Mijn hersenspinsels en gedachtekronkels

De culturen en de geschiedenis van Amerika’s oorspronkelijke bewoners deel 2

Vervolg van de belangrijkste cultuurgebieden van Noord Amerika (zie voor het begin deel 1)

De Plains

De culturen van het gebied van de centrale plains van het Noord Amerikaanse continent zouden uiteindelijk het meest bekend worden. De stereotype indiaan lijkt nog het meest op een nomadische bewoner van de plains. Met de nadruk op ‘lijkt’, want totempalen bijvoorbeeld, kwamen op de plains niet voor. Wel weer aan de noordwestkust, maar de bewoners uit dat gebied leken verder in werkelijk niets op het gevederde prototype van Hollywood. De bewoners van de Noordwestkust leefden niet in tipi’s en de bewoners van de plains kenden geen totempalen. Nu is ook Hollywood tegenwoordig niet meer wat het geweest is (althans, lang niet meer zo erg) en worden er tegenwoordig films over indianen gemaakt waarin zelfs de authentieke talen worden gesproken, maar het beeld is wel stevig verankerd in onze populaire cultuur, zie bijv. de onderstaande foto van de indianengadgets van playmobil (tipi en totempaal broederlijk bijeen in een landschap waarvan de rotsformaties sterk lijken op die van Monument Valley, aan het begin van de Grand Canyon). Dus nogmaals, de combinatie van een tipi en een totempaal was in de negentiende eeuw of daarvoor met grote zekerheid uit te sluiten; daar lag immers een paar duizend kilometer tussen. Monument Valley ligt weer stukken zuidelijker, in het hart van het gebied van de Pueblo culturen. Kortom, het playmobil tableau toont ons een echte ‘multiculturele utopie’.

playmobil

Het Westernpretpakket van Playmobil (bron: bol.com). 

De vraag is natuurlijk waarom de bewoners van de plains meer het beeld van ‘de indiaan’ hebben bepaald dan de bewoners van de Pueblo’s uit het zuidwesten, de maisboeren van het oosten of de vissers en walvisjagers van het noordwesten. Daar is wel een verklaring voor. De bewoners van de plains behoren tot de indianen die het laatst door het Amerikaanse leger zijn onderworpen en ook misschien het langst en het meest hardnekkig verzet hebben geboden (net als de Apaches, eigenlijk slechts de verzamelnaam voor de nomadische Na Dene volkeren uit het zuidwesten, maar die zijn achteraf ook legendarisch geworden). Maar ook de namen ‘Sioux’ (staat voor de Lakota, Nakota en Dakota), ‘Blackfoot’, ‘Pawnee’ en ‘Comanche’ doen wel ergens een lichtje branden en behoren tot het (inmiddels weer wat gezonken) erfgoed van de populaire cultuur van de twintigste eeuw.

Dan nu de echte culturen van de plains. Tot tenminste de zeventiende of de achttiende eeuw waren de plains niet eens een heel dichtbevolkt gebied. Het was (en is) niet de meest  vriendelijke plek om je te vestigen, gezien de soms extreme natuurlijke omstandigheden. Doordat de bergketens op het Amerikaanse continent vooral van noord naar zuid lopen, in plaats van naar oost en west, zijn de klimatogische verschillen bijzonder groot. De zomers zijn er heet en de winters extreem koud. Ook is dit het gebied waar de befaamde Amerikaanse tornado’s voorkomen. De iets oostelijke prairies, de vlakten met het hoogstaande gras, hebben dan nog een vriendelijke klimaat dan de dorre westelijke plains, die slechts doorsneden wordt door diepe rivierdalen met steile kliffen.

Voor de komst van de Europeanen waren vooral de oevers van de Missouri en sommige van haar zijrivieren bewoond. De bevolking was in regel sedentair,  leefde van de maïsbouw en woonde in nederzettingen bestaande uit koepelvormige woningen, bedekt met aarde of plaggen. Gedurende de zomermaanden ging men waarschijnlijk soms te voet op jacht. Op dat gebied had het plainsgebied een groot voordeel te bieden; er liepen enorme bergen vlees rond, in de vorm van bizons. De jacht op deze grote oerrunderen was overigens nog niet zo simpel en ook niet geheel zonder gevaar. Het was natuurlijk mogelijk om na lang onderweg te zijn een paar bizons te doden, maar veel zal het niet hebben opgeleverd. Een andere jachttechniek was om een kudde bizons in een keer een ravijn in te jagen. Deze jachtmethode kwam al sinds de prehistorie voor . Het nadeel hiervan was dat bij regelmatige beoefening de wildstand drastisch omlaag ging. En vlees kun je niet lang bewaren, dus het meeste ging verloren.

Curtis Mandan_lodge  

Edward S. Curtis, Mandan Earth Lodge, 1908

Karl Bodmer, Mandandorp op klif

Karl Bodmer, Mih-Tutta-Hangjusch, a Mandan village, aquatint op papier, uit ‘Maximilian, Prince of Wied’s Travels in the Interior of North America, during the years 1832–1834’

Image-Mandan_lodge_interior

Karl Bodmer, Interior of a Mandan House, aquatint op papier, uit ‘Maximilian, Prince of Wied’s Travels… (idem)

Er hebben waarschijnlijk altijd kleine groepjes nomaden op de plains geleefd, maar de meeste bewoners leefden in vaste nederzettingen langs de rivierdalen. Zoals de Mandan, de Arikara, de Hidatsa, maar ook de Pawnee nog deden toen de Europeanen arriveerden (dat is ook uit opgravingen gebleken, hun culturen bestonden al eeuwen).

Met de komst van de Europeanen naar de Nieuwe Wereld veranderde er echter iets. Dat was de introductie van het paard. Voor  die tijd gebruikte de bevolking van de plains alleen de hond als lastdier. Deze trok in regel de ‘travois’, een van de palen van de tipi’s gemaakte slee, met daarop de complete huisraad in bundels verpakt. De tipi’s in die tijd waren om die reden dus veel kleiner, om de simpele reden dat een hond niet zulke lange palen kan meeslepen als een paard. Door het paard veranderde er dus veel. Het jagen op bizons en het nomadische leven in het algemeen werd opeens veel aantrekkelijker. Zo aantrekkelijk zelfs dat er ook stammen in de aangrenzende gebieden van de plains waren, zowel ten oosten als ten westen van de plains, die hun sedentaire leven opgaven, om een nomadisch leven op de grote vlaktes te gaan leiden. Er zou een compleet nieuwe plainscultuur ontstaan. De cultuur van de nomadische indiaan te paard, die in tipi’s leefde en op bizons jaagde was dus een cultuur die pas na de komst van de Europeanen was ontstaan.

Blackfoot Travois, Vrutis, 1925

Edward S. Curtis, Blackfoot travois, 1925. Voor de komst van het paard waren de travois (en dus ook de tentpalen) veel kleiner, omdat die door honden werden voortgesleept. Ook in dat opzicht betekende de komst van het paard een vooruitgang 

De chronologie van het ontstaan van deze nieuwe plainscultuur verliep ongeveer als volgt. In 1541 trok een expeditieleger van Spaanse conquistadores, onder leiding van Francisco Vásquez de Coronado de zuidelijke plains op. Zij waren op zoek naar ‘De Zeven Steden van Cibola’, waarvan zij hadden gehoord dat die nog meer schatten zouden herbergen dan de hoofdsteden van de Azteken en de Inca’s. Achteraf weten we dat deze Zeven Steden van Cibola de Pueblo’s van de Zuni in Arizona waren en dat dezen hoe dan ook interessant waren, maar dat er geen grammetje goud te vinden was. Maar dit terzijde.

Van Coronado’s expeditie kennen we ook de eerste Europese ooggetuigenverslagen van de bewoners van de Plains, nomaden die te voet de bizonkuddes volgden. Maar het omgekeerde was ook het geval. De bewoners van de plains maakten voor het eerst kennis met het paard. Uit het kampement van Coronado zijn waarschijnlijk ook een paar paarden ontsnapt. Dat is die paarden zeker niet slecht bevallen, want de omgeving bleek ideaal te zijn om als wild paard te overleven. Deze paarden plantten zich ook snel voort en binnen de kortste keren zwierf de eerste kudde wilde paarden over de plains. Het zouden er snel meer worden.

hi_assiniboine_camp_near_rocky_mtns_curtis_a2zcds1 - kopie

Edward S. Curtis, Assiniboin-camp near the Rocky Mountains

Het ontstaan van de ruitercultuur gebeurde iets later, in de eerste decennia van de achttiende eeuw. Aan het eind van de zeventiende eeuw hadden Spaanse kolonisten zich gevestigd langs de Rio Grande, tegenwoordig de Mexicaans/Texaanse grens. De Apaches uit dat gebied, die met deze kolonisten handel dreven, verkregen van hen de eerste paarden en ontwikkelden al snel hun eigen ruiterkunst. Rond 1700 hadden de Comanches zich op de zuidelijke plains gevestigd en waren zij volledig te paard. Daarna ging het heel snel. In 1750 reden de Noordelijke Plains Cree in het huidige Canada  op paarden (bron: John E. Lewis (ed.), The Mammoth Book of Natve Americans, Londen, 2004). Als je bedenkt dat de typische ‘plainscultuur’ in de jaren zeventig en tachtig van de negentiende eeuw ten einde kwam, toen alle stammen uit dit gebied werden onderworpen en tot een gedwongen sedentair bestaan in reservaten, heeft deze cultuur, iconisch geworden voor het beeld van ‘de indiaan’, maar heel kort bestaan. Niet meer dan honderdvijftig à tweehonderd jaar, waarvan de laatste fase (1860-1890) vooral werd bepaald door een reeks bittere oorlogen met de snel groeiende grootmacht, de Verenigde Staten van Amerika.

Het leven op de plains, voorheen vooral een strijd om te overleven, werd opeens veel eenvoudiger en daarom aantrekkelijk. Er trokken steeds meer stammen naar de plains, om hun geluk als nomadische ruiter en bizonjager te beproeven. De Lakota/Dakota groep leefde oorspronkelijk veel oostelijker, net als de Algonquin sprekende Cheyenes en Arapaho’s. Van de Soshones uit de Rocky Mountains splitste zich een groep af, die bekend zou worden als de Comanches en een aantal inwoners van de Tewa Pueblo’s uit het huidige New Mexico vestigden zich op de plains en zouden bekend worden onder de naam Kiowa.    

Plains

De belangrijkste stammen van het plainsgebied

Toen rond 1850 de eerste Amerikaanse kolonisten de westelijke plains binnendrongen, kregen zij te maken met de volgende nomadische volkeren (de sedentaire volkeren van de oostelijke plains/prairies of de oevers van de Missouri sla ik in dit rijtje over). Helemaal in het noorden, ver in Canada hadden de Na-Dene sprekende Sarsi de nieuwe plainscultuur geadapteerd. Iets ten zuiden van hen waren dat een deel de Algonquin sprekende Cree, oorspronkelijk woudbewoners en pelsdierjagers. Het grootste gebied van de noordelijkste plains, ongeveer totaan de grens met de Verenigde Staten werd gedomineerd door de Blackfeet (eigenlijk ‘Nitsitapi’), verdeeld over vier substammen: de noordelijke Piegan, de zuidelijke Piegan, de Kalinai (Blood Blackfoot) en de Siksikawa (‘The Real Blackfoot’).

Op de grens met Canada en de VS (aan de noordkant van de bovenloop van de Missouri) leefden de Siouanisch sprekende Atsina (ook bekend als ‘Gros Ventre’, al noemden zij zichzelf ‘Nakoda’) en de Assiniboin (die zichzelf ‘Nakota’) noemden. Aan de andere kant van de Missouri, vooral in het stroomgebied van de Yellowstone leefden de Siouanisch sprekende Crow (Apsarokee), die zich hadden afgesplitst van de sedentair levende Hidatsa, die in vaste dorpen leefden langs de oevers van de noordelijke Missouri. Dit waren de aartsvijanden van de ‘echte Sioux’ (de Teton Sioux, eigenlijk ‘Lakota’). Hun vijandschap zat zo diep dat zij, gedurende de lange reeks oorlogen van de Lakota met het Amerikaanse leger, zij altijd de kant van de blanke bezetter hebben gekozen en vaak als verkenner hebben gediend in het Amerikaanse leger.

curtis020_sJPG_950_2000_0_75_0_50_50_sJPG_-693x533

Edward S. Curtis, Village Herald, Lakota, 1909 (bron)

Sioux Camp Pine Ridge

Lakota Kamp in het Pine Ridge reservaat, 1891. Het plaatje ziet er vrij ‘ongerept’ uit, het zou zo een scene uit Dances with Wolves kunnen zijn. Toch was dit minder dan een jaar na de massa-slachting van Wounded Knee (december 1890)

Ten zuiden van de Yellowstone, in het land van de Powder River en de Black Hills lag het kerngebied van de Lakota, oftewel de Teton Sioux, verdeeld in zeven substammen, vaak bekende namen uit diverse ‘indianenlectuur’, van populaire westerns tot historische overzichtswerken. Dat zijn de Oglala, de Hunkpapa, de Brulé (Sichangu), de Mininconjou, de Sans Arcs (Itazipcho), de Blackfoot (eigenlijk Sihasapa, niet te verwarren met de Algonquin Blackfoot) en de Two Kettle (Oohenonpa).  Zij deelden dit gebied overigens met hun belangrijkste bondgenoten, de gezamenlijk optrekkende Algonquin-sprekende Noordelijke Cheyene en Arapaho (er was ook nog een zuidelijke groep).

Overigens behoorden ook tot de echte Sioux de ten oosten van de Missouri levende groepen, die zichzelf  Dakota noemen (daar komt dus de naam van de twee staten North en South Dakota vandaan). Zij waren opgesplitst in de Yankton (bestaande uit de eigenlijke Yankton en de Yanktonai) en de Santee, de bewoners van de rand van het prairiegebied in Minesota. De Santee waren verdeeld in de Mdewakanton, de Sisseton, de Wapeton en de Wahpekute. De namen van de laatsten zouden bekend worden van de korte maar bloedige oorlog van 1862. Het op dit blog eerder besproken werk van de kunstenaar Tommy Canon ‘Andrew Myrick’ verwijst naar deze oorlog (zie mijn artikel Hedendaagse kunst van Indiaans Amerika).

Ten zuiden van de Platte River, tot en met het stroomgebied van de Arkansas (in de huidige staten Nebraska en het oosten van Colorado), leefden de zuidelijke Cheyene en Arapaho. Iets oostelijker lag het gebied van de Pawnee (behorend tot de Hokan-Caddo taalfamilie), die voornamelijk sedentair leefden, maar soms ook een nomadisch bestaan leden. Dit waren eveneens bittere vijanden van de Lakota en hun bondgenoten en ook zij dienden vaak in het Amerikaanse leger (in de film Dances with Wolves zijn zij de ‘hanenkamdragende’ vijanden van de Lakota).

1985.66.99.tif

George Catlin, Portrait of Horse Chief (Pawnee), olieverf op doek, 1832. De schilder George Catlin (1796-1872) reisde in de jaren dertig van de negentiende eeuw door het Amerikaanse westen en bezocht de meeste volkeren in het Plainsgebied, in een periode dat de echte kolonisatie nog niet begonnen was (in regel werd hij ook hartelijk ontvangen en sloot hij snel vriendschap met zijn gastheren, die vaak bijzonder geïntrigeerd waren door zijn portretkunst). Hij schilderde taferelen uit het dagelijks leven en portretteerde een flink aantal leiders van toen, in een in ieder geval zeer persoonlijke stijl (over de artistieke kwaliteit wordt verschillend gedacht, ik heb er overigens wel een zwak voor). Het grootste deel van zijn hoe dan ook unieke oeuvre (dat van grote historische waarde is, net als het werk van Karl Bodmer en helemaal het immense oeuvre van Edward Curtis) bevindt zich in het Smithonian Institute in New York (zie hier).

Ten zuiden van de Arkansas, tot en met het stroomgebied van de Red River en nog iets meer naar het zuiden lag het leefgebied van de Kiowa en de Comanche, beiden behorend tot de Uto Azteekse taalfamilie. De Kiowa waren afgesplitst van de Tewa Pueblo uit New Mexico en de Comanche waren afgesplitst van de Soshones uit de Rocky Mountains. Gedeeltelijk in hun gebied, of iets ten westen daarvan lag, tenslotte, het gebied van de plains Apache, het roemruchte nomadenvolk van het zuidwesten (Na-Dene), dat in vele kleine subgroepen was verdeeld. Op de plains leefden de Kiowa Apache (danken hun naam omdat ze veel met de Kiowa optrokken) en de Lipan Apache. In het dal van de Rio Grande leefden de Mescalero-Apache, wereldberoemd dankzij de Winnetou-boeken van Karl May (al hebben die weinig met de realiteit te maken). De meeste andere substammen van de Apache leefden westelijker, in New Mexico en Arizona. De Apaches zullen nog uitgebreid aan bod komen bij de behandeling van het Zuidwestelijke cultuurgebied. 

Qanah Parker

Quanah Parker, de laatste leider van de nog in vrijheid levende Comanches. In Nederland is zijn naam vooral bekend uit de roman van Arthur Japin, De Overgave. Bron http://www.npr.org/2011/05/20/136438816/the-rise-and-fall-of-the-comanche-empire, overigens een interview met de Amerikaanse schrijver S.C. Gwyne, die een geschiedenis van de Comanches schreef, The Rise and the Fall of the Comanche Empire, 2010 

Tot zover de nomadenvolkeren van de plains. In de meer oostelijke gebieden leefden, met name langs de grote rivieren, een aantal sedentaire stammen (vooral maisboeren). Dat waren, van noord naar zuid langs de Missouri: de Hidatsa (Siouanisch, nauw verwant aan de Crow), de Mandan (Siouanisch), de Arikara (Hokan-Caddo), Ponca (Siouanisch), Omaha (Siouanisch), Iowa (waar de staat Iowa naar is genoemd, Siouanisch) , Oto (Siouanisch), Missouri (Siouanisch) en Kansa (waar de staat Kansas naar is genoemd, Siouanisch). Op de prairiegebieden ten zuiden van de Missouri leefden de sedentaire Osage (Siouanisch), Quapaw (Siouanisch) en Wichita (Hokan-Caddo).

Catlin1

George Catlin, Buffalo hunt under wolfskin-masks, jaren 1830

Catlin2

George Catlin, Buffalo Hunt, a surround by the Hidatsa, jaren 1830

Catlin3

George Catlin, Buffalo Hunt, 1844

bizonhuid detail

Cadzi Cody (Charlie Codsiogo, 1866-1912), beschilderde huid met uitbeelding van de bizonjacht en de zonnedans (detail), ca 1900 (Wind River Soshone). Het fenomeen ‘Zonnedans’, komt hieronder nog ter sprake. Nu te zien in de Nieuwe Kerk

Voor de nomaden van de plains draaide het grootste deel van het leven om de bizon. De bizon leverde zo’n beetje alles wat men nodig had; vlees, materiaal voor kleding, tenten, t/m lijm, dat uit de botten werd gedestilleerd. De bizon werd dan ook als een heilig dier vereerd.

Men was voor het bestaan afhankelijk van een hoge wildstand. Vandaar dat de bewoners van de plains daar ook heel bewust mee omgingen. Het wegschieten van duizenden  bizons door de Europeanen, slechts voor de tong en de huid was voor de indianen dan ook een gruwel. De laatste Comanche-oorlog (die van 1874) was dan ook mede een strijd om het behoud van de bizon, zoals Dee Brown het in zijn grote klassieker ‘Bury my heart at Wounded Knee’ (1873) omschreef. Uit dit werk haal ik ook de woorden van Satanta (Witte Beer) aan, een van de belangrijkste leiders van de Kiowa: ‘Is de blanke man een kind geworden, dat hij zo onbekommerd doodt zonder te eten? Als rode mannen wil doden doen zij dat om van te leven en niet te verhongeren.’ (Dee Brown, Begraaf mijn hart bij Wounded Knee, Hollandia, Baarn, 1971, p. 212)

Catlin_BuffaloDance1

George Catlin, Buffalo Dance, 1831

De bewoners van de plains hielden er in het algemeen (per volk waren er natuurlijk verschillen) een holistisch religieus wereldbeeld op na. Holistisch in de ware zin van het woord dan. Zij geloofden dat alles in de natuur met elkaar verbonden was.  Om de Lakota mysticus en religieus leider Black Elk (1860-1953) aan te halen, die dit prachtig heeft verwoord: ‘In alles wat de Indiaan doet vindt U de cirkelvorm terug, want de Kracht van de Wereld werkt altijd in cirkels en alles tracht rond te zijn…De bloeiende boom was het levende middelpunt van de kring en de cirkel van de vier windstreken deed hem gedijen…De hemel is rond en ik heb gehoord dat ook de aarde rond is als een bal en de sterren eveneens. De wind draait rond als hij op zijn allersterkst is. Vogels bouwen ronde nesten omdat hun geloof gelijk is aan het onze. De zon komt op en gaat onder in een boog. De maan doet hetzelfde en beide zijn rond’ (geciteerd uit Ton Lemaire, ‘Wij zijn een deel van de Aarde’, Utrecht, 1988, p. 22 ).

De religie van de volkeren van de plains werd omlijst met verschillende initiatieriten. Jonge mannen moesten zich vaak een tijdje  zonder eten of drinken eenzaam in de wildernis terugtrekken om tot volwassen  man te worden ingewijd. Er bestonden ‘zweethutten’ waarbij met verschillende technieken visioenen trachtte op te wekken. Er zijn veel verhalen bekend van machtige sjamanen of ‘medicijnmannen’ die over magische vermogens beschikten en bijvoorbeeld bizonkoppen konden laten spreken. Magie maakte een belangrijk onderdeel uit van het religieuze leven.

Een van de meest tot de verbeelding sprekende ceremonies was de zonnedans. In het midden werd een grote paal geplaatst, waar aan de top een aantal lijnen waren bevestigd. De andere uiteinden van die lijnen werden met benen pinnen in het borstvel van de dansers aangebracht, in regel jonge mannen. Zij moesten, met die pinnen in hun vlees en hangend aan de touwen rond de paal dansen tot ze erbij neer vielen. Aan de visioenen die zij hadden werd vaak een belangrijke betekenis toegekend.

Black Elk en Sitting Bull

Twee van de bekendste spirituele leiders van de Lakota. Links: Black Elk (1860-1953), mysticus en dichter. Rechts: de beroemde Lakota-leider Tatanka Yontanka, oftewel Sitting Bull (1831-1890), onder wiens leiding de grote overwinning op het leger van Generaal Custer bij de Little Bighorn werd behaald. Sitting Bull was vooral ook een religieus leider (op deze foto, die gemaakt moet zijn in de jaren tachtig van de 19e eeuw, dus nadat hij zich al had overgeven en in Pine Ridge leefde, is hij te zien in zijn uitrusting als sjamaan). Hij zou voor de grote overwinning een visioen hebben gehad, waarbij de blanke soldaten uit de hemel vielen en een stem tot hem zei ‘Ik geef u dezen, want zij hebben geen oren’. Toen het zevende Cavelerie Regiment van het Amerikaanse leger, olv generaal Custer het kamp van de verenigde Lakota, Cheyene en Arapaho aan de Little Bighorn wilde aanvallen, gingen zijn krijgers in tegenaanval en werd het complete regiment tot de laatste man vernietigd.
Hieronder: twee registraties van de roemruchte ‘Sundance’ ceremonie. Hier direct onder: een verbeelding van George Catlin, Indian Sundance, 1850. Daaronder: Een zeldzame fotografische registratie van deze ceremonie bij de Arapaho uit 1893 (toen deze ceremonie in de reservaten uiteraard al verboden was)

Sundance compilatie

Oscar Howe Sundance aquarel 1949

Oscar Howe, Sundance, aquarel, 1949, nu te zien op de tentoonstelling in de Nieuwe Kerk. Oscar Howe (1915-1983, Yanktonai Dakota) was een van de kunstenaars die werd opgeleid aan de Studio School in Santa Fe (Arizona). Deze opleiding voor ‘Native American Art’, zou iets ook de belangrijkste vertegenwoordigers van de ‘New Indians’ voortbrengen, een groep Native American artists die met ironsische werken hun geschiedenis becommentarieerden en de positie van de Native in de moderne Amerikaanse samenleving verbeelden. Aan hun belangrijkste representant, Fritz Scholder (1937-2005), die ook aan dit instituut werd opgeleid heb ik eerder op dit blog uitgebreid aandacht besteed, zie Moderne kunst van Indiaans Noord Amerika 

pipe (Oglala)

‘Vredespijp’, met bijbehorende attributen (Oglala Lakota, bron). De rode steen, waarvan de pijpenkoppen zijn gemaakt, kwam al eeuwen lang uit een groeve bij Minesota en werd over zo’n beetje het hele continent verhandeld. Ook de Moundbuilders gebruikten deze steensoort, van de plek die nu bekend staat als Pipestone National Monument.

