perhaps, that the Arab world is going to choose its own leaders? Could it be that we are going to see a new Arab world which is not controlled by the West? When Tunisia announced that it was free, Mrs Hillary Clinton was silent. It was the crackpot President of Iran who said that he was happy to see a free country. Why was this? In Egypt, the future of Hosni Mubarak looks ever more distressing. His son, may well be his chosen successor. But there is only one Caliphate in the Muslim world, and that is Syria. Hosni’s son is not the man who Egyptians want. He is a lightweight businessman who may – or may not – be able to rescue Egypt from its own corruption. Hosni Mubarak’s security commander, a certain Mr Suleiman who is very ill, may not be the man. And all the while, across the Middle East, we are waiting to see the downfall of America’s friends. In Egypt, Mr Mubarak must be wondering where he flies to. In Lebanon, America’s friends are collapsing. This is the end of the Democrats’ world in the Arab Middle East. We do not know what comes next. Perhaps only history can answer this question.
The popular uprising in Tunisia has surprised many — Western observers, theArab elites, and even those who have generated this remarkable episode. Thesurprise seems justified. How could one imagine that a campaign of ordinaryTunisians in just over one month would topple a dictator who presided over apolice state for 23 years? This is a region where the life expectancy of‘presidencies’ match only the ‘eternal’ rule of its sheiks, kings, andAyatollahs who bank on oil and political rent (western protection) to hang ontotheir power and subjugate their people. But the wonder about the Jasminerevolution — and the subsequent mass protests in Algeria, Yemen, Jordan, andmore spectacularly in Egypt’s numerous cities on Jan. 25, 2011 — also comesfrom a common mistrust among the Arab elites and their outside allies about theso called ‘Arab street’ — one that is simultaneously feared and pitied for its‘dangerous irrationality’ and ‘deplorable apathy.’
But history gives us a more complex picture. Neither ‘irrational’ and proneto riots nor ‘apathetic’ and ‘dead,’ the Arab street conveys collectivesentiments and dissent expressed by diverse constituencies who possess few orno effective institutional channels to express discontent. The result is astreet politics where Arabs nonetheless find ways to express their views andinterests. Today the Arab street is shifting. With new players and meansof communication, it may usher some far reaching changes in the region’spolitics. Verder lezen op: http://mideast.foreignpolicy.com/posts/2011/01/26/a_new_arab_street
Asef Bayat is Professor of Sociology and Middle East Studies at theUniversity of Illinois, Urbana-Champaign. He is the co-author of “BeingYoung and Muslim“ (Oxford University Press, 2010) and author of “Lifeas Politics: How Ordinary People Change the Middle East“ (StanfordUniversity press, 2010).
http://english.aljazeera.net/indepth/features/2011/01/2011126121815985483.html
The tragic life of a street vendor |
|||||||
Al Jazeera travels to the birthplace of Tunisia’s uprising and speaks to Mohamed Bouazizi’s family.Yasmine Ryan Last Modified: 20 Jan 2011 15:00 GMT
|
|||||||
In a country where officials have little concern for the rights of citizens, there was nothing extraordinary about humiliating a young man trying to sell fruit and vegetables to support his family. Yet when Mohamed Bouazizi poured inflammable liquid over his body and set himself alight outside the local municipal office, his act of protest cemented a revolt that would ultimately end President Zine El Abidine Ben Ali’s 23-year-rule. Local police officers had been picking on Bouazizi for years, ever since he was a child. For his family, there is some comfort that their personal loss has had such stunning political consequences. “I don’t want Mohamed’s death to be wasted,” Menobia Bouazizi, his mother, said. “Mohamed was the key to this revolt.” Simple, troubled life Mohamed Bouazizi was 10 years old when he became the main provider for his family, selling fresh produce in the local market. He stayed in high school long enough to sit his baccalaureate exam, but did not graduate. (He never attended university, contrary to what many news organisations have reported). Bouazizi’s father died when he was three years old. His elder brother lives away from the family, in Sfax. Though his mother remarried, her second husband suffers from poor health and is unable to find regular work.
“He didn’t expect to study, because we didn’t have the money,” his mother said. At age of 19, Mohamed halted his studies in order to work fulltime, to help offer his five younger siblings the chance to stay in school. “My sister was the one in university and he would pay for her,” Samya Bouazizi, one of his sisters, said. “And I am still a student and he would spend money on me.” He applied to join the army, but was refused, as were other successive job applications. With his family dependant on him, there were few options other than to continue going to market. By all accounts, Bouazizi, just 26 when he died earlier this month, was honest and hardworking. Every day, he would take his wooden cart to the supermarket and load it would fruit and vegetables. Then he would walk it more than two kilometres to the local souk. Police abuse And nearly everyday, he was bullied by local police officers. “Since he was a child, they were mistreating him. He was used to it,” Hajlaoui Jaafer, a close friend of Bouazizi, said. “I saw him humiliated.”
The abuse took many forms. Mostly, it was the type of petty bureaucratic tyranny that many in the region know all too well. Police would confiscate his scales and his produce, or fine him for running a stall without a permit. Six months before his attempted suicide, police sent a fine for 400 dinars ($280) to his house – the equivalent of two months of earnings. The harassment finally became too much for the young man on December 17. That morning, it became physical. A policewoman confronted him on the way to market. She returned to take his scales from him, but Bouazizi refused to hand them over. They swore at each other, the policewoman slapped him and, with the help of her colleagues, forced him to the ground. The officers took away his produce and his scale. Publically humiliated, Bouazizi tried to seek recourse. He went to the local municipality building and demanded to a meeting with an official. He was told it would not be possible and that the official was in a meeting. “It’s the type of lie we’re used to hearing,” said his friend. Protest of last resort With no official wiling to hear his grievances, the young man brought paint fuel, returned to the street outside the building, and set himself on fire. For Mohamed’s mother, her son’s suicide was motivated not by poverty but because he had been humiliated. “It got to him deep inside, it hurt his pride,” she said, referring to the police’s harassment of her son. The uprising that followed came quick and fast. From Sidi Bouzid it spread to Kasserine, Thala, Menzel Bouzaiene. Tunisians of every age, class and profession joined the revolution. In the beginning, however, the outrage was intensely personal. “What really gave fire to the revolution was that Mohamed was a very well-known and popular man. He would give free fruit and vegetables to very poor families,” Jaafer said.
It took Ben Ali nearly two weeks to visit Mohamed Bouazizi’s bedside at the hospital in Ben Arous. For many observers, the official photo of the president looking down on the bandaged young man had a different symbolism from what Ben Ali had probably intended. Menobia Bouazizi said the former president was wrong not to meet with her son sooner, and that when Ben Ali finally did reach out to her family, it was too late – both to save her son, and to save his presidency. He received members of the Bouazizi family in his offices, but for Menobia Bouazizi, the meeting rang hollow. “The invite to the presidential palace came very late,” she said. “We are sure that the president only made the invitation to try to derail the revolution.” “I went there as a mother and a citizen to ask for justice for my son.” “The president promised he would do everything he could to save our son, even to have him sent to France for treatment.” The president never delivered on his promises to her family, Menobia Bouazizi said. Contagious uprising But by the time Menobia Bouazizi’s son died of his burns on January 4, the uprising had already spread across Tunisia. Fedya Hamdi, the last police officer to antagonise the street vendor, has since fled the town. She was reportedly dismissed, but her exact whereabouts are unknown. Meanwhile, the body of the man who started a revolution now lies in a simple grave outside Sidi Bouzid, surrounded by olive trees, cactuses and blossoming almond trees. He is sorely missed by his family, whose modest house is now one of the busiest in Sidi Bouzid, with a steady flow of journalists who have only just discovered the town where it all began. “He was very sincere,” Basma Bouazizi, his shy 16-year-old sister, said. “We are like soulless bodies since he left.” “We consider him to be a martyr,” Mahmoud Ghozlani, a local member of the Progressive Democratic Party (PDP), said in an interview metres away from the spot where the street vendor set himself on fire. Proof itself of the progress made in four short weeks: such an interview with an opposition activist on the streets of Sidi Bouzid would not have been possible until the day Bouazizi inspired the revolt. Part One of a two-part series. See also: How the people of Sidi Bouzid launched a revolution. Follow Yasmine Ryan on Twitter @yasmineryan |
How Tunisia’s revolution began |
||
From day one, the people of Sidi Bouzid broke through the media blackout to spread word of their uprising.Yasmine Ryan Last Modified: 26 Jan 2011 14:39 GMT
|
||
Sidi Bouazid, Tunisia – The people of Sidi Bouzid overcame heavy censorship and police repression to ensure that their uprising did not go unnoticed in silence. Protesters took to the streets with “a rock in one hand, a cell phone in the other,” according to Rochdi Horchani – a relative of Mohamed Bouazizi – who helped break through the media blackout. Since the same day of the self-immolation of the 26-year-old street vendor that triggered riots causing the Tunisian leadership to flee the country, family members and friends used social media to share the news of what was happening in Sidi Bouzid with international media. Breaking through the media blackout Mohamed Bouazizi was not the first Tunisian to set himself alight in an act of public protest. Abdesslem Trimech, to name one of many cases occurred without any significant media attention, set himself ablaze in the town of Monastir on March 3 after facing bureaucratic hindrance in his own work as a street vendor. Neither was it evident that the protests that begin in Sidi Bouzid would spread to other towns. There had been similar clashes between police and protesters in the town of Ben Guerdane, near the border with Libya, in August. The key difference in Sidi Bouzid was that locals fought to get news of what was happening out, and succeeded. “We could protest for two years here, but without videos no one would take any notice of us,” Horchani said. On December 17, he and Ali Bouazizi, a cousin of Mohamed Bouazizi, posted a video of a peaceful protest led by the young man’s mother outside the municipality building. That evening, the video was aired on Al Jazeera’s Mubasher channel. Al Jazeera’s new media team, which trawls the web looking for video from across the Arab world, had picked up the footage via Facebook. Tunisian media, in contrast, ignored the growing uprising until Nessma TV broke the silence on December 29. And aside from a solid core of activists, most Tunisians did not dare repost the videos on Facebook or even to “like” them, until president Zine El Abidine Ben Ali’s final hours. Yet even if a muted majority did not actively share news of the protests online until mid-January, Tunisia’s 3.6 million internet users – a third of the population, one of the highest penetration rates on the African continent, according to Internet World Stats – were able to follow news of the uprising on social media thanks to a solid core of activists. Throughout the uprising, Tunisian protesters relied on Facebook to communicate with each other. Facebook, unlike most video sharing sites, was not included in Tunisia’s online censorship. Non-internet users kept abreast of the protests via satellite news channels including Al Jazeera, France 24 and, playing catch-up on its competitors, Al Arabiya. The hashtags on Twitter tell the tale of how the uprising went from being local to national in scope: #bouazizi became #sidibouzid, then #tunisia. Media wars get physical The Tunisian authorities in the region tried every means possible to thwart the flow of videos. There were internet and power outages in Sidi Bouzid and neighbouring towns. On January 3, a string of web activists were struck by a systematic, government-organised “phishing” operation aimed at wiping out their online dissent. Bloggers, web activists and a rapper who had published a song criticising the government on YouTube were arrested on January 7. In spite of the attempts to silence them, people went to extreme lengths to make sure their videos were posted on the web. Ali Bouazizi still has a black eye where police struck him in retaliation for his videos. From the courtroom to Facebook Dhafer Salhi, a local lawyer who witnessed Mohamed Bouazizi’s act of self-immolation, said he asked the head of police to meet with the young man’s family that day to try to defuse the anger on the street. “I told [the head of police] that if you don’t get [the Bouazizi family] in, the country will be burned,” Salhi said. “He refused, by arrogance and ignorance.” Frustrated by the lack of accountability by officials, Salhi became an active participant in the protests. The lawyer used Facebook to organise protests, sending out invites to his friends. He was one of the web activists targeted by the Tunisian authorities in the phishing operation. They managed to hijack his Facebook account, but Salhi simply created a new account. Protesters get organised The protests that erupted in Sidi Bouzid were indeed spontaneous, yet they were marked by a level of organisation and sophistication that appears grounded in the sheer determination of those who participated in them. The Sidi Bouzid branch of the UGTT was engaged in the uprising from day one. While the national leadership of the Tunisian General Labour Union (UGTT) is generally viewed as lacking political independence from the ruling class, its regional representatives have a reputation for gutsy engagement. “The major driving force behind these protesters is the Sidi Bouzid union, which is very strong,” said Affi Fethi, who teaches physics at a local high school. For Fethi, it was when police killed protesters in nearby towns including Menzel Bouziane and Regueb that the regional protests became a nationwide uprising. “The person who helped this revolt the most is Ben Ali himself,” he said. “Why didn’t he make [the police] use rubber bullets?” Everyone interviewed for this article agreed that no opposition party – to the extent that independent parties existed under Ben Ali’s rule – was involved in co-ordinating the early protests, or even in offering moral support. Grassroots members of some opposition movements did, however, play an active role as individual activists (Ali Bouazizi, for instance, is a member of the Progressive Democratic Party). Watching the political theatre from afar Students, teachers, the unemployed and lawyers joined forces in Sidi Bouzid and neighbouring towns, braving torture and arrest. Nacer Beyaou, a student, said the uprising was about freedom and employment. The people of Sidi Bouzid feel their region is neglected, he said, and suffer from “abject destitution”. Yet now that the political momentum has moved to the capital, many locals fear that their region is once again being sidelined. “They’ve forgotten about us completely. There’s not a single minister from Sidi Bouzid,” the student said. Summing up the combination of poverty and humiliation that many people in Sidi Bouzid say pushed them to rise up in protest, another man put it this way: “Every day I ask my father to give me one dinar [70 cents], and I’m thirty years old.” A sign of the uncertainty that many are feeling here, the man was forthright in his political views, but said he preferred not to give his name “in case Ben Ali comes back”. Now that the politicians in Tunis have taken over, he said it was like sitting back and watching the theatre. With the initial euphoria that came when Ben Ali fled the country fast fading, the question here is whether or not there will be any tangible political and economic gains for Sidi Bouzid in the “new” Tunisia. The conclusion of a two-part series. See also: “The tragic life of a street vendor,” the story of Mohamed Bouazizi. Follow Yasmine Ryan on Twitter @yasmineryan. |
http://www.eutopiainstitute.org/2011/01/proud-to-be-a-tunisian/
Yunus Khazri has lived half his life outside Tunisia. When he was a young man, he left his native country for Paris hoping to liberate himself from what he experienced as a suffocating and conservative context. His father was an Imam and he was among the few in his family who had a passion for texts, so he was trained in Islamic theology and law by his father and studied Islamology in France. Shortly after his arrival in France, Ben Ali came to power in Tunisia. At that time, Yunus was worried and could not know that he would not return to his country for many years. Today, he feels proud to be a Tunisian. When I visited him in his house in Amsterdam, he could not have looked happier.
