De avonturen van Bolkestein in Irak
‘Maar ik wil u wel vertellen hoe ik Saddam Hoessein ontmoette’
De kunstenaar, de dictator en Frits Bolkestein
Toen ik mijn onderzoek verrichtte naar kunstenaars uit de Arabische wereld in Nederland (waarvan een aanzienlijk deel bestaat uit veelal gevluchte kunstenaars uit Irak), vond ik in de archieven van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD, verbonden aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag), het onderstaande artikel uit de Telegraaf uit 1997. Ik geef hier de complete tekst weer, met uitzondering van de naam van de kunstenaar, die wat mij betreft slechts een slachtoffer was van omstandigheden waar hij zelf weinig aan kon doen. De Telegraaf van 26 augustus 1997 (p. 4):
Bolkestein voor allochtoon
Het was drukkend warm weer. Maar de liberale leider mr. drs. Frits Bolkestein had zich toch in pak en stropdas gehesen om een tentoonstelling te openen in de galerie van Tom Okker in de Amsterdamse Nieuwe Spiegelstraat.
‘Ik heb geen verstand van kunst en matig mij dan ook geen oordeel aan over het werk van… [de kunstenaar]’, zei de fractievoorzitter van de VVD. Bolkestein haalde nogal vaak het nieuws met heel verstandige uitspraken over allochtonen en asielzoekers en de kunstenaar behoort tot deze categorie.
‘Ik ben blij dat u hier de vrijheid en de rust hebt gevonden om uw kunst te beoefenen’, zo zei Bolkestein, maar hij voegde daar later aan toe dat hij hoopte dat de kunstenaar als in Irak de vrijheid en democratie ‘hersteld’ zijn- nou ja, hersteld, je vraagt je af of die er ooit geweest zijn- hij weer naar zijn geboorteland terug kan keren.
Bolkestein liet dus een beschouwing over kunst achterwege. ‘Maar ik wil u wel vertellen hoe ik voor het eerst Saddam Hoessein ontmoette’.
Prikkeldraad
Dat bleek in de tijd te zijn dat hij staatsecretaris van Economische Zaken was, die zich in het buitenland minister mocht noemen. Er was een grote handelsbeurs in Bagdad en Saddam zou de ministers ontvangen. Eerst werden ze naar een gebouw gebracht, waar de straat was afgezet met prikkeldraad en een legertje soldaten.
Na een uur werd verteld dat de ontvangst elders zou plaatsvinden. Dat zijn zo de bekende schijnbewegingen van een dictator, die bang is voor zijn hachje. ‘In het nieuwe gebouw zat ik naast mijn collega van Saoedi-Arabië op een bankje en wie schetst mijn verbazing dat Saddam tussen ons in kwam zitten’.
Bolkestein kreeg een uur lang op zijn lazer, want voor Nederland zat in die tijd Max van der Stoel in de Veiligheidsraad van de UNO en deze had een voostel ingediend om de verschrikkelijke oorlog tussen Iran en Irak te beëindigen. Een oorlog waar hele generaties aan werden opgeofferd.
Het voorstel was uiteraard een compromis, waarbij beide partijen wat moesten toegeven. Saddam vond het een schande, dat Nederland van hem enige tegemoetkoming verwachtte en stak dat niet onder stoelen of banken. Op dit bankje moest de toenmalige Nederlandse bewindsman het ontgelden.
Tot 21 september kunt u de kunst van de Irakees in de galerie bewonderen en… kopen als u het mooi vindt’.
Tot zover dit korte, maar onthullende en vooral buitengewoon lompe artikel uit de Telegraaf. Het komt zelden voor dat er over zo’n korte en compacte tekst zoveel te zeggen valt. En ik vrees dat het niet in positieve zin is, zowel over het artikel zelf als over het beschreven ‘evenement’. Het is zelfs zo extreem, wellicht een kandidaat voor de ‘De Moeder aller foute artikelen’, om maar een toepasselijke kwalificatie toe te kennen, dat je bijna niet zou weten waar je moet beginnen. Zoveel is er mis. Maar laat ik een poging wagen om systematisch een aantal aspecten van dit relaas nader te belichten. Want los van dat het een beetje onbeschoft van Bolkestein was om de wens uit te spreken dat de kunstenaar weer zo snel mogelijk zou vertrekken (op zijn eigen feestje), zou je de kwestie ook kunnen omkeren: wat deed Bolkestein zelf in Irak? Misschien waren de redenen van Bolkesteins bezoek aan Irak wel heel wat minder legitiem dan het verblijf van deze kunstenaar in Nederland. Het zou zomaar kunnen. Hij was daar in ieder geval voor iets meer dan om ervan te genieten dat ze daar ‘minister’ tegen hem zeiden… Ik wil in dit verband ook nog wel wijzen op een artikel uit de Volkskrant uit dezelfde periode, waarin Bolkestein een sluiting van de grenzen bepleit voor asielzoekers uit Irak, zie http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article737725.ece/VVD-kamerlid_Irak-uitlating_Bolkestein_aangezet. Kan het smaakvoller, meneer Bolkestein? Want het lijkt me dat als er iemand zich moet verantwoorden in de kwestie Irak bent u het wel, zoals snel zal blijken.
Het was pas een paar jaar nadat ik het verslag van die gedenkwaardige opening uit de Telegraaf in het RKD vond, toen ik via een uitzending van VPRO’s Argos weer iets vernam van deze vreemde ontmoeting tussen Frits Bolkestein en Saddam Hoessein, die inmiddels, hoewel nog niet veel in de media bediscussieerd, op zijn zachtst gezegd wat controversieel geworden was. Hier een aantal achtergronden. Over een kunstenaar en balling tegen wil en dank, een wrede dictator die niet altijd de grote vijand van het westen was en een overijverige staatssecretaris van Economische Zaken, die, verblind door het sluiten van lucratieve handelsovereenkomsten en daarmee de dubieuze Nederlandse handel met een van de meest verdorven regimes ter wereld sterk heeft bevorderd, niets wilde weten van mensenrechtenschendingen en grove oorlogsmisdaden en daar achteraf geen enkele spijt van heeft betuigd. Integendeel, zie het bovenstaande artikel uit de Telegraaf. En bovendien ook nog klaagt dat er we in Nederland met te veel vluchtelingen voor dat regime te maken hebben.
De kunstenaar
Er wonen en werken zo’n tachtig beeldende kunstenaars uit Irak in Nederland. Dit aantal is spectaculair hoog. De reden van hun verblijf in Nederland heeft natuurlijk alles te maken met de omstandigheden in hun geboorteland en de situatie, zoals die door het regime van Saddam Hoessein gecreëerd was. Verrassend is natuurlijk wel dat er, ondanks die omstandigheden, zoveel kunstenaars zijn.
Elders heb ik op dit blog al veel over de ontwikkeling van de moderne kunst van Irak geschreven. Vanaf eind jaren veertig/begin jaren vijftig begon zich in Irak een bloeiende kunstscene te ontwikkelen. Deze was toonaangevend voor het hele Midden Oosten. Hoewel Irak nooit een echte democratie was (daar moet ik Bolkestein wel gelijk in geven), was het beslist niet altijd even bar en boos als het onder het regime van de Ba’thpartij (aan de macht sinds 1968, Saddam president vanaf 1979). Er waren vanaf de jaren vijftig verschillende avant-garde bewegingen, die zich ook manifesteerden met allerlei beginselverklaringen en manifesten. De eerste was die van Jewad Selim (eigenlijk de ‘vader van de Iraakse moderne kunst’), de ‘Bagdadgroep voor Eigentijdse Kunst’. Maar later ontstonden er meer bewegingen en locale stromingen zoals de zg. ‘One Dimension Group’. Een van deze bewegingen was ook ‘The Shaddow Group’ (Jamaa’et al-Dhil). Van de laatste beweging, die het levenslicht zag vanaf de tweede helft van de jaren zestig, was de kunstenaar waar het hier om gaat een belangrijke representant, zelfs een van de kernleden. Ik wil de naam van de kunstenaar hier buiten beschouwing laten, maar hij wordt genoemd in een aantal belangrijke overzichtswerken over de moderne kunst van Irak, of zelfs over de moderne kunst van de Arabische of islamitische wereld als geheel, zoals in de publicaties van Brahim Alaoui, Art Contemporain Arabe (Institut du Monde Arabe, Parijs, 1988) of Wijdan Ali, Contemporary Art of the Islamic World (Amman/ Londen, 1989). Ook in het recentere overzichtswerk van Maysaloun Faraj (red.), Strokes of genius; contemporary Iraqi art (Saqi Books, Londen, 2002) komt deze kunstenaar uitgebreid aan bod.
Het gaat hier dus om een kunstenaar die in ‘betere tijden’ al zijn sporen ruimschoots verdiend had, binnen Irak, maar ook in het buitenland. Er zijn overigens meer Iraakse kunstenaars in Nederland met een soortgelijke loopbaan. In andere bijdragen heb ik er ook al een paar genoemd. Deze kunstenaar is overigens op dit blog nog nergens ter sprake gekomen en ik heb zijn naam nog niet in een van mijn eerdere bijdragen genoemd die elders op internet zijn verschenen. Vooralsnog wil ik dat zo houden. In dit verband staat immers deze pijnlijke affaire centraal en niet het werk van deze specifieke kunstenaar. Bovendien had het zo’n beetje iedere kunstenaar uit Irak in Nederland kunnen overkomen, dus het zegt ook niets over deze kunstenaar. Zoals Bolkestein het zelf al aangaf: over kunst wilde hij het niet hebben, hij wilde alleen, na wat misplaatste opmerkingen over ‘asielzoekers’, wat sappige anekdotes kwijt over zijn ontmoeting met Saddam Hoessein en zijn officiële contacten met diens regime, iets waar hij tegenwoordig niets meer over wil zeggen, sinds er over die ontmoeting door bepaalde media wat pijnlijke kritische vragen zijn gesteld. Daarover later meer.
In een ander verband wil ik met liefde nog een keer uitgebreid ingaan op het werk van deze kunstenaar, de man en zijn werk verdienen dit zonder meer. Zijn persoon wil ik er nu buiten laten. Wel kan ik zeggen dat zijn werk totaal niet politiek van aard is en ook niets te maken heeft met de akeligheden waar Frits Bolkestein mee kwam aanzetten. Hij maakt vooral heel erg mooi abstract werk, gelaagd en poëtisch van opbouw met ingetogen maar soms intense kleuren, waarin af en toe elementen van lettertekens zijn verwerkt. Zijn werken drukken van alles uit, maar hebben geen concrete politieke lading, of het is een melancholisch verlangen en zorgen om een vaderland dat nu vrijwel verwoest is.
Hooguit moet ik hier nog verder toelichten hoe deze kunstenaar, bijna vanuit het niets, opeens in deze galerie aan de Spiegelgracht terecht kwam, een circuit waar bij mijn weten zelden een Iraakse of een gevluchte kunstenaar terecht komt.
Wat ik uit mijn documentatie over deze tentoonstelling kan afleiden (vooral samengesteld door Jaski Art Gallery zelf, want wat je ook van deze show mocht vinden, dat hadden zij uitstekend voor elkaar), is dat de directie van het AZC waar deze kunstenaar verbleef, enorm zijn nek voor hem heeft uitgestoken. Toen men er achter kwam dat deze man, die volstrekt berooid in Nederland arriveerde, een bijzonder begaafde beeldende kunstenaar was, had men op het terrein van het AZC een schuurtje als atelier ingericht en hem aan materiaal geholpen. Dit bleek een heilzame daad te zijn, want binnen de kortste keren ging de kunstenaar weer aan het werk. De medewerkers van dit AZC, ergens diep in de provincie, waren erg onder de indruk van het resultaat en zochten contact met diverse kunstinstellingen en galeries. En warempel, een dure, zij het naar mijn smaak wat commerciële galerie als Jaski uit het chique Spiegelgracht circuit wilde graag met de kunstenaar in zee. Zo kwam het dat deze kunstenaar, die van Nederland niets meer had gezien dan de vluchtelingenopvang, plotsklaps in een circuit belandde waar normaal gesproken slechts Appels en Corneilles worden verhandeld. De kunstenaar, die toen geen woord Nederlands sprak en op dat moment totaal niet op de hoogte was van de culturele infrastructuur in Nederland, wist natuurlijk niet wat hem overkwam. En natuurlijk zei hij ja- wie zou dat niet doen in die situatie? Ogenschijnlijk een kans uit duizenden om zo je entree te maken in het Nederlandse kunstcircuit, zo zullen de kunstenaar en degenen die zich om hem bekommerden hebben gedacht. En in bepaalde opzichten was dat ook terecht. Dus zo kwam deze, weliswaar in Irak beroemde, maar in Nederland volstrekt onbekende kunstenaar terecht in de hogere regionen van het commerciële Nederlandse kunstcircuit. Alleen wat bezielde de oud-tennissers en tegenwoordig galeriehouders Tom Okker en Nico Koster? Ging het ze werkelijk om deze kunstenaar, of wilden ze hem opvoeren als een figurant in een sensationele Frits Bolkestein show? Hoewel de documentatie bij deze expositie absoluut goed op orde was (er verscheen een mooie folder met een goed achtergrondartikel, zeker als je bedenkt dat goede literatuur over de moderne kunst van Irak niet heel erg bekend is in brede kring en niet in iedere boekhandel of bibliotheek te bemachtigen is- daarvoor dus alle lof), begrijp ik met de beste wil van de wereld niet dat zij uitgerekend Frits Bolkestein vroegen om deze expositie ‘feestelijk’ te openen. Bolkestein had net naam gemaakt met de eerste ‘taboe-doorbrekende’ opmerkingen over ‘de multiculturele samenleving’, ‘de islam’, ‘integratie’ en ‘de vluchtelingenproblematiek’ (sinds kort is dhr Bolkestein weer bijzonder actief met het afgeven van verklaringen dat de ‘westerse cultuur’, superieur is aan ‘de islam’, zie dit recente voorbeeld, of zie deze video van een debat met Tariq Ramadan, waaruit blijkt dat Bolkestein niets van Ramadan heeft gelezen en mijns inziens zijn verhaal verder vrijwel uitsluitend baseert op slechts een ietwat omstreden artikel van Bernard Lewis, The Roots of the Muslim Rage). Wilden zij Bolkestein graag een podium bieden en werd daarvoor deze individuele kunstenaar gebruikt, die, nog maar net in Nederland aanwezig, geen idee had wat er speelde? Of was het pure sensatiezucht om meer publiciteit te genereren? Want wie wil dat niet zien, een vluchteling met een ‘islamitische achtergrond’ die wordt toegesproken door de grote ‘taboebreker’ Frits Bolkestein. Succes verzekerd en de Telegraaf is dan zeker niet te beroerd om een pittig verslagje te schrijven. Het heeft er alle schijn van dat deze kunstenaar gewoon als een decorstuk of een figurant werd ingezet, als het niet door de galeriehouders was, dan zeker door Frits Bolkestein, de politicus die zichzelf graag als een intellectueel afschildert. ‘Ik heb geen verstand van kunst en matig mij dan ook geen oordeel aan over het werk van…(…) ‘Maar ik wil u wel vertellen hoe ik voor het eerst Saddam Hoessein ontmoette’.
Toen in 1997 kon Bolkestein hier nog goede sier mee maken, in het Spiegelgracht circuit en in de Telegraaf. Nu, in het tijdperk dat een Frans van Anraat inmiddels strafrechtelijk is veroordeeld en achter de tralies zit, zwijgt de vroegere Staatssecretaris van Buitenlandse Handel liever. Want zijn bezoek aan Bagdad blijkt een onderdeel te zijn van een tamelijk duistere geschiedenis. Al handelde van Anraat vooral op eigen initiatief en overtrad hij ook toen de wet (ik verwijs hier graag naar het gedegen boek van oorlogscorrespondent Arnold Karskens, Geen cent spijt, de jacht op de oorlogsmisdadiger Frans van Anraat, Meulenhoff, Amsterdam, 2006, dat ik bij deze zeer kan aanbevelen); vele westerse regeringen maakten in die tijd net zo goed vuile handen in het zakendoen met Saddam. In die lijn past ook Bolkesteins bezoek, al staat dit los van de criminele activiteiten van Frans van Anraat. Maar aan de andere kant, hoe uitzonderlijk was van Anraat als zelfs regeringen bijna hetzelfde deden?
De dictator
Over Saddam Hoessein is veel verschenen, ook in de media. Zoveel, dat het bijna vermoeiend is. De kwaliteit van de vloed aan informatie is op zijn zachtst gezegd nogal wisselend. Al zijn er genoeg sensationele verhalen bekend over al zijn misdaden uit de tijd van zijn presidentschap (en dan vooral van na 1991, toen hij opeens de paria van de ‘vrije wereld’ werd), toch valt het me op dat er tussen alle ruis weinig gedegen achtergrondartikelen zijn verschenen over de geschiedenis van deze inmiddels geëxecuteerde mysterieuze potentaat, die plotseling wereldnieuws werd toen hij in 1991 Koeweit binnenviel. Natuurlijk, er zijn veel zinnige bijdragen verschenen over de achtergrond van deze vroegere president van Irak, maar die lijken vaak ondergesneeuwd te zijn in een heleboel oppervlakkigheid. Vandaar dat ik hier nog wat aandacht aan hem zal besteden, met enige focus op zijn relatie met de westerse wereld (waaronder Nederland) in de jaren tachtig, toen hij ook Frits Bolkestein op bezoek kreeg. Dus hier een kleine geschiedenis van Saddam Hoessein tot 1983:
Saddam Husayn Abdal-Majid al-Awyat (al-Tikriti) werd waarschijnlijk in 1937 geboren, in het gehucht al-Awya, in de buurt van de stad Tikrit. Zijn vader, Husayn Abid al-Majid, nam voor de geboorte al de benen, iets dat in het traditionele Bedoeïenen- milieu van Saddams familie als een grote schande werd gezien. Zijn stiefvader, overigens ook familie, Hassan Ibrahim, maar vooral bekend geworden als ‘Hassan de Leugenaar’, mishandelde het kind en liet hem vaak weten dat hij eigenlijk maar een bastaard was. Zoals Saddam het zelf waarschijnlijk openhartig heeft verteld aan zijn officiële biografen, zoals Amir Iskander, die een propagandistische hagiografie schreef, kwam het voor hem als een bevrijding dat zijn oom Khairallah Tulfah, de broer van zijn moeder, zich over hem ontfermde en hem in zijn gezin opnam. Bovendien was zijn oom Khairallah, die in de stad Tikrit woonde, de enige uit de directe familie die het armoedige boerenmilieu van Saddams ouders achter zich had weten te laten. Hij was ooit toegetreden tot de militaire academie en had het gebracht tot onderofficier. Irak was in die dagen officieel een monarchie, onder de Hashemitische dynastie (dezelfde Koninklijke familie van Jordanië), maar in de praktijk een door de Britten gecontroleerd (al was het Britse mandaat, ingesteld in 1920, officieel net ingetrokken). Juist in het militaire milieu van Saddams oom waren de anti-Britse sentimenten sterk aanwezig. In 1941 lukte het een aantal hoge officieren, onder leiding van generaal Rashid Ali al-Khailani, een coup te plegen. Deze coup werd gesteund door Nazi-Duitsland. In hetzelfde jaar verdreef een grote Britse troepenmacht dit Duitsgezinde regime weer en werd de monarchie weer hersteld. De oom van Saddam was een van de onderofficieren die vanwege hun steun aan het Rashid Ali bewind in de gevangenis belandde. Toen Khairallah Tulfah vrij kwam werd hij, inmiddels oneervol ontslagen uit het leger, onderwijzer in Tikrit. Zijn hele leven bleef hij vol wrok over zijn mislukte militaire carrière en vooral een groot bewonderaar van Nazi-Duitsland. Hij schreef in die tijd ook een manifest met de veelzeggende titel ‘De drie dingen die nooit door God geschapen hadden mogen worden; Joden, Perzen en vliegen’. De haat tegen ‘Joden’ en ‘Perzen’ zou Saddam zijn hele leven koesteren; zelfs toen hij in 2006 werd geëxecuteerd waren zijn laatste woorden onder meer ‘Dood aan de Perzen en leve de Arabische natie’ (de laatste kreet is overigens een typische Ba’th slogan).
Maar voor de jonge Saddam was zijn oom dus zijn belangrijkste held, waaraan hij zich graag optrok. Saddam trouwde zelfs met zijn dochter, Sayyida Tulfah, de moeder van oa Uday en Qusay. Zij was dus Saddams volle nicht. Jaren later zouden de relaties bijzonder slecht worden toen Saddam Khairallahs zoon en de broer van zijn vrouw Sayyida, Adnan Khairallah Tulfah, die minister van defensie was geworden, om het leven liet brengen gedurende een interne partijzuivering (hij kwam zogenaamd om het leven bij een helikopterongeluk en zou formeel in de gratie blijven, want zo’n familieaffaire zou wel erg pijnlijk zijn). Maar dat was pas in 1986. Voor de jonge Saddam was zijn oom Khairallah zijn belangrijkste voorbeeld.
Ook Saddam wilde niets liever dan zijn opleiding vervolgen aan de militaire academie in Bagdad. Hij werd afgewezen en volgde in plaats daarvan een rechtenstudie en was vooral actief in het clandestiene extreem nationalistische milieu, waar hij zich vooral ontpopte tot beroepsrevolutionair. Hij sloot zich aan bij de Ba’thpartij, een toen nog marginale beweging. Deze partij, gesticht door de Christen Michel Aflaq in Syrië, stond een seculiere en extreem nationalistische ideologie voor (alleen geen ‘Iraaks nationalisme’, maar wel een ‘Pan-Arabisch nationalisme’), wederom geïnspireerd door het Europese fascisme. Wat de Ba’thi’s in die tijd vooral onderscheidde, naast hun militante Pan-Arabisme, was hun sterke afkeer van het communisme. Dat was in Irak zeker relevant, want in die tijd kende Irak een weliswaar clandestiene, maar grote communistische partij. Voor de velen die het Ba’thisme situeren in de communistische hoek; dit is dus niet correct. De Ba’thpartij was zelfs een uitgesproken anticommunistische beweging, hoezeer Saddam ook persoonlijk een bewonderaar van Stalin was en dat gedurende een bepaalde tijd de Ba’thi’s enige steun kregen vanuit het Sovjet kamp. Toch wil ik in dit verband wijzen op Saddams anticommunisme; het was juist daarom dat verschillende westerse landen voor een bepaalde periode gedurende de Koude Oorlog geïnteresseerd waren in een goede verstandhouding met het Iraakse regime- zie bijvoorbeeld het latere bezoek van Frits Bolkestein, waar ik nog uitgebreid op terugkom.
Maar hoe dan ook, in 1958 kwam de revolutie die een eind maakte aan de monarchie en de Britse invloed. Een groep van hoge militairen, die zich naar Nasser de ‘Vrije Officieren’ noemden, grepen de macht middels een bloedige staatsgreep, waarbij vrijwel de volledige Koninklijke familie om het leven kwam (alleen Prins Sharif Ali bin al Hussein, die in het buitenland verbleef, overleefde het en werd later, gedurende de jaren van de heerschappij van de Ba’thpartij, een belangrijke woordvoerder van de Iraakse oppositie in ballingschap, t/m de Amerikaanse invasie van 2003) . De Ba’thi’s waren aanvankelijk enthousiast over de machtsgreep van het leger, maar dat was de communistische partij ook, die toen bovengronds kwam. De president van de nieuwe republiek, brigade generaal Abdul Karim Qasim, zocht aansluiting bij de Sovjet Unie en brak daarmee met de pro-Westerse koers die Irak was gevaren onder de monarchie. De Ba’thi’s hadden geen schijn van kans om in de macht te delen. Dus begon de Ba’thpartij ook te complotteren tegen het nieuwe militaire bewind. In 1959 stelden zij een moordcommando samen om President Qasim te executeren. Een van de deelnemers was de jonge activist Saddam Hoessein. De aanslag mislukte en Saddam vluchtte naar Cairo. Naast dat hij daar zijn rechtenstudie voltooide, was hij ook actief binnen de groep van Iraakse ballingen die af wilden rekenen met president Qasim. Het was in die tijd dat hij ook regelmatig de Amerikaanse ambassade bezocht; want ook Amerika wilde van de pro-Russische Qasim af en zocht actief contact met Iraakse groeperingen, die mogelijk een alternatief konden bieden.
In 1963 lukte het de Ba’thpartij (voluit Arabic Ba’thist Socialist Leaders Party, ABSLP) om middels de meest bloedige coup uit de Iraakse geschiedenis aan de macht te komen. De Ba’thi’s die in ballingschap verbleven, waaronder Saddam, keerden terug naar Irak. Het jaar 1963 stond in het teken van de grote afrekening en Saddam was een van degenen die leiding gaf aan de terreurcampagne. Het vroegere Koninklijke paleis werd ingericht als gevangenis en kreeg al snel de bijnaam al-Qasr an-Nihayyah, het ‘Paleis van het Einde’, dat in gebruik bleef tot in de jaren tachtig de nog beruchtere Abu Ghraib open ging. De situatie liep in het jaar van de eerste Ba’thcoup echter zo uit de hand dat uiteindelijk de legerleiding eind 1963 een tegencoup pleegde en de Ba’thi’s afzette. Saddam belandde voor een paar jaar in de gevangenis. Onder het regime van de gebroeders Arif (Abdul Rahman Arif, president 1963-1966 en Ab-as Salam Arif, president 1966-1968) werd er weer een pro-westerse koers ingezet, tot 1967, toen de verzamelde Arabische legers een nederlaag tegen Israël leden in de zesdaagse oorlog. Irak had nauwelijks meegedaan (de Iraakse hulptroepen arriveerden zelfs te laat) en het Arif regime werd in militante kring al snel verdacht van opzettelijke sabotage. Het was in het klimaat van de Arabische nederlaag tegen Israël dat er in 1968 een voedingsbodem bestond voor de tweede Ba’thcoup, met steun van elementen uit het leger. Deze verliep aanvankelijk zonder bloedvergieten; president Abd-as Salam Arif werd op het vliegtuig naar het buitenland gezet en de al wat oudere generaal en Ba’thlid Ahmed Hasan al-Bakr en zelfs een ver familielid (eigenlijk ‘clangenoot’) van Saddam, werd de nieuwe president van Irak. Er zijn overigens verschillende getuigenissen, uit diverse bronnen, dat er wederom sprake was aan CIA steun voor de Ba’thcoup. Said Aburish heeft hier het eea over geschreven, maar er zijn ook fascinerende getuigenissen van toenmalige soldaten, die hebben verklaard dat er in de nacht voor de coup op grote schaal Amerikaanse wapendroppings plaatsvonden. Ik kan bijvoorbeeld verwijzen naar de memoires van Ala Bashir, de latere lijfarts van Saddam, maar toen dienstplichtig soldaat (en overigens ook kunstenaar, zie http://www.alabashir.com/ , zij het dat dit wat mij betreft niet het beste is wat Irak op dit gebied te bieden heeft). Bij mijn weten is hier echter nog niet het definitieve woord over gezegd. Zie verder dit propagandaclipje van het vroegere Iraakse persbureau INA, ter herdenking van ‘de glorieuze 17 juli revolutie’. Alle hoofdrolspelers uit die tijd komen langs. Deze geschiedenis is overigens erg complex; Irak was formeel ‘ongebonden’ gedurende de Koude Oorlog, maar zigzagde voortdurend tussen beide kampen door. De belangrijkste literatuur over deze complexe geschiedenis is, naast Kanan Makiya’s Republic of Fear (1989, University of California Press, gepubliceerd onder het pseudoniem Samir al-Khalil), het magnum opus van Hanna Batatu, The old landed commercial classes and revolutionary movements of Iraq; a history of its communists, Ba’thists and Free Officers (Princeton University Press, 1978), in Nederland helaas alleen te raadplegen in Universiteitsbibliotheken of de KB. Zie overigens ook deze uitzending van RAM, het vroegere kunstprogramma van de VPRO, waarin fragmenten worden uitgezonden van een film die de Nederlandse/Iraakse kunstenaar Qassim Alsaedy (met wie ik goed bevriend ben, overigens niet de kunstenaar waar het in dit verhaal om gaat) maakte over het culturele en intellectuele leven na de val van het regime. Daarin vertellen Iraakse boekhandelaren hoe dit verboden boek clandestien in Irak circuleerde.