 Arikara Shield

Schild (Arikara), ca 1850 (bron)

Coupstick Crow

‘Coupstick’ van de Crow (Apsarokee). Soms betraden krijgers slechts bewapend met een volstrekt ongevaarlijke coupstick als deze het slagveld. Het was dan een sport om je vijand aan te tikken en dan weer de vijandelijke meute heelhuids te verlaten. Daar viel meer eer aan te behalen dan aan het doden van de vijand.

Louter vreedzaam waren de nomaden van de Plains overigens zeker niet, al  hadden de afzonderlijke volkeren en verschillende reputatie. De Comanches van de zuidelijke plains waren berucht om hun wreedheid. Noordelijker hadden ook de Lakota een stevige reputatie, al gold dit ook voor hun grootste tegenstanders, de Crow en de Pawnee. Toch heerste er in het algemeen (excessen zijn er natuurlijk genoeg geweest) een vrij strenge moraal rond het beoefenen van de krijgskunst. Het was eervoller om je tegenstander te verslaan en niet te doden (omdat je dan ook nog veilig weg moest komen, wat natuurlijk ook een kunst is). Of om je vijand, op eigen grondgebied een tik te geven met een ‘coupstick’, dat werd eigenlijk gezien als de hoogste vorm van krijgsmoed. ‘Oorlog’ werd in regel als een ruwe (en wellicht riskante) sport gezien, waaraan veel eer viel te behalen. Vaak gingen opstootjes tussen stammen om wie de meeste paarden kon buitmaken. Eer viel dan ook te behalen om zoveel mogelijk tegenstanders te vlug af te zijn of uit te schakelen, zonder te doden, al gebeurde dat wel geregeld. Maar dat was niet de norm. Een krijger verdiende op die manier de nodige onderscheidingen, vaak in de vorm van arendsveren, die op het (achter)hoofd werden gedragen.  Of, bij degenen die een uitzonderlijke staat van dienst hadden en leiders, verwerkt in een tooi (de nu bij ons zo bekende ‘indianentooi’).

Curtis Cheyene Warriors 1908

Edward S. Curtis, Cheyene Warriors, 1908

Scalperen kwam ook voor (net als in het oosten van de VS), al lopen de meningen zeer uiteen of dit een bestaande traditie was, of na de komst van de Europeanen werd geïntroduceerd. Europese kolonisten scalpeerden ook. Zeker in het begin van het ontstaan van de Verenigde Staten en later in het ‘anarchistische Wilde Westen’ stond er zelfs prijzengeld op geleverde indiaanse scalps. Premiejagers gingen vaak met ongekende wreedheid te werk, want soms kon ook de scalp van een kind worden verzilverd, zoals in Texas, maar ook op sommige andere plaatsen. Hier zijn een aantal  gruwelijke voorbeelden van bekend. Het meest huiveringwekende voorbeeld is misschien wel het bloedbad bij de Sandcreek uit 1864, toen Kolonel Chivington met zijn regiment van ‘de Colorado vrijwiligers’ uit Denver in de vroege ochtend een kamp van de zuidelijke Cheyene  (die niet in oorlog waren) overviel en zonder onderscheid des persoons aan het moorden sloeg. De scalpen van mannen, vrouwen en kinderen werden als trofeeën meegenomen, net als andere afgesneden lichaamsdelen. Het is bijna niet op te schrijven, maar toen Chivington (de man was overigens ook deeltijd predikant) en zijn mannen triomfantelijk Denver werden binnengehaald, bungelden er aan de hoeden van een aantal van zijn mannen oa de geslachtsdelen van baby’s. Toen Chivington daar toch door iemand over werd bevraagd, zou hij geantwoord hebben: ‘Neten maken luizen’ (lees over deze geschiedenis het hele hoofdstuk uit Dee Browns Begraaf mijn hart bij Wounded Knee ’De oorlog bereikt de Cheyenes’ , pp. 67-96). De recente geschiedenis van Amerika’s oorspronkelijke bewoners is vaak  een gruwelijke.  ‘Sand Creek’ was helaas geen uitzondering.  In het gedeelte over de confrontatie met de Europese veroveraars zullen er nog meer van dit soort voorbeelden volgen.  

documentaire over de lange geschiedenis van oorlogen tussen de Native Americans en de Europese nieuwkomers, met de nadruk op de oorlogen van de plains tussen 1860 en 1890. De documentaire is aardig. Bijna alle grote gebeurtenissen worden correct, zij het niet altijd even volledig verteld (sommige essentiële informatie is soms weggelaten). Ook bevat deze film wat storende fouten. Die gaan vooral over de herkomst van bepaalde volkeren, zoals de Kiowa. Die komen niet uit het Soshone-gebied (dat zijn de Comanches), maar zijn verwant aan de Tanoa-sprekende Pueblo-volkeren, waar zij zich in de achttiende eeuw van hebben afgesplitst (bij de Kiowa bestaan nog levendige verhalen over de tijd van de Pueblo’s). In de tekst hierboven zijn deze zaken wel correct weergegeven. Voor een globaal beeld van de oorlogen op de Plains is deze film echter zeker het bekijken waard.

De strijd van de Lakota, Cheyene, Arapaho, Kiowa en Comanche met het Amerikaanse leger, met als inzet hun vrijheid, hun recht op het behoud van hun leefgebied, leefwijze en cultuur was een lange en vond plaats in de laatste fase van de Europese veroveringsoorlogen. Beroemde veldslagen als Little Bighorn, maar ook de meest gruwelijke excessen, zoals Sandcreek en Wounded Knee, maken deel uit van deze geschiedenis.  In het laatste deel zal ik hier nog uitgebreid op terugkomen.

Canyon_de_Chelly_White_House

Anasazi woningen (‘White house complex’) in Canyon de Chelly, Arizona

Het Zuidwesten

Het droge woestijnachtige gebied in het zuidwesten van de Verenigde Staten (van de Grand Canyon tot de Mexicaanse grens en van het dal van de Rio Grande tot de westoever van de Colorado en de grens met Californië) is al eerder ter sprake gekomen in de bespreking van de Anasazi-cultuur ( in het eerste deel). Hier wil ik me focussen op de Pueblo-culturen, zoals die door de Europese nieuwkomers werden aangetroffen en zoals die nu nog voor een deel bestaan. Ook zal ik aandacht besteden aan de Na-Dene sprekende Apache en Navaho en de agrarische culturen van de Pima en de Papago (de nazaten van de eerder besproken Hohokam-cultuur).

Nadat de Spanjaarden het Azteekse rijk (1521) en het Incarijk (1532) hadden verwoest en leeggelunderd, ging er in de kolonie Mexico het gerucht rond dat er nog een verborgen rijk in het noorden zou bestaan, waar zich immense voorraden goud en zilver zouden bevinden. Het zou gaan om de ‘Zeven Steden van Cibola’, een onbekend El-Dorado. Waarschijnlijk is de legende van Cibola oorspronkelijk uit Spanje zelf afkomstig (de steden van Cibola zouden geheime steden zijn geweest, gesticht door bisschoppen, die gevlucht waren voor de Moorse veroveraars), maar deze legende leefde sterk op in een nieuwe vorm in de Spaanse kolonie in Mexico. Zo sterk zelfs dat er in 1541, onder leiding van Francisco Vasquez de Coronado een expeditie vetrok naar het Zuidwesten van Noord Amerika. Coronado stuitte op de pueblo’s van de Zuni’s. De pueblo’s van de Zuni’s (de steden van Cibola) en die van de Hopi’s en de Keres en de Tewa volkeren bestonden uit op elkaar gestapelde stenen wooneenheden. Itt de nederzettingen van hun waarschijnlijke voorouders, de Anasazi’s, waren de complexen die ten tijde van de komst van de eerste Europeanen bewoond waren op de mesa’s gebouwd, ipv in de  rotswanden of op de bodem van de canyons. De meesten waren versterkt, vermoedelijk tegen mogelijke overvallen van de omringende Na-Dene sprekende nomadenvolkeren (die wij als Apaches kennen), die zich in de eeuwen daarvoor in het gebied hadden gevestigd.

Montezuma_Castle_Arizona_USA

Montezuma’s Castle (Arizona). Anasazi-ruïne door de Spanjaarden ten onrechte vernoemd naar de laatste Aztekenkeizer

Pueblo Aztec

ruïnes van Pueblo Aztec (New Mexico), Anasazi/Chaco-cultuur. Wederom, ondanks de naam heeft dit complex uit de twaalfde eeuw niets met de Azteken te maken

De Pueblo’s  die door de Europeanen werden aangetroffen en die ook nu nog bewoond zijn, zijn te verdelen in de volgende groepen:

  • De oostelijke groep langs de Rio Grande (Taos, Picuris, Santa Clara, San Ildefenso, Nambe, Cochiti, ea). De bevolking van deze pueblo’s spreekt het Tanoa, overigens een subgroep van het Uto-Azteeks. De stammen van deze Pueblo-bewoners worden veelal aangeduid als Tewa, Tiwa en Pecos.
  • De Pueblo’s ten westen van de Rio Grande (Acoma, Laguna, Jemez, Zia, ea). Dit zijn de Keres sprekende Pueblo’s, eveneens een subgroep van het Uto-Azteeks.  De stammen worden vaak aangeduid als Keres en Piro.
  • De Zuni (iets  ten westen van de Keres-Pueblo’s). De Zuni, het volk van ‘De zeven steden van Cibola’, spreken een taal die aan geen enkele andere Amerindische taalfamilie verwant is.
  • De Hopi-Pueblo’s (Oraibi, Walpi, Hotevilla, Bacavi, ea) van de ‘Second Mesa’ in Arizona. De Hopi’s behoren tot de Uto-Azteekse taalfamilie.

map_pueblos_today_bg

Overzicht van de nu nog bewoonde Pueblo’s

South West

Stammenkaart van het zuidwestelijk cultuurgebied

 

Naast de Pueblo-volkeren kent het zuidwesten nog een aantal andere volkeren en culturen, waar ik ook aandacht aan zal besteden. Dat zijn de eerder genoemde Na-Dene groepen, de nomadische Apaches en de sedentair levende Navaho’s.  De Apaches  bestaan uit een aantal subgroepen, waaronder de Lipan, de Mescalero, de Coyotero, de Mimbreno en de Chiricahua (verdeeld in  verschillende groepen als de Benedonkohe, de Aravaipa, de Tonto, de White Mountain ea). De Chiricahua zijn beroemd geworden om hun langdurige verzet en door allerlei boeken en films. Apache-leiders als Cochise, Nana, Victorio en natuurlijk Geronimo, behoorden tot deze groep.

Verder werd en wordt het zuidwestelijke cultuurgebied door een aantal andere volkeren bewoond, zoals de Pima en de Papago (Oodham), de nazaten van de Hohokam-cultuur (beiden Uto-Azteeks). Verder nog verschillende kleinschalige lanbouwculturen en jagers en verzamelaars, zoals de Yavapai, de Havasupai, de Yuma, de Mojave en de Hualapai (de meesten behoren tot de Hokan-Cohuilteekse taalfamilie).

De Pueblo-indianen waren de directe afstammelingen van de Anasazi’s en de Chaco-cultuur (zie deel 1). Toen Coronado met zijn leger het gebied binnentrok bestonden er ongeveer negentig bewoonde Pueblo’s (tegenwoordig zijn dat er dertig).  Itt de wooncomplexen van de Anasazi en de Chaco-Canyon bouwden de Tewa, Keres, Hopi en Zuni hun nederzettingen niet in de canyonwanden (zie bijv. Mesa Verde of Canyon de Chelly), of op de bodem van de canyon (zie bijv. Pueblo Bonito en Pueblo Aztec), maar op de mesa’s, de oorspronkelijke hoogvlaktes, die door de rivieren uitgesleten canyons vaak de vorm hebben van een soort tafelbergen. In sommige gevallen waren het goed versterkte vestingen, waarbij de canyonwanden een natuurlijke  verdedigingsbarrière vormden, zoals de indrukwekkende en nog altijd bewoonde Pueblo Acoma (zie hieronder). Waarschijnlijk omdat de oude nederzettingen vanaf de twaalfde eeuw een makkelijk doelwit waren geworden voor de Na Dene nomadenvolkeren uit het noorden, die zich vanaf dat moment in het gebied hadden gevestigd. Toen de Europeanen arriveerden waren de Apaches en de Navaho de grootste vijanden van de Pueblo’s.

Acoma Pueblo 2

De nog altijd bewoonde en indrukwekkende vesting Acoma, die bijna versmelt met de rotsen in de omgeving. Het hoge gebouw links is overigens een katholieke kerk, die na de komst van de Spanjaarden is gebouwd. De bewoners van de Pueblo’s zijn voor het grootste deel nominaal katholiek, maar hebben veel van hun oude tradities behouden. bron: http://www.smithsonianmag.com/travel/da-ancient-citadel.html#

Acoma Pueblo 1

Acoma Pueblo, New Mexico

De Pueblo’s van de Tewa, Keres, Hopi en Zuni bestonden of bestaan uit afzonderlijke rechthoekige wooneenheden, die als blokken trapsgewijs op elkaar gestapeld lijken te zijn, soms zo’n vier a vijf verdiepingen hoog. Voor de komst van de Europeanen hadden de wooneenheden geen deuren, alleen kleine raamgaten; men ging naar binnen via een ladder door een gat in het plafond.  De gemetselde muren werden bepleisterd met een laag adobe, die de architectuur zo kenmerkend maakt, zoals de zacht bruingele kleur en de enigszins afgeronde hoeken, die doorbroken worden door de uiteinden van de houten balken die het dak steunen. Op de pleinen en op de hogere platforms duiken telkens de cilindervormige broodovens op, eveneens bepleisterd met een laag adobe. Net als bij hun voorouders, de Anasazi, gebruikten de bewoners van de Pueblo’s voor hun ceremonies grote ronde  ruimtes, de kiva’s,  die half ondergronds gebouwd werden.

Tegenwoordig zijn de wooneenheden van de Pueblo’s wel voorzien van ramen en deuren. Ook zijn er andere gebouwen bijgekomen, zoals kerken (de meeste Pueblo’s zijn katholiek geworden, zij het dat de katholieke rituelen vaak versmolten zijn met hun eigen tradities en ceremonies).  

Taos Pueblo

Het hedendaagse Taos Pueblo, New Mexico. Taos is de meest toegankelijke van alle Pueblo’s. In de jaren zestig werd het een soort hippie-kolonie. In ‘Brave New World’, de beroemde Science Fiction roman van Aldous Huxley uit 1931, wordt Taos opgevoerd als de laatste plek (reservaat), waar mensen op een nog natuurlijke wijze ter wereld komen. Tegenwoordig is deze Pueblo een belangrijke toeristische attractie (itt. de meeste andere Pueblo’s, die isolement verkiezen boven een, overigens lucratieve, openstelling voor toeristen).

De Pueblo’s leefden voornamelijk  van de landbouw. Zij verbouwden maïs, pompoenen, bonen en katoen. Itt de landbouwvolkeren uit het oosten van Amerika, waar de voornamelijk de vrouwen de akkers onderhielden,  was bij de Pueblo’s de landbouw een taak van de mannen. De landbouwgrond was dan ook in regel het bezit van de man, terwijl het huis het eigendom van de vrouw  was.

De Pueblovolkeren kenden een matriarchaal systeem.  Bij een huwelijksvoltrekking trok de man bij de (familie van ) de vrouw in en werd daarmee ok lid van de clan van de vrouw. Clanmoeders speelden (net als bij de Iroquois, zie deel 1) een belangrijke rol in het bestuur van de gemeenschap. Vrouwen hadden ook het laatste woord bij een echt scheiding. Een man die zijn spullen buiten voor de woning zag opgestapeld, restte slechts de optie om te vertrekken.

Curtis Grinding meal (Hopi)

Edward S. Curtis, Grinding Meal (Hopi), Arizona, 1907 (bron). Let op de haardracht van deze vrouwen. Hopi vrouwen en meisjes die (nog) ongehuwd waren, staken hun haar op deze kenmerkende manier op.

Curtis A vsitor (Hopi)

Edward S. Curtis, A visitor (Hopi), Arizona, 1921 (bron)

Curtis Hopi architecture

Edward S. Curtis, Hopi architecture, Arizona, 1921 (bron)

Curtis a Housetop (Walpi) 1906

Edward S. Curtis, A Housetop at Walpi (Hopi), Arizona, 1906 (bron)

Curtis a cornfield (Hopi)

Edeard S. Curtis, A Cornfield (Hopi, Second Mesa, Arizona), 1906 (bron)

Curtis Oraibi Plaques 1921

Edward S. Curtis, Oraibi Plaques (Hopi, Arizona), 1921 (bron)

Curtis East Mesa Pottery 1906

Edward S. Curtis, East Mesa Pottery (Hopi), 1921 (bron)

Acoma feest vab San Estevan (over syncretisme)

Edward S. Curtis, Fiesta of San Estevan, Acoma, New Mexico,1904 (bron)

De Pueblo-volkeren hadden (en hebben) een rijk religieus leven. Hun pantheon werd bevolkt door talloze goden, geesten en krachten, die later samenvloeiden met het Katholicisme (en de daarbij horende  heiligenverering) dat door de Spanjaarden in de zestiende eeuw werd geïntroduceerd . Ook kenden zij een uitvoerige mythologie, waarvan vooral die van Hopi’s enige bekendheid heeft. Overigens geniet  de mythologie van de Hopi’s vooral in New Age kringen een zekere populariteit, zozeer zelfs dat deze een eigen leven is gaan leiden en dat het tegenwoordig lastig is om de oorspronkelijke mythen van latere verdichtsels te onderscheiden, ook voor de Hopi’s zelf.

De Hopi’s  (en de andere Pueblo-volkeren) geloofden dat de wereld een aantal keren geschapen en weer vernietigd was. De mens was geschapen tijdens de eerste wereld en had zich voor de ondergang van de eerste wereld teruggetrokken onder de grond. Hetzelfde gold voor de tweede en de derde wereld. Volgens de Hopi’s gaan wij nu door de vierde cyclus, die op een gegeven moment zal eindigen. Wat vooral opvalt is de sterke overeenkomst met de mythologische tradities van de verschillende beschavingen van Meso Amerika, zoals die van de Azteken en de Maya’s.  Het idee dat de Hopi’s een profetie kennen die voorspelt dat de huidige wereldorde ten onder zal gaan aan ecologische of zelfs morele crises is buitengewoon populair in diverse New Age kringen of andere neo-religieuze bewegingen.  Net als bij de Maya-kalender, is het oorspronkelijke verhaal zo langzamerhand vermengd geraakt met allerlei ‘ruis’ uit de New Age hoek. Wie op internet zoekt, zal veel boektitels, websites of youtube-filmpjes tegengekomen met allerlei speculaties over de ‘Hopi- profetieën’.  Het meeste heeft echter weinig te maken met de oorspronkelijke religieuze tradities. De Hopi’s zitten overigens ook  nog met een ander probleem, dat misschien nog veel vileiner is dan  annexatie door  de New Age beweging; de verstikkende omarming van de Mormoonse kerk, die de Hopi’s tot de tien verdwenen stammen van Israël heeft verklaard. De Mormonen zijn met grote sommen geld grondig op missie-werk geweest en niet zonder resultaat -wat verwacht je anders bij de bevolking van een verpauperd indianenreservaat? Zo heeft de Kerk van de Heiligen der Laatste Dagen (zoals de Mormoonse beweging officieel heet) stevig wortel kunnen schieten en is een belangrijke machtsfactor geworden in de Hopi-gemeenschap,  wat tot de nodige problemen heeft geleid. Ik kom daar later nog op terug.

 Kachina 1   Kachina 2  Kachina 4

Kachina-poppen van de Pueblo’s. vlnr ‘Maïs-wolk meisje’, ‘Modderhoofd’, ‘Wolf-Kachina’. Onder: ‘Adelaars-Kachina’ (bron: National Geographic, 1978) 

Blue Star Kachina

The_mask_of_Kachina_(Hopi_Indians_rain_maker),_village_of_Shonghopavi,_Arizona-single_image

Kachina optocht in Shonghopavi (Hopi), foto tussen 1870 en 1900. Let ook op de Europese carnavalsmaskers en de monnikspij. De katholieke elementen zijn op een natuurlijke wijze versmolten met de eigen tradities.

De Hopi’s, de Zuni’s, de Keres en de Tanoa volkeren kenden uitgebreide ceremonies en feesten, die nauw samenhingen met de kalender, overigens cruciaal voor iedere landbouwcultuur. Van de Anasazi zijn sporen teruggevonden van een uitgebreid kalendersysteem en is gebleken dat zij de loop van de hemellichamen nauwgezet in kaart brachten.  Ook voor hun nazaten, de Pueblo-volkeren, was de jaarkalender van groot belang. Belangrijke momenten, zoals het tijdstip dat er gezaaid of geoogst moest worden, werden omlijst met uitgebreide ceremoniële feesten, veelal bedoeld om de goden gunstig te stemmen.

De Pueblo’s geloofden dat de Goden, of de geesten die elk voor een natuurkracht of element stonden, in de bergen woonden. Voor de Hopi’s waren dat bijvoorbeeld de San Francisco Mountains, waarvan de besneeuwde toppen te zien zijn vanaf de Second Mesa in Arizona. Voor de meer oostelijke Pueblo’s waren dat de San Juan Mountains. Een keer per jaar zouden de goden de hoge bergen verlaten zich onder de mensen begeven, om geschenken in ontvangst te nemen en om gunsten te verlenen. Dit werd gevierd met de zg Kachina-ceremonies. De mannen van het dorp trokken zich terug in de bergen en keerden terug, verkleed als een van de vele goden. Zij begaven zich onder de mensen om geschenken in ontvangst te nemen en om hun smeekbedes aan te horen.  De Pueblo’s geloofden overigens dat deze verklede mannen uit het dorp daadwerkelijk op dat moment waren bezield door een goddelijke kracht. De goden namen dan tijdelijk bezit van het lichaam van een gewone sterveling. Iedere Kachina gedroeg zich dan ook werkelijk zoals die werd voorgesteld in de religieuze belevingswereld van de Pueblo-indianen. Er waren allerlei soorten Kachina’s, van goden tot godinnen, van geesten die door een dier werden gepersonifieerd, tot en met figuranten die een soort clownsfunctie vervulden (‘modderhoofden’).

De Kachina-optochten hebben zich moeiteloos vermengd met de Katholieke processies en de oude feestdagen zijn nog vaak in tact gebleven, maar dan onder het masker van de katholieke heiligenverering. Tegenwoordig worden er in verschillende Pueblo’s ook Kachina-optochten voor toeristen opgevoerd, al worden de belangrijkste ceremonies in besloten stamverband gehouden. Ook de Kachina-poppen, wel degelijk een authentieke traditie, worden tegenwoordig ook voor de toeristenindustrie gemaakt.

Een van de meest beroemde (of beruchte) ceremonies van de Pueblo-indianen is de ‘Snakedance’. Hier wordt een dans uitgevoerd met levende ratelslangen, waarbij de slang zelfs in de mond wordt genomen. Dit slangenbezwerings-ritueel is vaak met tussenpozen verboden geweest, maar wordt nog uitgevoerd tot op de dag van vandaag.  

De Pueblo-indianen geloofden dat de slangen boodschappers van de goden waren. Voorafgaand aan de ceremonie werden de ratelslangen in de woestijn gevangen en in manden naar het dorp gebracht. Daar werden zij besprenkeld met heilig maïsmeel. Vervolgens namen de priesters de slangen in hun handen en in hun mond en zongen zij al dansend de slangen gebeden toe. Daarna werden de slangen weer vrijgelaten in de hoop dat zij de hymnen en de smeekbeden zouden overbrengen naar de goden. Bij mijn weten gebeurden of gebeuren er bij dit zorgvuldig uitgevoerde ritueel geen ongelukken; de Pueblo’s schijnen op de een of andere manier een methode te hebben dat de slangen of in een bepaalde bewustzijnstoestand worden gebracht, of zich op hun gemak voelen dat ze niet bijten.

Snakedance

Hopi Priest with a snake in his mouth (Library of Congress, bron )

Film van de Snakedance van de Hopi in Walpi, uit 1913, toen Theodore Roosevelt met zijn twee zoons dit ritueel bijwoonde

Ook de materiële cultuur van Pueblovolkeren was/is rijk en veelvormig. Turkooizen sieraden, fijn geweven katoen en religieuze objecten (zoals de eerder getoonde Kachina-poppen) maken hier deel van uit. Maar het meest beroemd is hun aardewerk. De Pueblo’s waren en zijn  de meester-keramisten van Indiaans Noord Amerika.