“I hope that they know what they’re doing. Of course, I am worried that this revolution could turn out very badly, but at the moment I am very hopeful. In Tunisia, people just want more freedom. We don’t have a terrifying ideological leader – we are Muslims but not Islamists – and are not looking to impose only one view. The people just want democracy, something that will hopefully inspire other Arab countries. Some say that it is better to live in poverty than to live under Ben Ali. This is really essential. It’s an insight about human dignity and the importance of freedom. In the beginning, he wasn’t that terrible but later on things changed for the worse. In the West, no one paid much attention to Tunisia. If something happens in for example Iran, the entire media writes about it. But in the case of Tunisia, no one cared really. Moreover, even though a dictator was running the country, Tunisia was an ally of the West. President Chirac once even said that in Tunisia there is enough food, education and no war, so people should stop complaining. But the opposition in France thought differently and today we see that reality resists such discriminating simplifications. People are not satisfied with just bread. They too want what everybody has in rich countries such as France: freedom! Liberté! Tunisia is a country where an individual such as Mohamed Bouazizi, who set himself on fire in a desperate act of protest, can become a symbol of resistance against the status quo. He and they are a phoenix that will rise from the ashes.”
As Yunus and I were looking at Youtube videos of the events unfolding in Tunisia his niece Lobna, who lives there, called him. Lobna is a young undergraduate student. She studies French and Yunus is very proud that the girls in his family can educate themselves more than in the past. “Now we are independent!” she said enthusiastically. It was hard not to hear how happy and emotional she was. Yunus showed me a picture of her as a teenager, holding an electric guitar. “Young people like rap music, but to me it sounds awkward. Times are changing and they should create new words and a new language. They should not wait for their elders. Thank God for the Internet! Thanks to the new social media, the dictator cannot hope to control everything, for example these new forms of music. For the first time, I really feel proud to be a Tunisian. Of course it is terrible that people have already been killed, but unfortunately freedom is not free. I’m not saying this to justify their deaths for a greater cause. It’s just an unfortunate truism that needs to be learned again and again. Today, I am so happy that these young people have the courage to resist the dictator. Today, I feel as if my dignity as a person has been restored.”
Yunus even opened a bottle of champagne for us to drink and celebrate the resistance in Tunisia. In his enthusiasm he couldn’t help reading a verse from the Qur’an (16: 67): “And from the fruits of the palm trees and grapevines you take intoxicant and good provision. Indeed in that is a sign for a people who reason.”
This entry was posted in Midden-Oosten, Wereld. Bookmark the permalink. Pooyan Tamimi Arab | Monday 24 January 2011
Cairo
Uitgegeven: | 28 januari 2011 09:20 |
Laatst gewijzigd: | 28 januari 2011 09:20 |
”Ik ben er zeker van dat er geen nieuwe kandidatuur komt van Mubarak of een machtsoverdracht aan zijn zoon.”
De 65-jarige Marzouki leidt de Congres Partij voor de Republiek (CPR). De partij zet zich in voor een democratisch Tunesië en was verboden onder president Ben Ali. De president is deze maand het land ontvlucht wegens aanhoudende betogingen van de ontevreden bevolking.
Hij verwacht ook dat de leider van Algerije zal vallen, terwijl die van Syrië in moeilijkheden komt. ”Een lente van democratie in de Arabische wereld”, zei hij.
© ANP |
(http://www.nu.nl/buitenland/2433470/lente-van-democratie-in-arabische-wereld.html)
Washington needs a friendly regime in Cairo more than it needs a democratic government
Simon Tisdall (bron: http://www.guardian.co.uk/commentisfree/cifamerica/2011/jan/28/obama-clinton-wobble-egypt-mubarak )
guardian.co.uk, Friday 28 January 2011 18.20 GMT
While the US favours Egyptian political reform in theory, in practice it props up an authoritarian system for pragmatic reasons of national self-interest. It behaved in much the same way towards Saddam Hussein’s regime in the 1980s, when Iraq was at war with Iran. A similar tacit bargain governs relations with Saudi Arabia. That’s why, for many Egyptians, the US is part of the problem.
Like tottering tightrope walkers, the balancing act performed by Barack Obama and the secretary of state, Hillary Clinton, has been excruciating to watch. When the protests kicked off, Clinton urged all parties “to exercise restraint”. This phrase is useful when politicians are unsure of their ground.
Clinton also struck a lopsided note. “Our assessment is that the Egyptian government is stable and is looking for ways to respond to the legitimate needs and interests of the Egyptian people,” she said. Against a backdrop of street battles, beatings-up, teargas, flying bricks, mass detentions and attempts to shut information networks, her words sounded unreal, even foolish.
Mohamed ElBaradei, the establishment rebel who joined the protests, was flabbergasted. “If you would like to know why the United States does not have credibility in the Middle East, that is precisely the answer,” he said.
Clinton’s emphasis shifted the next day, as if to correct the balance. Mubarak must allow peaceful protests, she said. “I do think it’s possible for there to be reforms and that is what we are urging and calling for.”
Today she said: “We are deeply concerned about the use of violence by Egyptian police and security forces against protesters. We call on the Egyptian government to do everything in its power to restrain security forces.” Still she tried to face both ways: “At the same time, protesters should also refrain from violence and express themselves peacefully.”
Obama maintained he had “always” told Mubarak that reform was “absolutely critical”. But he also wobbled back in the other direction, saying the Egyptian leader was a good friend. “Egypt’s been an ally of ours on a lot of critical issues. Mubarak has been very helpful,” Obama said.
Amid the juggling, one fact may be pinned down: the US would not welcome Mubarak’s fall and the dislocation a revolution would cause in Egypt and across a chronically unstable region. Gradual reforms of the kind Clinton discussed in a recent speech in Doha about the Arab world, and a competitive presidential election this autumn, would probably be Washington’s preferred prescription. As matters stand now, this is the least likely outcome.
Either the regime will suppress the unrest, possibly by ever more brutal means, as happened in Iran in 2009; or the uprising will spiral out of control and the regime will implode, with unpredictable consequences, as in Tunisia. In this latter scenario, one outcome could be a military takeover in the name of national salvation. It has happened before in Egypt, in 1952, when the Free Officers Movement forced King Farouk to abdicate. If it happened again, the US might be expected to endorse it.
That’s because, in the final analysis, the US needs a friendly government in Cairo more than it needs a democratic one. Whether the issue is Israel-Palestine, Hamas and Gaza, Lebanon, Iran, security for Gulf oil supplies, Sudan, or the spread of Islamist fundamentalist ideas, Washington wants Egypt, the Arab world’s most populous and influential country, in its corner. That’s the political and geostrategic bottom line. In this sense, Egypt’s demonstrators are not just fighting the regime. They are fighting Washington, too.
Een bijzonder filmpje dat ik kreeg toegestuurd door een Iraakse vriend
Demonstratie in Amsterdam (Dam), 1-2-2011 (foto Floris Schreve)
New York Times 1-2-2011 http://www.nytimes.com/2011/02/02/world/middleeast/02egypt.html?_r=2&hp
A man held an Egyptian flag during a massive rally in Tahrir Square on Tuesday in Cairo. More Photos »
Cairo – In a test of wills that seemed to be approaching a critical juncture, more than 100,000 people crammed into Cairo’s vast Tahrir Square on Tuesday, seeking to muster a million protesters demanding the ouster of President Hosni Mubarak.
Their mood was jubilant, as though they had achieved their goals, even though Mr. Mubarak remained in power a day after the Egyptian military emboldened the protesters by saying they would not use force against them and the president’s most trusted adviser offered to negotiate with his adversaries.
There were reports that the government was seeking to choke off access to the capital to thwart the demonstrators’ ambitions for the most decisive show of strength so far. But the scale of the protest was far bigger and more tumultuous than in the previous week, suggesting that the authorities had been unable to prevent the uprising from reaching what had been seen by all sides as a potential turning point. Tens of thousands of people also took to the streets of Alexandria, Egypt’s second city north of Cairo on the Mediterranean coast.
Events around the region have taken unpredictable turns in recent weeks. On Tuesday afternoon, King Abdullah II of Jordan, a small and generally stable nation, made the surprise announcement that he had dismissed the government in response to protesters’ demands for greater freedoms.
The crowd in Cairo offered a remarkable tapestry of Egypt’s society, from the most westernized to the most traditional, from young women with babies to old men with canes. “Look at the faces of the old men — they are young again,” said Ahmed Zemhom, 37, a former math teacher who makes a living as a cab driver.
Seeking to impose some kind of order, the military set up checkpoints to search people entering the square, presumably for hidden weapons, separating them by gender so that women could be patted down only by other females. But there were no immediate reports of clashes, and little sign of any security police.
The fast-moving developments appeared to weaken Mr. Mubarak’s grip on power just two weeks after a group of young political organizers called on Facebook for a day of protest inspired by the ouster of another Arab strongman, in Tunisia.
A Western diplomat, who spoke in return for anonymity because of the sensitivity of the situation, said Monday night’s moves by the military were believed to be part of choreographed maneuvers by the most senior people around Mr. Mubarak to set the stage for his eventual exit.
If that belief is borne out by events, however, it remained to be seen whether protesters would be satisfied by Mr. Mubarak’s departure or would demand more far-reaching change, as demonstrators in Tunisia did after its strongman president, Zine el-Abidine Ben Ali, fled in mid-January.
In Tahrir, or Liberation, Square, the chants of the huge crowd suggested that the demonstrators would not stop at Mr. Mubarak’s departure. “The people of Egypt want the president on trial,” some chanted for the first time, while others chorused: “The people of Egypt want the government to fall.”
“Nobody wants him, nobody,” said El-Mahdy Mohamed, one of the demonstrators. “Can’t he see on the TV what’s happening?”
As opposition groups sought to stake out positions, Mohamed ElBaradei, the former head of the International Atomic Energy Agency and a Nobel laureate who has emerged as a potential rallying point for opposition, said on Tuesday that Mr. Mubarak must leave the country before any dialogue can start between the opposition and the government, Reuters reported.
“There can be dialogue but it has to come after the demands of the people are met and the first of those is that President Mubarak leaves,” he told Al Arabiya television. “I hope to see Egypt peaceful and that’s going to require as a first step the departure of President Mubarak. If President Mubarak leaves, then everything will progress correctly.”
His words were apparently a first response to an offer of talks on Monday night by Omar Suleiman, Mr. Mubarak’s right-hand man and newly appointed vice president.
By Tuesday morning, as a formal curfew that many have ignored was lifted, vast crowds flooded into Tahrir Square — a plaza that for some has assumed some of the symbolic importance of Tiananmen Square in Beijing during pro-democracy demonstrations there in 1989.
But, in marked contrast to those events, the military’s promise not to use force has emboldened demonstrators sensing that the political landscape of the country has shifted as decisively as at any moment in Mr. Mubarak’s three decades in power. The military seemed to aggressively assert itself as an arbiter between two irreconcilable forces: a popular uprising demanding Mr. Mubarak’s fall and his tenacious refusal to relinquish power.
And even as the square itself filled up, rivers of protesters flowed from side streets.
Overnight, soldiers boosted their presence around the square, with tanks and armored personnel carriers guarding some of its entrances and stringing concertina wire to block off some streets. The black-clad police — reviled by many protesters as a tool of the regime — also seemed to have been deployed in larger numbers, though not on the same scale as when the protests started a week ago.
News reports said the authorities had sought to isolate Cairo from the rest of the country, throwing up roadblocks on main highways and canceling train and bus services to prevent demonstrators from reaching the city. There was no official confirmation of the report but witnesses said many people who had been stopped at roadblocks simply walked into the center of Cairo.
In a further token of the paralysis of normal business, news reports said, the Cairo stock exchange announced that it would remain closed for a fourth successive day on Wednesday.
Busy schedule? Click here to keep up with Truthout with free email updates.
Thousands of foreigners have fled the capital, around 1,200 of them on evacuation flights arranged by the American Embassy that began on Monday. By mid-afternoon on Tuesday, two more flights chartered by the State Department had left Cairo for Istanbul, while passengers were boarding other planes for Athens and Larnaca, Cyprus, officials said. Many more flights were likely on Wednesday.
How far Mr. Mubarak is offering to bend in negotiations remains to be seen, and it appeared to be too soon to write off the survival of his government. In Washington, the State Department on Monday dispatched a veteran diplomatic troubleshooter, Frank Wisner, a former ambassador in Cairo and elsewhere, to meet Mr. Mubarak and other officials.
In a further diplomatic twist, Prime Minister Recep Tayyip Erdogan of Turkey — whose country is often held up as a model of Western-style democracy within a predominantly Islamic nation — canceled a visit to Egypt planned for next week, urging Mr. Mubarak to “listen to people’s outcries and extremely humanistic demands” and to “meet the freedom demands of people without a doubt,” Reuters reported.
The week-old uprising here entered a new stage about 9 p.m. on Monday when a uniformed military spokesman declared on state television that “the armed forces will not resort to use of force against our great people.” Addressing the throngs who took to the streets, he declared that the military understood “the legitimacy of your demands” and “affirms that freedom of expression through peaceful means is guaranteed to everybody.”