In ieder geval was de koers van het nieuwe bewind aanvankelijk meer pro-Sovjet dan pro-Westers (al waren er ook hartelijke contacten met Frankrijk). In die tijd leerden diverse buitenlandse gezagsdragers, waaronder Jacques Chirac, voor het eerst Saddam Hoessein kennen. Saddam was in die tijd een soort naaste assistent van de president, maar werkte stug door aan zijn netwerk, waarbij hij zijn rivalen dikwijls meedogenloos elimineerde en werd al snel vice-president. In de Koude oorlogsverhoudingen was Irak in die tijd officieel neutraal; er werden zowel contacten onderhouden met de Sovjet Unie, als met sommige westerse landen. Deze betrekkingen zouden sterk verbeteren toen Saddam Hoessein in 1979 plotseling Ahmed Hasan al-Bakr aan de kant zette en zelf president werd. Eerst volgde er een grote interne partijzuivering; naar Stalinistisch voorbeeld organiseerde Saddam een serie showprocessen, waarin hij zijn belangrijkste rivalen binnen de partij uit de weg ruimde. Van deze zuivering werd een film gemaakt, die naar alle partijafdelingen werd gestuurd, zodat er geen twijfel over kon bestaan wie er vanaf nu de baas was. Een paar stukjes van deze beruchte film zijn hier (Arabisch, niet ondertiteld, maar de strekking is duidelijk) en hier (korter fragment wel ondertiteld met commentaar van Christopher Hitchens) te bekijken. Op een speciaal congres van de Ba’thpartij worden de namen voorgelezen van de vermeende samenzweerders tegen Saddam, die vervolgens de zaal worden uitgeleid om direct geëxecuteerd te worden. Saddam kijkt toe, soms veinzend alsof hij huilt en soms grijnzend terwijl hij een dikke sigaar rookt. Als je de sfeer van die bijeenkomst, zoals die in die film naar voren komt op je in laat werken, kun je enigszins begrijpen waarom het bekendste werk van de Iraakse dissidente schrijver Kanan Makiya, een van de eerste standaardwerken over het Irak van de Ba’th, Republic of Fear heet (gepubliceerd in 1989, onder het pseudoniem Samir al-Khalil). Verder kun je aan deze film goed zien in welk opzicht Saddam een bewonderaar van Stalin was. Dat was dus niet zo zeer om ideologische redenen, maar eerder om ‘methodische’ redenen, al schijnt Saddam rond die tijd een keer gezegd te hebben: ‘Wij hebben geen Stalinistische methodes nodig om ons van onze vijanden te ontdoen. Wij hebben onze eigen Ba’thmethodes’. Er bestaat een bekende anekdote van Jalal Talabani, de huidige president van Irak maar toen de leider van de Popular Union of Kurdistan (PUK), een van de rebellerende Koerdische partijen (samen met de KDP, de Koerdische Democratische Partij, van Mullah Mustafa Barzani en zijn zoon Massoud Barzani, de tegenwoordige leider, die nu president van de regio Koerdistan is). Na het sluiten van een bestand in Bagdad in 1977 nodigde Saddam Jalal Talabani uit op zijn privékantoor. Talabani zag tot zijn verbazing dat Saddam een hele boekenkast had ingericht met literatuur over Stalin. Op zijn opmerking: ‘Maar meneer de vice-president, u bent toch geen communist?’ antwoordde Saddam: ‘En u dacht dat Stalin een echte communist was? Dan heeft u Stalin niet goed begrepen’.
De betrekkingen met het westen werden pas sterk verbeterd toen in buurland Iran in 1979 de islamitische revolutie plaatsvond en het regime van de Shah werd afgezet. Het westen en dan vooral Amerika, was in een keer een belangrijke bondgenoot in de regio kwijt. Het nieuwe regime van de Ayatollahs keerde zich fel tegen Amerika, zie de langdurige gijzeling van het Amerikaanse ambassade personeel, die uiteindelijk president Jimmy Carter zijn herverkiezing kostte en plaats moest maken voor Ronald Reagan.
Toen Saddam Hoessein in 1980 Iran binnenviel keek de wereld aanvankelijk toe. In de westerse wereld waren er toen geen speciale banden met Irak, op Frankrijk na (vooral Chirac, toen premier, onderhield hartelijke betrekkingen met Saddam Hoessein). Maar nu het westen in Iran de sterkste bondgenoot in de regio verloren had (de Shah werd door sterke Amerikaanse steun in het zadel gehouden, maar sinds hij vertrokken was, klonk het iedere vrijdag in de moskeeën ‘dood aan Amerika’), was men toch op zoek naar nieuwe partners. De Iraakse Ba’thi’s, ooit ondersteund als tegenkracht tegen het dreigende gevaar van een communistische machtsovername in Irak (en Irak had een van de grootste communistische partijen van het Midden Oosten), maar waren later zelf tamelijk vriendschappelijk met de Sovjet Unie geworden, begonnen weer een interessante kandidaat te worden. Zie over deze ‘partnerswitch’ deze uitzending van Andere Tijden, die wel een overzichtelijk, zij het een wat globaal beeld schetst. Zie ook dit interview met Robert Fisk, ook buitengewoon veelzeggend over de westerse flexibiliteit in de bejegening van Saddam Hoessein door de jaren heen.
Donald Rumsfeld schudt de hand van Saddam Hoessein bij zijn bezoek aan Bagdad in 1983 als speciaal gezant van president Ronald Reagan
Maar nog voordat de regering van president Reagan niemand minder dan Donald Rumsfeld als speciaal gezant naar Saddam Hoessein stuurde om de betrekkingen aan te halen (zie deze uitzending van Netwerk ), was Nederland al voor geweest met een eigen speciale gezant, in oktober 1983. Dat was Frits Bolkestein, staatssecretaris voor Buitenlandse Handel in het kabinet Lubbers I.
Frits Bolkestein en Saddam Hoessein
In 1991, toen Saddam Hoessein net Koeweit was binnengevallen en het oog van de wereld plotseling gericht was op dit ‘nieuwe kwaad’ in Bagdad, werd de toenmalige fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer, Frits Bolkestein, in een uitzending van NOS Laat (de voorloper van Nova), oktober 1991, in de studio geïnterviewd door Charles Groenhuizen. Zij het iets minder uitvoerig dan in het bovenstaande artikel uit de Telegraaf, vertelde Bolkestein toen ook over zijn bezoek aan de Iraakse dictator.
Bolkestein: ‘Het is een buitengewoon onaangename man. Ik was toen staatssecretaris van Buitenlandse Handel en heb in die hoedanigheid Saddam Hoessein en ook een paar van zijn ministers ontmoet. Ik kan niet anders zeggen, het was een lugubere bijeenkomst, het is een luguber regime’. Op de vraag van Charles Groenhuizen: ‘Wat is er zo luguber aan de man zelf als je hem spreekt?’, antwoordde Bolkestein: ‘Het absolute gebrek aan medemenselijkheid dat hij uitstraalt. Geen enkele terughoudendheid wat betreft de wijze waarop hij andere mensen behandelt’. Groenhuizen: ‘Want hij was toen nog volop verwikkeld in de oorlog met Iran, waarbij ook gifgas werd gebruikt’. Bolkestein: ‘Zeker, iedereen weet toch ook wat voor regime het is, hoe ze de Koerden bestrijden met mosterdgas, hoe ze de oorlog tegen Iran zijn begonnen, hoe ze de eigen bevolking onderdrukken’.
Helaas vroeg Charles Groenhuizen toen niet door. Want als Bolkestein kennelijk zo goed op de hoogte was van de misdaden van dit regime, wat had hij daar toen te zoeken, vooral als Staatssecretaris van Buitenlandse Handel? Helaas een gemiste kans voor het toenmalige NOS Laat, waar ze Bolkestein live in de studio hadden, dus een prachtige gelegenheid om hem daarover stevig aan de tand te voelen, al was de actualiteit op dat moment natuurlijk Saddams bezetting van Koeweit.
Wie wel diep in dit dossier zijn gedoken en wel de nodige kritische kanttekeningen hebben gemaakt, is de redactie van het onderzoeksjournalistieke radioprogramma Argos (VPRO). Aan dit programma ontleen ik ook de bovenstaande conversatie met Groenhuizen (terug te luisteren op: http://www.ochtenden.nl/themasites/mediaplayer/index.jsp?referer=10442372&portalnr=22641901&hostname=ochtenden&portalid=ochtenden&media=13664044&mediatype=audio, na 16 minuten).
Argos maakte een ijzingwekkende reconstructie van het dit vergeten stukje geschiedenis van de Nederlandse/Iraakse betrekkingen. Ik kan iedereen ten zeerste aanraden dit hele verhaal te beluisteren (aflevering 4 april 2003). Naast dat het ontluisterend is, is het ook bloedspannend. De onderstaande citaten zijn grotendeels afkomstig uit deze uitzending (soms uit een vervolgaflevering, maar dat zal, met link, duidelijk worden aangegeven). Hier wil ik een aantal opmerkelijke zaken uit deze en andere afleveringen van Argos doornemen, die aan deze zaak gewijd waren.
In 1983, toen de Irak/Iran oorlog op zijn hoogtepunt was, bracht staatssecretaris voor Buitenlandse Handel, Frits Bolkestein, namens het Ministerie van Economische Zaken een bezoek aan Bagdad. Het doel van zijn bezoek was om met de Iraakse regering een overeenkomst te sluiten voor economische samenwerking. Overigens was dit niet eens heel uitzonderlijk voor een westers land; veel westerse landen verstevigden in die tijd de betrekkingen met het bewind van de Ba’thpartij. Daar waren natuurlijk twee redenen voor. In de eerste plaats was Iran als bondgenoot in de regio weggevallen, vanwege het bewind van de Mullahs. Saddam Hoessein was de eerste die, vanwege zijn aanval op Iran, die mogelijk in staat was om dit bewind te verzwakken. En verder moet er niet vergeten worden dat Irak de op een na grootste olievoorraad ter wereld heeft. Alleen Saoedi-Arabië beschikt over grotere oliereserves. De zucht naar olie en de macht over de aan en afvoer is overigens de belangrijkste rode draad uit de geschiedenis van Irak gedurende de twintigste eeuw geweest. Zie daarvoor mijn eerdere op dit blog verschenen Historische overzicht van Irak .
Overigens waren niet alleen de westerse mogendheden met Irak bezig, ook de Sovjet Unie en haar bondgenoten richtten zich nog altijd sterk op Irak. Officieel was Irak neutraal in de Koude Oorlog en was het zelfs een prominent lid van de zg Unie van Ongebonden Landen met als belangrijkste medeleden Indonesië en India. Maar nu het zich in een oorlog met het uitgesproken anti-westerse Iran van de Mullahs had gestort, was het vanuit het perspectief van de Koude Oorlog niet onhandig om goede betrekkingen met Saddams Irak te onderhouden. En dat wist het Iraakse bewind maar al te goed, al verspeelde het die positie in een keer met de annexatie van Koeweit; achteraf Saddams grootste strategische blunder uit zijn carrière, die hem in een klap alle goodwill van de internationale gemeenschap deed verspelen en hem opzadelde met militaire acties en sancties tegen zijn bewind (en vooral ook zijn land, die veel leed hebben berokkend aan het Iraakse volk, dat je moeilijk alle misdaden van Saddam in de schoenen kunt schuiven), tot de definitieve invasie in 2003, die zijn einde betekende.
Maar zover was het in 1983 nog lang niet. De Palestijnse schrijver en journalist Said K. Aburish, die een gedegen biografie van Saddam Hoessein schreef (Saddam Hussein; the politics of revenge, Bloomsbury Publishing, Londen, 2000, van alle biografieën wat mij betreft de beste tot nu toe, zeker beter dan de recentere biografie van Con Coughlin), heeft in zijn hoofdstuk ‘Marching to Halabja’ een ontstellend lange reeks namen opgesomd van westerse politici en regeringen, maar ook grote bedrijven, die stonden te dringen om bij het Ba’thregime zoete broodjes te bakken in de hoop op gunstige deals. In een uitzending van Nova (26 februari 2003, uit deze reportage blijkt overigens dat Aburish sceptisch is over nog bestaande massavernietigingswapens, terwijl in de studio Mient Jan Faber nog volop overtuigd is ) zei Aburish in een interview het volgende: ‘Saddam Husayn had great plans with Iraq. He wanted to push Iraq into the 20th century. But there were conditions attached most people would not except. If that meant eliminating half of the population, he was willing to do that. His project of eradicating analphabetism in Iraq was absolutely one of the most successful ever in history. And he did receive an award of the Unesco’ (de Kropeska-award in 1977, FS) (…) Iraq offered potential’. Over de levering van dubieuze chemicaliën, zogenaamd voor Iraks industriële opbouw, maar eigenlijk bestemd voor oorlogsdoeleinden, zegt Aburish: ‘The United States knew about it, Great Britain knew about it, everybody knew. Nobody raised any objection’.
In het plaatje dat Aburish hierboven schetst past ook het bezoek van Bolkestein, al noemt Aburish dit kleine voorval niet in zijn boek (Nederland was leek toen nog niet zo belangrijk, want het verhaal van Frans van Anraat, die toch echt de grootste leverancier van chemicaliën voor Saddams wapenarsenaal blijkt te zijn geweest gedurende de tweede helft van de jaren tachtig, was in 2000 nog niet boven water gekomen en wordt dus niet door Aburish genoemd). Maar Bolkesteins eigen motivering, die hij gaf toen zijn overeenkomst met het regime door de Tweede Kamer moest worden gesluisd, lag geheel in de lijn van de beschrijving van Aburish. Op deze brief aan de kamer kom ik nog terug.
Laten we de paar belangrijkste punten eruit lichten, die in de uitzendingen van Argos naar voren zijn gebracht, in eerste instantie de uitzending van 4 april 2003.
De uitzending begint met een paar uitspraken van Nederlandse politici aan de vooravond van de Amerikaanse aanval, waaronder Balkenende, Zalm en de Hoop Scheffer. Zij benadrukken vooral dat Saddam Hoessein een wrede dictator is, die de mensenrechten systematisch schendt. De retorische vraag van Argos luidt: Waren deze mensenrechten altijd het belangrijkste wanneer het de naar Irak te voeren politiek betrof? ‘Deze lotsverbondenheid van sommige voorstanders van de oorlog is vaak van recenter datum dan zij doen voorkomen’, stelt Argos. ‘Argos vandaag over een onverwerkt verleden en korte geheugens’.
De uitzending gaat van start met een passage van Henk Kamp, minister van defensie namens de VVD in het kabinet Balkenende II, in het EO programma het Elfde Uur. Kamp somt voor Andries Knevel een aantal van Saddams grootste misdaden op om de oorlog te rechtvaardigen, waaronder de oorlog tegen Iran en de gifgasaanvallen tegen de Koerden. ‘Ik vind het heel mooi van Amerika dat ze daar iets aan willen doen’, aldus Henk Kamp. Argos maakt de vergelijking met Donald Rumsfeld, die de strijd tegen Saddam heeft omschreven als ‘een kruistocht tegen het kwaad’. Maar uit documenten, die vorig jaar beschikbaar kwamen, bleek dat Rumsfeld twintig jaar daarvoor heel anders aankeek tegen dit kwaad. Vervolgens wordt er verwezen naar de eerder genoemde uitzending van Netwerk, waaruit een geluidsfragment wordt uitgezonden. Rumsfeld was dus een afgezant van de regering Reagan, die de banden met Irak weer kwam herstellen en het Iraakse regime zelfs een lucratief contract aanbood voor samenwerking op het gebied van civiele technologie, al ging het hier om ‘dual use technology’. Technologie die voor civiele doeleinden bestemd is, maar ook militair kan worden toegepast.
Wat mij betreft is hier het meest opmerkelijk, dat van Anraat, weliswaar illegaal, precies hetzelfde te werk ging. In het boek van Karskens kunnen wij voortdurend lezen hoe hij ‘civiel materieel’ leverde, maar dat deze ook ‘militair’ (zij het tegen het oorlogsrecht in, want het ging om gifgas) kon worden toegepast. Maar Rumsfelds contract leverde ook de mogelijkheid tot het aanschaffen van nucleair basismateriaal en spullen voor het bouwen van een rakettenfabriek.
Vervolgens passeert het eerder genoemde passage van Bolkestein uit NOS Laat (Nova). Argos vermeldt dat net voordat Rumsfeld Irak aandeed in oktober 1983 Frits Bolkestein Bagdad bezocht met een soortgelijke missie. Argos gaat nu terug naar en eerdere uitzending (hun eerste over dit onderwerp, niet meer online te beluisteren, alleen in deze herhaling) van 21 november 1997. Deze begint met een passage van Jacques de Milliano, toen voorzitter van Artsen Zonder Grenzen, die net Halabja had bezocht, kort na de beruchte chemische aanval. De Milliano: ‘Meer dan vijfduizend lijken, vrouwen, mannen en kinderen, in Pompeji-achtige houdingen lagen verspreid door de stad en waren vergast. Hier was mosterdgas, zenuwgas en blauwzuurgas gebruikt. De wereld zweeg echter’.
Dan volgt een citaat van Bolkesteins wetsvoorstel aan de Tweede Kamer, voor de speciale handelsovereenkomst met Irak. Uit de brief van Bolkestein: ‘De onderhavige, op 31 oktober te Bagdad overeengekomen overeenkomst is tot stand gekomen op voorstel van Nederland. Zij beoogt de mogelijke economische en technische samenwerking met Irak te vergroten’, aldus Bolkestein aan de Tweede kamer.
Bolkestein was op 23 oktober, toen de oorlog met Iran op zijn hoogtepunt was, op bezoek geweest in Bagdad, onder de titel ‘minister van buitenlandse handel’ (het klopt dus precies met wat hij op de opening in Jaski Art Gallery vertelde). Hij had een ontmoeting met Saddam Hoessein gehad en had een samenwerkingsverdrag met zijn regime gesloten. Bolkestein: ‘Irak behoort met haar ruim dertien miljoen inwoners tot de grote Arabische landen en is dankzij de grote olierijkdom financieel in staat om de economische opbouw in versneld tempo door te voeren. Het Iraakse streven is om op zowel industrieel als op landbouwgebied te komen tot een zo hoogst mogelijke graad van zelfvoorziening, waarbij de nadruk thans ligt op de zware en basis industrie, zoals staal, petrochemie, kunstmest en plastics. Op technologisch terrein streeft Irak naar de meest geavanceerde producten, hetgeen mede de reden is dat Irak zich meer en meer op het westen oriënteert’. Omdat de Iraakse overheid de belangrijkste opdrachtgever is, zo licht Bolkestein toe, is het zo belangrijk om nauwer samen te werken met die overheid, dus het regime van de Ba’thpartij en Saddam Hoessein. Bolkestein vervolgt: ‘Wij achten nauwe samenwerking met Irak van belang, niet alleen ter ondersteuning van de exportbelangen van het Koninkrijk, doch tevens omdat een goede relatie met landen die zijn aangesloten bij de OPEC, waarvan Irak een vooraanstaand lid is, in het belang lijkt te zijn van evenwichtige internationale verhoudingen, zowel op politiek (! FS) als op economisch gebied’. Over de oorlog met Iran, of de grootschalige mensenrechtenschendingen, rept Bolkestein met geen woord.
De volgende passages zijn het betere rode oortjeswerk, zeker als je deze in het licht ziet van de geschiedenis van de vuile handen in de kwestie Irak. Bolkestein: ‘Irak wil niet volstaan met de toezegging dat op dit gebied voornamelijk samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven zou kunnen worden bevorderd, doch verlangde dat in de beoogde overeenkomst zou worden bevestigd dat Irak ook mag rekenen op faciliteiten op technisch gebied, buiten het verband met transacties met het bedrijfsleven. Aan deze wens is van Nederlandse zijde tegemoetgekomen. Indien van de zijde van Irak bij de Nederlandse autoriteiten zou worden verzocht om eraan mede te werken dat ondernemingen of instellingen, die erover beschikken, ook technologische gegevens ter beschikking zullen komen, zal van geval tot geval beoordeeld worden, of deze medewerking kan worden gegeven.’
Kamervragen
Bolkestein wilde, aldus Argos, deze overeenkomst stilletjes door de Tweede Kamer laten ratificeren. Maar dat lukt niet probleemloos. Ria Beckers, toen fractievoorzitter van de PPR, later opgegaan in Groen Links, waarvan zij ook de eerste fractievoorzitter was (zij is in 2006 overleden), steekt daar een stokje voor en roept Bolkestein naar de kamer. In Argos legt zij telefonisch uit waarom. Ria Beckers: ‘Waar het om ging was dat er al een jaar of vier/vijf een verschrikkelijke oorlog aan de gang was tussen Iran en Irak, waar intussen meer dan een miljoen mensen waren omgekomen en wat echt een hele smerige oorlog was. Het is dan natuurlijk wel een heel vreemd politiek signaal, als de hele wereld en de Veiligheidsraad bezig is om ze te proberen van elkaar af te krijgen en die oorlog te beëindigen, dat je dan zo’n overeenkomst tot economische samenwerking gaat ratificeren. Dat had Bolkestein dus stilzwijgend willen doen. Dat gaat meestal met dat soort verdragen, tenzij de kamer vijftig handtekeningen verzamelt en het dan alsnog op de agenda plaatst. Dat hebben we toen gedaan (…) De grote kloof tussen Bolkestein en een deel van de kamer was toen: hoe kun je, terwijl er zo’n oorlog aan de gang is, die niemand wil en waar iedereen van vindt dat die beëindigd moet worden, waarvan we dagelijks in de kranten lezen wat er allemaal gebeurt en de mensenrechten op grove wijze geschonden worden, hoe kun je doen alsof er niets aan de hand is en gewoon gaan samenwerken met Irak?’
Beckers wijst er verder op dat het ook nog ging om samenwerking op het gebied van economische steun en technologie die eventueel voor Irak interessant zou kunnen zijn, juist vanwege die oorlog. Het belangrijkste punt van Beckers is vooral het volgende. Beckers: ‘Door de discussie heen speelde ook dat het weliswaar uitgesloten was om zg strategische goederen te leveren, dus zaken waarvan je direct kunt aannemen dat die in de oorlog gebruikt kunnen gaan worden. Maar er zijn, en dat geldt vooral voor Irak, allerlei ondefinieerbare gifstoffen, of bestanddelen, die mogelijk gebruikt kunnen worden voor chemische wapens. Die staan niet op die strategische goederenlijst. Landbouwgif bijvoorbeeld valt niet onder strategische goederen, maar daar kun je wel een heleboel mee doen’. Achteraf is gebleken dat Beckers gelijk heeft gekregen, want landbouwgif is vaak door het Iraakse regime als dekmantel gebruikt om aan grondstoffen voor chemische wapens te komen, daar zijn Said Aburish, maar ook Arnold Karskens heel duidelijk over (Said Aburish heeft gesteld dat Irak wel door de meest extreme sprinkhanenplagen moest zijn geteisterd, zoveel pesticiden had het nodig).
Op initiatief van Ria Beckers wordt het verdrag met Irak op 16 november 1984 besproken in de Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken. De discussie loopt door tot in 1985 en mondt uiteindelijk in april 1986 uit in een plenair debat. Al die tijd houdt Bolkestein voet bij stuk en staat hij achter zijn verdrag met het regime van Saddam Hoessein en verwerpt hij alle kritische kanttekeningen vanuit de kamer. Bolkestein: ‘Dat Nederland, door de levering van bepaalde diensten of goederen, betrokken zou raken bij de oorlog, komt ons niet waarschijnlijk voor. Het bestaan van een overeenkomst als de onderhavige, doet dit ons inziens niets anders zijn. Door de leden van de PvdA fractie is gewezen op het belang dat Irak hecht aan de overdracht van technologische kennis op het gebied van de zware industrie. Zij verbonden hieraan de vraag of de vergroting van het militaire potentieel van Irak, die als gevolg daarvan naar hun mening voor de hand zou liggen, te rijmen is met de Nederlandse politiek van volstrekte neutraliteit. In antwoord op deze vraag zouden wij erop willen wijzen dat, indien men iedere bijdrage aan de economie van een land te beschouwen als tevens te zijn een bijdrage aan het militaire potentieel, deze consequentie slechts door middel van een totaal embargo zou kunnen worden ontgaan. Een politiek van volstrekte neutraliteit brengt daarentegen ons inziens met zich mede dat zoveel mogelijk normale betrekkingen met alle betrokkenen worden onderhouden. Een overeenkomst als de onderhavige is daarom daarmee alleszins te rijmen’.
Los van het vreselijke ambtelijke jargon (maar goed, Bolkestein vervulde hier een bestuurlijke rol), is dit een bijna profetische tekst. Een paar jaar later was het inderdaad zover en kreeg Irak te maken met een wurgend embargo. Ook dit embargo heeft ontegenzeggelijk veel leed veroorzaakt, maar dan nog lijkt mij het sluiten van een lucratief handelscontract weer het andere uiterste. Net alsof er geen tussenweg mogelijk zou zijn, denk ik dan.
Maar verder met Bolkestein, die de verschillende vragenstellers van repliek bedient: ‘Strikt logisch redenerend kan men juistheid ontlenen aan de redenering van de heer van der Spek (kamerlid van de PSP, later opgegaan in Groen Links, FS), dat alle handelingen met de buitenwereld een oorlogsbevestigend karakter hebben niet ontkennen. Het is echter weinig realistisch om dat standpunt in de praktijk te brengen. Meneer de Voorzitter, mevrouw Beckers verwijt de regering dat zij haar ogen sluit voor het conflict met Irak en Iran. Dat is niet waar. We hebben ons, zo actief als dat maar kon, met dat conflict bemoeid. We hebben getracht te bemiddelen, maar zijn daar niet in geslaagd. Het is moeilijk in te zien wat Nederland verder kan doen. Evenmin is duidelijk dat uitstel van dit verdrag kan bijdragen aan een beëindiging van deze oorlog’.
Als je deze uitsmijter weer in het licht van de geschiedenis plaatst is deze wel buitengewoon cynisch en misplaatst. De Amerikaanse interventie van 2003, die bijna enthousiast door de VVD gesteund werd (alhoewel, niet door Bolkestein, dat moet gezegd worden), vond voor veel minder plaats en dat lijkt me toch iets drastischer dan het eventueel ontzeggen van een lucratief handelscontract.
Maar het wordt steeds interessanter. De vraag komt namelijk op hoeveel Nederland op dat moment eigenlijk wist van de Iraakse oorlogsmisdaden, die ook toen in die oorlog werden gepleegd (de grote gifgasaanvallen op de Koerden, gedurende de zg Anfal Campagne, zouden later plaatsvinden). Argos laat hierover Robert Soeterik aan het woord, Irak deskundige en verbonden aan MERA (Middle East Research Associates). Op de vraag van Argos, of dit verdrag het Iraakse regime in het idee heeft versterkt om door te kunnen gaan op de ingeslagen weg, geeft Robert Soeterik de volgende reactie: ‘Het afsluiten van het handelsakkoord vond plaats ten tijde van de Iraake-Iraanse oorlog. Irak was in 1980 Iran binnengevallen, maar werd daar in het voorjaar van 1982 door de Iraanse strijdkrachten weer uit verdreven. Er ontstond een grote schrik in het westen. Men vreesde dat een overwinning van Iran de politieke islam, die toen in alle hevigheid was opgekomen, een grote overwinning zou bezorgen. Er ontstond een sfeer, vooral in het westen, dat men Irak te hulp moest komen’.