De kunst van het pottenbakken kende in het zuidwestelijke cultuurgebied al een lange traditie (ong. vanaf 300 voor Chr.), die het meest was verfijnd door de Mimbres cultuur inde twaalfde eeuw (zie deel 1). De Pueblo’s erfden deze traditie en zetten die voort.  De vorm werd aangebracht met slierten klei, die spiraalsgewijs werd aangebracht (de Pueblo’s gebruikten geen draaischijf) en gepolijst met gladde stenen.  De tekeningen werden aangebracht in sierlijke lijnen, vaak geabstraheerde plant en diermotieven. Voor kleuren werden verschillende  mineralen of planten gebruikt.  Het geheel werd uiteindelijk gebakken in een open vuur.

aardewerk Pueblos

Keramiek van de Pueblo-culturen (bron: National Geographic, 1978)

In 1541 kwamen de bewoners van de Pueblo’s voor het eerst in aanraking met de Europeanen; het Spaanse expeditie-leger van Coronado. In 1598 begon de werkelijke Spaanse verovering van het gebied, onder leiding van Juan de Onate, die met een medogenloze campagne de ene na de andere Pueblo tot onderwerping dwong. Dat ging niet zonder een slag of stoot, maar uiteindelijk moest ook de vesting Acoma zich, na een lang beleg, neerleggen bij het Spaanse gezag.

Toen de Spanjaarden vanuit Mexico de gebieden van de Pueblo’s hadden onderworpen, begon er een grote kerstenings-campagne. Er werden Franciscaner monniken naar het gebied gestuurd om de Pueblo-bevolking te bekeren. In 1630 werd er gemeld dat er tenminste dertig kapellen waren gebouwd bij de verschillende Pueblo’s. Het Spaanse juk werd steeds meer voelbaar en uiteindelijk verenigden de afzonderlijke pueblo’s zich in de grote opstand van 1680. Meer dan de helft van de Spaanse monniken werd om het leven gebracht en de Pueblo’s slaagden erin om voor een korte periode zich geheel van het Spaanse gezag te bevrijden. In 1694 herstelde de nieuwe gouverneur Diego de Vargas het Spaanse gezag, maar dit werd nooit meer zo onderdrukkend als daarvoor. Het door de Spanjaarden geïntroduceerde Katholieke geloof bleef echter en wist in de daarop volgende jaren langzaam wortel te schieten, zij het dat het werd vermengd met de eigen religieuze tradities (hiervoor al besproken).

Ook de latere kolonisator, de Verenigde Staten van Amerika, hebben de Pueblo’s vaak links laten liggen en de bevolking relatief met rust gelaten. Toch is de invloed van de nieuwkomers langzaam maar zeker steeds sterker geworden. Het bestuur van de Pueblo’s werd administratief ondergebracht in het reservaatsysteem en in de loop der tijd hebben de Pueblo’s zich daarnaar geschikt.

Problemen hebben zich genoeg voorgedaan, al zijn er nooit complete oorlogen uitgevochten, zoals dat wel gebeurde met de directe buren van de Pueblo’s, de Apaches. Zoals eerder genoemd is er wel een probleem met de Mormoonse kerk. De Mormonen hebben de Hopi’s tot de tien verdwenen stammen van Israël verklaard en zijn in het Hopi-gebied grondig op missiewerk geweest. Nu is ook de Second Mesa, het kerngebied van de Hopi’s, bijzonder rijk aan steenkool. Dit is vooral door de Mormonen (en hun Hopi-stromannen) geëxploiteerd, waarvan de winst voornamelijk ‘afvloeide’ naar het Mormoonse hoofdkwartier in Salt Lake City. Behalve de Mormoonse Hopi’s, die lange tijd de belangrijkste sleutelposities bekleedden in het reservaatbestuur, is de bevolking vooral met de nadelen (zoals vervuiling) opgezadeld en niet met de winsten. Om deze kwestie is een lange politieke strijd gevoerd, die tot op de dag van vandaag nog steeds voortsuddert. De ‘traditionelen’ hebben veel macht verloren aan de Mormoonse factie. Het is nog steeds een splijtzwam in de Hopi-gemeenschap.

Ook de andere Pueblo’s zijn nu reservaten, die voornamelijk leven van de toeristenindustrie, of, bijna onvermijdelijk, het uitbaten van casino’s. Sinds de jaren zestig, toen Taos een bekende hippie-kolonie werd, zijn er veel niet-indianen naar deze eeuwenoude vestiging getrokken. Tegenwoordig is Taos, ook vanwege de makkelijke toegankelijkheid,  een populaire toeristische attractie. Andere Pueblo’s, zoals Acoma, maar ook de Hopi’s van Old Oraibi en Walpi, kiezen voor een meer geïsoleerd bestaan. Hoewel de Pueblo-bevolking het zeker niet makkelijk heeft (armoede en verslaving zijn ook daar een groot probleem), hebben zij, misschien nog wel het meest van alle Native Americans op het grondgebied van de Verenigde Staten, hun traditionele leefwijze weten te behouden.

Curtis Pima Home

Edward S. Curtis, A Pima Home, 1907 (bron)

Curtis Casa Grande Ruins

Edward S. Curtis, Casa Grande Ruins, 1907 (bron)

Zoals aan het begin van dit gedeelte werd aangestipt, waren de Pueblo’s niet de enige landbouwcultuur in het Zuidwesten. In deel 1 is de Hohokam-cultuur al ter sprake gekomen. Het volk van de Hohokam legde een netwerk van irrigatiewerken  aan in het zuiden van Arizona. Hun belangrijkste nederzetting was Casa Grande, een groot complex van vijf verdiepingen hoog (zie deel 1).  De directe nazaten van deze cultuur zijn de Pima en de Tohono O’odham (in de oudere literatuur bekend als ‘Papago’), beiden behorend tot de Uto-Azteekse taalfamilie. Toen de Europeanen deze twee stammen aantroffen woonden zij inmiddels niet meer in de monumentale bouwwerken van hun voorouders. Wel maakten zij nog altijd gebruik van het kanalennetwerk dat door de Hohokam was aangelegd. De O’odham en de Pima woonden in hutten die bedekt waren met rieten matten, vergelijkbaar met die van andere landbouwers uit het gebied die niet tot de Pueblo-volkeren behoren, zoals de Yavapai, de Havasupai, of de Hualapai ten noorden van hen. Wel waren het net zulke bekwame keramisten als de Pueblo-volkeren, een traditie die zij, net als de Pueblo’s, aan de Mimbrescultuur ontleenden. Net als de Pueblo’s waren het maïsboeren.

Vergelijkbare kleinschalige landbouw/jagers en verzamelaarsculturen  zijn te vinden bij de andere volkeren van het huidige Arizona, die ten westen van het Pueblo-gebied leefden. Het gaat hier om de Yavapai, de Havasupai, de Hualapai uit het Grand Canyongebied (de Havasupai woonden oorspronkelijk zelfs op de bodem van de Grand Canyon en het heeft lang geduurd voordat zij voor het eerst met de Europeanen in contact kwamen, vanwege de moeilijke toegankelijkheid van hun leefgebied), maar ook de Yaqui en de Yuma (behorend tot Cohuilteekse taalfamilie, waar ook veel volkeren uit Californië en direct over de Mexicaanse grens deel van uitmaken).

Tot de bekendste volkeren van het Zuidwesten behoren relatieve nieuwkomers uit het noorden. Zo’n driehonderd jaar voordat de Spanjaarden het gebied vanuit Mexico begonnen te koloniseren, vielen nomaden, waarvan de oosprong in West Canada lag, het land van de Pueblo’s en de Hohokam binnen. Zij spraken het Na-Dene, de omvangrijke taalfamilie van West Canada en Alaska. De pueblo’s noemden hen ‘Apache Nabahu’ (in het Tanoa ‘Vijanden van de Bebouwde Velden’).  Van deze kwalificatie zijn de stamnamen ‘Apache’ en ‘Navaho’ afgeleid. Zelf noemden zij zich (in verschillende varianten) ‘Dene’,’ Dine’, of ‘Tineh’, wat ‘mensen’ betekent.

De Na Dene die het zuidwesten binnentrokken waren zonder enige twijfel ruwe klanten en meedogenloze krijgers en plunderaars. In relatief kleine stam en familieverbanden trokken ze door het gebied en overvielen geregeld de Anasazi en de latere Pueblo’s.  Na de komst van de Spanjaarden vielen de Na Dene geleidelijk in twee groepen uiteen. De nomaden die zich ophielden in het westelijke Pueblo-gebied (vooral rond het leefgebied van de Hopi’s) begonnen elementen uit zowel de Pueblo-cultuur als die van de Mexicaanse Spanjaarden over te nemen. Zij vestigden zich in sedentaire nederzettingen in het noordoosten van Arizona, als kleinschalige boeren en vooral als veehouders. Schapen en runderen (en paarden) verkregen zij van de Spanjaarden. Van hen leerden zij ook de kunst van het zilversmeden, die zij tot grote hoogte wisten te brengen. Van de Pueblo’s namen zij de weefkunst over en wisten die ook te verfijnen in een geheel eigen stijl. Ook vermengden zij elementen uit de religie van de Pueblo’s met hun eigen tradities. De cultuur van de Navaho’s was geboren, een synthese van de oorspronkelijke Na Dene tradities en de cultuur van de Pueblo’s en de Spaanse Mexicanen.

Edward S Curtis the blaket weaver

Edward S. Curtis, The blanket weaver (Navaho), 1904

Curtis navaho still life

Edward S. Curtis, Navaho still-life, 1907 (bron)

Curtis Jetitoh Navaho

Edward S. Curtis, Jeditoh Navaho, 1904 (bron)

Curtis Hastin Yazhe Navaho

Edward S. Curtis, Hastin Yazhe (Navaho), 1906 (bron)

Navajo_hogan

Een traditionele Navaho-hogan bij Canyon de Chelly (Arizona). Deze sedentaire woningen werden in regel gebouwd in de vorm van een achthoek

De Navaho’s leerden het verbouwen van katoen van de Pueblo’s, maar gebruikten voor hun weefkunst ook schapenwol. In de korte periode dat deze cultuur opbloeide werden Navaho-dekens over een groot gebied verhandeld.  Zelfs op de noordelijke plains doken Navaho-dekens op. De weefkunst van de Navaho’s is een nog altijd levende traditie en wordt tot op de dag van vandaag beoefend.

Navaho weefpatroon 1

Omslagdoek (detail), Serape-stijl, Navaho, 1860-1870 (Bron: Indianen tussen mythe en realiteit, De Nieuwe Kerk, Amsterdam, 2013)

Navaho weefpatroon 2 

Eye Dazzler, omslagdoek (detail), Navaho, 1890-1900 (Bron: Indianen tussen mythe en realiteit, De Nieuwe Kerk, Amsterdam, 2013)

Navaho weefpatroon 3

Ella Rose Perry (1929), Tapijt (detail), Navaho, 1985 (Bron: Indianen tussen mythe en realiteit, De Nieuwe Kerk, Amsterdam, 2013)

De meest unieke kunstvorm van de Navaho’s was en is de zandschilderkunst. Deze werd in regel beoefend om ziektes of boze geesten uit te bannen.  Wanneer er iemand ziek was kon de medicijnman besluiten om middels een zandschildering de krachten van de goden in te roepen.  Op de grond werd een schets aangebracht, meestal een cirkelvormig motief, gelardeerd met allerlei symbolen die elk hun eigen rituele betekenis hebben. Vervolgens werden de kleuren aangebracht met zand, dat vermengd was met verschillende natuurlijke kleurstoffen, zoals oker, zandsteengruis, stuifmeel en houtskool. De patient kon in de voorstelling gaan zitten om zo met behulp van de opgeroepen krachten geheeld te worden.  Bij zonsondergang moest de voorstelling weer worden vernietigd, omdat deze anders boze geesten zou oproepen.

Tegenwoordig worden er wel permanente zandschilderingen gemaakt. Van met lijm gefixeerd op paneeltjes voor de toeristen, t/m grote werken die als zelfstandig kunstwerk dienen. De bekendste kunstenaar is Joe Ben Jr. (al eerder besproken op dit blog, zie mijn eerdere artikel Hedendaagse kunst van Indiaans Noord Amerika).  Joe Ben Jr maakte ook een grote zandschildering voor de beroemde tentoonstelling Magiciens de la Terre in het Centre Pompidou in Parijs in 1989, van Jean Hubert Martin. 

 navajo-sandpainters

Zandschilderkunst van de Navaho

Joe Ben jr four arrow people

Joe Ben Jr., The Four Arrow-people, sand and pigment on earth (http://www.tribalexpressions.com/painting/ben.htm)

Joe Ben Jr op Magiciens de la Terre

Joe Ben Jr in het Centre Pompidou in Parijs, op de tentoonstelling ‘Magiciens de la Terre’ (Jean Hubert Martin, 1989, zie http://magiciensdelaterre.fr//home.php)

De Navaho’s hebben een belangrijke confrontatie met het Amerikaanse leger gehad. In 1864 trok een regiment onder leiding van generaal Kit Carson door het gebied om de indiaanse bevolking te straffen voor een paar kleine overvallen en wat kleine schermutselingen met kolonisten. Carson besloot (willekeurig) om vooral de Navaho en de Mescalero Apache te treffen. Met veel militaiir geweld dreef hij ze uit hun oorspronkelijke leefgebied en dwong hij de complete populatie om te vertrekken naar het dorre Bosque Redondo in het zuiden van New Mexico, vijfhonderd kilometer van hun land verwijderd. Tijdens de barre tocht, de ‘Lange Mars’, zoals die bij de Navaho’s bekend staat, kwamen er een paar honderd mensen om het leven.  Vier jaar verbleven de Navaho daar, geteisterd door honger en ziektes. Hun leider, Manuelito, besloot de blanke overheersers via hun eigen procedures te bevechten en spande een rechtszaak aan, een heikele strategie, omdat de rechten van de oorspronkelijke bewoners in het Amerikaanse westen in die tijd meestal met voeten werden getreden. Maar tot veler verrassing wisten Manuelito en de zijnen deze zaak te winnen en mochten de Navaho’s terugkeren naar hun leefgebied in noordoost Arizona. Daar leven zij nu nog, in het grootste reservaat op het grondgebied van de Verenigde Staten.

De Navaho’s zijn tegenwoordig de meest omvangrijke van alle First Nations van de VS. Problemen hebben zij genoeg, net als de inwoners van andere reservaten. Er is nauwelijks werk, de armoede is groot en de meeste jongeren trekken weg, als zij de kans hebben. Toch is het nu een van de best georganiseerde stamverbanden van Amerika en hebben zij hun identiteit, tegen de klippen op, weten te behouden. De stam heeft recent besloten dat de opbrengsten van het casino worden geïnversteerd in het stichten van een eigen universiteit, zodat zij ook daar de jongeren perspectief kunnen bieden.

reservaten zuidwestelijk cultuurgebied

De hedendaagse reservaten van Arizona en New Mexico. De Navaho’s bezitten het grootste stuk grond. De Hopi’s hebben een enclave in het Navaho-reservaat. De kleinere reservaten ten oosten daarvan zijn meestal afzonderlijke Pueblo’s. In dit gebied is relatief veel grond in handen van de Native Americans gebleven, en leven betrekkelijk veel stammen op of dichtbij hun oorspronkelijke territorium, zeker in vergelijking met andere regio’s. Uitzondering zijn wellicht de Apaches. Hoewel nog steeds in dezelfde regio zijn zij vaak wel uit hun oorspronkelijke kerngebieden verbannen en hebben de slechtste stukken land toegewezen gekregen. Het reservaat ten oosten van de Rio Grande (rechtsonder op de kaart) van de Mescalero Apaches is overigens Bosque Redondo, waar aanvankelijk ook de Navaho’s naar werden werden verbannen.

De andere Na Dene groepen van het zuidwesten , die als nomaden beleven rondtrekken en zich niet permanent vestigden, zijn bekend geworden onder de naam ‘Apache’. Het betreft hier echter verschillende groepen, verspreid over een groot gebied. Sommigen van hen trokken de plains op om op bizons te jagen en namen de plainscultuur geheel over (zoals de Kiowa Apache, die vooral samen met de Kiowa optrokken). Anderen vestigden zich semi-permanent en kenden nauwelijks een krijgscultuur (zoals de Aravaipa-Apache in Arizona).  Het meest bekend zijn de centrale Apaches geworden van New Mexico en Arizona, die vanaf de komst van de Spanjaarden in de zestiende eeuw, tot in de jaren tachtig van de negentiende eeuw, bijna voortdurend in strijd waren met de Europese nieuwkomers en die zich door niets of niemand lieten onderwerpen of de wet voorschrijven. Vooral de Chiricahua Apaches en hun roemruchte leiders als Cochise en Geronimo hebben hun stempel gedrukt op de geschiedenis van het Amerikaanse zuidwesten.

kaart Apaches

De Apache-stammen in het zuidwestelijke cultuurgebied (en de zuidelijke plains). De Tonto (noord en zuid), de Cibecue, de San Carlos, de Aravaipa, de White Mountain (Coyotero), de Pinal Coyotero, de Chiricuahua (die ook weer waren opgedeeld in kleinere groepen, zoals de Benedonkohe van Geronimo, maar ook de Chokonen van Cochise, de Chihenne en de Nedhni of Bronco Apaches), de Mimbreno, de Mescalero, de Jicarilla, de Lipan en de Kiowa Apache zijn allen substammen en groepen van de Apaches (de nomadisch levende Na Dene van het zuidwesten). Detail van de grote kaart van National Geographic (zie deel 1)

Het beeld van de Apaches is verder, in de populaire cultuur althans, sterk bepaald door de Winnetou/Old Shatterhand boeken van Karl May. Die geven, zacht uitgedrukt, niet een erg juist beeld van de cultuur van de Apaches. Hoewel de Apaches na de komst van de Europeanen ruiters waren, verschilde hun cultuur beslist van die van de volkeren van de Plains. Behalve de Kiowa Apaches, joegen de nomadische Na-Dene niet op bizons, leefden niet in tipi’s en droegen zij in regel geen veren. Zij trokken rond in kleine groepjes, meestal jagend op klein wild en leefden in ‘wickiups’, hutten van gevlochten takken. In een enkel geval waren het ook kleine boeren (zoals de Aravaipa). Het haar werd niet in vlechten gedragen, maar los. Zij droegen verder hoofdbanden, die soms als een soort tulband om het hoofd geknoopt was. Ook droegen zij geen mocassins, zoals de bevolking van de plains, maar hoge hertenleren laarzen.

Apache scout (Curtis 1903)

Edward S. Curtis, Apache scout (datum onbekend)

Apache_Wickup_1903

Edward S. Curtis, Apache Wickiup, 1903

Curtis Typical Apache

Edward S. Curtis, ‘Typical Apache’, 1906 (bron)

De Apaches hadden weinig bezittingen. Hun huisraad werd compact verpakt in waterdichte manden, geheel toegerust op een permanent zwervend bestaan. De opvoeding van jonge mannen was Spartaans te noemen. Zij moesten van jongs af aan kilometers hardlopen met de mond vol water, dat niet mocht worden doorgeslikt. Als zij rond de zestien waren en hun moed hadden bewezen door paarden van de Navaho’s of de Mexicanen te stelen, traden zij toe tot een van de vele krijgsgenootschappen, elk met hun eigen rituelen en codes. Overigens was ook de Apache-samenleving matriarchaal. Mannen trokken in bij de schoonfamilie, waarvan de oudste vrouw familiehoofd was. Zaken als oorlog en vrede waren wel weer het domein van de man.

Overigens schijnt dit niet bij alle Apache-stammen het geval te zijn geweest. Een Spaanse missionaris schreef in de zeventiende eeuw over de Jicarilla: “Ze zijn gewoon zoveel vrouwen te hebben als ze kunnen onderhouden. Vrouwen die overspel plegen straffen zij volgens hun wet met het afsnijden van neus en oren”.

De jacht was voorbehouden aan de man, de vrouwen namen de taak van het verzamelen op zich. Dat bestond vooral uit het oogsten van de toppen van de Amerikaanse agave, de mescalplant. Deze werd op vuur geroosterd. Ook werd er een alcoholische drank van bereid, mescalbier (mescal is overigens ook het hoofdingrediënt van tequilla). Een grote uitzondering, want alcoholhoudende dranken kwamen verder nauwelijks voor op het Amerikaanse continent, eigenlijk alleen bij de Apaches en bij de Azteken.

De Apaches hadden een rijke mythologie, met vele verhalen. Er waren ook verschillende religieuze genootschappen. Een groot deel van hun cultussen waren geheim, ook is er niet veel van bekend (en veel is waarschijnlijk ook verloren gegaan). Bekend zijn hun berggeestdansen. De mannen waren over hun hele lichaam beschilderd en droegen enorme hoofddeksels en maskers. Bij de Mescalero’s zijn deze dansen tegenwoordig trouwens openbaar en trekken veel toeristen (zie onderstaand filmpje)

Hoewel de Apaches vooral bekend stonden om hun meedogenloze krijgskunst, was hun eerste confrontatie met de Europeanen ook niet echt vriendelijk te noemen. Al vanaf Coronado stonden de Spaanse Mexicanen bekend om hun wreedheid. Vanaf het begin betaalden de Apaches hen met gelijke munt terug. Hoewel zij niet groot in aantal waren, waren zij in staat om enorme gebieden onder controle te houden. De onzekerheid of zij misschien dodelijk zouden toeslaan was lange tijd hun kracht. Gebieden waar zij heer en meester waren werden lang door de Europese nieuwkomers gemeden. Een Spaanse missionaris zou in 1669 hebben verklaard: “Het ganse gebied is in oorlog met het overal verspreide heidense volk der Apache Indianen. Geen weg is veilig, iedereen reist met levensgevaar”.

Met de latere nieuwkomers, de Verenigde Staten van Amerika, schijnen de eerste contacten niet eens zo vijandig geweest te zijn. De Chiricahua’s  van het stamhoofd Cochise, hadden vriendschappelijke contacten met de eerste leger post op de Apache Pass. Zij werkten zelfs als houthakker voor de soldaten, in ruil voor goederen. In 1861 werd Cochise door de plaatselijke commandant van de Apache Pass, zoals later bleek, ten onrechte beschuldigd van het ontvoeren van een zoon van een van de kolonisten en trachtte hij hem gevangen te nemen. Cochise wist te ontkomen en de Chiricahua belegerden dagenlang de Apache Pass. Dit zou het begin worden van een vijfentwintig jaar durende oorlog, waarbij de Apaches soms voor korte tijd in een reservaat werden  weggestopt, maar dat dan toch niet accepteerden, uitbraken en opnieuw een slopende guerilla-oorlog begonnen tegen het Amerikaanse leger.

Edward_S__Curtis_Geronimo_Apache_cp01002v

Edward S. Curtis, Geronimo, 1905

In deze oorlog zou een aanvoerder boven komen drijven; Geronimo, of Goyathlay, zoals hij echt heette. Geronimo had  als jongeman meegemaakt hoe zijn vrouw en twee jonge kinderen voor zijn ogen waren vermoord door Mexicaanse soldaten die het kamp van de Benedonkohe overvielen. Vanaf dat moment stond zijn leven slechts in het teken van de strijd tegen de Spaanse Mexicanen en later tegen de nieuwe indringer, de Verenigde Staten van Amerika. In de jaren tachtig van de negentiende eeuw zouden uiteindelijk vijfduizend soldaten, een kwart van het toenmalige Amerikaanse leger, jacht maken op ‘the most wanted man of America’, met een groepje van dertig volgelingen. In 1886 gaf hij zich over, waarna hij prompt (tegen de afspraak in) naar een gevangenis in Florida werd overgebracht, een paar jaar later naar Fort Sill in Oklahoma. Daar zou hij blijven tot zijn dood in 1909. Al voor 1900 was Geronimo geen schurk of staatsvijand meer, maar een levende legende.  In 1905 werd hij zelfs uit de gevangenis gehaald, om mee te rijden in een optocht voor de verkiezingscampagne van Theodore Roosevelt (genoeg publiek gegarandeerd). Het was de dag voor deze optocht dat Edward Curtis het bovenstaande indrukwekkende portret van Geronimo maakte, die, volgens Curtis memoires, zich zeer vereerd voelde dat hij mee mocht doen aan deze manifestatie. Maar hij had er toen al een lang leven van strijd opzitten. Na de optocht ging de ‘levende legende’ weer terug naar de gevangenis, waar hij een paar jaar later overleed.