A roar of celebration rose up immediately from the crowd of thousands of protesters still lingering in Tahrir, or Liberation, Square, where a television displayed the news. Opposition leaders argued that the phrase “the legitimacy of your demands” could only refer to the protests’ central request — Mr. Mubarak’s departure to make way for free elections.
About an hour later, Mr. Suleiman, the vice president, delivered another address, lasting just two minutes.
“I was assigned by the president today to contact all the political forces to start a dialogue about all the raised issues concerning constitutional and legislative reform,” he said, “and to find a way to clearly identify the proposed amendments and specific timings for implementing them.”
The protesters in the streets took Mr. Suleiman’s speech as a capitulation to the army’s refusal to use force against them. “The army and the people want the collapse of the government,” they chanted in celebration. Even some supporters of Mr. Mubarak acknowledged that events may have turned decisively against him after the military indicated its refusal to confront the protesters.
There were some faint dissident voices, however. In Alexandria on Tuesday, young women handed out leaflets to motorists in Alexandria urging people not to attend Tuesday’s demonstrations. “Do not turn yourselves over to outside forces trying to create chaos in our country,” the leaflets said. The argument seemed unlikely to dissuade protesters who had set up tents in front of the Misr train station in central Alexandria.
Mr. Mubarak’s previously unquestioned authority had already eroded deeply over the preceding three days. On Friday, hundreds of thousands of unarmed civilian protesters routed his government’s heavily armed security police in a day of street battles, burning his ruling party’s headquarters to the ground as the police fled the capital. On Saturday, Mr. Mubarak deployed the military in their place, only to find the rank-and-file soldiers fraternizing with the protesters and revolutionary slogans being scrawled on their tanks.
And on Sunday, leaders of various opposition groups met to select Mr. ElBaradei to negotiate for them in anticipation of talks with Mr. Mubarak about forming a transitional unity government — an idea Mr. Mubarak’s surrogate embraced Monday.
Mr. Mubarak’s government came under pressure from another front as well: the swift deterioration of the economy. The protests, and the specter of looting that followed the police withdrawal, have devastated tourism, the source of half of Egypt’s foreign income, and shut down transportation.
On Monday foreign embassies scrambled to book charter flights to evacuate their citizens as thousands of people jammed the Cairo airport trying to flee the country. International companies, including those in the vital oil and natural gas industries, shuttered their operations.
As late as midday, however, Mr. Mubarak seemed to be trying to wait out the protesters. He appeared on television soberly shaking the hands of a new roster of cabinet ministers in a public demonstration that even though protesters may control the streets, he remained head of state.
David D. Kirkpatrick reported from Cairo, and Alan Cowell from London . Reporting was contributed by Mona El-Naggar, Kareem Fahim, Anthony Shadid and Robert F. Worth from Cairo; and Nicholas Kulish from Alexandria.
http://opinie.volkskrant.nl/artikel/show/id/7753/Arabische_lente
Een spook waart door het Midden-Oosten. In Egypte komt het volk in opstand tegen een autoritair regime dat duizenden politieke gevangenen in de cel heeft gegooid. Een regime dat politieke tegenstanders martelt. Een regime dat maling heeft aan de vrijheid van meningsuiting en zonder pardon televisiekanalen en het internet afsluit.
Elke democraat zou moeten juichen bij deze revolutie. Zoals de in Amerika woonachtige Egyptische journaliste Mona Eltahawy (volg haar! @monaeltahawy) in een tweet schreef: Moebarak is de Berlijnse muur. ‘Down, down, down with him.’ Hierin klinkt de hoop door van een omwenteling die het hele Midden-Oosten zal bevrijden.
Retoriek
En toch regeert bij velen niet de hoop, maar de angst. De angst dat in Egypte straks islamisten aan de macht komen. Het is een echo van de retoriek waarmee Mubarak al jarenlang zijn ijzeren greep op Egypte rechtvaardigt. Hij presenteert zich als het laatste bastion tegen een tweede Iran aan de Nijl. Het is de retoriek waarmee hij miljarden steun van de Amerikanen heeft binnengeharkt.
Het is niet moeilijk om deze angst voor de politieke macht van islamisten te voeden. Uit een opiniepeiling van Pew Research van vorig jaar blijkt dat ruim driekwart van de Egyptisch moslims voorstander is van steniging als straf voor overspel en van het afhakken van handen van dieven. Van de Egyptische moslims is 85 procent voorstander van een grote rol van de islam in de politiek. Het zijn cijfers die velen doen huiveren. Maar uit dezelfde opiniepeiling blijkt ook dat een grote meerderheid van de Egyptische moslims zich keert tegen Al Qaida en dat vooral onder jongeren een meerderheid niks moet weten van Hezbollah of Hamas.
Praktisch
Het is waar dat de Moslim Broederschap een straf georganiseerde oppositiebeweging is. Maar de Moslim Broederschap staat absoluut niet op één lijn met de machthebbers in Iran. Het is een teken aan de wand dat ze hun steun hebben uitgesproken aan de seculiere ElBaradei als vertegenwoordiger van de oppositie. Bovendien is het opvallend dat in deze opstand de Moslim Broederschap niet het voortouw heeft. De leuzen en eisen zijn niet religieus, maar praktisch: Mubarak moet aftreden. Het gaat deze activisten niet om de kleding van de vrouwen, maar om vrijheid, banen en brood.
In de angst voor de islamisten openbaart zich een diepgeworteld wantrouwen of democratie en islam wel kunnen samengaan. Mensen die geloven dat dit onmogelijk is presenteren zich graag als realisten. Zij durven de pijnlijke waarheid onder ogen te zien. Maar die pijnlijke waarheid leidt ook tot pijnlijke politieke conclusies. Het betekent namelijk dat landen waarvan de meerderheid van de bevolking moslim is, maar in twee smaken komen. Of een autoritair regime houdt met behulp van het leger de islamitische massa in bedwang of de islamitische meerderheid laat zich gelden en dan komt er een tweede Iran. De naïviteit van deze zogenaamde realisten is dat ze denken dat die autoritaire strategie op lange termijn houdbaar is.
Derde weg
De protesten in Egypte voeden de hoop dat er een derde weg mogelijk is. Een democratische rechtsstaat waar islamitische politieke partijen niet verboden zijn, maar waar die partijen zich wel conformeren aan de spelregels van de democratische rechtsstaat, zoals de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en de bescherming van minderheden. Mensen die geloven dat zo’n derde weg, zo’n Arabische lente mogelijk is, zoals de Arabiste Petra Stienen die het boek schreef Dromen van een Arabische Lente, worden vaak weggezet als naïeve dromers.
Er is inderdaad geen garantie dat deze derde weg in Egypte zal overwinnen. Maar waarom wordt hoop als emotioneel afgeserveerd en angst als realistisch verkocht? Angst is ook een emotie en Egypte laat zien dat wie zich door angst laat leiden, kiest voor een strategie die onhoudbaar en dus naïef is.
Spook
Er waart een spook door Egypte. En iedereen die zich wijs maakt dat dit een islamistisch spook is, doet zichzelf tekort. Hij doet de democratische krachten in Egypte tekort. Hij doet de jongeren tekort die de straat op gaan, omdat ze wel naar de universiteit zijn geweest, maar nu geen baan kunnen vinden. Hij doet de politieke gevangenen tekort die vanwege hun opvattingen jarenlang gevangen hebben gezeten. Hij doet de mensen tekort die dag na dag het uitgaansverbod aan hun laars lappen om op het plein van de bevrijding de naam van dat plein eer aan te doen.
http://daralhayat.com/print/230234
It is no longer a question of whether Egypt is going to change, for it is changing. The question is about the limits of this change: how will it take place? At what frequency? To what extent? Are we faced with a partial reform of the regime or are we on the path to a full-fledged transformation? One might say that some change has taken place through the wave of protests that is invading Egypt. The issue of legacy [of the presidency to Jamal Mubarak] is not on the table anymore, as shown by the appointment of Omar Suleiman as Vice-President. The structure of the government that was announced yesterday and the absence of businessmen in it also enter within the same context. What is taking place in the ruling party confirms this trend.
In light of the current situation, it can also be said that it is entirely unlikely that President Husni Moubarak will be a candidate in the upcoming presidential elections next fall. The events also imposed a third point, which is the acknowledgment from inside the regime itself that the last legislative elections were rigged on a large scale. The fall of Ahmed Ezz from his position in the party was like an admission of the validity of the accusations that were made against these elections. The fourth point is the increased conviction that it is impossible to exit the current crisis except through a broad national dialogue that would translate the decision to listen to people. Dialogue means being ready to at least look into the amendments to the constitution that are being demanded by the opposition.
Thus, the participants in the protests can say that their movement has imposed some change on the situation that has been in the country for three decades. The decision-maker realized that it is impossible to deal with the emerging situation with the security tools. The appointments were a clear recognition. The regime certainly preferred the return of calm and the imposition of security before making any change or appointment. But it concluded that going back to the previous methods is impossible. What is happening is completely new and unprecedented and cannot be treated with the medication that belongs to a bygone era.
The time factor holds exceptional importance in such great crises. Sometimes hours or days are spent in hesitation, cautiousness, or trying to renew the wager on an old lexicon or in fear. Time is golden in great crises. You might have to accept on Thursday what is worse than what you rejected on Monday. And what is accepted on Thursday might be outdone by time on Saturday, as the voice of the street burns phases and half solutions.
The protest movement made Egypt enter a transitory phase. The question is about who is leading this phase and what are its reins. Here, we must turn to the army, from which ranks the President has come for sixty decades. The past few days have shown that the army, which dealt very wisely with the protests movement, has great acclaim in the country. We saw the protestors welcome and greet the army tanks and write some of their demands on them. The army refrained from repressing the protests movement, but this absolutely doesn’t mean that it decided to fully bow to the street movement and that it will be ready to accept the determination of the regime’s future in the street itself.
It is evident that the recent appointments did not convince the protestors. Any success of the one-million-person protest that protestors called for organizing today will mean the draining of any positive impact that the appointments could have made. The success will raise the ceiling of demands and push them towards the claim for turning the page immediately. The attention is shifted towards the army and its readiness to accept a full change that goes beyond the president to encompass the regime itself. The army might consider such change to hold some risks in the absence of a clear leadership by the opposition and in the absence of a great, effective, and accepted opposition force with which the army can reach a settlement, and which would not cause a change in the regime’s foundations and Egypt’s position.
Egypt is approaching the hour of the decisive test. It is most probable that some generals are looking at their watches. The phase of overthrows is over, but the loss of the game from the army’s hands will be dangerous. Hence, a “road map” is needed to come out of the crisis, one that is based on listening to people and setting stability regulators for a transitory phase that has clear features and goals.
http://daralhayat.com/print/230234
http://s.nos.nl/swf/nos_video_embed.swf
Toespraak Mubarak
http://english.aljazeera.net/news/middleeast/2011/02/201121191413252982.html
![]() |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
NRC, 1-2-2011, http://www.nrc.nl/nieuws/2011/02/01/protesteren-tegen-het-regime-in-egypte-noem-jezelf-khaled-said/
Corruptie, politiegeweld, onderdrukking. Stuk voor stuk reden om de straat op te gaan. Maar voor massaprotest is een prikkel nodig. Een concreet incident dat raakt aan gedeeld ongenoegen.
Politieslachtoffer Khaled Said werd het symbool van de protesten in Egypte. Maar de drijvende kracht achter de symbolisering van Said wil geen bekendheid, laat staan roem. Op 6 juni 2010 werd de 28-jarige Said door agenten doodgeschopt voor een internetcafé. De reden was waarschijnlijk een filmpje, waarop Said laat zien hoe de politie drugsgeld onderling verdeelt. De moord maakte van Said echter nog geen symbool. Daarvoor was meer nodig.
Het doel was aanvankelijk een internetprotest tegen politiegeweld, maar na de protesten in Tunesië en de val van president Ben Ali werd het initiatief concreter en fysieker. El Shaheeed noemde een datum, dinsdag 25 januari. Nooit eerder demonstreerden zoveel mensen op straat tegen het regime van president Mubarak.
Of El Shaheeed de protesten van 25 januari op zijn conto kan schrijven is de vraag. Zeker is wel dat hij 375.000 volgers heeft. Als El Shaheeed iets schrijft verschijnt het op de Facebook-pagina’s van 375.000 mensen, voornamelijk Egyptenaren.
Facebook als vliegwiel, meer niet
In een interview met Newsweek – via Gmail Chat – is El Shaheeed bescheiden over zijn rol. Hij geeft niet echt orders, maar investeert in de interactie met zijn fans op Facebook. Discussies, peilingen, berichten doorplaatsen. Ook kunnen bezoekers via zijn pagina’s protestflyers downloaden, zodat de mensen die geen internet hebben toch bereikt worden. “Het is mijn taak om mensen te motiveren, te informeren en hen aan te moedigen deelgenoot te worden van dit evenement. Niet slechts verslaggeving.” Hij hoopt op een vliegwieleffect: door mensen klaar te stomen voor het protest wordt het protest onstuitbaar. El Shaheeed heeft nooit persoonlijke details van zichzelf weggegeven. En dat wil hij zo houden, zelfs als het doel bereikt is en hij niets heeft te vrezen.
Het succes van El Shaheeed is deels te danken aan zijn taalgebruik. Hij vermijdt al te politieke en religieuze uitspraken. Dat drijft groepen alleen maar uiteen, vindt hij. Het Egyptische volk moet samen optrekken. “Hij praat niet tegen de mensen”, zegt een activist over hem. “Hij praat met de mensen.”
Maar El Shaheeed is de laatste die de eer op zal strijken. “Dit gaat niet over mij”, zei hij tegen Newsweek. “Dit gaat over de mensen van Egypte. Ik wil straks mijn echte leven terug. Ik wil geen roem. Het was nooit mijn intentie dit te starten.” Met ‘dit’ bedoelt hij de massale betogingen op straat.