Argos: ‘De overeenkomst die Nederland met Irak had gesloten paste dus erg in dat beeld?’ Soeterik: ‘Ja, en het kon natuurlijk ook door het regime in Irak niet anders geïnterpreteerd worden als een vorm van steun. Als je in een oorlogssituatie zegt: wij zijn niet voor het voortzetten van die oorlog en er moet een politieke regeling worden getroffen, dan zou je dat onder andere kunnen uitdrukken door te zeggen ‘Een land in oorlog, daar sluiten we geen verdrag mee tot economische samenwerking’. Dus dat dit wel gebeurde en dan vooral in die belangrijke fase van de oorlog, kan niet anders geïnterpreteerd worden dan politieke steun in de rug van het Iraakse regime. Overigens, in een latere fase van de oorlog is men nog veel verder gegaan. Toen is het niet alleen bij economische steun gebleven, maar is er ook nog militair geïntervenieerd ten gunste van Irak door mijnenjagers en ander marine materiaal naar de golf te sturen’.
Argos: ‘Door welke landen gebeurde dat?’ Soeterik: ‘Naast Nederland was naar ik meen Frankrijk, de Verenigde Staten en ook België bij betrokken en eigenlijk was het in de praktijk zo dat die vlooteenheden, die daar uit het westen naartoe gestuurd werden, de taak kregen om het zuidelijke gedeelte van de golf te beschermen tegen Iraanse luchtaanvallen, terwijl omgekeerd de Iraakse luchtmacht geen strobreed in de weg werd gelegd, om het noordelijke gedeelte, wat de Iraanse territoriale wateren zijn, waar ook veel oliefaciliteiten zijn, waar veel scheepvaartverkeer is, om dat straffeloos te kunnen aanvallen. Verder, deze economische steun ging gepaard met veel kredieten, want Irak zat tegen het eind van de oorlog heel diep in de schulden aan het westen, ik meen iets van tachtig miljard dollar. Dus dit en die militaire hulp waren allemaal zaken die het regime op dat moment een steun in de rug gegeven hebben’. Argos: ‘En dus net als die moeilijke periode voor Irak begonnen is komt, minister Bolkestein naar Bagdad?’ Soeterik: ‘Ja, ten tijde van het afsluiten van het akkoord tussen Nederland en Irak, dat handels-technische akkoord, was natuurlijk ook in politieke kringen in Nederland bekend wat de situatie in het land zelf was. Amnesty International en later Human Rights Watch hebben zeer uitgebreid de zeer slechte mensenrechtensituatie in Irak gedocumenteerd’.
Argos citeert uit het jaarverslag van Amnesty International van 1983: ‘In 1983 bezocht een officiële missie van Amnesty Irak. Ze spraken er over het vastzetten van oppositieleden, de vele executies van politieke gevangenen, de wijdverspreide praktijk van martelen en het niet nakomen van rechten van gevangenen. Tussen 1978 en 1981 zijn 520 executies bij Amnesty bekend, waarvan 22 gevallen van mensen die bezweken aan de gevolgen van marteling in de periode 1976-1981. Een permanente bron van zorg was het lot van honderden Iraanse burgers, waaronder kinderen, vrouwen en ouderen, die in gevangenenkampen zitten sinds het begin van de oorlog. In 1983 meldde het Rode Kruis dat honderden van deze gevangenen voor hen verborgen werden gehouden en dat onder degenen die ze konden bezoeken, een slechte behandeling werd geconstateerd’.
Argos: ‘In de discussie met de Tweede Kamer over het verdrag met Irak negeert staatssecretaris Bolkestein de situatie van de mensenrechten totaal. In zijn nota’s gaat hij er gewoonweg niet op in. Pas in zijn nota uit 1986, tijdens het plenaire kamerdebat, moet hij er wel op ingaan, want bijvoorbeeld Ria Beckers blijft erop aandringen dat toch ook de mensenrechten moeten meewegen. Maar veel woorden maakt Bolkestein er niet aan vuil. Bolkestein: ‘De toestand van de mensenrechten is vele malen beschreven in dag- en weekbladen. Wij zijn allen op de hoogte van die toestand. Het heeft weinig zin daarover uit te wijden. Wat ik heb gezegd over het verband tussen deze overeenkomst en oorlog, geldt ook voor het verband tussen deze overeenkomst en de schending van de mensenrechten. Natuurlijk heeft mevrouw Beckers het grootste gelijk van de wereld, als zij zegt dat bij die oorlog, zoals bij elke oorlog, de mensenrechten worden geschonden op een wijze die haar gelijke nauwelijks kent. Dat is juist, maar het sluiten van deze overeenkomst kan helaas niets veranderen aan die oorlogstoestand’. Om er dan jolig aan toe te voegen: ‘Meneer de voorzitter, mevrouw Beckers wil dat de Nederlandse regering de brand zal blussen, de slachtoffers uit de brand zal halen. De regering zou dat uiteraard graag doen. Het is echter niet gemakkelijk te verwerkelijken. Als mevrouw Beckers suggesties heeft, zou ik die graag horen. We doen wat we kunnen!’
Dit laatste is wel buitengewoon misplaatst, wat mij betreft van hetzelfde soort als snoeven tegen die gevluchte Iraakse kunstenaar wat voor een verschrikkelijk interessante ontmoeting hij had met Saddam Hoessein (‘en hopelijk kunt u zo snel mogelijk weer naar uw vaderland terugkeren, wanneer de democratie weer hersteld is- nou ja ‘hersteld’, als ie er ooit geweest is’).
Maar verder met het politieke debat van toen. Ria Beckers over deze laatste uitsmijter van Bolkestein: ‘Het gekke was dat de meest recente nota over de mensenrechten, dat was een nota van 1979 en dus ook van een CDA en VVD kabinet. En dat was helemaal niet zo’n slechte nota en daar werd ook ruim aandacht besteed wat je moet doen met economische betrekkingen als de mensenrechten ergens in grove mate geschonden werden. Daar stonden allerlei economische maatregelen in. Daar stond zeker niet tussen dat je economische samenwerkingsovereenkomsten moest afsluiten. Dat was zo’n beetje het tegenovergestelde’.
Irak-deskundige Robert Soeterik: ‘De Nederlandse regering had het bijvoorbeeld ook nog kunnen weten aan de hand van de stromen vluchtelingen, die vanaf midden jaren zeventig, vooral Iraakse Koerden, die naar Nederland waren gekomen. Later is er nog zo’n piek geweest rond het uitbreken van de oorlog tussen Irak en Iran in 1980. Men was dus op de hoogte van die slechte situatie’. Argos: ‘En dat waren ook vluchtelingen, waarvan het vluchtelingenschap erkend was?’ Soeterik: ‘Zeker, dat waren erkende politieke vluchtelingen en het patroon is algemeen geweest dat men de mensenrechtensituatie onderschikt heeft willen maken aan handelsbelangen en politieke steun aan Irak, om het in staat te stellen de oorlog met Iran voort te zetten om een overwinning van de politieke islam te verhinderen’. Argos: ‘Maar toen Nederland in 1983 dat verdrag tot economische en politieke samenwerking met Irak afsloot, wist men heel goed wat er op het gebied van de mensenrechten aan de hand was?’ Soeterik: ‘Daar kan geen twijfel over bestaan’.
Argos: ‘In april 1985 dient Ria Beckers een motie in die Bolkestein en de regering vraagt om het in werking treden van het verdrag op zijn minst op te schorten. Maar Bolkestein ontraadt de motie en ze wordt uiteindelijk verworpen, omdat de regeringspartijen Bolkestein steunen. Vijf jaar later, in augustus 1990 valt Irak Koeweit binnen en het westen, onder leiding van de Verenigde Staten, keert zich geschrokken tegen Irak. En dan presenteert Bolkestein ineens een heel andere beoordeling van het Irak van Saddam Hoessein. In het televisieprogramma NOS Laat vertelt hij over zijn ontmoeting met Saddam in oktober 1983, de gelegenheid dus, waarbij Bolkestein het verdrag met Irak overeenkwam’.
Bolkestein: ‘Het is een buitengewoon onaangename man. Ik was toen staatssecretaris van Buitenlandse Handel. Toen heb ik dus zowel Saddam Hoessein als een paar van zijn ministers ontmoet. Ik kan niet anders zeggen, het was een lugubere bijeenkomst. Het is een luguber regime’. Charles Groenhuizen: ‘Wat is er luguber aan de man als je van mond tot mond met hem praat?’ Bolkestein: ‘Het absolute gebrek aan medemenselijkheid dat hij uitstraalt. Geen enkele terughoudendheid wat betreft de wijze waarop hij andere mensen behandelt’. Groenhuizen: ‘Want hij was toen nog volop verwikkeld in de oorlog met Iran, waarbij hij ook gifgas heeft gebruikt’. Bolkestein: ‘Zeker, iedereen weet ook wat voor regime het is, hoe ze de Koerden bestrijden met mosterdgas, hoe ze de oorlog tegen Iran zijn begonnen, hoe ze de eigen bevolking onderdrukken’.
Argos: ‘Bolkestein wordt dan in 1990, ondanks al deze op dat moment geëtaleerde kennis over moord, onderdrukking, marteling, het gebruik van gifgas en de gruwelijke oorlog tegen Iran, niet gevraagd hoe het dan kon dat hij enkele jaren eerder, gesteund door de regeringspartijen CDA en VVD, wel een economisch samenwerkingsverdrag afsloot met deze lugubere lieden. Ook de journalistiek is maar kort van memorie’.
Aldus Argos, in deze onthullende en buitengewoon waardevolle en ook nog bloedspannende uitzending, waarvoor wat mij betreft alle hulde (hier nogmaals de link).
En Frits Bolkestein? Die weigerde ieder commentaar. Het interessante is dat deze uitzending gemaakt werd op 21 november 1997. Slechts een krappe drie maanden daarvoor, op 26 augustus 1997, had Bolkestein nog staan pochen over zijn persoonlijke ontmoeting met de lugubere lieden van Saddams regime voor het Spiegelgracht publiek en de Telegraaf, over de rug van een kunstenaar die nu juist voor dat regime gevlucht was. En de kunstenaar zelf? Die was toen nogal overdonderd door deze happening. Dit was in ieder geval niet wat hij had verwacht toen hij debuteerde in het land waar hij dacht een vrijhaven te vinden. Dat heb ik zo’n zeven jaar na zijn gedenkwaardige opening in Jaski op een gelegenheid in het Wereldmuseum te Rotterdam nog van hemzelf mogen vernemen. Bij mijn weten gaat het de kunstenaar overigens goed en heeft hij inmiddels ook hier zijn plek weten te veroveren. Al is hij vooral actief in Nederland binnen het Iraakse circuit en nog maar een heel klein beetje daarbuiten, maar dat geldt voor veel van zijn landgenoten.
Over mensenrechten en ‘een graantje meepikken’
Wie wel hebben gereageerd, nog in dezelfde uitzending (dus in de uitzending van 2004, waarin het bovenstaande behandelde gedeelte uit de uitzending 1997 werd herhaald), zijn partijgenoot Hans van Baalen en de CDAer Camiel Eurlings, beide toen woordvoerder over de kwestie ‘aanval op Irak’ van hun fractie in de Tweede Kamer. Wat je ook van hun reacties mag vinden, zeker alle waardering dat ze het wel hebben aangedurfd, want makkelijk leek me dat niet, zeker voor Hans van Baalen, ooit een leerling van Bolkestein.
Maar Argos vervolgt: ‘Bolkestein is na zijn staatsecretariaat, ook nog minister van defensie geweest in het kabinet Lubbers II. Een van zijn opvolgers, als VVD bewindsman op defensie, is de VVD minister Henk Kamp. Kamp: ‘De afgelopen jaren heeft die Saddam en zijn kliek ervoor gezorgd dat er bijna twee miljoen mensen overleden zijn. De Shiieten in het zuiden, de Koerden in het noorden, een miljoen Iraniërs. Ik denk dat het voor de mensen in Irak heel belangrijk is dat hij weg gaat. Ik vind het heel mooi (!! FS) van Amerika, dat zij het enige land in de wereld zijn, dat ze dit kunnen doen, dat ze dat ook willen doen, dat ze bereid zijn om daarin het voortouw te nemen. Ik moet er niet aan denken dat er een wereld is, waarin er geen land is dat bereid is om dit soort dingen te doen’ (dit alles vanwege massavernietigingswapens die er niet meer waren, terwijl toen er nog wel massavernietigingswapens waren en die ook werden ingezet er een handelscontract werd afgesloten door een bewindsman van diezelfde partij, maar dit terzijde, FS).
Argos: ‘Uiteraard hebben we nu en ook al in 1997 Bolkestein om een reactie gevraagd, maar die heeft net als toen, laten weten dat hij ons niet te woord kon staan. Ik praat nu verder met twee leden van de tweede kamer, Camiel Eurlings van het CDA, buitenlandwoordvoerder en het gezicht van het CDA wat Irak betreft, en Hans van Baalen van de VVD, al jaren binnen zijn partij actief op het gebied van buitenlands beleid, defensie en mensenrechten. Uw partijen steunen beiden politiek gezien de coalitie in deze oorlog tegen Irak. Meneer van Baalen , uw partij, de VVD, had dat ook militair willen doen?
Hans van Baalen: ‘Dat klopt. Wij hebben steeds gezegd: politieke steun, dat betekent ook dat je overweegt om een militaire bijdrage te leveren. Niet dat de Amerikanen zullen vragen om ons in de voorste linies op te treden, maar wel om bijvoorbeeld humanitaire steun te bieden in de bevrijde gebieden. Dat zou je per geval moeten bekijken, maar dat was in de Nederlandse situatie zeer helaas niet mogelijk’.
Argos: ‘En voor het CDA geldt hetzelfde, meneer Eurlings?’
Camiel Eurlings: ‘We hebben zelf gezegd, we steunen politiek deze oorlog. Militair is ons geen ander verzoek gedaan dan datgene wat wij nu bijvoorbeeld in Turkije doen en u weet hoe het toetsingskader is, na Srebrenica. We hebben gewoon een afspraak dat als je echt actief in de strijd mee wil doen, dat je een hele grote steun in het parlement nodig hebt. Die ontbreekt, dus kun je dat niet op een verantwoorde manier doen, dus dat was voor ons niet aan de orde’.
Argos: ‘De rol van mensenrechten, het stoppen van de onderdrukking, marteling, etc. Is dat voor u beiden belangrijk in uw opstelling tov. deze oorlog?’
Eurlings: ‘Zeer belangrijk. Als ik even heel kort mag reageren, ook op uw reportage, kijk u heeft groot gelijk dat de internationale diplomatie vaak wisselende standpunten heeft en soms ook niet geheel van hypocrisie is gespeend’.
Argos: ‘De Nederlandse regering in dit geval’.
Eurlings: ‘Nee, dat gaat veel verder want u stelt het heel nadrukkelijk op de Nederlandse regering, maar u moet toch weten dat het hele westen in de Irak / Iran oorlog ‘de vijand van je vijand is je vriend’ beschouwde. En de grootste vijand was Iran. Men was heel bang dat dit land het hele Midden Oosten zou gaan beheersen en heeft toen heel lang de Irakese kaart gespeeld. Maar waar u heel makkelijk aan voorbij gaat is dat ons land sinds 1991 er alles aan gedaan heeft om in Irak veranderingen te krijgen. We zijn de grootste donor, ook op het gebied van humanitaire vlak en waar u ook een beetje gemakkelijk aan voorbij gaat, want u maakt zich terecht druk om die mensenrechten, want daar gaat het nu ook om’.
Argos: ‘Daar ging het in de jaren tachtig ook al om’.
Eurlings: ‘Ja, maar dat is al twintig jaar geleden en u gaat heel makkelijk voorbij aan de inspanningen van de laatste twaalf jaar, waar u misschien ook wat meer aandacht aan zou kunnen besteden is, als wij dan zeggen, je mag er niet hypocriet mee omgaan en je mag die mensenrechten niet ondergeschikt maken aan economische belangen. Wat vindt u er dan van, stel ik u als wedervraag, dat het afgelopen najaar, we hebben het dus over 2002, een land als Rusland, door sommige anti-oorlogsmensen in Nederland zo geprezen, dat die nog hebben gepoogd een handelsakkoord met Saddam te sluiten? Dat een land als Frankrijk, dat zich zo edel voordoet, dik in de Irakese olie zit en daarmee het regime, tot en met deze oorlog, totaal financieel heeft gesteund. Dat is nu juist het punt dat wij hebben willen maken, laat dat zo niet verder doorgaan en ik vind dat daar wel wat meer aandacht voor had mogen zijn’.
Argos: ‘U stelt de vraag aan mij, maar ik ben helemaal geen partij in deze zaak. Ik kijk gewoon naar een stuk geschiedenis van de opstelling van de Nederlandse regering in kwestie Irak. Meneer van Baalen, uw partijgenoot Minister Kamp verwees deze week nog speciaal naar de slachtoffers van de oorlog van Irak tegen Iran, dat inderdaad een gruwelijke oorlog was, al is dat een beetje vergeten. Maar daar zijn meer dan een miljoen doden gevallen in die oorlog, die begonnen was door het regime in Irak. Is dat niet een beetje cynisch als hij juist op dit moment daar naar verwijst als je terugkijkt naar de opstelling ten tijde van die oorlog door bijvoorbeeld uw partijgenoot meneer Bolkestein?’
Van Baalen: ‘Kijk, heel concreet, internationale politiek is helaas cynisch. En u hebt het al heel duidelijk aangegeven in uw programma: mensenrechten hebben geen rol van betekenis gespeeld in de afgelopen vijfentwintig jaar. Camiel Eurlings heeft het er net over dat, ja, ‘de vijand van je vijand is je vriend’. Dat was die periode van de Koude Oorlog, van de islamitische revolutie. Dat praat ik niet goed’.
Argos: ‘Maar is dat nu anders dan?’
Van Baalen: ‘Ik praat niet goed hoe er met de mensenrechten is omgegaan. Absoluut niet. Men wist veel. Maar dat betekent niet dat je dan nu niet voor de mensenrechten moet opkomen. De fouten in het verleden betekenen niet dat je kunt zeggen: Helaas, de mensenrechten spelen dan ook nu geen rol’.
Argos: ‘Maar wat is dan dat argument, laten we zeggen, nu wordt die mensenrechtenkaart dan wel uitgespeeld. Maar hoe lang duurt dat en als de belangen weer anders liggen, gaat dan ook weer de vijand van mijn vijand weer mijn vriend worden?’
van Baalen: ‘Nou, het is nu niet de periode van die machtsblokken en van het kiezen tussen ‘kwaad’ en ‘kwader’. Nogmaals, het is cynisch, maar op dit moment spelen de mensenrechten een grote rol en spelen vooral de massavernietigingswapens van Saddam een grote rol (van Baalen kon toen nog niet weten dat er niets gevonden zou worden, FS) en daarom kunnen wij ook achter de Amerikaanse politiek staan’.
Argos: ‘Vorige week hoorde ik defensiedeskundige Rob de Wijk, bij Nova op de televisie en die zei: toen ging het ook over het lot van het Iraakse volk en de mensenrechten en die zei van ‘kom, laten we alsjeblieft hierover ophouden. Het gaat helemaal niet om mensenrechten, ook in dit geval niet. Het gaat gewoon om belangen. Om machtspolitieke belangen, om economische belangen’.
Van Baalen: ‘Het gaat om heel veel belangen, het gaat om machtsbelangen, economische belangen, maar het gaat óók om mensenrechten en het gaat óók om massavernietigingswapens. Dus het moet niet zo zijn, omdat er ook andere belangen zijn, dat de mensenrechten dan nu niet tellen’.
Argos: ‘Maar die situatie in de jaren tachtig, toen meneer Bolkestein naar Irak ging, dan zegt u: ja het ging om allerlei machtspolitieke belangen. Je had de strijd van Irak met Iran, maar er speelde ook toen in zijn uitspraken van toen, ook in de kamer, heel duidelijk door dat ook economische belangen belangrijk waren, blijkbaar’.
Van Baalen: ‘Men wilde met Irak banden onderhouden, in ieder geval dat deden de Fransen, dat deden de Amerikanen, dat deden de Russen en dat betekende dat in dat geheel…’
Argos: ‘Dus Nederland deed het ook?’
Van Baalen: ‘Nederland wilde ook een graantje meepikken, om dat cynische woord maar te gebruiken, en Nederland wilde in ieder geval zorgen dat Irak niet zou vallen. En dat laatste is, hoe cynisch ook, je had niet moeten voorstellen dat de islamitische revolutie was overgeslagen naar Irak en andere delen van het Midden Oosten. Nogmaals, het is cynisch, het is pijnlijk, moreel niet goed te praten, maar het is wel te begrijpen’.
Argos: ‘Meneer Eurlings, is dat niet een probleem dat de mensenrechten, daar is iedereen het wel over eens dat die in dit soort situaties een belangrijke rol moeten spelen, maar dat je toch elke keer weer ziet, als je de geschiedenis van de afgelopen vijftig jaar en van na de Tweede Wereldoorlog bekijkt, dat in allerlei conflicten de mensenrechten toch heel vaak weer het onderspit delven, als het gaat om de opstelling van allerlei westerse regeringen?
Eurlings: ‘Ja, dat ben ik helemaal met u eens en ik heb net gezegd het is altijd makkelijk om achteraf te spreken, maar je ziet ook in het geval van Afghanistan dat het Westen en ook Amerika de Taliban mede aan de macht heeft geholpen, dus je ziet daar heel veel hypocrisie. Ik heb dat daarnet niet willen verbloemen, maar wat ik wel zeg is: je kunt twee dingen doen. Je kunt zeggen, omdat er twintig jaar geleden misschien anders mee had moeten worden omgegaan- ik zeg de laatste jaren proberen we het wel- maar omdat het twintig jaar geleden fout is gegaan doen we nu ook maar niks’.
Argos: ‘Maar het gaat mij erom, wat is de waar de van de opstelling van U? Waaruit blijkt dat het zo makkelijk weer kan veranderen?’
Eurlings: ‘De waarde zou moeten zijn, dat we deze oorlog in Irak nu niet alleen gebruiken om alleen in Irak vrede, veiligheid en democratie te brengen, maar dat we dat ook als leidraad houden in alle toekomstige conflicten, die mogelijk zouden kunnen komen. Dat betekent dus dat je , om te beginnen, en dat zal de komende week de diplomatieke strijd worden, en daar komt ook een stuk geloofwaardigheid om de hoek, dat je de VN de lead moet geven op het moment dat Irak bevrijd is en dat er een nieuwe resolutie komt voor wederopbouw op basis van democratie en mensenrechten en dus niet op economische belangen’.
Argos: ‘Maar dan bent u toch helemaal afhankelijk van of de Amerikanen dat toestaan, want zo zijn de verhoudingen toch op dit moment?’
Eurlings: ‘De verhoudingen zijn op dit moment, door het Europese gerommel in eigen huis, wij geen vuist kunnen maken en als wij ons hier nu gaan verenigen- en Tony Blair heeft hierin echt een goede lijn te pakken- die gaat ook tegen Amerika in en die zegt: ‘De VN, de mensenrechten en de Irakezen zelf moeten centraal staan’- als wij ons daarachter verenigen, ben ik ervan overtuigd dat we resultaten zullen bereiken, maar dan moeten we wel ophouden met hier te liggen kibbelen en ook met te veel terug te kijken naar het verleden. We moeten ervan leren, maar we moeten ook vooruit. Als ik nog een ding mag zeggen, ik was eergisterenavond bij een bijeenkomst van Cordaid en Pax Christi en daar liet men Irakezen zelf aan het woord. Koerden uit het noorden, Shiieten uit het zuiden, maar ook Soennieten uit Bagdad. Die mensen zeiden: ‘natuurlijk zijn we bang voor die oorlog en het is verschrikkelijk voor onze familie daar, maar in 1991 hebben jullie het niet afgemaakt en hebben jullie ons met Saddam laten zitten. Dus alsjeblieft, zet nu door en geef ons weer een toekomst en ik denk dat het nu de toekomst van die mensen zelf, dat het daar nu om zou moeten gaan’.
Het aardige is dat ik zelf van de vele Iraki’s hetzelfde heb gehoord, maar dan met een verschil: ‘In 1991 is het niet afgemaakt, toen zijn we met Saddam blijven zitten en hebben jullie ons in de steek gelaten. Dus wie zegt dat we jullie nu wel kunnen vertrouwen? Het is iets dat we uiteindelijk zelf moeten doen’. Volgens mij was dit zo’n beetje de communis opinio, met uitzondering van veel Koerden, die wel voor militair ingrijpen waren. Zie daarover ook zeker deze uitzending van Zembla ‘Kanonnenvoer van Saddam’, waarin vel Iraki’s zelf aan het woord komen. Het geluid dat daarin naar voren komt, klopt precies met mijn eigen waarneming bij de Iraki’s die ik ken (waarvan er een paar overigens ook in die uitzending van Zembla aan het woord kwamen, zoals de dichter Naji Rahim en de schrijver en dichter Mowaffk al-Sawad, die de opstand van 1991 van heel nabij hebben meegemaakt en er zelfs in hebben geparticipeerd). Onder de Iraki’s die ik ken en zoals ik het heb meegemaakt gedurende de Amerikaanse inval en de periode daarna, zijn er wel momenten geweest van grote uitgelatenheid, bijvoorbeeld toen het regime op 9 april 2004 daadwerkelijk viel en met de arrestatie van Saddam Hoessein, al werd die stemming weer snel overschaduwd door de mindere kanten van de Amerikaanse bezetting. In het algemeen is het leven van de familieleden van de Iraki’s die ik ken er niet makkelijker op geworden en het is vooral die zorg die nu overheerst. Maar dit terzijde. Verder met de discussie:
Argos: ‘Meneer van Baalen, zou het niet veel realistischer zijn om te zeggen: ‘Mensenrechten spelen soms een rol, maar andere belangen spelen ook een rol’, zoals meneer Bolkestein eigenlijk ook zei in de kamer. Dat is toch eigenlijk veel eerlijker?’
Hans van Baalen: ‘Je moet eerlijk zijn en dus de toetssteen nu is dus nu: met wie zaken wordt gedaan in het post-Saddam tijdperk , als we nu, na die oorlog, zaken gaan doen met mensen met vuile handen, met een heel kwalijk verleden, dan maken we ons ongeloofwaardig, dus we worden nu getest. Maar je moet wel eerlijk zijn. In de periode van de Koude Oorlog waren de mensenrechten het slachtoffer, aan beide zijden. Alleen de keuze ‘tegen Rusland’ , ‘tegen Iran’, was een eerlijke keuze’.
Argos: ‘Dat was een eerlijke keuze, ondanks dat er op dat moment miljoenen mensen het slachtoffer waren van het regime in Irak?’
van Baalen: ‘Het was een vreselijke keuze, maar wat had het westen dan moeten doen?’ Argos: ‘En ook dat het regime in Irak met spullen werd ondersteund waar nu dan die vernietigingswapens gemaakt zouden zijn?’
van Baalen: ‘Dat is een afschuwelijke keuze geweest, maar…’
Argos: ‘Dat was toch niet nodig?’
van Baalen: ‘Maar het was west tegen oost, het was Rusland en China tegen de rest van de wereld en in die keuze zijn er moreel hele vervelende dingen gebeurd, die ik betreur, maar die niet anders konden’.
Argos: ‘Maar om in de discussie over de oorlog met morele argumenten te komen- mensen die tegen de oorlog zijn worden althans vaak met morele argumenten terecht gewezen- dus misschien is het wel zo slim om dat morele gehalte er een beetje uit te halen?’
Van Baalen: ‘U heeft net in het gesprek, noch met de heer Eurlings, noch met mij, een soort ‘moral highground’ gehoord, dat wij ons allerlei morele zaken toe-eigenen. Dat moeten anderen ook niet doen. We moeten ons nu richten op de wederopbouw van dit land’
Tot zover dit gesprek met deze twee Kamerleden en ook de uitzending van Argos van 4 april 2003. Erg verheffend is het allemaal niet, al moet ik zeggen dat ik wel enige waardering heb voor sommige bijdragen van Hans van Baalen (al ben ik het meestal niet eens met zijn analyse van de huidige situatie). Maar van Baalen is wel eerlijk over de rol van Bolkestein en het siert hem dat hij Argos hierover gewoon te woord heeft gestaan, itt Bolkestein zelf. Bolkestein was op dat moment weliswaar Europees Commissaris, maar Bolkestein heeft ook niet willen reageren in 1997, toen hij fractievoorzitter van de VVD was (en toen in dezelfde tijd ook die tentoonstelling opende, waar hij geen last had van enige terughoudendheid). Maar van Baalen is niet zo stuitend hypocriet als bijvoorbeeld Henk Kamp. Nog eenmaal: ‘De afgelopen jaren heeft die Saddam en zijn kliek ervoor gezorgd dat er bijna twee miljoen mensen overleden zijn. De Shiieten in het zuiden, de Koerden in het noorden, een miljoen Iraniërs. Ik denk dat het voor de mensen in Irak heel belangrijk is dat hij weg gaat. Ik vind het heel mooi van Amerika, dat zij het enige land in de wereld zijn, dat ze dit kunnen doen, dat ze dat ook willen doen, dat ze bereid zijn om daarin het voortouw te nemen. Ik moet er niet aan denken dat er een wereld is, waarin er geen land is dat bereid is om dit soort dingen te doen’.