Geronimo is een begrip geworden in de Amerikaanse geschiedenis, van grootste staatsvijand tot nationale held. De recente operatie in Pakistan, waarbij Amerikaanse comando’s Osama Bin Laden liquideerden is naar hem genoemd. Pikant, vanuit welk perspectief je het ook bekijkt.

In het laatste deel van deze serie zal nog uitgebreid worden teruggekomen op de oorlogen van de Apaches met de Europese veroveraars.

Early-Native-American-Tribes-in-Western-United-States-Historical-Map

de stammen van de westelijke helft van de Verenigde Staten (klik op kaart voor vergrote weergave)

Het Westen

Het Westen omvat eigenlijk drie cultuurgebieden, die ik hier in een blok bespreek. Het gaat om de volkeren van het Grote Bekken (the Great Basin, het woestijnachtige land van Utah, Nevada en het westen van Colorado, tussen de Rocky Mountains en de Sierra Nevada), het Plateau (het vruchtbare hoogland van de huidige staten Idaho en het oosten van Oregon en Washington, het westen van Montana en het zuidelijke binnenland van de Canadese staat British Columbia) en Californië (het cultuurgebied ten westen van de Sierra Nevada, dat min of meer samenvalt met de huidige staat Californië).

Great Basin

De stammen van het Grote Bekken. De aanduiding ‘Numic’ verwijst naar een subgroep binnen de Uto-Azteekse taalfamilie, waartoe alle stammen van het Grote Bekken behoren, net als de Comanche van de plains (die zich in de 18e eeuw van de Soshone hebben afgesplitst). Zie hier een uitgebreide toelichting

We beginnen met de volkeren van de streek ten noorden van het hiervoor besproken zuidwestelijke cultuurgebied, the Great Basin. Dit is een van de meest onherbergzame gebieden van Noord Amerika. Het is een relatief laag gelegen ‘kom’, doorsneden door een paar bergketens en omsloten door de Rocky Mountains en de Sierra Nevada. Het bestaat grotendeels uit woestijn en de meest vruchtbare gedeeltes zijn droge steppen, waar slechts gras en doornige struiken groeien. Rivieren, die uit de omliggende bergen stromen, monden uit in zoutmeren (het bekendste voorbeeld is Great Salt Lake in Utah, waar nu Salt Lake City ligt), of drogen letterlijk op in de woestijn. In de zuidwesthoek van dit gebied, net over de grens van Nevada in Californië, ligt de beroemde Death Valley, de heetste plek op aarde en de droogste plek van het Noord Amerikaanse continent. Toch zijn ook daar sporen van menselijke bewoning gevonden, waarschijnlijk van de Paiutes, het volk dat zich als geen ander heeft aangepast aan deze extreme klimatologische omstandigheden.

Het dunbevolkte Grote Bekken kende de meest basale jagers en verzamelaars-culturen van Noord Amerika, vergelijkbaar met sommige Aboriginal-culturen uit de meest woestijnachtige binnenlanden van Australië. De belangrijkste stammen zijn de Paiute, de Bannock, de Soshone (die gedeeltelijk in dit gebied leefden) en de Utes (waar de staat Utah naar genoemd is, hoewel zij, net als de Soshone, grotendeels in de Rocky Mountains leefden en veel hebben overgenomen van de cultuur van de Plains). Al deze stammen behoren tot de Uto-Azteekse taalfamilie.

De meest uitgesproken representanten van de cultuur van het Grote Bekken zijn de Paiute. Hun leefgebied strekte zich uit over het hele gebied, van Oost Californië in het westen, tot Utah en Colorado in het oosten, van de noordrand van de Grand Canyon in het zuiden tot het zuidelijke helft van Idaho in het noorden. Hoewel hun leefgebied dus zeer uitgestrekt was, waren zij zeker niet talrijk. Zij trokken meestal rond in kleine familie-verbanden. De belangrijkste reden dat zij zo verspreid leefden was natuurlijk de permanente voedselschaarste.

Paiutes

Paiute kamp (Utah State Historical Society, bron)

Paiute Life

‘Paiute Life’ (Utah State Historical Society, bron)

De bewoners van het Grote Bekken werden soms denigrerend ‘diggers’ genoemd (‘digger Indians’). De reden voor deze bijnaam is dat zij altijd de grond afspeurden naar eetbare wortels (die bovendien ook vocht bevatten). Dat was het belangrijkste basisvoedsel van deze mensen. Dit werd aangevuld met insekten, vooral sprinkhanen, die op een ingenieuze manier met netten werden gevangen, om vervolgens geroosterd te worden. Er werd ook gejaagd op klein wild, vooral konijnen en ratten. En op de Amerikaanse antilope, het grootste diersoort dat in deze omgeving voorkomt. Ook aten zij pinon-noten van de Amerikaanse pijnboom, alleen draagt deze boom niet ieder jaar vrucht, dus ook dat was schaars.

Er bestaat een bekende anekdote over deze ‘digger Indians’. In 1869 stuitte een eenheid van het Amerikaanse leger, dat het gebied in kaart moest brengen, op een kamp van de Soshone. De leider van deze eenheid, kapitein Simpson, vroeg hen of zij ‘in een goed land leefden’. Hij kreeg als antwoord dat dit gebied beter was welk ander land. Toen Simpson naar de reden vroeg, kreeg hij als antwoord: ‘omdat er zoveel ratten leven’.

De materiële cultuur van de Paiutes en hun buren was beperkt, maar er was een kunstvorm waarin zij excelleerden. Dat was (en is) de kunst van het manden vlechten. Samen met die van de mandenmakers van Californië, behoren hun creaties tot de meest verfijnde en vernuftigste van Indiaans Amerika. Riet en vele verschillende grassoorten waren genoeg voorhanden op de iets minder droge plekken van de Great Basin. De manden werden geweven in verschillende kleuren, met complexe patronen.

Mono Lake Paiute Basket 1

Mono Lake Paiute Basket (Cain Collection), ca 1925 (bron)

Mono Lake Paiute Basket 2

Mono Lake Paiute Basket by Tina Charlie (Cain Collection), ca 1920 (bron)

Paiuete Seed Jar with net

Paiute seed jar with net, ca 1910 (bron)

Toen in de jaren vijftig van de negentiende eeuw de Goldrush naar Californië uitbrak werden de Paiute onder de voet gelopen door de hordes goudzoekers, die op hun jacht naar het Californische goud, door het Grote Bekken trokken. Later kwam het leger, die de Paiute en anderen in reservaten dreef. Alleen de Utes boden fel verzet, maar werden in de oorlog van 1879-1880 verslagen.

De bekendste Paiute is een van de meest omstreden figuren uit de geschiedenis van de indianenoorlogen geworden. In de tweede helft van de jaren tachtig van de negentiende eeuw, toen alle stammen waren onderworpen en in reservaten waren ondergebracht (de laatsten, Sitting Bull van de Lakota en Geronimo van de Chiricahua Apaches, hadden zich inmiddels overgegeven), kwam een Paiute mysticus/spiritueel leider, Wovoka, met een nieuwe religieuze beweging. Wovoka was in een blank gezin opgegroeid, maar was teruggekeerd naar zijn stam en in de leer gegaan bij de shamaan/mysticus Tavibo. Beïnvloed door zijn leringen, maar zeker of vooral door Christelijke elementen, begon Wovoka een nieuwe cultus, de Ghost Dance. Het kwam erop neer dat de indianen zich niet langer gewapend tegen de blanke overheerser moesten verzetten, maar wel alle opgelegde gebruiken moesten verwerpen. Ghostdancers kwamen bij elkaar op massa-bijeenkomsten en voerden een rituele dans uit, die velen in trance bracht. Wovoka beweerde dat als alle indianen zouden gaan dansen, de hogere machten de blanken met een stortvloed zouden wegspoelen. De Ghostdancers zouden worden opgetild en wanneer zij weer op aarde zouden nederdalen, zouden zij de gereddenen zijn en zouden de blanken zijn verdwenen. In dit verhaal ziin zowel elementen van de Zondvloed, als het Laatste Oordeel duidelijk herkenbaar.

De Ghostdance beweging sloeg massaal aan, niet alleen bij de Paiute en hun directe buren, maar verspreidde zich al snel over het Plainsgebied, ook bij de net onderworpen Lakota. Wovoka reisde per trein door het Amerikaanse westen en overal werd hij door massa’s wanhopige reservaatsbewoners opgewacht en werden vervolgens zijn leringen nagevolgd. In het Pine Ridge reservaat van de Lakota raakten de autoriteiten in paniek en vreesden zij een opstand. In december 1890 werd Sitting Bull, die overigens sceptisch was en zich tegen de massale overgave aan de Ghostdance had uitgesproken, gearresteerd en toen hij zich probeerde te verzetten, meteen geëxecuteerd. Er kwam echter geen opstand, want de Ghostdance-beweging was volstrekt geweldloos. Men ging alleen maar meer dansen. Uiteindelijk raakten de autoriteiten zo in paniek dat het leger met kanonnen een compleet kamp aan de Wounded Knee kreek, waarvan de bewoners eerst ontwapend waren, wegvaagde, op 29 december 1890. Bij deze massa-executie kwamen zo’n driehonderd ongewapende mannen, vrouwen en kinderen om het leven. Dit bloedbad betekende het einde van de Ghostdance-beweging en het wordt ook gezien als het slotstuk van de onderwerpingsoorlogen door de blanke veroveraars.

Wovoka is daarna afgeschilderd als een bedrieger en een oplichter, die handelde in valse hoop. Toch zou je kunnen zeggen dat hij niets anders deed dan het principe van geweldloze non-coöperatie toepassen, waarin Ghandi wel succesvol was. Alleen kwam Wovoka’s oproep op het verkeerde moment en op de verkeerde plaats en is hij zo een van de meest verguisde figuren uit de geschiedenis van de Native Americans geworden. Op de geschiedenis van de Ghostdance zal ik nog uitgebreid terugkomen in het laatste deel.

Plateau

De stammen van het Plateau

Flathead

Paul Rane, Flathead mother and child, ca 1847. Hier is te zien hoe de Flathead aan hun naam kwamen. Om hun schoonheidsideaal te bereiken werd er bij pas geboren baby’s een spalk op het voorhoofd gespannen, waardoor de schedel met een terugwijkend voorhoofd uitgroeide. Dit gebruik kwam voor op het Plateau, maar ook bij sommige volkeren van de Noordwestkust

Ten noorden van het Grote Bekken ligt een veel vruchtbaarder gebied. Het Plateau, tussen de Rocky Mountains in het oosten en het Cascade-gebergte in het westen, wordt doorsneden door groene dalen en is rijk aan natuurlijke hulpbronnen. Het was een gastvrije omgeving voor nomadische en seminomadische jagers en vissers.

Het Plateau kende eigenlijk twee dominante taalfamilies (met een paar kleinere geïsoleerde groepen, waarvan de grootsten het Cayuse en het Kutenay zijn). Het zuidelijke deel sprak het Plateau-Penutisch, een taalgebied dat ook een uitloper naar het zuidwesten kent, tot in Californië. Het centrale en noordelijke deel werd gedomineerd door het Salish, een taalfamilie waartoe ook verschillende volkeren van de Noordwestkust toe behoren. In het noordelijkste deel begint het grote Na Dene gebied van West Canada en Alaska.

De culturen van het Plateau zijn misschien wel het meest een smeltkroes van alle Noord Amerikaanse cultuurgebieden. De invloeden van de aangrenzende culturen was groot, zodat er een soort mengcultuur was ontstaan. Invloeden van het zuidelijk gelegen Grote Bekken en Californië, maar ook van de Plains in het Oosten, als van de zeevaarders van de Noordwestkust, kwamen samen in de culturen van het Plateau. Hoewel de combinatie ‘tipi en totempaal’ daar zeker niet voorkwam (zie het het playmobil-plaatje helemaal hierboven, aan het begin van dit deel), zou het nog bijna hebben gekund. De volkeren die van de zalmvangst leefden en verschillende elementen uit de culturen van de Noordwestkust hadden overgenomen, zoals het gebruik van de grote zeekano’s (de Chinook), leefden bijna naast jagers, die na de komst van het paard de ruitercultuur hadden overgenomen en zich zelfs de beste paardenfokkers van de Native Americans hadden ontwikkeld (de Nez Percé). Maar ook de invloed van de pelsdierjagers van het noorden en de mandenvlechtkunst van het Grote Bekken en Californië zijn manifest in de culturen van het Plateau.

Curtis Salmon Fishing

Edward S. Curtis, Salmon Fishing (Wishram, State of Washington), jaren 1900 (bron)

De stammen van het Plateau leefden voornamelijk van de jacht en de visvangst. Landbouw kwam in dat gebied niet voor. Een belangrijke bron van voedsel waren de zg camassia-planten (‘Camas’ betekent ‘zoet’ in de taal van de Nootka en is verwerkt in de Latijnse naam van deze plant Camassia Leichtlinii). De camassia is een lelie -achtige plant waarvan de bol op verschillende manieren werd bereid. Soms werd deze gebakken en soms tot een soep verwerkt. Dit was het belangrijkste basisvoedsel van de Plateau-indianen.

De woningen waarin deze volkeren leefden leken sterk op die van de aangrenzende cultuurgebieden. Zowel het type hutten uit Californië als tipi’s van de plains kwamen voor. Met de komst van het paard werden er door een paar stammen meer elementen uit de plains overgenomen. De Nez Percé legden zich toe op het fokken van paarden en slaagden erin om uit de wilde mustangs (de verzamelnaam voor de vaak bont gekleurde en gevlekte noord Amerikaanse paarden, die een kruising van allerlei verschillende rassen zijn) een geheel nieuw paardenras te fokken, de appaloosa, het beroemde en elegante witte paard, met zwarte stippen.

appaloosa1

de appaloossa, het beroemde paard van de Nez Percé

De bewoners van het Plateau kwamen in een laat stadium in contact met de Europeanen, eigenlijk voor het eerst met de expeditie van Lewis en Clarke, die vanaf de Missouri een doorgang naar de Grote Oceaan zochten. De kolonisatie van het westen van Montana, Idaho en het oosten van Washington kwam pas in de tweede helft van de negentiende eeuw op gang en was ook minder intensief dan in andere gebieden. Toch hebben de stammen van het Plateau het nodige voor hun kiezen gehad.

Het bekendst is de geschiedenis van de Nez Percé en hun Chief Joseph (zijn echte naam was Hinmatówyalahtqit , de ’Donder die over het land rolt’). De Nez Percé (‘Doorboorde Neuzen’ in in het Frans), hadden altijd op voet van vrede geleefd met de kolonisten, die zich in het gebied gingen vestigen. Ze gingen er zelfs prat op dat er nog nooit iets van een gewapend incident was geweest tussen hen en de blanke nieuwkomers. Totdat in 1877 er opeens het bevel kwam dat zij hun land, de vruchtbare Walowa vallei, moesten verlaten om zich op een stuk afgedankt land te vestigen, elders in Idaho. De Nez Percé weigerden zich hierbij neer te leggen. Er volgde een reeks incidenten over en weer. Toen het leger uitrukte voor een strafexpeditie besloot Chief Joseph dat het voor zijn volk beter was om naar het noorden, naar Canada te vertrekken, waar betere gebieden waren te vinden dan het reservaat dat ze was toegewezen. Er volgde een exodus, waarbij de stam een tocht van drieduizend kilometer aflegde, zigzaggend tussen de Amerikaanse legerposten, om de Canadese grens te bereiken. Ze moesten een grillige route kiezen, want het Amerikaanse leger zat ze van alle kanten op de hielen, al slaagde het er niet in om de Nez Percé te stoppen. Tot zo’n zestig kilometer voor de grens. Daar werden zij uiteindelijk tegengehouden door de troepen van generaal Nelson Miles. Chief Joseph gaf zich over, al wisten een paar jongeren te ontkomen, die wel de Canadese grens bereikten en zich aansloten bij de groep vrije Lakota, onder leiding van Sitting Bull, die ook in ballingschap was gegaan. Toen de Nez Percé onder leiding van Joseph gestopt en gevangen waren genomen, kregen zij geen reservaat in Idaho, maar werden zij als straf naar Indian Territory in Oklahoma gedeporteerd. Velen kwamen om, waaronder uiteindelijk ook Joseph. Pas de generatie daarna kreeg een reservaat in Idaho, waar hun nazaten nog steeds leven. Ook op deze geschiedenis kom ik nog terug in het laatste deel.

Californië

de stammen van Californië. Zie voor de taalfamilies de grote kaart van het westen, aan het begin van dit gedeelte

Dan nu de volkeren van Californië. Voor de komst van de Europeanen was het gebied tussen de Sierra Nevada en de westkust waarschijnlijk het dichtst bevolkte deel van het westelijke cultuurgebied. Het is een vruchtbaar land, met een mediterraan klimaat en vele afwisselende landschappen. Toch is er van de culturen van het gebied waar nu de staat Californië ligt vrij weinig overgebleven. Al in een vroeg stadium kwam de bevolking al in contact met de Europese nieuwkomers, de Spanjaarden, die oprukten vanuit Mexico. Die hebben daar behoorlijk huisgehouden, al hebben zij nooit het hele gebied volledig gekoloniseerd. De grote klap kwam in de jaren vijftig van de negentiende eeuw, toen Amerika in de ban raakte van de goudkoorts. Van die totale gekte en de volstrekte anarchie die toen in dat gebied heerste, zijn velen slachtoffer geworden, maar niemand zo erg als de indianen. Er is ook veel uit dat gebied verloren gegaan.

Wat we wel weten is dat dit gebied ooit een lappendeken was vele talen en culturen. De belangrijkste taalfamilies waren het Hokan-Cohuilteeks en het Penutisch, maar er waren vele andere minderheidstalen, die geen verwantschap vertonen met andere taalfamilies, zoals het Yuki en nog een paar kleinere groepen. En er waren een paar kleine enclaves waar ook het Na Dene werd gesproken, wellicht nazaten van dezelfde migratiestroom waar ook de Apaches en de Navaho in het zuidwesten uit zijn voortgekomen. Gezien de grote taaldiversiteit hebben de oorspronkelijke bewoners van Californië voor lange tijd grotendeels vreedzaam naast elkaar geleefd, waarbinnen er geen enkele groep was die de dominantie opeiste (een bekende ‘wet’ in de linguistische antropologie). Het was overigens geen gebied waar echte agrarische culturen van de grond kwamen; het land leverde vaak genoeg op. Maisbouw vond alleen in het zuiden plaats en op beperkte schaal. De meeste stammen en volkeren waren jagers, verzamelaars en vissers.

Curtis Principal female shaman of the Gupa 1923

Edward S. Curtis, Principal Female Shaman of the Hupa, 1923 (bron)

chumash mand

Mand met deksel (Chumash, Zuid Californië), ca 1850 (Bron: Indianen; kunst & cultuur tussen mythe en realiteit, De Nieuwe Kerk, Amsterdam, 2013)

Chumash, foto jaren 1850-1860 bron 500 Nations

Chumash, jaren 1850-1860 (Bron: 500 Nations)

De belangrijkste bron van voedsel, die eigenlijk de meeste landbouw overbodig maakte, was de vrucht van de Californische eik, die overal in grote aantallen voorkwam. De eikels werden ieder jaar in grote hoeveelheden verzameld. Ze werden gepeld en de bittere looistof werd er met water uitgespoeld. Wat overbleef was een buitengewoon voedzaam zetmeel, dat zich goed leende voor het bakken van brood. Dat was eigenlijk het voornaamste basisvoedsel van de Californische indianen en waarschijnlijk de verklaring waarom zo weinig maïsbouw voorkwam (eigenlijk alleen in de droge randwoestijnen, die grenzen aan het zuidwestelijke cultuurgebied, waar natuurlijk geen eiken groeien).

Net als de bewoners van het Grote Bekken waren de Californische indianen meester mandenvlechters. Op de tentoonstelling in de Nieuwe Kerk waren daar een paar prachtige voorbeelden van te zien. Overigens werden er niet alleen manden gevlochten van gras en riet, maar ook kleding. Hoofddeksels, maar ook complete gewaden werden geweven van riet of gras. Dit kwam in het hele gebied voor, van het zuiden tot het noorden. Ook aan de noordwestkust (het hierna te bespreken cultuurgebied) zien we dit gebruik terug.

De geschiedenis van de oorspronkelijke bewoners van Californië is een dramatische. In 1602 werd het gebied ingelijfd door de Spanjaarden. Zij stichtten een aantal Franciscaner missieposten. De indianen die daar in de buurt woonden werden gekerstend, maar dienden ook meteen als lijfeigenen. Daarbuiten werden de ‘wilde indianen’ wreed vervolgd. Ook werd het gebied geteisterd door epidemieën van uit Europa geïmporteerde ziektes. De ‘missie-indianen’ die een paar generaties als lijfeigenen hadden geleefd, hadden een probleem toen de missie-poten in de negentiende eeuw werden ingetrokken. Zij hadden hun oude manier van overleven verleerd en velen stierven van de honger.

In 1848 werd het gebied overgedragen aan de Verenigde Staten van Amerika. In datzelfde jaar ontdekte een bouwvakker, James Marshall, in de buurt van Sacramento goud. Het gevolg was een complete massa-hysterie. In de daarop volgende jaren trokken Amerikaanse kolonisten, van boeren tot dominees, van dagloners tot artsen, en masse naar het nieuwe goudland. Het leger, dat het ‘proces in goede banen moest leiden’ hielp een stevig handje mee; complete dorpen van de inheemse bewoners werden van de kaart geveegd. In de paar jaar van de Goldrush ‘verdween’ ongeveer 85% van de Californische indianen.

In 1852 werden er vier kleine reservaten ingericht, die alle indianen uit het gebied van Californië zouden moeten herbergen. Ook de menselijke transporten naar deze oorden waren gruwelijk. Kleine kinderen en ouderen, die de lange marsen niet aankonden, werden achtergelaten langs de weg en kwamen van de honger om. Driekwart van alle stammen hielden als entiteit op te bestaan; hooguit waren er wat losse overlevenden, die zich bij een ander reservaat moesten aansluiten. Alleen in de meest afgelegen gebieden van Californië, vooral in het noorden en het oosten, konden sommige stammen zich nog een tijd handhaven, maar ook dat bleek niet voor eeuwig. De Goldrush betekende vrijwel de doodklap voor de Indiaanse bevolking.

Een van die stammen die zich wisten te handhaven waren de Modocs uit de noordelijke binnenlanden van Californië, tegen de grens met Oregon (cultureel worden ze soms tot de indianen van het Plateau gerekend, zie ook de stammenkaart hierboven van dat gebied). De Modocs kregen een dwangbevel opgelegd om zich bij de Klamath in Oregon in een reservaat te vestigen. Het leven daar was zo slecht (mensen kwamen om van honger en ziekte), dat hun leider, Kintpuash, maar die door de blanken Captain Jack genoemd werd, in 1872 met een groep getrouwen terugkeerde naar zijn geboortegrond. Vandaar werden zij met harde hand verdreven. Captain Jack trok zich terug in de Lavabeds, een woest vulkanischg land, waar de vulkaanstructuren een soort natuurlijke vesting vormen. Na maanden strijd met het Amerikaanse leger werden alle Modocstrijders gearresteerd, waarvan een deel, waaronder Captain Jack, ter dood werd veroordeeld en opgehangen. Dat was het laatste militaire treffen in het Californische cultuurgebied. De Lavabeds, waar zich deze laatste strijd heeft afgespeeld zijn tegenwoordig een National Monument (zie hier). Het is een prachtig park met een betoverend mooi landschap. Het ligt wel ver weg van alle highways en het is niet eens zo makkelijk te vinden. Ik ben er ooit geweest (toen ik veertien was met mijn ouders) en het is absoluut een bezoek waard. Vanwege de schoonheid van het landschap en de geschiedenis van die plek. Ik kan het iedereen aanraden, maar dat terzijde.