De betogingen stoppen kan hij niet, wil hij niet. Toen de regering internet afsloot – en El Shaheeed zijn Facebook-pagina’s niet kon bijwerken – gingen de protesten namelijk gewoon door. Als El Shaheeed dit al in gang heeft gezet, dan heeft hij zichzelf inmiddels overbodig gemaakt.
Vandaag, tijdens het grootste protest tot nu toe, is El Shaheeed weer aan het communiceren met zijn volgers. Vanmiddag richtte hij zich even tot journalisten. “Ik krijg maar vragen over mijn ideologie. Maar ik heb er geen één!”, schreef hij. “Deze revolutie is van iedereen. En iedereen zou er aan deel moeten nemen.”
Een ‘Nieuw Revolutionair’ clipje op Youtube, zoals er inmidddels al veel van zijn gemaakt
Posted: 01 Feb 2011 04:38 AM PST
The events in Tunisia and Egypt have riveted the region and the world. The eruptions of people power have shaken and taken down the seeming unbreakable edifices of dictatorship. (At the time of writing Mubarak has not formally acknowledged that he has been toppled, but the force of the movement is too powerful and determined to fathom any other outcome). Events are moving at breakneck speed and a new narrative for the future is swiftly being written. In the throes of a changing future it merits returning to the stories of two young men, the two faces that stoked the flames of revolution thanks to the persistence of on-line citizen activists who spread their stories. For in the tragic circumstances surrounding their deaths are keys to understanding what has driven throngs of citizens to the streets.
Mohammed Bouazizi has been dubbed “the father of Arab revolution”; a father indeed despite his young years and state of singlehood. Some parts of his life are by now familiar. This 26 year old who left school just short of finishing high school (he was NOT a college graduate as many new stories have been erroneously reporting) and worked in the informal economy as a vendor selling fruits and vegetable to support his widowed mother and five younger siblings. Overwhelmed by the burden of fines, debts, the humiliation of being serially harassed and beaten by police officers, and the indifference of government authorities to redress his grievances, he set himself on fire. His mother insists that though his poverty was crushing, it was the recurrence of humiliation and injustice that drove him to take his life. The image associated with Mohammed Bouazizi is not that of a young man’s face, but of a body in flames on a public sidewalk. His self-immolation occurred in front of the local municipal building where he sought, but never received, justice.
The story of 28 year old Egyptian, Khaled Said, went viral immediately following his death by beating on June 6, 2010. Two photos of him circulated the blogosphere and social networking sites. One was a portrait of his gentle face and soft eyes coming out of a youthful grey hooded sweatshirt; the face of an everyday male youth. The accompanying photo was of the bashed and bloodied face on the corpse of a young man. Though badly disfigured, the image held enough resemblance to the pre-tortured Khaled to decipher that the two faces belonged to the same person. The events leading to Khaled’s killing originated when he posted a video of two police officers allegedly dividing the spoils of a drug bust. This manner of citizen journalism has become commonplace since 2006. Youths across the region have been emboldened by a famous police corruption case of 2006. An activist posted a video on YouTube of two police officers sodomizing and whipping a minibus driver, Emad El Kabeer. It not only incensed the public and disgraced the perpetrators, but led to their criminal prosecution. On June 6, 2010, as Khaled Said was sitting in his local internet café in Alexandria two policemen accosted him and asked him for his I.D. which he refused to produce. They proceeded to drag him away and allegedly beat him to his death as he pleaded for his life. The officers claimed that Khaled died of suffocation when he tried to swallow a package of marijuana to conceal drug possession. But the power of photographic evidence combined with eyewitness accounts and popular knowledge of scores of cases of police brutality left no doubt in anyone’s mind that he was senselessly and brutally murdered by the very members of the police that were supposed to protect them. The court case of the two officers is ongoing.
Mohammed Bouazizi was not the first person to resort to suicide by self immolation out of desperation, there has been an alarming rise in such incidents in different Arab countries. And Khaled Said is sadly one of scores of citizens who have been tortured, terrorized, and killed by police with impunity. But the stories of these two young men are the ones that have captured the popular imagination, they have been game changers.
For the youth of Egypt and Tunisia, the largest cohort of young people ever in their countries, the martyrdoms of Khaled Said and Mohamed Bouaziz represent an undeniable tipping point, the breaking of the fear barrier. The youth have banned together as a generation like never before and are crying out collectively, “enough is enough!” to use the words of a 21 year old friend, Sherif, from Alexandria. The political cartoon of Khaled Said in his signature hoodie shouting to the Intelligence Chief, also popularly known “Torturer in chief” and now Mubarak’s Vice President, to “wake up Egypt” perfectly exemplifies this mood (from the Facebook group, We are all Khaled Said). No longer will the youth cower to authority figures tainted by corruption and abuses. These illegitimate leaders will cower to them. The order of things will change.
And so on January 25, 2011, inspired by the remarkable and inspiring revolution in Tunisia that toppled the twenty-three year reign of the dictatorship of Zine El Abidine Ben Ali, Egyptian youth saw it was possible to topple their dictator, Hosni Mubarak, of 31 years. Activists used different on-line platforms, most notably the April 6 Youth Movement and the “We are all Khaled Said” Facebook group to organize a national uprising against “Torture, Corruption, Poverty, and Unemployment.”
It is not arbitrary that civil rights, as exemplified in torture and corruption (recall Khaled Said), topped the list of grievances, followed by economic problems. For youth unemployment and underemployment will, under any regime, be among the greatest challenges of the times.
No one could have anticipated that this initial call would heed such mass and inclusive participation. Youths initially came to the streets braving tanks, rubber bullets, tear gas (much of which is made in the US and part of US military aid, incidentally), detention, and even death. And they were joined by citizens of all persuasions and life stages; children, youth, elderly, middle aged, female, male, middle class, poor, Muslim, Christians, Atheists.
Contrary to a number of commentators in news outlets in North America and parts of Europe the two revolutions overtaking North Africa are not motivated by Islamism and there are no compelling signs that they will be co-opted in this direction. Such analyses are likely to be either ideologically driven or misinformed. In fact, Islam has not figured whatsoever into the stories of Bouazizi and Said. These are inclusive freedom movements for civic, political, and economic rights. To understand what is driving the movement and what will invariably shape the course of reforms in the coming period we need to return to these young men. Their evocative if tragic deaths speak reams about the erosion of rights and accountability under decades of corrupt dictatorship, about the rabid assault on people’s dignity. They remind us of the desperate need to restore a political order that is just and an economic order that is fair. Mohamed Bouazizi and Khaled Said have unwittingly helped to pave a way forward, and to point the way to the right side of history.
Linda Herrera is a social anthropologist with expertise in comparative and international education. She has lived in Egypt and conducted research on youth cultures and educational change in Egypt and the wider Middle East for over two decades. She is currently Associate Professor, Department of Education Policy, Organization and Leadership, University of Illinois at Urbana-Champaign. She is co-editor with A. Bayat of the volume Being Young and Muslim: New Cultural Politics in the Global North and South, published by Oxford University Press (2010).
Van http://palestinechronicle.com/:
Unravelling The Illusion: Democracy That Never Was – By William Cook, Palestine Chronicle (3/2/11) |
![]() |
![]() |
![]() |
By William Cook, Palestine Chronicle |
Wednesday, 02 February 2011 23:55 |
// 0diggsdigg
The Egyptian peoples’ revolution against their government forces to the fore the unfortunate reality that America’s friendship is an illusion created for its own benefit, a strategy, if you will, that creates a mirage of trust, compassion, and good will for the people while it disfranchises them from power, enriches the “inner circle,” establishes a brutal police force to control them, providing thereby a resident dictator that will do the bidding of America’s military-industrial complex to sustain its enormous need for on-going wars and a budget that saps the wealth of the nation itself. Mark that Egypt’s military spends 6 billion a year to maintain its million soldiers and absorbs another 1.3 billion of U.S “aid” to buy American warplanes, tanks, and helicopters. Virtually nothing is left for humanitarian needs or domestic relief. The people have had enough. Consider Iran, perhaps our most graphic undemocratic entrance into the greater middle-east. Our CIA assassinated the democratically elected Prime Minister, Mohammed Mossadegh, and installed our own “beholden” King, the Shah of Iran. He in turn created the SAVAK police to control the people enriching his benefactors by using American tax dollars to buy weapons from United States munitions’ industries. Clever, even demonic. But the Iranian people revolted. Twenty five years of undemocratic, dictatorial rule beneficial to U.S. and Israeli interests if understood in weapons sales and oil to say nothing of the Shah’s recognition of our puppet state, but disastrous for the Iranian people and America that now sees Iran as a major enemy in the mid-east. But we do not learn. Now, Mubarak’s 30 year strangulation of the Egyptian people appears to be unraveling while our administration and the Netanyahu governments look on in disbelief and fear. What do we do with our 1.5 billion that has served our dictator yearly for these many decades as a guarantee of peace with Israel? To whom will it go if, as Eli Shaked observes above, the “inner circle” alone in Egypt supports that agreement and they too are deposed? The Muslim Brotherhood? Mohammad ElBaradei? The Egyptian military? An “existential” quandary certainly! Israel’s Michael Ledeen, writing in Pajamas Media, states “Mohammed ElBaradei is one of the last men I would choose for leading Egypt to a ‘peaceful transition’ to greater democracy. He doesn’t like America and he’s in cahoots with Iran and the Muslim Brotherhood.” How does America protect its client state of Israel now? Consider what happens if Mubarak is dethroned: nearly half of Israel’s natural gas is imported from Egypt, gas needed by its own population as well as its military; Israel’s military planning relies on Mubarak’s government and its complicity in guarding the southern border of Gaza much to the dismay of the Egyptian people, a border that has already been punctured by escaped Hamas prisoners who have fled home through the tunnels; changes could be made in the control of the Suez Canal to the detriment of Israel, and, perhaps most importantly, Jordan and Saudi Arabia could become the next dominoes to fall toward Israel leaving it isolated in a landscape dominated by people unfriendly to it because of its undemocratic subjugation of the Palestinian people. It’s enlightening to peep in on the Daily Alert, the daily report prepared for the Conference of Presidents of Major Jewish Organizations by the Jerusalem Center for Public Affairs. If anything reflects the mindset of the lobbies that support unconditionally the Israeli state, it’s this Alert. Given the conditions outlined above from both Iran under the Shah and Egypt under Mubarak in their respective alliances with the U.S. and Israel, one might expect some reflection on what drives people into the streets to overthrow their governments. Obviously the conditions created by the American strategy of shoring up dictators guarantees a steady rise in citizen anger against the regime and, concurrently, a rising hatred for the power that feeds the dictator while suppressing the people. America’s interest resides in its weapons sales that seed internal conflicts and manufactured “wars” against neighbors as we witness in Iraq, Afghanistan and Pakistan. It’s why we have in excess of 737 military installations around the globe supported by 1,840,062 military and domestic personnel; it’s why we strategize to turn factions in a country against each other; it’s why we want Israel to exist, to foster unrest in the mid-east as it stealthily grabs more and more land from its neighbors claiming they are victims of Arab aggression to wipe Israel off the map; it’s why we need an overwhelming presence in the mid-east with Israel serving as our largest military base to ensure that our industrial complex controls the oil and gas that’s needed to maintain our dominance in the world markets; unfortunately, it’s also why America has become the most hated nation on the planet because its propaganda expressing freedom and liberty, human rights and democracy for all is now understood to be a lie, a fabrication of deceit designed to dehumanize not liberate, to subjugate not free, to enslave not acknowledge, with respect, the dignity of the individual. The Alert responds to the reality above because the audience they serve is a recipient of America’s largesse; indeed, their Israel is the recipient of more federal aid than any other nation coming to an estimated 1.8 trillion “including special trade advantages, preferential contracts, or aid buried in other accounts.” (“The Costs to American Taxpayers of the Israeli-Palestinian Conflict,” Thomas Stauffer, Washington Report on Middle East). What does Israel do with all this money? Most importantly it buys U.S. weapons from private corporations with tax dollars to create the fourth largest military in the world (Israel estimate) to protect 6 million people, the vast majority foreigners to the land, while it subjugates approximately 4 million Palestinians under occupation stealing their land so that only 22% remains, and, in addition, lays siege to Gaza for the past three years causing an estimated 60% unemployment and forces 80% to live in poverty. This siege includes all access and possession of the natural gas and oil reserves that exist off of the Gaza coast thus depriving the Palestinian people of approximately 3500 billion cubic meters of gas deposits and 1.8 billion barrels of oil. (“Arabs keep out! Israel lays claim to all the resources,” Veterans Today, Manlio Dinucci, Voltairenet.org). Additionally, the IDF has destroyed the infrastructure, restricted water consumption drastically, sabotaged electricity to the area, and prevented entrance for medical supplies and basic food stuffs, suffocating the people in intolerable conditions and in complete disregard for international law. And in one of the most recent atrocities perpetrated by this true “friend” of America, it invaded Gaza killing over 1400, decimating homes, schools, storage facilities, hospitals, and UN buildings in a slaughter seen and heard around the world. It is not lost on the Arab world, or the rest of the world for that matter, that Israel’s “democracy” is exclusive and totally unique in the world. Nor is it lost on the Arab world that Israel exists because America subsidizes its existence and gives it the means to occupy and subjugate while it touts to the world that it believes “that all people yearn for certain things: the ability to speak your mind and have a say in how you are governed, confidence in the rule of law and the equal administration of justice; government that is transparent and free of corruption; and the freedom to live as you choose. These are human rights, and we support them everywhere.” Interestingly enough, despite the evidence listed above, nothing in the Alert papers suggests that Israel should reconsider its policy of military force and occupation. Indeed, even with the disclosure of the Palestine Papers released by Wikileaks that describes in horrific detail the collaboration of American diplomats with Israeli counterparts to undermine by bribery and coercion the Palestinian negotiators, Mahmoud Abbas and Saeb Erekat, displaying for all to see the duplicity of America and Israel as they manipulate the peace process to achieve their ends, regardless of the illegality or injustice inflicted upon the Palestinian people, Israel finds no need to reconsider its approach to the Arab world. Rather, they emphasize what Netanyahu proclaims, that all their European friends must defend Mubarak lest the unrest come to haunt Israel. That the Egyptian people have expressed their anger at the undemocratic, dictatorial policies of his regime means nothing to Israel, that bastion of democratic values, which calls upon the U.S. Congress and the state department to back Mubarak lest conditions force Israel into a confrontation with the Egyptian military, the one supplied by America and ranked as number 10 in the world. How ironic: American F-16s fighting American F-16s above the Sinai. Perhaps our Congress might reflect on what America has become since it spawned the rogue state of Israel into this militaristic monster that conceives of force as the only solution to international conflicts. Perhaps it might consider that it, too, should learn something from the Egyptian people who see virtue in true freedom of expression, value in the rights of humankind, and respect and dignity in being part of the government, not its slave. Perhaps our Congress should see the world they have created for this illusionary democracy, where a cauldron of millions live on two dollars a day, where children starve, mothers are famished, the old and the infirm deprived of joy at the very end of their lives, the young made fodder for the elite who rule the world, a world of misery and despair made possible by our corporate complex of munitions manufacturers that suck the lifeblood of the masses to enrich their own. Perhaps, then, they can face themselves and ask, What manner of men can distance themselves from their kin? What beast of prey have they become to devour so many Without compassion or remorse, able to wield Weapons of unimaginable force against unseen foes, Who hear the screaming cry of the angel of death Hurtling from the sky, Where life itself should be the only force: The warmth of the sun, the gentle cooling rain, The promise of spring, the hope that comes again. |
The Plight of the Palestinians: a Long History of Destruction is a collection of voices from around the world that establishes in both theoretical and graphic terms the slow, methodical genocide taking place in Palestine beginning in the 1940s, as revealed in the Introduction. From Dr. Francis A. Boyle’s detailed legal case against the state of Israel, to Uri Avnery’s “Slow Motion Ethnic Cleansing,” to Richard Falk’s “Slouching toward a Palestinian Holocaust,” to Ilan Pappe’s “Genocide in Gaza,” these voices decry in startling, vivid, and forceful language the calculated atrocities taking place, the inhumane conditions inflicted on the people, and the silence that exists despite the crimes, nothing short of state-sponsored genocide against the Palestinians.