In tegenstelling tot Kamp (en ook Eurlings, die wel gelijk heeft wat betreft Rusland en Frankrijk, maar dat doet niets af aan de Amerikaanse bijbedoelingen) geeft van Baalen wel eerlijk toe dat het ‘ook om belangen gaat’. Deden maar meer VVDers dat maar. Ik ben het verder natuurlijk volledig met van Baalen eens dat er geen reden is om nu niet voor de mensenrechten op te komen, omdat dit de afgelopen twintig jaar te weinig of niet is gebeurd. Vanzelfsprekend. Alleen, worden mensenrechten nu niet ingezet om andere motieven te verhullen? Ik vrees dat ik iets sceptischer ben dan Hans van Baalen en is inmiddels ook wel gebleken dat daar enige grond voor is (zie bijvoorbeeld het Abu Ghraib schandaal, om er maar een kwestie uit te lichten).
Dit is overigens niet het enige wat er over de rol van Bolkestein te zeggen valt. Want ook het ministerie van Buitenlandse Zaken had bedenkingen bij het door Bolkestein voorgestane Irak beleid. Hans van den Broek had fundamentele problemen met de ingeslagen weg van Bolkestein. Toch moest hier nog een flinke machtstrijd voor worden gevoerd, die grotendeels achter de schermen plaatsvond. Er was dus ook een meningsverschil binnen de regering, waarin de positie van Bolkestein wederom niet bepaald een schoonheidsprijs verdient.
Maar eerst de een andere urgente kwestie. Wat wisten we toen over de misdaden van Saddam in het algemeen en zijn chemische wapens in het bijzonder?
Hebben we het geweten? de oud-ambassadeur vertelt
Argos heeft meer afleveringen aan deze zaak gewijd, waarbij ook andere aspecten van deze schimmige relatie met Irak zijn belicht. Ik wil hier nog ingaan op twee afleveringen uit het voorjaar van 2007. Een aflevering wil ik hier nog in zijn geheel behandelen. Er zit wat herhaling in, maar ik zal de belangrijkste punten eruit lichten en soms voluit citeren. Via de links kunnen uiteraard de volledige afleveringen worden teruggeluisterd. Hier volgt de uitzending van 21 april 2006 (http://www.ochtenden.nl/themasites/mediaplayer/index.jsp?media=28051413&refernr=26677680&portalnr=22641901&hostname=ochtenden&mediatype=audio&portalid=ochtenden):
Aan het begin volgen er een paar fragmenten. Eerst van Nova (Clairy Polak): ‘Saddam Hoessein stond vandaag terecht voor de moord op meer dan 140 mensen in het stadje Dujail, in 1982. Er zal nog een reeks van aanklachten volgen voor misdaden tegen de menselijkheid, genocide, de gifgasaanval op de Koerden in Halabja’.
Dan Frank Slijper, onderzoeker naar de geschiedenis van de Nederlandse wapenhandel: ‘Het is Economische Zaken die voortdurend probeert op de rem te trappen, voortdurend blijkt te bagatelliseren wat de risico’s zijn en voortdurend de belangen van de handel van het bedrijfsleven in het oog heeft. Dat moet vooral niet te veel geschaad worden’.
Oud-Ambassadeur Jhr. David Schorer: ‘Saddam is al in 1982 begonnen met het inzetten van strijdgassen. De vijand wordt vernietigd als insecten, zoiets dergelijks werd er dan gezegd. Daaruit kon je afleiden dat er strijdgassen werden gebruikt’.
Argos: ‘In het proces tegen Saddam Hoessein staat sinds deze maand de aanklacht van genocide centraal. Met name het inzetten van gifgas in de jaren tachtig. In Nederland was er vorig jaar al volop aandacht voor de gifgaspraktijken van het Saddam-regime. Op 23 december veroordeelde de Haagse rechtbank de Nederlandse chemicaliënhandelaar Frans van Anraat voor vijftien jaar cel, wegens medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden, omdat hij Irak had voorzien van grondstoffen voor chemische wapens.
Geluidsfragment van het vonnis van de rechtbank: ‘Vast is komen te staan dat verdachte bewust en op louter winstbejag een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het chemische wapenprogramma van Irak in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Zijn bijdrage heeft een groot aantal met mosterdgas uitgevoerde aanvallen op weerloze burgers mogelijk gemaakt, althans vergemakkelijkt. Deze aanvallen vormen zeer ernstige oorlogsmisdrijven’.
Argos: ‘Bewust en uit louter winstbejag’, aldus de rechtbank. Maar gaat de Nederlandse betrokkenheid niet veel verder dan de winstbelustheid van één zakenman? Is ook de Nederlandse overheid verantwoordelijk? Hoe was het handelsklimaat met Irak? Wie wist wat en wanneer? Werd er jarenlang bewust niets ondernomen? En wat is de rol van Frits Bolkestein, die in de eerste helft van de jaren tachtig als Staatsecretaris van Economische Zaken verantwoordelijk was voor de handel met het buitenland? In Argos: Nederland en het gifgas voor Saddam Hoessein. Met onder andere vertrouwelijke documenten uit het Ministerie van Economische Zaken en een ex-diplomaat die heel openhartig vertelt over zijn periode als ambassadeur van Nederland in Bagdad’.
Oud Ambassadeur Schorer: ‘Met export kun je ontzettend rommelen. Je exporteert naar een willekeurig ander land en ondertussen gaat het toch door naar het land waar die vergunning niet voor was afgegeven. Wij hadden er natuurlijk geen zicht op wat er allemaal in Irak binnenkwam’.
Vervolgens komt er een korte reportage. ‘Het kantoor van de Dienst In en Uitvoer vergunningen is gevestigd aan de Engelse Kamp in Groningen. Dat is aan de rand van de Zuidelijke Ringweg. Het zijn drie grote kantoorkolossen en in een van hen, nr. 6, daar is deze Centrale Dienst In en Uitvoer gehuisvest. Ik ben op zoek naar de uitvoervergunningen die afgegeven zijn in de periode 1980-1989 voor de handel in chemicaliën aan een land als Irak’.
Argos-verslaggever Leo Siepe is bij de Centrale Dienst In en Uitvoer, een onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, op zoek naar exportvergunningen en andere documenten naar Irak over de eerste helft uit de jaren tachtig. Maar hij krijgt nul op het rekest. De stukken zijn niet meer aanwezig. Noch bij de centrale dienst in Groningen, noch bij het ministerie in Den Haag, zo luidt het opmerkelijke antwoord van een woordvoerder.
We willen die stukken inzien, omdat ze het begin beslaan van de oorlog tussen Irak en Iran. Dat was een zeer bloedig conflict, dat begon toen het Irak van Saddam Hoessein op 22 september 1980 het buurland Iran binnenviel. In Iran was een jaar eerder het islamitische bewind van Ayatollah Khomeiny aan de macht gekomen. Na meer dan een miljoen doden en een nog veel groter aantal gewonden en grote verwoestingen, zou de oorlog pas eindigen in augustus 1988. Tijdens de oorlog zette Irak, al vanaf het begin, op grote schaal chemische wapens in, waaronder mosterdgas, sarin en VX gas. Officier van justitie Teeven refereerde daaraan, tijdens het proces tegen van Anraat.
Fred Teeven: ‘De gemaakte mosterdgas en zenuwgassen hebben tenminste vele tienduizenden slachtoffers gemaakt in Irak en Iran en bij die slachtoffers een hevig lijden veroorzaakt, dat op de dag van vandaag nog voortduurt’.
Argos: ‘We nemen geen genoegen met het antwoord van Economische Zaken dat al die stukken uit die periode er niet meer zijn en doen een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur en dan blijkt dat toch een groot aantal documenten uit die bewuste periode boven water komen. Vertrouwelijke codeberichten, geheime verslagen en interne briefwisselingen tussen bewindslieden. Ook gaan we op zoek naar betrokken overheidsfunctionarissen uit die periode en we komen terecht bij ex-diplomaat David Schorer, die van 1980 tot 1984 Nederlands ambassadeur in Bagdad was.
Oud ambassadeur Schorer: ‘Irak was toen net in oorlog, een oorlog die ze zelf min of meer hadden geprovoceerd, met Iran. Om politieke steun te krijgen, in het buitenland, in het westen, maar ook in het eigen land, zette Saddam een enorm ambitieus economisch programma op, waarvoor natuurlijk alles moest worden geïmporteerd’.
Argos: ‘U zegt Irak had vanwege die oorlog enorm veel potentieel, er moest veel worden ingevoerd. Vandaar dat er ook veel vraag was naar producten uit het westen, waaronder uit Nederland. Er kwamen dus ook heel veel Nederlandse bedrijven in Bagdad langs?’
Oud ambassadeur Schorer: ‘Ja, inderdaad. In het begin niet, maar naarmate de situatie in Bagdad wat rustiger en voorspelbaarder werd, kwamen er steeds meer bedrijven langs, die graag wilden weten of ze wat konden doen in Irak.
Argos: ‘Wat voor bedrijven waren dat?’
Schorer: ‘Van alles. Er werd een keer per jaar een jaarbeurs gehouden en als je daar een stand had, dan kon je vrijwel zeker zijn dat je een grote order kreeg. En ook bedrijven die al een grote order hadden, werd ook gevraagd om daar een stand te hebben, alleen al voor de goodwill’.
Argos: ‘De door oud-ambassadeur Schorer genoemde jaarbeurs is de ‘Baghdad International Fair’. Deze beurs komt ook terug in en verslag dat twee hoge ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken hebben opgesteld nav hun bezoek aan Bagdad van 2 t/m 12 februari 1980:
‘De Baghdad International Fair is een troetelkind van Hassan Ali, Minister van Handel, en daardoor een belangrijk evenement’.
Argos: ‘Hassan Ali is een van de machtige mensen binnen het Saddam-bewind en daarom laten de Nederlandse ambtenaren erop volgen:
‘Het verdient dan ook aanbeveling dat Nederland zich sterk manifesteert op deze tentoonstelling’.
Argos: ‘Aldus deze ambtenaren van Economische Zaken in februari 1980′.
‘In een confidentieel codebericht, dat de Nederlandse ambassade in juli van dat jaar naar Den Haag stuurt, staat te lezen: ‘Op het spel staat, naast de olievoorzieningen van Shell, de Nederlandse export naar Irak en Nederlandse deelneming aan irrigatie, bouw en landbouwprojecten, waarvoor aan Iraakse kant belangstelling bestaat. Hierbij dient bedacht dat Nederland Irak economisch meer nodig heeft dan omgekeerd’.
Later dat jaar begint Irak de oorlog tegen Iran. Maar ook dan blijft de toon van de stukken van het ministerie van Economische Zaken juichend over het Irak van Saddam Hoessein. Over het jaar 1981 bijvoorbeeld, valt er te lezen onder het kopje ‘Irak, de grote sprong voorwaarts’ (hoe toepasselijk, werp zeker nog een blik op dit eerder getoonde propaganda filmpje van de Ba’thpartij, FS):
‘1981 is voor Irak een jaar van ongekende economische expansie geweest. Het regime heeft zich onder meer ten doel gesteld, ondanks de oorlog met Iran, aan de internationale gemeenschap te tonen dat deze oorlog ’s lands ontwikkeling niet heeft afgeremd, maar integendeel, juist een geweldige impuls heeft gegeven. De situatie is te vergelijken met de boomjaren van de golfstaten’.
Argos: ‘Er wordt op aangedrongen om met Irak een verdrag te sluiten inzake economische en technische samenwerking. Dat kan een bijdrage leveren aan de versteviging van de positie van het Nederlandse bedrijfsleven op de Iraakse markt’, aldus het interne stuk over de Iraakse markt. In de jaren tachtig namen de activiteiten van het Nederlandse bedrijfsleven in Irak inderdaad snel toe. Dat vertelt oud-ambassadeur Schorer. Op wat voor terreinen?
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Steeds meer verschillende bedrijven. Echt van alles’.
Argos: ‘Maar nu kan ik me voorstellen, toen die oorlog van Irak met Iran al aan de gang was (in 1980 begonnen en duurde tot 1988), dat er ook Nederlandse bedrijven geïnteresseerd waren om militaire goederen te leveren?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Ja, maar dat kon natuurlijk niet. En als dat het geval was, dan ging dat buiten de ambassade om’.
Argos: ‘Daar kwam u niet mee in aanraking?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Nee, want daar moesten we natuurlijk buiten blijven, omdat de officiële lijn was, dat Nederland neutraal was in die oorlog en dat we noch aan Iran, noch aan Irak, militaire goederen leverden.
Argos: ‘Maar dat was officieel zegt u. Maar officieus?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Tja, we vermoedden soms weleens wat’.
Argos: ‘Wat vermoedde u dan?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Nou, dat er wel nachtkijkers naar Irak zijn gegaan, bijvoorbeeld’.
Argos: ‘Oud-ambassadeur Schorer doelt hier op de illegale levering van nachtzichtkijkers aan het Iraakse leger, door het Nederlandse bedrijf Old Delft. Dit soort leveranties aan Irak, met een militair karakter, vanuit Nederland, kwam in de jaren tachtig wel meer voor, vertelt Paul Rusman. Hij is universitair hoofddocent rechtstheorie aan de Universiteit Groningen. Samen met onderzoeker Ko Colijn (oa. van Vrij Nederland, FS), publiceerde hij Het Nederlandse wapenexportbeleid van 1963 tot 1983.
Paul Rusman: ‘De oorlog van Irak tegen Iran heeft natuurlijk veel ongewenste exporten veroorzaakt naar dat gebied, want het was echt een grote oorlog, met miljoenen soldaten, bijna een soort ‘Tweede Wereldoorlogje’. Dat betekende dat er geweldige hoeveelheden materiaal naartoe ging. Er kwam veel uit Europa, dus ook uit Nederland. In principe is Nederland een handelsland, alles wat niet verboden is mag, dat is zo’n beetje het uitgangspunt’.
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Met export kun je ontzettend rommelen. Je exporteert naar een willekeurig ander land en ondertussen gaat het toch door naar het land waar die vergunning niet voor was afgegeven (dezelfde methode die van Anraat met zijn inmiddels door de rechter bekrachtigde illegale activiteiten toepaste, FS). Wij hadden er natuurlijk geen zicht op wat er allemaal in Irak binnenkwam’.
Argos: ‘Schorer erkent dus dat er op het gebied van export veel mogelijk was, ook als het militaire spullen betrof, die officieel niet aan Irak geleverd mochten worden. Maar hoe zat dat dan met grondstoffen die voor zowel civiele als militaire doeleinden gebruikt konden worden? (ook hier was van Anraat handig in, zie het boek van Arnold Karskens, FS), de zogeheten ‘dual use’ goederen, zo stellen we in het gesprek aan de orde. Zoals bijvoorbeeld verschillende chemicaliën’.
Argos: ‘Werden er ook door Nederlandse bedrijven chemicaliën geleverd aan Irak?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Ja’
Argos: ‘En welke bedrijven waren dat?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Nou, er waren er wel een of twee. Maar ik wilde hier eigenlijk niet de namen noemen. Maar dat weet men wel‘.
Argos: ‘Melchemie en KBS dat waren twee bedrijven die in die tijd…?
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Ja,….van Melchemie heb ik wel gehoord, ja’
Argos: ‘En had Melchemie ook een dochteronderneming in Bagdad?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Nee, voor zover ik weet kwam daar alleen een vertegenwoordiger. Wij hebben hem een of twee keer gezien.’
Argos: ‘Kwam van Frans van Anraat ook regelmatig bij u langs?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Dat durf ik niet met zekerheid te zeggen. Ze kwamen ook weleens langs voor verlenging van hun paspoort en dan zag ik ze niet. Maar ik heb begrepen dat hij pas later kwam, waarschijnlijk toen die eerder genoemden waren afgehaakt. Toen moest Irak nog ergens anders zaken mee doen en toen zijn ze misschien met van Anraat begonnen’.
Argos: ‘Wat was dan de rol van de ambassade in deze?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Die mensen kwamen bij ons langs en dan vertelden ze dat ze goede zaken deden en verder lieten ze zich niet uit over de precieze inhoud van die contracten, maar ze wilden graag even laten zien dat ze er waren’.
Hierna volgt een passage die in de hiervoor besproken aflevering aan de orde is geweest: Het verslag van Staatsecretaris Bolkestein van Economische Zaken:
‘Irak behoort met haar ruim dertien miljoen inwoners tot de grote Arabische landen en is dankzij de grote olierijkdom financieel in staat om de economische opbouw in versneld tempo door te voeren. Het Iraakse streven is om op zowel industrieel als op landbouwgebied te komen tot een zo hoogst mogelijke graad van zelfvoorziening, waarbij de nadruk thans ligt op de zware en basis industrie, zoals staal, petrochemie, kunstmest en plastics. Op technologisch terrein streeft Irak naar de meest geavanceerde producten, hetgeen mede de reden is dat Irak zich meer en meer op het westen oriënteert. Wij achten nauwe samenwerking met Irak van belang, niet alleen ter ondersteuning van de exportbelangen van het Koninkrijk, doch tevens omdat een goede relatie met landen die zijn aangesloten bij de OPEC, waarvan Irak een vooraanstaand lid is, in het belang lijkt te zijn van evenwichtige internationale verhoudingen, zowel op politiek als op economisch gebied’.
Argos: De Iraakse overheid was de belangrijkste opdrachtgever. Daarom was zo’n verdrag met de Iraakse staat van cruciaal belang, legt oud ambassadeur David Schorer uit, die bij het afsluiten van de overeenkomst in 1983 aanwezig was:
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Alles verliep via de staat en voor ieder product bestond zo wat een eigen staatsorganisatie. En die staatsorganisaties werden weer van bovenaf geleid en aangestuurd’.
Argos: ‘Daarom vindt Bolkestein het in 1983 geen probleem om zo nauw samen te werken met die Iraakse overheid, dat wil zeggen, met het regime van Saddam Hoessein. De reis van Bolkestein naar Bagdad speelt zich af van eind oktober tot begin november 1983. Terwijl de staatssecretaris uitgebreide contacten legt met de hoogste Iraakse industriële en politieke autoriteiten, weet men in Den Haag al lang dat diezelfde Iraakse machthebbers op grote schaal chemische wapens gebruiken, in de oorlog met Iran. Dat krijgen we te horen van oud-diplomaat Schorer, toen onze man in Bagdad.
Oud-ambassadeur Schorer: Saddam is in 1982 al begonnen met het inzetten van strijdgassen en dat werd ook min of meer aangekondigd in de kranten. Als er werd gezegd: ‘De vijand wordt vernietigd als insecten’, of iets dergelijks, daar kon je uit afleiden dat er strijdgassen werden gebruikt. Dat bleek ook achteraf het geval.
Argos: ‘Dat rapporteerde U ook aan uw superieuren in Den Haag?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Ja, uiteraard’.
Argos: ‘In zogenaamde codeberichten?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Ja, het meeste ging toch allemaal via de code’.
Argos: ‘En in die codeberichten werd dan vermeld dat Irak bezig was om strijdgassen in te zetten tegen bevolkingsgroepen?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Ja, maar dat werd ook al op de nieuwsbureaus verspreid’.
Argos: ‘En wanneer gebeurde dat dan? Dat gebeurde dus al in de tijd dat u ambassadeur was, 1980-1984?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Ja, al in 1982′
Argos: ‘Dus in 1982 heeft u al codeberichten gestuurd naar Nederland met de mededeling dat er gifgas werd ingezet tegen bevolkingsgroepen?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Ja, maar in de strijd tegen Iran’.
Argos: ‘En hoe reageerde men hier bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Er werd goed nota van genomen’.
Argos: ‘Deze lezing van de oud-ambassadeur Schorer maakt korte metten met de voorstelling van zaken die in het westen nog steeds wordt uitgedragen dat men hier in het westen het gifgas gebruik in de oorlog van Irak met Iran nog niet zo in de gaten zou hebben gehad. Schorer ondervond overigens in 1982 dat Den Haag niet zoveel deed met de verontrustende informatie, die hij vanuit Bagdad opstuurde.
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Om nou te zeggen, dat kwam met grote letters in de pers, nee. Daar sliep men niet minder goed van’.
Argos: ‘Maar als u zegt: daar werd goede nota van genomen bij Buitenlandse Zaken. Betekende dat dan ook dat men bedrijven op de hoogte bracht over het gebruik van die gassen?’
Oud-ambassadeur Schorer: ‘Dat zou ik niet kunnen zeggen. In ieder geval is dat de taak van Economische Zaken geweest en hoe die daarmee om zijn gegaan, daar weet ik niks van. Daar heb ik geen hoogte van, wat er in Den Haag met onze informatie werd gedaan. Dat werd ons ook niet verteld’.
Argos: ‘Er was in de jaren tachtig alle reden voor de Nederlandse autoriteiten, om de Nederlandse leveranciers van chemicaliën aan Irak te benaderen. Want al tijdens het bezoek van twee hoge ambtenaren van het ministerie van Economische Zaken in februari 1980 aan Bagdad brachten, kregen zij te horen dat een aantal Nederlandse leveranciers contacten had met het staatsbedrijf dat in Irak de import van chemicaliën regelde. Dat valt te lezen in het uitgebreide verslag dat de twee ambtenaren van hun reis hebben gemaakt. Volgens ambassadeur Schorer waren er in die jaren nog wel meer signalen, waardoor Den Haag volop op de hoogte moest zijn van het gifgasgebruik door Irak.
Oud-ambassadeur Schorer: ‘In 1983 is er een soort luchtbrug geweest tussen Teheran en plaatsen in Londen en Gent onder andere, Antwerpen, waar gifgasslachtoffers met brandwonden werden behandeld’.
Een strijd tussen ministeries en een overijverige staatssecretaris die handel wil drijven ten koste van alles
Argos: ‘Ook al waarschuwt ambassadeur Schorer al in 1982 uitgebreid dat chemicaliën worden gebruikt voor de aanmaak van chemische wapens, niet eerder dan april 1984 onderneemt Nederland maatregelen. En overigens gebeurt dit pas nadat de Verenigde Staten en Engeland Nederland zwaar onder druk hebben gezet. Frank Slijper vertelt waaruit die druk bestond. Slijper is onderzoeker van de internationale wapenhandel en co-auteur van het boek Explosieve materie, over de Nederlandse wapenexport:
Frank Slijper: ‘Dat gebeurde eigenlijk alleen maar omdat er op dat moment door de Amerikanen een KLM toestel in Amerika wordt tegengehouden, met allerlei chemicaliën aan boord voor Irak. Vanuit Nederland was niet de beslissing gekomen om die chemicaliën opeens vergunningsplichtig te maken, dat kwam onder Amerikaanse druk. Ik denk dat dit toch tekenend is voor de mentaliteit hier in Nederland gedurende de jaren tachtig van als er maar handel gedreven kon worden, dan was dat eigenlijk prima’.
Argos: ‘De actie van de Amerikanen heeft wel onmiddellijk effect. Op 3 april 1984 krijgt Staatssecretaris van Economische zaken, Frits Bolkestein, met spoed een interne nota van de directeur generaal van Buitenlandse Economische Betrekkingen van zijn ministerie:
‘De Amerikaanse regering heeft enige chemische producten, waarvan het gebruik in Irak voor gifgas wordt aangenomen, onder vergunning gesteld en heeft haar bondgenoten gevraagd om ook maatregelen te treffen. Tegelijk is zowel van Engelse, als van Amerikaanse zijde, onder de aandacht van de Nederlandse regering gebracht, dat enige Nederlandse bedrijven eveneens contracten hebben afgesloten. Het gaat om de levering van een van de bedoelde producten aan Irak, waar zij voor vervaardiging en gebruik van gifgas zou worden aangewend’.
De hoge ambtenaar voegt er nog aan toe: ‘De zaak is politiek urgent. Ook de Minister President lijkt zeer geporteerd voor een onmiddellijk ingrijpen’, om er onmiddellijk op te laten volgen: ‘de betreffende producten zijn gedeeltelijk te beschouwen als ‘multi-purpose’, met andere woorden er kunnen ook andere goederen dan gifgassen van worden gemaakt. Voorts bestaan er vermoedelijk nog vele andere producten, waarvan deze productie mogelijk is. Het lijstje is derhalve tamelijk willekeurig. Het schept rechtsongelijkheid om de uitvoer van de ene grondstof te verbieden en de andere niet’.
Argos: ‘Het Ministerie van Economische Zaken ligt dus vanaf het begin af aan dwars. EZ probeert de pogingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een controlesysteem op te zetten, zoveel mogelijk af te remmen. Buitenlandse Zaken wil voorkomen dat Irak grondstoffen blijft aangeleverd krijgen, om chemische wapens te produceren. Maar EZ ziet niets in het opstellen van een uitgebreide lijst van chemische stoffen die pas mogen worden uitgevoerd als er een vergunning is verleend. Toch weet men bij het Ministerie van Economische Zaken maar al te goed dat Nederlandse bedrijven vermoedelijk een rol spelen bij de Iraakse gifgasproductie, zo blijkt uit een interne notitie van 6 april 1984. Die dient ter voorbereiding van de Minister van EZ op de ministerraad, die op die dag met de hoogste spoed over de heikele kwestie vergadert:
‘Irak heeft in Nederland orders geplaatst voor chemicaliën, die gebruikt kunnen worden voor de productie van chemische wapens. Het betreft zeven stoffen, waarvan er drie in Nederland geproduceerd worden. Buitenlandse Zaken spreekt over ‘bedrijven’. Dit moet zijn ‘handelaren’. De chemische industrie pleit voor een systeem dat zich beperkt tot de strijdende partijen’.
Ágos: ‘Ook in een geheim rapport over ‘Gebruik chemische strijdmiddelen in het conflict Iran-Irak’, dat een werkgroep van ambtenaren van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken al eerder heeft opgesteld, praat men onomwonden over aanwijzingen dat Nederlandse bedrijven betrokken zouden zijn bij de levering van chemische strijdmiddelen. Tijdens dat overleg, in die ambtelijke werkgroep, komen stoffen ter sprake die voor de productie van chemische wapens kunnen worden gebruikt, maar ook in meer of minder ruime mate voor een civiele toepassing. In het geheime rapport wordt daarover gezegd:
‘Voor deze laatste vijf stoffen, zijn bij Nederlandse bedrijven door Irak orders geplaatst voor zulke grote hoeveelheden (! FS), dat civiele toepassing is uitgesloten’.
Argos: ‘Het is dus overduidelijk dat deze stoffen bestemd zijn voor de productie van gifgassen. Desondanks voelen de ambtenaren van Economische Zaken er niets voor om de uitvoer van deze stoffen naar Irak, aan banden te leggen. Zij stellen in de werkgroep, aldus het rapport:
‘Gezien de civiele toepassingen, lijkt een exportverbod van deze stoffen niet gewenst. Voorts is, gezien de wereldwijde productiecapaciteit en de wijze van vervaardiging, zulks ook zeker niet effectief’.
Argos: ‘Dit standpunt wordt ook door de minister van Economische Zaken naar voren gebracht in de ministerraad, maar Buitenlandse Zaken wil hier niets van weten. Daar wil men dat er veel meer stoffen op de lijst komen, waarvoor een uitvoervergunning verplicht wordt:
‘De ‘Multi-purpose goederen’, dat wil zeggen ‘op zichzelf onschuldig en voor vele doeleinden bruikbaar’, die tevens kunnen dienen voor de fabricage van gifgas en waar Nederlandse ondernemingen contracten hebben voor de levering aan Irak, of op het punt staan orders te verkrijgen’.