Ishi

De eerste foto van Ishi uit 1911, kort nadat hij ‘gevonden’ was

Ishi poserend voor hut

Ishi tentoongesteld bij een traditionele Yahi-hut met verklarende bordjes

ishi-auto

Ishi in 1916, poserend in een auto, kort voor zijn dood

Een van de meest schrijnende gebeurtenissen uit de tragische geschiedenis van de Californische indianen vond enkele decennia later plaats. Hoewel het vooral een persoonlijk drama is, is het veelzeggend voor de geschiedenis van dit gebied. In 1911 betrapte een boer, uit Oroville, aan de voet van de Lassen Peak, een verwilderde man die probeerde zijn kippen stelen. De man, duidelijk van indiaanse afkomst, bleek geen woord Engels te spreken en sprak een volkomen vreemde taal. De autoriteiten wisten ook niet wat ze met hem aanmoesten. Uiteindelijk werd de hulp ingeroepen van een antropoloog van de Stanford University, Alfred Kroeber. Die kwam tot de conclusie dat deze man een Yahi-indiaan was, waarvan men dacht dat die, buiten een handjevol overlevenden in een reservaat, waren uitgestorven. Kroeber nam hem onder zijn hoede en de onbekende man, die zeer intelligent bleek te zijn, leerde in een hoog tempo Engels. De ‘gevondene’ wilde zijn naam niet noemen. Iedereen die hem onder zijn naam had gekend was dood en aangezien een naam iets is dat je wordt gegeven door je naaste verwanten, was voor hem ook zijn naam gestorven. Kroeber noemde hem Ishi, wat ‘man’ betekent in het Yahi. De Yahi waren praktisch uitgeroeid tijdens de Goldrush. Ishi was met een paar familieleden op de vlucht geslagen en had al die jaren weten te overleven. De mensen met wie hij was waren of vermoord door settlers, of door de honger omgekomen en uiteindelijk was hij alleen overgebleven. Toen hij in 1911 werd ‘gevangen’, was hij een man van 49 jaar oud.

Toen het nieuws zich verspreidde dat er een ‘wilde indiaan’ was ontdekt, wilden velen dit ‘natuurverschijnsel’ met eigen ogen bekijken. Ishi werd een attractie, werd uitgenodigd om allerlei evenementen bij te wonen en vaak (tegen betaling) tentoongesteld. Kroeber heeft hem hiertegen proberen te beschermen en nam hem uiteindelijk aan als ‘wetenschappelijk medewerker’ en zorgde voor een beschutte woonomgeving op de campus van Stanford. Lang heeft het niet geduurd want in 1916 was Ishi dood. De man die zijn naam verloren had en enkele decennia in de wildernis en in een vijandig gezinde omgeving alleen had weten te overleven, viel uiteindelijk ten prooi aan tuberculose. Zijn hersenen werden op sterk water gezet en bewaard in het Smithonian Institute. In 2000 procedeerden de Yahi van het reservaat om de stoffelijke overblijfselen van Ishi terug te krijgen. Zij slaagden daarin en gaven hem, vierentachtig jaar later, alsnog een waardige begrafenis, volgens de tradities van zijn volk.

Er zijn een paar kleine geïsoleerde reservaten in Californië. De overgrote meerderheid van de ooit omvangrijke indiaanse bevolking is in de tweede helft van de negentiende eeuw ‘verdwenen’.

…………………………………….To Be Continued (wordt vervolgd)………………………..

Bekijk hier alvast de hele PBS serie ‘500 Nations’ (6 uur en 14 min.)

Tagged with: , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , ,

De culturen en de geschiedenis van Amerika’s oorspronkelijke bewoners deel 1

Een serie over de culturen en de geschiedenis van Indiaans Amerika

Zie ook deel 2

De grote culturele rijkdom en diversiteit van de oorspronkelijke Amerikanen

Naar aanleiding van de tentoonstellingen Indianen; kunst en cultuur tussen mythe en realiteit (De Nieuwe Kerk, Amsterdam, t/m 14 april 2013) en Het Verhaal van de Totempaal (Museum Volkenkunde, Leiden, t/m  1 april 2013)

Nu er op dit moment twee grote tentoonstellingen in Nederland lopen die gewijd zijn aan de culturen van Amerika’s oorspronkelijke bewoners (‘Native Americans’, vooral bekend als ‘Indianen’) leek het me wel aardig om op dit blog wat aandacht te besteden aan de culturen en de geschiedenis van de verschillende volkeren van  het oude Amerika. Het is overigens een oude passie van me; als kind en als tiener las ik zo’n beetje alles wat los en vast zat over dit onderwerp.  Het begon natuurlijk met  interesse voor de indianen zoals ik die uit kinder en jeugdboeken kende. Belangrijk was voor mij overigens niet Arendsoog, ook niet zozeer Karl May (hoewel ik iets later bijna alle Winnetou boeken heb gelezen en zelfs ook nog de verguisde Tecumseh –serie van Fritz Steuben– de auteur was een overtuigde nazi en dat is echt aan zijn boeken te merken, waarin de cultuur van de indianen van de oostelijke woudgebieden voortdurend met die van de oude Germanen wordt vergeleken en de historische figuur Tecumseh wordt als een soort indiaanse Fuhrer afgeschilderd), maar oorspronkelijk vooral  ‘Sajo en het Bevervolkje’, van ‘Grijze Uil’ (die eigenlijk van Schotse afkomst was, geboren als Archibald Bellany, maar later een nieuwe identiteit aannam). Wat mij als kind aansprak was dat er ook een cultuur bestond waar men wel veel respect voor de natuur had en veel om dieren gaf, daarom hadden de indianen meteen mijn sympathie. Althans, dat was mijn beeld van toen. Want natuurlijk, niets menselijks was de indianen vreemd en ook in het oude Amerika zijn er diverse ecologische crises geweest. Vooral ontbossing en het uitsterven van bepaalde diersoorten, die door de mens zijn veroorzaakt. Maar dat inzicht kwam later. Andere lievelingsboeken van mij waren  Grootvaders reisdoel (van Craig Strete, die overigens, naast dit ene jeugdboek, ook  een van de belangrijkste literaire  hedendaagse schrijvers van indiaanse afkomst is) en Tjaske Wolkenzoon, nergens meer te vinden, ik geloof dat het zelfs een uitgave was van de antroposofische uitgeverij Christofoor, opmerkelijk gezien de indiaanvriendelijke standpunten van Rudolf Steiner en sommigen van zijn volgelingen, waarbij enkelen het nodig vonden om Wounded Knee erbij te halen om hun argumenten kracht bij te zetten (zie oa hier en hier op dit blog). Aan het echte Wounded Knee, dus niet het imaginaire antroposofische, zal ik in het laatste deel nog uitgebreid aandacht besteden. Overigens ook aan de kwestie waarom de bewoners van verschillende reservaten tegenwoordig uitbaters van casino’s zijn. In een eerdere discussie met diepgelovige aanhangers van Rudolf Steiner vond een van mijn antroposofische gesprekspartners dat de indianen, vroeger zulke spirituele mensen, nu wel erg waren afgegleden omdat ze vaak casino’s runnen- een bewijs van Steiners gelijk dat het een ‘decadent ras’ is (echt waar, dit soort schaamteloos en achterhaald racisme bestaat nog steeds, in dit geval ingegeven door levensbeschouwelijk dogmatisme). Dat van die casino’s, of je er nu blij mee moet zijn of niet, heeft een hele specifieke reden die vooral politiek, juridisch en economisch van aard is. Ik kom daar tegen het eind van deze serie nog op terug.

Natuurlijk nam ik ook kennis van de gruwelijke geschiedenis van de Europese veroveringen. Op mijn dertiende las ik de grote klassieker van Dee Brown  ‘Begraaf mijn hart bij Wounded Knee’ (Bury my heart at Wounded Knee, 1970), dat een blijvende diepe indruk op me zou maken. Ik heb het vaak herlezen.

Op mijn veertiende maakte ik met mijn familie een rondreis van drie weken door het westen van de Verenigde Staten, met een kort bezoek over de grens naar Canada aan Vancouver. Mijn met gote passie en overgave beleden interesse dicteerde voor een deel het programma. Zo bezochten wij, geheel buiten de toeristische trekpleisters om, het ruige gebied van de Lavabeds in het noorden van Californië, tegen de grens met Oregon (overigens nu een prachtig, zij het vrij onbekend National Monument). Op deze plaats vochten in 1872/73 de Modocs, onder leiding van hun Chief  ‘Captain Jack’ (echte naam Kintpuash) een guerrilla oorlog uit met het Amerikaanse leger. Het is nog altijd een desolaat en vooral heel erg mooi gebied, waar de vulkanische structuren een soort natuurlijk fort vormen.

Later gedurende die reis had ik in Vancouver een uitgebreide ontmoeting met de beroemde Haida beeldhouwer en edelsmid Bill Reid, wiens werk overigens nu ook te zien is in zowel de Nieuwe Kerk als het Museum voor Volkenkunde.

Verder las ik in mijn vroege tienerjaren alles wat los en vast zat en uiteindelijk kon ik gedurende een bepaalde periode ongeveer alle vierhonderd indiaanse stammen van Noord Amerika uit mijn hoofd opdreunen, net als alle namen van de Azteekse keizers en alle Inca-keizers (mijn interesse breidde zich op een gegeven moment uit naar Midden en Zuid Amerika). Met deze hobby heb ik zelden echt iets gedaan, behalve dan  een keer een klein onderzoekje naar de hedendaagse kunst van de Native Americans, waarover ik een artikel publiceerde, zie op dit blog de oorspronkelijke Nederlandse versie en een Engelse vertaling.

De twee nu lopende tentoonstellingen leken mij een goede gelegenheid om mijn oude fascinatie weer op te pakken. Ik zal hier overigens vooral de culturen en geschiedenis van de oorspronkelijke bevolking van Noord Amerika aan bod laten komen (waar ook beide tentoonstellingen over gaan). Wel wil ik ook aandacht besteden aan Mexico. Twee jaar geleden ben ik daar voor het eerst zelf geweest (de eerste week samen met mijn familie in Yucatan en daarna nog een week alleen in Mexico Stad). Van de honderden foto’s die ik heb gemaakt van de diverse oudheidkundige monumenten, wil ik  hier een kleine selectie tonen, waarbij ik het eea zal toelichten.

Noord Amerika voor Columbus

Tegenwoordig gaat men ervan uit dat de mens in ieder geval vóór 30.000 voor Chr. vanuit Siberië de Beringstraat overstak om het Amerikaanse continent te koloniseren*. De voorouders van de indianen waren jagers op grootwild (mammoeten, bizons, wilde paarden, rendieren) die de trek van de kuddes volgden. Gedurende de ijstijd was de Beringstraat of bedekt met een ijskap, of was er een landbrug, waardoor er een verbinding was van Azië met het Amerikaanse continent. Overigens zouden er meer migratiegolven plaatsvinden. Het is dus niet zo dat de indianen afstammen van een homogene groep jagers.

Men gaat ervan uit dat bij de oudste migratiegolf de zg. Amerindische bevolkingsgroep naar Amerika trok. Dit zijn de voorouders van alle oorspronkelijke bewoners van Zuid en Midden Amerika en van het grootste deel van Noord Amerika.

Later zou er een tweede migratiegolf zijn geweest. Het zou hier gaan om de voorouders van de Na-Dene sprekende volkeren (ook bekend als ‘Atapaskisch’, maar ik zal hier verder de term Na-Dene gebruiken). De meeste indianenvolkeren uit het westen van Canada en uit Alaska behoren tot de Na-Dene taalfamilie. Verder zijn er zuidelijker nog wat geïsoleerde groepen te vinden (in de westelijke helft van de Verenigde Staten) en vooral in het zuidwesten, waar nu de staten New Mexico en Arizona liggen. Daar en net iets over de Mexicaanse grens bevindt zich een grote concentratie van Beringstraat sprekende volken. Zij zelf noemen zich ook ‘Dene’ of ‘Dineh’ (wat letterlijk mensen betekent), maar ze zijn vooral bekend geworden onder de namen ‘Apache’ en ‘Navaho’. Overigens zien sommige geleerden taalkundige verwantschappen tussen de Na-Dene en enkele inheemse volkeren van Oost Siberië en Noord Japan.

De laatste prehistorische golf migranten naar het Amerikaanse continent is de bevolking van de arctische gebieden, de Inuit (Eskimo) en de Aleut.  Nog steeds leven er nauw verwante volkeren aan de Aziatische kant van de Beringstraat.

beringia

ijsvrije corridor

De situatie rond 18000 v. Chr. toen er de mogelijkheid bestond om zuidwaarts te trekken door de ijsvrije corridor. Overigens gaat men er nu van uit dat de eerste migratiestroom van een veel oudere datum is.

De bekendste vondsten van de vroegste bewoning op het Amerikaanse continent zijn de pijlpunten van Clovis en Folsom, in de Mid West. Deze dateren van ongeveer 11.500 jaar v. Chr. Overigens had de mens zich toen al lang verspreid over zowel Noord als Zuid Amerika. In die tijd leefden de indianen als nomadische  jagers op groot wild. Dat gebeurde soms op grote schaal. Een bekende jachtmethode, die nog werd toegepast op de plains voor de komst van het paard was om soms een complete kudde bizons een ravijn in te drijven. Dat leverde in een keer een heleboel vlees op, veel meer dan men kon consumeren of bewaren. Er wordt ook tegenwoordig vanuit gegaan dat, naast klimatologische oorzaken, de mens een aanzienlijk aandeel had in het uitsterven van grote prehistorische zoogdieren op het Amerikaanse continent.

Dit klopt natuurlijk niet met het romantische (en misschien ook clichématige) beeld dat wij vaak van ‘de indiaan’ hebben. Het is ook zeker waar dat de latere representanten van de Plains cultuur (in de tijd dat het paard allang zijn intrede had gedaan) in de jaren zestig, zeventig en tachtig van de negentiende eeuw met afschuw keken naar de praktijk van de blanken, die oa vanuit treinen met zware wapens complete bizonkuddes wegvaagden, om soms alleen de tong mee te nemen (een delicatesse), de rest rottend achterlatend. Voor de bewoner van de plains gaf de bizon bijna alles wat hij nodig had en werd ook daarom vereerd. Bovendien had het gebruik van het paard het mogelijk gemaakt om veel economischer te jagen dan vroeger. Maar ook dit laat zien dat ook de indiaanse culturen erg divers waren en constant in beweging (dus zeker niet statisch) , kortom dat ‘de indiaan’ niet bestaat.

In dit verband is het wellicht ook interessant om erop te wijzen dat ook toen de ‘wildernis’ helemaal niet zo ongerept was als vaak door de Europese nieuwkomers beschreven. Het is inmiddels bekend dat op verschillende plaatsen in het oude Amerika zo intensief landbouw werd bedreven dat de grond op veel plekken volledig uitgeput raakte. Maar ook op de plains, waar vooral op grootwild werd gejaagd, was de invloed van de mens groot. Charles Mann beschrijft in schitterende overzichtswerk 1491; de ontdekking van precolumbiaans Amerika (2005) dat recent onderzoek heeft aangetoond dat de plains door de mens regelmatig in brand werden gestoken. Op het type gras dat het beste groeit op arme grond kwam vooral grootwild af, zoals bijvoorbeeld de bizon. Door dit soort ingrepen in de natuur stelde de mens zo zijn eigen vleesvoorraad veilig. Mann noemt overigens veel meer voorbeelden, ook het Amazoneoerwoud, maar dat voert voor nu wat ver. Maar Amerika kende een veel meer door de mens gecreëerd of in ieder geval beïnvloed landschap, dan het bekende cliché van de ongerepte wildernis ons voorspiegelt.

Tot ongeveer 5000 voor Chr. leefden de indianen als jagers en verzamelaars en in de kustgebieden als zeevissers.  De oudste monumentale architectuur van precolumbiaans Amerika werd, itt alle oude culturen uit de Oude Wereld, niet door een agrarische samenleving gecreëerd, maar door zeevissers. Dit gebeurde omstreeks 3200 v. Chr. in Aspero (Norte Chico), in de kustwoestijn van Peru. Hier werden de eerste monumentale bouwwerken van steen opgetrokken, overigens door een bevolking van zeevissers. Dat is vrij uniek in de wereldgeschiedenis. De landbouw was toen al wel ontwikkeld in Mexico, maar was nog niet doorgedrongen tot dit gedeelte van het Amerikaanse continent. Ik zal verder Zuid Amerika, met zijn buitengewoon interessante cultuurgeschiedenis, buiten beschouwing laten, maar dit opmerkelijke feit wilde ik hier zeker noemen. Rond 3200 v. Chr. was Norte Chico, samen met eigenlijk alleen Sumerië (in Mesopotamië), zo’n beetje de enige plek ter wereld waar de mens monumentale bouwwerken creëerde, zij het dat de bouwwerken van Sumerië veel groter waren.

Voor dit verhaal veel belangrijker is de ontwikkeling van de landbouw in Mexico.  De oudste vondsten van het gedomesticeerde gewas maïs dateren uit ong. 4700 voor Chr., uit de Tehuacan vallei in Mexico, al is de maïs waarschijnlijk ruim daarvoor ontwikkeld. In tegenstelling tot de granen uit de oude wereld kent maïs geen wilde variant. Het is een geheel gedomesticeerd product, ontwikkeld uit teosinte, een wilde grassoort, en dus verder geheel door de mens geteeld.

De maïsbouw verspreidde zich snel over grote delen van het Amerikaanse continent, eerst naar Noord Amerika en Centraal en Zuid Amerika (maar pas veel later naar de Andes).  Maïs zou echt het graan van de nieuwe wereld worden en de hoeksteen vormen van bijna alle agrarische culturen van precolumbiaans Amerika.

Overigens is maïs zeker niet het enige landbouwproduct dat door de indianen is ontwikkeld. Er zijn er nog veel meer, die inmiddels ook bij ons zo in gebruik zijn, dat we ons nog nauwelijks nog realiseren dat deze oorspronkelijk uit het oude Amerika afkomstig zijn. Het gaat om bijvoorbeeld om de aardappel (afkomstig uit de Andes), tomaten, bonen, pompoenen, cacao (‘Chocola’, chocolatl,  is een woord uit het Nahuatl, de taal van de Azteken), en rode pepers. Ook tabak is een product uit  het oude Amerika (de indianen hebben het roken uitgevonden). Alcohol was vaak problematisch (indianen hebben een sterke genetische aanleg voor alcoholisme, dat sinds de komst van de Europeanen vele slachtoffers heeft gemaakt) en kwam daarom nauwelijks voor. De Azteken kenden de alcoholhoudende cacaodrank Chocolatl en de Apaches uit het Zuidwesten van de VS brouwden Mescalbier. Coca (de basis van cocaïne) werd verbouwd door de Inca’s.

Zoals bijna overal in de wereld zou de landbouw in de meeste gevallen aan de basis staan van de ontwikkeling van complexe en ook geürbaniseerde samenlevingen (de Peruaanse uitzondering is net genoemd). Dat was het geval in het oude Mexico (Meso-Amerika), maar ook in Noord Amerika, waar een aantal complexe culturen ontstond. Ik zal hier op twee cultuurgebieden, het zuidwesten van de Verenigde Staten en de stroomgebieden van de Mississippi en de Ohio, wat uigebreider ingaan.

* In dit verband wil ik wijzen op het proefschrift van niemand minder dan mijn eigen moeder, Liesbeth Schreve-Brinkman, die in 1978 promoveerde op een onderzoek naar de fossiele afzettingen van stuifmeelkorrels in de Columbiaanse El Abra vallei. Ik geef hier haar korte samenvatting weer:

Uit archeologische vondsten en palinologisch onderzoek – het analyseren van fossiel stuifmeel om de vegetatie en veranderingen in de tijd te reconstrueren en aan de hand daarvan veranderingen in klimaat vast te stellen – is m.b.v. C-14 dateringen vast gesteld dat in het midden van de laatste ijstijd (Weichselien) rond 30.000 geleden in het Zuid Amerikaanse continent bewoning aanwezig was.

Migratie vanuit Siberië was mogelijk via de landbrug van de Bering straat, toen de zeespiegel aanmerkelijk lager was omdat veel water in ijs was opgeslagen.

– Schreve-Brinkman, E.J. (1978). A Palynological study of the Upper Quarternary Sequence in the El Abra Corridor and rock Shelters (Colombia) Thesis, Amsterdam

– Schreve-Brinkman, E.J., T. Van der Hammen & G.F. IJzereef – A palynological study of the Upper Quarternary Sequence in the El Abra Corridor and rock Shelters / & Fauna remains from the El Abra rockshelters/&/Prehistoric man on the Sabana the Bogota: data for an ecological prehistory. 1978. Palaeogeography Palaeoclimatology Palaeoecology, 25,1-109

File:Anasazi-en.svg

De Hohokam en de Anasazi van het zuidwesten

Tegenwoordig is het zuidwesten van de Verenigde Staten  (Arizona, New Mexico en het zuiden van Utah en Colorado) een van de meest dorre en onherbergzame gebieden van Noord Amerika. Het is niet de eerste plek waar je aan denkt als de plaats waar een landbouwcultuur tot ontwikkeling kon komen. Toch was het juist hier waar een deel van de oudste agrarische culturen van Noord Amerika ontstond.

Allereerst de Hohokam. Rond het begin van onze jaartelling begonnen de bewoners van het zuiden van de huidige staat Arizona met de aanleg van een grote irrigatiewerken. Door de woestijn werd een netwerk van kanalen aangelegd, waardoor de mogelijkheden voor een grotere landbouwproductie aanzienlijk werd uitgebreid.

Rond het jaar 1000 bereikte deze cultuur haar hoogtepunt. Er verrees een aantal grote nederzettingen, waarvan Casa Grande de meest bekende is geworden. Wooncomplexen van de Hohokam bestonden uit meerdere verdiepingen; het centrale complex van Casa Grande heeft er zelfs vijf (zie afbeeldingen hieronder).

Casa Grande Hohokam

het huidige Casa Grande (Arizona)

Casa Grande (reconstructie)

Casa Grande rond 1100 (reconstructie)

Hohokam kanaal        Gila Cliffdwellings

Links: Een oud kanaal van de Hohokam in de woestijn van Arizona
Rechts: rotswoning van de Mogollon cultuur, Gila Cliff Dwellings National Monument (New Mexico)

800px-Mimbres_p1070222

Mimbres aardewerk (Stanford University Museum)

Rond 1350 werden de nederzettingen als Casa Grande plotseling verlaten. Ook de andere culturen in de regio (zoals die van de Anasazi, die hierna ter sprake zullen komen) ondergingen een zelfde lot. Waarschijnlijk waren er twee oorzaken. In de eerste plaats brak er een periode aan van grote droogte, waardoor de landbouw niet meer genoeg opbracht om de bevolking van de dorpen in hun levensonderhoud te voorzien. Verder trokken er rond die tijd groepen roofzuchtige nomaden het gebied binnen. Deze nieuwkomers waren (taalkundig) verwant aan de bevolking van West Canada en de binnenlanden van Alaska (ze behoorden tot de Na Dene taalfamilie). Het waren de voorouders van de volkeren die wij nu kennen als de Apaches en de Navaho.  

Overigens leven de waarschijnlijke nazaten van de Hohokam nog altijd in Arizona. Zij vormen de stammen die bekend staan onder de namen Pima en Papago. Hun taal, het O’odham, behoort tot de Uto-Azteekse taalfamilie, die zich uitstrekt van de noordkant van het Grote Bekken tot ver in Centraal Mexico. De naam zegt het al, ook de taal van de Azteken, het Nahuatl, behoort tot deze taalfamilie.

Een andere interessante cultuur, die rond dezelfde tijd als de Hohokam tot ontwikkeling kwam, was de Mogollon (Mimbres) cultuur. Zij leefden in van stenen woningen die als een soort zwaluwnesten tegen de rotswanden van de canyon waren gemetseld. Zij worden gezien als de voorouders van een gedeelte van de huidige Pueblo Indianen. Vooral het aardewerk van de Mimbres behoort tot het meest verfijnde uit de regio, een traditie nog voortleeft bij de Pueblo bevolking, tot op de dag van vandaag.

De cultuur die de meest spectaculaire monumenten heeft nagelaten was die van de Anasazi. Hun kerngebied lag iets noordelijker, in de zg Four Courners Area, waar de staten Utah, Colorado, New Mexico en Arizona bij elkaar komen. Ook zij leefden in stenen woningen, die aanvankelijk tegen de rotswanden waren aangemetseld, zoals de Mogollon. Maar zij ontwikkelden een unieke architectuur, waarvan de ruïnes nog steeds grote indruk maken.  

Mesa Verde Cliff Palace

Cliff Palace (Mesa Verde)

De bekendste monumentale Anasazi-site (al is het niet eens de meest omvangrijke) is Cliff Palace, gelegen in de huidige staat Colorado in het Mesa Verde National Park. Net als bij de Mogollon cultuur zijn de wooneenheden tegen de wand vande canyon ‘aangeplakt’. Het grote verschil  is de omvang. De verschillende wooneenheden werden hier op elkaar gebouwd, soms tot vijf verdiepingen, zodat zij  samen een omvangrijk en complex bouwwerk vormen. Overigens, net als de Hohokam en de Mogollon was de Anasazi-samenleving waarschijnlijk egalitair. Er zijn nergens aanwijzingen gevonden voor aparte wooneenheden voor een heerser, of voor een elite. Naar alle waarschijnlijkheid was hun samenleving net zo ingericht als die van de latere  Pueblo-bevolking. Overigens gold dat voor de meeste samenlevingen van het oude Noord Amerika. De grote uitzondering zijn wellicht de Moundbuilders uit het oosten, die wel een strikt hiërarchische samenleving kenden en zelfs een absolute vorst, net zoals de meeste beschavingen van het oude Mexico en de Andes.