http://desertpeace.wordpress.com/2011/02/01/israel-doing-its-bit-to-keep-mubarak-in-power/
February 1, 2011 at 16:52 (Corrupt Politics, Egypt, War Crimes, zionist harassment)
In the statement circulated by the International Network, it was disclosed that Egyptian security forces received the complete cargoes on three Israeli planes which were, it is claimed, carrying an abundant supply of internationally proscribed gas to disperse unwanted crowds. If the reports are accurate, this suggests that the Egyptian regime is preparing for the worse in defence of its position, despite the country sinking into chaos.
On Sunday 30 January, Prime Minister Benjamin Netanyahu addressed Israeli government ministers in a public statement saying: “Our efforts aim at the continued maintenance of stability and security in the region… and I remind you that peace between the Israeli establishment and Egypt has endured for over three decades… we currently strive to guarantee the continuity of these relations.” Netanyahu added, “We are following the events unfolding in Egypt and the region with vigilance… and it is incumbent at this time that we show responsibility, self-restraint and maximum consideration for the situation… in the hope that the peaceful relations between the Israeli establishment and Egypt continue…”
The Israeli prime minister urged Israeli government ministers to refrain from making any additional statements to the media.
And, of course America’s hands are far from clean in all of this…..
Posted by Joseph Dana
People in the street confronting police and army soldiers with revolutionary aspirations. Some youth throw stones in symbolic acts of resistance as the elders try to calm down their rage and focus on chants of unity. Armed forces reply with tear gas and rubber-coated steel bullets. This is a regular occurrence in the West Bank in villages like Nabi Saleh, Ni’ilin and Beit Umar. Over the past week, it has been unfolding on the streets of Cairo, Suez and Alexandria as well. From Ni’ilin to Cairo, the tear gas that is being employed against demonstrations is made in the United States. The story of American made tear gas in Egypt has recently entered the chaotic international news cycle to the dismay of the American government. But journalists have been focusing only on the fact that the tear gas is supplied by the United States.Tweets and media reports from Egypt are full of photos of and references to tear gas canisters “Made in the USA” and produced by Combined Systems Inc. in Jamestown, Pennsylvania.
Standard aluminum tear canisters, which are being used in Egypt, have injured thousands in the West Bank over the past eight years of demonstrations against the Separation Barrier. Soldiers regularly break army regulations and fire canisters directly at protesters– turning the canister into a large bullet– and almost never face punishment. Three weeks ago, a soldier fired a tear gas canister directly at me from a distance of 15 meters in Beit Ummar. Luckily I was able to get out of the way. Last summer, an American Jew was not as lucky as me and lost her eye in a demonstration when a tear gas canister was fired directly at her head. The soldier who fired the canister was cleared of any wrongdoing.
According to international coverage of the demonstrations in Egypt, there has been little coverage of police or army using tear gas canisters as large bullets. As the demonstrations slow down, more evidence could emerge that tear gas canisters were used offensively as they are used in the West Bank. However, it seems unlikely given the fact that there have been almost no reports about this to come out of Egypt in the past seven days.
The United States provides countries all over the world with military products with little regard of how the products are used. When it comes to tear gas, the issue is not that the United States is providing Israel and Egypt with the tear gas. The issue is how the gas is used and who it is used against. It is legitimate for a state to use tear gas in crowd control situations. It is not legitimate to use tear gas canisters as large bullets with the intention to kill or injure protesters.
Posted AT
http://www.elsevier.nl/web/Opinie/Afshin-Ellian/288172/Geen-Arabische-lente-maar-storm-op-komst.htm
door Afshin Ellian
dinsdag 1 februari 2011 15:04
De protesten in Egypte duren al acht dagen
Teheran, februari 1979. Op het vliegveld Mehrabad stapt uit een Amerikaans militair vliegtuig de Amerikaanse vier sterrengeneraal Robert Huyser. Generaal Husyer (1924-1997) is in opdracht van de Amerikaanse president Jimmy Carter in Teheran om de Iraanse militairen en de mannen van ayatollah Khomeini, de leider van de Iraanse revolutie, te spreken. ‘Mission to Tehran’ zou de laatste missie van een Amerikaanse generaal in Teheran blijken.
Volgens de Sjah was dit een mysterieuze missie. Achteraf begreep hij dat Carter reeds in Parijs contacten had laten leggen met de Khomeini. Maar wat deed Husyer in Teheran? Wat was zijn missie? Huyser ging rechtstreeks met de Iraanse legerleiding spreken. Daarnaast sprak hij met Mehdi Bazargan (1907-1995) die net terug was uit Parijs. In Parijs voerde Bazargan gesprekken met Khomeini.
Volgens de Sovjetkrant Pravda was generaal Huyser in Teheran bezig om een staatsgreep voor te bereiden. Maar in werkelijkheid was hij bezig om het bevriende leger, het Iraanse leger, te redden door een pact aan te gaan met Khomeini.
Neutraal
Generaal Huyser heeft twee zaken kunnen bewerkstelligen: de Sjah moest weg en het Iraane leger moest zich neutraal verklaren tegenover de demonstranten, de aanhanger van Khomeini. In de ogen van Carter zou het behoud van het Iraanse leger ertoe kunnen leiden dat indien Khomeini tot een Fidel Castro transformeert, het leger een staatsgreep kan plegen.
Waarom waren de Amerikanen zo optimistisch? Uit de Amerikaanse documenten is gebleken dat ‘there was clearly no hint of clerical despotism’. Dit dachten de Amerikanen gedurende de maanden januari en februari 1979.
Vandaag heeft het Egyptische leger zich neutraal verklaard tegenover de demonstranten en de Moslimbroederschap. Dit hebben ze ongetwijfeld gedaan in opdracht van de Amerikaanse president Barack Obama. Mubarak is al finished. Wellicht gaat hij nog enig verzet plegen voordat hij Egypte levend of dood verlaat. En Mohammad ElBaradei?
De Iraanse staatsmedia waarschuwen de Amerikanen dat ze de nalatenschap van de Egyptische Farao, president Mubarak, niet meer kunnen redden. Wat komt na een autoritair regime in Egypte? Chaos of het islamisme?
Jihadisten
En de democratie en de Arabische lente? Ja, de Arabische lente heb ik al gezien; zelfs de doden, mummies waren niet veilig voor de oprukkende plunderaars, de toekomstige jihadisten. Toevallig moest ik denken aan Irak. Wellicht zal het leger nadat een plein in Caïro naar Mohammad Atta wordt genoemd, een militaire junta willen vestigen. Dan zijn we weer terug naar het Egypte van Mubarak.
Vrienden, er komt geen lente in de Arabische wereld. Een storm is op komst.
Tot zover Afshin Ellian. Hoewel ik het met het meeste niet eens ben (want waarom was de missie van Bush in Irak wel goed? Mogen er alleen door Amerika georkestreerde democratische omwentelingen plaatsvinden? Daar heeft ook Iran prettige ervaringen mee, zie Mosadegh, Ellian welbekend), kan ik een ding nog wel begrijpen. Afgelopen weekend sprak ik een Iraanse dichter die precies hetzelfde zei. Dat was inderdaad de ervaring met het verdrijven van de Shah. Die vrees lijkt mij vanuit Iraans perspectief legitiem en het is iets waar zeker rekening mee moet worden gehouden. Maar wat mij betreft is het antwoord niet om dan maar dictators in stand te houden. Juist de ervaring met Mossadegh laat zien dat dan de uiteindelijke klap nog veel heviger en vooral meer anti-westers kan worden, zie de gebeurtenissen in Iran. Hopelijk worden deze fouten nu niet weer gemaakt (zie nu ook Israëls steun aan Mubarak).
Zie ook Hans Jansen op Hoeiboei, Mubarak. Verder maakt men zich op Hoeboei, in de beste traditie van de ministeries van informatie in het Midden Oosten, of onze goeie oude communistische krant ‘De Waarheid’ (die toen de opstand in Hongarije in 1956 werd neergeslagen door de Russen opende met de schreeuwende kop ‘Nasser sluit het Suez kanaal’), vooral druk over ‘Boer zoekt Vrouw’. Zie Feit en Fictie. Overigens een mooie dubbelzinnige titel, maar die slaat dan vooral op de fictie van de Nederlandse Bauerntum Romantik, waarin de Hoeiboeiers zich graag mogen wentelen als er opeens uit de echte wereld signalen doorkomen dat er in de Arabische wereld voor meer vrijheid en democratie gedemonstreerd wordt. Dat kan natuurlijk niet, want dat past niet in het idee-fixe der verlichte Hoeiboeigeesten. Overigens krijgt het fenomeen ‘Handen schudden’, een van de kernwaarden van de Verlichting (had boegbeeld van diezelfde Verlichting Rita Verdonk daar niet al eens op gewezen?), op dit moment wel uitgebreide aandacht, zie http://hoeiboei.blogspot.com/2011/02/laat-me-raden.html. Ik heb er maar een kwalificatie voor: puur escapisme! ‘Het land van ooit’, vrij naar Ayaan Hirsi Ali 😉 (maar dan net een beetje anders)
Het regime van Mubarak begint terug te slaan:
//
VK urgent AMSTERDAM/CAÏRO – De dag na de miljoenenmars is de sfeer in Caïro explosiever dan ooit. Lees de laatste ontwikkelingen, tweets ter plaatse en volg updates van onze correspondent Rob Vreeken ter plaatse.
Rob Vreeken
23.01 uur Volgens een dokter ter plaatse zijn er nog veel meer gewonden gevallen bij de rellen vandaag. Hij spreekt over meer dan 1.500, meldt Reuters.
22.54 uur Ook tegen middernacht is het nog altijd onrustig in Caïro. Het Tahrirplein staat nog altijd vol met mensen. Demonstranten vrezen actie van de politie nu zij denken dat het leger hen niet langer zal beschermen. Maar toch een grootscheepse aanval van een van beide kanten lijkt het ook niet te komen. Veel demonstranten zullen waarschijnlijk weer de hele nacht op het plein blijven.
22.37 uur Het aantal doden dat gevallen is tijdens de ongeregeldheden vandaag in Caïro is opgelopen naar drie. Dat heeft de minister van Volksgezondheid gezegd op de Arabische televisiezender Al Alabiya.
Op het Tahrirplein staan betogers inmiddels nog altijd tegenover Mubarak-aanhangers. Op televisie is te zien dat beide partijen elkaar bestoken met Molotovcocktails. Het lijkt er niet op dat de demonstranten van plan zijn naar huis te gaan, waartoe vice-president Suleiman had opgeroepen.
22.21 uur Het aantal betogers op het Tahrirplein (Bevrijdingsplein) is woensdagavond laat aanzienlijk geslonken, maar het plein is zeker nog niet leeg. De nog resterende demonstranten gaan pas weg als Mubarak per direct opstapt. Omstanders brengen de volhardende betogers in het donker eten en drinken, meldt Al Jazeera. Er zijn geruchten dat het leger vanavond nog wil ingrijpen, en het plein wil schoonvegen.
21.48 uur De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton heeft vandaag gesproken met de Egyptische vice-president Suleiman. Zij heeft benadrukt hoe belangrijk het is dat degenen die het geweld in Caïro aanwakkerden, daarvoor verantwoordelijk worden gehouden, en dat de machtsoverdracht nu moet beginnen.
21.24 uur Het lijkt weer onrustiger te worden in de Egyptische hoofdstad Caïro. Op de televisiezenders Al Jazeera en CNN is te zien hoe nog steeds veel mensen zich hebben verzameld op het Tahrirplein. Er zijn schoten gehoord, en vanaf omringende daken worden molotovcocktails gegooid. De betogers houden zich niet aan de avondklok, maar protesteren door.
21.02 uur Het aantal gewonden van de rellen van vandaag is gestegen tot 611, volgens de minister van Volksgezondheid.