Argos: ‘Ondanks de druk van Economische Zaken wordt er door de Amerikanen halsoverkop een voorlopige voorziening getroffen. Op 18 april 1984 wordt de wijziging van het uitvoerbeleid van kracht, waarbij 11 chemische stoffen vergunningplichtig worden. Maar ook daarna blijft Economische Zaken dwarsliggen en zint men op mogelijkheden om de lijst terug te draaien van 11 naar 5 stoffen. Staatssecretaris Bolkestein krijgt een week later van zijn ambtenaren te horen dat de uitkomsten van overleg in Europees verband nieuwe kansen biedt. Ze schrijven: ‘De uitgebreide lijst van Nederlandse verboden stoffen bleek niet aanvaardbaar voor de meeste landen. Uiteindelijk bleek overeenstemming te bestaan over vijf stoffen, die reeds op onze nationale lijst staan’.
Ook in daarop volgend Europees overleg blijft die situatie zo. Bolkestein grijpt dit onmiddellijk aan en schrijft op 17 juli 1984 aan Minister van Buitenlandse Zaken Hans van den Broek:
‘Nu er een duidelijke consensus in EG verband is ontstaan over het controleren van de uitvoer van een vijftal chemische stoffen welke geschikt zijn voor de uitvoer van chemische wapens, lijkt het mij gewenst om de uitvoercontroles van de eerder genoemde elf producten, terug te brengen naar vijf stoffen’.
Argos: ‘Zelfs de Benelux wordt er door Bolkestein bijgesleept om zijn zin te krijgen’.
Bolkestein: ‘Onze Benelux partners hanteren eveneens de beperkte lijst van vijf stoffen, zodat uit het oogpunt van het Benelux verdrag, aanpassing onzerzijds noodzakelijk is. België en Luxemburg zijn niet genegen om van deze EG consensuslijst af te stappen’.
Argos: ‘Maar Minister van den Broek van Buitenlandse Zaken geeft geen duimbreed toe. Hij blijft bij de lijst van elf stoffen ‘Uiteraard’, zo schrijft van den Broek, ‘hecht ook hij aan overeenstemming in Europees verband. Maar het alternatief van de vijf stoffen beschouw ik als onwenselijk, omdat inmiddels, zoals verwacht kon worden, aanwijzingen zijn verkregen dat Irak sleutelvoorlopers voor chemische wapens probeert te bestellen, die niet op de lijst van vijf voorkomen, maar wel op de Nederlandse lijst van elf’.
Ook al blijft Bolkestein ook daarna nieuwe brieven schrijven (?! Waarom zo gebrand op het leveren van chemicaliën aan Irak? FS), van den Broek houdt voet bij stuk. Op 15 november 1984 verschijnt in het Staatsblad het definitieve besluit om elf chemische stoffen te onderwerpen aan controle door exportvergunningen. Het besluit is mede ondertekend door Bolkestein, die ondanks alle oppositie, bakzeil heeft moeten halen. Over de slachtoffers van de gifgasaanvallen wordt op Economische Zaken in geen enkele van de nota’s en de interne stukken gerept’.
Wat mij nog het meest verbaast is waarom Bolkestein en zijn ambtenaren zo blijven drammen om zoveel mogelijk chemicaliën naar Irak te kunnen blijven exporteren. Met de kennis van nu is het helemaal te bizar voor woorden, maar ook in het licht van toen, terwijl het om de productie van chemische wapens ging, niet een kleinigheidje dus, is het wat mij betreft volstrekt onbegrijpelijk. Had die reis en de ontmoeting met Saddams functionarissen dan zo de handelslust in Bolkestein aangewakkerd? Interessant is het allemaal wel. Maar verder met Argos:
Frank Slijper: ‘Ik denk dat het meest opmerkelijke is, is de verschillende houding en aanpak van aan de ene kant het Ministerie van Economische Zaken en aan de andere kant het Ministerie van Buitenlandse Zaken’
Argos: ‘Onderzoeker van de wapenhandel Frank Slijper. We hebben alle interne stukken en brieven aan hem ter beoordeling voorgelegd. Achter die papieren gaat een fikse strijd schuil, die tot nu toe altijd verborgen is gebleven achter de muren van de ministeries en de ministerraad. Slijper verbaast zich erover hoe ver Economische Zaken in sommige gevallen ging in pogingen om handelsbeperkingen tegen te gaan (ik verbaas me er als volslagen leek ook over, FS).
Frank Slijper: ‘Dat komt in een van die stukken ook aan de orde. Men heeft uitgevonden dat Irak in Nederland een zevental soorten chemicaliën bestelt, die een toepassing hebben in chemische wapenprogramma’s. Als je dat constateert, dan kan de conclusie toch niet anders zijn van ‘die handel moeten we stoppen, want wij hebben geen enkele garantie dat deze chemicaliën civiel gebruikt worden’. Economische Zaken stelt zich heel erg op het standpunt van ‘dit zijn multi-purpose chemicaliën, met vooral een civiele toepassing. Het is absoluut niet bewezen dat deze chemicaliën militair gebruikt gaan worden. Eigenlijk, we moeten niet gekke Henkie zijn en alles heel voorzichtig gaan verbieden, terwijl andere landen diezelfde chemicaliën wel toestaan om te exporteren naar Irak.’
Argos: ‘Frank Slijper houdt speciaal toenmalig staatssecretaris Bolkestein verantwoordelijk voor die harde opstelling van Economische Zaken.
Frank Slijper: ‘Buitenlandse economische betrekkingen, dat was de portefeuille die Bolkestein als staatssecretaris van buitenlandse Handel had. Juist dat deel van Economische Zaken, dat van de buitenlandse betrekkingen, die is het meest terughoudend in de uitbreiding van de vergunningsplicht van chemicaliën’.
Argos: ‘Terwijl Bolkestein in maart 1984 achter de schermen in de ministerraad bakzeil haalt, blijft hij in de Tweede Kamer uitdragen dat handel drijven met het Irak van Saddam Hoessein geen enkel probleem is. Dat blijkt als de overeenkomst tot economische en politieke samenwerking met Irak, die Bolkestein in november 1983 in Bagdad overeen is gekomen, eerst in de kamer moet worden besproken. In het parlementaire debat dat daar later op volgt, zegt Bolkestein:
‘Dat Nederland, door de levering van bepaalde diensten of goederen, betrokken zou raken bij de oorlog, komt ons niet waarschijnlijk voor. Het bestaan van een overeenkomst als de onderhavige, doet dit ons inziens niets anders zijn. De toestand van de mensenrechten is vele malen beschreven in dag en weekbladen. Het heeft weinig zin om daarover verder uit te wijden. Wat ik heb gezegd over het verband tussen deze overeenkomst en oorlog, geldt ook voor het verband tussen deze overeenkomst en de schending van de mensenrechten’
Dit laatste stukje was al gepasseerd bij de bespreking van de eerste aflevering, maar het wordt steeds gekker als je bedenkt dat hij inmiddels al in de ministerraad was teruggefloten door Hans van den Broek. Wat bezielde Bolkestein om zo door te blijven drammen op zijn mooie handelsovereenkomst met Saddam Hoessein? En die totale overijverigheid om een zo lang mogelijke lijst met chemicaliën te kunnen blijven exporteren naar het regime in Bagdad? Het antwoord is natuurlijk dat poen de allesbepalende factor was en dat oorlogsmisdaden en mensenrechten gewoon niet van belang waren. En Bolkestein schildert zichzelf graag af als ‘koopman’, zoals Ria Beckers al opmerkte. De vraag is alleen of je dan geloofwaardig bent als je ethische praatjes gaat verkopen, waar Bolkestein tegenwoordig kampioen in is.
Tot zover deze aflevering van Argos. Hierna wordt weer opnieuw zijn latere conversatie uit 1990 met Charles Groenhuizen in NOS Laat herhaald, over
zijn ontmoeting met Saddam Hoessein:
Bolkestein: ‘Het is een buitengewoon onaangename man. Ik was toen staatssecretaris van Buitenlandse Handel. Toen heb ik dus zowel Saddam Hoessein als een paar van zijn ministers ontmoet. Ik kan niet anders zeggen, het was een lugubere bijeenkomst. Het is een luguber regime’.
Charles Groenhuizen: ‘Wat is er luguber aan de man als je van mond tot mond met hem praat?’
Bolkestein: ‘Het absolute gebrek aan medemenselijkheid dat hij uitstraalt. Geen enkele terughoudendheid wat betreft de wijze waarop hij andere mensen behandelt’.
Groenhuizen: ‘Want hij was toen nog volop verwikkeld in de oorlog met Iran, waarbij hij ook gifgas heeft gebruikt’.
Bolkestein: ‘Zeker, iedereen weet ook wat voor regime het is, hoe ze de Koerden bestrijden met mosterdgas, hoe ze de oorlog tegen Iran zijn begonnen, hoe ze de eigen bevolking onderdrukken’.
De hele uitzending is hier te raadplegen: http://www.ochtenden.nl/themasites/mediaplayer/index.jsp?media=28051413&refernr=26677680&portalnr=22641901&hostname=ochtenden&mediatype=audio&portalid=ochtenden#
Verdere ontwikkelingen gedurende de jaren tachtig en een wrange samenloop van omstandigheden
Hierna volgt nog een paar fragmenten uit de derde aflevering van Argos, die aan deze kwestie is gewijd. Het gaat hier om de uitzending van 28 april 2006 (voor een groot deel bestaat deze uitzending uit een samenvatting van de vorige uitzendingen). http://www.ochtenden.nl/themasites/mediaplayer/index.jsp?media=28147921&refernr=27321958&portalnr=22641901&hostname=ochtenden&mediatype=audio&portalid=ochtenden#
De uitzending begint met een aantal terugblikken, op de eerdere twee afleveringen. Ik zal dat hier overslaan, maar ik kan ze op zich wel aanraden om die nog een keer terug te luisteren. De eerste en de tweede afleveringen zijn daarin geïntegreerd en geven een samenhangend beeld. Ook de motie van Ria Bekkers in de Tweede kamer komt weer ter sprake. Ik geef het laatste stukje weer (op 24.19 minuten):
In 1985 diende Ria Beckers een motie in die staatsecretaris Bolkestein en de regering vroeg het in werking treden van het verdrag op zijn minst op te schorten. Maar Bolkestein ontraadde de motie en ze werd uiteindelijk verworpen, omdat de regeringspartijen Bolkestein steunden. Ria Beckers trok daaruit de volgende conclusie:
Ria Beckers: ‘Ik moet zeggen dat…Nederland is altijd koopman geweest en Bolkestein is ook een koopman en als je met dit soort zaken geld kunt verdienen, dan vindt hij dat niet erg’.
Hierna gaat Argos door op hoe het verder ging gedurende de jaren tachtig:
Argos: ‘Na 1985 kwamen de handelsbetrekkingen tussen Nederland en Irak op een laag pitje te staan. Niet omdat Nederland principiële bezwaren had gekregen om met het regime van Saddam Hoessein zaken te doen, maar omdat Irak steeds minder aan zijn betalingsverplichtingen voldeed. De oorlog met Iran duurde nog steeds voort, de verwoestingen werden steeds groter en Irak was daardoor in grote financiële problemen gekomen. Voor Nederlandse bedrijven was dat land daarom niet aantrekkelijk. Toch hield Nederland op regeringsniveau de contacten met Irak in stand en dat leidde in 1988 tot een wel heel cynische samenloop van gebeurtenissen’.
Jacques de Milliano: ‘Meer dan vijfduizend lijken, vrouwen, kinderen en mannen, in Pompeji-achtige houdingen, lagen verspreid door de stad en waren vergast. Hier was mosterdgas, zenuwgas en blauwzuurgas gebruikt. De wereld zweeg echter’.
Argos: ‘Jacques de Milliano van Artsen Zonder Grenzen. Hij doet verslag van de gruwelen die hij heeft aangetroffen in maart 1988 in Noord Irak. Op 15 maart is het Iraakse leger daar in opdracht van Saddam Hoessein begonnen met de beruchte gifgasaanval op de Koerdische stad Halabja, dichtbij de grens met Iran.
Op diezelfde dag, 15 maart 1988, begint in Den Haag de Iraakse onderminister voor handel, Dr. Kubais S. Abdul Fatah, aan een driedaags bezoek aan Nederland. Hij heeft ontmoetingen met Nederlandse financiële experts, topambtenaren van Economische Zaken en met CDA politica Yvonne van Rooij, de opvolger van Frits Bolkestein als Staatssecretaris van Economische Zaken. Wij beschikken over het uitgebreide verslag dat het Ministerie van Economische Zaken van deze bespreking heeft gemaakt. Daaruit blijkt dat er wel met de Iraakse onderminister wordt gesproken over de achterstallige betalingen van Irak, maar niet over de mensenrechten en de gruwelijkheden in de oorlog met Iran, laat staan over de Iraakse gifgasaanval, die op dat moment gaande is in Halabja. In een intern memorandum van 17 maart 1988, ter voorbereiding van een van de besprekingen met onderminister Kubais later die dag, staat te lezen:
‘Het door Irak gepropageerde motto luidt: ‘De landen, die in een moeilijke periode de vrienden van Irak blijken te zijn, zullen hier in een later stadium de vruchten van kunnen plukken, wanneer de oorlog eenmaal voorbij is en de economie van het olierijke Irak weer zal kunnen opbloeien. Irak zal dan immers, bij het verlenen van opdrachten, immers weten wie haar ware vrienden zijn geweest’. De Directeur Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen, heeft tijdens zijn besprekingen met Dr. Kubais, op 16 dezer, begrip getoond voor deze stelling’.
Argos: ‘Op de dag van dit memorandum, 17 maart 1988, gaat de gifgasaanval op Halabja zijn derde dag in. Het is vanwege deze gifgasaanval, dat meer dan zeventien jaar later, op 17 december 2005, de Nederlandse chemicaliënhandelaar Frans van Anraat door de Haagse rechtbank tot vijftien jaar gevangenisstraf wordt veroordeeld, voor medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden.
Vonnis van de rechter: ‘Vast is komen te staan dat verdachte, uit louter winstbejag, essentiële bijgedragen heeft geleverd aan het chemische wapenprogramma van Irak, in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Zijn bijdrage heeft grote met mosterdgas uitgevoerde aanvallen op weerloze burgers mogelijk gemaakt, althans vergemakkelijkt. Deze aanvallen vormen zeer ernstige oorlogsmisdrijven’.
Wie draagt welke verantwoordelijkheid?
Argos: ‘De zaak van Anraat wordt nauwgezet gevolgd door Herman van der Wilt, hoogleraar strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Gisteren spraken wij met van der Wilt. Wij legden hem de situatie voor dat deze individuele handelaar is veroordeeld, maar we vroegen hem: hoe zit het met de positie van de Nederlandse overheid, gezien onze bevindingen van vorige week? Hij vertelde toen dat de Staat zelf moeilijk strafrechtelijk te vervolgen is, dat heeft te maken met allerlei jurisprudentie, maar vervolgens was de vraag: hoe zit het dan met mensen binnen dat overheidsapparaat, die een belangrijke rol hebben gespeeld, bijvoorbeeld , zoals in deze zaak, Staatssecretaris Bolkestein?’
Herman van der Wilt: ‘Je zou kunnen zeggen dat hij faciliterend bezig is geweest, want hij heeft destijds, zoals ik heb begrepen uit de stukken, dat er wel een conflict was tussen Buitenlandse Zaken, die wat dat betreft een veel strakkere en zuiverder koers wilden varen en Economische Zaken, die het vooral ging om de pegels en zich verder wat minder bekommerden om de internationale humanitaire gevolgen daarvan. En dan zou je kunnen zeggen, ja goed, als een departement dat faciliteert, is dat wel dubieus, dat is het minste wat je ervan kunt zeggen. Of hij nu echt strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden, dan moet je wel zeggen wat precies de bijdrage geweest is, want het leveren van grondstoffen voor gifgassen, dat is al eventueel te kwalificeren als medeplichtigheid. Maar je krijgt dan een soort constructie als ‘medeplichtig aan medeplichtigheid’ en dan wordt de band tussen het eigenlijke delict en wat men als het ware faciliterend heeft gedaan, die wordt dan wel wat breekbaar’.
Argos: ‘Maar zoiets komt toch wel voor, medeplichtigheid aan medeplichtigheid?’
Herman van der Wilt: ‘Jawel, dat is inderdaad wel mogelijk, het is ook wel strafrechtelijk te construeren, maar je zit dan op het breukvlak van strafrechtelijke, morele en politieke verantwoordelijkheid en dat zijn weliswaar verwante, maar toch ook te onderscheiden vraagstukken’.
Argos: ‘Nou citeren wij uit een intern geheim stuk. Daarin hebben ambtenaren van Buitenlandse Zaken overleg met ambtenaren van Economische Zaken. Dan constateert men gezamenlijk dat er zoveel bestellingen uit zijn voor bepaalde grondstoffen, dat die nooit alleen voor civiele doeleinden zouden kunnen worden gebruikt. De conclusie is dan: dat moet dan duidelijk een andere bedoeling hebben, als je ziet wat voor grote hoeveelheden dat zijn. Vervolgens trekken de ambtenaren van EZ in dat overleg de conclusie, dat het toch niet zo moet zijn dat je de uitvoer van die stoffen aan banden moet leggen. Dat klinkt dan ook door in de manier waarop ze een vergunningensysteem proberen te dwarsbomen. Dat bedoelt u dan met dat faciliterend bezig zijn?
Herman van der Wilt: ‘Ja’.
Argos: ‘Dat gaat wel ver, als je aan de ene kant constateert dat dit geen zuivere koffie is, maar toch zegt: het moet uitgevoerd worden’.
Herman van der Wilt: ‘Ja, dat duidt op kwade wetenschap, zou je kunnen zeggen. Want het is niet eens meer van ‘het zou weleens zo kunnen zijn’. Je hebt duidelijke aanwijzingen. Dat het inderdaad de bijdragen van bedrijven zijn die onder jouw verantwoordelijkheid vallen, dat die bepalend kan zijn voor de uitkomst van zo’n conflict en voor heel veel menselijk leed. Daar komt het in feite wel op neer’.
Argos: ‘Stel nu dat u nu de juridisch adviseur zou zijn van die Iraniër, waarvan de naasten zijn omgekomen door gifgasaanvallen, en die persoon zegt: ‘Ik wil meneer Bolkestein aanklagen’. Wat zou u zo’n nabestaande adviseren?’
Herman van der Wilt: ‘Het zou weleens interessant kunnen zijn om te kijken hoe de mogelijkheden zouden zijn voor een civielrechtelijke actie. Er is een claim geweest van de slachtoffers in de van Anraat zaak en die hebben ook compensatie gekregen, schadevergoeding gekregen, en dat is natuurlijk ook voor de bevrediging van het rechtsgevoel heel erg belangrijk. Dat zou best eens kunnen zijn dat de rechter dat aanvaardt. Ik denk dat daar wel mogelijkheden zijn’.
Argos: ‘Dus ook als zo’n nabestaande zou zeggen: ‘Ik wil die Staatssecretaris Bolkestein aanklagen’?
Herman van der Wilt: ‘Dat kun je proberen en dat gaat dan via het gerechtshof en als die genoeg redenen zien om zo’n klacht ontvankelijk te verklaren, die kan dan via het OM opdracht geven om zo’n vervolging te starten. Dus dat kan altijd’.
Argos: ‘Maar U zou dus zo’n nabestaande adviseren tot het starten van zo’n civiele procedure?’
Herman van der Wilt: ‘Ja, dat vind ik wel een interessante … Kijk dan moet je wel schade kunnen aantonen, je moet onrechtmatige daden aantonen, je moet causaal verband aantonen. Dat is in principe, op grond van wat er nu boven water komt, wel aannemelijk, dat dit er is’.
Argos: ‘Als je nu aan de ene kant ziet, die chemicaliënhandelaar Frans van Anraat, die is aangeklaagd en die is nu ook veroordeeld, in de eerste aanleg tot vijftien jaar. Nu is er dit feitenmateriaal over de rol van de Nederlandse overheid. Is het dan niet wrang dat zo’n man wel wordt aangeklaagd en dat de Nederlandse overheid met rust wordt gelaten?
Herman van der Wilt: ‘Ja, dat is vind ik wel. Je hebt een sterk idee van ‘Barbertje moet hangen’, we pikken er een uit en in de hele cultuur die er toen heerste, blijkbaar, op de departementen, nou goed, er waren in die tijd heel veel mensen die vuile handen maakten, of in ieder geval, waarvan je nu kunt zeggen: dat deugde niet. Je kunt op je klompen aanvoelen dat dit op de een of andere manier niet helemaal zuivere koffie is geweest. Dat men kennis had van het verwerpelijke regime van Saddam Hoessein, het gebruik van strijdgassen.
Ik heb begrepen uit die vorige uitzending dat er wat dat betreft hele sterke aanwijzingen waren dat dit hele zaakje niet deugde’.
Argos: ‘Zeker die oud-ambassadeur die zei: ‘Maar ik heb dit in 1982 al heel uitvoerig gemeld’. Dat is toch raar dat dit totaal genegeerd werd?’
Herman van der Wilt: ‘Ja, dat is schandalig’.
Argos: ‘Herman van der Wilt, hoogleraar internationaal strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Aan de telefoon is nu Krista van Velzen, Kamerlid voor de SP.
U heeft naar aanleiding van onze uitzending van vorige week Kamervragen gesteld aan de minister van Buitenlandse Zaken, van Economische Zaken, van Justitie en aan de staatsecretaris van Economische Zaken. Wat is nu eigenlijk het belangrijkste wat u van die bewindslieden wilt weten?’
Krista van Velzen: ‘Je verwacht van een kabinet van ministers dat ze verantwoorde besluiten nemen en wat ik uit jullie uitzending begrijp is dat de toenmalige ambassadeur die toen in Bagdad zat namens Nederland, de heer Schorer, dat die gewoon aangaf dat er gifgassen werden ingezet in Irak en je kunt constateren dat de Nederlandse regering met die kennis eigenlijk niets gedaan heeft en daar twee jaar op heeft gezeten. Wat ik dus gevraagd heb is: Wat waren de redenen om twee jaar lang niets te doen, niks tastbaars te doen met de feiten waar de ambassadeur mee kwam en in het verlengde daarvan: als je twee jaar lang weet dat het regime van Saddam Hoessein chemicaliën gebruikt om gifgassen te produceren, dat die grootscheeps ingezet worden tegen de eigen bevolking, tegen de Iraanse bevolking dan komt de vervolgvraag: ligt er een verantwoordelijkheid bij een kabinet als ze iets wel weten, maar er niet naar handelen? Hoeveel bedrijven hebben er, in ieder geval in die periode van twee jaar, gewoon nog kunnen handelen met Irak en bestanddelen van gifgassen kunnen leveren, zonder dat ze daarvoor vervolgbaar zijn?
Wat je ziet in die zaak tegen Frans van Anraat is dat in eerste instantie, toen ik aan de bel trok, de man is uit Irak gevlucht vlak voor de laatste oorlog’.
Argos: ‘Die zaak heeft u toch ook heel actief gevolgd?’
Krista van Velzen: ‘Ja, dat klopt. Ik zou zelfs durven stellen dat die zaak er nooit was geweest als ik was blijven aanhouden om dit geval goed juridisch door te lichten (dat is waar, al zijn het ook de inspanningen geweest van oorlogscorrespondent Arnold Karskens, die van Anraat al jaren volgde. Van Anraat trad in de openbaarheid, toen hij kort na de val van Bagdad in 2004 een interview aan Netwerk gaf, FS). In eerste instantie zei justitie tegen mij, in antwoord op Kamervragen, dat deze man niet te vervolgen was, juist omdat Bolkestein, destijds Staatsecretaris van Economische Zaken, pas in 1984 die elf chemicaliën had verboden. Ofwel, het stofje waarvoor van Anraat veroordeeld is, thiodiglycol, een van de bestanddelen voor mosterdgas, dat is pas in 1984 verboden geworden om te exporteren, omdat Bolkestein daar klaarblijkelijk zo laat op gehandeld heeft. En je komt dan op het punt of deze producten wel verhandeld waren, als Bolkestein eerder had ingegrepen’.
Ik wil hier zelf een kanttekening bij maken. Van Anraat heeft natuurlijk de Nederlandse nationaliteit, maar hij opereerde grotendeels niet uit Nederland. In het boek van Arnold Karskens staat uitvoerig beschreven dat hij in die periode kantoor hield in Lugano en zijn stoffen importeerde uit verschillende delen van de wereld, vooral Japan. Het is dus de vraag of een eerder verbod van de Nederlandse regering (Bolkestein) wel van invloed zou zijn geweest op dit specifieke geval. Bovendien sjoemelde van Anraat, volgens de methode die oud-ambassadeur Schorer noemde, ook met de eindbestemming van zijn producten. Ook de betalingen aan van Anraat door het Iraakse regime, geschiedden tamelijk schimmig, met allerlei omwegen via Italië (de Banco Ambrosiano en de Vaticaanse Bank, een berucht duo uit vele andere zaken, speelde hierbij nog een rol!). Dus in die zin was van Anraat al illegaal bezig en bovendien vanuit het buitenland. Het lijkt mij dus zeer de vraag of de Nederlandse wetgeving veel invloed zou hebben gehad op zijn activiteiten. De zaak van Anraat was wat dat betreft niet eens zo’n ‘Nederlandse Zaak’, het ging vooral om internationale smokkel. Waarschijnlijk gaat dit weer wel op voor de handel van Melchemie en KBS. Maar dat moeten specialisten maar uitmaken, FS. Verder met Argos.
Argos: ‘Als men adequaat had gereageerd op de waarschuwingen van de ambassadeur had het natuurlijk anders kunnen zijn.
Krista van Velzen: ‘Het had natuurlijk heel anders kunnen lopen. Ik wil in ieder geval weten waarom die keuzes zo gemaakt zijn, waarom er niet geluisterd is naar wat de ambassadeur in die tijd meldde en wat, met de kennis en de feiten achteraf, nu de waarheid is. Maar ik wil ook weten wat er nu precies verhandeld is, welke bedrijven dat zijn. Daar is tot nu toe nogal geheimzinnig over gedaan, ik heb zelfs een WOB verzoek moeten indienen (Wet Openbaarheid van Bestuur, FS), om te zien hoe justitie die dossiers heeft doorgelicht, om te zien wie er nou illegaal gehandeld heeft, welke chemicaliën er nu naar Irak zijn gegaan vanuit Nederlandse bedrijven. Ik heb nog lang niet de onderste steen boven. Wat misschien nog wel het meest interessant is, is dat onder druk van de oorlog die de Verenigde Staten wilden beginnen tegen Irak…
Argos: ‘De oorlog nu?’
Krista van Velzen: ‘De oorlog van 2003, die nu een burgeroorlog is geworden, dat er toen een rapportage is geweest van de Verenigde Naties, waarin zij eigenlijk vrij gedetailleerd aangeven welke bedrijven, niet alleen Nederlandse bedrijven, maar ook internationaal, delen van massavernietigingswapens hebben verhandeld richting Irak. Dat rapport mag ik nog steeds niet inzien. Er zijn delen uitgelekt en daar staan gewoon een aantal Nederlandse bedrijven in en ik wil graag weten of, met de kennis van achteraf, die bedrijven gehandeld hebben en of dat had kunnen worden voorkomen als bolkestein wat meer voortvarend was opgetreden’.
Argos: ‘U moet dus nu weer wachten tot deze Kamervragen beantwoord worden. Hoe lang duurt dat?’
Krista van Velzen: ‘Ik hoop dat ze vandaag nog beantwoord worden. In regel duurt dat een maand á anderhalve maand’.
Argos: ‘Ik denk dat als ze beantwoord zijn wij weer met u moeten spreken’.
Krista van Velzen: ‘Ik hoop dat meneer Bolkestein zelf ook reageert, want dit zijn natuurlijk nogal aanklachten dat hij iets wist en niet gehandeld heeft’.