Een ander opvallend aspect van de Anasazi-architectuur, wat ook kenmerkend zou zijn voor de latere Hopi, Zuni en Pueblo-culturen zijn, naast de rechthoekig gevormde woonruimtes, de ronde gemeenschappelijke ruimtes, die vaak half ondergronds zijn gebouwd. Het gaat hier om de zg kiva’s, gemeenschappelijke ceremoniële ruimtes, vooral gebruikt voor sacrale doeleinden, zoals rituele dansen. Bij bijv. de huidige Hopi-indianen is dit een nog altijd levende traditie.

Pueblo Bonito reconstructie

Boven: reconstructie van Pueblo Bonito rond 1100
Onder: Het huidige Pueblo Bonito (Chaco National Historical Park, New Mexico)

Pueblo Bonito details

De meest monumentale overblijfselen van de Anasazi-cultuur bevinden zich in de Chaco Canyon (New Mexico). Op de bodem van de canyon, langs een van de belangrijkste handelsroutes met Mexico verrezen een aantal omvangrijke bouwwerken en nederzettingen. Het grootste complex is Pueblo Bonito. Het vrijstaande en gefortificeerde  bouwwerk telde zes verdiepingen en herbergde  zo’n twaalfhonderd inwoners. Het complex kende ongeveer achthonderd wooneenheden en zevenenendertig kiva’s.

Pueblo Bonito maakte deel uit van een keten van nederzettingen, die rond 900 in de Chaco Canyon werden gesticht. Een ingenieus irrigatiesysteem zorgde voor  een overvloedige maïsoogsten. De motor van de economie was de handel in turquoise, een zeer gewild product in Mexico, op dat moment gedomineerd door het imperium van de Tolteken, waarover later meer, in het gedeelte over Meso Amerika. Verder zijn er sterke aanwijzingen dat de nederzettingen van de Chaco Canyon ook een belangrijke religieuze functie vervulden; wellicht was het ook een soort pelgrimsoord. In de canyon bevinden zich een paar van de grootste kiva’s van de oude Pueblo-cultuur, die honderden mensen konden herbergen, zoals de heronder getoonde kiva van Chetro Ketl.

Zie overigens hieronder een virtuele tour door het Pueblo Bonito van rond 1100, uit de documentaireserie 500 Nations (aan het eind van deze bijdrage is de hele serie te bekijken).

Een korte documentaire over het archeologisch onderzoek bij Pueblo Bonito

Een documentaire van de Duitse televisie (ZDF) over de cultuur van de Anasazi en Chaco Canyon

800px-Chaco_Canyon_Chetro_Ketl_great_kiva_plaza_NPS

de grote kiva van Chetro Ketl (Chaco Canyon)

Rond 1150 raakte de Anasazi-cultuur in verval. De turquoise-handel met Mexico kwam stil te liggen door de ondergang van het Tolteekse imperium. Ook brak er een periode van grote droogte aan en, al eerder genoemd, trokken de roofzuchtige nomaden van de Na Dene het gebied binnen. De bewoners van Mesa Verde en de Chaco Canyon vestigden zich echter in nieuwe nederzettingen, de meesten gelegen op de Mesa’s  in plaats van in de canyondalen of op de vlakte, of langs de loop van de Rio Grande. Daar kwamen zij in contact met de Europese nieuwkomers, eerst de Spanjaarden en later met een nieuwe macht, de Verenigde Staten van Amerika. Hoewel er zeker de nodige strubbelingen waren hebben de bewoners van de Pueblo’s relatief veel van hun oude cultuur weten te behouden. Een groot aantal van de pueblo’s van na de Anasazi periode zijn nog altijd bewoond, zoals Taos, Acoma, Jemez of Oraibi. De nazaten van de Anasazi-cultuur zijn de Pueblo-indianen en de volkeren die wij nu kennen als de Hopi en de Zuni.

De Moundbuilders

In dezelfde tijd (rond het begin van de Christelijke jaartelling) dat in het Zuidwesten van de Verenigde Staten de culturen van de Hohokam, Mogollon en Anasazi opkwamen, ontwikkelde zich in de oostelijke helft van de Verenigde Staten een aantal complexe agrarische samenlevingen, die ook een indrukwekkend erfgoed hebben nagelaten, zij dat dit totaal verschillend was dan de nalatenschap van de culturen van het Zuidwesten. De meest in het oog springende overblijfselen van deze culturen zijn tegenwoordig de honderden, zoniet duizenden aangelegde heuvels en terpen in de gehele oostelijke helft van de Verenigde Staten, van de  Grote Meren tot aan de Golf van Mexico en  van ten westen van de Mississippi tot de Atlantische kunst. Overal in het vlakke landschap zijn groepjes door de mens aangelegde verhogingen te vinden, tegenwoordig begroeid alsof het natuurlijke oneffenheden zijn. De meeste zijn platforms van ongeveer tien tot twintig  meter hoog, maar er zijn ook enorme hopen, van zo’n dertig meter hoog, die een uitgestrekt oppervlak beslaan, zoals het in het hier later nog te bespreken Cahokia.

De heuvels zijn het nu meest tastbare bewijs van deze opeenvolgende culturen.  Want behalve sculpturen van een bescheiden omvang hebben de moundbuilders vrijwel niets van steen nagelaten. Hun nederzettingen, die soms omvangrijke steden vormden, waren allemaal van hout gebouwd en zijn na verloop van tijd vergaan. Hun grote monumenten waren opgetrokken uit aarde en niet uit steen, en zijn in de loop der eeuwen begroeid geraakt, zodat zij op natuurlijke heuvels zijn gaan lijken.

Hoewel deze cultuur vrijwel met de komst van de eerste Europeanen verdwenen was (ik kom daar later op terug) zijn er in de laatste paar  honderd jaar wel degelijk Amerikanen geweest die oog hadden voor al die merkwaardige heuvels in het Oosten van Amerika, die bij nader onderzoek vaak rijke archeologische vindplaatsen bleken te zijn. Thomas Jefferson bijvoorbeeld, was een enthousiaste schatgraver/amateurarcheoloog (als je daar in zijn tijd van kunt spreken) en heeft vele van deze heuvels onderzocht, afgegraven en zijn vondsten nauwkeurig gedocumenteerd en erover gepubliceerd. Maar hij was een van de weinigen. Zowel binnen de gevestigde wetenschap, als bij het grote publiek, heeft het lang geduurd voordat er iets van een besef kwam dat het oosten van Amerika eens een bloeiende cultuur kende, die vele sporen heeft nagelaten.  Zelf kan ik me nog herinneren dat ik op mijn veertiende een felle discussie heb gevoerd met een Amerikaanse oom van mij (van de generatie van mijn grootouders). Die vertelde mij uitgebreid dat hij alle staten van de VS wel een keer had bezocht, op twee na. Ik vroeg hem, bezeten door mijn interesse naar de cultuur van de indianen, of hij ook de verschillende mounds had bezocht. Hij wist me te verzekeren dat zoiets helemaal niet bestond en dat ik mijn informatie uit fantasieboeken moest hebben, want  anders had hij er vast wel iets van gehoord of iets van gezien. Tot mijn grote frustratie kon ik hem niet van het tegendeel overtuigen. De Moundbuilders hebben, nog veel meer dan de Pueblo’s, te lijden gehad aan grote onbekendheid en hebben het in faam moeten afleggen tegen de indiaan te paard en met een verentooi, zoals het stereotype van de bewoner van de plains veelal werd afgeschilderd.

Ik geloof dat pas sinds de laatste twintig, misschien dertig jaar, een blad als National Geographic met grote regelmaat over  de recentste onderzoeksresultaten naar deze oude Amerikaanse cultuur publiceert en wellicht dat nu ook de moundbuilders iets meer aan bekendheid hebben gewonnen.

AdenaHopewellMissMap

de belangrijkste archeologische vindplaatsen van de Moundbuilderscultuur in het oosten van de Verenigde Staten

Zo rond 1000 v. Chr. ontstonden er in de vallei van de Ohio sedentaire nederzettingen. Het schijnt niet helemaal duidelijk te zijn of er ook landbouw werd bedreven; de oudste sporen in het oosten van Amerika zijn van iets latere datum. Maar wel begonnen rond die tijd de bewoners van de Ohio- vallei aarden heuvels op te richten, die in ieder geval dienden als grafmonument.  Dat is af te leiden aan de vele grafgiften die er in de heuvels gevonden zijn, die soms enorme afmetingen hadden. De Adena-cultuur, zoals deze oudste fase van de Moundbuilders genoemd wordt, verspreidde zich steeds verder over het oosten van de Verenigde Staten. Zie hier Cave Creek Mound, gelegen in het huidige West Virginia.

Grave_Creek_Mound (Adena Cultuur)

Cave Creek Mound (Adena), West Virginia

Uiteindelijk ging de Adena cultuur over in de Hopewell cultuur, die zeker gebaseerd was op een agrarische samenleving. De Hopewell cultuur bloeide van ongeveer 200 v. Chr. tot 500 n. Chr. Het kerngebied lag in de Ohio vallei maar de reikwijdte van deze cultuur omvatte het hele grote merengebied, tot een flink stuk in Canada, over de Mississippi totaan de Missouri en in het zuiden de hele golfkust van de Verenigde Staten, van Forida tot de Texaans- Mexicaanse grens.

Ook de Hopewell richtten grote aarden monumenten op, die zij voor verschillende doeleinden gebruikten. Er zijn grafheuvels gevonden (zoals bij de Adena) maar ook heuvels die dienden als basis voor ceremoniële bouwwerken (zoals in het oude Mexico, zij dat de Mexicaanse tempelpiramides van steen waren).  Het meest markant (en ook het meest bekend) zijn de Hopewell structuren die naar een voorstelling zijn gemodelleerd die alleen vanuit de lucht, of desnoods vanaf een hoog punt, herkenbaar zijn.  Ergens doen deze structuren in het landschap denken aan die van de Nazca in Zuid Amerika, die beroemd werden vanwege hun grote voorstellingen die zij in de kustwoestijn van Peru aanbrachten en die alleen vanuit de lucht herkenbaar zijn (ik suggereer overigens geen verband tussen beide culturen).

Great Serpent Mound

The Great Serpent Mound (Hopewell cultuur) , Ohio, ongeveer rond 300 n. Chr., al bestaat er onenigheid over de datering en zijn er geleerden die betogen dat het monument vele eeuwen ouder is en zelfs aanvankelijk is aangelegd door de Adena

Het bekendste Hopewell-monument is de Great Serpent Mound (ong. 300 n. Chr.), in de huidige staat Ohio. Over een lengte van 400 meter is er een slingerende aarden wal opgericht, vanuit de lucht herkenbaar als de verbeelding van een enorme slang. Wat de motieven waren om zulke werken te realiseren is net zo’n raadsel als de lijnen in de lijnen in de woestijn van de Nazca in Peru. Misschien zijn ze voor de goden gemaakt, die vanuit de lucht wel een goed zicht hadden op de voorstellingen op aarde, wie zal het zeggen?

Overigens heeft dit monument nog een eigenschap gemeen met Nazca. Als je ‘Great Serpent Mound’ op internet zoekt word je, net als bij de lijnen van Nazca, direct op allerlei New Age pulp getracteerd, zoals graancirkels, aliens die ons zouden hebben bezocht, Atlantis, het einde van de wereld, of de onvermijdelijke Maya-kalender (dan heb ik het niet over de echte Maya-kalender, die vele malen interessanter is dan alle New Age speculaties) t/m ‘The Great Serpent Mound and Chrystal Skulls’ en de moeder aller verschrikkelijke spirituele hulp bij zelfontplooiingscursussen, ‘De Celestijnse Belofte’. Of een filmpje van een organisatie die zich StarKnowledgeTV.com noemt met de titel ‘Bear Cloud speaks about the Secrets of the Serpent Mound’, maar volgens mij is die Bear Cloud een verwarde of querulerende blanke New Ager die zich als indiaan heeft verkleed. ‘Great Serpent Mound 20.000 years old and the possible birthplace of humanity’, het kan allemaal. Of een filmpje met de veelbelovende titel: ‘The Ohio Great Serpent Mound: UNICORNS EXIST!!!’, maar dat blijkt dan weer een grap te zijn. Er zit dus héél véél kaf tussen het koren. Wees gewaarschuwd! En in het algemeen, de oorspronkelijke bewoners van Amerika zijn regelmatig slachtoffer van allerlei New Age oprispingen. Ook de eerder besproken Pueblo-indianen. Een laatste voorbeeld; wat moet je met een filmpje met de titel ‘The Kiva is always the center of the Mandala’? Naam van degene die dit heeft geupload: ‘Maya Atlantis’. Alsof de Native Americans nog niet genoeg problemen voor hun kiezen hebben gehad. Maar dit alles terzijde.

kunst Hopewell cultuur

artefacten van de Hopewell-cultuur. Linksboven: een hand van mica. Rechtsboven en daaronder: pijpenkoppen van speksteen in de vorm van dierfiguren.

De Hopewell ontwikkelden ook een verfijnde kunst. Materiaal uit bijna alle delen van Noord Amerika werd hiervoor geïmporteerd, van vulkanisch glas uit het westen van het continent tot schelpen uit de golfkust en de Atlantische oceaan.  Ook werd er rode speksteen gebruikt, uit het noordelijke stroomgebied van de Missouri, waarschijnlijk uit het gebied waar nu de staten Wyoming en Montana liggen.

Rond 700 werd de Hopewell cultuur als het ware van binnenuit leeggegeten door een snel opkomende nieuwe macht, die zich niet ver van de het centrum van de Hopewell bevond.  Dat was de Mississippi-cultuur, die de meest monumentale sporen zou nalaten van de Moundbuilderscultuur.  De Misissippi-cultuur onderscheidde zich van de Adena en Hopwell door maïsbouw. Dit uit zuidelijker gebieden afkomstige graan (het kwam al eerder ter sprake) leende zich aanvankelijk niet voor het klimaat in het oosten van de Verenigde Staten. Doordat er nieuwe soorten werden ontwikkeld, werd dit opeens wel mogelijk. De maïsbouw zou de motor zijn van de nieuwe cultuur, waarvan het hart zou liggen in het gebied waar de Missouri en de Ohio in de Mississippi uitkomen. Hier, niet ver van de huidige Amerikaanse stad Saint Louis, verrees de grootste nederzetting van de Moundbuilders ooit, Cahokia.

monks%20mound

Monks Mound nu, het vroegere hart van de Mississippi metropool Cahokia

Cahokia 2

Reconstructie van het centrum van Cahokia, de grootste stad die precolumbiaans Noord Amerika ooit gekend heeft

Cahokia overview

Cahokia-overview van de huidge archeologische site (bron)

Het is niet duidelijk of Cahokia ook een soort hoofdstad was van een imperium, maar wel was het gedurende een paar honderd jaar verreweg de grootste stad van Noord Amerika; andere centra van de Mississippicultuur kwamen qua inwoneraantal niet eens in de buurt. Cahokia kende op haar hoogtepunt 20.000 inwoners.

De stad was als volgt opgebouwd: de buitenste delen werden gevormd door een aantal aparte dorpen, stadsdelen of wijken, allen met een centraal plein of met een kleine ceremoniële heuvel. Binnen die ring van ‘suburbs’ lag de echte stad, die ommuurd was met een aarden wal met daarop een hoge palissade van boomstammen. Daarbinnen bevonden zich grote huizen, wellicht bestemd voor een hogere klasse. Het midden van de stad kende een flink aantal mounds, waarop houten bouwwerken moeten hebben gestaan en een groot plein. Aan dat plein verrees de grootste piramide die er ooit in Noord Amerika werd opgeworpen en die ook omvangrijker was dan veel piramides in Mexico. Hoewel dertig meter hoog, bijna net zo hoog als het hoogste platform van de Templo Mayor van de Azteken , Tempel I van Tikal of de’Piramide van de Tovenaar’ van Uxmal, was het vooral de massa van dit bouwwerk dat vele andere bouwwerken uit de Nieuwe Wereld overtrof. De basis van de piramide was overigens groter dan die van de Piramide van Cheops en werd in het oude Amerika alleen overtroffen door de grote Piramide van Cholula (bij Puebla, Mexico, die trouwens ook meer massa bevat dan de grootste Egyptische piramide). Dit geldt overigens niet voor de hoogte. De Piramide van Cheops is 140 meter hoog en geen van de oud-Amerikaanse bouwwerken komt daar ook maar enigszins in de buurt (het hoogste bouwwerk van het oude Amerika is Tempel IV van Tikal en die is ong. 95 meter hoog, dus ongeveer even hoog als de Marduktempel van Babylon, oftwel ‘de Toren van Babel’). Maar de basis van Monks Mound, zoals de aarden piramide van Cahokia bekend is geworden, is inderdaad iets groter dan die van de grootste Egyptische piramide. Er is overigens wel een groot verschil tussen gebouw van aarde en een gebouw van massieve steen. Maar tegenwoordig is het erg in de mode om alles uit de Nieuwe Wereld met monumenten uit de ‘eigen oudheid’ te vergelijken (wellicht een kleine compensatie, omdat  oud-Amerikaanse culturen zo lang verguisd zijn), dus laat ik het dan maar meteen precies uitleggen.

Op de platte top van Monks Mound waren een paar verhoogde platforms aangebracht. Op het hoogste platform stond waarschijnlijk het huis van de heerser (zie de reconstructie -tekening). Dat is echter een aanname, omdat dit inderdaad het geval was bij de latere Natchez (Emerald Mound), het laatste overblijfsel van de Mississippi Moundbuilderscultuur, dat als enige uitvoerig beschreven is door Europese ontdekkingsreizigers.  

Fragment ‘500 Nations’ (PBS) over Cahokia

Een korte documentaire over de opgravingen en archeologisch onderzoek bij Cahokia

De bloeiperiode van Cahokia was echter van korte duur. Gedurende haar bestaan had de stad ook een paar forse tegenslagen te incasseren. Er waren een paar grote overstromingen en de stad werd getroffen door een van de grootste aardbevingen uit de Amerikaanse geschiedenis, die een deel van  Monks Mound wegsloeg (dat daarna werd hersteld, zij het gebrekkig, zoals nu nog zichtbaar schijnt te zijn). In 1350 stad verlaten. Er zijn sporen gevonden van een gewapend conflict, wellicht was er sprake van een opstand (Charles Mann, p. 355)

Mississippi cultuur (artefacten)

artefacten van de Mississipi-cultuur

De val van Cahokia betekende nog niet het einde van de Mississippi-cultuur. Na Cahokia kwamen juist verschillende regionale centra op. Te denken valt aan Etowah in het huidige Georgia, Kincaid in Illinois, de steden van de Timicua in Florida en de Natchez in Louisiana. De meeste van deze centra waren nog in volle bloei toen de eerste Europeanen voet aan wal zetten in Noord Amerika.

De latere Spaanse chroniqueur en dichter Garcilaso de la Vega trok als soldaat mee in het leger van de Spaanse veroveraar Hernan de Soto, die van 1539 tot 1542 vanuit het pas veroverde Mexico zij beruchte veldtochten ondernam naar het Noord Amerikaanse continent. Van hem kennen we een aantal gedetailleerde beschrijvingen van de tempels van de Moundbuilders. De la Vega over een tempel in Talimico, aan de Savannah River in het huidige South Carolina: ‘het plafond en de binnenmuren, evenals de buitenmuren en het dak, waren versierd met schelpendecoraties, doorsprenkeld met strengen parels’

nederzettingen Mississippi cultuur

Links: Kincaid (reconstructie) Mississippi-cultuur, Illinois, 10150-1400 (zie ook http://www.kincaidmounds.com/ )
Rechts: Nodena (reconstructie) Mississippi-Cultuur, Arkansas, 1400-1650 (zie ook http://hampson.cast.uark.edu/nodena_info.htm )

Etowa

twee antropomorfe figuren (marmer, hoogte ca 60 cm), bij Etowah, Georgia, waar ze gevonden zijn (zie de Mounds op de achtergrond), Mississippi-cultuur, ca 1500

     Etowa nu

Links: overview van Etowah (klik op foto voor vergrote weergave, bron)
Rechts: detail (klik op foto voor vergrote weergave, bron)

 De Soto trof langs de loop van de Mississippi overigens een heleboel grote nederzettingen aan, met vele duizenden inwoners. De meeste van deze plaatsen waren met hoge palissaden ommuurd. De centra werden gedomineerd door aarden piramides, waarop de tempels en de woningen van de heersers waren gebouwd. De confrontatie met de Spanjaarden was overigens meestal bijzonder gewelddadig (de Spaanse conquistadores waren trouwens uitzonderlijk wreed). De Soto zou de expeditie niet overleven en zijn leger moest uiteindelijk het Noord Amerikaanse grondgebied ontvluchten.

Maar toen was het kwaad al geschied, want daarna was de Mississippi-cultuur praktisch verdwenen en waren vrijwel alle grote nederzettingen ontvolkt. De reden: Europese ziekten, vooral de pokken. Deze plaag heeft op veel plaatsen verwoestend werk gedaan, maar nergens zo hevig als in het zuidoosten van de Verenigde Staten. Oorspronkelijk moet dit een van de dichtstbevolkte gebieden zijn geweest van Noord Amerika, maar na de grote epidemie waren bijvoorbeeld de Appalache Mountains vrijwel ontvolkt.

Emerald Mound (recnstructie)

reconstructie van Emerald Mound, het religieuze en politieke hart van de Natchez (Mississippi-cultuur)

Emerald Mound nu (Natchez)

Het huidige Emerald Mound

The-Great-Sun-chief-of-the-Natchez-Indians

Le Grand Soleil du Natchez, houtgravure toegeschreven aan de Franse ontdekkingsreiziger Le Page du Pratz, die van 1720 tot 1728 bij de Natchez verbleef

Het laatste bolwerk van de Mississippi-cultuur, de Natchez, zou tot het begin van de achttiende eeuw in stand blijven. En van hun samenleving bestaat ook een gedetailleerde beschrijving,  van de Franse ontdekkingsreiziger Antoine Simon Le Page-Du Pratz. In 1718 vestigde Le Page du Pratz zich in het inmiddels Franse Louisiana ( de Fransen hadden de Mississippi vallei tot hun gebied verklaard), waar hij samenleefde met een Indiaanse vrouw, bij wie hij ook kinderen verwekte. Van 1720 tot 1728 leefde hij zelfs met de Natchez. Van hem kennen we een zeer gedetailleerde beschrijving van hun samenleving. Het prettige van zijn verslag schijnt te zijn dat Le Page-Du Pratz vooral een scherp waarnemer was, die het belangrijker vond om zijn observaties nauwkeurig op te tekenen, dan er allerlei (onvermijdelijke eurocentrische of Christelijke) interpretaties aan te geven. Dus veel onzin over dat de indianen mogelijk de tien verloren stammen van Israël zouden zijn, zoals wel het geval bij veel van zijn tijdgenoten, komt bij hem gelukkig niet voor. In die zin was hij zeker een moderne wetenschapper.

Uit zijn beschrijvingen kunnen we onder andere het volgende opmaken: De Natchez werden geregeerd door een absolute vorst, de Grote Zon, aan wie zij ook goddelijke krachten toeschreven.  Hoewel de Grote Zon de hoogste in rang was, was hij vooral een spiritueel leider en werd het dagelijks bestuur overgelaten aan de tweede man, een functionaris met de titel  De Getatoeëerde Slang. Afgaand op de beschrijving  Le Page- Du Pratz was het systeem veel autocratischer dan  de staatsvorm van de Azteken en leken de Natchez in dat opzicht meer op de Inca’s. Wat de Natchez wel weer met de Azteken gemeen hadden was het gebruik van mensenoffers.

In een bepaald opzicht stond de vrouw van de Grote Zon iets hoger in de hiërarchie. Als de koningin overleed, moest ook haar echtgenoot eraan geloven en werd hij om het leven gebracht om zijn vrouw in het hiernamaals te vergezellen. En met hem ook de complete hofhouding, om het paar ook na de dood van dienst te kunnen zijn. Dit lot werd overigens door de betrokkenen geheel geaccepteerd en zelfs als een grote eer gezien.

Uit het verslag blijkt een er sprake te zijn van een samenleving die veel overeenkomsten vertoonde met de stedelijke culturen van Meso-Amerika en de Andes, maar waarvan bepaalde kenmerken nog veel verder waren doorgevoerd.