20.52 uur De Egyptische vice-president heeft alle demonstranten opgeroepen naar huis te gaan en de avondklok in acht te nemen om zo de rust te bewaren. Hij benadrukte dat zijn oproep zowel bedoeld is voor tegenstanders van Mubarak als voor zijn aanhangers. Volgens de vice-president kan er pas een dialoog met de oppositie plaatsvinden als de protesten zijn afgelopen.
20.50 uur De Egyptische oppositieleider Mohammed ElBaradei heeft het leger opgeroepen een einde te maken aan de aanvallen van aanhangers van president Hosni Mubarak op antiregeringsbetogers. Het leger moet ingrijpen om de levens van burgers beschermen, zei ElBaradei woensdagavond tegen de Arabische nieuwszender al-Jazeera, die in Egypte al enkele dagen niet meer te ontvangen is.
20.26 uur Volgens Mark Rutte zijn in Egypte ‘snelle en praktische hervormingen op politiek, sociaal en economisch terrein’ nodig. Hij zal dat vrijdag bepleiten op de Europese top in Brussel, zo liet zijn woordvoerder woensdag weten.
20.22 uur Barack Obama heeft gisteravond ook gesproken met koning Abdullah van Jordanië over de situatie in Egypte.
20.06 uur Ook NOS-correspondente Nicole Le Fever meldt dat het weer rustiger wordt in de stad. ‘Er zijn al een tijdje geen gevechten geweest of schoten gelost. Ook zijn de brandjes geblust. Maar de sfeer is nog wel zeer gespannen.’
19.47 uur Het lijkt weer iets rustiger te worden in de Egyptische hoofdstad. Er zijn weinig berichten meer van schietpartijen of branden in de stad.
19.31 uur De Amerikaanse president Barack Obama heeft de Egypische president Hosni Mubarak ‘duidelijk overgebracht’ dat ‘de tijd voor verandering is gekomen’. Dat heeft de woordvoerder van het Witte Huis gezegd.
19.09 uur De belangrijke functionaris uit het bericht hieronder zegt ook dat een loyale aanhanger van Mubarak de pro-Mubarak aanhangers vandaag de straten opstuurde om de Egyptische betogers te intimideren.
19.07 uur Een belangrijke Amerikaanse functionaris denkt dat er onder de vertrouwelingen van Mubarak debat heerst of de president niet meer zou moeten doen, om aan de eisen van de betogers tegemoet te komen, meldt persbureau Reuters. Het geweld op de straten zou ertoe kunnen leiden dat ook het leger de druk daartoe verhoogt.
19.04 uur Volgens de minister van Volksgezondheid zijn de gewonden geraakt door stenen of andere projectielen. Schotwonden zijn er niet gemeld.
18.49 uur: De Egyptische minister van Volksgezondheid heeft op de staatstelevisie gemeld dat er vandaag één dode en 403 gewonden zijn gevallen.
18.46 uur: Ook CNN meldt niet schoten en molotovcocktails op het Tahrirplein, en in de omliggende straten.
18.35 uur: Er is onduidelijkheid over de ernst van de situatie in Caïro. Grote nieuwsstations melden dat het rustiger wordt, maar Volkskrantverslaggever Rob Vreeken meldt dat er zojuist recht voor zijn hotel nog geschoten werd. Ook is daar veel geschreeuw en lawaai op straat. Het Tahrirplein is erg groot, dus als er aan de ene kant van het plein iets gebeurd, is dat aan de andere kant van het plein niet eens te zien.
18.16 uur: Even teruglezen wat er vandaag allemaal is gebeurd? Lees hier een overzicht van de gebeurtenissen van vandaag.
18.14 uur: De rust lijkt nog meer terug te keren in Caïro. Zelfs Al Jazeera is nu aan het terugblikken.
18:00 uur: Twee Molotov cocktails zouden zijn gegooid op de stoep van het Nationaal Museum.
17.44 uur: Op het Tahrirplein zelf zijn nu een stuk minder mensen en is het betrekkelijk kalm. In de straten rondom het plein is het nog wel onrustig
17.38 uur: Ook persbureau AFP meldt dat er vandaag minimaal 500 gewonden zijn gevallen op en rond het Tharirplein. AFP baseert haar cijfers op gegevens van de medische instanties.
17.25 uur: In de tweede stad van Egypte, Alexandria is het vandaag niet tot confrontaties gekomen, zo meldt CNN.
17.14 uur: De waterkanonnen zijn inderdaad gebruikt om de vlammen van vier brandbommen, te doven, meldt Reuters. CNN spreekt van Molotov cocktails.
17.04: Reactie Catherine Ashton, de hoge vertegenwoordiger van Buitenlandse Zaken van de EU op Al Jazeera:
‘Het is essentieel dat er geen geweld wordt gebruikt. Mubarak moet een plan laten zien. Hij moet in contact komen met de Egyptenaren, zodat er een ordentelijke transitie kan plaatsvinden. Het moet weer kalm worden. Als het volk verandering wil, moet de regering daar naar luisteren.’
16.58 uur: Er worden waterkanonnen ingezet, Het is nog niet duidelijk of ze worden gebruikt om het plein schoon te vegen of om kleine brandjes te blussen.
16.46 uur: Voor het eerst proberen ambulances het plein te bereiken. Al Jazeera spreekt inmiddels van vijfhonderd gewonden.
16.42 uur: Terwijl de duisternis invalt op het Tahrirplein duurt de chaos voort. Supportest van Mubarak zouden grote stenen blokken vanaf daken van gebouwen gooien, meldt persbureau AFP. Al Jazeera heeft beelden laten zien van een brandend object dat van een gebouw werd gegooid.
16.39 uur: De VS roepen beide partijen nogmaals op om geen geweld te gebruiken.
15.29 uur Verslaggever Rob Vreeken
‘Ik hoorde zojuist geweerschoten op het Tahrirplein. Het geluid komt uit de buurt van Talaat Harb. Er is heel veel gejoel en geschreeuw. Er is geen sprake van traangas.
‘De anti-Mubarakmensen staan nog steeds op het plein. Ik sta nu op mijn balkon met uitzicht op het plein. Het is buiten te gevaarlijk.
‘Over een uur valt de duisternis over het plein. Dan wordt de sfeer vaak nog grimmiger.’
15.25 uur: Reuters meldt dat het ministerie van Buitenlandse Zaken van Egypte niet wil dat de Verenigde Staten zich met de interne politieke aangelegenheden bemoeien.
15.17 uur: Een vrouwelijke anti-Mubarakbetoger vertelt aan Al Jazeera: ‘De hele week zijn er geen gewonden geweest en ging alles goed. Nu is het zo chaotisch. Er zijn hier duizenden vrouwen en kinderen. Ze proberen ons af te sluiten, maar wij geven niet op. We gaan door.’
Update:
Nu zouden de drie legervoertuigen weer door anti-Mubarakbetogers zijn overgenomen. Dat geeft maar weer aan hoe diffuus en chaotisch de situatie is.
15.11 uur: De Egyptische overheid ontkent dat er politiemannen in burger actief zijn onder de pro-Mubarakbetogers.
15.05 uur: Er lijken geweerschoten te klinken op het Tahrirplein. Dat zouden waarschuwingsschoten kunnen zijn. Drie legervoertuigen zijn overgenomen door pro-Mubarak activisten, meldt Al Jazeera.
15.01 uur: De EU roept Mubarak op om de transitie van de macht ‘zo snel mogelijk’ te starten.
14.50 uur: Ook CNN praat weer over gevechten. Al Jazeera stelt zelfs dat supporters van Mubarak machetes bij zich hebben. Het leger grijpt nog steeds niet in.
14.45 uur: Volgens CNN wordt er niet meer met stenen gegooid op het Tahrirplein, maar zingen de verschillende groeperingen samen ‘we zijn allen één’. Andere media bevestigen dit nog niet.
14.44 uur: Sterverslaggever Anderson Cooper van CNN zou een aantal keer op zijn hoofd zijn geslagen door pro-Mubaraksupporters, meldt The Guardian.
14.36 uur: Het kabaal op en rond het Tahrirplein is oorverdovend. Verslaggevers komen maar moeilijk boven de herrie uit. Mensen schreeuwen, er klinken toeters. Iedereen rent woedend achter elkaar aan.
14.33 uur: Volgens de oppositie bevinden zich veel politie-agenten in burger onder de aanhangers van Mubarak. Het leger grijpt nog steeds niet in.
14.27 uur: Reuters spreekt inmiddels van tientallen gewonden. Al Jazeera houdt het op ‘minstens honderd in het afgelopen uur’.
14.23 uur: Ondertussen zendt de Egyptische staatstelevisie beelden uit van vreedzame pro-Mubarak betogingen.
14.22 uur: Al Jazeera meldt dat een verslaggever van Al Arabya is neergestoken. Ook zouden de pro-Mubarakbetogers op zoek zijn naar verslaggevers van Al Jazeera. Volgens The Guardian zijn een aantal Spaanse journalisten omsingeld door aanhangers van Mubarak.
‘Acht mannen op een paard + één op een kameel reden net in op de muur van anti-regeringsbetogers. Geschifte toestanden die ik nog nooit heb meegemaakt!’ ‘De regeringstroepen grijpen nog niet in.’
14.10 uur: Inmiddels is op beelden te zien dat de situatie steeds verder uit de hand loopt. Overal raken mensen slaags met elkaar. Het is vaak onduidelijk wie bij welke groepering hoort. Overal rennen mensen, het lawaai is enorm, de sfeer enorm opgewonden.
13.54 uur: Rob Vreeken:
‘De aanhangers van Mubarak zijn weer van het Tahrirplein verdwenen. Er waren schermutselingen en ze waren ver in de minderheid.
‘De sfeer is totaal anders dan gisteren, toen het eigenlijk één groot feest was.’
13.45 uur: Ook in de zijstraten van het Tahrirplein zijn voor- en tegenstanders slaags geraakt.
13.38 uur: Al Jazeera spreekt van chaotische toestanden op het Tahrirplein. Volgens een verslaggeefster wordt er volop met stenen naar elkaar gegooid en is er sprake van een paniekerige situatie, waarbij honderden mensen opeens in paniek probeerden weg te vluchten.
13.29 uur Correspondent Rob Vreeken vanaf het Tahrirplein:
‘De sfeer hier is uiterst gespannen. Opeens is er van alles aan de hand. Een klein half uur geleden kwam een groepje van zo’n 200 pro-mubaraksupporters het plein om marcheren. Ze staan met z’n allen op een verhoging, roepen leuzen en dragen foto’s van Mubarak.
‘De anti-Mubarak’ers staan daar in grote getale omheen. De mensen zijn slechts gescheiden door een ring van vrijwilligers. De politie is nergens te bekennen. Het is een uiterst opgefokte situatie.
‘In tegenstelling tot gisteren zijn er nu wel een aantal gewonden, die worden weggedragen naar de moskee. Ook worden er onruststokers uit de menigte geplukt. Nu liggen er zo’n vijf arrestanten op een hoopje voor me in een zijstraatje.
‘Dit moet wel uit de hand lopen. Er is een grote kans op provocaties.’
13.19 uur: Voor- en tegenstanders van de Egyptische president Hosni Mubarak zijn vandaag op het Tahrir-plein in Caïro met elkaar slaags geraakt. Een fotograaf van AP zag dat mensen elkaar te lijf gingen met stokken. Er is een onbekend aantal gewonden gevallen.
//
Journaal 24
Maar beter (meer op locatie en sneller up to date):
klik op bovenstaand logo
De inmiddels alweer tachtig jaar oude beroemde Egyptische arts, schrijfster, feministe en voormalig presidentskandidate Nawal al-Saadawi heeft zich bij de demonstranten gevoegd. Ze wordt door het NOS journaal geïnterviewd, al heeft heeft men bij het journaal niet door met welke prominent ze te maken hebben, althans het wordt niet verder uitgelegd (zie ook Stan van Houcke)
Dr. Nawal El Saadawi, a leading Arab feminist, with protesters in Tahrir Square (http://www.nytimes.com/imagepages/2011/02/04/opinion/04kristofnawalimg.html )
Hieronder wat informatie over Kefaya, een Egyptische beweging/actiegroep, die al een aantal jaar actie voert om Mubarak weg te krijgen:
THE EGYPTIAN MOVEMENT FOR CHANGE (EMC) also referred to as Kefaya (enough) was announced in 2004. Almost immediately its importance to Egyptian political life was recognized, though not understood. Both Egyptian and Western analysts have mischaracterized the movement. Interpretations have been either too narrow, focusing on specific details and ignoring the movement’s broad vision or too broad, mistaking Kefaya for a generic social movement in the Western mode. All such approaches fail to grasp Kefaya’s real contribution. This paper argues that Kefaya’s significance lies in its transformative potential as a broad political force of a new type that is uniquely suited to the needs of the moment in Egypt. It is at once a cross-ideological force that has the potential, in the long run, of creating a new mainstream and, at the same time, a movement of a new kind that is creating a distinctive and promising form of politics for Egypt.
At the beginning of the twenty-first century, Egypt’s political system has reached a dead end. The opposition political parties are locked in their headquarters, unable to communicate with the public. Virtually acquiescing to the siege of an arsenal of restrictive laws, those political parties have for years suffered from an increasingly diminishing membership, lack of operational funds, and internecine internal feuds.
The “illegality” of the Muslim Brothers (MB) has paradoxically liberated that organization from restrictions that come with governmental licensing. However, the ideology, posture, secrecy and political tactics of the grassroots-based MB all engender the mistrust of many political forces, including some Islamists. At the same time, the secularist-Islamist polarization hinders the possibility of reaching any meaningful consensus on critical issues. This blockage is not lost on the regime, the clear beneficiary of such divisions among its adversaries, and it does not augur well for the future of the Brotherhood in a lead role in shaping Egyptian political life.
With seething political discontent on the one hand and ideologically based mistrust among oppositional political forces on the other, Egypt needs today, more than ever, a new form of politics that pulls together diverse forces from across the political spectrum to forge a new national project. Amidst this political disarray, a new generation of Egyptians holds the promise for transforming politics in Egypt. They have found a home and an instrument in Kefaya and, in the process have invented a new form of politics. Their innovations are historically grounded in the specifics of Egypt’s political life in recent decades. Unique Egyptian circumstances have shaped their experiences, aspirations, and vision for the future.
Throughout more than a decade, this group of activists and intellectuals have interacted across ideological lines to reach common ground. Kefaya emerged as one manifestation of these efforts and an important illustration of the possibilities of this new politics. While such collaborative work across ideological lines is not unique in democratic experiences around the world, Kefaya represents the first successful effort of that new kind of politics in modern Egyptian history.
This essay is based on primary sources including open-ended interviews, statements, newspaper articles and reports, as well as unpublished documents, is composed of three main parts. The first part explains in more detail the reasons why Kefaya has been widely mischaracterized; the second illustrates why and how Kefaya represents a new force with the potential of creating a new mainstream; and the third explores the new politics invented by Kefaya.
In any assessment of Kefaya, analysis must proceed on two levels. The first deals with Kefaya as a protest movement and the second looks at it as a manifestation of a more important phenomenon, namely the new form of interactive politics across ideological lines that is behind it. This paper argues that only by taking into account the innovative dimensions of the Kefaya experience, highlighted by the second level of analysis, can an accurate measure of Kefaya’ s real contribution be made.
MISUNDERSTANDING KEFAYA
Since its early days, there have been various critical interpretations of Kefaya by politicians and intellectuals alike, at times citing deficiencies in the movement’s profile, actions and approach, while at other times dismissing the movement outright as being a “foreign puppet” or the past-time of “a bunch of kids”. The most serious and widely noted critique of Kefaya is that it has been essentially an “elitist” protest movement targeting President Mubarak personally without putting forward an alternative candidate or articulating a constructive vision for political transformation. (1)
The critique along these lines has gained more momentum after the 2005 Presidential Election. Since Kefaya’s main slogan was the rejection of a fifth term for Mubarak as well as the succession of his son, the argument goes, Kefaya lost its raison d’etre with the end of the election. “Except for rejecting the election results, symbolized by the slogan of “Batel” (invalid) nothing new was produced.” When Kefaya played a leading role in the formation of the National Front for Change on the eve of the subsequent parliamentary elections, it was criticized as “passing the torch to the old opposition parties, the very same entities whose inaction it has been formed to face.” (2) The EMC has been “dragged into sitting together with the leaders of the tamed opposition, instead of putting forward a demand for changing the electoral system.” (3)
verder lezen op: http://findarticles.com/p/articles/mi_m2501/is_1_29/ai_n27223613/
» De twee kampen op het Tahrirplein in Caïro vanmorgen APTN Toegevoegd: donderdag 3 feb 2011, 10:33
Update: donderdag 3 feb 2011, 12:47
Voor de tiende dag op rij wordt in Egypte gedemonstreerd tegen president Mubarak. Het Tahrirplein, dat de afgelopen dagen in handen was van de demonstranten, lijkt nu te zijn overgenomen door de voorstanders van Mubarak. Overzicht van de gebeurtenissen van vandaag (een kaart van het centrum van Caïro staat onderaan deze pagina).
Egyptische autoriteiten meldden eerder dat NOS cameraman Eric Feijten door de douane is en al in het hotel is aangekomen. Maar de NOS ploeg ter plaatse heeft nog geen contact met hem gehad, Eric Feijten is nog niet in het hotel gesignaleerd.
NOS correspondent Nicole le Fever meldt dat buitenlandse journalisten doelwit zijn van aanhangers van president Mubarak. “Ze worden hard aangepakt”, zegt ze.
http://s.nos.nl/swf/embed/nos_audio_embed.swf?tcmid=tcm-5-893279
NOS cameraman Eric Feijten is terecht. Feijten werd vannacht rond twee uur op het vliegveld van Caïro tegengehouden, zijn apparatuur werd in beslag genomen en enkele uren lang was er geen contact met hem. Feijten is inmiddels door de douane en onderweg naar het NOS team bij het Tahrirplein.
De Arabische televisiezender Al Jazeera en persbureau Reuters melden dat tanks van het Egyptische leger in actie zouden zijn gekomen. Volgens berichten die bij Al Jazeera binnenkomen, duwen de tanks aanhangers van Mubarak weg van het Tahrirplein, waar de tegenstanders zich hebben verschanst.
Een verslaggever van Al Jazeera meldt dat Egyptische militairen een menselijke keten hebben gevormd tussen de groepen betogers. Het leger probeert voorstanders van Mubarak te beletten bij de tegenstanders op het Tahrirplein te komen. Toch houden tegenstanders van Mubarak rekening met geweld, ze hebben barricades opgeworpen.
Een groep van 22 Hezbollah-gevangenen in Egypte heeft gebruik gemaakt van de chaos in Egypte: ze zijn ontsnapt. Dat meldt de Egyptische krant al Rai. De mannen waren veroordeeld voor het plegen van aanslagen in Egypte. Ze zijn inmiddels terug in Libanon, de thuisbasis van Hezbollah.
Gewapende aanhangers van president Mubarak proberen de bevoorrading van de betogers op het Tahrirplein af te snijden. Getuigen melden op de Arabische zender Al Jazeera dat groepjes Mubarak-aanhangers op alle wegen die naar het plein leiden mensen tegenhouden die voedsel en water naar het plein proberen te brengen.
Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland, Italië en Spanje hebben in een gezamenlijke verklaring opgeroepen tot een onmiddelijke overgang naar een nieuwe regering in Egypte. De EU-landen maken zich zorgen over het geweld in Egypte.
De Egyptische premier Shafiq geeft ‘zometeen’ een persconferentie, meldt de Arabische televisiezender Al Jazeera.
Mohamed ElBaradei en de Islamitische Broederschap hebben een uitnodiging van premier Shafiq om te onderhandelen, afgewezen. Ze willen pas gaan praten met de regering als Mubarak is opgestapt en er een einde is gekomen aan het geweld op het Tahrirplein. Andere, kleinere oppositiebewegingen zouden wel op de uitnodiging zijn ingegaan.
Volgens persbureau AP gaat de VN 350 personeelsleden uit Egypte evacueren. De VN zet twee toestellen in om het personeel naar Cyprus over te brengen. De eerste vlucht komt naar verwachting om 13.00 uur aan op het vliegveld van Larnaca.
De Arabische televisiezender Al Jazeera meldt dat de Egyptische premier Ahmed Safiq zijn excuses heeft aangeboden voor het geweld van afgelopen nacht rond het Tahrirplein in Caïro. De premier heeft een onderzoek naar de gebeurtenissen beloofd.
Cameraman Eric Feijten van de NOS is vannacht op het vliegveld van Caïro aangehouden. Zijn apparatuur is in beslag genomen. Sinds vijf uur vanmorgen heeft de NOS geen contact met hem kunnen krijgen.
Persbureau Reuters meldt dat een groep gewapende aanhangers van Mubarak onderweg is naar het Tahrirplein. Ze zouden messen bij zich hebben.
Persbureau Reuters meldt dat het Egyptische leger voor het eerst sinds het begin van het geweld rond het Tahrirplein in actie is gekomen. Militairen hebben zich opgesteld tussen aanhangers en tegenstanders van Mubarak, in een poging een bufferzone te creëren. De twee groepen staan nu op ongeveer tachtig meter afstand van elkaar.
Buitenlandse journalisten op en rond het Tahrirplein zijn mishandeld door Mubarak-aanhangers. Sommige journalisten werden gearresteerd nadat ze waren mishandeld. Ook GPD-correspondent Harald Doornbos werd aangevallen. “We werden in een taxi opeens omsingeld en door aanhangers van Mubarak uit de taxi gesleurd. Ze zetten ongeveer letterlijk machetes op onze keel. Het zag er heel slecht uit. We zijn door een soldaat gered, hij probeerde ons te beschermen en we zijn uiteindelijk door het leger ontzet. Ik zit al lang in dit vak van crisisverslaggeving, maar dit is me nog nooit overkomen.”
http://s.nos.nl/swf/embed/nos_audio_embed.swf?tcmid=tcm-5-893158
Op het Tahrirplein in Caïro hebben aanhangers van president Mubarak vannacht geschoten op anti-regeringsbetogers. In de rechtstreekse uitzending van de Arabische nieuwszender al-Jazeera waren minutenlang schoten te horen.
http://s.nos.nl/swf/embed/nos_video_embed.swf?tcmid=tcm-5-893103
Bij ongeregeldheden op het Tahrirplein zijn volgens de minister van Gezondheid de afgelopen nacht vijf doden en dertien gewonden gevallen. “De meeste slachtoffers vielen toen er gegooid werd met stenen en mensen met stokken en metalen buizen werden aangevallen. Vanmorgen rond het ochtendgloren werd ook geschoten op het plein.” Volgens de minister zijn er in totaal 836 mensen gewond geraakt bij de protesten. Daarvan liggen nog 86 mensen in het ziekenhuis.
http://s.nos.nl/swf/embed/nos_video_embed.swf?tcmid=tcm-5-893105
http://s.nos.nl/swf/embed/nos_video_embed.swf?tcmid=tcm-5-893682
De beroemde schrijfster en feministe, de inmiddels tachtigjarige Nawal al-Saadawi, heeft zich aangesloten bij de demonstranten (NOS Journaal)
Ondertussen in Jemen:
Uit de Huffington Post:
Yemeni President Ali Abdullah Saleh, a key U.S. ally against al Qaeda, said on Wednesday he will not seek to extend his presidency in a move that would end his three-decade rule when his current term expires in 2013.
Eyeing protests that brought down Tunisia’s leader and threaten to topple Egypt’s president, Saleh also vowed not to pass on the reins of government to his son, but asked the opposition to hold down on protests.
“I present these concessions in the interests of the country. The interests of the country come before our personal interests,” Saleh told his parliament, Shoura Council and members of the military.
“No extension, no inheritance, no resetting the clock,” he said, making reference to ruling party proposals to institute term limits that had been seen as allowing him to run again.
His remarks came a day before a planned large rally, dubbed a “Day of Rage,” organized by the opposition that was seen as a barometer of the size and strength of the Yemeni people’s will to follow Egypt and Tunisia in demanding a change of government.
“I call on the opposition to freeze all planned protests, rallies and sit-ins,” Saleh said.
verder lezen op http://www.huffingtonpost.com/2011/02/02/ali-abdullah-saleh-yemen-_n_817311.html
Media in the line of fire in Egypt |
||
Domestic and foreign journalists have come under siege amid the turmoil in Egypt.
Al Jazeera’s online producer Last Modified: 03 Feb 2011 13:34 GMT
|
||
Journalists in Egypt – domestic and foreign – are increasingly under siege, with Egyptian authorities detaining reporters and gangs of young men roaming the streets looking for anyone with camera equipment. Some of the pressure has come from the government: Six Al Jazeera journalists were detained for several hours earlier this week, and while they were eventually released, their equipment remains with the police. Two New York Times reporters were reportedly arrested – or “taken into protective custody”, as the government termed it. Spotters stand outside many hotels, watching balconies with high-powered binoculars. When they see balconies with camera equipment or photographers, they use radios to call in the details. Egyptian police sources say that information from those spotters has been used to conduct several raids on journalists’ hotel rooms in recent days. And the government has reportedly pressured several hotels not to extend the reservations of foreign journalists. But most of the intimidation and violence has come from unofficial sources: Young men loiter outside the hotels where many reporters are staying, shouting at (and sometimes attacking) anyone with equipment. Hotel lobbies are filled with journalists and camera crews wearing bandages, and many have been restricted to watching the events in Tahrir Square from their hotel balconies. Egyptian state television has actively tried to foment the unrest by reporting that “Israeli spies” have infiltrated the city – which explains why many of the gangs who attack reporters shout “yehudi!” (“Jew!”). The area around Tahrir Square has become a virtual no-go zone for camera crews, which were assaulted on Wednesday almost as soon as they entered the area controlled by supporters of Egyptian president Hosni Mubarak. Several of them were mistaken for Al Jazeera crews, and were chased off by young men wielding sticks and chanting, “Jazeera! Jazeera!”. CNN anchor Anderson Cooper said his crew was also assaulted on Tuesday night after being mistaken for an Al Jazeera crew. A reporter for the Al Arabiya network was kidnapped for several hours during Wednesday’s protest. The violence has come exclusively from the Mubarak supporters: There have been no reports of pro-democracy demonstrators attacking or intimidating the media. Egyptian journalists, too, have been the victims of angry mobs, all of them affiliated with the pro-Mubarak crowd. Sarah El Sirgany, an editor with the Daily News Egypt, tweeted that her brother was assaulted while trying to protect a group of reporters attacked by an angry mob. An Al Jazeera reporter was held at knifepoint by a group of young men on Thursday morning. One man’s face was still bloodied from the previous night’s fighting. Bloggers, too, have become targets: The popular Egyptian blogger Sandmonkey has reportedly been arrested (it’s unclear by who). |
||
Source:
Al Jazeera
|
||
The Economist http://www.economist.com/blogs/newsbook/2011/02/egypts_revolt
The regime sends in the thugs Feb 2nd 2011, 21:29 by M.R. | CAIRO
Opinion |
||
Tahrir: Shock and awe Mubarak style |
||
Pro-Mubarak thugs weren’t enough to deter the calls of democracy from the crowds gathering in Tahrir square.
Al Jazeera writer in Cairo Last Modified: 03 Feb 2011 14:29 GMT
|
||
Between the Monday of January 31 until Hosni Mubarak’s quaint speech late in the night night (1 February), the pro-democracy protest in Tahrir Square was the most diverse gathering that I have ever witnessed in Egypt. In normal times, Cairo is devoid of socially porous spaces where people of all classes can mix comfortably. The crowds in Tahrir Square, larger each night since the ministry of interior’s security force was broken on January 28th, created a spontaneous Bohemia. As befits the label given to the uprising – thaurat al-shabab (revolt of the youth) – there were plenty of mid-teens to early 30s men and women in the pro-democracy camp. But with them were children, the elderly, the ultra-pious and the slickest cosmopolitans, workers, farmers, professionals, intellectuals, artists, long-time activists, complete neophytes to political protest, and representatives of all political persuasions outside the National Democratic Party, whose headquarters were sacked and burned last Friday, and still emitting a faint ashy smell by Monday. A well-adjusted mob The behaviour of the crowd was impeccable. Volunteers manned all entry points to the Square, checking the identity cards of everyone who entered. Egyptian identity cards state the profession of their holders, hence anyone whose card indicated that he worked for the ministry of interior was barred from entering the Square. The goal was to prevent government-sponsored incitement, ensuring that the atmosphere would remain purposeful and free of violence. That goal was entirely fulfilled up to the moment of Mubarak’s speech. Until Mubarak offered his dubious “concessions”, the crowd was euphoric, but at the same time firmly grounded in its mission to effect deep-rooted changes to Egyptian political practise. There is no doubt that Egyptians were substantially united in their conviction that the Mubarak regime must end; in the current environment, remaining support for Mubarak is motivated more by material interests than by conviction. As the world knows very well, immediately after Mubarak’s speech his supporters began to attack the demonstration. Releasing the hounds The attacks were already underway by the early hours of Wednesday morning (February 1, 2011), and as all news sources – save Egyptian state media – have reported, attacks on the pro-democracy protesters have increased in intensity throughout Wednesday (2 February) and continuing on into Thursday. The regime’s shock troops have certainly used “white weapons” – knives and other sharp objects, chains or other bits of metal that can maim – but there are also reports that they have used propane gas tanks, Molotov cocktails, tear gas and possibly even live ammunition. What the army is doing is unclear, but there is no doubt that it has not protected the pro-democracy demonstrators. It is true, as many news sources have reported, that the pro-Mubarak forces include an element of criminals that have long been employed by the regime to break up demonstrations and intimidate elections. There is also no doubt that members of the defeated Central Security Forces were among the shock troops used by the regime in its counterattack against the pro-democracy movement. But the waves of pro-Mubarak demonstrators marching through downtown Cairo toward Tahrir Square on Wednesday were not entirely devoid of ordinary Egyptian citizenry. It is likely that not all of these citizens are acting out of conviction. There are reports that government ministries have told public-sector employees that their jobs depend on supporting the regime. Aside from these semi-coerced supporters of Mubarak, there are people who have always regarded the pro-democracy movement as troublemakers on the grounds that the order maintained by the regime’s security apparatus is more valuable than the cost paid in curtailed civil liberties. It must be emphasised that the sum of all these elements of pro-Mubarak sentiment is remarkably more socially homogeneous than the pro-democracy movement. Cunning and motives Of course there are tacitly pro-regime supporters witnessing events from afar. But of those who are willing to put their bodies on the line – as the pro-democracy movement has done – the social profile is overwhelmingly male and lower to lower-middle class. The bottom line is that while it may be true that support for the regime has a broader social base than the stereotype of “criminals and semi-coerced public sector employees” suggests, there is at the same time no political philosophy animating the pro-regime supporters. If the rule of Mubarak and/or the National Democratic Party survives the pro-democracy uprising, it will be purely through force. The motivations of the pro-democracy movement, by contrast, are undoubtedly more diverse than the euphoric atmosphere of Monday and Tuesday suggest. The elephant in the room though is the Muslim Brotherhood. The MB has thus far played a skillful political game of supporting the pro-democracy movement without trying to lay claim to it – far more skillful, for example, than Mohamed ElBaradei’s relatively amateurish interventions. In truth the driving force of the pro-democracy movement is emphatically not the Muslim Brotherhood. As everyone knows, the Muslim Brotherhood is a powerful force in Egyptian politics, but there are generational and social divisions within the movement which may in fact make a Muslim Brotherhood power grab unfeasible, assuming that it actually aspires to such a goal. The pro-democracy uprising was propelled by a non-partisan coalition of young activists, who at long last tapped into a current of popular revulsion at the police-state techniques that the regime used to maintain its grip on power. Whose public interest? The opposition parties have a role to play in creating an alternative to Mubarak’s rule. They are not necessarily well prepared to play this role after decades of hopeless marginalisation by the ruling NDP. In order to bring about structural change to Egyptian politics they will have to focus not on the social context that makes regime’s downfall possible (police state suppression, unemployment and poverty), but on Egypt’s laws and constitution. An end to torture as a primary tactic for maintaining the regime’s power will require reforms in a legal system that combines powers of criminal prosecution with police investigation. These two functions are separate in the legal systems of Europe and the United States, but combined in Egypt and in many socialist countries. The result in Egypt is that the office of public prosecutor (al-niyaba al-‘amma) has the authority to gather evidence in the criminal cases that it pursues. This would be considered an obvious conflict of interest in the United States. In Egypt it means that a prosecutor who represents “the public interest” (aka the state) possesses powers of police investigation. This leads to systematic torture justified on grounds of it being “in the public interest”. It is no coincidence that when the power of the state was broken on the “day of rage” (January 28th), the pro-democracy protesters attacked many police stations throughout the country. Police stations, not just the ministry of interior’s Central Security Forces, were targeted because the Egyptian public has been subject to systematic torture by a police-judiciary nexus throughout the 30 years of Mubarak’s rule. The minimum demands of the pro-democracy movement must include that the prosecution function be separated from the function of police investigation. The rule of law executed by an independent judiciary would be the best guarantor of civil liberties in Egypt. Assembling a new future After that, more obvious demands follow. The current People’s Assembly (maglis al-sha’b) must be abolished on the grounds that its election was blatantly fraudulent; it cannot under any circumstances be allowed to direct the course of reform. Mubarak’s speech on Tuesday in fact called for the “reform” of the constitution by the People’s Assembly. This is impossible while the People’s Assembly consists entirely of representatives “elected” in the hopelessly compromised elections held just a few weeks ago at the end of 2010. The only feasible exit from the current confrontation between Mubarak’s thugs and the pro-democracy movement is the appointment of a national unity government constituted from a broad spectrum of the opposition parties, on the condition that articles 76 and 77 of the Egyptian constitution be reformed (specifically, the articles stipulating that the president can run for successive terms and narrowing the conditions under which a candidate can stand for the presidency to the point that almost nobody can mount a campaign against the party in power). In practical terms, the current parliament must be dismissed, and the constitution must essentially be re-written. The validity of the old constitution is in any case dubious in light of the experience of thirty years of living under the “emergency law” that was in force since the assassination of Anwar Sadat in 1981. Egypt’s laws must be reconstituted from scratch. If, that is, the pro-democracy movement survives the regime’s crude attempts to snuff it out by force. The next big demonstration by the pro-democracy forces is scheduled for Friday. The army could stop it if the regime orders it to and the soldiers obey their orders – I doubt the regime’s thugs are strong enough to do the job by themselves. The views expressed in this article are the author’s own and do not necessarily reflect Al Jazeera’s editorial policy. |
||
Source:
Al Jazeera
|
||
http://english.aljazeera.net/indepth/opinion/2011/02/20112310224495606.html |
http://www.nytimes.com/2011/02/04/world/middleeast/04brotherhood.html?_r=1&ref=egypt&pagewanted=all
WASHINGTON — After maintaining a low profile in protests led largely by secular young Egyptians, the Muslim Brotherhood, the country’s largest opposition force, appeared to be taking a more assertive role on Thursday, issuing a statement asking for President Hosni Mubarak to step aside for a transitional government.
“We demand that this regime is overthrown, and we demand the formation of a national unity government for all the factions,” the Brotherhood said in a statement broadcast by Al Jazeera.
The Obama administration has spoken cautiously about the future role of the Brotherhood, which has long been banned by Mr. Mubarak’s government, saying only that all parties must renounce violence and accept democracy. But one of the few near certainties of a post-Mubarak Egypt is that the Muslim Brotherhood will emerge as a powerful political force.
The unanswered question, according to experts on the region, is whether that will prove a manageable challenge for the United States and Israel or a catastrophe for American interests in the Middle East.
The Brotherhood, founded in Egypt in 1928, is the oldest and largest Islamist movement in the world, with affiliates in most Muslim countries and adherents in Europe and the United States.
Its size and diversity, and the legal ban that has kept it from genuine political power in Egypt for decades, make it hard to characterize simply. As the Roman Catholic Church includes both those who practice leftist liberation theology and conservative anti-abortion advocates, so the Brotherhood includes both practical reformers and firebrand ideologues.
Which of those tendencies might rise to dominance in a new Egypt is under intense discussion inside the Obama administration, where officials say they may be willing to consult with the Brotherhood during a political transition.
Bruce Riedel, a veteran observer of the Muslim world at the Brookings Institution, said the United States had no choice but to accept the group’s role.
“If we really want democracy in Egypt, the Muslim Brotherhood is going to be a big part of the picture,” said Mr. Riedel, who was the Egypt desk officer at the Central Intelligence Agency when Mr. Mubarak came to power in 1981. “Rather than demonizing them, we ought to start engaging them now.”
American politicians and pundits have used the Brotherhood as a sort of boogeyman, tagging it as a radical menace and the grandfather of Al Qaeda. That lineage is accurate in a literal sense: some Qaeda leaders, notably the terrorist network’s Egyptian second-in-command, Ayman al-Zawahri, have roots in the organization. But Qaeda leaders despise the Brotherhood because it has renounced violence and chosen to compete in elections.
“The Brotherhood hates Al Qaeda, and Al Qaeda hates the Brotherhood,” said Shadi Hamid, director of research at the Brookings Doha Center in Qatar. “So if we’re talking about counterterrorism, engaging with the Brotherhood will advance our interests in the region.”
Mr. Hamid said the Muslim Brotherhood’s deep hostility to Israel — which reflects majority public opinion in Egypt — would pose difficulties for American policy. Its conservative views on the rights of women and intolerance of religious minorities are offensive by Western standards. But he said that the group was far from monolithic and that it was divided between those who would never accept Israel’s right to exist and those who accepted a two-state solution in which Israel and Palestine exist side by side.
“Yes, in their heart of hearts, they hate Israel,” Mr. Hamid said. “But they know they have to live in this world and respect the geopolitical scene.”
The Muslim Brotherhood was founded by an Egyptian schoolteacher and imam, Hassan al-Banna, as a grass-roots association whose goal was to promote the reform of Muslim society by a greater adherence to Islam, through preaching, outreach and the provision of social services.
“It was a bottom-up, gradual process, beginning with the individual and ultimately reaching all of society,” said Carrie Rosefsky Wickham, a political scientist at Emory University and the author of “Mobilizing Islam,” a 2002 book on Egypt and the Muslim Brotherhood. “It’s roughly analogous to the evangelical Christian goal of sharing the gospel. Politics were secondary.”
But Mr. Banna did speak of jihad, too, as a struggle against colonialism and Zionism, Ms. Wickham said. Quotations from the Brotherhood’s founder have been highlighted in recent years by Western critics who portray the movement as a militant threat.
In the 1970s, after years of brutal repression by the state, the Egyptian president at the time, Anwar el-Sadat, permitted the Brotherhood to operate quietly and to open a Cairo office, and the Brotherhood formally renounced violence as a means of achieving power in Egypt. The group did not, however, reject violence in other circumstances, and its leaders have endorsed acts of terrorism against Israel and against American troops in Iraq.
A prominent Brotherhood thinker, Sayyid Qutb, who was imprisoned by the Egyptian government and executed in 1966, was an important theorist of violent jihad and a spiritual progenitor of Osama bin Laden, the founder of Al Qaeda, and Anwar al-Awlaki, the American-born radical preacher now hiding in Yemen. But the Brotherhood took a different direction after Mr. Qutb’s death, and Qaeda leaders came to hold the organization in contempt.
A milestone in the Brotherhood’s evolution in Egypt came in 1984, when its leaders decided to compete in parliamentary elections. Since then, it has been alternately tolerated and repressed in Egyptian politics, where most estimates of its actual support begin at 20 percent of the electorate.
“The paradox has been that the better the Brotherhood performs, the more repression it has attracted,” Ms. Wickham said. After it won 88 seats in Parliament in the 2005 elections, Mr. Mubarak’s government responded with a new crackdown.
In an interview just before the current wave of protests began in Egypt, Essam el-Erian, a leading figure in the Brotherhood, said the group did not seek to monopolize power. “We want an atmosphere for fair competition now that can allow us to compete for power in the future,” Mr. Erian said. “And we want stability and freedom for people, not chaos.”
The Brotherhood, whose leaders are mostly much older than the protest organizers, joined the demonstrations only after they were under way. The hesitancy may reflect in part the grim history of the state’s ruthlessness, said Abdel Halim Qandil, the general coordinator of Kifaya, a secular opposition movement.
White House, Egypt Discuss Plan for Mubarak’s Exit (February 4, 2011)
I’ve just left the presidential palace in Cairo where I sat down for an exclusive 30-minute interview with President Hosni Mubarak.
//
He told me that he is troubled by the violence we have seen in Tahrir Square over the last few days but that his government is not responsible for it. Instead, he blamed the Muslim Brotherhood, a banned political party here in Egypt.
I asked President Mubarak about the violence that his supporters launched against the anti-government protesters in Liberation Square.
Tune in for a special one-hour “Nightline” with ABC News’ Christiane Amanpour reporting from Cairo TONIGHT at 11:35 p.m. ET.
He told me, “I was very unhappy about yesterday. I do not want to see Egyptians fighting each other.”
I asked how he felt after giving the speech Monday night, saying he would not run for president again, and he told me he felt relief.
When I asked him what he thought seeing the people shouting insults about him and wanting him gone, he said, “I don’t care what people say about me. Right now I care about my country, I care about Egypt.”
The interview took place on day when the mood here is getting increasingly tense. This afternoon, my ABC News team and I left our offices in three cars and started a drive to the Presidential Palace.
3 comments