Argos; ‘Nou we hebben, en dat is dan het slot van deze uitzending, we hebben meneer Bolkestein om een reactie gevraagd, ook in het verleden al, omdat we al eens eerder hebben bericht over zijn bezoek, al wisten we toen nog niet van al die tegenwerking en strijd achter de schermen, maar toen heeft hij ons nooit te woord willen staan. Vorige week hebben we hem ook benaderd, maar toen zat hij in het buitenland. Deze week hebben we hem opnieuw benaderd, maar nu heeft hij via zijn secretaresse laten weten dat hij geen tijd had om ons te woord te staan. Hij voelde zich ook erg overvallen. Maar we willen wel iets laten horen, want toen we in het verleden hebben bericht over Bolkesteins bezoek aan Irak, hebben we wel reacties gevraagd van andere VVD politici. Dat was in april 2003, toen was de huidige oorlog in Irak net begonnen en als eerste vroegen we toen een reactie aan Hans van Baalen over dat bezoek van Bolkestein aan Irak in 1983. Want op- dat moment vond natuurlijk iedereen dat Saddam Hoessein een hele grote schurk was (wat mij betreft nog steeds terecht, FS).
Hans van Baalen: ‘Internationale politiek is helaas cynisch. Mensenrechten hebben geen rol van betekenis gespeeld in de afgelopen vijfentwintig jaar. Men wilde met Irak in ieder geval banden onderhouden. Dat deden de Fransen, dat deden de Amerikanen, dat deden de Russen’.
Argos: ‘Dus Nederland deed het ook?’
Hans van Baalen: ‘Nederland wilde ook een graantje meepikken, om dat cynische woord maar te gebruiken. Nogmaals het is cynisch, het is pijnlijk, het is moreel niet goed te praten, maar het is wel te begrijpen. De keuze tegen Rusland, tegen China, tegen Iran, was een eerlijke keuze’.
Argos: ‘Dat was een eerlijke keuze? Ondanks dat er op dat moment miljoenen mensen slachtoffer waren van het regime in Irak?’
Hans van Baalen: ‘Het was een vreselijke keuze, maar wat had het westen dan moeten doen?’
Argos: ‘En ook dat het regime in Irak werd ondersteund met allerlei spullen?’
Hans van Baalen: ‘Dat was een afschuwelijke keuze geweest..’
Argos: ‘Nee, dat was toch geen keuze? Dat was toch niet nodig?’
Hans van Baalen: ‘…en in die keuzes zijn er hele vervelende dingen gebeurd, die ik betreur, maar die niet anders konden’.
Argos: ‘En op diezelfde 4e april 2003 kwam het bezoek van Bolkestein aan Irak in 1983 ook ter sprake in het TV programma Barend & van Dorp (RTL4), waar die avond VVD leider Gerrit Zalm te gast was’.
Frits Barend: ‘Vanochtend, meneer Zalm, luisterde ik naar de VPRO radio, het programma Argos en toen hoorde ik dat de toenmalige Staatsecretaris van Economische Zaken, Frits Bolkestein in 1983 bij Saddam Hoessein op bezoek was en daar een handelsovereenkomst heeft getekend. Amnesty International had toen al rapporten gemaakt over de schending van de mensenrechten en Bolkestein zei: ‘Handelsovereenkomsten hebben nog nooit bijgedragen aan de verbetering van de mensenrechten’, of het niet laten doorgaan van handelsovereenkomsten. Schrikt u als u hoort dat uw voorganger Bolkestein hem de hand heeft geschud en daar met hem onderhandeld heeft?’
Gerrit Zalm: ‘Maar negentien jaar geleden wisten we ook niet alles van de man wat we nu weten’.
Frits Barend: ‘Nee, maar het was toen ook bekend dat…’
Gerrit Zalm: ‘Nee, maar ik denk ook niet dat Frits Bolkestein daar met plezier op terugkijkt’.
Frits Barend: ‘Is dat toch niet een beetje de politiek van de VVD geweest: Handel voor Mensenrechten?’
Gerrit Zalm: ‘Dat zal ongetwijfeld waar zijn, maar dit was toen ook geen grote happening en ik denk dat ook Frits Bolkestein er met enige…eh, er zijn ook mensen die Hitler ooit een hand hebben gegeven in de jaren twintig en daar waarschijnlijk ook spijt van hebben’.
Tot zover de uitzendingen van Argos. Om iets over de laatste opmerking van Zalm te zeggen: iets voordat de eerste uitzending van Argos werd gemaakt en Bolkestein zich in stilzwijgen hulde, stond hij in een galerie aan de Spiegelgracht te Amsterdam, waar hij een tentoonstelling opende van een uit Irak gevluchte kunstenaar. Ik durf met grote zekerheid te zeggen dat deze kunstenaar op dat moment nog nooit van Frits Bolkestein had gehoord en ook niet precies wist in wat voor soort galerie hij was beland; de man was simpelweg nog te kort in Nederland en had waarschijnlijk alleen nog een asielzoekerscentrum in de polder gezien. Wellicht was hij voor het eerst in Amsterdam.
En deze in Irak gerenommeerde kunstenaar, maar die in Nederland nog de weg moest vinden, werd door een politicus, die bovendien kort daarvoor had geklaagd over het feit dat er teveel asielzoekers uit Irak in Nederland waren, getrakteerd op het volgende. De grote intellectueel Bolkestein, aldus de Telegraaf van 26-8-1997 (p. 4):
‘Ik heb geen verstand van kunst en matig mij dan ook geen oordeel aan over het werk van… [de kunstenaar]’, zei de fractievoorzitter van de VVD. Bolkestein haalde nogal vaak het nieuws met heel verstandige uitspraken over allochtonen en asielzoekers en de kunstenaar behoort tot deze categorie.
‘Ik ben blij dat u hier de vrijheid en de rust hebt gevonden om uw kunst te beoefenen’, zo zei Bolkestein, maar hij voegde daar later aan toe dat hij hoopte dat de kunstenaar als in Irak de vrijheid en democratie ‘hersteld’ zijn- nou ja, hersteld, je vraagt je af of die er ooit geweest zijn- hij weer naar zijn geboorteland terug kan keren.
Bolkestein liet dus een beschouwing over kunst achterwege. ‘Maar ik wil u wel vertellen hoe ik voor het eerst Saddam Hoessein ontmoette…’.
Van die ontmoeting hebben we inmiddels een heleboel vernomen. Maar spijt? Niet echt, zo te merken.
Bolkestein heeft slechts een keer gereageerd. Niet op Argos, maar op een column van Marjolein Februari in de Volkskrant. Bij mijn weten is dit de enige keer dat hij er iets over heeft gezegd, op zijn opmerking in Nova en zijn tamelijk schandelijke praatje aan de Spiegelgracht. Hieronder zijn verklaring:
Waarom was ik in Bagdad?
OPINIE, Frits Bolkestein op 10 mei ’06
Marjolijn Februari meent dat het ministerie van Economische Zaken oorlogsmisdaden heeft gefaciliteerd (het Betoog, 6 mei), omdat ‘met medeweten van de overheid chemicaliën (zijn) verhandeld die gemakkelijk kunnen worden gebruikt als grondstof voor gifgassen’. Zij insinueert dat ik als staatssecretaris van Economische Zaken (EZ) daarover een afspraak zou hebben gemaakt bij mijn bezoek aan Bagdad in oktober of november 1983.
Helaas vermeldt Februari niet over welke grondstoffen zij het heeft. Er zijn namelijk grondstoffen die onontbeerlijk zijn voor de vervaardiging van gifgassen en daarnaast niet of nauwelijks worden toegepast. Zij dienen met andere woorden specifiek dat doel. Zulke grondstoffen staan op een lijst waarvoor een exportverbod geldt. In mijn herinnering waren dat er vijf, maar ik kan mij daarin vergissen want het is 23 jaar geleden. Uitvoer daarvan is strijdig met de wet. Wil Februari beweren dat EZ heeft bewilligd in de uitvoer van zulke producten, dus dat EZ de wet overtrad? En zou ik dan als politiek verantwoordelijke een oogje toe hebben gedaan? Dat is uitgesloten.
Anders is het met een veel grotere categorie van chemische stoffen die bij tal van processen een rol spelen. Laten wij eens aannemen dat benzeen te pas komt bij de fabricage van gifgassen. Benzeen is een belangrijk maar doodgewone stof die bij duizenden chemische processen wordt gebruikt. Laten wij verder aannemen dat iemand benzeen zou hebben willen exporteren naar Irak. Voor benzeen geldt geen exportverbod, dat is duidelijk. Moest de uitvoer daarvan toch worden verhinderd? Waarom? Omdat Irak in oorlog met Iran was? Dat zou neerkomen op een (gedeeltelijke) boycot, die dus ook voor Iran had moeten gelden. Kortom, het is iets ingewikkelder dan Februari schijnt te denken en haar aanklacht houdt geen steek.
Waarom was ik in Bagdad? Omdat daar een handelsbeurs werd gehouden waar een aantal Nederlandse bedrijven aanwezig was. Ik was op die reis in Abu Dhabi, Bahrein en Kuwait geweest en er was geen reden die jaarbeurs over te slaan. Ik heb ook een normale handelsovereenkomst in Bagdad getekend zoals Nederland die met tal van landen heeft gesloten. Daarin staat zo ongeveer dat de regering zal toezien op een fatsoenlijke behandeling van investeringen en dat soort zaken. Het was een ongemakkelijk bezoek. Destijds was Nederland lid van de Veiligheidsraad. Onze vertegenwoordiger daar was Max van der Stoel. Samen met de Fransen had hij een resolutie geformuleerd die beoogde het conflict tussen Irak en Iran te beëindigen. De resolutie streefde naar een compromis. Daarom kon zij ook geen partij kiezen. Dus werd zij in Bagdad als kritisch jegens Irak beschouwd. Of ik wilde uitleggen, zo vroeg de eerste vice-premier (de Slager van Bagdad) mij bij een bezoek, waarom Nederland tot deze onvriendelijke daad was overgegaan?
Inderdaad heb ik tezamen met zo’n dertig andere ministers en ambassadeurs een ontmoeting met Saddam Hussein gehad. Maar dat was om een monoloog aan te horen. Het was een lugubere bijeenkomst die ik niet licht zal vergeten.
Frits Bolkestein
http://stopwapenhandel.org/publicaties/2006/gifgas
Meteen daarna schreef hoogleraar en inmiddels oud-minister Ronal Plasterk een buitengewoon relevante column in de Volkskrant (12 mei 2006), die ik alleen maar kan onderschrijven. Ik geef hem hier weer:
Moreel goed te praten?
Het programma Argos (Radio1) rapporteerde op 21 april dat Frits Bolkestein bewust de andere kant zou hebben opgekeken toen Saddam Hussein zijn oorlogsmisdaden pleegde. Elsbeth Etty vroeg in NRC Handelsblad: ‘Hoe zit dit precies Frits?’, en Marjolijn Februari schreef erover in de Volkskrant van 6 mei. Bolkestein reageert op Forum van 10 mei.
Argos wilde weten wat de Nederlandse regering wist van de levering van grondstoffen voor gifgassen die Saddam inzette tegen Iran en later tegen de Koerden. Voor leveranties van grondstoffen heeft de zakenman Frans van Anraat van de Haagse rechtbank vorig jaar 15 jaar cel gekregen, waarbij het vonnis sprak van ‘zeer ernstige oorlogsmisdaden’.
Argos vroeg stukken op, maar kreeg te horen dat die ‘helaas niet aanwezig zijn’. Na een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur bleken ze er opeens wél te zijn. Ook interviewt men David Schorer, van 1980 tot 1984 ambassadeur van Nederland in Bagdad.
In oktober 1983 bezoekt staatssecretaris van Buitenlandse Handel Bolkestein, die zich in het buitenland minister mag noemen, de Bagdad International Fair, en ontmoet Saddam. Het ambtelijk verslag: Bolkestein vraagt ‘om pleitbezorging voor concrete Nederlandse belangen te vatten in een setting van sympathie voor het door drie jaar oorlog beproefde Iraakse volk. Van Iraakse zijde werd hierop positief gereageerd. Vermeld werd dat Irak nu zijn vrienden telde en dat hieruit na beëindiging van de oorlog voor de aldus geïdentificeerde landen consequenties zouden voortvloeien’.
Frans van Anraat was bekend op de ambassade. Ambassadeur Schorer: ‘Ze deden goede zaken, en lieten zich niet uit over de inhoud van de contacten.’ In 1983 wordt een overeenkomst getekend tussen Nederland en Irak. Doel: ‘mogelijkheden economische en technische samenwerking vergroten’. Dit terwijl de oorlog woedt, inclusief gifaanvallen. De overeenkomst is getekend door Frits Bolkestein.
Schorer zegt dat Bolkestein op dat moment wist van de oorlogsmisdaden. Ambassadeur Schorer (sprekend over 1982): ‘In de Irakese kranten stond dat “de vijand werd vernietigd als insecten”, en dan kon je afleiden dat er strijdgassen waren gebruikt. Dit rapporteerde ik aan de regering in Den Haag. Maar dat werd ook al op de persbureaus verspreid hoor! In 1982 rapporteerde ik dat er gifgassen werden gebruikt in de oorlog. Men nam daar nota van. Om nou te zeggen dat dat met grote letters in de pers kwam, nee, daar sliep men niet minder goed van.’
In 1983 werden, via een luchtbrug, slachtoffers van gifgas in Europa behandeld. In april 1984 stopt Nederland, onder grote druk van de VS, de uitvoer. Eerst ontspint zich een bizar gevecht tussen twee ministeries: Buitenlandse Zaken (Hans van den Broek) wil elf stoffen verbieden, Bolkestein (EZ) slechts vijf, omdat de rest ook voor andere doelen gebruikt kan worden (multi-purpose). Bolkestein beschikt over een notitie van zijn eigen ministerie over die vijf stoffen (6 april 1984): ‘Voor zulke grote hoeveelheden is civiele toepassing uitgesloten’. Maar hij schrijft de ministerraad over de andere stoffen: ‘gezien de civiele toepassing is beperking uitvoer niet gewenst’, en (18 april 1984): ‘Nu er consensus in EG-verband is, lijkt het me gewenst onze uitvoercontroles te beperken tot vijf.’ Van den Broek geeft niet toe: ‘… niet acceptabel, omdat Irak probeert sleutelvoorlopers van chemische wapens te bestellen die niet op de lijst van vijf staan, maar wel op de lijst van elf’. Buitenlandse Zaken wint en de export wordt gestopt.
Veel later, 1990, is Frits Bolkestein omgedraaid in zijn sympathie voor Irak, en zegt hij bij NOS-Laat: ‘Saddam is een buitengewoon onaangenaam mens. Als staatssecretaris heb ik hem en zijn ministers ontmoet. Het was een luguber gezelschap. Iedereen weet ook hoe ze de Koerden bestreden met mosterdgas.’ Hans van Baa-len zegt nu tegen Argos: ‘Nederland wilde een graantje meepikken. Het is moreel niet goed te praten, maar het is wel te begrijpen.’
Frits Bolkestein woensdag in de Volkskrant: ‘In mijn herinnering waren dat vijf stoffen, maar ik kan me daarin vergissen want het is 23 jaar geleden. Uitvoer daarvan is strijdig met de wet. Ik zou als politiek verantwoordelijke een oogje toe hebben gedaan? Dat is uitgesloten. (*) Voor benzeen geldt geen exportverbod. Moest de uitvoer daarvan dan toch worden verhinderd? Het is iets ingewikkelder dan Februari schijnt te denken en haar aanklacht houdt geen steek. Ik heb een normale handelsovereenkomst gesloten met Irak.’
Maar beantwoordt dit de morele vraag? Is het waar dat Bolkestein wist dat Saddam oorlogsmisdaden pleegde met gifgassen, de andere kant opkeek en toeliet dat voorlopers van gifgassen door Nederlandse bedrijven werden geleverd? Is het waar dat hij bij discussies over leveranties de rekkelijken aanvoerde? Dit was vóór het verbod van 1984, dus Bolkestein heeft gelijk dat leverantie toen niet in strijd met de wet was (later wel, daar is Van Anraat voor veroordeeld), maar is Bolkestein het eens met Van Baalen dat het achteraf moreel niet goed was? Of zou hij in een vergelijkbare situatie hetzelfde doen?
Dat zijn toch wel redelijke en relevante vragen?
Tot zover Ronald Plasterk. Daarna werd het stil. Tot heel recent. In een bericht van 17 februari 2010 op de website van de Groene Amsterdammer wist Paul Aarts, docent Interntionale betrekkingen en Midden Oosten Studes aan de Universiteit van Amsterdam, het volgende te melden:
Ali Chemicali en Frits Bolkestein
Xandra Schutte berichtte in een informatief stuk over ‘het einde’ van Ali Hassan al-Majid (De Groene Amsterdammer, 28 januari).
Een ingezonden brief maakte melding van het feit dat na Frans van Anraat, inmiddels tot zeventien jaar cel veroordeeld vanwege chemicaliënleveranties aan het regime van Saddam Hoessein, ook Frits Bolkestein alsnog ter verantwoording zou moeten worden geroepen. Hij was daar immers als staatssecretaris voor Buitenlandse Handel toentertijd medeverantwoordelijk voor. In dat verband is er goed nieuws: ik was onlangs in Sulaymania (en Halabja) en sprak daar met Goram Adham, het hoofd van het advocatenteam ter ondersteuning van de slachtoffers van de gifgasaanvallen. Hij had net de zaak tegen Ali Chemicali succesvol afgerond. Desgevraagd gaf hij te kennen dat Frits Bolkestein zich inmiddels ook wel ‘zenuwachtig’ zou moeten gaan maken. Waarvan akte.
PAUL AARTS, Amsterdam
Lijkt me bijzonder interessant. Verder wil ik ook verwijzen naar een ander, iets ouder artikel uit de Groene, Na van Anraat de Staat, van 24-5-2007, waarin advocate Liesbeth Zegveld een paar interessante mededelingen doet. De zaak is dus nog volop in beweging. zie overigens ook dit artikel uit de Groene.
Zeer geachte heer Bolkestein,
U heeft nogal wat uit te leggen. De bovenstaande verklaring is echt niet voldoende. Want zo triviaal was uw bezoek niet, zie al het voorgaande, inclusief uw verklaringen in de kamer en uw monomane fixatie op het blijven kunnen exporteren naar Irak van allerlei dubieuze chemicaliën. Minister van den Broek moest u tot de orde roepen, voordat u deze koers verliet. Wat mij betreft bent u in deze kwestie, laat ik het maar ronduit zeggen, ‘fout’ geweest (naar die Iraakse kunstenaar, maar ook in uw woorden en daden die door Argos boven tafel zijn gehaald). Misschien niet naar de letter van de wet maar wel moreel. Een klassiek gevalletje van Hollanditis lijkt mij. Ethische babbels, maar er niet naar handelen zodra er wat ‘pegels’ te halen zijn. In mijn oordeel weeg ik ook uw houding ten opzichte van Iraakse vluchtelingen mee. Dus het toelaten van Iraakse vluchtelingen is niet goed, maar een handelsovereenkomst sluiten met Saddam Hoessein is volkomen gerechtvaardigd? Een beetje vreemd, maar dat lijkt me zo’n beetje uw lijn. En waarom heeft u zich zo in stilzwijgen gehuld sinds Argos zich met deze zaak ging bemoeien? Ik vind het allemaal niet zo dapper van u.
Dus wellicht is het tijd voor een echt antwoord. Ik snap best dat het niet makkelijk is, maar het lijkt me uiteindelijk voor iedereen de beste optie. Bovendien heeft u het al een keer gedaan op de meest misplaatste manier die je maar kunt bedenken, namelijk over de rug van een gevluchte Iraakse kunstenaar, die part noch deel had aan uw duistere zaakjes met het door u geheel terecht omschreven ‘lugubere regime’. Zie hier mijn eigen drive om dit allemaal op te schrijven, want die kunstenaar was wel de laatste die dit verdiend had. Toen durfde u dus wel.
Maar het wordt langzamerhand wel een keer tijd voor een uitgebreide verklaring, of op zijn minst een spijtbetuiging. Na uw minder gelukkige praatje in Jaski aan de Spiegelgracht, zou ik van een man van uw standing toch een reactie op niveau verwachten.
Het lijkt me tijd voor een geste van uw kant. Niet naar mij natuurlijk, maar het lijkt me dat u zo langzamerhand wel echt een keer verantwoording zou moeten afleggen. Ik hoop dat u de grootheid hebt om dat op te brengen,
Hoogachtend,
Floris Schreve
De drie uitzendingen van Argos, die hier gedetailleerd zijn besproken zijn terug te luisteren onder de volgende links:
De uitzending van 4 april 2003:
De uitzending van 21 april 2006:
De uitzending van 28 april 2006:
Edward Said, Orientalism en de kritiek van Kanan Makiya

EEN BOTSING VAN BESCHAVINGEN OF EEN BOTSING VAN ONWETENDHEDEN?
(fragment)
Nour-Eddine Jarram, zonder titel, olieverf op doek, 1991. Nour-Eddine Jarram is beeldend kunstenaar van Marokkaanse afkomst en woont en werkt sinds vijfentwintig jaar in Nederland (zie ook zijn site) .
11 SEPTEMBER, EDWARD SAID EN DE BEELDVORMING VAN HET ‘OOSTEN’ IN HET ‘WESTEN’
Floris Schreve
Inleiding
Op 11 september 2001 volgde ik, zoals vele andere Nederlanders, verbijsterd de gebeurtenissen in New York op televisie. In eerste instantie was ik zoals iedereen niet in staat om redelijk na te denken. Na de eerste schrik begon de vraag door mijn hoofd te spoken: wie heeft het gedaan en waarom? De beschuldigende vinger ging al heel snel naar Osama Bin Laden, hoewel er een enkel geluid was dat eventueel Irak erachter zou kunnen zitten.[i] De media namen de ‘Bin Laden-theorie’ echter klakkeloos over, al had niemand iets van bewijsmateriaal onder ogen gehad. Wat mij in de weken die volgden echter het meest frappeerde waren de vele ‘analyses’ en ‘meningen’ in de kranten en op de televisie van diverse ‘experts’ over de betekenis van dit conflict en hun oordeel wat betreft de Islam, het Midden Oosten of de Arabieren. Natuurlijk waren er vanaf het begin ook genuanceerde geluiden te horen, maar zij werden in regel overschreeuwd door een heilige verontwaardiging, of een regelrechte oproep tot wraak. In enkele gevallen werden tegengeluiden zelfs niet getolereerd, zie bijvoorbeeld Frits Bolkestein (‘niet mekkeren langs de zijlijn’), of de woedende uitval van Volkskrant-journaliste Anet Bleich naar Leila Jaffar van de Joods-Palestijnse Dialoog in het door de VPRO uitgezonden debat De onzichtbare vijand.[ii] “Wie niet voor ons is, is tegen ons”, had George Bush verklaard en sommige Nederlanders hadden kennelijk besloten om dit adagium na te volgen.
Voor mij persoonlijk was het najaar 2001 een vreemde periode. Een maand voor de aanslagen van 11 september had ik een punt gezet achter mijn afstudeerscriptie naar hedendaagse kunstenaars uit Arabische landen in Nederland. Naast dat ik vele van deze beeldende kunstenaars, afkomstig uit Marokko, Egypte, Libanon, de Palestijnse gebieden en vooral Irak[iii] had geïnterviewd en inhoudelijk was ingegaan op hun werk heb ik het onderzochte materiaal tegen het licht gehouden van de beeldvorming de Arabische wereld in het westen. Hierbij ben ik ingegaan op de discussies over deze materie van de afgelopen twintig jaar. Alleen al voor de inhoud van het werk van enkelen van deze kunstenaars bleek de discussie over beeldvorming belang te zijn, zoals bijvoorbeeld voor het op de omslag getoonde werk van Nour-Eddine Jarram, laat staan voor de receptiegeschiedenis van deze veelal onbekende kunstenaars in Nederland.[iv] Het was daarom een vreemde ervaring dat het discours waar ik mij de voorgaande tijd zo intensief mee bezig had gehouden opeens het publieke debat bepaalde.
Het meest opvallende was dat veel van de reacties op de aanslagen feitelijk niets nieuws bevatten. Sterker nog, het soort geluiden dat na 11 september te horen was, was al drieëntwintig jaar eerder uitvoerig besproken en geanalyseerd. In 1978 publiceerde de Palestijns Amerikaanse hoogleraar literatuurwetenschappen Edward Said zijn studie Orientalism. Geheel tegen zijn eigen verwachtingen en die van de uitgever in, werd dit werk wereldberoemd. Het werd vertaald in veertien talen en maakte internationaal veel discussie los. Hoewel dit werk tot op de dag van vandaag niet onomstreden is, heeft het een grote invloed gehad op het aanzien van de cultuurwetenschappen.
Orientalism behandelt de beeldvorming van de ‘Oriënt’, het ‘Midden Oosten’ of de ‘Islamitische Wereld’ in het ‘Westen’ (Said stelt ook deze labels ter discussie). Aan de hand van een grote hoeveelheid wetenschappelijke, literaire en politieke teksten komt Said tot een vernietigend oordeel. Naar zijn mening zouden al deze teksten meer iets zeggen over koloniaal bepaalde vooroordelen van de auteurs dan over de werkelijkheid, die volgens Said veel dynamischer, complexer en pluriformer zou zijn dan het beeld zoals dat in het westen doorgaans bestaat. Sterker nog, hij stelt dat de ‘Oriënt’ als afgebakend gebied slechts een westerse constructie is; bedoeld om het westen als een aparte en daarmee superieure entiteit te onderscheiden. Op die manier zou het beeld van ‘wij’ tegen ‘zij’ worden bevestigd.
Sinds Orientalism is er veel over deze kwestie verschenen. Aan de ene kant ontving Said veel bijval uit diverse sectoren van de cultuurwetenschappen (de literatuurwetenschap, de culturele antropologie, de filosofie, de sociologie, uit sommige sectoren van de arabistiek en een enkele keer uit de kunstwetenschap). Saids ideeëngoed is zelfs cruciaal geweest voor het ontstaan van het fenomeen ‘postkoloniale studies’. In die zin is Orientalism dan ook discoursbepalend geweest.
Aan de andere kant ontving Said ook veel kritiek, met name vanuit de hoek van de arabistiek, de discipline die door Said in Orientalism juist het meest wordt bekritiseerd. Vooral de polemiek tussen Edward Said en de arabist Bernard Lewis in de New York Review of Books is zeer bekend geworden.
In dit verband zal ik vooral ingaan op de kritiek van de Irakese schrijver Kanan Makiya. Mijns inziens brengt Makiya’s kritiek een belangrijk verschijnsel aan het licht. Het laat zien dat Said, zowel met Orientalism maar ook met andere publicaties, duidelijk een bepaald doel voor ogen staat, maar andere doelen duidelijk niet. Zo is er wel degelijk een politieke crisis in de Arabische wereld (geen enkel Arabisch land kan bijvoorbeeld een democratie genoemd worden). Dit laatste wordt overigens ook door Edward Said niet ontkend (zoals in Culture and Imperialism), maar het zal in ieder geval duidelijk worden dat het Said vooral gaat om het ontzenuwen van het beeld dat er van de Arabische wereld in het westen bestaat, niet zo zeer om de problemen in de Arabische wereld zelf.[v] Sterker nog, Said heeft wel eens de neiging om dit laatste aspect te verdoezelen of te bagatelliseren. Om deze reden is hij zo heftig aangevallen door Kanan Makiya, die weer vanuit een ander perspectief spreekt, namelijk dat van de Irakese dissident en er dus wel degelijk belang bij heeft om ‘de vuile was’ buiten te hangen.
In deze kleine studie gaat het mij echter om de volgende probleemstelling: hoewel het gaat om nieuwe gebeurtenissen is de discussie over de Islam, de Arabieren of het Midden Oosten niet wezenlijk veranderd sinds de discussie over Orientalism. Naar aanleiding van de verschillende reacties op de aanslagen van 11 september kan worden geconcludeerd dat de verschijnselen die Edward Said in 1978 heeft beschreven in veel gevallen dezelfde zijn gebleven. Het gaat er mij duidelijk niet om de betekenis van de aanslagen zelf te analyseren; ik zal mij beperken tot de analyse van de beeldvorming in een aantal Nederlandse reacties, hoewel er een paar keer een vergelijking zal worden gemaakt met een buitenlandse reactie op de gebeurtenissen van 11 september zoals die Edward Said, Karen Armstrong, Benjamin Barber en Samuel Huntington.
De reacties op de aanslag die hier zullen worden besproken zijn wellicht niet representatief voor het totaal. Zo zijn er wel degelijk meer genuanceerde reacties verschenen. Genoemd moeten worden de hoogleraren P.S. van Koningsveld en Wasif Shadid, de arabist en jurist Maurits Berger en Ahmed Aboutaleb, directeur van Forum, voor multiculturele ontwikkeling. Het gaat mij echter vooral om de Nederlandse reacties die sterk generaliserend en anti-Islamitisch van aard waren. Deze waren echter niet alleen te vinden in de ‘obscure’ hoek; zo ging het hier vaak om prominente opiniedragers als Leon de Winter, Paul Cliteur, Frits Bolkestein en recentelijk Jan Peter Balkenende. Ik heb het dan nog niet eens over Pim Fortuyn, de inmiddels vermoorde lijsttrekker van de LPF, die o.m. met een sterke ‘anti-islamitische’ agenda een grote verkiezingswinst boekte. Ook de media waarin de te bespreken opinies werden gedebiteerd zijn allerminst discutabel en hebben een ‘degelijk’ imago. Zo ging het bijvoorbeeld om de NRC, Trouw, Vrij Nederland en televisieprogramma’s als Het Journaal, Netwerk en Buitenhof.
Over de opzet het volgende: in het eerste hoofdstuk zal ik ingaan op Edward Saids Orientalism en beknopt de invloed bespreken van dit werk op de cultuurwetenschappen. In het tweede hoofdstuk zal er aandacht worden besteed aan de kritiek van Kanan Makiya, zoals hij die uiteen heeft gezet in zijn werk Cruelty and Silence. In hoofdstuk 3 wil ik beide visies naast elkaar leggen en zal er een poging worden gedaan om te analyseren wat de betekenis is van zowel Said, als Makiya. In het vierde hoofdstuk zullen de eerste reacties besproken worden op de aanslagen in de Verenigde Staten. Het vijfde hoofdstuk ten slotte, zal gaan over de invloed van de aanslagen op het Nederlandse discours, al zullen er ook parallellen worden gemaakt met internationale ontwikkelingen.
Dit vertoog heeft niet de pretentie volledig te zijn. Wel is het een eerste poging tot reflectie op hoe er in Nederland is gereageerd op de recente gebeurtenissen, die naar mijn mening hard nodig is, willen wij op een vreedzame wijze samenleven met verschillende migrantengroeperingen, die in Nederland aanwezig zijn. Hun aanwezigheid is immers een voldongen feit. Een klein beetje meer begrip voor elkaars positie kan daarom mijns inziens geen kwaad.
Hoofdstuk 1:
Edward Said, Orientalism en de postkoloniale denkrichting
Edward Wadie Said (Jeruzalem, 1935) studeerde in de Verenigde Staten literatuurwetenschappen en promoveerde op een proefschrift over Poolse/Engelse schrijver Joseph Conrad. In zijn proefschrift fascineerde hij zich sterk voor de vraag waarom een scherpe en kritische observator als Conrad in zijn roman Heart of darkness (1902) tot de volgende conclusie kon komen aangaande het westerse imperialisme: “Het veroveren van de aarde, wat meestal betekent dat ze wordt afgepakt van mensen met een andere huidskleur of met iets plattere neuzen dan wij, is geen fraaie aangelegenheid wanneer je het van al te dichtbij bekijkt. Wat het rechtvaardigt, is enkel en alleen het imperialisme als idee”.[vi] Kennelijk was het imperialisme zo diep verankerd in het culturele bewustzijn van de west Europeaan, dat zelfs iemand als Conrad dit ervaarde als een vanzelfsprekendheid, hoewel hij, als een van de weinigen van zijn tijd, hier kritische kanttekeningen bij plaatste. Sterker nog, deze kritiek is een van de kernthema’s van Heart of darkness.
De vraag hoe dit allemaal mogelijk was en de uitgebreide studie die hierop volgde, culmineerde uiteindelijk in de publicatie van Orientalism in 1978. In dit werk, dat onverwacht zeer veel gelezen en besproken werd, opende Said de discussie over de verborgen koloniale aspecten in de westerse filologie en de cultuurwetenschappen. De belangrijkste inspiratiebronnen voor Said waren Discipline and Punishment (1972) en The archeology of knowledge (1975) van de Franse filosoof Michel Foucault en de publicaties van de Algerijnse psychiater Frantz Fanon, zoals de werken Les damnés de la Terre (1961) en White skins, black masks (1967).
Belangrijk is echter dat Saids denkbeelden sterk verschillen van deze twee denkers. Said beschouwt zichzelf als een overtuigde humanist. Dit in tegenstelling tot Foucault, die in navolging van Friedrich Nietzsche (zie Jehnseits von Gut und Böse, 1886), het vergaren van kennis zag als een instrument tot het verkrijgen van macht, waardoor hij de traditionele verlichtingsidealen deconstrueerde tot louter een instrument om de ander te overheersen. Hoewel Said zich distantieert van het antihumanisme van Foucault, is Orientalism wel degelijk een toepassing van zijn methoden om te analyseren hoezeer kennis en het vergaren van macht met elkaar samenhangen, waardoor er fundamentele vragen kunnen worden gesteld aangaande de objectiviteit van dit soort processen.[vii]
Wat betreft Fanon deelt Said zijn hevige antikolonialisme en de wil om de verborgen notie van de westerse superioriteit te ontzenuwen en een plaats te geven in het culturele bewustzijn van de gehele mensheid. Toch neemt hij afstand van de soms regelrechte oproep tot geweld, die Fanon in navolging van Marx en Sartre (met Sartre was hij goed bevriend) deed, in het kader van de grote wereldrevolutie, die hij nodig achtte voor de definitieve dekolonisatie van de wereld. Dit moet echter tegen het licht van de tijd worden gezien, toen ook door westerse intellectuelen dictators als Mao, als een redelijk alternatief werden gezien voor de oude kolonialistische structuur die de wereld van toen tot voor kort kende.
Orientalism is in de eerste plaats een studie van een ideeëngeschiedenis. Said stelt zelfs dat het concept Oriënt moest worden uitgevonden om de superioriteit van de west Europeaan zichtbaar te maken. De ‘westerling’ zou van nature een rationeel, door de verlichting geïnspireerd en altijd naar vooruitgang strevend wezen zijn, terwijl de ‘oosterling’ het tegendeel belichaamde in lethargie en enerzijds uitblinkt in romantische gepassioneerdheid, maar anderzijds zich van een wrede, despotische kant kan laten zien, vooral wat betreft religieuze dogma’s. Om dit aan te tonen deconstrueert Said de publicaties van de grondleggers van de arabistiek en islamologie, kortweg de oriëntalisten, als Sylvestre de Sacy, Ernest Renan, en de Leidse oriëntalist Christiaan Snouck Hugronje. Met name bij de laatste toont Said aan dat het hem wel degelijk te doen was om zijn opgedane kennis te laten inzetten om een machtsbasis op te bouwen in het Islamitische Nederlands Indië.[viii] Ook laat Said zien dat dit ideeëngoed niet beperkt was tot de wetenschappelijke oriëntalisten, maar ook zijn stempel drukte op de literatuur (Disraeli, Flaubert, Kipling en zelfs Dickens) en op een politiek denker als Karl Marx, op het eerste gezicht niet de grootste voorstander van het imperialisme. “Sie können sich nicht vertreten, sie müssen vertreten werden”, schreef Marx in Der ahtzehnte Brumaire des Louis Bonaparte in 1869.[ix]
Volgens Said drukken de ideeën van al deze geëerde filologen nog altijd hun stempel op de westerse beeldvorming aangaande de ‘oriënt’. In zijn analyse van twintigste-eeuwse arabisten als H.A.R. Gibb en Bernard Lewis ziet hij nog steeds de visie terugkeren van de irrationele ‘oosterling’, die maar het beste onder controle kan worden gehouden door de rationele en daarmee superieure ‘westerling’. Illustratief is een door Said aangehaald citaat van Gibb. Deze prominente arabist stelde, weliswaar in 1945, maar nog altijd zeer veel aangehaald, het volgende: “It is true that there have been great philosophers among the Muslim peoples and that some of them were Arabs, but they were rare exceptions. The Arab mind, whether in relation to the outer world or in relation to the processes of thought, cannot throw off its intense feeling for the separateness and the individuality of concrete events. I believe, one of the main factors lying behind that ‘lack of a sense of law’, which Professor Macdonald regarded as the characteristic difference in the Oriental. It is this, too, which explains –what is so difficult for the Western student to grasp (until it is explained to him by the orientalists)- the aversion of the Muslims from the thought processes of rationalism. The rejection of rationalist modes of thought and the utilitarian ethic which is inseparable from them as its roots, therefore, not in the so-called ‘obscurantism’ of the Muslim theologians but in the atomism and directness of the Arab imagination”.[x]
Een ander duidelijk voorbeeld is een citaat van de oriëntalist Morroe Berger uit 1967: “The modern Middle East and North Africa is not a center of great cultural achievement, nor is it likely to become one in the near future. The study of the region or its languages, therefore, does not constitute its own reward so far as modern culture is concerned”.[xi]
Volgens Said gaat het hier om Oriëntalisme in zijn meest pure vorm. Naar zijn mening ligt de misvatting aan deze visies ten grondslag in het feit dat de hele islamitische wereld over een kam wordt geschoren, van Marokko tot en met Indonesië. Belangrijk is dat Said aantoont hoe dit soort ideeën tot zeer recent hebben doorgewerkt in zowel de literaire als wetenschappelijke canon, als wel in de politieke visie aangaande de Arabische wereld van het ‘westen’.
Een van de beroemdste passages uit Orientalism is het commentaar van Edward Said op een tekst van de arabist Bernard Lewis The Islamic concept of revolution. Het leverde een heftige pennenstrijd op in The New York Review of Books. Lewis: “In the Arabic-speaking countries a different word was for (revolution) thawra. The root th-w-r in classical Arabic meant to rise up (e.g . of a camel), to be stirred or excited, and hence, especially in Mahgribi usage, to rebel”.[xii] Said over deze constatering: “Lewis’s association of thawra with a camel rising and generally with excitement (and not with a struggle on behalf of values) hints much more broadly than is usual for him that Arab is scarcely more than a sexual neurotic being. Each of the words or phrases he uses to describe revolution is tinged with sexuality: stirred, excited, rising up. But for the most part it is a ‘bad’ sexuality he ascribes to the Arab. In the end, since Arabs are really not equipped for serious action, their sexual excitement is no more noble than a camel’s rising up. Instead of revolution there is sedition, setting up a pretty sovereignty, and more excitement, which is as much as saying instead of copulation the Arab can only achieve foreplay, masturbation, coitus interruptus. These, I think, are Lewis’s implications, no matter how innocent his air of learning, or parlorlike his language. For since he is so sensitive to the nuances of words, he must aware that his words have nuances as well.”[xiii]
Volgens Said hebben de neerbuigende clichés die er over de ‘Oriënt’ bestaan een grote invloed gehad op de westerse filologie, de literatuur en de politiek. Hij ziet deze dit vooral als een restant van het imperialistische denken en pleit er dan ook sterk voor de achterliggende betekenislagen te ontrafelen, om deze zo te identificeren en te ontzenuwen.
Het ‘oriëntalisme’ zoals Said het beschrijft kent twee componenten. Aan de ene kant is er het romantische gezicht. Het is het beeld van de irrationele en wellustige oosterling, met andere woorden de Arabier uit 1001 nacht. Hieruit vloeit de tweede component van het oriëntalisme voort, die imperialistisch van aard is. Doordat de Oosterling irrationeel is en een religie aanhangt, die volkomen statisch is, is hij niet instaat zichzelf verder te ontwikkelen en moet daarom door het westen onder controle gehouden. Het bovenstaande is wellicht een erg versimpelde samenvatting van dit complex aan vooroordelen, maar Said toont met zeer veel voorbeelden aan dat dit ideeëngoed de basis is voor een enorme hoeveelheid historische maar ook hedendaagse wetenschappelijke, literaire en politieke teksten. is het corpus van oriëntalisme. Volgens Edward Said is dit gebaseerd op vier dogma’s. Said: “Let us recapitulate them here: one is the absolute and systematic difference between the West, which is rational, developed, humane, superior, and the Orient , which is aberrant, undeveloped, inferior. Another dogma is that abstractions about the Orient, particularly those based on texts representing a ‘classical’ Oriental civilization, are always preferable to direct evidence drawn from modern Oriental realities. A third dogma is that the Orient is eternal, uniform, and incapable to defining itself; therefore it is assumed that a highly generalized and systematic vocabulary from describing the Orient from a Western standpoint is inevitable and even scientifically ‘objective’. A fourth dogma is that the Orient is at bottom something either to be feared (the Yellow Peril, the Mongol hordes, the brown dominions) or to be controlled (by pacification, research and development, outright occupation whenever possible)”.[xiv]
Orientalism bracht een storm van reacties teweeg. Aan de ene kant vormde het de basis van een hele nieuwe tak binnen de filologie en de culturele studies, namelijk de postkoloniale studies. De belangrijkste exponenten van deze richting zoals Homi Bhabha, Gayatri Spivak, Stuart Hall, Kwame Anthony Appaih, Charles Taylor en James Clifford gebruiken vaak Orientalism als een van hun belangrijkste inspiratiebronnen. Hoewel het begrip postkolonialisme vooral een rol speelt binnen de literatuurwetenschappen, de filosofie en de sociologie, heeft het geleidelijk aan ook zijn opwachting gemaakt binnen de kunstwetenschap. Naast Homi Bhabha en James Clifford, hebben critici en curatoren als Thomas McEvilley, Lucy Lippard, Rasheed Araeen en zeker tegenwoordig ook Jean Hubert Martin en Okwui Enwezor hier internationaal een belangrijke bijdrage aan geleverd.
Toch heeft Orientalism zeer zware kritiek gekregen, met name uit de hoek van de islamologie en de arabistiek. De belangrijkste criticaster is Bernard Lewis, de arabist die overigens in Orientalism het meest kritisch besproken wordt. De meest saillante kritiek die Said uit deze hoek ontving was die van de Franse oriëntalist Maxime Rodinson, die stelde dat Said geen ‘pure Arabier’ is. Het is een typerende reactie van iemand waar begrippen als culturele interactie of culturele hybriditeit geheel niet in het referentiekader voorkomen, wat nu weer juist een van de kritische punten van Orientalism is. Sterker nog, het boek is zelfs geschreven om het publiek van dit soort processen bewust te maken, waardoor reacties als deze kunnen worden afgedaan als een achterhoedegevecht. Natuurlijk is er ook kritiek geweest die wel hout snijdt, zoals de hier uitvoerig te bespreken opvattingen van Kanan Makiya. Verder is het kritische vertoog over het fenomeen postkoloniale studies in het algemeen van de Franse filosoof Alain Finkielkraut zeer interessant, dat naar mijn mening een aantal zeer terechte punten bevat. In zijn essay Tolerantie, de laatste tiran uit 1998 stelt hij dat het culturele debat van de laatste jaren is verworden tot een eisenpakket om erkenning, van allerlei minderheden, die zich in de loop der tijd gepasseerd voelen. Door verdraagzaamheid te ‘eisen’ en niet meer in discussie te willen gaan, heeft de tolerantie een tiranniek gezicht gekregen. Finkielkraut spreekt in dit verband dan ook van ‘de Verenigde Naties van identiteiten’.[xv] Dit laatste punt heeft niet direct wat met Edward Said te maken, maar wel met een proces dat hij mede in gang heeft gezet.
Het debat over deze kwestie is tot op de dag van vandaag niet verstomd. Said heeft hier in de loop der jaren in verschillende publicaties natuurlijk zelf ook weer op gereageerd. Zijn belangrijkste werk op dit gebied is Culture and Imperialism (1993). Dit werk bespreekt overigens ook uitvoerig culturele uitingen uit de niet-Westerse wereld, zoals het oeuvre van Salman Rushdie. Wat betreft de uitvoerige kritiek op Orientalism zal ik me slechts beperken tot bronnen die verder ook voor dit onderzoek ook van belang zijn.
Hoofdstuk 2:
Verzwegen wreedheid
Kritiek op Saids Orientalism is er in de loop der tijd genoeg geweest, uit zeer diverse hoeken. Zoals eerder vermeld heeft ook Said weer gereageerd op deze kritiek en gaat de discussie tot op het moment van vandaag nog altijd voort. Overigens gaat het niet alleen om Orientalism; Said heeft ook over andere zaken uitvoerig geschreven en stelling genomen, met name wat betreft de Palestijnse kwestie. Zo nam hij voor een tijd zitting in de Palestijnse Raad, een belangrijk politiek adviesorgaan van Arafat. Hoewel hij tegenwoordig een van de belangrijkste critici van Arafat en zijn PLO is, waarvan hij vooral getuigenis deed in zijn meest recente boek The end of the peace process; Oslo and after (2000), is dit een feit dat hem regelmatig wordt nagedragen. Over het in brand steken van zijn kamer door een orthodox Joodse student wil ik het niet hebben, net zo min over het feit dat hij in Israëlische media is afgeschilderd als ‘the professor of terror’.
In dit verband wil ik slechts een belangrijke criticus van Said bespreken, namelijk de Irakese schrijver Kanan Makiya.. Onder het pseudoniem Samir Al Khalil schreef hij naast The Monument; art, vulgarity and responsibility in Iraq (1991) een verhandeling over verstrengeling van kunst en propaganda in Irak, waardoor de kunsten binnen Irak volledig geperverteerd zouden zijn, ook Republic of fear; the politics of modern Iraq (1989). Dit boek, dat de volle gruwelijkheid van het Irak onder het Ba’ath-regime van Saddam Hoessein beschrijft[xvi], bleef in de eerste jaren vrijwel onopgemerkt. Het werd opeens een bestseller toen in 1991 de golfoorlog uitbrak. Overigens werd er toen door veel Arabische intellectuelen gespeculeerd wie er achter Samir Al Khalil zat. Een Arabier kon immers onmogelijk zo kritisch zijn over mede Arabieren moest het wel in het beste geval een Irakese Jood zijn, of in het slechtste geval een agent van de Mossad. In juni 1992 maakte Kanan Makiya zichzelf bekend aan de Harvard University en bleek de verbijstering alom dat hij een Irakese Shiïet was. De ‘Mossad-theorie’ heeft overigens diep wortel geschoten; zelfs in 2000 wist nota bene een Nederlander, die veel door Irak heeft gereisd, mij nog te vertellen dat Samir Al Khalil waarschijnlijk een agent van de Israëlische geheime dienst was, waardoor zijn boeken ten zeerste gewantrouwd dienden te worden.
Op dit moment kan Kanan Makiya echter worden aangemerkt als een van de meest prominente intellectuelen van de Irakese dissidentengemeenschap in ballingschap. Tegenwoordig woont hij afwisselend in de Verenigde Staten en Engeland. Makiya werd geboren in Bagdad, als zoon van de beroemdste architect van Irak van voor de Ba’athistische dictatuur, Mohammed Makiya, thans wonend in Londen, maar nog altijd bekend als een van de belangrijkste vernieuwers van de Islamitische architectuur en ook werkzaam als kunstcriticus. Makiya trad in de voetsporen van zijn vader en werd eveneens architect. Sinds hij vanaf de jaren tachtig in het westen woont, is hij echter vooral bekend geworden als kunstcriticus en auteur over de huidige politieke situatie van Irak. Aanvankelijk was hij actief in de Palestijnse beweging, later zou hij zich ontwikkelen tot een van de meest principiële critici van de dictatoriale systemen die over de Arabische Wereld heersen. Hij geldt als een zeer felle polemist van het werk van Said, hoewel hij zelf veel minder bekend is dan zijn beroemde tegenspeler. Toch zou ik hem willen kenschetsen als een van de belangrijkste Arabische intellectuelen, die in het westen actief is. Zijn soms in pro-Palestijnse of pro-Arabische kring controversiële standpunten, die echter van een grondige intellectuele basis getuigen, gelden naar mijn mening als zeer belangrijk en ontlenen vooral hun importantie omdat dit het zeer zelden gehoorde geluid is van de grote groep Irakese ballingen in West Europa en de Verenigde Staten, veelal gepasseerd in het postkoloniale discours. Zijn stem moet worden gezien als de stem van de vergeten Irakese dissidenten van het hoogste intellectuele niveau. Zo was hij bijvoorbeeld de belangrijkste initiatiefnemer van Charter 91, een manifest dat in navolging van het Tsjechische Charta 77 (van Vaclav Havel), een demilitarisering van Irak bepleit en de opbouw van een ‘Civil Society’ op democratische wijze. In de jaren tachtig waarschuwde hij in Republic of fear zijn publiek al voor het Irakese Ba’athisme, waarvan het gewelddadige karakter bijzonder serieus moest worden genomen. De geschiedenis heeft hem uiteindelijk gelijk gegeven.
Het denken van Makiya staat haaks op het denken van Said. Het beste kan ik dit illustreren aan de door hemzelf aangehaalde beroemde introductie van Orientalism in Verzwegen Wreedheid. Het gaat hier om de eerste zinnen. Said: “On a visit to Beirut during the terrible war of 1975-1976 a French journalist wrote regretfully of the gutted downtown area that ‘it had once seemed to belong to the Orient of Chateaubriand and Nerval’. He was right about the place, of course, especially so far a European was concerned. The Orient was almost a European invention, and had been since antiquity a place of romance, exotic beings, haunting memories and landscapes, remarkable experiences. Now it was disappearing; in a sense it had happened, its time was over”.[xvii]
Juist dit eerste gedeelte van de introductie en de context waarin Makiya deze tekst bespreekt, toont het verschil aan tussen Said en Makiya. Terwijl Said zich vooral richt op de beeldvorming van de ‘Oriënt’ in het westen, vraagt Makiya zich af waarom de summiere beschrijving van de Libanese burgeroorlog letterlijk de enige beschrijving van de hedendaagse situatie van de Arabische Wereld is, in deze verder zeer omvangrijke studie. Hij stelt zelfs dat vanaf dat moment de werkelijke wereld van de Arabieren uit het boek verdwijnt en dat veel Libanezen deze al dan niet fictieve Oriënt van Nerval en Chateaubriand wellicht net zo missen als die Franse journalist.[xviii] Hiermee heeft hij een interessant punt te pakken; ikzelf heb in Orientalism niets kunnen vinden, dat naar de hedendaagse politieke situatie van de Arabische Wereld verwijst. In principe zou dit nog niet eens zoveel uitmaken, daar Orientalism vooral een uiteenzetting is van een historisch fenomeen in de westerse ideeëngeschiedenis, ware het niet dat Said deze inzet om hedendaagse verschijnselen te verklaren. Met deze redenering verwijdert Makiya enigszins de angel uit Saids betoog.[xix]
Hier komen wij op Makiya’s belangrijkste punt, namelijk de verzwegen wreedheid, zoals hij dit in het gelijknamige boek uiteen heeft gezet. Verzwegen Wreedheid (Cruelty and Silence) bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft een serie indrukwekkende interviews en beschrijvingen van slachtoffers van de golfoorlog en van wat er daarvoor in Irak is gebeurd, toen de wereld de andere kant uit keek. Aan het woord laat Makiya onder meer een Koeweiti, een sjiïetische opstandeling en een Koerdisch slachtoffer van de Anfal operaties uit 1988. Met name het laatste interview is buitengewoon indrukwekkend. Het gaat hier om de toenmalig twaalfjarige Koerdische jongen Taimoer, de enige die voor zover bekend de massa-executies op de Koerden overleefde, omdat hij weliswaar zwaargewond maar toch onopgemerkt wist te ontsnappen uit de massagraven en hiervan getuigenis heeft gedaan. Na een vrijwel emotieloze en een soms bijna klinische uiteenzetting over aan welke gruwelijkheden hij is blootgesteld (Taimoer werd met zijn familie afgevoerd en naar zuid Irak gedeporteerd, de woestijn in gereden, waar iedereen in een kuil werd geworpen, om vervolgens geëxecuteerd te worden. Hij wist echter uit het nog niet gedichte massagraf te ontsnappen en vluchtte de woestijn in, waar hij onderdook bij een bedoeïenen familie, die ervoor zorgde dat hij na zijn herstel kon terugkeren naar Koerdistan), is vooral het eind van dit interview zeer veelzeggend en geeft het veel te denken. Makiya geeft het in de letterlijke interviewvorm weer en ik zal het dan ook als zodanig citeren: “Als je kon kiezen, wat zou je dan nu met je leven willen doen?” “Een bekend persoon zijn”. “Een bekend persoon?”. “Ja”. “Bekend om wat?”. “De Anfal”. “Wil je liever bekend staan om de Anfal of bekend zijn als een peshmerga?” (Koerdische guerrillastrijder, F.S.). “Om Anfal”. “Wat bedoel je met ‘bekend’ zijn om Anfal?”. “Ik wil dat de wereld weet wat er met mij is gebeurd”.[xx]
In het tweede deel beschrijft Makiya de reacties van Arabische intellectuelen op deze geschiedenis van onbeschrijfelijke wreedheden. Volgens Makiya hebben Arabische intellectuelen, enkele uitzonderingen daargelaten, de neiging om excessen uit hun deel van de wereld te verzwijgen, of goed te praten, Edward Said voorop, maar bijvoorbeeld ook een schrijver als Abd ar-Rahman Moenif, de dichters Mahmoud Darwish en Nizar Khabani en, wat betreft de golfoorlog, zelfs een kritisch denker als de bekende dichter Adonis. Makiya stelt dat al deze schrijvers en wetenschappers vooral het westen de schuld geven van alles wat er mis is gegaan, terwijl ze de werkelijkheid onder ogen moeten zien en hun verantwoordelijkheid moeten nemen om deze misstanden aan te klagen.
De introductie van Verzwegen Wreedheid beschrijft het uitbreken van de golfoorlog en de reacties van Arabische intellectuelen of van het fenomeen ‘pro-arabische’ intellectuelen. Volgens Makiya betekende het uitbreken van de Koeweit-crisis een hectische periode voor de hele wereld, maar dwong tegelijkertijd vele Arabische intellectuelen kleur te bekennen. Makiya: “De wreedheid van het Irakese Ba’athisme werd plotseling zichtbaar en maakte de meest grove emoties los onder hen die zich geroepen voelden het woord te doen”. In dit verband is de reactie van Said interessant. Makiya: “Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan bekritiseerde Edward Said Republic of Fear als een project dat diende om ‘de stelling te verbreiden dat vetes en geweld in het Midden Oosten te wijten zijn aan, relatief gezien, prehistorische oorzaken die in de genen van deze mensen (de Arabieren) zijn verankerd’. Edward Said is hoogleraar aan de Columbia University en wellicht de meest prominente Arabische intellectueel van het westelijk halfrond. ‘Samir Al Khalil’, zei hij in een interview over de golfoorlog, ‘was in feite een ‘proefkonijn-getuige’ die de rol van autochtone informant op zich had genomen, maar daarmee in feite de belangen van Amerikaanse beleidsmakers diende’. In zulke woorden ligt meer wanhoop en hopeloosheid besloten dan in een hele bibliotheek met boeken gewijd aan de wreedheid van dictators in het Midden Oosten en de verschrikkelijke prijs die mensen betalen voor hun oorlogen. Politiek actief zijn, en de zin van politieke actie in de Arabische Wereld willen heroveren, betekent weigeren een gevangene van dit soort taal te worden”.[xxi]
Het is inmiddels duidelijk geworden, hoezeer deze twee denkers van elkaar verschillen. Dit ligt niet alleen in het feit dat zij beiden wat betreft dezelfde onderwerpen de nadruk leggen op hun eigen thema’s, maar ook dat zij een geheel andere ethiek hanteren. Said gaat in zijn nawoord bij de herdruk van Orientalism uit 1995 nauwelijks in op Makiya’s kritiek. Hij noemt hem slechts een ‘Bernard Lewis adept’ en dat hij slechts wil aantonen dat Orientalism een poging is om het westen zwart te maken. Said: “It is benighted to say that Orientalism is a conspiracy or to suggest that ‘the West’ is evil: both are among the fatuities that Lewis and one of his epigones, the Iraqi publicist Kanan Makiya, have had the temerety to ascribe to me” [xxii]. Verder blijft Makiya onbehandeld. In Verzwegen Wreedheid wordt Lewis maar een keer aangehaald als “niet bepaald een vriend van de hedendaagse Arabische politiek”. Dat Makiya dit ook niet is moge duidelijk zijn. Toch lijkt het mij evident dat Said de argumenten van Makiya hiermee niet weerlegt. Sterker nog, het feit dat Makya hem dit soort zaken zou toeschrijven heb ik, althans in Verzwegen Wreedheid, niet kunnen terugvinden.
In dit kader wil ik de door Makiya aangehaalde opmerkingen van Said wat betreft de Anfal-operaties aanhalen. Said in de London Review of Books op 7 maart 1991: “De bewering dat Irak zijn eigen burgers vergaste is vaak herhaald. Dit is op zijn best onzeker. Er is tenminste een rapport van het War College, dat werd opgesteld toen Irak nog een bondgenoot van de V.S. was, dat beweert dat de gifgasaanval tegen de Koerden in Halabdja het werk was van Iran. Er zijn tegenwoordig maar weinig mensen die melding maken van zulke berichten in de media”. Makiya stelt dat het wel heel erg ver gaat dat Said nota bene een document van het Amerikaanse defensie apparaat aanhaalt om de Anfal-operaties ter discussie te stellen, iets dat tegenwoordig niet meer ter discussie staat. Hij had er beter aan gedaan om op grond van dit document de hypocrisie van de Amerikaanse regering aan te tonen. Het bewijst immers de dubbele moraal van de Amerikaanse politiek om de Ba’athistische regering in Bagdad wel te steunen in een oorlog tegen ‘aartsvijand’ Iran, maar deze politiek wordt direct verlaten wanneer Irak ten strijde trekt tegen ‘oliepartner’ As Sabbah, de emirdynastie van Koeweit[xxiii] Het meest belangrijke is echter dat Saids opmerkingen wel zeer schrijnend zijn, als wij dit zien in het licht van Makiya’s interview met Taimoer.
Hoofdstuk 3
De kwestie Said versus Makiya
Het belangrijkste verschil tussen Said en Makiya zit hem vooral in het gebied waarop zij hun pijlen richten. Voor Said is dit de beeldvorming van de Arabische wereld in het westen, of de eurocentrische/ imperialistische visie op de geschiedenis. Daarbij komt kijken dat Said zich vaak heeft opgeworpen als een (ongebonden) belangenbehartiger van de Palestijnse zaak. Zeer belangrijk is Saids notie van ‘het recht op een eigen verhaal’.[xxiv] Hij wijst er vaak nadrukkelijk op het belang van een tegengeluid inzake de Palestijnse kwestie, ten opzichte van de dominante westerse cultuur, die meestal slechts oor heeft voor het Israëlische standpunt. Natuurlijk is er in de loop van de tijd wel veel veranderd op dit gebied, voornamelijk door de Oslo akkoorden, maar zeker ook door de invloed van Saids ideeëngoed.
Belangrijk is om op te merken waar het er bij Said duidelijk niet om gaat, namelijk het aanklagen van misstanden in de Arabische wereld zelf. Hij verwijst in een aantal geschriften wel degelijk naar politieke uitwassen binnen de Arabische wereld, maar doet dit dan vooral binnen de context van de westerse ‘imperialistische’ belangen, vaak niet geheel ten onrechte. Zo werd voor de Koeweitcrisis het bewind van Saddam Hoessein door het westen gesteund, terwijl de mensenrechtenschendingen toen zeker niet minder waren, dan in de periode erna. In Culture and Imperialism heeft Said er op gewezen dat er tijdens de golfoorlog sprake was van een grootscheepse propagandaoorlog tegen Irak. Een door Said aangehaald citaat uit Foreign affairs spreekt voor zich: “No sooner had the Arab/Muslim world said farewell to the wrath and passion of the Ayatollah Khomeini’s crusade than an other contender rose in Bagdad. The new claimant was made of material different from the turbaned saviour from Qum: Saddam Hussayn was not a writer of treatises in Islamic government nor a product of high learning in religious seminaries. Not for him were the drawn out ideological struggles for the hearts and minds of the faithful. He came from a brittle land, a frontier country between Persia and Arabia, with little claim to culture and books and grand ideas. The new contender was a despot, a ruthless and skilled warden who had tamed his domain and turned it into a large prison”.[xxv]
Said wijst er fijntjes op dat Bagdad bijvoorbeeld de hoofdstad was van het rijk van de Abbasssidische Kaliefen, een van de hoogtepunten van de Islamitische beschaving. Dan hebben wij het nog niet gehad over dat Irak het land is van de Eufraat en de Tigris, waar ooit de Mesopotamische culturen bloeiden, de oudste beschavingen van de mensheid. Said stelt dat Saoedie Arabië, dat in hetzelfde artikel geprezen wordt wellicht meer een “brittle land, with a little claim to culture, books and new ideas” is dan Irak ooit in de geschiedenis geweest is (alhoewel Said er ook op wijst dat de heiligste plaatsen van de Islam in dit gebied liggen).[xxvi] Vanuit het perspectief van mijn eigen onderzoek naar de moderne Irakese kunst durf ik te stellen dat, ook wat betreft de twintigste eeuw, de beweringen in Foreign Affairs absurd zijn. Gedurende een aantal decennia was Irak zelfs een van de meest toonaangevende landen op het gebied van de moderne kunst in de Arabische wereld.[xxvii] Ook leverde Irak een van de grootste Arabische dichters van de twintigste eeuw, Mudhaffar Al Nawab, die sinds de Ba’ath revolutie van 1968 letterlijk als een nomade zwerft over de hele wereld.[xxviii]
Dit wil niet zeggen dat er met Irak niets aan de hand is. De eerder aangehaalde bagatellisering van Edward Said wat betreft de Anfal-operaties kunnen als ridicuul worden afgedaan. Het argument dat Edward Said gebruikt om zijn bewering te staven, een document van de Amerikaanse regering, is weliswaar vaker gebruikt om de Anfal te ontkennen (met name in de links radicale/ anti-Amerikaanse hoek[xxix]), maar wordt duidelijk door de feiten tegengesproken. Inmiddels zijn er genoeg documenten door de Irakese oppositie verzameld die onomstotelijk aantonen dat de Anfal wel degelijk heeft plaatsgevonden, in opdracht van de Irakese regering, inclusief het bombarderen van de stad Halabdja. Het is inmiddels zelfs twee keer toegegeven door de neef van Saddam Hoessein, Ali Hassan Al Madjied, die de leiding had over deze genocide campagne, thans Iraks minister van Defensie.[xxx] Zelf wil ik hier nog aan toevoegen dat ik, vanwege mijn onderzoek, twee naar Nederland gevluchte Irakese kunstenaars heb leren kennen die in 1988 in Noord Irak waren. Zij hebben de chemische bombardementen ternauwernood overleefd.[xxxi]
Het ontkennen van de Anfal (in feite de vergeten Koerdische ‘Holocaust’ uit 1988) kan dan ook mijns inziens als zeer kwalijk worden gekenschetst. De directeur van het ‘Institut du Kurde’, te Parijs, Kendal Nezan, schreef in het voorwoord van de tentoonstelling Peintres d’ Anfal: “The tragedy, which burst in the world’s consciousness during the Exodus of April 1991, will mark the collective memory of the Kurdish people for a long time to come. Kurdish history will remain divided into ‘before’ and ‘after’ the Anfal (…) Western audiences are thus being given the opportunity to discover an artistic witness to one of the most tragic episode of the century, a century which invited genocide and which has been particularly rich in massacres and mass atrocities, dictated by fanaticism, intolerance, racism, and other ideological delusions”.[xxxii]
Wat betreft het bovenstaande heeft Edward Said zich van een heel ander gezicht laten zien, dan wat men in regel binnen de ‘progressieve’ sector van de alfawetenschappen van hem zou verwachten. Overigens staat Kanan Makiya niet alleen met zijn kritiek; er zijn meer oppositioneel gezinde Irakese intellectuelen die Said ronduit als hypocriet bestempelen.[xxxiii]
In Verzwegen Wreedheid wordt Orientalism zwaar onder vuur genomen. Makiya citeert Orientalism in de volgende context: “In een tijd dat grote delen van de rest van de wereld (Oost Europa, Latijns Amerika, China, Zuid Afrika) de mensenrechten en de democratie begonnen te ontdekken en het gevecht aangingen met de dictaturen van eigen bodem en de stalinistische bureaucratieën, waren de beste en begaafdste Palestijnen bezig geleerde boeken te schrijven die berustten op verklaringen als: ‘…alle academische kennis over India en Egypte is op de een of andere manier bevlekt met en gevormd door dit grove politieke feit (het imperialisme). Dat is wat ik beweer in deze studie van het oriëntalisme. Het is daarom juist, dat elke Europeaan in alles wat hij maar over de Oriënt te zeggen had, derhalve een racist, imperialist en bijna een totaal etnocentrist was’. Edward Saids boek Orientalism was een intellectueel project dat een hele generatie jonge Arabische wetenschappers beïnvloedde. Het bepaalde in de jaren tachtig ook de inhoud van westers universitair onderzoek naar het Midden Oosten. Het oorspronkelijke boek is nooit als kritiek op de huidige Arabische politiek bedoeld geweest, maar voedde de ingewortelde, populistische rancunepolitiek tegen het Westen. De in dat boek geanalyseerde verdraaiing van de werkelijkheid van het Midden Oosten dateerde uit de achttiende en negentiende eeuw, maar werd door jonge Arabische en ‘pro-Arabische’ wetenschappers omgesmeed tot een intellectuele en politieke agenda die geen voeling had met de werkelijke behoeften van de Arabieren. Die leefden immers in een wereld waar de wreedheid en niet het imperialisme hand over hand toenam”.[xxxiv]
Opmerkelijk is dat Edward Said nooit inhoudelijk gereageerd heeft op Makiya’s kritiek. Hij zwijgt zijn belangrijkste Arabische criticaster dood of doet hem slechts honend af. In Culture and Imperialism stelt Said bijvoorbeeld: On the one hand, no one in the dominant public space had paid much attention to Iraq as society, culture, or history until August 1991; then the outpouring quick-fix books and television programmes could hardly be stopped. Typically Republic of fear appeared in 1989, unnoticed. Its author later became a celebrity not because his book makes a scholarly contribution-he does not pretend otherwise-but because its obsessive and monochromatic ‘portrait’ of Iraq perfectly suits the need for dehumanized, ahistorical, and demonological representation of a country as the embodiment of an Arab Hitler. To be non-western (the reifying labels are themselves symptomatic) is ontologically thus to be unfortunate in nearly every way, before the facts, to be at worst a maniac, and at the best a follower, a lazy consumer who, as Naipaul says somewhere, can use but could never have invented the telephone”.[xxxv]
Los van de vraag of ik het eens ben met de algemene strekking van dit citaat, kun je je afvragen of dit alles wel op Kanan Makiya van toepassing is. Afgaande op het voorgaande (zoals de ‘Anfal-ontkenning’) kan er geconcludeerd worden dat Edward Said, wat betreft Irak, soms meer à-historisch te werk gaat dan Kanan Makiya. Over Saids bewering dat Republic of fear geen wetenschappelijke pretentie heeft, zou ik niet al te zeker zijn. De Leidse arabist Hans Jansen bijvoorbeeld noemt Republic of fear ‘het standaardwerk’ over het Irak van de Ba’ath.[xxxvi]
Elders doet Edward Said Kanan Makiya af als ‘Uncle Ahmed’. Het is tekenend hoe de discussie over het Midden Oosten, op Amerikaanse universiteiten althans, totaal is gepolitiseerd.[xxxvii]
Hoewel uit het voorgaande is gebleken dat Said en Makiya elkaar zeer hevig bestrijden denk ik dat hun beide visies waardevol zijn. Naar mijn mening sluiten ze elkaar niet uit maar vullen ze elkaar aan, los van alle polemieken. Belangrijk is om te realiseren dat beide auteurs twee volstrekt verschillende doelstellingen hebben. Het werk van Edward Said is zeker buitengewoon waardevol, zolang het de westerse beeldvorming van de ‘Oriënt’ betreft. Het moge duidelijk zijn dat Orientalism of Culture and Imperialism geen volledige verklaring bieden voor verschijnselen als Saddam Hoessein of Osama Bin Laden. Wel weet hij de vinger te leggen op het verwrongen beeld dat er in het westen bestaat van de Arabische wereld. Ik neig ertoe het niet eens te zijn met Kanan Makiya dat de verschijnselen die in Orientalism worden besproken geen geldigheid meer hebben, hoe belangrijk het werk van Makiya verder ook is. Door mijn afstudeeronderzoek bijvoorbeeld ben ik op vrij veel zaken gestuit die heel goed aan de hand van Orientalism zijn te verklaren. Alleen al het werk op zich van sommige kunstenaars uit Arabische landen (zoals het op de titelpagina getoonde voorbeeld van Nour-Eddine Jarram) laat zien dat deze thematiek wel degelijk relevant is. Dan heb ik het nog niet eens gehad over de receptiegeschiedenis van deze kunstenaars in Nederland. Uit eigen ervaring weet ik hoe onthutsend het beeld is, dat men in Nederland soms heeft van alles wat te maken heeft met de Arabische cultuur.[xxxviii] Het lijkt mij daarom buitengewoon zinvol om de reacties op de gebeurtenissen van 11 september te analyseren tegen de achtergrond van Orientalism.
Tot zover dit fragment van mijn verhandeling over Orientalism uit 2001. Zie hieronder een uitgebreid interview met Edward Said over Orientalism
Zie hieronder Edward Saids voordracht ‘The Myth of the Clash of Civilizations’, waarin hij het werk van Huntington behandelt:
[i] Zie Hans Jansen, Osama Bin Laden kan pion Irak zijn, het Financiëele Dagblad, 14-9-2001, of Ina Friedman, Aanval VS/wie steekt er achter?, Trouw, 17-9-2001 (interview met de Israëlische Irakspecialist Amatsia Baram). Verder is er sterk gesuggereerd door de verenigde Irakese oppositie in ballingschap, het zogenaamde Irakese Nationaal Congres (INC), dat Saddam Hoessein achter de aanslagen zat. Bewijzen hebben zij echter niet kunnen leveren en er is dan ook sterke kritiek geleverd op het INC door verschillende Irak kenners als de historicus Charles Tripp en het voormalig hoofd wapen inspecties van de VN, Scott Ritter.
Wat in dit verband wel interessant is zijn de verbanden tussen de eerste aanslag op het WTC uit 1993 en de Irakese geheime dienst. De belangrijkste dader van deze aanslag, Ramzi Yussuf, zit inmiddels gevangen in de Verenigde Staten. Hoewel de bewijzen juridisch nooit zijn hardgemaakt, heeft arabiste Laurie Milroie, in haar publicatie The politics of revenge; Saddam’s never ended war (Washington, 1998), overtuigende argumenten aangeleverd dat Ramzi Yussuf een Irakese geheim agent was.
Update 2010. Bovenstaande opmerking schreef ik in 2001, nadat ik me uitgebreid had laten informeren door iemand die ik zeker een expert zou willen noemen (een bekende Nederlandse arabist, wiens kennis ik zeer hoog acht, al deel ik veel van zijn opinies niet). Achteraf blijkt dit verhaal niet steekhoudend te zijn en zat Laurie Milroie er in meer opzichten naast. Ze geloofde ook (maar wie niet?) dat Irak nog over grote hoeveelheden massavernietigingswapens beschikte, al waren er toen ook al berouwbare tegengeluiden (bijvoorbeeld van iemand die het echt kon weten als Scott Ritter). Maar was dus allemaal onzin. Dus bij deze een kleine correctie op mijn opmerking uit 2001.
[ii] Uitzendingen Buitenhof, VPRO, 14-9-2001 en De onzichtbare vijand, VPRO, 14-9-2001
[iii] Er bevinden zich tegen de tachtig beeldende kunstenaars uit Irak in Nederland. De meeste van hen zijn begin jaren negentig naar Nederland gekomen als politiek vluchteling, hoewel er een klein aantal al eerder in Nederland actief was. De Irakese ballingengemeenschap is zeer complex, qua onderlinge verdeeldheid en politieke loyaliteit. Ik zag mij daarom ook genoodzaakt de Irakese journalist en kunstcriticus Ismael Zayer, de Koerdische politicoloog Fuad Hussein en Herman Divendal, coördinator van de mensenrechtenorganisatie AIDA, te raadplegen. Juist voor het onderzoeken van deze specifieke groep ballingen is het hele Midden Oosten debat zeer relevant, met name de kwestie Said versus Makiya. Simpel uitgedrukt gaat het hier om de kwestie ‘het westen heeft een imperialistische agenda in het Midden Oosten’ versus de slachtoffers van een ‘anti-imperialisch’ regime. In mijn scriptie heb ik de conclusie getrokken dat deze kunstenaars in feite in een gat vallen, tussen beide ‘tegenpolen’.
[iv] Floris Schreve, Van oriëntalisme naar een kans voor nieuwe ontmoetingen; hedendaagse kunstenaars uit Arabische landen in Nederland, afstudeerscriptie Universiteit Leiden, 2001. Voor een ander voorbeeld van een kunstenaar, voor wie de beeldvorming van het ‘oosten’ in het ‘westen’ ten zeerste relevant is verwijs ik naar de tentoonstellingscatalogus Saskia en Hassan gaan trouwen; Achnaton Nassar, een kunstenaar uit twee culturen, met bijdragen van Achnaton Nassar, Floris Schreve, Hans Sizoo, met een voorwoord van Kitty Zijlmans, Universiteitsbibliotheek Leiden, 2001.
[v] Edward Said, Culture and Imperialism, Chatto and Windus, 1993, p. 355.
[vi] Edward Said, denker over grenzen, (J. Rutten, red.), Boom, Haarlem, 1999, p. 16.
[vii] Edward Said, Orientalism; western conceptions of the orient, Londen 1978 (reprint 1995), p. 3, 14.
[viii] Ibidem, p. 209-210
[ix] Ibidem p. 21
[x] Ibidem, p. 105-106.
[xi] Ibidem, p. 288.
[xii] Ibidem, p. 314
[xiii] Ibidem p. 315-316
[xiv] Ibidem, p. 300-301
[xv] Alain Finkielkraut, De Terreur van de tolerantie, De Groene Amsterdammer, 2-12-1998.
[xvi] Ba’ath betekent in het Arabisch herrijzenis. De ‘Ba’ath’ ideologie werd in de jaren veertig ontwikkeld door de Christelijke Syriër Michel Aflaq. Uiteindelijk is de Ba’ath partij er in geslaagd om in Syrië en Irak de macht te grijpen. Ook in Libanon en Jordanië is de Ba’ath partij actief; zij het dat het daar om marginale groeperingen gaat. Overigens bestaat er een hardnekkig misverstand over deze ideologie, zij zou immers Islamitisch van aard zijn. Dit is niet juist. Deze stroming is van pragmatische seculiere aard en kenmerkt zich door een extreem ‘Pan-Arabisch’ nationalisme. Aflaqs voornaamste inspiratiebron was immers Mussolini’s fascisme. Aflaq: “Nationalism is love before anything else. He who loves doesn’t ask for reasons. And if he were to ask, he would not find them. He who cannot love except for a clear reason, has already had this love wither away in himself and die”. De ABSLP van Saddam Hoessein (Arabic Ba’athi Socialist Leaders Party) heeft er alles aan gedaan om het Islamitische fundamentalisme sterk te onderdrukken.
[xvii] Orientalism, p. 1
[xviii] Kanan Makiya, Verzwegen Wreedheid, Amsterdam, 1993, p. 294.
[xix] Ibidem, p. 341
[xx] Ibidem, p.207.
[xxi] Ibidem, p. 19.
[xxii] Orientalism, 346.
[xxiii] Makiya, p. 379-380.
[xxiv] Edward Said; denker over grenzen, p. 22
[xxv] Culture and Imperialism, p. 359
[xxvi] Ibidem, p. 359-360
[xxvii] Floris Schreve, Van Oriëntalisme naar een kans voor nieuwe ontmoetingen, hoofdstuk 1, p. 8-31
[xxviii] Mudhaffar Al Nawab heeft een keer opgetreden in Nederland op het festival Irak, een cultuur in ballingschap, georganiseerd door AIDA. Een lezenswaardig verslag van dit gebeuren is het artikel van Marijn van der Jagt, Een dichter die alle tegenstellingen overstijgt; Al Nawabs zintuigen functioneren het best bij gevaar, de Volkskrant, 13-12-1996.
[xxix] Een duidelijk voorbeeld van deze strategie wordt toegepast in Rendez-vous in Bagdad, EPO, Antwerpen, 1996. Het gaat hier om een verslag van links georiënteerde Belgische intellectuelen, die een bezoek aan Bagdad brengen om de kwalijke gevolgen van het embargo te ‘onderzoeken’. In hun unanieme veroordeling van het embargo achten zij het noodzakelijk om herhaaldelijk Saddam Hoesseins bewind te bagatelliseren of zelfs te prijzen. Zo worden de Koerdische opstandelingen ‘verraders’ genoemd, p. 20. De Anfal wordt slechts één keer besproken en wordt op grond van hetzelfde document ‘ontkend’, p. 20-21. Saillant is ook dat in het ‘historisch overzicht’ bij het jaar 1988 de Anfal niet wordt vermeld, hoewel daar toch, in een periode van vier maanden, tussen de 100.000 (officiële cijfers van de regering in Bagdad) en de 180.000 (cijfers van de Koerdische oppositie) Koerden zijn vermoord, p. 235 (cijfers slachtoffers van de Anfal, Makiya, p. 175).
Voor verdere lectuur wat betreft de ‘Anfal-ontkenning’ wil ik verwijzen naar Ramsey Clark (voormalig minister van justitie van de V.S. in de regering Johnson, tegenwoordig een van de belangrijkste woordvoerders van extreem links in Amerika), The fire this time; US war crimes in the Gulf, Thundermouth Press, New York, 1992. Ook hij baseert zich op het desbetreffende document (Army War College Team, Department of Defence, Washington, 1988) om de Anfal te ontkennen.
[xxx] Makiya, p. 176-177
[xxxi] Het betreft de beeldende kunstenaars Aras Kareem en Qassim Alsaedy. De Koerdische kunstenaar Aras Kareem komt uit Suleimanya (Noord Irak) en heeft een groot deel van zijn familie verloren tijdens de Anfal-operaties. Na de golfoorlog was hij actief in de Koerdische opstand en werd hij gezocht door de Irakese geheime dienst, waardoor hij permanent moest onderduiken. In 1993 lukte het hem om met zijn vrouw en twee kinderen naar Nederland te vluchten.
Qassim Alsaedy komt oorspronkelijk uit Bagdad en is van Arabische afkomst. Hij was leerling van Shakir Hassan Al Sa’aid, een van de grootste vernieuwers van de Irakese kunst van de twintigste eeuw. Tijdens zijn studententijd (1969-1974) sloot Alsaedy zich aan bij de linkse oppositie tegen het Ba’ath bewind. Hiervoor heeft hij lange tijd in de gevangenis moeten doorbrengen. Alsaedy maakte eind jaren zeventig furore als kunstenaar in Libanon en Syrië. Begin jaren tachtig besloot hij terug te keren naar Irak, om samen met de Koerdische guerrilla mee te werken aan de bevrijding van zijn land. Na 1988 week Alsaedy uit naar Libië, werd docent aan de kunstacademie van Tripolie, maar raakte na zeven jaar opnieuw in politieke problemen. In 1995 vluchtte hij naar Nederland.
[xxxii] Art d’ Anfal, Institut du Kurde, Parijs, 1995, p. 3. Deelnemer aan deze tentoonstelling was o.m. de hier boven genoemde Koerdische kunstenaar Aras Kareem, die tegenwoordig in Nederland woont.
[xxxiii] De in Nederland werkzame Koerdische politicoloog, Fuad Hussein, verklaarde mij: “Edward Said is hypocriet. Op een symposium aan de Universiteit van Amsterdam verklaarde hij dat de Arabische wereld in het westen te negatief wordt afgeschilderd. Toen ik hem na afloop onder vier ogen sprak, zei hij mij dat hij nooit van zijn leven in Irak zou willen wonen, daar hij de dictatuur van Saddam Hoessein te verwerpelijk vindt. Zoiets zegt hij nooit in het openbaar”. De in Nederland wonende Irakese journalist Ismael Zayer (oa. politiek commentator van de Arabische krant Al Hayat, uitgegeven te Londen) zei mij het volgende: “While he was playing the piano and writing books about the negative influence of imperialism, in the mean time, we were fighting against a regime which calls itself ‘anti-imperialistic’. We risked our lives at the moment that he denied the crimes of the Ba’ath. When we were in prison, Said told the world, that Saddam was not the criminal, but mainly the west”. Overigens zijn zowel Fuad Hussein als Ismael Zayer goed bevriend met Kanan Makiya.
[xxxiv] Makiya, p. 337-338.
[xxxv] Culture and Imperialism, p.367-368
[xxxvi] Hans Jansen, Nieuwe Inleiding tot de Islam, Coutinho, 1998, p. 229.
[xxxvii] Norvell B. De Atkene, Daniel Pipes, Middle Eastern Studies; what went wrong?, ‘Academic Questions’, Winter 95-96.
[xxxviii] Ter illustratie kan ik vele kritieken noemen uit diverse kranten. Een belangrijk voorbeeld hiervan is Janneke Wesseling, kunstcritica van de NRC. Het is verbijsterend hoe zij telkens weer de plank weet mis te slaan wanneer het niet-westerse hedendaagse kunst betreft, zoals blijkt uit haar recensies van Kunstwelten im Dialog (1999), Continental Shift (2000), 12 Hedendaagse Arabische kunstenaars (2001) en Unpacking Europe (2002). Ook verschillende culturele instellingen (musea en galeries) hebben hier duidelijk moeite mee. Verder zijn sommige kunstenaars bij tijd en wijle behandeld op een wijze die dicht tegen het racisme aanschurkt. Als voorbeeld kan ik noemen de gemeente Vlaardingen die heeft getracht een expositie te verbieden van de Palestijnse kunstenaar Jamal Khamis en de openingstoespraak van een tentoonstelling van de Irakese kunstenaar Salman Al Basri, door Frits Bolkestein. Bolkestein verklaarde oa. dat hij hoopte dat de kunstenaar weer zo snel mogelijk naar Irak kon vertrekken. Verder zei hij niets van kunst te weten, maar wilde hij wel vertellen hoe hij persoonlijk Saddam Hoessein had ontmoet. Het meest extreme voorbeeld waar ik op ben gestuit is de kwestie van de Egyptische kunstenaar Achnaton Nassar en de vreemdelingenpolitie. Deze politiedienst achtte het nodig het werk van Nassar in een kluis te verstoppen omdat het gezagsondermijnend zou zijn. Toen ik samen met Achnaton Nassar dit feit aan het licht had gebracht en het gepubliceerd kreeg in Trouw, verklaarde de politie van Amsterdam, bij monde van woordvoerder Klaas Wilting, dat het werk ‘aanstootgevend voor Moslims zou zijn’. Ook is de affaire rond de opera Aïsja is mijns inziens te verklaren uit een ‘goedbedoelde’ vorm van oriëntalisme. Waarom een imam raadplegen als het om het realiseren van een theaterproductie gaat? Het antwoord is simpel; puur omdat het met de islam te maken heeft. Ter vergelijking, geen uitgever zou op het idee komen om Bisschop Eyck van Groningen te raadplegen, wanneer het om een roman van Reve zou gaan. Al deze zaken heb ik echter uitvoerig in mijn afstudeerscriptie besproken. Het betreft het gehele vierde hoofdstuk en grote delen van het vijfde hoofdstuk.
// <![CDATA[
http://knockknock.punt.nl/knockknock/register_new.php?Site=10720″>
leave a comment