In de jaren daarna zou het voor de Natchez treurig eindigen. Vanaf de jaren twintig hadden de Fransen zich in hun gebied gevestigd en waren er al een paar keer gewapende confrontaties geweest. In 1729 vroegen de Fransen de Natchez om een dorp te verplaatsen voor de vestiging van een grote tabaksplantage. De Grote Zon en de Getatoëerde Slang beschouwden dit als een schoffering en besloten de Fransen voorgoed uit hun gebied te verdrijven. Opmerkelijk was dat zij eerst een oproep stuurden aan alle zwarte slaven om zich van hun Franse meesters te ontdoen, met de uitnodiging om zich daarna als vrije mensen bij hen aan te sluiten. De Natchez sloegen vervolgens hard toe en legden het belangrijke Franse Fort Rosalie compleet in de as. De hele Franse kolonie in het gebied werd overmeesterd. Alle mannen werden gedood en alle vrouwen en kinderen werden gevangen genomen als slaaf.

In het jaren daarna sloegen de Fransen keihard terug. Een nieuw leger werd uitgerukt om de Natchez voorgoed te verslaan. Uiteindelijk werd de Grote Zon met zijn familie en hofhouding gevangen genomen en als slaaf verkocht op de Cariben. De overlevende Natchez sloegen op de vlucht. Velen van hen vonden een onderkomen bij de Cherokee, en vergezelden hen later naar hun ballingsoord in Oklahoma, waar zij nu wonen. Zij koesteren  nog altijd hun Natchez identiteit, die is in de loop der jaren levend gehouden.

Dit betekende ook het einde van de Mississippi-cultuur. Emerald Mound en het later gebouwde centrum Grand Village, de belangrijkste overblijfselen van de Natchez cultuur, zijn tegenwoordig een National Monument, net als vele andere Moundbuilderssites.

??????????????????????????????????

De grote kaart van Indiaans Noord Amerika, met daarop alle cultuurgebieden, stammen en substammen en historische plaatsen (National Geographic, 1972). Klik op kaart voor vergroting en de details

De belangrijkste taal- en cultuurgebieden van Noord Amerika

Uit het voorgaande is duidelijk geworden hoe verschillend de ontwikkelingen waren in twee regio’s van het Noord Amerikaanse continent. Beide cultuurgebieden hebben ook een hele oude geschiedenis. Vanzelfsprekend geldt dat ook voor de rest van Noord Amerika. Daarom wil ik in dit gedeelte het hele continent doornemen en kort ingaan op de verschillende culturen die daar tot ontwikkeling zijn gekomen. De nadruk zal komen te liggen op de volkeren en culturen zoals die door de Europese nieuwkomers werden aangetroffen, dus niet zozeer op de oude geschiedenis, wat ik in het gedeelte hiervoor wel heb gedaan.

Maar eerst nog een andere kwestie. Het oude Amerika was niet alleen cultureel een grote lappendeken, dat was het ook taalkundig. Er bestaan, of bestonden toen de Europeanen arriveerden, zo’n vijfhonderd verschillende volkeren, of stammen (het hangt er een beetje vanaf wat voor eenheden je gebruikt). Bovendien spraken al die volkeren en stammen ook hele verschillende talen. Taalkundig was het oude Amerika net zo divers als Europa (misschien nog wel meer). Om het nog ingewikkelder te maken, de taalkundige grenzen vallen zeker niet samen met de afzonderlijke cultuurgebieden of geografische regio’s. Hierboven is al ter sprake gekomen dat de Apaches en de Navaho’s uit het Zuidwesten van de Verenigde Staten taalkundig verwant zijn met de subarctische nomaden van Alaska en West Canada. Zo zijn er meer voorbeelden. De meest ‘primitieve’, of basale culturen van Noord Amerika, die van het grote bekken tussen de Rocky Mountains en de Sierra Nevada, bestaan vooral uit stammen die taalkundig verwant zijn aan de Azteken in Mexico, de zg. Uto-Azteekse taalfamilie. Omdat in de meeste literatuur de taalfamilies vermeld worden, lijkt het mij nuttig om er hier ook beknopte aandacht aan te besteden.

Hoewel er een heleboel kleine en geïsoleerde taalfamilies bestaan, of dat we tegenwoordig niet meer weten welke taal een bepaald volk sprak, simpelweg omdat die taal verloren is gegaan, zijn er een paar grote taalfamilies te onderscheiden. Zie de kaart hieronder. Ik zal hierna overigens een heleboel namen van volkeren en taalfamilies noemen. Erg veel in een keer, maar een groot aantal van die namen zullen in het komende vertoog regelmatig terugkeren, dus zie het maar als een eerste introductie.

Langs_N_Amer

de taalfamilies van Indiaans Noord Amerika

Een van de grootste taalfamilies van Noord Amerika is die van de Na-Dene (in de wat oudere literatuur meestal aangeduid als ‘Atapaskisch’). Deze taalfamilie staat  verder af van alle andere taalfamilies van zowel Noord als Zuid Amerika. Men gaat er tegenwoordig vanuit dat de Na-Dene bevolking later over de Beringstraat trok dan de zogenaamde Amerindische bevolking, maar wel voordat de Inuit en de Aleuten naar Amerika trokken. Tot de Na-Dene worden alle ‘indianen’ (dus niet de Inuit of Aleut) van Alaska gerekend (de Kutchin, de Han, de Koyukon, deTanaina, enz.) en het grootste deel van het westen van Canada, met uitzondering van het grootste deel van de Canadese westkust (alleen de Tlingit behoren tot de Na Dene).  Verder alle subarctische volkeren van West Canada, zoals de Chippewyan, de Beaver, de Kaska, de Slave, de Yellowknive en de Dogrib. Ook het noordelijkste volk van de plains, de Sarsi, behoort tot de Na-Dene familie. In het westen van de Verenigde Staten komen kleine geïsoleerde groepen voor die tot de Na-Dene worden gerekend. De grootste concentratie vindt men weer in het Zuidwesten van de Verenigde Staten en net over de grens met Mexico. Het gaat hier om de eerder ter sprake gekomen nomadische Apaches en de zeer nauw verwante sedentair levende Navaho.  Nogmaals, de Na-Dene/Atapasken verschillen in  taalkundig opzicht meer van de rest van de Indiaanse bevolking dan de Amerindische taalfamilies onderling.

De meest omvangrijke Amerindische taalfamilie van Noord Amerika is het Algonquin, genoemd naar een nomadische stam ten noorden van het Grote Merengebied. Het Algonquin is de dominante taalfamilie van het oosten van Canada en het Noordoosten van de Verenigde Staten. In het gebied van de VS zijn er drie gebieden waar het Algonquin werd gesproken.  De eerste concentratie is langs de oostkust , van het noorden tot en met de kust van South Virginia en een stukje North Carolina.  Tussen het Algonquingebied van de oostkust en het Algonquin van het Grote Merengebied en Oost en centraal Canada bevindt zich een zone waarin vooral het Iroquois werd gesproken.  Het tweede Algonquingebied omvat eigenlijk het gehele Grote Merengebied en naar het noorden Oost Canada (alle Indiaanse volkeren van het schiereiland Labrador) en loopt een eind door naar de Noordelijke Plains via het leefgebied van de nomadische Cree en Ojibway. Op de noordelijke plains worden de Plains Cree en de Blackfootvolkeren (Piegan, Kalinai, Siksikawa) tot het Algonquin gerekend. Dan is er nog een kleinere zuidelijker ‘enclave’ op de plains (delen van Wyoming, Nebraska, Colorado en Kansas). De uit vele boeken en films bekende gezamenlijk optrekkende Cheyene en Arapaho vormen deze derde groep Algonquin-sprekende volkeren, die weer zijn opgesplitst in een noordelijke en een zuidelijke groep.

Een kleinere taalfamilie uit het oosten (loop St Lawrence River, zuidoostelijk Grote Merengebied, met uitlopers tot over de Apalachee Mountains) is het Iroquois, naar de roemruchte bond van vijf naties de Iroquois (of ‘Irokezen’ in het Nederlands, vergeet niet dat de Nederlanders gedurende hun aanwezigheid in het gebied rond New York, veel met deze bevolkingsgroep te maken heeft gehad). Zelf noemden zij zich overigens Haudenosaunee. De Iroquois taalfamilie omvat natuurlijk de Vijf Naties (Mohawk, Oneida, Onondaga, Cayuga en Seneca), maar ook hun aartsvijanden, de Hurons (Wyandots), de Erie en zuidelijker de Cherokee (het volk van de hedendaagse kunstenaar Jimmie Durham, op dit blog meermalen ter sprake gekomen).

Ten zuiden van de Apalachee Mountains ligt het gebied waar vooral Muskogee-talen worden gesproken, al is ook te zien dat er zich in dat gebied veel witte plekken bevinden. De reden is dat dit ooit zeer dichtbevolkte gebied in een zeer vroeg stadium door de pokken werd getroffen. De epidemieën van deze door de Europeanen geïmporteerde ziekte heeft complete volkeren weggevaagd. Zoals eerder genoemd bleef er van de cultuur van de Moundbuilders vrijwel niets over. We weten ook niet wat voor taal zij gesproken hebben. De Creek confederatie, die ook tot de Moundbuilders worden gerekend spreken in ieder geval het Muskogee (de taal  dus, waar de taalfamilie naar is genoemd). Maar de Natchez bijvoorbeeld, spraken weer een taal die aan bijna geen enkele andere taal verwant lijkt te zijn. Wat de Moundbuilders dus in regel spraken weten we niet. Wel lijkt het Muskogee in die regio de dominante taal geweest te zijn.

In diezelfde regio sprak een minderheid (een paar eilandjes op de kaart) talen die tot de Siouanisch-Catawba taalfamilie behoren, kortweg het ‘Sioux’. Dit is inderdaad de taalfamilie waar ook het roemruchte nomadenvolk van de Centrale Plains toe behoorde. Het Siouanisch Catawba werd verder vooral op de Plains gesproken door ‘de Sioux’ (eigenlijk Dakota, Lakota, of Nakota). Deze ‘Siouxgroep’ was verdeeld over drie subgroepen, die weer uit een aantal losse stammen bestond. In het oosten (Wisconsin, Minesota) leefden de Santees, die zichzelf ‘Dakota’ noemden. De Santees waren verdeeld in de substammen de Mdewakanton, de Sisseton, de Wapeton en de Wahpekute. Tussen de Mississippi en de Missouri leefde  de ‘Centrale Sioux, of ‘Yankton Sioux’ (verdeeld in de Yankton en de Yantonai, zij noemden zichzelf eveneens ‘Dakota’). De meest bekende groep, de westelijke Teton Sioux (eigenlijk Lakota), leefde ten westen van de Missouri, in het gebied rond de Black Hills (samen met de Cheyene), de bovenloop van de Platte en in het land van de Powder River. Dit was het volk dat een paar van de beroemdste Indiaanse leiders heeft voortgebracht, zoals Red Cloud, Crazy Horse en Sitting Bull. De Lakota waren, of zijn verdeeld in zeven subgroepen. Dat zijn de Oglala, de Hunkpapa, de Brulé (Sichangu), de Mininconjou, de Sans Arcs (Itazipcho), de Blackfoot (eigenlijk Sihasapa, niet te verwarren met de Algonquin Blackfoot) en de Two Kettle (Oohenonpa). Zelf hanteerden ze soms andere namen (zie de bovenstaande tussenhaakjes en het tweede onderstaande kaartje van hun cultuurgebied), maar onder deze namen zijn ze het meest bekend geworden. Andere Siouanisch sprekende volkeren op de plains waren de Crow (Apsarokee, de aartsvijanden van de Lakota), de Assiniboin en de sedentair levende Mandan, Hidatsa, Ponca en Omaha. De Arikara, die vaak in dat rijtje wordt genoemd, behoorde weer tot en andere groep, die van de Pawnee (of Caddo-groep).

kaart Dakota Lakota

detailkaart leefgebied van de Sioux (Lakota/Dakota) en hun naburige volkeren. De kleuren geven de verschillende taalfamilies weer. Groen is Siouanisch-Catawba, roze is Algonquin en geel is Pawnee/Caddo. Stammen zijn met hoofdletters weergeven, bijv. TETON, YANKTON, SANTEE, enz. Substammen zijn met kleine letters weergegeven, bijv. Oglala (van de TETON), Mdewakanton (van de SANTEE), maar ook (bij de PAWNEE) Skidi, Chaui, etc. Terzijde, bijna niemand realiseert zich dit nog, maar er zijn heel veel staten en steden in de VS naar indianenvolkeren genoemd. In dit kaartje komen er al twee voor, zie Iowa (staat) en Omaha (stad in Nebraska, ook een van de stranden in Normandië bij D-Day). En natuurlijk ‘Dakota’, waar de staten North en South Dakota naar zijn genoemd.

Sioux familie

De Lakota/Dakota/Nakota, zoals zij zichzelf noemden (inclusief de substammen van de Lakota)

De meest in het oog springende taalfamilie van het westen, het zuidwesten en de zuidelijke plains is de eerder al genoemde (bij de bespreking van de Hohokamcultuur) Uto-Azteekse taal familie. Dit is ook een van de grootste taalgebieden van Noord Amerika, die zich uitstrekt van de noordgrens van de staten Utah en Nevada tot Centraal Mexico (zoals eerder vermeld, maar ook uit de naam is af te leiden, de Azteken horen ook bij deze taalfamilie). Soms worden bepaalde subgroepen als aparte taalfamilies ingedeeld, zoals het Tanoa, dat zowel door een aantal van de Pueblo volkeren wordt gesproken, maar ook door de Kiowa op de zuidelijke plains), of het Soshone (dat zowel door de Soshone van het Grote Bekken werd gesproken, maar ook door de van hen afgesplitste Comanche, een roemrucht krijgersvolk van de zuidelijke plains, in Nederland bekend geworden uit de roman van Arthur Japin ‘De Overgave’). Andere indelingen rekenen ook de tweede Pueblotaal, het Keres, net als het Tanoa, tot de Uto Azteekse taalfamilie. In ieder geval is de derde Pueblotaal, het Zuni, aan geen enkele andere taalfamilie verwant. Verder behoren tot de Uto Azteekse taalfamilie vooral de nomadische jagers en verzamelaars van het centrale woestijngebied, als de Paiutes, maar ook de Utes van de Rocky Mountains (waar deze taalfamilie, maar ook de staat Utah naar is genoemd).

de zuidelijke plains en het zuidwesten van VS

Het zuidwesten van de Verenigde Staten en de zuidelijke plains. De Pueblo volken worden gevormd door de kleine gebiedjes in het midden van de kaart (Tewa, Keres, Zuni, Hopi, etc.). Paars is hier Uto-Azteeks. Daartoe wordt in dit geval ook het Soshone van de Comanche toe gerekend en het Tanoa van de Kiowa (maar ook van sommige Pueblo, zoals het Tewa). Het Keres (geel) is hier weeergegeven als een aparte taal, net als het Zuni (roze). Het blauwe gebied rond de Pueblo-volkeren is allemaal Na-Dene en zijn de Apaches en de Navaho’s. Alleen de Navaho’s worden hier als eenheid genoemd, maar alle andere Na-Dene groepen op dit kaartje zijn substammen van de Apaches, zoals Chiricahua, Mescalero, Tonto, White Mountain, San Carlos, etc. De Pima en de Papago (Uto-Azteeks, linksonder tegen de Mexicaanse grens) zijn de erfgenamen van de eerder besproken Hohokam cultuur. De lichtgele vlek rechts is weer de Caddo-taalfamilie (van oa de Pawnee van de centrale plains). Het lichtgroen, op de linkerkant van de kaart (van de Yavapai, de Havusapai, etc.), vormt het gebied van de Hokan-Coahuilteekse taalfamilie, die verder vooral voorkomt in delen van Californië, op de Baja California en verder naar het zuiden in Mexico.

Californië, vroeger een zeer dichtbevolkt gebied, maar waar nog maar heel weinig van over is, moet een lappendeken geweest zijn van afzonderlijke taalgroepen, die aan geen enkele andere taalfamilie verwant zijn. Ten noorden van Californië springen er twee grotere taalfamilies in het oog. Dat zijn het Salish en het Wakash. Het Salish werd zowel aan de kust van Washington gesproken (de stam van Chief Seattle van de beroemde redevoering, die wij vooral in zwaar verminkte vorm kennen, de Dwamish, of Coast Salish behoorde tot deze groep) als landinwaarts, op het plateau, tot een eind in Canada is dit een dominante taal in die regio. Op het meest noordwestelijke puntje van de VS, een stuk van de Canadese westkust en een deel van Vancouver Island is het Wakash een relatief grote taalfamilie (oa van de enige twee walvisjagende volkeren, de Nootka/ Nu-Chah-Nulth en de Makah en de noordelijker levende de Kwakiutl /Kwakwaka’wakw). De volkeren ten noorden van de Wakash regio, de Noordwestkust (waaraan de tentoonstelling in Leiden in zijn geheel is gewijd), spreken talen die verder nergens anders aan verwant lijken te zijn, zoals de Bella Coola, de Tsimshian en de Haida. Behalve het noordelijkste volk van dit cultuurgebied, de Tlingit, dat tot de Na-Dene behoort.

Tot zover deze taalkundige rondgang langs het Noord Amerikaanse continent. Er zijn een heleboel  namen gevallen, wellicht te veel. Maar veel van die namen zullen terugkeren in het onderstaande verhaal, zowel in de beschrijvingen van de cultuurgebieden, maar ook in de geschiedenis van de veroveringen door de Europese nieuwkomers.

Cutuurgebieden Noord Amerika

de belangrijkste regio’s (cultuurgebieden) van Indiaans Noord Amerika

Dan nu de cultuurgebieden van Indiaans Noord Amerika. Er worden in de literatuur verschillende indelingen gebruikt. De meest gebruikte indeling is te zien op de kaart hierboven. De gebieden worden als volgt verdeeld: het Arctische gebied, het Subarctische gebied, het Noordoosten, het Zuidoosten, de Plains, het Zuidwesten, het Grote Bekken, Californië, het Plateau en de Noordwestkust. Ik ga het hier een klein beetje anders doen en de grotere indeling gebruiken (die ook vaak wordt toegepast). Dat wordt:  Het Noorden (Arctisch en Subarctisch), het Oosten (het Noordoosten en het Zuidoosten), de Plains, het Zuidwesten, het Westen (het Grote Bekken, Californië en het Plateau) en de Noordwestkust. Wat betreft beeldmateriaal, ik wil vooral gebruik maken van de bijzondere foto’s van de Amerikaanse fotograaf Edward S. Curtis (1868-1952). In de eerste decennia van de twintigste eeuw werkte hij aan een ambitieus project; hij wilde alles vastleggen van wat er nog over was van de oorspronkelijke culturen van de bewoners van het Noord Amerikaanse continent. Hij reisde naar zo’n beetje alle belangrijke regio’s om daar de mensen en hun gebruiken te vereeuwigen. Zijn werk is van onschatbare waarde gebleken en bovendien zijn het vaak ook adembenemend mooie foto’s. Zie hier een groot deel van zijn oeuvre op internet, de Curtis Libarary. Ook zal ik materiaal tonen uit de tentoonstelling die nu in de Nieuwe Kerk loopt. Voor beeldmateriaal van culturen die niet meer op die manier door Curtis konden worden vastgelegd (vooral het ooosten van Amerika, dat toen al honderd jaar was gekoloniseerd), zal ik ander beeldmateriaal gebruiken.

actic

de Inuit bevolking van Noord Canada en Alaska

subarctisch (Canada)

de subarctische Na-Dene en Algonquin volkeren van Canada

arctic West

De volkeren van Alaska (Aleut, Inuit en Na-Dene). De Tlingit, de Tsimshian en de Haida vallen buiten het arctische en subarctische cultuurgebied en zal ik bespreken bij het gedeelte over de Noordwestkust

Het Noorden (arctisch en subarctisch)

Het noordelijkste deel van het continent (het grootste deel van Canada en Alaska) was een betrekkelijk dunbevolkt gebied, al leefden ook daar veel uiteenlopende volkeren. Zowel de Inuit en Aleut, als de indiaanse bevolking (te verdelen in de Na-Dene in het westen en de Algonquin in het oosten) waren nomadische jagers. Iedereen kent van de Inuit de befaamde Iglo, maar een groot deel van deze poolvolkeren leefde ook in tenten van Kariboehuiden. Op zee werd er gevist en op zeehonden gejaagd. In het binnenland vooral op kariboes (het Noord Amerikaanse rendier, elanden en klein wild). De toendra-achtige gebieden deelden zij vaak met de noordelijkste indianenvolkeren. Overigens het woord ‘Eskimo’, zoals de Inuit bij ons veelal bekend staan is oorspronkelijk een scheldwoord uit het Algonquin, en betekent ‘rauwvleeseter’, zoals de indianen hen soms minachtend plachten te noemen. Ondanks de door de barre omstandigheden gedicteerde leefstijl, hebben de Inuit  een hele eigen stijl in hun kunst en materiële cultuur ontwikkeld. Beroemd zijn bijvoorbeeld hun spekstenen beelden, waarvan er veel te zien zijn nu in de tentoonstelling in de Nieuwe Kerk. Het zijn veelal om de verbeeldingen van dieren, met een hele eigen stilering.

Dansende beer

Pauta Saila, Dansende beer, steen, 1973. De Inuit beeldhouwer Pauta Saila (1916-2009) is een van de belangrijkste kunstenaars die deze Inuit-traditie levend heeft gehouden. Nu te zien op de tentoonstelling ‘Indianen; kunst en cultuur tussen Mythe en Realiteit’, De Nieuwe Kerk, Amsterdam

Inuit in Kayak

Edward S. Curtis, Inuit in kayak (Alaska) bron Curtis Library, zie hier

De ten zuiden van de Inuit levende Na-Dene volkeren (de Gwich’in, de Han, de Tanana, de Deg’hitan, de Chipewyan, de Beaver, de Yellowknive etc.) en de noordelijke Algonquins (de Cree volkeren, de Montagnais of de Naskapi, eigenlijk de Innu, en de Noordelijke Ojibwa) waren  ook nomadische jagers, net als hun noordelijke buren. De twee soorten roeiboten, die respectievelijk door de Inuit en de indianen van het subarctische gebied zijn ontwikkeld, zijn tegenwoordig ook bij ons zeer bekend. De Inuit ontwikkelden de kayak en de subarctische indianen de kano. De kayaks van de inuit waren bekleed met dierenhuiden, maar de kano’s waren vaak bekleed van berkenbast, wat in de noordelijkste bosgebieden volop voorhanden is. Het bijzondere aan deze vaartuigen is dat ze zeer licht waren en daarom ook makkelijk mee te nemen waren over land. De Europese nieuwkomers, die van huis uit vooral houten vaartuigen kenden, keken er ook met bewondering naar en namen deze uitvinding snel over. Boombast werd trouwens voor veel meer ingezet, in sommige gebieden werden er ook de tipi’s (tenten) mee bekleed, en er werden ook manden van gemaakt, vaak fijn gedecoreerd.

Curtis A Cree Canoe

Edward S. Curtis, A Cree Canoe- Western Wood Cree, (bron: Curtis Library, zie hier)

Curtis Camp among the Aspen Chipewayan

Edward S. Curtis, Camp among the aspen-Chipewyan, 1926 (bron: Curtis Library, zie hier)

Een andere uitvinding, die nu ook elders wordt gebruikt was de zg sneeuwschoen. Men vlocht van dunne takken een soort tennisracket, dat plat onder de schoen werd gedragen, zoadat het lichaamsgewicht wordt verspreid en men niet wegzakt in de sneeuw. Ook deze praktische uitvinding is tegenwoordig overal in het poolgebied gemeengoed geworden.

Zowel de Inuit als de noordelijke Na-Dene en Algonquin waren (en zijn) ook pelsdierjagers. Er werd en wordt gejaagd op bevers, otters, marterachtigen maar ook groter wild. De bewoners van het subarctische gebied waren ok meesters in het zetten van vallen, nu vaak bij uitstek een instrument van stropers.  Overigens heeft de Europese invasie op dat gebied zeer ontwrichtend gewerkt. Voor de komst van de Europeanen werd er vooral op kleine schaal gejaagd, slechts voor de eigen behoefte. Na de komst van de blanken ontstond er een grote vraag naar bont, waardoor de jacht op pelsdieren veel intensiever werd. Hetzelfde kan worden gezegd over de zeehondenjacht in het arctische gebied. Natuurlijk waren de Inuit en de subarctische indianen van oudsher pelsjagers, maar de grote excessen zijn van na die tijd. Het is interessant om te zien dat zij nu vaak voorop lopen in de beweging om de grootschalige jacht te beperken, wat in een land als Canada, waar de jacht bijna net zo heilig is als het recht op het dragen van wapens in de Verenigde Staten, nog niet zo simpel is.

De confrontatie met de Europeanen is in deze gebieden in regel minder heftig geweest dan op het grondgebied van de Verenigde Staten. De belangrijkste reden is natuurlijk dat de onherbergzame gebieden van Noord en centraal Canada nooit echt onder de voet zijn gelopen. Toch is de oorspronkelijke bevolking veel land afgenomen. Sinds de laatste decennia lopen er vele rechtszaken om stukken grond terug te krijgen, die ook nog vaak gewonnen worden. In de Verenigde Staten zou zoiets uitgesloten zijn. Maar de Natives in Canada hebben zo langzamerhand ook veel meer rechten verworven dan in de VS.

De oorspronkelijke bewoners van de noordelijke gebieden leven ook nog meer in hun eigen grondgebied en hebben soms meer van hun tradities kunnen behouden dan de volkeren van de zuidelijker gebieden van Noord Amerika. Zie bijvoorbeeld deze site, gewijd aan de Innu (de eigenlijke naam van de Algonquin sprekende Naskapi of Montagnais van het schiereiland Labrador) met vele filmpjes, foto’s en getuigenissen over hun leven en hun cultuur.

Ojibwa family gathering 1878 Frederick Varner

Frederick Arthur Verner, Ojibway Family-Gathering, 1878 (bron). Let op de typische met berkenbast beklede tipi’s

 

North East

De volkeren van de Noordoostkust en het Grote Meren Gebied

Het Oosten (het noordoosten, de grote meren en het zuidoosten)

Eigenlijk kun je niet precies zeggen waar de cultuur van de subarctische woudbewoners overgaat in de cultuur van de woudgebieden van het Noordoosten. Taalkundig en etnisch (Algonquin) vloeien beide cultuurgebieden iets ten noorden van de Grote Meren in elkaar over. Wel is een belangrijk kenmerk van de oostelijke culturen dat zij landbouw bedreven en  in sedentaire woningen leefden, in aanzienlijke dorpen of zelfs steden. Maar er zijn ook volkeren die gedeeltelijk sedentair en gedeeltelijk nomadisch leefden. Het belangrijkste voorbeeld zijn de Ojibwa (of Ojibway, in de oudere literatuur vaak bekend als Chippewa, niet te verwarren met de subarctische Chipewyan, die tot de Na-Dene behoren). De Ojibwa leefden aan de noord en de westkant van het grote merengebied en kenden, naast een jagerscultuur die grotendeels overeenkwam met hun noorderburen, ook een semi-agrarisch bestaan. Dat wil zeggen, ieder jaar oogsten ze de ‘wilde rijst’, een wilde graansoort die alleen in het Grote Merengebied voorkomt (Zizania palustris, schijnt overigens geen echte rijstsoort te zijn, al vertoont dit wilde graan wel veel overeenkomsten).  Het leefpatroon van de Ojibwa draaide voor een groot deel rond het onderhouden (maar niet verbouwen) van de velden van deze wilde graansoort.

Iets zuidelijker werd wel echte landbouw bedreven (vooral maisbouw). Dit was ook het gebied van de Hopewell cultuur en de Mississippi-cultuur (al eerder uitgebreid besproken). Ik zal hier vooral ingaan op de indianenvolkeren die door de Europeanen werden aangetroffen en waarmee ook intensieve betrekkingen werden onderhouden (die ook gedocumenteerd zijn). Wel is er tegenwoordig weinig meer over van de culturen van de oorspronkelijke bewoners van het oosten van de Verenigde Staten. De Europeanen kwamen al in een vroeg stadium met hen in contact (al vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw) en er zijn talloze en langdurige oorlogen gevoerd. Ook hebben uit Europa geïmporteerde ziektes dit gebied zwaar geteisterd, meer dan welk ander gebied in Noord Amerika. Na tweehonderd jaar afwisselend oorlog voeren, dan weer verdragen sluiten en land opgeven, dan weer een nieuwe oorlog, etc.  zijn de meeste indianen uit dat gebied verdwenen. Een van de belangrijkste redenen is de beruchte Indian Removal Act, van President Andrew Jackson uit 1830. Deze hield in dat alle indianen ten oosten van de Mississippi naar het westen moesten verhuizen, meestal naar het barre Indian Territory (de huidige staat Oklahoma), waar veel van de nazaten van de oorspronkelijke bewoners van het oosten nog steeds leven. Deze etnische zuivering van het oosten van de VS (want dat was het), heeft ervoor gezorgd dat er op nog maar heel weinig plekken de laatste overblijvers iets van hun cultuur in stand konden houden, al is het op sommige plaatsen, tegen de klippen op, toch gebeurd.

Het noordelijke deel werd gedomineerd door twee taalfamilies, de Algonquin en de Iroquois sprekende volkeren, waarvan het gebied van de laatsten een soort  wig vormt tussen de Algonquins van de oostkust en die van het Grote Merengebied. In de zestiende eeuw, net voordat de Europeanen arriveerden besloten vijf Iroquois stammen zich te verenigen in een soort staatkundige unie. De reden zou zijn geweest dat deze vijf stammen erg te lijden hadden onder de dominantie van de Hurons (Wyandots) ten westen van de Saint Lawrence River, eveneens van de Iroquois familie. De vijf stammen zouden de beroemde League of Five Nations worden, de ‘Iroquois’, of de ‘Irokezen’ zoals zij bekend stonden in de kortstondige Nederlandse koloniale tijd in dat gebied (zie over de Nederlandse relaties met de Iroquois o.a. dit artikel). Zelf noemden zij zich Haudenosaune.  

Iroquois longhouse

Reconstructie van een Iroquois longhouse (Wolf Clan Longhouse, Iroquoian Village, Crawford Lake Conservation Area, Milton, Ontario, Canada )

HuronVillageWP

reconstructie ‘Huron Village’, uit de serie 500 Nations (zie de fragmenten in dit blogitem en helemaal aan het eind de complete serie). Dit soort versterkte nederzettingen, soms kleine steden, zoals blijkt uit de getuigenissen van de Europese ontdekkingsreizigers, waren typerend voor de Iroquois en Algonquinvolkeren van het oostelijke Grote Merengebied, de Ohio vallei en de Noordoostkust van de Verenigde Staten. De zg. Longhouses waren typisch voor de Iroquois en verwante volkeren. Deze grote woningen boden onderdak aan een hele clan, bestaande uit meer gezinnen.

De ‘League of the Five Nations’ werd gevormd tussen rond 1450, door twee Founding Fathers. De eerste was Deganawidah (‘The Great Peacemaker’), die overigens een Huron van geboorte zou zijn geweest. De tweede was de Mohawk Hayenwathon, die ook bekend is geworden als Hiawatha- inderdaad het latere indiaantje van Walt Disney is genoemd naar deze Indiaanse staatsman. Met recht staatsman, want hoewel niet heel breed bekend, zou de ‘grondwet’ van de Haudenosaune later van invloed zijn op te vormgeving van de Amerikaanse grondwet. Daarover zo meer.

Deganawidah en Hyawatha creeërden uiteindelijk een hechte unie tussen vijf Iroquois sprekende naties: de Mohawk, de Cayuga, de Seneca, de Oneida en de Onondaga. Deze unie kreeg zoveel macht dat het uiteindelijk een  groot gebeid in het Noordoosten van de VS en een deel van Oost Canada controleerde. Het grondgebied besloeg de hele Saint Lawrence vallei, het oostelijk deel van het Grote Meren Gebied (Lake Ontario, Lake Erie, Lake Huron) en het gebied ten westen van de Apalache Mountains, tot aan het begin van de Ohio vallei. Het was vooral ook een erg strategische positie. Zij beheersten eigenlijk de Noordoostelijke toegang tot het binnenland van het gebied dat nu de VS is. Alle Europese nieuwkomers zouden met de Iroquois te maken krijgen en konden niet om ze heen, of het nu de Fransen, de Nederlanders of de Britten waren. De Iroquois zouden ook een beslissende factor vormen in de Brits-Franse oorlogen op het Amerikaanse continent. Maar de League zou uiteindelijk ten onder gaan in het volgende conflict tussen de blanke nieuwkomers, de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Een deel zou de opstandige kolonie steunen en een deel de Britse troepen. In mijn latere bespreking van de Europese veroveringsoorlogen zal ik hier nog uitgebreid op terugkomen.

iroquoisnations

Het kerngebied van de Vijf Naties van de Iroquois Confederatie (Haudenosaune)

Terug naar het ontstaan van de confederatie. Het was zeker niet zo dat het verdrag tussen de vijf naties een soort westerse grondwet was. Het systeem was vooral georganiseerd langs de verschillende familieclans. Aan het hoofd van elke clan stond een clanmoeder, in regel het oudste vrouwelijke lid (de Iroquois hanteerden een matriarchaal systeem, bij huwelijken  werd bijvoorbeeld werd een man  lid van de clan van zijn echtgenote). De clanmoeders kozen een raad van vijftig mannelijke ‘royaneh’ (tien per stam) die gezamenlijk het hoogste politieke orgaan vormden. Zij benoemden en controleerden de uitvoerende macht. Het saillante aan het systeem was dus dat de mannen alleen passief kiesrecht hadden -zij konden zich verkiesbaar stellen- en de vrouwen alleen actief kiesrecht. Zij alleen konden kiezen en overigens ook een Royaneh weer afzetten als die niet functioneerde. Zo was de scheiding der machten ook over de verschillende seksen verdeeld.

De Britten aan de oostkust, met wie de Iroquois een bevoorrechte en overigens gelijkwaardige relatie hadden, keken met bewondering naar hoe deze bond van stammen zich had georganiseerd en bovendien ook macht kon uitoefenen. Benjamin Franklin schreef in 1751: ‘It would be a very strange thing if Six Nations of ignorant savages should be capable of, forming a scheme for such a union, and be able to execute it in such a manner as that it was subsisted ages, and appears indissoluble; and yet that a like union should be impractible for ten or a dozen English Colonies’ (geciteerd uit Bruce E. Johansen, Forgotten Founders; Benjamin Franklin, the Iroquois , and the rationale for the American Revolution, Massachusetts, 1982, p. 46, hier in zijn  geheel te raadplegen).  

Four Mohawk Kings

Jan Verhelst, ‘Four Mohawk Kings’, olieverf op paneel, 1710. In 1710 bezocht een delegatie van de Royaneh van de Mohawk en nog een paar andere bevriende stammen Groot Brittanië en werden zij onthaald door koningin Anne. De in Engeland werkzame Nederlandse schilder Jan Verhelst vereeuwigde vier van hen, overigens in nogal ‘classicistische poses’ en gedeeltelijk in westerse kledij. Linksboven: Etow Oh Koam (Mohawk),  rechtsboven: Sa Ga Yeath Qua Pieth Tow (Mohawk), linksonder: Ho nee Yeath Taw No row (Mohawk) en rechtsonder: Tee Yee Neen Ho Ga Row (Mohegan)

De concrete invloed van de Iroquois op het Amerikaanse systeem zat hem in het volgende. De Amerikaanse president wordt gekozen door kiesmannen (en dat waren aanvankelijk ook uitsluitend mannen), die benoemd worden op basis van het aantal stemmen per staat voor een partij.  De Confederatie van de Iroquois was een inspiratiebron voor een confederatie van de opstandige koloniën (later staten). De staten vaardigden een kiescollege af, die de uiteindelijke leiding zou kiezen. Het systeem van de getrapte verkiezingen. Dat is wat de Verenigde Staten van Amerika concreet hebben overgenomen van de Iroquois, al hebben zij hun systeem weer ‘gedefeminiseerd’ (vrouwenkiesrecht werd in de VS in 1920 ingevoerd). Daar kwam het ongeveer op neer.  Maar ook verschillende andere zaken (vooral symbolische) zouden aan de Iroquois zijn ontleend.  Daarvoor verwijs ik naar het artikel van Bruce Johansen.

459px-Joseph_Brant_by_William_Berczy_c_1807

Joseph Brant (Thayendanegea), geportretteerd door William Bercy, 1807. Joseph Brant was een van de leiders van de Mohawk, die in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog met de Britten meevocht. Toen de nieuwe republiek de Verenigde Staten van Amerika de oorlog wonnen, week hij met zijn Mohawks uit naar Brits Canada, waar hun nazaten nog altijd leven, gedeeltelijk in een reservaat. Let verder op het kapsel van Brant. De scalplok (hanenkam) werd door veel indianenvolkeren uit de oostelijke helft van Amerika gedragen en kwam ook voor op de plains. De hanenkam, later de look van de punkbeweging in de jaren tachtig, wordt daarom ook de Mohawklook genoemd.

De Iroquois, de Huron en de andere volkeren uit de regio leefden in veelal  gefortificeerde nederzettingen, bestaande uit zg Longhouses, grote gemeenschappelijke woonruimtes (vaak ingericht voor een clan), waarbinnen aparte eenheden waren ingericht. Sommige van de Iroquois nederzettingen waren zeer omvangrijk. Bovendien ook goed versterkte forten. Uit de getuigenissen van de Franse ontdekkingsreiziger Jacques Cartier, die op zijn expeditie langs de Saint Lawrence River op  de Huron nederzettingen Stadacona (het huidige Quebec, is overigens de Algonquinnaam) en Hochelaga (het huidige Montreal) stuitte, blijkt dat het om behoorlijk omvangrijke en stevige vestingen ging.

 False Face Mask  

False Face Mask. De Iroquois gebruikten dit soort maskers om ziektes te genezen, waarvan zij geloofden dat die door ”het Valse Gezicht’ waren veroorzaakt. Door het dragen van zo’n masker zou het Valse Gezicht een spiegel worden voorgehouden en zo worden uitgedreven.

George Washington Wampum

De George Washington Wampum (Canandaigua Treaty belt, 1794). Bij het sluiten van een belangrijk verdrag werd er een speciaal geweven gordel geschonken als bestendiging, de Wampum, meestal gedecoreerd met gevlochten stekels van een stekelvarken of met kralen. Deze Wampum stond voor het eerste vriendschapsverdrag met de nieuwe macht, de Verenigde Staten van Amerika met de Onondaga (die de kant van de opstandige kolonie kozen) en werd geschonken aan George Washington. Lang heeft het verdrag niet geduurd en de strijd tussen de opstandige kolonie en het gezag in Engeland zou uiteindelijk ook de Iroquois opbreken.

Overigens hebben de Iroquois, in hun lange geschiedenis van opportunistische machtspolitiek, waarin ook de nieuwe koloniale machten een rol speelden, vele andere volkeren onder voet gelopen, uit hun oorspronkelijke leefgebieden verdreven of zelfs uitgeroeid. Zij waren soms berucht om hun wreedheid. De vestigingen van de aan hen nauw verwante Erie werden allemaal vernietigd en de Erie als natie hielden op de bestaan. Ook de Hurons (Wyandots) werden door de Iroquois gedecimeerd.

Algonquian Village Eastcoast 16th century

Eastcoast Algonquian Village, 16e eeuw (bron )

De Noordoostelijke Algonquin en Iroquois sprekende volkeren waren zowel landbouwers als jagers. Langs de oostkust ook vissers. De oostkust was zelfs een dichtbevolkt gebied, waar vele stammen in sedentaire nederzettingen leefden. De bekendsten zijn de Penopscot, de Delaware (eigenlijk Leni Lenape, de staat Delaware herinnert nog aan hun oorspronkelijke leefgebied), de Naraganset, de Massachusett (waar ook de gelijknamige staat naar is genoemd), de Pequot (het volk dat in aanraking kwam met de Pilgrimfathers) en de Powhattan (de Disneyfilm Pocahontas, gaat over dit volk, op de echte geschiedenis van Pocahontas zal ik in het deel over de Europese invasie nog terugkomen).

East

Kaart van de Indiaanse volkeren uit het oosten van het grondgebied van de VS, met bijbehorende taalfamilies. Klik op kaart voor vergrote weergave

Timucua_Indian_village_drawing_by_Le_Moyne_de_Morgues

Nederzetting van de Timicua (iets ten noorden van Florida), getekend door Le Moyne de Morge, 1562. Uit de verslagen van de expeditie van de Soto van slechts twintig jaar daarvoor (van Garcilaco de la Vega) weten wij dat de Timucua oorspronkelijk tot de Moundbuilders behoorden. Die cultuur moet in korte tijd zijn verdwenen, waarschijnlijk raakten de nederzettingen ontvolkt door de pokkenepidemie en zochten de overlevenden elders een veilig heenkomen.

Zuidelijker lag het gebied van de Moundbuilders. Ook de staten Georgia en Alabama behoorden tot het domein van de Mississippi cultuur (hiervoor besproken). De vele door de mens aangelegde heuvels en andere archeologische vindplaatsen zijn de getuigen van hun aanwezigheid. Na de expeditie van de Spanjaarden, onder leiding van de Soto uit de zestiende eeuw, lijkt deze cultuur te zijn verdwenen (waarschijnlijke hoofdoorzaak: de pokkenepidemie die het gebied heeft geteisterd). De inheemse bevolking die werd aangetroffen door de Europeanen die later arriveerden,  stamde waarschijnlijk wel af van de vroegere Moundbuilders. Ten zuiden van de Appalaches was de Muskogee-taalfamilie dominant (genoemd naar de confederatie van de Creek, die zichzelf Muskogee noemden). Het is zeer waarschijnlijk dat de Creek de nazaten zijn van de heuvelbouwers uit dat gebied. Zeker weten doen we dat niet.

Cherokee Village (500 Nations)

Cherokee Village (reconstructie, bron 500 Nations, zie ook http://www.nativevillage.org/index.htm )

South East

de volkeren van het Zuidoostelijke cultuurgebied

De Muskogee sprekende Creek,  Choctaw en Chickasaw en de Iroquois sprekende Cherokee waren maïsboeren. Te midden van hun akkers lagen hun vaak versterkte dorpen van ronde huizen, met in het midden een groot longhouse, van hetzelfde type als dat van de Iroquois. Dat was in regel een gemeenschappelijk soort dorpshuis, waar openbare bijeenkomsten werden gehouden.

Toen de eerste Britse en later Amerikaanse kolonisten zich in dat gebied begonnen te vestigen kozen deze volkeren voor een pragmatische houding. Ze plooiden zich gedeeltelijk naar de nieuwe situatie en  begonnen zelfs met het gedeeltelijk overnemen van de cultuur van de nieuwkomers. Nu waren het al sedentaire boeren, maar ze bleken ook bijzonder flexibel om zich veel vooral praktische zaken snel eigen te maken.

Sequoyah

Sequoya (1767-1843), de bedenker van het Cherokee-alfabet

Het bekendste voorbeeld is het schrift van de Cherokee, dat dus na de komst van de Europeanen werd ontwikkeld. De uitvinder van dit schrift was Sequoya (1767-1843). Sequoyah was gefascineerd geraakt door de gewoonte van de blanken om hun woorden in tekens vast te leggen op papier. Hij kwam op het idee om een zelfde soort systeem te ontwikkelen voor de taal van de Cherokee. Dit resulteerde in het Cherokee alfabet, een volledig fonetisch schrift, dat vrijwel  meteen geaccepteerd en gestandaardiseerd werd en tot op heden door de Cherokee Nation wordt toegepast. Er zijn trouwens verhalen/theorieën (ik kan zelf niet beoordelen hoe serieus ik die moet nemen), dat Sequoya alleen maar een vernieuwer zou zijn geweest van een oudere schrifttraditie. De Cherokee zouden een veel ouder schrift hebben gehad, dat in de loop der tijd zou zijn verloren gegaan. Dit schrift zou alleen toegankelijk zijn geweest voor ingewijden die zich zouden hebben verenigd in een geheime priesterorde, de Ani Kutani. Ruim voor de komst van de Europeanen zou dit schrift in kleine kring in gebruik geweest zijn. Sequoya zou dus niets anders hebben gedaan dat dit schrift toegankelijk te maken voor niet ingewijden.

Zelf heb ik de neiging om sceptisch te zijn. Wie op internet zoekt kan hier redelijk wat over vinden, maar het doet mij erg veel denken aan het verhaal van de Walam Olum. De Walam Olum zou een oeroud geschrift zijn, dat zou zijn overgeleverd door de Lenni Lenape, meer bekend onder de naam Delaware. Dit heilige boek, opgesteld in een soort pictogrammenschrift vertelt een fantastisch verhaal, dat zelfs teruggaat tot de oversteek van de Beringstraat. Alleen, de Walam Olum is echt een vervalsing, van de hand van haar ‘ontdekker’ Constantine Rafinesque (1783-1840), hoe vaak er ook nu nog steeds claims komen dat dit geschrift toch authentiek zou zijn. Het verhaal van de Ani Kutani doet me er een beetje aan denken, maar ik weet er te weinig van om hier echt iets zinnigs over te zeggen.

Cherokee alfabet

het Cherokee-alfabet van  Sequoya

The Lord's Prayer uit de Cherokee bijbel

‘The Lords Prayer”, Cherokee Bible, gedrukt in 1828

Maar hoe dan ook, het schrift van Sequoya was een groot succes. Cynisch genoeg ook bij zendelingen, die natuurlijk meteen een vertaling van de Bijbel lieten maken, om op die manier het zieltjes winnen te vereenvoudigen. De Amerikaanse kolonisten beschouwden de Cherokee als een ‘beschaafd volk’. Datzelfde predicaat kregen ook de Choctaw, de Chickasaw, de Creek en een van de Creek afgesplitste groep, de Seminole opgeplakt. Zij werden de Five Civilized Nations, vanwege hun plooibaarheid en hun adaptie van de uit Europa geïmporteerde cultuur. Waarlijk geïntegreerde indianen, zou men ze nu misschien noemen.

Dat integratie niet altijd lonend is, zou blijken uit de gebeurtenissen vanaf 1830. Daarvoor waren er overigens al zeker conflicten. Begin negentiende eeuw was er een serie oorlogen tussen de nieuwe republiek en de Creek Federatie,  zoals de Creek War van 1813-1814, waarbij vooral een generaal, Andrew Jackson, uitblonk door zijn wreedheid.  In 1829 werd Jackson verkozen tot zevende president van de Verenigde Staten. Jackson wordt tegenwoordig gezien als een van de grote presidenten, die vooral de nog jonge democratie zou hebben veiliggesteld (hij schijnt verder ook nogal een populist geweest zijn). Maar Jackson was ook een fervent voorstander van de slavernij en hij zou de geschiedenis ingaan als misschien wel de meest wrede president naar de Amerikaanse indianen.

In 1830 kwam Jackson met zijn beruchte ‘Indian Removal Act’. Deze hield in dat alle oorspronkelijke bewoners van Amerika, die ten oosten van de Mississippi leefden verbannen zouden worden naar een land over de Mississippi, Indian Territory, nu het gebied van de staat Oklahoma. Deze massa-deportatie of etnische zuivering van het oosten van de VS is nooit helemaal volledig uitgevoerd, maar  verschillende volkeren hebben zeer onder Jacksons politiek geleden. Vooral de ‘Geciviliseerde Naties’ die gesommeerd werden te vertrekken naar een dor gebied, voor sommigen  meer dan duizend kilometer naar het westen.

De Cherokee, Creek, Choctaw en Chickasaw gaven gehoor aan dit dwangbevel en vertrokken naar dit ongastvrije oord, dat in de decennia zou uitgroeien tot een van de meest surrealistische enclaves in de Verenigde Staten (later onderworpen volkeren, zoals de Modocs uit Californië, de Cheyenes, Arapaho’s en Kiowa’s van de Plains, of de Nez Percé’s van de noordelijke Rocky Mountains kwamen uiteindelijk allemaal hier terecht). In de traditie van de Cherokee en de andere volkeren van het zuidoostelijke cultuurgebied staat deze deportatie bekend als ‘The Trail of Tears’, die ten koste ging van vele mensenlevens.

Seminole Village 1938 Fort Myers

Seminole Village, Fort Myers, Florida, 1938 (bron: http://www.historicalflorida.com/pages/collections/other_counties.html )

Dat verzet bieden lonend kan zijn bewezen de Seminoles. Zij besloten geen gehoor te  geven aan het dwangbevel van Jackson en begonnen, onder leiding van hun Chief Osceola, een verbeten guerrilla-oorlog vanuit de Everglades in Florida. Osceola werd uiteindelijk gevangen genomen en stierf in de gevangenis van  Fort Marion. Maar de Seminoles van zijn groep kregen een reservaat in Florida, waar zij nog steeds wonen en, met alle moeilijkheden die erbij kwamen en komen kijken, toch iets van hun eigen tradities en cultuur hebben kunnen bewaren.

…………………………………….ga voor vervolg naar deel 2………………………..

Bekijk hier alvast de hele PBS serie ‘500 Nations’ (6 uur en 14 min):

Tagged with: , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , ,