Mijn hersenspinsels en gedachtekronkels

Historisch Overzicht Irak

299223735_5_f-j-[1]

Saddam Hoessein (uitvoering Khalid al-Rahal en Mohammed Ghani Hikmat), The Victory Arch, Bagdad, 1989.

Saddams triomfboog voor zijn ‘overwinning’ op Iran. Hoewel uitgevoerd door twee van Iraks prominentste beeldhouwers (die zich hiermee sterk hebben gecompromitteerd aan het regime van Saddam, zeker in de ogen van mijn gevluchte Iraakse vrienden) is het ontwerp van Saddam zelf. Hij maakte hier zelfs een schetsje voor en verraste hiermee iedereen met zijn artistieke ambities (zie afb. hieronder).

300937317_4_bSnu[1]
De kolossale armen in de uiteindelijke uitvoering zijn uitvergrotingen op reusachtige schaal van afgietsels van de armen van de dictator zelf. De vreemde ‘pindanetten’ die aan de handvatten van de zwaarden zijn bevestigd, bevatten elk duizenden echte Iraanse oorlogshelmen, meegenomen van het front, veelal voorzien van kogelgat, met de bloedspatten er nog op.

 

300940630_6_x5FZ[1]

De boog werd overigens in duplicaat gebouwd. Beide bogen staan aan de uiteinden van een reusachtig paradeterrein, midden in Bagdad. ‘Neurenberg and Las Vegas melted into one’, zo omschreef de dissidente schrijver Kanan Makiya deze bizarre creatie, in buitenissigheid slechts te vergelijken met het paleis van Ceausescu in Boekarest of met de postzegel van Idi Amin, die een drol draait op de kaart van Europa. Zie verder het volgende youtube filmpje. Let vooral op de vele invaliden die als een verplicht nummertje onder de triomfboog (hoger dan de Arc de triomphe in Prijs) van de grote leider, ‘paraderen’. Dit alles voor een overwinning die nooit heeft plaatsgehad, de oorlog eindigde immers in een patstelling. Ik ken veel veteranen uit deze oorlog, maar deze was bij niemand populair. Dat maakt het allemaal nog grotesker. Te zien onder de volgende link:

http://www.youtube.com/v/NlupjwnoOTo&amp;hl=nl”></param><param

300937316_4_aihb[1]

 

de schets van Saddam, op de uitnodiging voor de officiële opening van het monument

Net zo onthullend is de documentaire ‘Uncle Saddam’, waarvan een fragment hieronder. Naast wederom de overwinningsboog ook een blik in zijn paleizen. Te bekijken onder deze link:

http://www.youtube.com/v/BOmTDNd8vtE&amp;hl=nl”></param><param

Over hoe het zover heeft kunnen komen, wat nu eigenlijk de ideologie van Saddam was en de Ba’thpartij (hoor je zelden iets over), welke positie Irak in nam in de Koude oorlog en hoe het zat met de steun van de CIA voor de Ba’thpartij, of de verhoudingen tussen Saddam en het westen altijd zo slecht zijn geweest, hoe het land Irak is ontstaan na de Eerste Wereldoorlog en welke (belangen)afwegingen daarbij een rol hebben gespeeld en hoe het nu precies zit met ‘oliebelangen’ (wel of geen motief voor inavsie), zie het door mij geschreven historisch overzicht, via link naar mijn blog buiten hyves:

http://florisschreve.blog-s.nl/2008/10/14/historisch-overzicht-irak-tot-2003/

imagesCAFZRNMD

De afbeeldingen van het monument zijn afkomstig uit Samir al-Khalil (pseudoniem van Kanan Makiya), ‘The Monument; art, vulgarity and responsibillity in Iraq’, Londen, 1991

Als er nog misverstanden bestaan over in welke ideologische hoek het Ba’thisme is te plaatsen, bekijk dan zeker deze onthullende Belgische neo-Nazi website. Met veel sympathie voor deze stroming weten ze het daar verrassend goed uit te leggen. Interessant om te zien hoe de betrekkelijk onbekende geestelijke vader van de Ba’th en Saddams ideologische leermeester, de Christelijke Syrier Michel Aflaq, in deze kringen als een held vereerd wordt:

http://nsalternatief.wordpress.com/2007/11/21/de-pan-arabische-baathpartij-en-het-nationalistisch-verzet-in-irak/

 

 

Michel Aflaq (Damascus 1910-Parijs 1989), de in het westen betrekkelijk onbekende, maar zeker niet onbelangrijke stichter van de Pan Arabische Ba’thpartij (de Socialistische Leiderspartij van de Arabische Herrijzenis, oftewel al-Hizb al-Ba’th al-Wadah al-Arabi al-Ishtiraqiyyat, Arabic Ba’thist Socialist Leadersparty, ABSLP). In Irak werd hij onder Saddam als een belangrijk persoon geëerd, zie het in Italië geproduceerde monument voor de geestelijke vader van het Ba’thisme (afb. hieronder), door de eveneens in Italië wonende maar voor het het regime werkende kunstenaar Ali al-Jaberi (in de jaren tachtig, toen Saddams Irak nog ‘pro-westers’ was). Citaat: ‘“Nationalism is love before anything else. He who loves doesn’t ask for reasons. And if he were to ask, he would not find them. He who cannot love except for a clear reason, has already had this love wither away in himself and die”. Hoezeer Michel Aflaq was geïnspireerd door het Europese fascisme blijkt uit twee andere citaten: “The Leader, in times of weakness of the ‘Idea’ and its constriction, is not one to substitute numbers for the ‘Idea’, but to translate. numbers into the ‘Idea’; he is not the ingatherer but the unifier. In other words he is the master of the singular ‘Idea’, from which he separates and casts aside all those who contradict it”, en “In this struggle we retain our love for all. When we are cruel to others, we know that our cruelty is in order to bring them back to their true selves, of which they are ignorant. Their potential will, which has not been clarified yet, is with us, even when their swords are drawn against us” (‘Fi sabil al-Ba’th’, Damascus, 1941, bron: Kanan Makiya, ‘Republic of Fear’ University of California Press, 1989, p. 234)

Monument voor Michel Aflaq, door de in Italie wonende, maar regime-gezinde Iraakse kunstenaar Ali al-Jaberi, geplaatst in Bagdad

Saddam met rumsfeld in 1983

Saddam met speciaal gezant van de regering Reagan Donald Rumsfeld in 1983, ten tijde van de Irak Iran oorlog. Later beweerde Rumsfeld zich deze reis naar Bagdad niet meer te kunnen herinneren. Zie ook deze uitzending van Netwerk.

Abdul Karim Qassem met Abdul Rahman Arif

De leiders van de eerste republiek na de staatsgreep van 1958, die een einde aan de monarchie maakte. Rechts Generaal Abdul Karim Qasim (president 1958-1963) en links generaal Abdul Rahman Arif (president 1963-1966).

Koning Faisal I, het eerste staatshoofd van Irak, van 1920 tot 1933 (bekend uit Lawrence of Arabia)

Faisal II

De jonge Koning Faisal II (geb. 1935), de laatste koning van Irak, die in 1958 samen met de rest van de koninklijke familie standrechtelijk werd geëxecuteerd, tijdens de staatsgreep van het Iraakse leger.

Saddam (als vice-president) met Generaal Ahmed Hasan al-Bakr, de eerste Ba’th president van Irak (van 1968 tot 1979)

Levensloop Saddam Hoessein (al-Awya, 28 april 1937 – Bagdad, 30 december 2006), president van Irak van 1979 tot 2003

Detailkaart Shatt al-Arab (de samensmelting en monding van de Eufraat en de Tigris, bron: Google Earth) en grensgebied Iran en Koeweit. Duidelijk is te zien dat de vaargeulen van de Shatt al-Arab en Umm Qasr (door de overigens onbewoonde eilanden Warba en Bubiyyan toe te wijzen aan Koeweit) door de respectievelijk Iraanse en Koeweitse territoriale wateren lopen. Deze constructie was het bewuste resultaat van een Brits verdrag en de stichting van Koeweit in 1871, om de uitvoer naar de Perzische golf te controleren en de Osmaanse Mesopotamische provincies de pas af te snijden door de Shatt al-Arab klem te zetten tussen het nieuwe emiraat en het toenmalige Perzische Rijk. Later zou dit de belangrijkste reden voor Saddam (net als President Qasim en zijn poging tot annexatie van Koeweit in 1961) zijn om eerst Iran aan te vallen en daarna Koeweit, om Irak een vrije toegang tot de zee te verschaffen. De vrije afvoer van of de toegang tot olie is de belangrijkste rode draad uit de Iraakse geschiedenis, waar vele oorlogen om zijn gevoerd en talloze slachtoffers zijn gevallen.

Historisch overzicht Irak

1920- Val van het Osmaanse Rijk en stichting van de staat Irak onder Brits mandaat. Drie Osmaanse provincies, Mosul (overwegend Koerdisch, Turkomaans en Assyrisch), Bagdad (overwegend Arabisch Soennitisch) en Basra (Arabisch Shiietisch), worden nogal geforceerd bij elkaar gevoegd. Wel omvatten deze gebieden min of meer het historische Mesopotamië (het Arabische woord ‘iraq betekent rivierenland , of eigenlijk tussen oevers wat uiteindelijk op hetzelfde neerkomt als het Griekse meso-potamos, wat tussen rivieren betekent). Irak wordt een monarchie onder de Hashemitische koning Faisal I, de zoon van de Sharif van Mekka en een van de leiders van de Arabische strijd tegen de Turken, maar als koning in feite een zetbaas van de Britten. Hoewel de Britten en de Fransen de steun van de Arabieren min of meer hadden ‘gekocht’ met de belofte van zelfbeschikking voor na hun strijd tegen het Osmaanse Rijk tijdens de Eerste Wereldoorlog, wordt de Arabische wereld ‘verdeeld’ tussen Frankrijk en Engeland, middels het geheime Sykes/Picot akkoord uit 1916. Hierin wordt beklonken dat Syrië en Libanon naar Frankrijk gaan, terwijl Palestina, Trans-Jordanië en Irak onder Britse invloed komen te staan (de provincie Basra zou, volgens het oorspronkelijke plan, koloniaal bestuurd worden als bijvoorbeeld India, terwijl de rest van de mandaatgebieden onder sterke Britse invloedsfeer zou komen te staan). Voor de Iraqi’s is dit een hele vreemde ervaring. Bagdad bijvoorbeeld had van oudsher immers meer contacten met het Syrische Aleppo, dan met het Shiietische Basra en het Koerdische noorden. De gewone Iraqi’s in Bagdad, maar ook elders in het land, begrijpen hier dus helemaal niets van en komen meteen in opstand tegen de Britse hegemonie. In 1920 is er sprake van massale betogingen en gewapende acties tegen de Britse bezetters, in de zogenaamde ‘Eerste Intifadah’. Deze opstand wordt met veel geweld door de Engelsen onderdrukt, o.m. door terreurbombardementen uit de lucht en het inzetten van gifgas. Het is voor het eerst in de wereldgeschiedenis dat er gifgas wordt ingezet tegen een burgerbevolking. Een sterk supporter van deze nieuwe methodes is de pas aangetreden Britse minister van koloniën, Sir Winston Churchill.
Hoe de Britten dachten over het bestuur van Irak blijkt uit de memoires van Getrude Bell (1868-1926), de Britse gezant voor Arabische aangelegenheden (die zich overigens wel, voor zover mogelijk, heeft ingezet voor de werkelijke belangen van de Arabieren, samen met T.E. Lawrence, beter bekend als ‘Lawrence of Arabia’). Zij beschrijft een conversatie tussen drie niet bij naam genoemde Britse diplomaten, op de vredesconferentie van Cairo in 1921, als volgt: “This country will be badly governed”, “Why should it not be badly governed?”, “It ought to be badly governed”. Volgens de kritische Saddam-biograaf Said Aburish vormde deze schandelijk neerbuigende houding (Aburish spreekt zelfs van ‘this criminal attitude’) het begin van een historische kettingreactie die de grote tragedies van het Irak van de twintigste eeuw heeft mogelijk gemaakt, tot en met de Ba’thdictatuur van Saddam Hoessein. Desalniettemin was koning Faisal I (aan de macht gekomen door de grote inzet van Getrude Bell en T.E. Lawrence), itt. zijn twee opvolgers, zeker geen onbekwame leider. Hij had uiteindelijk het beste voor met het Iraakse volk (de kroon accepteerde hij zelfs met tegenzin, zeker omdat hij geen geboren Iraqi was, maar hij vond dat hij uiteindelijk zijn verantwoordelijkheid moest nemen, om nog iets te kunnen betekenen), maar hij had alleen, achteraf gezien, te weinig manoeuvreerruimte voor een eigen politieke koers. Wat hij wel voor elkaar heeft gekregen is dat Irak een sterk leger ontwikkelde, omdat hij oprecht vond dat Irak zichzelf zou moeten kunnen verdedigen, nu het zo’n speelbal was geworden van allerlei buitenlandse belangen. Naderhand beschouwd heeft dit leger voor vele grote rampen gezorgd, maar dat kon de in 1933 overleden Faisal op dat moment natuurlijk niet weten.

1932-‘Officiele onafhankelijkheid’ van Irak en toetreding tot de Volkenbond. Ondanks de nationalistische maar vrijblijvende retoriek van de in 1933 aangetreden half analfabete, zeer impulsieve en daardoor volstrekt onbekwame koning Ghazi, blijft Irak door ‘vriendschapsverdragen’ sterk aan de Britse belangen gebonden. Zo kan het geen zelfstandige buitenlandse politiek voeren, bezetten de Britten een aantal cruciale legerbases en blijft de olie-industrie in Britse handen, middels de Iraqi Petrolium Company, waarin het Britse Shell het meerderheidsaandeel bezit. Van een werkelijke onafhankelijkheid is dus geen sprake.

1936- In samenspraak met koning Ghazi pleegt de nationalistische generaal Bakr Sidqi een staatsgreep. Doel is om de Britten te verdrijven. Hikmet Suleiman wordt de premier van de nieuwe nationalistische regering. In 1937 wordt Bakr Sidqi echter vermoord door pro-Britse krachten in het Irakese leger en wordt Hikmet Suleiman afgezet.

Omstreeks 1937- 1939 Geboorte van Saddam Hoessein in het bedoeienen gehucht Al Awya (awya(t) betekent in het Arabisch ‘kronkelig’ of ‘niet recht door zee’, maar al-awya kan als plaatsnaam zeker vertaald worden als boevengehucht, ‘Crooktown’ volgens Said Aburish), vlakbij de stad Tikrit. Hoewel Soennitisch, vertegenwoordigt Saddam, vanwege zijn afkomst uit de Abdu Nassir clan (geconcentreerd rond Tikrit en Ramadi), de absolute onderklasse van de toen nog sterk tribale en aristocratische Irakese samenleving, in die dagen gedomineerd door een aantal vooraanstaande Soennitische families.Over zijn exacte geboortejaar bestaat onzekerheid, omdat er in die tijd geen ordentelijke burgerlijke stand bestond voor deze ‘achtergebleven’ tribale gehuchten. Waarschijnlijk is de latere dictator van Irak in 1939 geboren, al heeft hij zelf zijn geboortejaar veranderd in 1937. Dit, omdat hij getrouwd was met zijn waarschijnlijk oudere nicht Sayyida Tulfah al-Tikriti (zijn eerste vrouw en moeder van o.m Uday en Qusay), geboren in 1938, en volgens de locale tribale tradities zou het immers buitengewoon vernederend zijn om met een oudere vrouw in het huwelijk te stappen. Saddam heeft later overigens zijn achternaam laten veranderen in ‘al-Tikriti’. Zijn oorspronkelijke en volledige naam: ‘Saddam (Ystidam, Sadmah of as-Siddam in het standaard-Arabisch. Saddam is locaal dialect uit de omgeving van Tikrit) Husayn al-Majid al-Awyat’ betekent letterlijk (naar mijn eigen vertaling, maar met wat hulp van anderen): ‘Hij die verplettert (of ‘de verpulveraar’), zoon van Hoessein al-Majid uit Boevenoord’, een weinig flatteuze en ietwat ‘Don Corleone-achtige’ naam voor een president, al typeert het de persoon wel.

1939- Koning Ghazi overlijdt bij een auto-ongeluk. Deze doodsoorzaak is nog altijd omstreden. Volgens verschillende anti-koloniale Iraakse krachten (de latere Ba’thi’s, de nationalisten en de communisten) zat de Britse geheime dienst hierachter, vanwege zijn toegenomen populistische nationalisme, waardoor Ghazi een grote populariteit genoot bij de bevolking (zie de affaire Bakr Sidqi). Ghazi wordt opgevolgd door de minderjarige koning Faisal II. De zeer impopulaire maar uitgesproken pro-Britse prins Abd al-Ilah wordt als regent aangesteld.

1941- Pro-Nazistische staatsgreep van generaal Rashid Ali Al Kailani, en de ‘Gouden vierhoek’, zoals de nazistisch georiënteerde officieren zichzelf omschrijven. Hun belangrijkste steunpilaar is de voor de Britten naar Bagdad uitgeweken Groot-moefti van Jeruzalem Haj Amin al-Husayni, die warme persoonlijke relaties onderhield met Hitler en verschillende Nazi kopstukken als Hermann Goerring en Baldur von Shirach. De monarchie wordt afgeschaft, maar in hetzelfde jaar door de Britten weer hersteld, middels een groot militair offensief. Luchtsteun van Nazi Duitsland blijft uit, waardoor Rashid Ali zonder al te veel moeite verdreven wordt. De Britten bezetten het land. Een klein, maar niet onbelangrijk detail is dat een van de betrokken militairen, Khairallah Tulfah, die ondanks zijn eenvoudige komaf het had gebracht tot onderofficier, na vijf jaar gevangenisstraf oneervol wordt ontslagen uit het leger. Hij wordt onderwijzer in Tikrit en schrijft het nazistisch geïnspireerde pamflet: ‘De drie dingen die door God nooit geschapen hadden mogen worden; Perzen, Joden en vliegen’. Deze marginale randfiguur was de oom, voogd en latere schoonvader van Saddam Hoessein en wellicht de meest vormende persoon uit de jeugd van de latere dictator.
Ook na de Tweede Wereldoorlog wordt de Britse bezetting min of meer in stand gehouden. De coup van de Gouden Vierhoek is echter een belangrijke inspiratiebron voor de oprichting van de Ba’thpartij in Syrië in 1947 (Ba’th betekent in het Arabisch herrijzenis of Renaissance). Belangrijkste ideoloog is de Syrische christen Michel Aflaq (1910-1989). Aflaq, die in de jaren dertig aan de Sorbonne Universiteit in Parijs studeerde, raakte zeer onder de indruk van Adolf Hitler en Benito Mussolini (zo liet hij zichzelf weleens ‘Il Duce’ noemen), waarop hij zijn latere ideeën baseerde, die hij uiteenzette in Fi Sabil al-Ba’th, Damascus, 1941, het ‘oergeschrift’ van het Ba’thisme. Hierin omschreef hij de kern van zijn ideologie onder meer als volgt: “Nationalism is love before anything else. He who loves doesn’t ask for reasons. And if he were to ask, he would not find them. He who cannot love except for a clear reason, has already had this love wither away in himself and die”. Hoezeer Michel Aflaq was geïnspireerd door het Europese fascisme blijkt uit twee andere citaten: “The Leader, in times of weakness of the ‘Idea’ and its constriction, is not one to substitute numbers for the ‘Idea’, but to translate. numbers into the ‘Idea’; he is not the ingatherer but the unifier. In other words he is the master of the singular ‘Idea’, from which he separates and casts aside all those who contradict it”, en “In this struggle we retain our love for all. When we are cruel to others, we know that our cruelty is in order to bring them back to their true selves, of which they are ignorant. Their potential will, which has not been clarified yet, is with us, even when their swords are drawn against us”. Hoewel er zelfs nu nauwelijks aandacht is besteed, in ieder geval de Nederlandstalige media, aan de ideologische wortels van de Ba’thpartij, laat staan aan een weliswaar intellectuele maar obscurantistische denker als Michel Aflaq (behalve in een recente uitvoerige publicatie van de Vlaamse VRT journalist Jef Lambrecht, De zwarte wieg; Irak, nazi’s en neoconservatieven, uit 2003), blijkt uit vrijwel alle toespraken van Saddam Hoessein hoezeer hij door zijn ideologische leermeester beïnvloed was. “It was Mr. Aflaq who created the party, not I”, zei hij bijvoorbeeld in een van zijn laatste speeches, vlak voor zijn val op 9 april 2003. Veel Iraakse ballingen spreken immers niet voor niets van de ‘Aflaqite Republic’ wanneer zij de ‘Saddamistische staat’ bedoelen. Verder spreken de vele in Bagdad opgerichte groteske monumenten ter ere van Michel Aflaq voor zich.

1948 en 1952- In 1948 wordt in het Engelse Portsmouth door de Iraakse regering, in de persoon van premier Nuri al Sa’id (de machtigste Iraakse politicus onder de monarchie), een overeenkomst met de Britten gesloten over de olie-industrie. Feitelijk komt het er op neer dat de Britse belangen veilig worden gesteld (en natuurlijk de belangen van de toenmalige heersende elite van Irak). Een grote meerderheid van de Iraakse bevolking accepteert dit niet en komt in opstand, in de zogenaamde al-Wathbah Intifadah. Deze opstand wordt bloedig neergeslagen. Wanneer in 1952 deze overeenkomst wordt verlengd volgt er een nog veel grotere Intifadah (voor de Iraqi’s bekend als De Intifadah). Een jaar lang ligt het hele land plat door algemene stakingen, met name in de olie-industrie en de spoorwegen. De drijvende kracht achter de onlusten is de Irakese Communistische Partij (ICP), die een sterke machtsbasis heeft in het olierijke Shiietische zuiden, vooral in Basra, de tweede stad van Irak. Hoewel officieel verboden (zo werd de oprichter Fahd in 1948 door de Britse geheime dienst vermoord) was deze in 1934 opgerichte partij, ooit de oudste en meest invloedrijke Marxistische beweging van het hele Midden-Oosten. Ook had de ICP een grote aanhang onder de toen nog talrijke Irakese joden, die echter na 1948 en na de latere Ba’threvolutie van 1968 grotendeels naar Israël zijn gevlucht (de van oorsprong Irakese Israëlische filmmaker Samir heeft een indrukwekkende documentaire gemaakt over de vergeten geschiedenis van de Iraakse Joodse communisten, Forget Baghdad, een van de winnaars van het IDFA 2002, Amsterdam).

1953- Koning Faisal II bestijgt op achttienjarige leeftijd de Irakese troon. Hoewel hij weinig de kans heeft gehad tot zijn zonder meer tragische dood in de revolutie van 1958, blijkt dat hij zich niet weet te ontpoppen tot een goede en verstandige leider van Irak (wat zijn grootvader Faisal I zeker wel was, ondanks de door de Britten opgelegde beperkingen). De machtigste personen van Irak blijven de door het volk gehate prins Abd al-Ilah, de ‘meesterintrigant’ Nuri al-Sa’id en op de achtergrond natuurlijk de Britten.

1955- Premier Nuri al-Sa’id sluit het zogenaamde ‘Bagdadpact’ met Turkije en Pakistan, onder auspiciën van de Britten en met sterke steun van de VS. Doel is om de invloed van de Sovjet Unie in het Midden Oosten tegen te gaan. De ‘Pan-Arabische’ nationalistische Egyptische president, Gamal Abd an-Nasser (die een sterke steun genoot van de Sovjet Unie), begint een agitatiecampagne tegen het Bagdadpact. Het Iraakse leger en verschillende oppositiekrachten, zowel de ‘rechtse nationalisten’ (waaronder de marginale maar militante Pan-Arabische Ba’thpartij’ van de Syriërs Michel Aflaq, Salah Eddine al-Bitar en Sati Husri), als de ‘linkse’ Irakese Communistische Partij, kunnen zich goed vinden in de retoriek van Nasser.
Zij zagen hun eigen regeringsleiders als stromannen van de westerse belangen en vijandig tegenover het ideaal van de ‘Pan-Arabische eenheid’, al dan niet volgens socialistisch model (daarover waren de meningen zeer verdeeld). Voorts wil de Irakese oppositie, zowel ‘links’ als ‘rechts’, een eventuele interventie als de coup van 1953 in buurland Iran vermijden. De eerste democratisch gekozen premier van Iran, de liberaal nationalistische Dr. Mohammed Musaddiq, wilde in 1951de olie-industrie nationaliseren, maar werd door een CIA gesteunde staatsgreep in 1953 afgezet. De Shah kon vanuit zijn ballingschap in Londen terugkeren, om zijn autoritaire, antidemocratische, maar pro-westerse bewind weer te herstellen.

1958- De Iraakse onafhankelijkheidsrevolutie die leidt tot de invoering van de Republiek Irak. Het leger grijpt de macht, middels de groep van de ‘Vrije officieren’, naar voorbeeld van Nasser, die onder de noemer ‘Vrije officieren’ koning Farouk in 1952 van de troon stootte en de Britse invloed eveneens wist uit te bannen. Koning Faisal II, de voormalige regent prins Abd al-Ilah en de pro-Britse premier Nuri al-Sa’id worden op een gruwelijke wijze vermoord. Praktisch de hele koninklijke familie wordt uitgeroeid, op een paar in het buitenland wonende telgen na. De prins en Londense bankier Sharif Ali Bin al-Hoessein, nu actief in het overkoepelende oppositieorgaan INC en aanvoerder van de Irakese ‘Constitutional Monarchy Party’, is bijvoorbeeld een van de weinige overlevenden. De Britten worden verdreven en raken hierdoor Irak voor goed kwijt. Onder leiding van brigadegeneraal Abdul Karim Qasim wordt er een militaire junta geïnstalleerd die sterk op de Sovjet Unie is gericht. Irak treedt uit het Bagdadpact, waardoor dit pact betekenisloos wordt en daarna wordt opgeheven. De toen nog machtige maar clandestiene Irakese Communistische Partij krijgt beperkte politieke vrijheden. De olie-industrie wordt genationaliseerd. Hierdoor bloeit de economie van Irak op. De belangrijkste doelstelling van president Qasim is om Irak te moderniseren, een programma dat hij met keiharde hand uitvoert. Politieke tegenstanders van het regime worden vervolgd, gemarteld en geëxecuteerd. Uit Qasims regeringsperiode dateren ook de eerste gewapende acties tegen de Koerdische separatisten van Mullah Mustafa Barzani. De Irakese intellectuele elite begint, vanwege de toegenomen repressie, geleidelijk aan het land te verlaten. President Qasim is de belangrijkste initiatiefnemer tot de oprichting van de OPEC, iets wat door de westerse mogendheden met lede ogen wordt aangezien. Hoewel Qasim een harde dictator was is hij achteraf gezien wellicht het meest populaire staatshoofd van Irak geweest gedurende de twintigste eeuw.
Verder doet Qasim in 1961 een poging om het Emiraat Koeweit op te eisen, toen net onafhankelijk geworden van Engeland. Koeweit was ooit door de Britten als een aparte entiteit gevestigd (al in 1871), om het toen nog Osmaanse Irak de toegang tot de Perzische Golf te belemmeren (de monding van Eufraat en de Tigris, de Shatt al-Arab, werd immers gedeeld met Iran, in 1871 nog het Perzische Keizerrijk van de Kadjaren (niet te verwarren met de latere Pahlavi’s, van de laatste Shah. Na het ontstaan van de moderne staat Irak is over de Shatt al-Arab een voortdurende strijd gevoerd, tussen het ‘revolutionaire Perzië’ van de Pahlavi’s en de achtereenvolgende regimes in Bagdad). Door de Britse politiek, inzake Koeweit, werd voorkomen dat het olierijke gebied van Irak, ook als hier in de toekomst een nationale staat zou ontstaan, een regionale economische ‘supermacht’ zou worden, vanwege de olie-export. Hoewel, kijkend naar de kaart ( zie bovenstaande afb.) Irak een vrije toegang tot de Perzische golf lijkt te hebben, behoren alle territoriale wateren en vaargeulen aan Koeweit of Iran (de cruciale eilanden, Warba en Bubiyyan, vlak voor de kust van de Irakese havenstad Umm Qasr, zijn toentertijd welbewust toebedeeld aan Koeweit). Qasim doet een poging om deze blokkade op te heffen maar faalt. De vestiging van een grote Britse troepenmacht in Koeweit (later vervangen door troepen van de Arabische Liga) laten de Irakese president van zijn claim afzien.

1959- Mislukte moordaanslag op president Qasim. Een van de plegers is de jonge Saddam Hoessein, op dat moment een huurmoordenaar in dienst van de toen nog steeds marginale, maar radicaal nationalistische en vooral zeer anticommunistische Ba’th militie. Hij vlucht achtereenvolgens naar Syrië en Egypte. In deze tijd wordt hij ‘ontdekt’ door de ideologische leider van de Ba’th Michel Aflaq (waarvan hij het een en ander krijgt aan politieke scholing), wat het begin is van zijn weg naar de top van de Pan-Arabische Ba’thbeweging. In Cairo leggen Irakese Ba’thi’s contact met de CIA. De Amerikanen staan hier welwillend tegenover, omdat zij vrezen voor de vorming van een communistische staat in het olierijke hart van het Midden-Oosten. Saddam Hoessein is in die tijd een graag geziene gast op de Amerikaanse ambassade van Cairo.

1963- Staatsgreep van de Irakese tak van de Ba’thpartij (‘Arabic Ba’thist Socialist Leadersparty’, ABSLP, die toen nog niet meer dan driehonderd leden kende), met behulp van de CIA. President Qasim wordt geëxecuteerd. Met name de communisten worden massaal afgeslacht. In Bagdad worden er vele politieke moorden gepleegd zoals nog nooit tevoren in Irak gezien was, niet in de laatste plaats opgedragen door Saddam Hoessein, toen leider van de Nationale Garde (Haras al-Qawmi), de paramilitaire tak van de Ba’thpartij. Het vroegere koninklijke paleis wordt ingericht als gevangenis. In dit zogenaamde ‘al-Qasr an-Nihayyah’ (het ‘Paleis van het Einde’) sterven vele Iraki’s de marteldood. De terreur van de rechts-radicale Ba’thi’s is echter zo extreem dat het leger, waarin vooral ‘conservatieve’ krachten een rol spelen en dus tegenstander van het radicalisme van de Ba’thpartij, hetzelfde jaar ingrijpt en hen de macht ontzegt. De nieuwe president van Irak wordt de ‘Nasseristische’ generaal Abd Al-Rahman Arif. Prominente Ba’thi’s, zoals Saddam Hoessein, worden gevangen gezet. Arif begint voorzichtige democratische politieke hervormingen. De modernisering van Irak, begonnen onder Qasim, wordt met harde hand voortgezet. In 1966 komt Abd Al-Rahman Arif om bij een helikopterongeluk en wordt opgevolgd door zijn broer Abd as-Salam Arif. Hij ontslaat de liberale premier Abdul Al Bazzaz, waardoor er een einde komt aan het geleidelijke democratiseringsproces.

1967-Nederlaag tegen Israël. Overal in de Arabische wereld laaien hevige gevoelens van frustratie en nationalisme op. Irak maakt hierop geen uitzondering. Onder druk van de publieke opinie laat president Arif vele radicale Arabische nationalisten vrij, waaronder kaderleden van de Ba’thpartij.

1968- De tweede Ba’th-coup, de zogenaamde ‘Bloedeloze Revolutie’, of ‘Glorieuze 17 juli Revolutie’, wederom met steun van de CIA (de contactman tussen de Ba’thi’s en de Amerikanen was een zekere Lloyd Anderson, gevierd CIA agent). Zonder al te veel geweld veroveren de Ba’thi’s het presidentiele paleis en wordt Abd as-Salam Arif op een vliegtuig naar het buitenland gezet. Generaal Ahmed Hasan Al Bakr wordt de eerste Ba’th president van Irak. Saddam Hoessein wordt vice-president van de ‘Revolutionaire Commando Raad’ van de Ba’thpartij, maar al snel ook vice-president van het land. Saddams eerste politieke daad in deze functie is de publieke ophanging van dertig Irakese joden in 1969, op grond van vermeende spionage voor Israël. Overigens laten de Ba’thi’s, direct na de coup, hun pro-Amerikaanse koers varen en oriënteren ze zich op de Sovjet Unie. De communisten krijgen een regeringspost aangeboden in het zogenaamde ‘Progressief Nationaal Front’, samen met de Marxistische ‘Popular Union of Kurdistan’ (de Koerdische Volksunie, oftewel PUK). Een aanzienlijk deel van de Communistische Partij weigert echter om met de Ba’th samen te werken. Zij gaan ondergronds en plegen in de loop van de jaren zeventig veel aanslagen op Ba’thistische doelen (voornamelijk de volgelingen van de in 1970 geëxecuteerde dissidente communist Aziz al Hajj, die onder ballingen in Nederland nog steeds een grote aanhang heeft). De coalitie met de ‘pro-Russische’ factie van de communistische partij levert Irak een goede relatie met de Sovjet Unie op, hoewel er in die tijd ook hechte banden zijn met Frankrijk (zo leverde Frankrijk de Mirage vliegtuigen, essentieel voor de Irakese luchtmacht en verschafte het de onderdelen voor de Irakese kerncentrale van Osirak, in 1981 door Israël gebombardeerd). De toenmalige Franse premier Jacques Chirac omschreef in de jaren zeventig Saddam Hoessein overigens als en ‘Arabische de Gaulle’. Dit ingewikkelde gegoochel met koude oorlogsmachten kan voor een buitenstaander vreemd overkomen, maar begrepen moet worden dat Irak in die tijd, samen met Indonesië en India, de voorzitter was van de zogenaamde ‘Unie van Ongebonden Landen’ (gezien in de context van de koude oorlog). Bovendien bestaat er in de Irakese politieke traditie de gewoonte om gelegenheidscoalities te sluiten. Zo sloten bijvoorbeeld de twee belangrijkste Koerdische partijen, de PUK en de KDP, bij tijd en wijle een pact met de Ba’thpartij, om de concurrent dwars te zitten. Verder waren verschillende mogendheden natuurlijk buitengewoon gretig naar goede betrekkingen met Irak vanwege de grote oliereserves, iets wat in de hele geschiedenis van Irak in de twintigste eeuw altijd een belangrijke rol heeft gespeeld.
De vice-president Saddam Hoessein krijgt in de loop van de jaren zeventig echter steeds meer macht, ten koste van president Hasan Al Bakr. Met name de veiligheidsdiensten staan volledig onder zijn controle, zoals de ‘Mukhabarat’, de beruchte Irakese geheime dienst (vooral opgeleid door de Russische KGB, de Oost-Duitse Stasi en de Roemeense Securitate). Het ‘Paleis van het Einde’ wordt weer in ere hersteld. Overigens begint Saddam in deze tijd al aan zijn gewoonte om binnen een veiligheidsdienst weer een nieuwe op te bouwen, om de bestaande organisatie te controleren. Zo wordt er binnen de Mukhabarat de ‘Amm al-Khass’ opgericht, om naar verloop van tijd weer gecontroleerd te worden door de ‘Amm al-Amm’. De tijdens de afgelopen Irakoorlog veelbesproken ‘Fedayyeen Saddam’ is hier in feite het laatste uitvloeisel van. Uiteindelijk worden de ICP en de PUK uit het Progressief Front gezet. Op last van Saddam Hoessein worden de communisten massaal vervolgd, zelfs tot in het buitenland, waarbij vele kopstukken van de vroegere ICP worden geliquideerd (bijv. in een beruchte moordaanslag in een Londens ziekenhuis). Ook wordt de top van de radicaal Shiietische islamitische ‘Dawa-partij’ (de ‘moeder aller Hizbollahs’) volledig uitgeroeid. De leider van de Dawa, Ayatollah Mohammed Bakr as-Sadr, de oom van de geestelijk leider Muqtada as-Sadr, die tegenwoordig veel van zich doet spreken, wordt vermoord middels het inslaan van een spijker in zijn schedel. Vele Shiieten worden de grens over gezet naar Iran, vanwege hun gebrekkige ‘loyaliteit’ aan de ‘Arabische zaak’. Het zouden immers geen ‘pure Arabieren’ zijn, maar ‘Perzische verraders’. Aangetekend moet worden dat de meeste Iraakse Shiieten volstrekt seculier zijn, tot op de dag van vandaag, althans dat persoonlijke religieuze overtuigingen niet politiek gebruikt mogen worden (de overgrote meerderheid van de Irakese Shiietische clerus deelt deze mening. De in 1991 overleden en waarschijnlijk door Saddam vermoorde Groot Ayatollah Abdel Kassem Al Khoey van Najaf, voorganger van de huidige Groot Ayatollah Ali Seyyed Sistani, stond immers bekend als een zeer verlicht en liberaal denker). Zo hadden de communisten bijvoorbeeld de grootste aanhang onder de Shiietische bevolkingsgroep. Irak verandert in de jaren zeventig echter in een politiestaat, waarin niets anders meer getolereerd wordt dan de ideologie van de Ba’th. Dictatoriaal bestuurde buurlanden, zoals het Saoedi-Arabië van het Wahabitische koningshuis, het Iran van de Shah en het Syrië van president Hafez al-Assad (waar N.B. de Ba’thpartij ook aan de macht is), vallen hierbij in het niet. Kanan Makiya, Iraks belangrijkste dissidente schrijver, heeft al in de jaren tachtig overtuigend aangetoond, in zijn indrukwekkende relaas Republic of Fear (vooralsnog het grote standaardwerk over het Irak van de Ba’thpartij), dat de Irakese Ba’thistische staat veel meer overeenkomsten had met het Duitsland van Adolf Hitler en de Sovjet Unie van Josef Stalin dan met een doorsnee ‘derdewereld dictatuur’.
Wel maakt Irak in de loop van de jaren zeventig een grote economische bloei door en geldt het als een van de meest ontwikkelde landen van de regio. Verschillende ontwikkelingsprogramma’s zijn buitengewoon succesvol, vooral het grootschalige onderwijsproject. In 1977 ontvangt Saddam Hoessein zelfs een onderscheiding van de UNESCO (de zogenaamde ‘Kropeska Award’) voor zijn strijd tegen het analfabetisme, met name met dat van vrouwen. Er moet echter worden aangetekend dat dit een feitelijke voortzetting is van het beleid van de presidenten Qasim en de gebroeders Arif (de politiek van modernisering middels de ‘ijzeren vuist’).

1971-1975 Conflict met Iran en de Koerden. De pro-westerse Iraanse Shah, Mohammed Reza Pahlavi, ziet zijn kans schoon en eist van het door de vele revoluties verzwakte Irak de strategische waterweg naar de Perzische Golf op, de Shatt Al Arab, de gedeelde grens met Iran. Voorheen werd deze strategische uitvoerroute van olie min of meer gedeeld. Tegelijkertijd beginnen de Koerden in het noorden, met steun van de Shah en de Verenigde Staten, een guerrillaoorlog tegen het onderdrukkende Ba’thbewind in Bagdad (hoewel de CIA uitgebreide steun had geleverd aan de machtsgreep van de Ba’th waren zij op dat moment weer een beetje uitgekeken op deze beweging, vanwege de steeds betere betrekkingen met de Russen). De Iraakse regering slaagt er niet in om zonder meer de strijd te winnen van de KDP (Koerdistan Democratische Partij, dus niet ‘Koerdische’ omdat er ook veel christelijke groeperingen bij betrokken zijn) van Mullah Mustafa Barzani en zijn ‘Peshmerga’s’ (de Koerdische partizanen). Uiteindelijk weet vice-president Saddam Hoessein een compromis met de Shah te sluiten. Dit wordt beklonken in het ‘Verdrag van Algiers’ in 1975. De rechten over de Shatt al-Arab gaan naar Iran, terwijl Iran en Amerika de Koerdische opstand laten vallen. Vertegenwoordiger van Amerika is Henry Kissinger, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken. De Koerden noemen het Verdrag van Algiers nog altijd het ‘Eerste Verraad van Amerika’. Grote delen van de Koerdische bevolking worden gedwongen hun dorpen te verlaten en naar kampen in Zuid Irak gedeporteerd, in de beruchte ‘herhuisvesting programma’s’. Dit ter bevordering van de ‘Revolutionaire Arabiserings-campagne’ van het noorden, waarbij vele Arabische Soennieten (waaronder vooral veel Ba’th loyalisten) op grote schaal gedwongen worden te verhuizen naar overwegend Koerdische steden, als Mosul en Kirkuk.

1979- Saddam Hoessein wordt president van Irak. Ahmed Hasan Al Bakr wordt, vanwege zijn ‘zwakke gezondheid’, rigoureus met pensioen gestuurd. Er volgt een zuivering binnen de top van de Ba’thpartij, waarbij zo’n driehonderd prominente partijleden het leven laten. De ‘Pan-Arabische’ en ‘linkse’ krachten binnen de Ba’thpartij worden volledig geëlimineerd. Op het voor deze gelegenheid speciaal bijeengeroepen partijcongres, spreekt Saddam Hoessein de historische woorden: “Wij hebben geen Stalinistische methodes nodig om ons van verraders te ontdoen; wij hebben onze eigen Ba’thmethodes”. Videobeelden van dit congres worden, naast uitgezonden op de Irakese staatstelevisie, naar de verschillende Ba’thorganisaties in Arabische landen gestuurd (Syrië, Jordanië, Libanon en Egypte), zodat er geen twijfel meer kan bestaan wie nu de leider van de beweging is. Saddam eist van de zijn getrouwe partijleden dat ze persoonlijk de executies uitvoeren, zodat zij zich geheel aan hem binden en dus medeschuldig zijn. Onder hen bevinden zich o.m. Saddams halfbroers Barazan, Watban en Sabawi, zijn neef en broer van zijn vrouw Adnan Khairallah Tulfah (op last van Saddam in 1989 uiteindelijk vermoord), zijn achterneef Ali Hassan al-Majid (‘Ali Chemicali’), Taha Yassin Ramadan, Izzat Ibrahim al-Dhoury, Mohammed Said as-Sahaf (de laatste Iraakse minister van Informatie) en Tariq Aziz. Rond Saddam Hoessein ontstaat er een persoonlijkheidscultus die in de tweede helft van de twintigste eeuw slechts haar equivalenten kent in het China van Mao Zedong, het Noord Korea van Kim Il Sung en het Roemenië van Nicolae Ceaucescu.

1980-1988 Irak/Iran oorlog, de eerste golfoorlog. Irak valt Iran binnen. Saddam Hoessein grijpt zijn kans om van het door de Islamitische Revolutie verzwakte Iran de rechten over de Shatt Al Arab weer op te eisen (die Irak was kwijtgeraakt door het verdrag van Algiers in 1975). Voorts wil hij de etnisch Arabische en olierijke provincie Khuzestan ‘bevrijden’ (‘Arabistan’, volgens de Ba’th retoriek). De nieuwe Iraanse ‘islamistische’ revolutionaire leider, de Ayatollah Ruhollah Khomeiny, roept echter een Heilige Oorlog uit tegen het ‘Goddeloze Socialistische Ba’thregime in Bagdad’, waardoor hij de oorlog onnodig lang heeft gerekt. Als legitimatie van zijn kant roept hij op tot de ‘bevrijding’ van de onderdrukte Shiietische bevolking van Zuid-Irak. Aanvankelijk voert Saddam Hoessein zelf het opperbevel over de strijdkrachten uit. Toch blijkt hij zijn strategische gaven sterk te overschatten. Uiteindelijk is Iran steeds meer aan de winnende hand en dwingt een aantal Irakese generaals Saddam om de strategische beslissingen aan hen over te laten, om nog te redden wat er te redden valt. Saddam geeft hier noodgedwongen aan gehoor, hoewel na de oorlog al deze generaals om het leven worden gebracht. Een van de grote helden uit dit conflict is generaal Maher Abdul al-Rashid geweest. Hij dwong Saddam, met getrokken revolver, om het opperbevel naast zich neer te leggen, en de leiding aan hem over te dragen. Dankzij hem hebben zich er minder grote excessen afgespeeld tijdens deze oorlog dan Saddam wellicht van plan was. Generaal al-Rashid is na de oorlog echter vermoord door de Mukhabarat. Zijn positie is in veel opzichten vergelijkbaar met die van Maarschalk Zjoekov van het Rode Leger onder Stalin tijdens WO II, die aanvankelijk ten koste van Stalin het opperbevel voerde, maar later eveneens werd weggezuiverd.
Overigens waren de meeste van deze generaals afkomstig uit de traditionele officierenklasse van de Irakese samenleving, die ook in de tijd van het Osmaanse Rijk de bestuurlijke elite van Irak vormden (onder de Sultan kwam het ambtelijke apparaat traditioneel uit deze in regel ‘conservatieve’ aristocratische klasse voort). Hoewel Soennitisch Arabisch, had deze maatschappelijke bovenlaag het weinig op met de ‘riool-elite’ (deze term is ontleend aan de Britse historicus Allan Bullock, uit zijn beroemde dubbelbiografie van Hitler en Stalin, maar zeker ook toepasbaar voor het Irak van die tijd) van de Ba’thpartij en de kliek rond Saddam Hoessein, vooral afkomstig uit de ‘achtergebleven’ gebieden van Tikrit, Fallujah, Baquba en Ramadi, in het gebied van de nu veelbesproken ‘Soennitische driehoek’. Er bestond dus nogal een verschil tussen het reguliere leger en gewapende partij activisten, als de ‘Republikeinse Garde,’ de ‘Speciale Republikeinse Garde’ en de latere ‘Fedayyeen Saddam’ (de vergelijking met bijvoorbeeld de aan de Nazi partij gebonden Waffen SS enerzijds en de reguliere Wehrmacht anderzijds gaat in dit geval zeker op).
Irak wordt , vanwege de steeds groter wordende verliezen, uitgebreid gesteund door Amerika. De VS willen wraak nemen op Iran na de dramatisch verlopen gijzelingsactie van de Amerikaanse ambassade in Teheran, tijdens de islamitische revolutie. Naast het verstrekken van satellietfoto’s van de Iraanse stellingen, ontvangt Irak preparaten voor biologische wapens (bijv. anthrax, hoewel zeventig procent van de basismaterialen van de chemische wapens, zoals de gifgassen tabun en sarin, afkomstig waren uit Duitsland en zelfs voor een klein deel uit Nederland, geleverd door handelaar in chemicaliën Frans van Anraath, maar onder verantwoordelijkheid de toenmalige staatssecretaris van buitenlandse handel Frits Bolkestein, die in 1983 namens het kabinet Lubbers I een lucratieve handelsdeal sloot met het Iraakse Ba’th regime), met goedkeuring van de Amerikaanse regering, in een tijd dat Irak al chemische wapens had ingezet op Iraanse troepen (overigens op expliciet bevel van Saddam Hoessein; de Irakese legertop was hier immers uitgesproken tegen). De speciale gezant van de regering Reagan voor Saddam Hoessein is Donald Rumsfeld, de huidige Amerikaanse minister van defensie. De Irak/Iran oorlog kost een miljoen slachtoffers aan beide kanten. Uiteindelijk leidt deze oorlog slechts tot een patstelling, zonder dat een van beide partijen iets heeft bereikt.
Wel roept Saddam na afloop de overwinning uit. Hij laat hiervoor zelfs een kolossaal monument oprichten, de zogenaamde Victory Arch, het monument van de gekruiste zwaarden, uitgevoerd door twee van Iraks beroemdste beeldhouwers (Khalid al-Rahal en Mohammed Ghani Hikmet), maar ontworpen door Saddam Hoessein zelf. Een veelzeggend detail is dat er in dit ‘kunstwerk’ echte helmen zijn verwerkt van gesneuvelde Iraanse soldaten, meegenomen van het front en allen voorzien van een kogelgat.

1988- Het jaar van de ‘Anfal operaties’, de genocide campagne op de Koerden. Saddam Hoessein neemt wraak op de Koerden op ongekende schaal, omdat zij zich de afgelopen jaren grotendeels achter Iran hadden opgesteld. Door de Koerden van Noord Irak wordt de ‘Anfal’ (oorspronkelijk een Soera uit de Koran, door de Ba’thi’s als codenaam gebruikt voor deze genocide) gezien als de ‘Holocaust’ op het Koerdische volk. 180.000 Koerden komen om, de meerderheid door massa-executies, maar een groot gedeelte ook door gifgasaanvallen, waarvan de getroffen stad Halabdja het meest berucht is geworden, omdat dit uitgebreid is geregistreerd door de internationale pers. Dit geschiedde overigens met gas dat uit Duitsland afkomstig was. Hoe belangrijk Halabdja en de minder bekende vergaste stad Goeptapa (waar geen beelden van bestaan, maar slechts enkele getuigenverklaringen) en vele dorpen die ook een gifgasaanval over zich heen hebben gehad ook geweest zijn, blijft de kern van de Anfal toch de massale liquidatie van hele Koerdische gemeenschappen, die de dood vonden in massagraven in het zuiden van Irak. Nadat de inwoners van complete dorpen werden geconcentreerd in militaire forten langs de Iraanse grens (zoals in het beruchte Fort Koratoe, dat als ‘doorgangskamp’ functioneerde), werden deze vervolgens naar de zuidelijke woestijn afgevoerd, vlakbij de Saoedische grens, waar zij de dood vonden in massagraven, met name in de afgelegen woestijngebieden van de provincie al-Muthanna, waar overigens nu Nederlandse militairen zijn gestationeerd. Vreemd genoeg horen wij hier niets over in de Nederlandse media, terwijl juist hier Saddams grootste massagraven liggen. Getuigen zijn er namelijk genoeg. Saoedische grensbewoners hebben inmiddels vele verklaringen afgelegd over het geknal van deze massa-executies. Ook is een Irakese Bedoeienen familie (Arabisch dus) erin geslaagd om een nog levend Koerdisch slachtoffer uit een massagraf te halen, bij wie hij kon onderduiken. Het betrof de toenmalige twaalf jaar oude Koerdische jongen ‘Taimoer’ (pseudoniem), nu een van de belangrijkste getuigen in de kwestie ‘Anfal’.
Saddam Hoessein benoemt zijn achterneef, ‘Generaal’ Ali Hassan al-Majid (‘Ali Chemicali’, vandaar deze bijnaam, overigens oorspronkelijk slechts een locale politieagent uit Tikrit) tot gouverneur van Koerdistan, om deze volkerenmoord te voltrekken. Een grote tragedie is dat vele Koerden zelf hebben meegewerkt aan deze genocide. Zij vormen de beruchte ‘Djash milities’, loyaal aan de Ba’th, en assisteren in de massamoord op hun eigen volksgenoten (‘Djash’ betekent ‘ezelsveulen’ in het Koerdisch). In het Amerikaanse congres gaan veel stemmen op om Irak, na ‘Halabdja’ (de totale impact van de Anfal was toen nog in het Westen onbekend), te boycotten. Bush senior spreekt echter zijn presidentiele veto uit. Irak is immers een begunstigde handelspartner. Verder schrijft in 1989 het Army War College in Washington een ‘analyse’, waarin getracht wordt aan te tonen dat de vergassing van Halabdja het werk van Iran was.

1990-1991 De Koeweitcrisis en de tweede golfoorlog. Irak valt Koeweit binnen. Hoofdreden van deze invasie is de Irakese beschuldiging aan Koeweit dat het de olieprijzen zou devalueren, tegen de OPEC afspraken in. Verder zit Irak met een enorme schuldenlast na de desastreuze oorlog met Iran. Ook speelt de oude claim op Koeweit een rol, althans voor de legitimatie van deze inval (zoals die van president Qasim uit 1961, maar ook al eerder door de Hashemitische koningen, om de eilanden Warba en Bubiyyan, die de Irakese kust blokkeren, inzake de vrije afvoer van olie. Saddam stelt Ali Hassan al-Majid aan als gouverneur van Koeweit. Onder zijn leiding wordt het steenrijke oliestaatje binnen een half jaar volkomen leeggeplunderd. Honderden Koeweiti’s worden vermoord. Hoewel Amerika willens en wetens het verhaal de wereld in stuurt dat de Irakezen op grote schaal couveuse baby’s zouden hebben vermoord (dit verhaal bleek achteraf een propagandistische leugen), verklaart een niet onbelangrijke ooggetuige (de Koeweitse mensenrechtenactivist en verzetsstrijder Khalid Nasir as-Sabah, een lid van de koninklijke familie, maar die zich altijd heeft verzet tegen de dictatuur van zijn eigen verwanten en meermalen is opgekomen voor de rechten van bijvoorbeeld de zwaar gediscrimineerde Palestijnse minderheid in zijn land)dat Koeweit binnen de kortste keren was veranderd in een soort bizarre kruising van een ‘slachthuis en een schijthuis’. Internationaal onderzoek heeft aangetoond dat de helft van de Koeweitse bevolking nog steeds lijdt aan ernstige psychologische aandoeningen, veroorzaakt door de trauma’s van de invasie van 1990.
Hoewel het Ba’thbewind voor die tijd de mensenrechten niet minder schond, is de wereld opeens te klein om Saddam Hoessein scherp te veroordelen. President Bush en de Britse premier Margaret Thatscher staan aan de voorste linies. Onder leiding van Amerika wordt er een mondiale coalitie gevormd ter ‘bevrijding van Koeweit’, hoewel Koeweit voor die tijd zuchtte onder de dictatuur van de Emirdynastie as-Sabah. Saillant is bijvoorbeeld dat de Koeweitse vrouwenbeweging na de golfoorlog hoopvol steun zocht bij de Amerikaanse regering. Zij kregen echter nul op het rekest, omdat de Koeweitse vrouwen simpelweg niet meer interessant waren.
Met een groot militair offensief verdrijft Amerika Irak weer uit Koeweit. Hoewel Saddam Hoessein de overwinning uitroept in de ‘Umm al-Marik’ (de ‘Moeder aller Veldslagen’), wordt binnen twee maanden het Iraakse leger verpletterend verslagen. Ondanks de suggestie van generaal Norman Schwarzkopf op zijn beroemde persconferenties dat het om een ‘schone oorlog’ gaat, is de gehele infrastructuur van Irak kapotgebombardeerd (ziekenhuizen, elektriciteitscentrales, bruggen over de grote rivieren en waterzuiveringsinstallaties), met rampzalige gevolgen voor de bevolking. Verder is er door de Amerikanen, willens en wetens, verarmd uranium gebruikt. Naast dat vele Amerikaanse golfoorlogveteranen hier nog grote problemen van ondervinden (het zogenaamde ‘golfoorlogsyndroom’), worden er tot op de dag van vandaag in de regio van Basra opvallend veel zwaar gehandicapte kinderen geboren.
Ook vindt er, na de militaire nederlaag, de zogenaamde ‘Grote Intifadah’ plaats. Deze begint in Basra, op initiatief van het Irakese leger, dat halsoverkop Koeweit is ontvlucht. Het startsein van deze Intifada wordt gegeven door de legendarische tankcommandant Abu Haidar, die zijn mannen de opdracht geeft om het grote portret van Saddam op het centrale Sa’ad plein in Basra aan puin te schieten. Abu Haidar is waarschijnlijk gevallen tijdens de Intifadah. Het Iraakse volk komt massaal in opstand tegen het gehate Ba’thbewind van Saddam Hoessein, aangemoedigd door George Bush sr: “But there is another way to stop the bloodshed. The Iraqi military forces and the civilians have now the chance to get rid of their brutal dictator and force him to step aside. This is the day of the Iraqi people”. De Iraakse bevolking van vooral het noorden en het zuiden, maar zelfs ook in Bagdad, geeft gehoor aan deze oproep, in de veronderstelling dat de Amerikaanse troepen steun zullen bieden. Vijftien van de achttien provincies vallen in handen van de rebellen. Op het laatste moment besluit Amerika echter om zich buiten het conflict te houden. De regering in Bagdad slaat de Intifadah in het zuiden neer, wederom onder leiding van Ali Hassan al-Majid, en onder toeziend oog van de Amerikaanse troepen, die geen vinger uitsteken om de wanhopige bevolking te hulp te schieten. Cruciaal in de onderdrukking van de Intifadah is dat Norman Schwarzkopf de Iraakse autoriteiten toestemming geeft gevechtshelikopters in te zetten. Hiermee geeft hij de helpende hand aan Saddam om zijn eigen burgerbevolking af te slachten. Tienduizenden Iraakse burgers (volgens sommige schattingen zelfs meer dan honderdduizend) worden vermoord. De rottende lijken blijven willens en wetens in de straten liggen van de grote Shiietische steden als Karbala, Najaf, Hilla, Babylon, Amara, Diwanniyyah, Sammawah, Nassiriyah en Basra, als afschrikkingseffect. Een gruwelijk detail is dat de Iraakse staatstelevisie na afloop video-opnames uitzendt, waarop te zien is hoe Ali Hassan al-Majid in Basra persoonlijk gevangenen martelt en executeert (zo laat hij hen een glas benzine leegdrinken om vervolgens een explosieve kogel af te vuren, waardoor zijn gevangenen levend in brand vliegen en hun lichamen exploderen). Dit ter waarschuwing aan de hele Iraakse bevolking.
Een groot aantal Shiieten slaat op de vlucht en wordt door de Amerikanen naar Saoedie Arabië afgevoerd. Daar worden zij overgedragen aan de Saoedische autoriteiten die hen in gevangenenkampen in de woestijn opsluit (de kampen Rafha en ath-Thawira), onder een gruwelijk regime. Marteling, dwangarbeid, willekeur en hongersnood zijn aan de orde van de dag. Vrouwen worden regelmatig als prostituees verkocht en de Saoedische kampbewakers zien er geen probleem in om voor flessen whisky gevangenen te verkopen aan de Iraakse Mukhabarat. Jarenlang verblijven zij daar, vergeten door de rest van de wereld (voor de VS had deze groep geen prioriteit meer, terwijl zij, samen met de Saoedische regering, als enige op de hoogte waren van het bestaan van deze kampen, alsmede van wat zich daar werkelijk afspeelde). Uiteindelijk weet een van deze ‘gevangenen’ in 1995 te ontsnappen en via het kantoor van BBC World in Riyadh de VN in te schakelen en worden deze 60.000 ‘vluchtelinggevangenen’ bevrijd door de UNHCR en toegewezen aan verschillende westerse landen, hoewel er tot tenminste 2001 nog altijd mensen in deze kampen werden vastgehouden die daar als slaven werden behandeld. Een aantal van deze vluchtelingen verblijft tegenwoordig in Nederland. Overigens is, sinds een paar jaar, een aantal veteranen van Rafha en ath-Thawira, die verspreid over de hele wereld wonen, bezig met het voorbereiden van een internationale aanklacht tegen, naast natuurlijk de kopstukken van de Ba’thpartij, de regeringsfunctionarissen van zowel Saoedie Arabië als de Verenigde Staten die verantwoordelijk waren voor deze politiek.
Ook de Koerden in het noorden worden tijdens de opstand in de steek gelaten. Er volgt een exodus van twee miljoen Koerden uit de grote steden. Beelden van naar de bergen gevluchte uitgehongerde Koerden aan de Turkse grens gaan de hele wereld over en wekken vooral een mondiaal afgrijzen op. In dit verband wordt er door de Koerden vaak gesproken van het ‘Tweede Verraad van Amerika’ (het ‘Eerste Verraad’ vond plaats in 1975, na het verdrag van Algiers). Wel slagen de Koerden erin om overvolle vrachtwagens, gevuld met documenten uit de kantoren van de Ba’thpartij en de Mukhabarat van Koerdische steden als Mosul, Kirkuk, Irbil, Suleimanya, Zakho en Dohuk, naar het buitenland te smokkelen, waardoor voor het eerst het ‘bureaucratische bewijs’ aan de wereld wordt getoond dat de Anfal als centraal georganiseerde genocide campagne wel degelijk heeft plaatsgevonden (achttien ton gewicht aan papier volgens Human Right Watch). In het westen bestonden er nog altijd twijfels, afgezien van ‘Halabdja’ (waar televisiebeelden van bestaan), hoewel met name in Amerika vaak is gesuggereerd dat dit het werk van Iran was, zie het rapport van het Army War College uit 1989. Nadat Irak Koeweit was binnengevallen zijn de twijfelachtige argumenten van dit rapport overigens klakkeloos overgenomen door linkse oorlogstegenstanders als Edward Said (hoewel hij hier later op is teruggekomen en zijn spijt heeft betuigd), Ramsey Clarke en zelfs zeer recent door oud CIA man Stephen Pelletiere (in voorjaar 2003 en zelfs verschenen op de opiniepagina van de NRC). Ook de propagandamachine van de Ba’thpartij heeft zich, ironisch genoeg, vaak bediend van deze ‘Amerikaanse argumenten’, hoewel ‘Ali Chemicali’ zelf op band heeft toegegeven dat er wel ‘iets’ is gebeurd. “180.000 is een leugen, het zijn er hooguit 100.000 geweest”, riep ‘Saddams bloedhond’ Ali Hassan al-Majid zeer geagiteerd, maar gelukkig wel geregistreerd, aan een onderzoekscommissie van de VN. Nog een andere op band geregistreerde uitspraak van Ali Chemicali uit 1987, binnen de Revolutionaire Commando Raad die onder strikte controle van Saddam Hoessein staat, is: “We pakken die Koerden met gifgas. De hele wereld zal wel protest voeren maar dat kan ons niets schelen”.
Human Right Watch houdt nog altijd vast aan het cijfer 180.000 vermoorde Koerden , wat ook is vastgesteld door de Koerdische oppositie partijen, de PUK en de KDP, gebaseerd op lijsten van verdwenen personen. Recente opgravingen van massagraven lijken dit aantal bevestigen. De belastende documenten zijn door het Iraq Research and Documentation Project van de Harvard Universiteit, dat onder leiding staat van Kanan Makiya, voor een belangrijk deel op internet gezet, waardoor er eigenlijk geen discussie meer mogelijk is over deze kwestie. De Anfal heeft gewoon plaatsgevonden, hoezeer zowel ‘links’ als ‘rechts’ hebben getracht om dit historische drama te ontkennen, ten behoeve van de eigen politieke agenda.

1991-2003 Irak is getroffen door sancties van de VN. Hoewel de bevolking er sterk onder te lijden heeft, blijft het regime stevig in het zadel zitten. Het profiteert zelfs van de sancties, vanwege de hoge inkomsten uit de oliesmokkel (gecoördineerd door Saddams oudste zoon Uday), terwijl de bevolking verhongert, en daardoor te verzwakt is om een nieuwe opstand te beginnen. In Irak voltrekt zich een humanitaire ramp. Volgens UNICEF en de VN functionarissen die verantwoordelijk waren voor het ‘Oil for Food Programm’ (achtereenvolgens de Ier Dennis Halliday, de vroegere plaatsvervangend secretaris generaal van de VN, en de Duitse topdiplomaat Hans von Sponeck), sterven er een miljoen kinderen aan de directe gevolgen van het embargo. Tot 1998 worden er wapeninspecties gehouden, totdat de wapeninspecteurs het land worden uitgezet. Of Irak na die tijd nog massavernietigingswapens bezit of heeft kunnen verkrijgen, is onder de voormalige inspecteurs een omstreden kwestie.
In de loop van de jaren negentig pleegt Saddam Hoessein nog een daad van genocide. Deze keer betreft het de zogenaamde ‘moeras-Arabieren’. Dit volk leeft al millennia lang in de moerasdelta van de Eufraat en de Tigris (tot voor kort een internationaal beschermd natuurgebied), met behoud van eigen tradities, taal en cultuur, en wordt door veel taalkundigen, archeologen en historici zelfs gezien als een laatste restant van de oude Mesopotamische culturen. Naast de Islam kent deze bevolkingsgroep nog altijd pre-islamitische en zelfs pre-christelijke religies, zoals de ‘Manday’ (de volgelingen van Johannes de Doper, met een geheel eigen Heilig Boek, opgesteld in het oud-Aramees) en aanhangers van de oud-Perzische Zoroaster-cultus. Saddam besluit de moerassen droog te leggen en hele dorpen uit te moorden, of te deporteren. In dit geval is er sprake van een humanitair drama, maar ook van een unieke ecologische en culturele ramp.
In ballingschap verenigen een aantal Irakese oppositiepartijen zich in het Iraqi National Congress (INC) dat onder leiding staat van de in Engeland en Amerika opgegroeide wiskundige en bankier Ahmed Chelaby. Deze organisatie wordt in 1993 opgericht in Salahuddin (Koerdistan), maar heeft haar hoofdkwartier eerst in Wenen, later in Londen. Belangrijkste tegenhanger wordt in de loop van de jaren negentig het zogenaamde Al Wifaq Al Watani (Iraqi National Accord, INA) van Ayad Allawi, dat vooral uit ex-generaals, Arabische nationalisten en afvallige Ba’thi’s bestaat. Beide groepen worden om beurten door Amerika gesteund. Het INA tracht in 1996, met behulp van de CIA , zelfs een staatsgreep te plegen. Het complot wordt echter voortijdig ontdekt door Saddams Mukhabarat en alle agenten van INA binnen Irak worden om het leven gebracht. Een andere belangrijke oppositiekracht is de ‘Supreme Councel for Islamic Revolution in Iraq’ (SCIRI) van de recent vermoorde Ayatollah Sayyid Mohammed Bakr al-Hakim, die tot voor kort in Iran zetelde. Deze groepering beschikt ook over een eigen legermacht, de zogenaamde Badr Brigade, die herhaaldelijk de grens oversteekt om aanvallen te plegen op Ba’thistische doelen. De eens zo invloedrijke Irakese Communistische Partij blijkt in de jaren negentig nauwelijks meer een factor van betekenis te zijn, al heeft deze, bijvoorbeeld onder ballingen in Nederland, een opvallend grote aanhang, vooral onder kunstenaars.
In Koerdistan krijgt een smalle strook zelfbestuur, geregeerd door de ‘nationalistische’ KDP (westelijke gedeelte) van Massoud Barzani (de zoon van Mullah Mustafa Barzani) en de ‘Marxistische’ PUK (oostelijke gedeelte) van Jalal Talabani, onafhankelijk van het regime in Bagdad, hoewel zij tot 1994 afwisselend om hulp hebben gevraagd aan Saddam Hoesseins Republikeinse Garde om de tegenpartij uit te schakelen. Tot 1996 is er zelfs sprake van een Koerdische burgeroorlog. Andere partijen in dit conflict zijn de oude pro-Ba’thistische Djash milities, de Shiietische ‘Faili-Koerden’, die een kleine minderheid vormen en de Soennitische islamistische Koerdische IMIK (Koerdische Islamitische Eenheidsbeweging), waarvan de radicale afsplitsing al-Ansar al-Islam van Mullah Krekar het meest bekend is geworden. Na die tijd heeft Koerdistan zich echter kunnen ontwikkelen tot een min of meer functionerende democratische staat, met een betrekkelijke economische groei, ondanks de sancties. Aangetekend moet worden dat het vooral om een ‘zwarte economie’ gaat, omdat ook Koerdistan onder het embargo valt.

2003 – De derde golfoorlog. Binnen drie weken is er afgerekend met het Ba’thregime. Hoofdoorzaak van deze snelle overwinning is dat de meerderheid van de Iraakse soldaten niet wilde vechten voor het zichzelf gediskwalificeerde regime van Saddam Hoessein. Net voor de eerste aanval was al eenderde van het reguliere leger gedeserteerd, maar tijdens de oorlog moeten het er veel meer geweest zijn, ondanks het buitensporige geweld van de Amerikanen. Het verzet dat gepleegd gedurende de oorlogsweken werd was voornamelijk het werk van partijgebonden organisaties als de Republikeinse Garde, de Mukhabarat en de Fedayyeen, als van buitenlandse Arabische vrijwilligers. De meeste Iraqi’s lieten de coalitietroepen passeren en wachtten gelaten af. Van een absolutistische dictatuur is Irak veranderd in een totale anarchie. Aanvankelijk bestond er een grote euforie onder de overgrote meerderheid van de bevolking, maar men weet nog steeds niet wat men van de nieuwe overheersers moet vinden. De eerste tekenen zijn ongunstig. Veel Iraakse ballingen die weer hun land hebben bezocht, maar ook westerse hulpverleners, wijzen bijvoorbeeld op de strenge censuur van de nieuwe Iraakse pers door de Amerikanen. Van de beloofde nieuwe vrijheid komt, voorlopig althans, weinig terecht. Massavernietigingswapens zijn er niet gevonden, maar des te meer massagraven. Voor het eerst zijn een aantal graven van de Anfal geopend (de grootste nog niet). Organisaties als Amnesty International en Human Right Watch zijn, samen met vele Iraake vrijwilligers, bezig om de menselijke schade van vijfendertig jaar Ba’thoverheersing op te nemen. Irak blijft voorlopig bezet door de Amerikanen, met de onduidelijke toezegging dat het land op termijn weer haar autonomie zal verkrijgen. Wel is er een Regeringsraad aangesteld die verrassend representatief is. Zo zijn bijvoorbeeld de communisten en de Shiietische islamisten vertegenwoordigd, niet bepaald de natuurlijke bondgenoten van Amerika. Aangetekend moet worden dat dit niet op het conto van Paul Bremer kan worden geschreven, maar dat dit dankzij de inzet van de inmiddels vermoorde VN gezant Sergio Vieira de Mello tot stand is gekomen. Eerder ondanks de Amerikanen dan dankzij de Amerikanen. De Regeringsraad heeft overigens weinig bevoegdheden, hoewel er een trend is waar te nemen zij steeds meer een onafhankelijke koers tracht te varen en haar macht probeert uit te breiden, ten koste van de Amerikaanse bezettingsautoriteit. Een goed voorbeeld is een conflict tussen de Raad en Paul Bremer over de bombardementen van Israël op Syrië, najaar 2003. De Regeringsraad veroordeelde deze bombardementen unaniem, terwijl Amerika achter Israël bleef staan. Paul Bremer (wellicht na instructies uit Washington)bestond het zelfs om de inmiddels alom geprezen voorlopige minister van Buitenlandse Zaken van Irak, Hoshyar Zebari (in de Raad vertegenwoordiger van de Koerdische KDP, maar die er verder in zijn eentje voor heeft gezorgd dat de top van de Arabische Liga de voorlopige regering van Irak erkent, wat gezien mag worden als een uitzonderlijk grote diplomatieke prestatie) op het matje te roepen. Zebari heeft echter namens de hele Raad voet bij stuk gehouden. Ironisch gezien heeft deze kwestie het gezag van de verder zo verdeelde Regeringsraad versterkt en is het respect voor deze Raad, zowel bij de Iraake bevolking als bij de niet onbelangrijke Arabische Liga, aanzienlijk toegenomen. Verder zegt dit conflict veel over de Amerikaanse neoconservatieve illusies dat een ‘democratisch Irak’ plotseling ‘pro-Israël’ zou worden.
Hoewel Bremer verder de naam heeft van iemand die in regel veel overlegt en goed luistert naar zijn Irakese adviseurs (al bestaat er onder de Iraqi’s ook zeer zware kritiek), dreigen de Amerikaanse autoriteiten de goodwill te verliezen van zelfs de meest welwillende en pro-democratische Iraakse krachten (zelfs van degenen die positief tegenover de oorlog stonden, omdat zij simpelweg van de Ba’th bevrijd wilden worden). Hoewel dit aspect vrijwel geen aandacht krijgt in de westerse pers, kan mijns inziens dit probleem niet genoeg onderschat worden. De oorzaak hiervan is dat het onduidelijk is hoeveel werkelijke macht Paul Bremer eigenlijk heeft. Volgens de mij bekende tijdelijk teruggekeerde Iraakse ballingen ligt de feitelijke macht vooral in handen van consultants en Amerikaanse bedrijven, die de herverkiezing van George W. Bush financieren, zoals Halliburton, Bechtel, Vinell en de Carlyle Group. Een mij bevriende Iraakse journalist, Ismael Zayer, nu hoofdredacteur van ‘as-Sabah’ (‘de Morgen’), een van de eerste ‘vrije kranten’ van Irak, maar met enige ondersteuning van de Amerikanen, werd het zelfs door Amerikaanse functionarissen verboden om computers aan te schaffen voor zijn redactie, waardoor het werk van een kritische en onafhankelijke krant willens en wetens werd gesaboteerd. Uiteindelijk heeft hij twintig computers uit eigen zak clandestien aangeschaft op de zwarte markt in Bagdad, om toch zijn werk te kunnen doen. Mijn verdere bronnen vertellen mij dat er in feite een grote uitverkoop wordt georganiseerd van de potentiële rijkdommen van Irak, over de rug van de werkelijke belangen van de Iraakse bevolking heen. Voor zover ik het kan inschatten, en met mij zowel vele Irakezen zelf als zeer terzake kundige westerse hulpverleners (dit is ook de mening van de Britse historicus Charles Tripp, die een standaardwerk over de geschiedenis van Irak schreef), vormt dit een precedent voor nog grotere rampen in de nabije toekomst, dan het zogenaamde terrorisme probleem dat we nu kennen. Uiteindelijk zal het Irakese volk dit immers niet accepteren en zou het tot een opstand kunnen leiden, waarbij de huidige problemen in het niet vallen. Extreme politiek (zie de memoires van Getrude Bell, van de conferentie van Cairo uit 1921) lokken nu eenmaal nog veel extremere reacties uit, zoals bijvoorbeeld een Ba’thpartij of een Saddam Hoessein. De Amerikanen zouden er goed aan doen om lering te trekken uit de ervaringen van de Britten uit de periode 1920-1958, zoals Charles Tripp dit onlangs op een lezing in Amsterdam betoogde. Een herhaling van bijvoorbeeld de al-Wathbah Intifadah uit 1948, lijkt mij niet echt handig (en dan druk ik mij heel eufemistisch uit).
Overigens blijft het huidige probleem van terrorisme nog altijd een groot gevaar. De Ba’thpartij is ontbonden, maar waar onvoldoende rekening mee is gehouden, is dat de Ba’thistische organisatie altijd haar zogenaamde ‘cellenstructuur’ heeft behouden, in precies dezelfde vorm zoals deze ooit bedacht was door Michel Aflaq en Salah Eddine al-Bitar in 1947 (naar voorbeeld van Lenins Bolsjevistische partij, van voor de Russische Revolutie). De bewering van Donald Rumsfeld dat Saddam wel snel gepakt zou kunnen worden, omdat hij, in tegenstelling tot Osama Bin Laden, niet gewend zou zijn aan een leven als guerrilla-strijder, kan als volslagen onzinnig terzijde worden geschoven. Enige kennis van zijn levensloop leert dat Saddam Hoessein vanaf zijn tienerjaren vooral een revolutionair strijder was, die heel goed weet hoe men in de illegaliteit moet opereren (zie de periode 1959-1968). Saddam is zijn hele leven een beroepsrevolutionair geweest, zelfs toen hij aan de macht was. BBC journalist en ervaren Irak bezoeker John Simpson haalt de woorden aan van Wafiq as-Sammarai, het inmiddels gevluchte hoofd van de Irakese militaire inlichtingendienst, over Saddams positie in oa. de oorlog van 1991: “He enjoyed it, even when he was on the top of his power. He knows what it is to be hunted”. Hoewel het grootste deel van de top van de Ba’thpartij inmiddels gearresteerd of dood is (bijvoorbeeld Saddams zonen Uday en Qusay), blijft het grote gevaar bestaan dat de Ba’th als organisatie vitaal genoeg is om vernietigend terug te slaan, al dan niet onder leiding van de voortvluchtige Saddam Hoessein of de eveneens voortvluchtige beruchte vice-president, partij activist en revolutionair van het eerste uur, Izzat Ibrahim al-Dhoury. Voeg hierbij het onzalige besluit van Paul Bremer om het complete reguliere Irakese leger te ontslaan (dat voor het grootste deel niet uit partij activisten bestond, sterker nog veel generaals hebben Saddam gewetensvol voor bepaalde misdaden enigszins kunnen afremmen, zowel in Iran als Koeweit en zelfs wat betreft de Koerden, zie bijv. de kwestie generaal Maher Abdul al-Rashid uit de Irak/Iran oorlog), zodat een van de machtigste legers van het Midden Oosten ooit nu werkeloos thuis zit, goed en wel getraind maar zonder enig uitzicht op een nieuw perspectief. Een recept voor nieuwe ongelukken is geboren. Verder bestaat er ook het risico van een soort ‘Afghanistan-scenerio’ (qua vechtende tribale groeperingen), hoewel er direct kan worden tegengeworpen dat Irak en Afghanistan weinig op elkaar lijken. Afghanistan is immers het nog meest rurale land ter wereld, terwijl Irak juist een sterke geürbaniseerde samenleving kent.
De wrange ironie is dat Irak mede is aangevallen in het kader van de oorlog tegen het terrorisme. Nu hield Saddam, met zijn Ba’thistische schrikbewind, de islamistische terreurgroepen juist met ijzeren vuist onder de duim. Hoewel er vaak is gesuggereerd dat Saddam contacten onderhield met Al Qaida, is dit nooit bewezen en historisch gezien zelfs zeer onwaarschijnlijk. De ideologie van de Ba’th en die van Al Qaida staan, in de Arabische context, zelfs lijnrecht tegenover elkaar. De ideologen van Saddam waren immers Sati Husri, Michel Aflaq en Salah Eddine al-Bitar, rechts-radicale nationalistische secularisten, terwijl de leer van Osama Bin Laden vooral gebaseerd is op het gedachtegoed van Jamal ad-Dine al-Afghani, Rashid Rida, Hassan al-Banna en Sayyid Qutb, die de filosofische grondslag leverden van het Soennitische fundamentalisme (eigenlijk ‘islamisme’). Al Qaida is in Saoedie Arabië zelfs oorspronkelijk opgericht uit vrees voor een Ba’thistische overheersing van het Arabische schiereiland, na de Iraakse invasie van Koeweit in 1990. Nu Irak in een grote anarchie is veranderd is het juist een broedplaats geworden van vele islamistische terreurbewegingen. Het resultaat hiervan zien wij bijna dagelijks op het nieuws.
De toekomst is uiterst onzeker. Wat de geschiedenis ons in ieder geval kan leren is dat buitenlandse bezetting of inmenging in Irak meestal hoogst ongelukkig heeft uitgepakt. Toch zou de vrede in Irak gewonnen moeten worden, het liefst met brede internationale steun, zonder allerlei deelbelangen, gemanipuleer, uitbuiting of verborgen agenda’s. In dit moeizame proces dienen in de eerste plaats de belangen van de Iraqi’s zelf centraal te staan. Het Irakese volk heeft in de twintigste eeuw immers genoeg geleden en verdient zo langzamerhand een rechtvaardige orde.

Floris Schreve

Literatuur en andere bronnen:

Said K. Aburrish, Saddam Hussain; the politics of revenge, Bloomsbury Publishing, Londen, 2000.
Hanna Batatu, The old social classes and revolutionary movements in Iraq; a study of Iraq’s old landed and commercial classes and of its communists, Ba’thists and Free Officers, Princeton University Press, New Jersey, 1978.
Bert Cornillie, Hans Declerq (ed.), In de schaduw van Saddam; het Koerdische experiment in Irak, Bulaaq/van Halewyck, Amsterdam, Leuven, 2003
Con Coughlin, Saddam; biografie van een dictator, het Spectrum, Utrecht, 2002 (oorspr. titel Saddam; the secret world, Macmillan, Londen, 2002).
Fran Hazelton (ed.), Iraq since the Gulf War; prospects for democracy, Zed Books, Londen, 1994
Samir Al Khalil (pseudoniem van Kanan Makiya), Republic of Fear; the politics of modern Iraq, University of California Press, 1989 (repr. 1998).
Samir Al Khalil, The Monument; art, vulgarity and responsibility in Iraq, Andre Deutch, Londen, 1991.
Jef Lambrecht, De zwarte wieg; Irak, nazi’s en neoconservatieven, Houtekiet, Antwerpen, Amsterdam, 2003.
Kanan Makiya, Verzwegen wreedheid; nationalisme, dictatuur, opstand en het Midden-Oosten (oorspr. titel Cruelty and Silence, W.W. Norton & Company, New York, 1993), Bulaaq/Kritak, Amsterdam, Leuven, 1994.
John Simpson, The wars against Saddam; taking the hard road to Baghdad, Macmillan, Londen, 2003.
Charles Tripp, A history of Iraq, Cambridge University Press, 2000 (in 2002 in het Nederlands verschenen onder de titel Irak; een geschiedenis, Bulaaq, Amsterdam).
Wat betreft de documentatie over de Anfal-operaties, begane oorlogsmisdaden in Koeweit en de onderdrukking van de Intifadah van 1991kan ik verwijzen naar de website van het Iraq Research and Documentation Project (IRDP), van Kanan Makiya en de bekende Irakese hoogleraar sociologie Faleh Abdul Jaber, van de Harvard Universiteit:: http://fas-www.harvard.edu/~irdp/
De in Nederland wonende Irakese schrijver Mowaffk al-Sawad (Basra, 1971) schreef een indrukwekkend relaas over zijn ervaringen in het Saoedische kamp ath-Thawira, waarin hij met medewerking van de Amerikanen terechtkwam na de Intifadah van 1991, Stemmen onder de zon, de Passage, Groningen, 2002. Foto’s van hongerstakingen en andere acties van de gevangenen van Rafha en ath-Thawira zijn te vinden op de website van de Iraakse Communistische Partij: http://www.iraqcp.org/rafha/index.htm
Over de gevolgen van het embargo, zie het beroemde artikel van Edward Said, Apocalyse now, al-Ahram Weekly, Cairo, 28-1-1997. Dit artikel is terug te lezen op: http://www.hartford-hwp.com/archives/27c/1.16.html
Buitengewoon boeiend is het VPRO radio-interview met VRT journalist Jef Lambrecht nav zijn boek De zwarte wieg; Irak, nazi’s en neoconservatieven, over de ideologische wortels van de Ba’thpartij. Terug te luisteren op: http://www.vpro.nl/programma/ochtenden/afleveringen/13914808/
Een goede televisie-uitzending over de relatie tussen Amerika en de landen rond de Perzische Golf is een aflevering van het geschiedenisprogramma Andere Tijden (NPS/VPRO) van 7-1-2003, Nederland 3: http://www.vpro.nl/geschiedenis/anderetijden/index.shtml?4158511+2899536+8106725+9842819
Een andere buitengewoon verhelderende televisie uitzending is een documentaire van Zembla (Vara/NPS), aflevering Kanonnenvoer van Saddam (5-12-2002, Nederland 3). Het betreft uitgebreide interviews met nauw betrokken functionarissen bij het internationale Irakbeleid van de afgelopen twaalf jaar, zoals Peter van Walsum, Scott Ritter, Dennis Halliday en Hans von Sponeck. Ook blikken veel in Nederland wonende Irakezen terug op hun belevenissen van tijdens de onderdrukking van de Intifadah van 1991 en geven zij hun visie op de aanloop tot de oorlog van 2003. Aan het woord komen oa. de Koerdische journalist en politicoloog Mariwan Kani, de schrijver Mowaffk al-Sawad, de dichter Naji Rahim, beide veteranen van de 1991 Intifadah in het zuiden en van het Saoedische kamp ath-Thawira, de voormalige officier Mohammed Witwit (daar nog vermomd en onder de schuilnaam Jafar), leider van de opstandelingen in Babylon, en de hoogleraar economie Isam al-Khafaji. In deze documentaire worden een paar zeer interessante dingen gezegd. Peter van Walsum poneert het eigenlijk enige goede argument ‘voor oorlog’ (‘er zijn uitzonderlijke situaties denkbaar dat oorlog humaner is dan sancties’), terwijl Isam al Khafaji (hoewel zelf zeker geen medestander van de Amerikaanse neoconservatieven, toch vaak door het Pentagon is geraadpleegd als prominente intellectuele Iraakse adviseur) de naar mijn mening enige juiste analyse geeft van de werkelijke motieven van Amerika om Irak aan te vallen, iets wat ik verder in de Nederlandse media zo node heb gemist. Terug te zien op: http://redir.vara.nl/tv/zembla/welcome2.html?20021205/zembla
Zeer aanbevelenswaardig is de uitzending van VPRO’s Tegenlicht, aflevering Wat moet ik weten om de oorlog te begrijpen? (Nederland 3, 30-3-2003). Het betreft een gesprek tussen de wetenschappers Erik-Jan Zurcher (hoogleraar Turkse taal en cultuur, UL), H.W. von der Dunk (emeritus hoogleraar westerse cultuurgeschiedenis, UU) en Paul Aarts (docent internationale betrekkingen van het Midden-Oosten, UvA) over de laatste Irak-oorlog. Online is deze aflevering terug te zien op: http://info.vpro.nl/info/tegenlicht/index.shtml?7738514+7738518+7738520+11198995 – loadvariables
Om met een kleine aardigheid af te sluiten; het is inmiddels bewezen dat Saddam Hoessein gebruik maakte van dubbelgangers. Dit is aangetoond door de Duitse forensische arts, Dr. Dieter Buhmann. BBC journalist John Simpson heeft hem voor in zijn boek uitgebreid geraadpleegd. Wie dit op televisiebeelden wil zien, kan ik een reportage van Nova aanraden (gekocht van de Duitse ZDF) van 27-9-2002. Online te zien op: http://www.novatv.nl/index.cfm?cfid=13897380&cftoken=76391653&ln=nl&fuseaction=videoaudio.details&reportage_id=1118

Hier een documentaire van History Channel, waarin 4500 jaar geschiedenis van Mesopotamië/Irak wordt samengevat in anderhalf uur:


Deel 1, zie hier deel 2 en deel 3

Floris Schreve

Links naar artikelen en uitzendingen over kunstenaars uit de Arabische wereld, gerelateerd aan mijn scriptie

Links naar twee artikelen van mijn hand en uitzendingen over kunstenaars uit de Arabische wereld in Nederland (vl. Irak, maar ook over een Egyptenaar en twee Marokkanen). Ook wat links naar sites van kunstenaars en een vernieuwend en toonaangevend kunstinstituut in Jordanie. Al deze zaken hadden (zijdelings) te maken met mijn scriptie over hedendaagse kunstenaars uit de Arabische wereld in Nederland.

1. Saskia en Hassan gaan trouwen; Achnaton Nassar, een kunstenaar uit twee culturen

Een solo expositie van de in Nederland wonende en werkende Egyptische kunstenaar Achnaton Nassar, in de Universiteitsbibliotheek in Leiden, voorjaar 2001.

http://bc.ub.leidenuniv.nl/bc/tentoonstelling/Saskia_en_hassan/object1.htm#2

2. Out of Mesopotamia; de versplinterde identiteit van de Iraakse kunstenaars in de diaspora

Een artikel, oorspronkelijk verschenen in ‘Leidschift’, het tijdschrift van de vakgroep geschiedenis van de Universiteit Leiden. Over de ontwikkeling van de Iraakse moderne kunst, de verwording en het misbruik onder regime van de Ba’thpartij en de voortzetting van de Iraakse avant-garde in ballingschap, in Nederland, maar ook elders.

http://www.leidschrift.nl/artikelen/jaargang17/17-3/06%20SCHREVE.pdf

3. Beeldenstorm (Factor, IKON).

Wat was de relatie tussen kunst en massapropaganda in Irak onder het regime van de Ba’thpartij van Saddam Hussayn? vijf Iraakse kunstenaars in Nederland (Qassim Alsaedy, Ziad Haider, Ali Talib, Fawzi Rasul en Iman Ali) vertellen hun verhaal.

http://www.ikonrtv.nl/factor/index.asp?oId=924#

4. kunstenaar Qassim Alsaedy bezoekt na jaren weer Irak en maakte een lange film over zijn bevindingen (hier samengevat in een korte reportage in RAM, VPRO, 19-10-2003)

http://www.vpro.nl/programma/ram/afleveringen/14421835/items/14495412/

link naar Darat al-Funun

Een instituut en museum voor moderne en hedendaagse kunst in Amman, Jordanië, waar vele goede initiatieven worden genomen op het gebied van de hedendaagse kunst uit de regio. Naast natuurlijk de Jordaniers wordt deze instelling sterk gedragen door Palestijnen en Iraqi’s, waarvan er velen in Jordanie in ballingschap leven

http://www.daratalfunun.org/

website van de Marokkaanse kunstenaar Rachid Ben Ali http://www.witzenhausengallery.nl/artist.php?mgrp=0&idxArtist=185

website Marokkaanse kunstenaar Nour Eddine Jarram  http://www.noureddinejarram.nl/

links werk Qassim Alsaedy http://www.kunstexpert.com/kunstenaar.aspx?id=4481 en http://qassim-alsaedy.com/biografie.html

De website van Ziad Haider (helaas overleden in 2006) http://www.ziadhaider.net/home.php

Verder voor de theoretische achtergrond waarin ik de kunst en de receptiegang heb geplaatst (voert wat ver om hier helemaal uit te leggen, zie de verschillende artikelen) een interview met Edward Said (op youtube). Hier deel 1, daarna doorklikken voor de volgende delen:

http://www.youtube.com/v/xwCOSkXR_Cw&hl=nl

Ziad Haider, zonder titel, 1997

Ziad Haider (al-Amara, 1954-Amsterdam, 2006), zonder titel, tekening, 1997. Deze tekening is een onderdeel van een serie werken die de kunstenaar maakte als herinnering aan zijn verblijf in de Abu Ghraib gevangenis, ten tijde van het regime van Saddam.

Floris Schreve

Zie op dit blog ook:

Iraakse kunstenaars in ballingschap

Drie kunstenaars uit de Arabische wereld

Hedendaagse kunst uit de Arabische Wereld en Iran (verschenen in Kunstbeeld, april 2011)

Modern and contemporary art from the Middle East and North Africa

Lezing moderne en hedendaagse kunst uit de Arabische wereld

Irak terug op de Biënnale van Venetië

An impression of the Arab contributions at the Venice Biennial

Ziad Haider (begeleidende tekst
tentoonstelling)

Qassim Alsaedy (begeleidende tekst tentoonstelling)

Interview met de Iraakse kunstenaar Qassim Alsaedy

Hoshyar Saeed Rasheed (beleidende tekst tentoonstelling)

Aras Kareem (begeleidende tekst tentoonstelling)

Denkend aan Bagdad- door Lien Heyting

Nedim Kufi en Ahmed Mater; twee bijzondere kunstenaars uit de Arabische wereld nu in Amsterdam

Kunstenaars uit de Arabische wereld in Nederland (Eutopia, 2011)

Zie ook mijn nieuwe Engelstalige blog over oa hedendaagse kunst uit de Arabische wereld On Global/Local Art

ICTango - De zakelijke communcatie specialist

Interview met de Iraakse kunstenaar Qassim Alsaedy – قاسم الساعدي

301339642_6_MRAy[1]  

Voor mijn scriptie-onderzoek naar kunstenaars uit Arabische landen in Nederland heb ik zo’n twintig kunstenaars geïnterviewd. Meestal waren dat functionele gesprekken, vooral bedoeld om data te verzamelen. Zelden waren het mooie afgeronde verhalen. Dat lag niet aan de kunstenaars maar aan mij. Het ging mij in de interviews er vooral om zoveel mogelijk feitenmateriaal te verzamelen. Ook verliepen sommige gesprekken weleens wat chaotisch, sterk van de hak op de tak springend. Maar deze gesprekken waren veelal een middel en eigenlijk nooit het einddoel. Een enkele keer is er een mooi en gestructureerd interview uitgekomen, ook nog met een bijzondere kunstenaar. Mijn gesprek met Qassim Alsaedy (Bagdad, 1949) werd een onverwacht mooi geheel. Dat lag niet zozeer aan mij, maar vooral aan hem.

301339643_6_yhVY[1]

Zijn werk was me opgevallen in een catalogus uit Rijswijk, waar hij met vier andere gevluchte Iraakse kunstenaars exposeerde, georganiseerd door vluchtelingenwerk. Ik vond zijn werk er toen al uitspringen en besloot om een keer op atelier-bezoek te gaan om hem uitvoerig over zijn werk te bevragen.
Naast het bijzondere verhaal dat hij over zijn werk te vertellen had, bleek ook zijn levensverhaal buitengewoon indrukwekkend (voor zover je die twee zaken kunt scheiden, langzamerhand ben ik ervan overtuigd dat dit vrij moeilijk is). Nadat we eerst op een paar algemene zaken van zijn werk ingingen en zijn achtergrond en opleiding als kunstenaar in Irak, nam het gesprek een bijzondere wending. Wat mij betreft is dit een van de meest bijzondere verhalen over hoe kunst kan overleven die ik ooit gehoord heb, zelfs in een extreem totalitaire samenleving. Het gaat in een belangrijke mate over het nastreven van vrijheid en schoonheid, tegen de verschrikking van dictatuur en oorlog in. Het verhaal van een sterk individu tegen een tiranniek systeem. Van een goed kunstenaar en iemand die weigerde compromissen te sluiten met een verdorven regime of een totalitaire ideologie en daarvoor een hoge prijs moest betalen. Naast over zijn werk vertelt de kunstenaar over zijn verblijf in ‘al-Qasr an-Nihayyah’ (‘Het paleis van het Einde’, de voorloper van de tegenwoordig overbekende en beruchte Abu Ghraib gevangenis) en over zijn tijd bij het Koerdische verzet in de bergen van Noord Irak. Vervolgens zijn uitwijken naar Libie, waar hij Khadaffi’s krankzinnigheid van nabij meemaakte, om uiteindelijk in Europa terecht te komen.

301339644_6_3JDX[1]

 

Inmiddels is het de kunstenaar goed vergaan. Hij is verbonden aan een gerenommeerde galerie en exposeert in binnen een buitenland. In 2006 had hij zelfs een grote solo expositie in het Flehite museum te Amersfoort, die werd geopend door de nieuwe (dus ‘post-Saddam’) ambassadeur van Irak in Nederland. Ook is hij inmiddels meermalen op televisie verschenen en hebben diverse media geruime aandacht aan hem besteed (zie ook de linkjes in mijn blog over kunstenaars uit de Arabische wereld). Toe ik hem interviewde was dit echter nog niet het geval en behoorde hij tot de groep onbekende en ontheemde gevluchte kunstenaars uit Irak, waar het regime van Saddam Hoessein nog oppermachtig was.
Hoewel ik veel uit dit materiaal heb geciteerd (in mijn scriptie, lezingen en diverse artikelen) heb ik het interview nooit integraal gepubliceerd, terwijl het alleszins de moeite waard is, zelfs ongeredigeerd. Bij deze dan op mijn blog. Het gaat hier om de onbewerkte tekst van de band, maar die is al mooi genoeg. De werken die in het interview worden getoond zijn uit de tijd dat ik de kunstenaar voor het eerst sprak (periode 1999-2000). Het hier getoonde beeldmateriaal is overigens van recenter datum.

 

301339645_6_5emU[1]

 

Mijn artikel uit ‘Leidschrift'(van de vakgroep geschiedenis van de Universiteit Leiden), waarin ik het werk van Qassim in de bredere context van de Iraakse moderne en hedendaagse kunst bespreek: http://www.leidschrift.nl/nl/archief/173-de-maatschappij-verbeeld-in-de-kunst/out-of-mesopotamia-de-versplinterde-identiteit-van-de-irakese-kunstenaar-in-diaspora

De hier getoonde werken komen uit de serie/installatie ‘Last Summer in Baghdad’, 2003/04. De kunstenaar maakte deze serie werken nav zijn eerste bezoek aan zijn vaderland, in de zomer van 2003, na de Amerikaanse inval en de val van het Baathregime.

Voor zijn meest recente werk, zie de website van Frank Welkenhuysen (zijn galeriehouder):

http://www.kunstexpert.com/kunstenaar.aspx?id=4481

televisie uitzendingen gewijd aan (oa) Qassim Alsaedy:

Beeldenstorm (Factor, IKON)

http://www.ikonrtv.nl/factor/index.asp?oId=924#

RAM (VPRO, 19-10-2003)

http://www.vpro.nl/programma/ram/afleveringen/14421835/items/14495412/

Twee andere interviews:

http://www.actum.org/05/Welkenhuysen/default.htm

Zie op dit blog ook Drie kunstenaars uit de Arabische wereld , Iraakse kunstenaars in ballingschap en de begeleidende tekst van de Tentoonstelling van Qassim Alsaedy uit 2011

 

INTERVIEW QASSIM ALSAEDY –  قاسم الساعدي (Baghdad 1949)

Could you tell me something about the art education in Bagdad?

I studied in Bagdad from 1969 till 1974. I lost one year in the political Underground Prison, to which I was kidnapped, for political reasons. Because I was sent to this awful place I studied five years on the academy for painting. Beside studying we were educated in the European culture. There was a great knowledge of the history of European painting.

Baldin Ahmad told me the art education in Bagdad is very European focussed.

We studied art according the Italian, French or other European methods. You have to see this training as a kind of key,  which can open doors when you want to see more, especially when you have dreams to be an artist. So you have to research when you want to be someone.

What I really want to know, why there was a lack of interest in the Arab and Islamic arts, for example the calligraphic tradition?

When we studied art history, we studied it in general. When you study the arts of the prehistory till the present, seven thousand years of culture in four years, it stays on a very general level.

I was told you were mainly educated about Rembrandt and Michelangelo.

We had maybe too little information about contemporary art. We learnt about Rembrandt, about van Gogh, maybe some later. Picasso, he was ok, but then it stopped.

So no Pop Art or Joseph Beuys?

We learnt about the arts before the First World War. After the First World War and the Second World War in Europe there became a huge complex of new ideas in art, in culture and in economy. For us it is very important what had happened later. I mean, what is the influence of war and peace? What had really happened? What is the realistic and what is the abstract? So you have to research it yourself, because the lessons in art history were so limited.

You work in an abstract way. The Arabic and Islamic art have a long abstract tradition. Are you influenced by this tradition?

First I have to tell you we studied according to the European style. The brushes, the canvas, all those supplies were European. Although we were trained like European artists I personally think Europe doesn’t need more artists, from other continents, working in the same way and thinking. I am convinced that the contemporary world culture needs some other air or some other elements, to enrich the blood of the international art. Anyhow, I believe that I, who grew up in Iraq, or Mesopotamia, or the Middle East, have to use a lot of elements to make art. In this way I can feed another and I can share these elements with the world. I can say, look, I have some things, and I like to say something different. It is a way to enrich yourself, some others and to enrich the world.In my background I can find a lot of elements. For example in Asia we use the lines. We use them more than the fields of colour. In our tradition lines are more active, making more life in the painting. It is for the simple reason we have sharp lights. It is because of the sun, there is a sharp contrast in light and shadow. For example in Holland the shadows are quiet misty, so that is the reason in Northern Europe the lines are less important than in Asia. So I use the lines because it is a part of my heritage.Beside we have also the sense for the letters. For me I have not the same aim of the calligrapher. I respect the form of the letters, but all the letters, from all the alphabets in the world. I studied different alphabets, how they can be used to make magic.

 

Using the letters in an alchemistic way?

Exactly. Well, we have the alphabet of Adam, our grandfather, there is the alphabet of David, of Jesus, of Mohammed, whatever, of all these prophets. You see, all these letters are factually abstract drawings. You can use them phonetic but they are abstract symbols. I am interested in reusing these materials, but not to make a text.For example here you see some lines, like traces on a wall, which became my theme later. Some of them seem like letters. But I mean I never want to make a text. It is interesting to see the traces of letters on a wall, the old writings. For me it is very humanistic because they are always traces of human life. So I like this form to make an image, not to make a sentence.

I read that the ancient ruins of Babylon and Ur play an important role in your work.

Yes, when I lived in Bagdad I travelled very often to Babylon, which is very close to Bagdad. It is interesting to see how people reuse the elements of the ancient civilisations. For example, my mother had an amulet of cylinder formed limestones. She wore this amulet her whole lifetime, especially using it when she had, for example a headache. Later I asked her: “Let me see, what kind of stones they are?” Then I discovered something amazing. These cylinderstones, putting them in the clay, left some traces like the ancient writings on the clay tablets. There was some text and there were some drawings. It suddenly looked very familiar. I asked her: “what is this, how did you get these stones?” She told me that she got it from her mother, who got it from her mother, etc. So you see, there is a strong connection with the human past, not only in the museum, but even in your own house. When you visit Babylon and look to the Ishtar Gate, you find the same traces of these stones. So history didn’t end.In my home country it is sometimes very windy. When the wind blows the air is filled with dust. Sometimes it can be very dusty you can see nothing. Factually this is the dust of Babylon, Ninive, Assur, the first civilisations. This is the dust you breath, you have it on your body, your clothes, it is in your memory, blood, it is everywhere, because the Iraqi civilisations had been made of clay. We are a country of rivers, not of stones. The dust you breath it belongs to something. It belongs to houses, to people or to some texts. I feel it in this way; the ancient civilisations didn’t end. The clay is an important condition of making life. It is used by people and then it becomes dust, which falls in the water, to change again in thick clay. There is a permanent circle of water, clay, dust, etc. It is how life is going on and on.I have these elements in me. I use them not because I am homesick, or to cry for my beloved country. No it is more than this. I feel the place and I feel the meaning of the place. I feel the voices and the spirits in those dust, clay, walls and air. In this atmosphere I can find a lot of elements which I can reuse or recycle. You can find these things in my work; some letters, some shadows, some voices or some traces of people. On every wall you can find traces. The wall is always a sign of human life.

 

Do these ancient civilisations have a message for our time?

First I have to say we have the European Art. Further we have some uneuropean elements you can find them in many places. Sometimes I think about the caves of the prehistoric Sahara civilisations. You can find them on the border of Libya and Algeria. There you can find a lot of written messages. They couldn’t really write like our way of writing, but you find a lot of drawings. When I lived in Libya I studied them. Some of those Primitives were my teachers. They draw layers over layers, to tell their messages. For me these drawings are very important. Later I used somehow of the drawings, but then in a modern way. In more recent European Art we learned children drawings are very important. As such are also the drawings of the childhood of mankind important, just as important as our own first drawings. We have to use those elements to create something new. I believe that this happened in a certain way in Europe. We have to reuse our heritage to make something new. You can think a lot of things are very old, but you can reuse those elements again and again. All these elements are still alive. It is difficult to say that things in a museum are old and have no life. If you say that, why don’t you close it. It is shown because it still has a meaning. We still like to see them, because we like to think of our childhood as human beings. Maybe we would like to communicate with those cultures, with those people. Maybe we would like to catch the spirit of history when we put our shadows on those things, the old statues or the old paintings. I enjoy history as I enjoy present time. I can find many things and it is also available for anyone to find some other elements or sources to create something new. I think the history and the art is still available in somehow, still alive for anyone who wants to communicate with the past or the present. They still give you spots of life and some sense of meaning. It gives you always the possibility to make a dialogue.

In the time you studied on the academy in the nineteen-seventies, in Bagdad an avant-garde group was founded called the “One Dimension Group”. They worked, just as you do, with abstract symbols and signs. Were you related to them?

The artist who created this group, Shakir Hassan al-Sai’id, was my teacher .

Really? It is amazing to see how things fall in their place. Some artists discussed in  historical books, such as the books of Wijdan Ali and Brahim Alaoui, are related to the artists living in the Netherlands which I am researching. For example Baldin Ahmad told me he was a student of Faik Hassan and Jawad Salim.

Faik Hassan was my teacher also, and Jawad Salim, who died very early,  was in a certain way also a teacher for me, but in a more symbolic way; for me he was a symbol of a good artist. But Faik Hassan was my teacher for painting in the primary school, while Shakir Hassan al-Sai’id was my teacher in the secondary school. But I never joined the one dimension group. Some of the work this group produced I like very much but in general it was not so clear what is really one dimension art. Shakir Hassan al-Sai’id had a certain concept, but it was difficult to say this is one dimension art. There were a lot of artists who joined that group, but they had no any idea what they were doing. Just using some letters or abstract lines and they saw it as one dimension art. When it looked a little bit to calligraphy, it was enough.

Another aspect of your work, I read in some articles, is that your paintings are a kind of messages to your mother, who isn’t able to read or write. Could you explain it for me?

Well, for me in my position, because I had to leave my country, it is very important how to communicate with my mother. You have to know she developed a kind of a writing system. Of course she couldn’t write but she used a kind of abstract drawings. For her it had the same meaning of a text. Some abstract lines, she liked to use the pencil. It was a really important lesson to me. At first, to learn to communicate and sending her something how I feel about some things and I believe she can feel those drawings, even there is no exactly meaning.  Those drawings she felt about it. I am sure because they were so basic humanistic. Later this meaning became something bigger. It became for me a symbol, a symbol for the land, a symbol for my country, a symbol of place, a symbol of the people. For this mother, the Great Mother, but also my mother, the woman who made me, my own mother and the Big Mother I make my messages. In this way I communicate with her, I still talk with her, because she is a great symbol. For the painting her soul, her existence, is really essential. For her I make my symbols, my elements, my language. I am drawing my things to her. So therefore are my lines still lines, because I write for her. The line is anyhow important so I still work with the line, so they are still active in my paintings.

Sometimes there are some realistic signs in your work, like flags, or the roofs of houses. For example your painting “Rhythms in Blue” (oil on canvas, 1997), shown at the exhibition “Versluierde Taal”(museum Rijswijk, 1999) looks a little bit on a city by night. Also the pyramid form is an essential motif in your paintings. Can you explain why?

Well, this work I like to talk about it ( http://florisschreve.hyves.nl/fotos/355737279/0/uiES/?pageid=C5R662MESRSO4K8S). The original painting, which is now in the gallery Kunstliefde in Utrecht, I made it in my flat in Bilthoven, which is on the eight’s flour. I like Utrecht and I can see the tower of the church. About the painting someone asked me: “Where is this place?” Well, for me it was Bagdad. While I was looking to Utrecht, I was thinking on Bagdad. So it is mixed, those two places.And the triangle, it is an old form. For me it has a spiritual meaning. It is the symbol of the people who are striving to the divine, like the Dom of Utrecht. You can also find the triangle as an important symbol in North Africa, like in Libya, where the triangle is a symbol of the goodness.

I read sometimes the suffering in your country plays an indirect role in your work, like the black fields of Kurdistan. Can you tell me more about this? Did you see them yourselves?

Yes I saw them because I lived there.

You are not Kurdish I read?

No, I am Arab, but I joined the movement which was against the regime. I worked there also as an artist. I exhibited there and made an exhibition in a tent for all these people in the villages, but anyhow, the most amazing was the Iraqi regime uses a very special policy against Kurdistan, against this area and also against other places in Iraq. They burned and sacrificed the fields by using enormous bombings. So you see, and I saw it by myself, huge fields became totally black. The houses, trees, grass, everything was black. But look, when you see the burned grass, late in the season, you could see some little green points, because the life and the beauty is stronger than the bastards. The life was coming through. So you saw black, but there was some green coming up. For example I show you this painting which is extremely black, but it is to deep in my heart. Maybe you can see it hardly but when you look very sensitive you see some little traces of life. You see the life is still there. It shines trough the blackness. The life is coming back.

Why did you move to Libya?

I moved to Libya because I had no any choice to go to some other place in the world. I couldn’t go for any other place, because I couldn’t have a visa. It was the only country in the world I could go. Maybe it was a sort of destiny. I lived there for seven years. After two years the Kuwait war broke out in Iraq followed by the embargo and all the punishments. In this time it was impossible for a citizen of Iraq to have a visa for any country in the world.

 

Also it was impossible for a refugee?

Of course it was possible for a refugee, but for me didn’t ask for a refugee status, because I said: “Well, when I am still capable to feed myself, I didn’t want to go to Europe and ask for support. I am an artist, who still can work.” If I can feed myself, if I can work, if I have one square meter to stand on, I am aware I am alive and will be still there, even when it is very difficult. When you lose this last square meter you have to look for an other place to stand.

So you worked in Libya as a lecturer on the art academy?

Yes, I worked as a teacher on the academy of Tripoli, but the most interesting thing I did there was making many huge wallpaintings. The impossible happened when the citycounsel of Tripoli supported me to do something like that. I had always the dream how to make the city as beautiful as possible. I was thinking about Bagdad when I made it.My old dream was to do something like that in Bagdad, but it was always impossible to do that, because of the regime. I believe all the people in the world have the right on freedom, on water, on sun, on air, but also the right on beauty. They have the right on beauty in the world, or in their lives. So one of my aims was to make wallpaintings and I worked hard on it. They were abstract paintings, but I tried to give them something of the atmosphere of the city. It is an Arabic, Islamic city with Italian elements. I tried to make something new when I studied the Islamic architecture. I worked on them with my students and so something very unusual happened, especially for the girls, because in our society it is not very usual to see the girls painting on the street. It was a kind of a shock, but in a nice way. It brought something positive.

The people in the street liked what you were doing?

Yes, they liked it very much, so they asked me to do same thing five years later.

After Libya you moved to different European countries?

First I exhibited at a very nice festival at Tunisia (International Festival of Plastic Arts, Almahris, 1990, 1991, 1992). For three years I was invited to join the festival. It was a good opportunity for me to meet many artists from many continents, from Europe and the others. There were a lot of artists from France, Belgium, Germany and other countries. Since this event I thought, look, let us do something, let us talking, let us be working together. Let us look for this crazy war which it is still going on. I am against the war anyway. What happened in Kuwait and what happened in my country is a very sad story. Let us stop talking with guns, and all the craziness. Let us talk in a civilised way. Let us talk in art and let us talk about what is good for all the people. Of course you can talk a lot about all these crazy people, from Hitler to Saddam Hussein, Mussolini, Stalin, etc. Let us talk in a good way. Let us do something. In this way we tried, me and some colleagues, to make a dialogue, to work together in art. To work together with the art from all the continents in an equal and nice way. So we did something in Tunisia, something in France (International Art Festival, Tonnay-Boutonne, 1993). I think the artists can make a good dialogue between all those people, better than the politics and the governments.

Do you have an explanation for the fact that contemporary art from the Arab World is such an isolated and unknown phenomenon?

I believe that the policy of all those education and information ministries is very bad. I mean, the ministries from the Arabic administrations. In the Arabic countries the culture and the art stand in the back. In general, the governments are not interested to show what their countries really have. The artists have to manage everything themselves. It is really hard that artists have to manage themselves to communicate, to find a place, or to enter the European cultural life. Since the last twenty years you see the artists try to find a place, to escape. Our teachers, most of them, have studied in Europe before they turned back to Iraq. But how to show what you have is really difficult. In Europe making art is much more easier because you don’t have those crazy leaders we have in Arab countries, those regimes, those horrible things.

 

Well I noticed that not only in Iraq, but even in Jordan there is no freedom of press.

In none of these countries there is any freedom. Maybe in Lebanon you could feel yourself a little bit free, but the other countries are absolutely very bad. It is very difficult to make good art in Iraq, in Libya, in Yemen, or in Sudan, they are all really horrible. You see for those terrible governments and ministries it is not important to send an exhibition every year, or maybe in three or five years, to send out what the country have in the field of art. Also it is difficult to show all you have in a good way, because some have the opportunity more than the others. It depends on your relationship with the government and the ministry.

Is there also a lot of misuse of good art by these regimes? For example, according Wijdan Ali and Brahim Alaoui, Ismail Fattah is one of the most important sculptors of the Arab world. According another publication, however, “The Monument; art, vulgarity and responsibility in Iraq”, by Samir al-Khalil (pseudoniem van Kanan Makiya), which was published in London, Ismail Fattah makes large monuments, everywhere in Bagdad, to honour the martyrs of the “Great War of the Fatherland” against Iran. In Wijdan Ali’s book, “Contemporary Art from the Islamic World” (Amman, 1989), which I believe it is very important because it is so unique in its kind, it is shocking to read how the author of the chapter about Iraq, May Mudaffar, writes about Ismail Fattah. She describes these monuments, but she never discusses the political background. Maybe it is impossible to do, because there is censorship in Jordan, but I think this example shows there is an enormous problem in integrity how to deal with art and how to have a decent art criticism.

In Iraq we have many good artists. But these artists didn’t sell themselves in a cheap way. Some artists respected themselves. But some others they sold themselves, in a cheap or an expensive way. The market was open and you could have the choice. You could be send to the jail, or worse to the political underground jail, or putted in the shadow. The other option was to be made very famous and to be a millionaire, but then you have to work with them. It already begun when we were at the academy. The Baath party was in power for one year (1968) and they had a problem; no artist was a member of this party, no artist wanted to join such a thing. So they came to the academy and said: ”Well we are the party which is in power, and we need some artists to make an exhibition”. They asked for the most talented students. So we were invited for a meeting to drink some tea and to talk. Well, ok we went to that meeting. They told us they liked to exhibit our works, in a good museum, with a good catalogue and they promised all these works would be sold, for the prize we asked.  It seemed that the heaven was open for us and we said, ok, that’s nice. Then they came with their conditions. We had to work according the official ideology  and they should give us specific titles. We refused their offer, because we were artists. When we agreed we would sold ourselves and it would be the first step to hell.Later they found some very cheap artists who joined them. All their paintings had been sold. It was really shit, but the prizes were high. One of them, I know him very well, he bought a new villa and a new car. And in this way they took all this rubbish from these bad artists, and showed them and said: “Well, this is from the party and these are  the artists from Iraq”. The others were put in the dark side of the cultural life. Really, you can find a lot of good artists, a lot of honest artists. When you see the list of good artists and writers who left Iraq, than you really can see what  kind of a country this is! For example one of the pioneers of modern art in Iraq, Mahmoud Sabri, who is making really very fine art, lives now in Prague. He was a good educated man, better than Faik Hassan and Jawad Salim, but he left Iraq for a long time. So it happened with a lot of other good artists. There are a lot of good artists, outside Iraq and some inside Iraq. However, the sculptor and ceramist you mentioned, Ismail Fattah, works for the regime for a long time. I admire him for his work in the sixties and I feel sorry for him now.

 

What is your opinion about the quality of institutions for contemporary art in the Arab world, for example the Darat al Funun in Amman, the Nicolas Sursock museum in Beirut, or the Sharjah Biennale in the United Arab Emirates?

I believe, the Darat al Funun and some others, they are very good.

Is there not also the problem of censorship?

Well, in Jordan you can exhibit what you want. For the Iraqi artists it was the only hope to reach Amman, because it was the only opportunity to exhibit your work. The border to Jordan is the only one which is open, because we are totally isolated from other countries. For us Amman is the only gate to the world, because most of the Iraqi artists became very poor, so they couldn’t go further. Most of the Iraqi artists exhibited there, but the pity thing is, they had to sell themselves in a little bit cheap way, because the art market in Jordan is so small, so limited, when you have such a number of Iraqi artists.  But in general, when you find in Jordan, which is such a poor country, four or five art centres, it is very nice.In Lebanon there are also good institutions for contemporary art. In the gulf countries they have no tradition to deal with art.

Money enough, I should say.

Yes, but no money enough to send them to the artists. But you see, in contrary to the ministries, some small particular initiatives are sometimes very good. I saw it in Tunisia and there is also a wonderful gallery in Tripoli, the Dar al Funon.

One of the most important questions I would like to ask for my research is, have you ever noticed some misconceptions about Arab culture in the west? Have you ever dealt with some prejudices about the “Orient”? I ask you this, because I would like to research in what way the notion of “Orientalism”, from the Palestinian philologist Edward Said, plays a role in receiving the art from Arab countries.

This is an important point. Look, in Iraq we studied the art history of Europe so we know a lot about it. But in Europe there is a very little information about our culture, on our art. Many of our teachers went to study in Europe. We have also a lot of institutions. We have three academies and a few museums. This is nothing compared by in Egypt, or in Lebanon, or even in Syria. But when you are in Europe and you tell you are an Iraqi artist, they put you in a very small and tiny corner. It means they ask you: “Do you work in a traditional way? Do you make traditional arts and crafts? Do you make decoratives, or calligraphs?”  I say then: “No, I am making modern art”. Some of them ask: “So you are an artist. Did you know something about art when you were in your country, or did you learn it here?” I say: “I worked in my country as an artist”. “Did you make paintings in your country?”. I say: “Yes!”. “Did you exhibit in your country and did you sell work in your country?” .”Yes”.Sometimes it is really painful. Why are we so isolated? Well, of course we have been isolated, from Europe, because we have a crazy regime. And it is not only our regime, also the Libyan regime, or whatever regime. But on the other hand, there is no regime like that in Europe. So they have the possibility to go there, to look, to communicate, to write and to show. I think here you have a lot of papers, magazines, TV channels, etc. So why are we so isolated?So therefore I say, let us talk. Let us work together and let us showing something. Let the artists themselves to do that. Not the ministries, not the regimes. I have nothing to do with politics and the policy of my government, or to any other government. Let us talk as artists, as educated people and as human beings. I am not very optimistic but it is not an impossible dream, isn’t it?

Floris Schreve

De Bilt, 8-8-2000

Voor recent werk, zie link: http://www.kunstexpert.com/kunstenaar.aspx?id=4481

Geloof in kabouters, Atlantis, Volkszielen en Wortelrassen en pas op voor Dark Lord Ahriman, zwart magische constructies, de Luciferische verleiding en de Finsteren Saturn

de antroposofie is racistisch en sektarisch (deel 1 van de zevendelige serie, zie ook deel 2, deel 3, deel 4deel5, deel 6 en deel 7)

Rudolf Steiner, ‘Ahriman’, sculptuur, Dornach 1914. Piet Mondriaan hierover: ‘Steiner heeft goede ideeën, maar van de kunst moet hij afblijven’. Gelukkig had Mondriaan meer verstand van kunst dan van ideeën. Zijn opvattingen zijn nu tamelijk naïef en zelfs bijna totalitair te noemen, maar zijn kunst is gebleven. Kan van dit beeld niet gezegd worden. Opvallend zijn trouwens de karikaturale mongoloïde trekken. Maar misschien representeert deze verbeelding van de alom aanwezige Ahriman wel de ‘demonische marskrachten’ (zie verderop, bij de bespreking van De Volkszielen).

Geloof in kabouters, Atlantis, Volkszielen en Wortelrassen en pas op voor Dark Lord Ahriman, zwart magische constructies, de Luciferische verleiding en de Finsteren Saturn;

Rudolf Steiner en de antroposofie

Elders op een forum voor oud vrije schoolgangers, vroeg iemand zich af waarom je op de Vrije School nooit een gedegen inleiding krijgt in het gedachtegoed van de antroposofie zelf en haar grondlegger Rudolf Steiner (1861, Donji Kraljevec, Oostenrijk-Hongarije – 1925, Dornach, Zwitserland), filosoof, medium, ziener, mysticus, Goethe kenner (zijn oorspronkelijke vak), Messias, ‘Ingewijde’, (pseudo) wetenschapper, pedagoog, estheticus, landbouwdeskundige, sekteleider, natuurvriend, allesweter (een kwestie van smaak en definitie). Dat is een hele goede vraag en inderdaad opmerkelijk. Ik heb me daar ook pas sinds de laatste jaren in verdiept. Ik ben er niet positiever over gaan denken, al heb ik dit bizarre gedachtegoed heel lang het voordeel van de twijfel gegeven. Ik ben er voor een gedeelte mee opgegroeid en heb zelf op de Vrije School gezeten (alleen lagere school, waar ik goede herinneringen aan heb ). Thuis deden we aan de BD en we hadden een abonnement op de ‘Jonas’, een niet meer bestaand liberaal en gematigd antroposofisch tijdschrift en opinieblad. Toen er midden jaren negentig verhalen in de Volkskrant en de Groene Amsterdammer verschenen over racisme in het onderwijs op Vrije Scholen (de kwesties van de verontruste Vrije School ouders Angelique Oprinsen en Toos Jeurissen, die van de kant van de Antroposofische Vereniging in Nederland slechts op een muur van onwil en afwijzing stuitten) was ik aan een kant verrast, maar terugdenkend aan mijn eigen ervaringen, had ik toch het bange vermoeden dat het weleens waar zou kunnen zijn. De reactie naar Toos Jeurissen van de orthodoxe antroposofen, ‘als jij Rudolf Steiner echt zou begrijpen, zou je zijn visie op wel onderschrijven’, kwam mij pijnlijk bekend voor (zo wordt er namelijk veelal in die wereld geredeneerd). Verder wist ik mij te herinneren dat mijn broer van een stagiair van de lerarenopleiding ooit gehoord had dat ‘negers dikke lippen hebben en dus geen wijsheid bezitten’, maar goed, dat was een tijdelijke kracht en zei dus niet zoveel over mijn school. Dus toen deze verontrustende berichten kwamen was het voor mij toen nog van ‘ach die gekke sofen, er zitten soms wat vreemde figuren tussen’. Maar ik wilde toch wel weten hoe het echt zat. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt en ik besloot me er meer in te verdiepen.
Aanvankelijk ben ik met welwillendheid en enige relativering in de wondere wereld van Steiner en de antroposofie gestapt, alsmede de aanverwante theosofie van Helena Blavatsky. Ik stoorde me soms aan de bij tijd en wijle rigide dogmatiek der antroposofen, gezien sommige vroegere ervaringen en observaties uit het verleden, maar droeg ze, hoewel ik soms weleens een beetje lacherig van ze werd, geen kwaad hart toe. Geleidelijk aan is het beeld voor mij gekanteld. Na gedurende een paar jaar, soms intensief lezen, dan weer lange tussenpauzes, is voor mij gebleken dat de antroposofie als levensfilosofie een ernstig racisme probleem heeft. Het bleek nog erger dan verwacht. Het racisme bleek in het totale wereldbeeld van de antroposofie een prominentere rol te spelen dan de onderzoekscommissie, onder leiding van de jurist Ted van Baarda doet suggereren. Deze commissie was in opdracht van de AViN in het leven geroepen om het gedachtegoed van Steiner na de almaar toenemende negatieve publiciteit, op racistische uitspraken juridisch tegen het licht te houden en was in 2000 met een lijvig rapport gekomen. Er waren zestien uitspraken gevonden die als ‘ernstig discriminerend naar de huidige maatstaven’ werden bevonden (en nog wat meer als ernstig stigmatiserend). Maar de commissie stelde ook dat er bij Steiner ‘geen sprake is van rassenleer’. Bij beide conclusies heb ik, zacht uitgedrukt, ernstig mijn twijfels. Steiners boekje ‘Die Mission Einzelner Volksseelen’, in Nederland meestal kortweg ‘De Volkszielen’ genoemd, uit 1910, bevat alleen al wel wat meer dan zestien discrimenerende uitspraken (recent in het Nederlands weer uitgegeven onder de titel, ‘De Volkeren van Europa’, Pentagon, 2006. Ondanks deze titel gaat het hier om Steiners meest beruchte verhandeling over mensenrassen). Ik denk dat het zinloos is om ze te gaan tellen, daarvoor zijn het er simpelweg te veel. Bovendien gaat het bij een filologische analyse niet om de kwantitatieve maar om de kwalitatieve weging van een tekst. Dat is mijn belangrijkste bezwaar tegen de methode die de Commissie van Baarda heeft toegepast. Turven hoe vaak er iets strafbaars wordt gezegd is wellicht juridisch zinvol, maar is geen tekst analyse. Sinds wanneer is het huidige Nederlandse wetboek van strafrecht relevant voor Rudolf Steiner? Geldt hooguit voor antroposofen die nu klakkeloos uitspraken zouden overnemen (wat overigens wel veel gebeurt dus dat is dan nog wel de meerwaarde, maar het lijkt me niet relevant voor het antwoord op de vraag of er sprake is voor rassenleer. Bovendien wordt het dan ook niet duidelijk waarom Steiner iets zegt, alleen dat hij het zegt. Op die manier kun je er ook mee weg komen met de bewering het om een aantal ontsporingen van Rudolf Steiner gaat, niet om een integraal onderdeel van zijn totaalvisie. Dat is precies wat de commissie doet. In die zin werkt dit lijvige rapport meer als een rookgordijn dan dat het verklaart en analyseert. Laten we het erop houden dat Steiners betoog in essentie racistisch is, al spreekt hij de belofte uit dat de mens in de toekomst uiteindelijk zal uitstijgen boven de rasverschillen. Maar het feit dat deze rasverschillen worden onderscheiden, is al racistisch, naar ‘de huidige maatstaven’, maar ook naar die van toen (1910). Conclusie, op basis van ‘De Volkszielen’ alleen al kun je stellen dat er wel degelijk sprake is van rassenleer en dan heb ik het nog niet eens over de rest van zijn oeuvre, al spant ‘De Volkszielen’ wel de kroon.
Naast het inventariseren heeft de commissie zeker ook een aardige historische schets gegeven van de tijd waarin Steiner leefde en welke stereotype ideeën er toen gemeensgoed waren. Maar dan nog, hun conclusies op dit gebied kan ik niet delen, geplaatst in zijn tijd kun je wat dit aspect betreft, Steiner als aarts-reactionair aanmerken. Aardig is trouwens dat de commissie de Palestijnse Amerikaanse hoogleraar literatuurwetenschappen en denker Edward Said aanhaalt (’Culture and Imperialism’, op p. 96 en 123) om aan te geven hoe er in die tijd over niet-westerse volkeren en culturen werd gedacht. Ben benieuwd wat Said hier zelf van zou hebben gevonden. Ik denk dat hij lichtelijk verbaasd zou zijn geweest dat zijn ideeën van kolonialisme/post-kolonialisme zouden worden aangevoerd om Rudolf Steiner van alle blaam te zuiveren. Overigens heeft Edward Said, in zowel ‘Cuture and Imperialism’ als ‘Orientalism’, het nooit over Rudolf Steiner en zelfs Helena Blavatsky. Hij noemt in ‘Culture and Imperialism’ een keer Annie Besant, maar dan in het kader van haar feministische werk (’Culture and Imperialism’, 1993, Vintage uitgave 1994, p. 264). Zelfs een bespreking van Jiddu Krishnamurti (zou een prachtige casus voor Edward Said zijn geweest) ontbreekt. Ik denk niet dat Rudolf Steiner voor Edward Said zo belangrijk was. Het is jammer dat Said is overleden (in 2004) maar het zou interessant geweest zijn om hem te vragen zijn licht te laten schijnen op het werk van Steiner en Blavatsky. Ik denk dat het verpletterend zou zijn, zeker over Steiners verhandeling ‘Orient-Occident’ uit 1927. Ik denk alleen dat niet veel antroposofen daar erg enthousiast over zouden zijn. Maar goed, buiten antroposofische/theosofische kring wordt Steiner zelden of nooit gerekend tot de canon van grote denkers, eerder tot de mystisci en pseudowetenschappers (en dan ben ik nog terughoudend). Ook dat is een interessant aspect van het rapport van Baarda; Steiner wordt vergeleken met Friedrich Nietzsche en Albert Schweitzer, iets dat je waarschijnlijk nooit zult aantreffen in een niet-antroposofische studie. Mijns inziens ook een appels met peren vergelijking. Beter hadden ze Steiner kunnen vergelijken met Helena Blavatsky (alleszins te rechtvaardigen) of de grondleggers van de ariosofie Georg Lanz von Liebenfels en Guido von Lizst. Steiner heeft deze radicale racisten zelfs goed gekend en er zijn zeker parallellen met hun werk te vinden, zij het dat hun relatie tamelijk gecompliceerd was (lopen de meningen over uiteen). Of met Houston Stuart Chamberlain. Allen mystici en geen filosofen (net als Steiner, al zijn werk na ‘Filosofie der Vrijheid’ is eerder mystiek of esoterisch te noemen dan filosofisch) en allemaal puttend uit een zelfde soort gedachtegoed over rassen en reïncarnatie (afkomstig van Helena Blavatsky). Tegen de achtergrond van deze figuren zou Steiner nog gunstig afsteken.
Interessant is ook om kennis te nemen van wat Steiner onder wetenschap verstond. Bij Steiner lag de definitie veel ruimer dan bij de ‘normale wetenschap’. Zijn vermogen tot ’schouwen’ in de bovenzinnelijke wereld noemde Steiner geesteswetenschap (dus niet te verwarren met het hedendaagse begrip geesteswetenschappen op universiteiten, waar vooral de vakgebieden filosofie en theologie onder vallen). Het bestuderen van paranormale verschijnselen of het aanschouwen van hogere niet-materiële werelden was voor Steiner net zo goed wetenschap. Ook nu nog leidt dit soms tot de nodige begripsverwarring tussen antroposofen en niet antroposofen. Dit zal ook blijken uit de vele artikelen waar via weblinks naar verwezen wordt. Antroposofen noemen sneller iets wetenschap dan niet-antroposofen. Zelfs uit de beschouwingen over het van Baarda rapport blijkt dat er sprake is van deze begripsverwarring, al pretendeert het van Baarda rapport strikt wetenschappelijk te zijn naar de hedendaagse maatstaven.
Een van de kwalijkste kanten van het rapport van Baarda, los van het feit dat men mijns inziens slechts probeert zoveel mogelijk Steiners reputatie op te schonen, zijn de scherpe verwijten aan het adres van verschillende critici, vooral ook naar degenen die in gesprek met de antroposofie willen blijven, als bijvoorbeeld Toos Jeurissen (haar brochure ‘Uit de Vrije School geklapt’ staat sinds kort online: http://www.antroposofia.be/wordpress/uit-de-vrije-school-geklapt.pdf) . Kritiek op Steiner heet vaak ‘oppervlakkig’ of er is verkeerd geciteerd, of zaken zijn uit hun verband gerukt. Laat ik met het verkeerd citeren beginnen. In het geval van Toos Jeurissen en Bram Moerland ben ik alle citaten nagegaan, voorzover het de literatuur betreft die ik ook bestudeerd heb. Ik heb géén enkele verkeerde bronvermelding of een verdraaiing van een citaat mogen aantreffen. Alles wat Jeurissen en Moerland aanhalen uit ‘De Volkszielen’, ‘De Akasha kroniek’ of (in het geval van Moerland) Blavatsky’s ‘De Geheime Leer’ is correct. Ik heb hier Max Heindels ‘De wereldbeschouwing der rozenkruizers’ buiten beschouwing gelaten, dus ben daar ook niet de verwijzingen van Bram Moerland nagegaan, maar voor het overige klopte alles. Als de van Baarda commissie met dit soort beschuldigingen komt en daarmee de integriteit van de critici in twijfel  trekt moet ze ook met bewijzen komen. Daar is ze niet in geslaagd. Dit maakt het rapport er niet geloofwaardiger door, al lijkt het door de omvang en de vele geraadpleegde bronnen nog zo degelijk. Niet geloofwaardig en ook niet erg sympathiek. Dit geldt ook voor de behandeling van Jeurissen, die voor een korte brochure goed en degelijk werk heeft geleverd, binnen de Nederlandse context zelfs baanbrekend. Bovendien is Jeurissen al te zeer bereid de dialoog aan te gaan (doet ze ook met haar contact met de Flensburger Hefte). Qua bronnen leunt haar verhaal dan ook sterk op de publicaties van de Flensburger Hefte. Daarover meldt het van Baarda rapport niets. Het blijft dus onduidelijk of de onderzoekscommissie ook vraagtekens heeft bij het werk van deze kritische antroposofen in Duitsland. Het zou wel interessant zijn geweest om daar iets meer te van vernemen. Indirect wordt er zo wel gesuggereerd dat het werk van Thomas Höfer en Bernd Hansen ook gebaseerd is op selctief citeren en het uit hun verband halen van uitspraken van Rudolf Steiner, tenzij Jeurissen deze inmiddels vooraanstaande antroposfische nieuwlichters ook verkeerd citeert (daarover trouwens ook geen woord, het lijkt erop alsof dit onderwerp gemeden wordt). Maar Jeurissen krijgt dus de volle laag en over de Flensburger Hefte geen woord, terwijl meer dan de helft van haar betoog op hun bevindingen is gebaseerd. Maar dan nog, los van de Flensburger Hefte heeft ook Jeurissen een andere behandeling verdiend. Haar zorgen als direct betrokkene (ouder van kinderen op een vrije school) waren absoluut gerechtvaardigd en zij heeft voor haar bijdrage meer dan goed werk gedaan. Een enkel door haar gegeven citaat dat ik persoonlijk niet ben nagegaan heb ik weer gevonden in de beschouwing van Jana Hussman-Kastein van de Humboldt Universiteit (over dat ‘de neger van binnen zou koken’, zoals Steiner dit de arbeiders van de bouw van het Goetheanum heeft voorgehouden) en Jeurissen heeft dit citaat ook correct uit het Duits vertaald. Of wil de commissie soms beweren dat Jeurissen onder een hoedje speelt met deze medewerker van de hier genoemde beroemde universiteit, die dit citaat overigens tien jaar later weergeeft in haar artikel, met een bronvermelding naar de desbetreffende voordracht van Steiner. Het lijkt me zeer onwaarschijnlijk. Maar de commissie doet Jeurissen bijna af als niet relevant (opmerkelijk, want naar aanleiding van haar brochure kwam de discussie pas echt goed op gang en werd deze commissie samengesteld met de opdracht het werk van Steiner op racisme door te lichten) en blijft ontkennen dat de antroposofie en de denkbeelden van Rudolf Steiner een ernstig racisme probleem hebben.
Terug naar Rudolf Steiner zelf. Multatuli en Conrad hadden al ruimschoots voor Steiners ’Die Mission einzelner Volksseelen’ hun meesterwerken geschreven en de eerste kritiek op het kolonialisme had al het levenslicht gezien. In dit verband interessant om alvast te wijzen op het artikel van Jan Willem de Groot, die aantoont dat Steiners rassenleer voor een groot deel leunt op de schedelmeters-theorieën van Carl Gustav Carus (1789-1869), opgetekend in zijn ‘Denkschrift’ (1849), midden negentiende eeuw al een achterhaald fossiel, laat staan in 1910, toen Steiner zijn beruchte Volkszielen cyclus voordroeg in Zweden. Steiners ‘wetenschappelijke onderbouwing’ liep toen al een beetje achter. Dit geldt trouwens ook voor zijn visie op de evolutie theorie, die sterk leunde op de toen ook al gedateerde recaputilatieleer van Ernst Haeckel, in plaats van Darwin, ook een belangrijke bron voor zijn rassenleer (Hulspas en Nienhuys, p. 157).
De Duitse rechter heeft vrij onlangs (2007) restricties en voorwaarden gesteld aan publicatie en verspreiding van ‘De Volkszielen’ (moet vanaf nu geannoteerd en met een inlegblad). Ook in Zwitserland is er op dit moment een zaak onder de rechter wat betreft antisemitisme in het werk van Steiner. Geeft toch een beetje een ander beeld dan wat de AViN en de Commissie Baarda ons voorschotelt. Het internationale debat vind ik overigens ook een gemiste kans van de Commissie van Baarda; dit is natuurlijk niet een kwestie die zich tot Nederland beperkt. Vooral in Duitsland wordt het debat veel intensiever gevoerd. Maar ook in Zwitserland, Canada en de Verenigde Staten speelt deze kwestie, zowel de discussie als verschillende rechtzaken, die niet allemaal in het voordeel van de locale antroposofen en het werk van Rudolf Steiner hebben uitgepakt. Nu zijn de meeste van deze zaken van recenter datum dan het van Baarda rapport, maar toch, ook toen speelden deze kwesties ook in het buitenland, met name in Duitsland rond de kring van Thomas Höfer en de Flensburger Hefte waar vanuit overigens moedige en lovenswaardige pogingen zijn ondernomen om de antroposofie daadwerkelijk te zuiveren van racisme (in plaats van simpelweg te ontkennen dat er sprake is van rassenleer). Zoals verwoord in hun publicatie ‘Antroposophie und Rassismus’: ‘Onder de uitspraken van Steiner bevinden zich enkele die door niets meer te rechtvaardigen zijn en waar men zich consequent van zou moeten distantiëren. Wij zijn ons ervan bewust dat dit pijnlijk kan zijn, maar we menen dat het noodzakelijk is en dat het ook in de bedoeling lag van Steiner, die er immers telkens weer toe opgeroepen heeft zijn uitspraken te onderzoeken. Wij hebben niets anders gedaan dan aan deze oproep gehoor te geven.’ (geciteerd uit Jeurissen in de Groene Amsterdammer van 5-2-1997). Er is dus echt wel iets aan de hand met het antroposofische gedachtegoed.
Het gaat mij hier niet om alle juristerij, waar ik geen verstand van heb en voor mij ook niet zo belangrijk is. Persoonlijk ben ik op dat vlak een tamelijk radicale en hartstochtelijke libertinist dat ik vind dat zelfs ‘Mein Kampf’ niet verboden zou mogen worden, al zullen mijn juristen vrienden mij nu kunnen zeggen dat ik hier wellicht hele domme dingen uitkraam. Maar een wereld met boeken waar je je helemaal kapot aan kan ergeren, of zelfs gevaarlijke boeken, is interessanter dan zonder. Alles beter dan indexen, inquisities of censuur.
Ik zal later terugkomen op de Volkszielen maar ik ben in het algemeen tot de conclusie gekomen dat de antroposofie structureel racistisch is en als levensbeschouwing regelrecht bizar en sektarisch, hoe mooi en bijna ‘kloppend’ het theoretische bouwwerk ook door Steiner aan elkaar gepraat is. Dit gaat nadrukkelijk niet over mijn oude school, noch mijn leraren, aanhangers of enthousiastelingen die ik persoonlijk ken, veelal mee bevriend ben en waar bovendien geen onintelligente mensen tussen zitten, geen enkel misverstand, maar de leer zelf. Ik ben tot deze conclusie gekomen na enige studie naar het werk van Steiner, Blavatsky, sympathisanten, aanbidders, opportunisten, meelopers en goedpraters, regelrechte racisten en Holocaustontkenners (uit naam van Rudolf Steiner), krankzinnige fanatici en dolgedraaide extremisten die Ahriman op een foto menen te herkennen bij de aanslagen van 11 september, maar ook critici, waarvan de laatsten vaak beter op de hoogte bleken te zijn van de herkomst van bepaalde opvattingen of de historische wortels van de antroposofie dan de sofen zelf. Die staren zich in regel blind op hun grote roerganger. Hieronder mijn uitgebreide en uit de hand gelopen antwoord (voor mij de aanleiding en het excuus om alles een keer op te schrijven) op een hele simpele vraag, oorspronkelijk in een iets andere en veel kortere vorm elders geplaatst:

De extremisten

Steiner heeft meer dan twintig boeken geschreven, dus het is niet makkelijk te zeggen waar je zou moeten beginnen. Het beste kun je eerst wat over hem lezen. Een uitgesproken pro-Steiner werkje is Jacob Slavenburg, ‘Rudolf Steiner, vernieuwer van het oude weten’, Ankh Hermes, 1990. Hoewel de schrijver een naar mijn smaak te grote bewondering voor Steiner heeft, is het wel een aardige inleiding op zijn gedachtegoed. Als je wat kritischer stukken wil lezen kijk dan op de website van Simpos (http://www.stelling.nl/simpos/steiner.htm ). De heldere en goed onderbouwde beschouwing van Jam Willem de Groot over Steiners rassenleer verdient een aanbeveling: http://www.stelling.nl/simpos/antro1.htm . Een bijna nog betere, maar zeer compacte analyse van Jana Husmann-Kastein, van de Berlijnse Humboldt Universiteit vind je hier: http://www.religio.de/dialog/106/29_22-29.htm . Overigens is er ook nog een lezenswaardige Belgische website, van het tijdschrift ‘De Brug’ (http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/inhaztot.html) die zo hysterisch pro-Steiner is dat het bijna lachwekkend wordt. Zo wordt de rassenleer met vuur verdedigd en staan er de meest absurde hatelijke teksten over zaken waar de antroposofie allemaal tegen zou zijn, zoals inentingscampagnes, atheïsme (’een ziekte!’), politieke correctheid en homoseksualiteit (’een luciferische verleiding van niet volledig geïncarneerde mannen met een zwak astraal lichaam’ en ’ze lijden pijn om hun anders zijn’, http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b50defhtm.htm. In dit zelfde artikel wordt trouwens ook gesproken van ‘het zich verlustigen aan de oersterke etherlichamen van de ploeterende boeren op het platteland’).
De auteurs van de vele artikelen van de Brug (het gaat zeker om een paar honderd) schieten zich in hun blinde fanatisme wel erg in de eigen voet. Zij zien overal samenzweringen tegen die prachtige antroposofie en zijn volgens mij doodsbang. Ook zoeken ze de meest vreemde bondgenoten, zoals de Britse Holocaust ontkenner David Irving, die meermalen instemmend wordt aangehaald, bijvoorbeeld in de beschouwing ‘De Ahrimanische maatschappijvorm; Ahriman heeft zijn eigen religie in Staat, Multi-cultuur en Holocaust’, waarin de auteur verder ‘woordgrapjes’ uithaalt met de begrippen ‘Holy-Ghost’ en ‘Holocaust’ (te vinden onder ‘A’ van ‘Ahriman’, directe link http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b46met/b46.htm). Hier wordt ook verwezen naar de website van David Irving, die de waarheid zou onthullen over de Holocaust. Dit alles uit naam van de antroposofie. Qua woordspelingen blijken deze auteurs nog meer dijenkletsers in petto te hebben; zo wordt er gesproken van Baäl/Baälgië (Baäl is een Fenicische God waar de sofen, net als met de Perzische Ahriman, grote problemen mee hebben en tot grote bovennatuurlijke boef is gebombardeerd, dus bruikbaar als een leuk etiket voor het verfoeilijke ‘multiculturele België’). Elders wordt België als staat een ‘Zwart Magische constructie’ genoemd. Heeft weinig meer met Steiner zelf te maken. Eerder met het Vlaams Belang van Filip Dewinter. Maar misschien zoeken deze verwarde antroposofen krampachtig naar allerlei bondgenoten, om die rassenleer maar te kunnen blijven handhaven. Wellicht zijn ze zo wanhopig dat ze uitkomen bij een obscurantist als David Irving. Staat wel in schril contrast met de uitspraak van de Steinergezinde theosofe Alice Ann Bailey, die in 1949 de Holocaust weer een ‘vuur van gerechtigheid’ noemde (uit Jeurissen, p. 19). Met dit soort vrienden heeft de antroposofie geen vijanden meer nodig. Ze zijn zelfs zo tactisch dat ze eerst met veel misbaar ontkennen dat er bij Steiner sprake is van rassenleer om deze daarna zo effectief samen te vatten en uit te leggen dat er geen misverstand meer mogelijk is. Ik zal later op de rassenleer en deze uitleg terugkomen bij de bespreking van ‘de Volkszielen’.
Geheel ongevaarlijk is deze website niet. Op een herdenkingssite van Kamp Westerbork schrijft een zekere Philippine in het forum: ‘In de Westerse wereld staat het iedereen vrij om over een bepaald geschiedkundig fenomeen te denken hoe hij wil…maar er is een onderwerp dat niet meer onderzocht mag worden en dat is de “holocaust”, het dogma van de systematische uitmoording van 6 miljoen joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het is in de meeste Westerse landen verboden om aan dit “feit te twijfelen….Waar het mysterie van Golgotha als centraal geestelijk gegeven in de ontwikkeling van de mensheid voor allen een lichtend voorbeeld zou kunnen zijn…krijgen we nu een verhaal en geestelijk afstotingspunt, het zwarte gat in de mensheidsgeschiedenis waar iedereen in een grote boog om heen zou moeten lopen en dat de mensheid verenigt in een voortdurende haat tegen Duitsland. Zelfs voor de oorlog begon die haatpropaganda al. De Antichrist, die zo handig de zaken in hun tegendeel kan verkeren, probeert ook de Heilige Geest te vervangen door een zeer aards, zeer leeg gegeven, dat de naam holocaust heeft gekregen, weerom niet toevallig in het Engels klinkend als Holy Ghost”. Citaat uit artikel van de Brug, antroposofisch tijdschrift’ (http://www.peterbreedveld.com/archives/00001347.html) . Hier staat je verstand letterlijk bij stil. Zo ver kan het dus gaan.
Er wordt verschillend gedacht over of Steiner een antisemiet was (daar zijn ook teveel tegenstrijdige berichten en uitspraken over). Bij de Brug wordt nadrukkelijk beweerd dat hij dat niet was, artikel ‘Was Steiner een antisemiet? Natuurlijk niet’ (http://users.pandora.be/antroposofie/dornach/antisem.htm). Goed Steiner dan misschien niet, maar de schrijvers van de Brug waarschijnlijk wel, als ze vol enthousiasme een citaat aanhalen van de Vlaamse schrijver en jezuïet Ernest Claes, om alvast ‘in de stemming te komen voor de Kerstspelen’, dat is althans de motivatie van ‘de Brug’. Ik zou zeggen, geniet van deze opbeurende kerstwens: ‘Daar zaten de Joden van het Sanhedrin, met losse zwarte mantels aan en gekke mutsen op de kop. En die gezichten ! … Bijna zwart, lange baarden en grote kromme neuzen. Eén van hen leek op Victalis. Ze deden gebaren die een gewoon mens zo niet doet. Van wat die loeders tegen elkaar zaten te fezelen kon ik niets verstaan, maar ik kon het wel raden (…) Eén van die lelijke Joden telde het geld uit een grote beurs. Ik hoorde het rammelen stuk voor stuk’, http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b48met/b48.htm#geloof. Een duidelijk gevalletje van antisemitisme lijkt me, ook met die intentie op deze site geplaatst. Ik denk dat je dat rustig kan stellen, zeker in de context van deze site, waar meer dan eens David Irving instemmend wordt aangehaald. Ook een andere Holocaustontkenner, een zekere Dr. Johannes Lerle, wordt geïnterviewd en er wordt medegedeeld dat de Holocaust ‘nog onderzocht’ moet worden (http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b57net.htm). Er staat overigens ook een apparte link naar de site van David Irving met de triomfantelijke tekst: ‘link naar David Irvings politiek niet correcte webstek over de oorlogsgeschiedenis’ (te vinden onder de W bij Wereldoorlog II).
En wat te denken van het volgende citaat? ‘In deze milieus moeten we de occulte broederschappen gaan zoeken. Dat daar misschien overwegend Joden bij zijn is in deze tijd niet meer relevant. Als dat voor hun doeleinden uitkomt verloochenen ze evengoed hun rasgenoten (Er bestaan verschillende interessante studies over welke kringen Hitler financierden). Zoals men uit bovenstaand artikel kan afleiden zijn zelfs de eigen familieleden niet veilig wanneer ze zich niet willen openstellen voor de ahrimanische inspiraties’. Joden die hun ‘rasgenoten’ verloochenen als het ze uitkomt. Dat er al gesproken wordt van een ‘Joods ras’ is al antisemitisch. Dit alles uit naam van de antroposofie. Terug te lezen op http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b45.htm, waar wij ook kunnen lezen dat ‘Lucifer en Ahriman werken aan de opbouw van een termietenstaat’. Dit laatste met behulp van een militair-industriëel en een ‘academisch’ complex. Het eerste klinkt vertrouwd maar dat ‘academisch’ is nieuw. Maar antroposofen zijn niet altijd de grootste vrienden van de wetenschap, dat blijkt weer eens.
Het meest verbijsterende is nog wel dat deze krankzinnige website gewoon wordt aangeprezen door de Belgische Antroposofische Vereniging. Ook wordt er naar deze ‘digitale Augiasstal’ verwezen op de site van een Nederlandse beginnerscursus antroposofie in Zeist. Het zou maar je eerste introductie in de antroposofie zijn. Na toch wel wat ervaring in die wereld kan ik echt wel het marginaal sektarische van de mainstream onderscheiden (al ben ik in het algemeen niet zo’n aanhanger, geheel ten overvloede), maar in het geval van ‘de Brug’ lijk ik de enige die het ziet. Ik geloof niet dat er ooit een verstandig mens uit antroposofische kring een keer goed deze site heeft geïnspecteerd, anders zou die niet zo vaak worden aangeprezen als een goede bron voor achtergrondinformatie (ook op grote antroposofische webgidsen als ‘Antrovista’ wordt de Brug aangeprezen). Over deze site alleen al zou je tien ‘onderzoekscommissie rapporten’ kunnen schrijven. Goed voor een aardig relletje wanneer dit duistere hoekje op het internet ontdekt wordt en in de schijnwerpers wordt gezet. Een blik op de inhoudsopgave is genoeg. Zelfs de Paus wordt niet ontzien. Wat te denken van de volgende titel: ‘Ratzinger; Lieven Debrouwere verdedigt hem, de Brug sabelt hem neer’. Wel erg agressief, ook als je geen vriend van de huidige Paus bent. Deze sofen zijn echt razend. Dit is wel iets anders dan de vroegere beschaafde ‘Jonas’.
De ‘leukste’ artikelen gaan over het Michaelsmysterie en de Ahrimanische krachten, die overal op de loer zouden liggen. ‘Michael heeft trouwens een ernstig gelaat’, maar dat lijkt me niet zo verwonderlijk. Ik denk dat hij net zo veel gevoel voor humor heeft als de auteurs van de artikelen van de Brug, al zijn die vaak onbedoeld nogal hilarisch. Alhoewel, wij kunnen ook lezen dat ‘humor het beste wapen is tegen Lucifer’ in het artikel met de veelbelovende titel ‘Sekten en Seks; Lucifer en Ahriman’, http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/b08sex.htm.
Ook de islam krijgt een veeg. Deze religie zou ‘luciferisch’ zijn. De Goddelijke Openbaring van de Profeet zou vergelijkbaar zijn met de wereld van Mephistoteles uit Goethe’s ‘Faust’. Het oosten zou sowieso Lucifers domein zijn, terwijl het westen dat van Ahriman is.  Vervolgens blijkt de Holocaust toch plaats te hebben gevonden, maar is deze ‘verheven tot een religie’, die weer ‘Ahrimanisch’ zou zijn, http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b57net.htm#13. Helderheid is niet de sterkste kant van de schrijvers van de Brug.
Hoogtepunt is de beschouwing ‘Naar een afschuwelijke toekomst’, waarin de antroposofie een welhaast apocalyptische dimensie krijgt. De huidige positie van de gemeenschap der antroposofen wordt vergeleken met die van de eerste Christenen in Rome in de catacomben, ten tijde van Nero (’Maar uiteindelijk stortte het Rijk ineen door zijn eigen logheid. Dat kan ons wat moed geven’, http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b48met/b48.htm#ahr, onderaan artikel) . Elders wordt er beweerd dat de leden van de Antroposofische Vereniging geïncarneerde engelen zijn, met de missie om als een soort ‘Jedi Knights’ het lot van de aarde en de kosmos ten goede te laten keren. Dit zou moeten gebeuren in een soort ‘kosmische jihad’ aan de zijde van Aartsengel Michael (http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/b32bewaareng.htm). Het zou gaan om een wraakoefening voor een catastrofale gebeurtenis in het ‘rampjaar 869′, toen op het oecumenische concilie van Constantinopel de leer van de menselijke driegeleding zou zijn verworpen. In de hemel zouden op dat moment de duistere krachten Michael van de troon hebben gestoten, middels een kosmische staatsgreep. Want ‘zo boven zo beneden’ leert de grondwet van de Hermetica ons, die ook door de sofen wordt onderschreven. Met deze welhaast intergalactische ramp zou de werkelijke ‘Christusimpuls’ zijn verloochend. Het is nu aan de tot antroposofen geïncarneerde schare engelen en Michael om de positie op aarde en in de kosmos weer te heroveren op de duistere krachten van Lucifer en Ahriman, om zo de hemelcoup weer ongedaan te maken. Dit zou zijn besloten op een reeks hemelse conferenties van engelen en zielen, die nu zijn geïncarneerd tot de leden van de antroposofische vereniging, onder voorzittersschap van Michael. Kan iemand dit nog volgen? De ‘Jedi-Council’ tegen de ‘Sith’. For peace and prosperety in the Galaxy. Net Starwars, met the force tegen de Darkside van Ahriman, het Beest.
Ahriman, of Angra Mainyu, is overigens oorspronkelijk de god van de Duisternis in de Zoroaster cultus van het pre-islamitische Perzië (de tegenhanger van de lichtgod Hormuzd, Varuna of Ahura Mazda in het Perzische Avestische dualisme), maar door Steiner en verder een aantal pan-Germaanse 19e eeuwse denkers afgestoft en opgewaardeerd tot een universele en eeuwige ‘Darth Vader’, (of ‘Sauron’ voor de Tolkien liefhebbers). Laten we niet vergeten dat er wel meer Perzische symbolen werden ingezet in allerlei pan-Germanistische bewegingen, zoals ook de Swastika, waarmee ik geen verband suggereer met de antroposofie, behalve dat het voor die tijd niet ongebruikelijk was om met Perziche begrippen en symbolen te schermen, zie ook Nietzsches ‘Also sprach Zarathustra’, hoewel Nietzsche zeker geen pan-Germanist was. Maar het was wel een modegril van die tijd. Het Perzisch is immers een Indo-Germaanse taal (itt het Arabisch, dat Semitisch is) en vanwege de ouderdom en de lange culturele traditie ideaal voor de pan-Germaanse mythevorming. Voor de antroposofie is Ahriman dus de ultieme boeman en Rudolf Steiner heeft dan ook veel woorden aan deze booswicht besteed.
Volgens de auteurs van Brug is er altijd wat aan de hand met die Ahriman. Hij zit nooit stil, ligt altijd op loer, beïnvloedt de Amerikaanse politiek (jammer voor Bush met zijn Jezus) of inentingscampagnes (daar zijn rechtzinnige sofen namelijk tegen). ‘Ahriman handelt met voorkennis in de ‘Anglo-Amerikaanse wereld’ en geeft Duitsland van alles de schuld’, Ahriman zit achter de Europese grondwet, Ahriman zit achter ‘de wereldwijde anti-discriminatie lobby’, ‘Ahriman heeft zich genesteld in de materialistische wetenschap’ (vanzelfsprekend), ’Ahriman heeft niet stilgezeten en met zijn handlangers weer iets nieuws bedacht’. ‘Ahriman de leugengeest’, Ahriman hier, Ahriman daar, Ahriman, Ahriman, echt overal Ahriman. Hij zat ook achter de aanslagen van 11 september (’bewezen, want hij stond op de foto’, het staat er echt). Het lijkt soms meer op de Satanskerk dan op de antroposofie. Dat deze snoodaard achter alle complotten zit wordt als volgt uitgelegd: ’Het verschil van al deze theorieën met de antroposofische interpretatie is dat wij aannemen dat er een geestelijk wezen aan de basis ligt van deze gang van zaken, terwijl niet-antroposofen de schuldigen ofwel zoeken binnen de aardesfeer (Vrijmetselaars, Loge, Illuminati, Zionisten, Kapitalisten) ofwel buiten de aardesfeer waar ze activiteiten van min of meer materiële intelligenties veronderstellen (UFO’s e.d.). Volgens ons zijn de organisaties en groeperingen die we zien werken in de richting van een wereld-termietenstaat ook maar uitvoerders van een bovenmenselijke intelligentie, nl. Ahriman’ (http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b48met/b48.htm#ahr). Nog meer complottheoriën en uiteenzettingen over hoe Ahriman ‘voor Chinese lichamen bestemde zielen tracht om te leiden door ze als Europeanen te laten incarneren en zo de opiumoorlog heeft veroorzaakt’ vind je hier http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b44deel1.htm. Het ergste vind ik nog wel dat ‘Ahriman niet wil dat wij wijs worden!’. Maar dat zijn wij wel, want wij zijn antroposofen. Trouwens wel weer schattig dat de lezertjes van de Brug op het hart wordt gedrukt om vooral wel in kabouters te geloven (’warm, nat en zacht’ en horen bij het ‘element’ aarde). Het enige spoortje van zelfkennis of relativering dat ik in deze honderden artikelen heb kunnen aantreffen is (wanneer het fenomeen UFO’s ter sprake komt): ‘Een vervelende vraag voor antroposofen vermits Rudolf Steiner nooit over vliegende schotels gesproken heeft. We kunnen dus niet terugvallen op een of ander citaat en zijn daardoor verplicht om zelf eens na te denken. Wat ook voor antroposofen niet altijd evident is’, http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b55a-htm.htm#005 . Ook wordt er in deze beschouwing gesteld dat de verhalen ontvoeringen door aliens in UFO’s, die mensen op de operatietafel zouden leggen, symbolisch zouden moeten worden opgevat (à la Jung) en dat het een teken is dat we ons zelf moeten ontleden en ‘bij ons zelf te rade moeten gaan’. Interessant om dat uit de mond van een dweper met holocaustontkenners te mogen vernemen.
Bekijk deze site zeker, ik kan hem van harte aanbevelen, vooral alle beschouwingen over Ahriman (vijftien waarin hij de hoofdrol vervult en een bijrol in minstens veertig). Je weet niet wat je leest, de gekte spat er van af: http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/inhaztot.html . Het is een bron van vermaak mits je het niet al te serieus neemt. Als het zou bestaan is deze samengebalde sektarische krankzinnigheid een duidelijk gevalletje van sofen-extremisme. De missionaire intenties van deze site worden trouwens niet onder stoelen of banken gestoken: ‘Dat zal het karma van de antroposoof worden: dat hij niet alleen zal begaan zijn met zijn eigen lot, maar dat hij zich ook zal bekommeren om het lot van zijn medemensen die er nog niet in geslaagd zijn dezelfde spirituele hoogte te bereiken’. Dat het menens is blijkt wel hieruit: ‘De antroposofen moeten er zich eindelijk rekenschap van geven dat het luttele deel van de mensheid dat zich voor de antroposofie interesseert, daardoor pas de oerfenomenen van de beschavingscrisis kan begrijpen en aldus de enige hoop voor de geestelijke wereld vormt’. Een van de artikelen heeft overigens de pathetische titel ‘Antroposofen; waarom hebben zij het dikwijls zo moeilijk?’ Ik denk dat de aard van deze website de vraag meteen beantwoordt.

De Volkszielen

Steiners belangrijkste titels zijn: ‘Filosofie der Vrijheid’, ‘Theosofie’, ‘De wetenschap van de geheimen der ziel’ en de door zijn weduwe Marie von Sievertz posthuum uitgegeven ‘Akasha kroniek’, waarin de geschiedenis en de ontwikkeling van de mens en de kosmos volgens de leerstellingen van de antroposofie wordt beschreven. Als je kennis wil nemen van een heel curieus aspect van zijn denken (de beruchte rassenleer) kan ik je ‘De Volkszielen’ (Die Mission Einzelner Volksseelen im Zusammenhange mit der Germanisch-Nordischen Mythologie), de gebundelde Christiania voordrachten in Oslo, 1910, aanbevelen. Was tot voor kort niet makkelijk aan te komen en werd ook niet verkocht bij de Nederlandse Antroposofische Vereniging. Recent (2006) is het weer in de Nederlandse vertaling uitgegeven door Pentagon, onder de titel ‘De Volkeren van Europa; de opdracht van de afzonderlijke volkszielen en de samenhang met de Germaans-Noordse mythologie’. Voor dit verhaal heb ik echter de voorkeur gegeven aan de originele Duitse tekst, een uitgave uit 1950. Dat heb ik om twee redenen gedaan. In de eerste plaats omdat dit boek zo omstreden is dat ik het nuttig vond om het in de originele taal te raadplegen, zodat er geen misverstand over tekst kan bestaan. Verder zijn veel Pentagon uitgaves (zoals ook recent de Akasha kroniek) gematigder getoonzet dan de originele teksten. Daar valt aan een kant veel voor te zeggen, maar niet in dit verband, waar ik liever Steiner op zijn eigen woordkeus beoordeel, juist wat betreft zijn meest controversiële boek. Vandaar dat ik van het origineel gebruik heb gemaakt. De Nederlandse uitgever neemt overigens wel een standpunt in. Hij vermeldt dat het boek vaak het middelpunt is geweest van hevige controverses, maar verwijst naar het rapport van de Commissie van Baarda om ieder misverstand uit de wereld te helpen. Maar al verwijst de uitgever dan nog zo graag naar het van Baarda rapport, op p. 155 kunnen wij lezen: ‘Merkurius grijpt zo in in dat hij met anderen samenwerkt in het klierstelsel. Hij kookt binnen dit klierstelsel en daar leven die krachten zich uit die door dat overwicht van de Merkuriuskrachten in het klierstelsel van de betreffende mens koken en borrelen. Dat komt daar vandaan dat zij uitkoken wat de algemene, gelijke mensengestalte van het Ethiopische ras doet met de zwarte huidskleur, het wollige haar, enzovoort’. Kroeshaar als bubbeltjes, je moet er maar op komen, maar het is wel saillant dat het Baarda rapport in een band zo geprezen wordt en later door de feiten zo compleet onderuit gehaald wordt. Het is toch even met je ogen knipperen, wetende dat deze tekst in 2006 is afgedrukt, met de bedoeling om de Blijde Boodschap te verspreiden. Maar goed, ‘geen rassenleer’ dus, volgens het voorwoord. Je vraagt je wel af wat er in het hoofd van zo’n redacteur moet omgaan, als je eerst de van Baarda bezwering (’géén sprake van…enz’.) en vervolgens deze zinssnede publiceert. Lijkt me nogal een schizofrene activiteit. Daar moet je volgens mij antroposoof voor zijn, om zoiets te kunnen. Vanaf hier zal ik overigens verder gaan met de Duitse tekst; ook alle bronvermeldingen en paginanummers zullen daarnaar verwijzen.
Overigens heeft Steiner later het verhaal van de ‘kokende neger’ nog een keer verteld, deze keer in een lezing voor de arbeiders van de bouw van het Goettheanum in Dornach, in 1923. Steiner: ‘Und weil er eigentlich das Sonnige, Licht und Wärme, da an der Körperoberfläche in seiner Haut hat, geht sein ganzer Stoffwechsel so vor sich, wie wenn in seinem Innern von der Sonne selber gekocht würde. Daher kommt sein Triebleben. Im Neger wird da drinnen fortwährend richtig gekocht, und dasjenige, was dieses Feuer schürt, das ist das Hinterhirn’, Rudolf Steiner, ‘Vom Leben des Menschen und der Erde, Über das Wesen des Christentums. 13 Vorträge gehalten vor den Arbeitern am Goetheanumbau in Dornach vom 17. Februar bis 9. Mai 1923′. Rudolf Steiner Verlag, Dornach 1993 (GA 349 / TB 723), geciteerd uit Jana Hussman-Kastein, ‘Schwarz-Weiß-Konstruktionen im Rassebild Rudolf Steiners’. Jeurissen haalt dit citaat ook aan, p.9, geciteerd uit een artikel van Thomas Höfer, geheel correct vertaald (dit omdat de commissie van Baarda vaak beweert dat er slecht vertaald is). Laten we dus vaststellen dat deze bewering van Steiner geen ontsporing is maar dat hij dit echt vond en dat het een onderdeel is van zijn visie op het ‘zwarte ras’ en daarmee zijn rassenleer. Anders zou hij hier zeker niet twee keer mee zijn gekomen in een tijdsbestek van dertien jaar.
En dan de Commissie van Baarda. Op p. 120-121 wordt er gesproken over Steiners opvattingen over het zwarte ras, maar dan geen woord over de kokende kliersystemen, terwijl hij het hier toch twee keer in verschillende periodes van zijn leven en carrièrre heeft gesproken. Op p. 122 stelt de commissie (als het over algemene uitspraken over rassen gaat): ‘De uitspraken die Steiner heeft gedaan over rassen kunnen misschien het beste vergeleken worden met een lichamelijke diagnose; ze hebben geen betrekking op het wezenlijke van de mens’. Je mag toch hopen dat de commissie hier niet de door Mercurius aangestuurde kokende kliersystemen mee bedoelt.
Geheel ten overvloede wordt niet door iedereen gedacht dat er geen sprake is van rassenleer, binnen en buiten Nederland, zelfs in antroposofische kring. In Duitsland is  zeer onlangs (in 2007) door de rechter bepaald dat ’Die Mission einzelner Volksseelen’ uitsluitend geannoteerd, met een inlegblad, mag worden uitgegeven middels de wet ‘Index Jugendgefärdeten Schriften’, een niet onbelangrijk detail (zie link http://www.sueddeutsche.de/,ra4m2/kultur/artikel/91/123914/). Men is overigens in Duitsland veel verder met de discussie over antroposofie en racisme dan in Nederland. Van de mainstream antroposofen heeft zich een groepje ‘kritische nieuwlichters’ afgesplitst, ‘Die Junge Antroposophen’, met een eigen uitgeverij en tijdschrift ‘Die Flensburger Hefte’, waar het inmiddels geen taboe meer is om Steiners rassenleer ter discussie te stellen (http://www.flensburgerhefte.de/titel/fh91100.html). Is overigens een hele typische antroposofische website. De kenmerkende kleuren met bijbehorend lettertype alsmede de ‘Heilende Kräfte’ lachen je van het beeldscherm toe. Gaf weer een gevoel van ‘thuiskomen’. Voor mij een feest van herkenning. Maar goed, ze durven het, dus niet iets om cynisch over te doen. Ze zijn niet zo soft als ze eruit zien. Wat zij doen was binnen de antroposofische beweging tot voor kort onmogelijk en zou in Nederland onbespreekbaar zijn. Hoe dan ook een moedig en lovenswaardig streven (orthodoxe antroposofen houden er niet van dat er aan de inzichten van hun voorman wordt geknabbeld), al is het naar mijn mening moeilijk om het racisme van de rest te scheiden. Dan zou je ook over de wortelrassen, Atlantis en Lemurië moeten beginnen en dan is het einde zoek (zie later, bij de bespreking van Helena Blavatsky).
Al is het maar een relatief, zeker naar Steiners maatstaven, klein boekje (slechts 216 pagina’s), ‘De Volkszielen’ is voor het veelbesproken deelaspect van Steiners gedachtegoed van cruciaal belang. Hij begint met een uiteenzetting dat er zelfs binnen Europa duidelijk sprake is van een collectieve ziel of astrale sfeer per volk. Zo zegt hij dat als je de grens over gaat naar een ander land, je zou kunnen voelen, mits je daarvoor aanleg hebt natuurlijk, dat je in een andere ’sfeer’, ‘veld’ of ‘energie’ terecht komt (dus los van de douane of andere verkeersborden, ed.). Het komt er op neer dat wat er voor een individueel mens geldt, ook opgaat voor een ‘volk’ of ‘ras’. Een volk zou, naast een fysieke verschijning, ook een ziel en een geest hebben, parallel aan de driegeleding van de mens, zoals Steiner die uiteen heeft gezet in zijn veel bekendere werk ‘Theosofie’, uit 1904. Ook zou er sprake zijn van een soort collectief astraal lichaam en etherlichaam, die een volk als geheel aansturen. Migratiegolven vergelijkt hij dan ook met dezelfde mysterieuze kracht waarmee trekvogels zouden worden gedreven.
Steiner stelt overigens dat niet bij ieder individu er sprake is van een sterke werking van de Volksziel. Binnen de antroposofie wordt er, ontleend aan de oude Grieken, onderscheid gemaakt tussen vier menstypes, gekoppeld aan de vier elementen: sanguinici (lucht), flegmatici (water), cholerici (vuur) en melancholici (aarde). De eerste drie categoriëen zouden veel gevoeliger zijn voor de collectieve volksziel en marcheren dus veel makkelijker achter de meute aan dan de laatste, maar staan aan de andere kant minder open voor ‘menstype-genoten’ uit een andere volks of rassensfeer. Dus melancholici aller volkeren verenigt u! (wel aardig, ben zelf in mijn Vrije Schooltijd gecategoriseerd tot melancholicus, dus zou in theorie makkelijker kunnen ‘levelen’ met melancholici van een ander volk of ras dan bijvoorbeeld een cholericus of een flegmaticus, die het meer bij hun eigen ‘volksziel’ houden).
Als er al binnen Europese volkeren sprake zou zijn van een collectieve volksziel, dan geldt dat al helemaal voor de verschillende mensenrassen. Deze mensenrassen hebben allemaal een collectieve lotsbestemming of Kharma. De een bulkt van de energie en verspreidt zich als een olievlek (de zwarten), de ander trekt zich terug in een hoekje om collectief rustig te gaan zitten uitsterven (de indianen). Ook gaan er bij rassen veel grotere krachten een rol spelen, zoals de werking der planeten. Steiner: ‘Da gewinnen wir sozusagen den Untergrund, den Boden für das, woraus sich erst die einzelnen Völkerindividualitäten erheben. Wir gewinnen dadurch die Umschau über den ganzen Erdenplaneten, finden den Erdenplaneten dazu bestimmt, eine Menschheit zu tragen durch die normalen Geister der Form, finden, daß sich die zurückgebliebenen Geister der Bewegung in dieses Terrain der Geister der Form hineinbegeben und als abnorme Geister der Form das Menschentum auf dem ganzen Erdenrund in die einzelnen Rassen gliedern’ (p. 68). Uiteindelijk komt Steiner uit op een op astrologie geschraagde rassenleer. De verschillende rassen kunnen gekoppeld worden aan de specifieke krachten van de best bijpassende planeet. Dit leidt ongeveer tot het volgende overzicht:

Mercurius = negers (lekker hard rennen en vlakbij de zon, ‘Merkurkräfte in dem Drüssensystem des betreffende Menschen kochen und brodeln’, ‘wolligen Haar’ enz.)
Venus = ‘Maleisiërs’, een kwalificatie voor de inwoners van het Indo-Chinese schiereiland, door Steiner gedefinieerd als een appart ‘ras’ (Thaise massage, hoeren en natuurlijk al die pedo-toestanden, waarbij ‘de zinnelijke Venuskrachten doorwerken in de ademhaling’)
Maan = Semieten (reflectief, dus parasitair, zie de beschouwing van Jan Willem de Groot, worden overigens ook geassocieerd met Mars, omdat de Oud-Testamentische Jaweh, ‘werkzaam was in de bloedbanden’)
Mars = Mongolen (de oorlogsgod, dus de Hunnen, de rode hordes en ander rennend en plunderend onguur steppevolk, dat maar onze kant uitkomt om herrie te schoppen)
Jupiter = ‘Ariërs’ en ‘Kaukakasiërs’ (de ‘grootste’, ‘de brenger de Zeuskrachten, die de Grieken aanzette tot hun grote prestaties’, de oppergod, de meest rijpe en de ‘meest volwassene’, waarbij de Jupiterkrachten de ‘wakkerheid in het hoofd’ veroorzaken, kortom dat zijn wij)
Saturnus = Indianen (’verbeende klieren’, staan op uitsterven en Kronos, de Griekse equivalent van de Romeinse Saturnus die zijn kinderen opvreet, zou je kunnen associeren met de mensenoffers van de Maya’s en de Azteken).
(Steiner, ‘Die Mission…’, pp. 112-121).

De tussenhaakjes zijn natuurlijk mijn eigen, overigens voor de hand liggende aanwijzingen tot interpretatie middels een paar platte stereotyperingen (behalve de beschrijvingen die tussen  aanhalingstekens staan, die zijn van Steiner zelf), maar opzienbarend is dit alles wel. De Commissie van Baarda beweert dat er bij Steiner geen sprake is van rassenleer. Als dit geen rassenleer is weet ik het ook niet meer. Bovendien worden er nu plotseling allerlei in eerste instantie duister lijkende uitspraken, van Steiner en andere prominente antroposofen, glashelder. Een duidelijk voorbeeld is de Nederlandse psychiater en prominent antroposoof, Bernard Lievegoed, normaal gesproken niet de onredelijkste, die meende dat onder invloed van Mars er binnenkort weer een invasie van de Mongolen komt, vergelijkbaar met die van de Hunnen onder Atilla en later onder Dzenghiz Khan: ‘Dat is een heel bijzonder gebied op aarde, waar heel sterke Marskrachten inwerken. Deze worden volgens een oude Chinese traditie elke achthonderd jaar actief. De demonische Marskrachten in dat gebied nemen dan bezit van mensen en drijven ze tot gewelddadige overheersing. Er zijn een aantal momenten in de geschiedenis aan te wijzen waarop eerst China en later ook Europa vanuit het Oosten dreigden te worden overheerst’ (in een interview in het Nederlandse antroposofische tijdschrift ‘Jonas’ met Jelle van der Meulen in 1980, opnieuw geplaatst en van wat rellerig commentaar voorzien op de website van de Brug, http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/b29bl.htm). Om het nog een keer samen te vatten in Steiners eigen woorden: ‘Wenn wir den Punkt, den wir vor einigen Tagen in unseren Darlegungen in Afrika gefunden haben, und jetzt näher dadurch charakterisieren, daß, weil die normalen Geister der Form zusammenwirken mit denjenigen abnormen Geistern der Form, die im Merkur zentriert sind, die Rasse der Neger entsteht, so bezeichnen wir okkult ganz richtig das, was in der schwarzen Rasse herauskommt, als die Merkur-Rasse. Jetzt verfolgen wir diese Linie weiter, die wir dazumal durch die Mittelpunkte der einzelnen Rassenausstrahlungen gezogen haben. Da kommen wir nach Asien und finden die Venus-Rasse oder die malayische Rasse. Wir kommen dann durch das breite Gebiet Asiens hindurch und finden in der mongolischen Rasse die Mars-Rasse. Wir gehen dann herüber auf europäisches Gebiet und finden in den europäischen Menschen, in ihrem Urcharakter, in ihrem Rassencharakter die Jupiter-Menschen. Gehen wir über das Meer hinüber nach Amerika, wo der Punkt, der Ort ist, an dem die Rassen oder Kulturen sterben, so finden wir die Rasse des finsteren Saturn, die ursprünglich indianische Rasse, die amerikanische Rasse. Die indianische Rasse ist also die Saturn-Rasse’ (p. 113).
Maar Steiner gaat verder. Niet alleen kunnen de rassen gekoppeld worden aan de specifieke krachten der planeten, ook kunnen de eigenschappen van een bepaald ras gekoppeld worden aan een specifieke leeftijdsfase van de mens. Hierin beperkt Steiner zich tot vier hoofdrassen. In het zwarte ras, ten eerste, zijn vooral de krachten van het kind werkzaam. In het Aziatische ras (zowel het Maleise als het Mongoolse ras) staat de geestelijke ontwikkeling gelijk aan die van de puberale leeftijdsfase. Het blanke Europese ras staat synoniem voor volwassenheid en inderdaad, de indianen staan voor ouderdom. ‘Diese Linie ( zie fig. 1) besteht auch für unsere Zeit. Der Afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf. Das ist einfach ein Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteilung. Hier ist die Wahrheit zwar manchmal verschleiert; aber Sie sehen, man kommt mit Hilfe der Geheimwissenschaft doch auf merkwürdige Erkentnisse”. Merkwaardig is het inderdaad, maar duidelijker kun je het niet krijgen. ‘Het is gewoon een wetmatigheid’. Maar hij gaat door: “Dann sehen wir später eine Herüberbewegung des Menschen nach der westlichen Richtung, und in der Verfolgung der rassebestimmende Kräfte nach Westen können wir dann das Absterben in den Indianen beobachten. Nach Westen mußte die Menschheit gehen, um als Rasse zu sterben.” (p. 81-82). Zie hier de kern van Steiners racisme. Het lijkt allemaal kraakhelder en ook zo diepziepzinnig, maar is, als je er even over nadenkt, allemaal gebaseerd op vrijblijvend associatief geklets, geschraagd met irrelevante vergelijkingen en astrologie. Je zou er je schouders over kunnen ophalen als het om onschuldige geneeskrachtige kruiden zou gaan, of leuke horoscoopjes trekken, maar hier wordt toch echt met ‘kosmische argumenten’ de genocide op de oorspronkelijke bevolking van twee continenten als een wetmatigheid en zelfs een noodzakelijkheid gepresenteerd.
Het opmerkelijke is dat de Commissie van Baarda beweert (p. 245) dat de indeling naar leeftijdscategorieën meer met de geografische locatie’s te maken zouden hebben, dan met de raciale oorsprong van de mensen die daar wonen. Opmerkelijk, nergens zegt Steiner dat alle inwoners van Noord Amerika (ook in zijn tijd in de meerderheid nazaten van de blanke Europeanen, de indianen waren toen ook al gedecimeerd) geassocieerd kunnen worden met de ouderdomsfase van de mensheid. Maar goed, als wij de commissie van Baarda zouden moeten geloven is Amerika per definitie de ‘Oude wereld’, ten opzichte van Europa en al helemaal ten opzichte van Azië en Afrika. Dus dan zou alles wat uit Afrika komt ‘infantiel’ zijn, uit Zuid Oost Azië komt ‘puberaal’, uit Europa ‘volwassen’ en uit Amerika ‘bejaard’ of noodzakelijk dood moeten. Leuk geprobeerd, het zou ook de eurocentrische begrippen ‘Oude’ en ‘Nieuwe Wereld’ op zijn kop zetten, maar dit is niet wat Steiner bedoelt. Als Steiner de inwoners van Amerika associeert met ouderdom, zijn dat steevast de indianen, die last hebben van hun verbeende kliersystemen en daarom moeten uitsterven en niet alle inwoners van dat continent, die daar nu wonen. Lijkt me meer raciaal dan geografisch. En dan nog, zijn Amerikanen er om dood te gaan? Er zullen ongetwijfeld talloze groeperingen in de wereld zijn die dat zullen beamen, maar om Steiner nou op een hoop met Bin Laden te gooien, dat vind ik nu weer te ver gaan. En Steiner spreekt toch ook van ’gelbe’ en ’schwartze Rassen’? Steiner heeft het weliswaar over ‘…der Punkt, der Ort ist, an dem die Rassen oder Kulturen sterben’,  Maar doet dat slechts in een adem met ’so finden wir die Rasse des  Finsteren Saturn, die usprüngliche indianische Rasse, die amerikanische Rasse. Die indianische Rasse ist also die Saturn-Rasse’ (p. 113). Dat ‘absterben’ geldt dus niet voor alle Amerikanen, maar echt alleen voor die duistere, met Saturnus verbonden Indianen. Conclusie, het draait allemaal om rassen. Pure rassenleer en onversneden racisme dus, al is het verpakt in allerlei diepzinnig lijkende metafysische concepten en metaforen.
Nu vallen ook de omstreden uitspraken van Christoph Wiechert, voor de radio uitzending van de Humanistische Omroep op hun plaats, in ‘Het voordeel van de twijfel’ op 19 februari 1997 (nav. deze uitzending en de publiciteit die daarop volgde, werd dhr Wiechert op non-actief gesteld en werd er door de ledenvergadering van de AViN de Commissie van Baarda aangesteld). Wiechert: ‘Zonder discriminerend te zijn; je ziet het bijvoorbeeld op het gebied van de vitaliteit, dat is in het zwarte ras een geweldige meerwaarde. Kijk maar naar Ajax, om maar wat te zeggen. Ik heb niks tegen Ajax hoor, maar je ziet dat daar vitaliteitsoverschotten zijn die jij en ik niet bij de hand hebben’ en ‘Toen de Europeanen zich met de negers gingen bemoeien, is dat volk niet te gronde gegaan. Integendeel. Dat volk werd almaar groter en assimileerde zich met de westerse beschaving. En als je dan daartegenover ziet wat er bij Wounded Knee is gebeurd met de Indianen, dat is toch een onvoorstelbare tragedie. Daar zie je dat er echt iets uitgeblust werd. Onvoorstelbaar… Dus uit die waarneming is de gedachte aannemelijk’ (geciteerd uit Jan Willem de Groot). Zoals Steiner het formuleert: ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’ (Die Mission, p. 81).
Overigens is het wel tamelijk stuitend dat de commissie van Baarda alle critici van Steiner (en Blavatsky) beschuldigt van selectief citeren van Rudolf Steiner, maar wat betreft de cruciale passages uit de Volkszielen overduidelijk zelf selectief citeert (of niet citeert) wanneer het ze uitkomt. Door net deze doorslag gevende passages samen te vatten en niet letterlijk te citeren probeert ze ermee weg te komen dat het niet ‘letterlijk’ om rassen gaat. Deze passages vormen namelijk de kern van Steiners rassenleer. Bovenstaande citaten worden wel een keer weergegeven (p. 366), maar zonder context, waardoor de impact van het vertoog niet zichtbaar wordt. Sympathiek dat zij vooral anderen beschuldigen Steiners uitspraken uit zijn context te halen. Maar misschien valt de commissie van Baarda nog wel het meest door de mand dat geen van de zestien citaten, die zij uiteindelijk heeft geklassificeerd als ernstig discriminerend afkomstig is uit de Volkszielen. De recent weer in druk gelanceerde ‘Kokende Ethiopiër’, onder het triomfantelijke motto ‘geen sprake van..enz.’, had hier echt tussen moeten staan, net als de dertien jaar later gelanceerde ‘kokende neger’. Praktisch alle citaten zijn afkomstig uit verschillende lezingen. Daarmee wordt wel erg de suggestie gewekt dat het om losse incidenten gaat en niet om iets structureels. Een paar citaten van uit de Volkszielen vallen in de zg tweede categorie, dwz dat het eventueel discriminerend zou kunnen worden uitgelegd, als het niet in de context van de antroposofie als geheel wordt geplaatst, of zoals de commissie het formuleert ‘Een grondige kennis van de antroposofie is nodig om het betreffende citaat te kunnen duiden’. Nu ben ik het daar voor een gedeelte mee eens, al deze uitspraken hangen inderdaad samen met de antroposofie als geheel maar geef ze dan wel weer in de juiste context. Maar dat zou dan ook meteen tonen dat de antroposofie een structureel racisme probleem heeft. Dat is precies wat de bovenstaande citaten allen laten laten zien wanneer je ze in het juiste verband bekijkt; het is een coherent onderdeel van een zeer uitgesproken racistisch vertoog. Dat had de conclusie moeten zijn, als er sprake was geweest van een werkelijk gedegen en vooral onpartijdig onderzoek. Het had wat mij betreft van meer moed getuigd als deze commissie zich had opgesteld als Thomas Höfer van van de  kritische Junge Antroposophen van de Flensburger Hefte (langzamerhand ook binnen antroposofische kring gezaghebbend, behalve in Nederland en wellicht Baälgië, met die gekke ‘Brug’),  die wel durft te stellen: “Indianen stierven aan hun eigen natuur, vrouwen baarden door het lezen van negerrromans mulattenkinderen, de Franse taal is een leugentaal: Met het oog op deze en andere uitspraken kan men moeilijk ontkennen dat Steiners kennis van zwarten, Indianen en anderen, zelfs voor de toenmalige tijd, mild uitgedrukt niet bijzonder vooruitstrevend was” (Jeurissen, p. 12). Er zijn dus zelfs antroposofen die het wel kunnen, maar nee, volgens de commissie is er ‘géén sprake van Rassenleer’.
De belangrijkste conclusie die je uit lezing van de Volkszielen kunt trekken is dat de rassenleer naadloos wordt geïntegreerd in een groter verband. Daarmee is het een volkomen consistent en met de rest samenhangend onderdeel van Steiners totaalvisie. Dit is wat anders dan wat veel antroposofen van nu ons willen doen geloven. Het gaat hier niet om een paar uitglijders. Alles wat er in de Volkszielen wordt beweerd past consequent in het grote verhaal, zoals uiteengezet in bijvoorbeeld ‘De Akasha Kroniek’, of ‘Theosofie’. De rassenleer is ingepast in de notie van de menselijke driegeleding (lichaam, ziel en geest), de vier menstypes en het ‘zo boven, zo beneden principe’ van de Hermetica (de macrokosmos, in dit geval de planeten, beïnvloeden verschijnselen in de microkosmos, de aarde, zie hier de oorspronkelijke tekst van de Smaragden Tafel van Hermes Trismegistus, die ook voor Steiner erg belangrijk was), de levensloop van de mens en de wet van Kharma en reïncarnatie en de daarmee samenhangende ‘Aarde-Evolutie’ en de ‘wortelrassen’ (zie verderop bij Helena Blavatsky). Daarmee is het een volstrekt logisch en consistent onderdeel van de antroposofische holistische levensfilosofie van alles hangt samen met alles. Geen uitglijder dus, maar een wezenlijk aspect van de antroposofie. ‘De Volkszielen’ is geen rariteit of een exces binnen het oeuvre Steiner. Je zou het bijna op een bepaalde manier briljant vinden hoe volmaakt het in de rest past. Ik zal hier niet ontkennen dat ik er enige bewondering voor heb, hoe groot mijn inhoudelijke bezwaren en zeker ook weerzin zijn. Je moet het maar kunnen; zo’n oeuvre en ideeënstelsel opbouwen dat zo consequent in elkaar zit, dat alles klopt met alles. Ik zie zeker de schoonheid van de theorie, los van het feit dat het over ‘mensenrassen’ gaat en dat zo’n gesloten allesomvattend wereldbeeld mij ook te benauwend is. Denk dat daar ook de verleiding en het gevaar in zit. ‘Het is een zienswijze, waarin de ethiek geheel achter de occulte horizon verdwijnt; niet de mens telt, maar het principe’, besluit Jan Willem de Groot zijn artikel ‘Kosmisch racisme’ en ik denk dat hij gelijk heeft. Daarom zijn er ook zoveel dogmatici en zelfs fanatici. Denk ook dat zo’n metafysisch ‘verklaring voor alles model’ uiteindelijk alleen maar tot blikvernauwing en oogkleppen leidt. Bij sommige, niet al te intelligente bewonderaars zelfs tot zulke oogkleppen dat je in de Holocaust een vuur van gerechtigheid kunt zien. Of dat je zo vast in je gesloten wereld zit dat je met krankzinnige beweringen kunt komen als ‘Ahriman handelt met voorkennis in de ‘Anglo-Amerikaanse wereld’, zoals onze vrienden bij ‘De Brug’. Het kan dus echt leiden tot kokende Ethiopiërs en natte kabouters.
Overigens was Rudolf Steiner zelf heel expliciet over de duiding van zijn leerstellingen; hij vond dat de antroposofie niet gezien kon worden als een grabbelton, waaruit je vrijblijvend een paar elementen kon consumeren. Het was het hele pakket of niets (zie Jacob Slavenburg p. 101). Geen gezwam, tenzij je het allemaal gezwam vindt dus. Je kan Steiner veel verwijten, maar niet dat hij inconsistent was. Hoe ironisch dat nu zijn grootste supporters (de AViN, Commissie Baarda) wanhopig proberen aan te tonen dat hij dat wel was.
De enige twee in opspraak geraakte Steinercitaten dat ik als uitglijders kan zien, dat wil zeggen, niet kan inpassen in zijn totaalvisie zijn: ‘Ik ben er persoonlijk van overtuigd, dat als we nog een paar negerromans te verwerken krijgen, en we geven die negerromans in de eerste tijd van de zwangerschap aan zwangere vrouwen te lezen, dan hoeven er helemaal geen zwarten meer naar Europa te komen om voor mulatten te zorgen – dan ontstaat puur door het geestelijk lezen van die negerromans een groot aantal kinderen in Europa die helemaal grijs zijn, mulattenhaar hebben, die er als mulatten uit zullen zien!’ (uit een lezing in Dornach uit 1922) en ‘Het jodendom heeft zichzelf al lang overleefd, heeft geen rechtvaardiging binnen het moderne leven der volkeren, en dat is een fout van de wereldgeschiedenis, waarvan de gevolgen niet kunnen uitblijven. We bedoelden hier niet alleen de vormen van de joodse religie, maar vooral ook de geest van het jodendom, de joodse manier van denken’ (beide Commissie van Baarda, uit de Groene). Nogmaals, wat betreft antisemitisme bij Steiner lopen de meningen uiteen (zie hierover dit Zwitserse artikel http://www.cjp.ch/artikel/anthroposophie.htm. Zie ook dit artikel over de kwestie in het Zwitserse Solothurn http://www.welt.de/welt_print/article1411569/Wie_antisemitisch_war_Rudolf_Steiner.html).
Vooruit, nog een over die door de duistere Saturnus bezeten indianen: ’Ten tijde van de Atlantische ontwikkeling moest het beendergestel voor een bepaalde tijd buigzaam blijven, zodat het omgevormd kon worden. Er bleven bevolkingsgroepen van wie het beendergestel te vroeg verhardde en bleven als gedegenereerd mensenras achter. Ze konden zich niet aanpassen in de verhoudingen in de na-Atlantische tijd, en de laatste overblijvenden zijn de Amerikaanse Indianen. Zij waren gedegenereerd’ (uit Jeurissen, pp. 9 en 16.). Pijnlijk als je bedenkt hoeveel volstrekt naïeve ‘Indianen-enthousiastelingen’ er tussen de ‘Naturfreund-angehauchte sofen’ rondlopen. Heb een paar keer dit citaat aan dat soort mensen voorgelegd, verbijstering en verslagenheid alom. Kan me van heel vroeger trouwens herinneren dat er in de Jonas een jubelverhaal stond dat er een Vrije School was gesticht in een Indianenreservaat in de South Dakota in de VS, bij de Lakota, de roemruchte Sioux. Gaat zo goed samen, natuurvriendelijke indianen en natuurvriendelijke sofen. Allebei ook zo diep spiritueel. Denk niet dat die zendelingen of die indianen de Volkszielen hebben gelezen, want (over de ‘wetmatigheden’ die het lot der mensenrassen bepaalt) ‘Wo die große Bewegung der Menschheit in Betracht kommt, da darf keine persönliche Sympathie und kein persönlicher Enthusiasmus mitspielen. Denn nicht darauf kommt es an, sondern darauf, was in den großen Gesetzen des Menschentums bedingt ist.’ (Die Mission, p. 86). Je zou bijna wensen dat Tatanka Yotanka (Sitting Bull) uit zijn graf op zou staan om, in navolging van zijn grote en roemruchte overwinning bij de Little Bighorn in 1876 op Generaal Custer en het Zevende Cavelerie Regiment van het Amerikaanse leger dat tot de laatste man werd afgeslacht, de boel weer schoon te komen vegen en deze drammerige zwevers en spirituele kolonisten, met hun ‘Finsteren Saturn’, zijn domein uit te trappen.
De twee laatste citaten zijn liggen overigens geheel in de lijn van de bovenstaand uiteen gezette astrologische rassenleer en de analogie van de leeftijdsfases van de mens en zijn vanuit dat model goed te verklaren. Zie verder ook een beschouwing op de website de Brug, waarin ontkend wordt dat er bij Steiner sprake is van racisme, maar waar vervolgens de rassenleer welhaast enthousiast wordt samengevat en triomfantelijk wordt aangeprezen: http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/b14rac.htm. Overigens zou ik deze fundamentalisten op een punt op hun eigen leer moeten corrigeren. Zij beweren dat deze rasverschillen slechts tot het eind van de Atlantische tijd golden. Dit is niet juist. Als Steiner het over het uitsterven van de indianen heeft, spreekt hij over zijn eigen tijd, of hooguit eind negentiende eeuw. Steiner ‘citeert’ zelfs een Indiaans stamhoofd om aan te tonen dat eind negentiende eeuw de indianen zouden zijn blijven hangen in de Saturnussfeer en niet zouden zijn bezield door de invloed van Venus, Mars, of Jupiter en daarom gedoemd waren te verdwijnen. Steiner: ‘Dadurch hat er nicht mit aufgenommen das, was die Venus-, Merkur-, Mars- und Jupiter-Geister bewirkt haben im Osten. Durch dieses haben sich gebildet alle die Kulturen, die in Europa in der Mitte des neunzehnten Jahrhunderts zur Blüte gebracht wurden. Das alles hat er, der Sohn der braunen Rasse, nicht mitgemacht. Er hat festgehalten an dem Großen Geist der urfernen Vergangenheit. Das, was die anderen gemacht haben, die in urferner Vergangenheit auch den Großen Geist aufgenommen haben, das trat ihm vor Augen, als ihm ein Blatt Papier mit vielen kleinen Zeichen, den Buchstaben, von welchen er nichts verstand, vorgelegt wurde. Alles das war ihm fremd, aber er hatte noch in seiner Seele den Großen Geist. Seine Rede ist uns aufbewahrt; sie ist bezeichnend, weil sie auf das Angedeutete hinweist, und sie lautet etwa so: “Da in dem Erdboden, wo die Eroberer unseres Landes schreiten, sind die Gebeine meiner Brüder begraben. Warum dürfen die Füße unserer Überwinder über die Gräber meiner Brüder schreiten? Weil sie im Besitze sind dessen, was groß macht den weißen Mann. Den braunen Mann macht etwas anderes groß. Ihn macht groß der Große Geist, der zu ihm spricht in dem Wehen des Windes, in dem Rauschen des Waldes, dem Wogen des Wassers, in dem Rieseln der Quelle, in Blitz und Donner. Das ist der Geist, der für uns Wahrheit spricht. Oh, der Große Geist spricht Wahrheit! Eure Geister, die ihr auf dem Papiere hier habt, und die dasjenige ausdrücken, was für euch groß ist, die sprechen nicht die Wahrheit”. So sagte der Indianerhäuptling von seinem Standpunkte aus. Dem Großen Geiste gehört der braune Mann, der blasse Mann gehört den Geistern, die in schwarzer Gestalt als kleine zwerghafte Wesen -er meinte die Buchstaben – auf dem Papier herumhüpfen; die sprechen nicht wahr. – Das ist ein welthistorischer Dialog, der gepflogen worden ist zwischen den Eroberern und dem letzten der großen Häuptlinge der braunen Männer. Da sehen wir, was dem Saturn mit seinem Wirken angehört und was aus dem Zusammenwirken mit anderen Geistern in einem solchen Momente, wo zwei Richtungen sich begegnen, auf der Erde entsteht’. (‘Die Mission’, pp. 123-124).
Het betreft hier naar alle waarschijnlijkheid geen werkelijk citaat van een indiaans stamhoofd en is wellicht verzonnen. Er circuleerden in die tijd meer van dat soort teksten in Amerika, zoals het beruchte ‘Manifest Desteny’, geschreven om de kolonisatie van de Indiaanse gebieden een morele en zelfs religieuze rechtvaardiging te geven, zie http://en.wikipedia.org/wiki/Manifest_Destiny#Native_Americans Ook de in New Age kringen populaire ‘toespraak’ van Chief Seattle is hier een voorbeeld van; in werkelijkheid vroeg Seattle van de Dwamish Indianen het Amerikaanse leger om ondersteuning om zijn vijanden een kopje kleiner te maken). Bram Moerland haalt dit citaat overigens ook aan (de Nederlandse vertaling uit 1980 van Vrij Geestesleven). Moerland zegt: ‘En om zijn gelijk te bevestigen citeert Steiner tot slot uit de toespraak die het Indiaanse opperhoofd kennelijk bij die gelegenheid hield. Ik lees daar iets heel anders in. Maar oordeelt u zelf.’ Vervolgens komt precies hetzelfde citaat in de Nederlandse vertaling, waarvan hier het slot: ‘Dat is de Grote Geest die voor ons de waarheid spreekt. O, de Grote Geest spreekt de waarheid. De geesten die gij hier op papier hebt en die uitdrukken wat goed voor u is, die spreken niet de waarheid’. Moerland concludeert, na volgens mij deze passage correct te hebben geciteerd, want het is de exacte vertaling van de Duitse tekst, zoals iedereen hier kan constateren: ‘En daar wil ik mij graag bij aansluiten. Nee, niet de geesten die Steiner in zijn boeken oproept spreken niet de waarheid. Wat dat soort geesten kunnen aanrichten weten we ondertussen. Maar wat kennelijk velen niet weten is dat deze ideeeën nog steeds worden onderwezen op de Vrije School. En Maarten Ploeger zegt in ‘Antroposofie ter discussie’ (Maarten Ploeger is een leraar aardrijkskunde op een vrije school en leverde in 1980 een bijdrage aan het boek ‘Antroposofie ter discussie’, eerder verschenen in ‘Jonas’, waarin hij onverkort Steiners racisme verdedigde, veel aangehaald door Moerland en Jeurissen, FS) ‘Zo betekende de confrontatie met de blanke expansiedrift voor de Indianen meer dan een reeks ongelijke oorlogen. De Indiaanse cultuur had à priori de bevattelijkheid om hieran te gronde te gaan’. Er zijn mensen die het nooit leren’ (Moerland, p. 21-22).
Ik ben kan me goed in de interpretatie van Moerland vinden, alleen denk ik dat zelfs die toespraak een vervalsing is. In die tijd circuleerden er simpelweg niet zoveel uitgeschreven toespraken van Indianen in Europa. Bovendien ken ik deze woorden niet uit een van de weinige beroemde redevoeringen, die wellicht wel Europa hebben bereikt, of het zou weer moeten gaan om de zoveelste verminking van de woorden van Chief Seattle. Wel huiveringwekkend dat deze mogelijke woorden van een indiaans stamhoofd op deze manier worden ingezet, dat zou iedereen beamen die een beetje op de hoogte is van de geschiedenis van de prairie oorlogen van eind negentiende eeuw. Precies het tegenovergestelde van wat waarschijnlijk de intentie was (Steiner zelf kon pas goed met verminkte of vermeende citaten manipuleren, NB zonder bronvermelding, Commissie van Baarda). Laten we niet vergeten dat de westerse uitroeingscampagne op de indianen, wellicht de grootste volkerenmoord uit de geschiedenis is (zij het verspreid over vier eeuwen, van 1500 tot 1900, om preciezer te zijn, op het Amerikaanse vaste land van de Spaanse invasie van het Azteekse rijk in 1519 tot Wounded Knee in 1890). Maar nu komt het, Steiners opmerkingen over de indianen en ‘andere rassen’ gaan dus niet om een ver verleden, zoals er in de Brug en door vele andere antroposofen gesteld wordt; Steiner bespreekt de contemporaine situatie, of die toespraak nu echt is of niet. Dit gaat namelijk over de situatie aan het eind van de negentiende eeuw (periode 1860-1890, dus tot aan de slachting bij Wounded Knee, waar Christof Wiechert het over had).
Het meest beslissende argument tegen de bewering uit de Brug is dat Steiner, wanneer hij de rassen in analogie met de levensloop van de mens bespreekt, hij  expliciet zegt: ‘Diese Linie besteht auch für unsere Zeit’. Hiermee lijkt mij de bewering van dat het om een ver verleden zou gaan volledig van tafel is geveegd. Het gaat dus wel degelijk over de eigen tijd.  Wel nauwkeurig lezen, is mijn advies aan deze fundamentalisten. Het blijft prijsschieten met onze antroposofische zuiderburen.

De prehistorie volgens de antroposofie, na de ondergang van Atlantis (volgens een kaartje uit ‘de Brug’, bij het artikel ‘Waarom geen Chinese cultuurperiode?’). Hoewel het met de grote lijnen al flink mis is, is het aardig om te zien hoe dit zich ook vertaalt tot in de kleinste details. De ‘Akkadiërs’ bijvoorbeeld, zijn Semitisch (het Akkadisch is de oudste bekende Semitische taal uit Mesopotamië). Hoewel ‘de Brug’, met hun Holocaustontkenningen en verhandelingen over UFO’s, wellicht kan worden afgedaan als een extremistische rariteit binnen het hedendaagse spectrum van de antroposofie geeft dit kaartje een getrouwe weergave van wat er wordt beschreven in het eerste hoofdstuk van Steiners ‘Akasha-kroniek’.

 

De Theosofen

Hoewel de meer orthodoxe antroposofen graag doen geloven alsof het meeste door Steiner zelf bedacht is, heeft hij een groot deel overgenomen van het gedachtegoed van Helena Petrovna Blavatsky (1831-1891), een Russisch medium en de grondlegster van de Theosofie. Dit is trouwens een ernstig taboe in rechtzinnige antroposofische kringen; Steiner is nu eenmaal uniek en alles is aan hem geopenbaard. Hooguit wordt er door gelovige antroposofen gezegd dat zij beiden door hun gaven hetzelfde zagen, maar dat Steiner itt Blavatsky ook daadwerkelijk begreep wat hij middels zijn gaven kon waarnemen. Bram Moerland zegt overigens dat Steiner Blavatsky simpelweg geplagieerd heeft (p. 17). Dat is inderdaad de enige conclusie als je de mogelijkheid van helderziende waarneming uitsluit; nergens doet Steiner aan bronvermelding. Maar niemand kan ontkennen dat de banden er zijn. De breuk met de Theosofie was een pijnlijke, maar de invloed van Blavatsky op het antroposofische denken is onmiskenbaar.
Blavatsky’s twee belangrijkste, overigens kolossale werken zijn de tweedelige ‘De Geheime Leer’ (’Cosmogenesis’ en ‘Antropogenesis’) en ‘Isis ontsluierd’. Na te jong in het huwelijk te zijn getreden, begon HPB (zo wordt ze door haar volgelingen genoemd) op 17 jarige leeftijd te reizen. Ze beweerde dat ze op eigen gelegenheid het gesloten land Tibet was binnengedrongen. Ze zou daar ‘de Meesters’ hebben ontmoet, die haar inwijdden in een geheime en verborgen esoterische kennis, het alomvattende verhaal van het ontstaan van de kosmos en de lotsbestemming van de mens. Deze Meesters zouden haar later telepathisch de ‘Geheime Leer’ dicteren (Schell 224-226).
Volgens de Geheime Leer is de mensheid tot ontwikkeling gekomen in een aantal tijdvakken of aarde toestanden. In het begin zou de aarde nog nauwelijks een materiële verschijningsvorm hebben. Toch was de mens toen al aanwezig, zij het als geestelijke kern. In de loop der verschillende tijdvakken (Polaris, Hyperborea, Lemurië, Atlantis en het huidige na-Atlantische) zou de geest zich steeds meer hebben verdicht tot materie, tot onze huidige verschijningsvorm (aan het eind van de Atlantische periode). Opvallend is het gebruik van de term ‘Wortelras’ (‘root-race’ bij Blavatky, ‘Wurzelras’ bij Steiner). Er wordt gesproken van bijvoorbeeld het vierde wortelras (Atlantiërs) of het vijfde wortelras (Ariërs). Ook wordt er gesproken van ‘sub-races’ of ‘onderrrassen’, in ons na-Atlantische tijdvak van bijvoorbeeld het ‘oud-Perzische onderras’. Bedoeld wordt hiermee ‘cultuurperiode’, op dat moment de dominante cultuur in de mensheidsontwikkeling. De term wortelras is trouwens de sleutel tot het rassenbegrip van zowel HPB als Steiner, wat antroposofen en theosofen van nu ook mogen beweren. Het begrip wortelras zou niets te maken hebben met de huidige bestaande mensenrassen. Niets is minder waar. Er is wel degelijk een connectie. HPB legt dit heel duidelijk uit, zelfs geïllustreerd met de ‘Rassenboom’ (zie fig. 2, meer toelichting  onderaan artikel), een soort stamboom (in ‘De Geheime Leer’, Deel II, ‘Antropogenesis’, ‘Eerste Gedeelte’, ‘Aanvullende commentaren op Stanza XII’, ‘De Rassenboom’, in de jubileum uitgave van de Theosofische Verening, afd. Nederland, Den Haag, 2e druk, 1968, p. 381, onderste helft van de pagina, met bovenstaand nog 19 regels tekst. Staat ook nog apart vermeld in de inhoudsopgave, dus je kan er niet omheen). Deze overdreven nauwkeurige bronvermelding omdat de commissie van Baarda beweerde dat bepaalde critici van HPB en Steiner niet in staat waren om de betreffende sleutelpassages precies aan te wijzen in HPB’s duizenden pagina’s tellende werk, waarbij de paginanummering, toegeven niet heel erg praktisch, per subgedeelte weer opnieuw begint. Hiermee probeerde de commissie zelfs de integriteit van deze critici in twijfel te trekken. Bij deze dus. Overigens noemt ze op de tegenover liggende pagina ervoor (p. 380) de ‘Aryo-Atlantiërs’, of het ‘Arische Ras’, het ‘Vijfde Wortelras’ (de filosoof Bram Moerland wijst hier ook al op in zijn brochure ‘Rassenleer met charisma’, uit 1989, p. 10). Ook op p. 688 spreekt zij nadrukkelijk van het ‘blanke, Arische, vijfde wortelras’, dat zij afzet tegen het ‘gele ras en het Afrikaanse negerras, met hunne kruisingen’, waarna zij vervolgt met de mededeling dat ‘Roodhuiden, Eskimo’s, Papoea’s, Australiërs, Polinesiërs, enz. enz. zijn allen aan het uitsterven. Zij die inzien dat elk wortelras een toonladder van zeven onderrassen doorloopt zullen het ‘waarom’ begrijpen. De incarnerende ego’s zijn aan hen voorbij gegaan, om ondervinding te doen in een beter ontwikkelde en minder door ouderdom versleten stammen, en hun vernietiging is derhalve een Kharmische Noodzakelijkheid’. Deze uitspraak liegt er niet om lijkt me, overigens geheel correct geciteerd door Bram Moerland op p. 13. Weliswaar zijn de wortelrassen uit de eerdere werelden nog niet stoffelijk (Steiner en Blavatsky spreken van een geleidelijke evolutie van een geestelijke, immateriële verschijningsvorm naar de stoffelijke vorm die we nu kennen), maar de stoffelijke verschijningsvorm heeft in de Atlantische tijd haar vorm gekregen. Dus als er vanaf dat moment van ‘rassen’ wordt gesproken kunnen we veilig aannemen dat het over het rasbegrip gaat dat we nu kennen. Vandaar Steiners opmerkingen over de Indianen, van wie het beendergestel te vroeg verhardde. De indianen hadden dus al in een te vroeg stadium hun materiële verschijningsvorm gekregen en ‘zijn nu decadent geworden’. Hoe dit precies zit is een van de lastigste aspecten van de antroposofie (en theosofie). Het beste kan ik verwijzen naar een schema, uitgetekend door de bioloog en antroposoof Hermann Poppelbaum in 1928 (zie fig. 3, toelichting onderaan artikel).  Ook de Brug, nooit te beroerd om de zaken duidelijk uit te leggen, vat de geschiedenis van de Atlantiërs en de Ariërs nog eens bondig samen in het artikel met de buitengewoon sympathieke en veelbelovende, alsmede à-historische en onzinnige titel ‘Waarom geen Chinese cultuurperiode?’ ( slechts 5000 jaar beschavingsgeschiedenis, dit terzijde http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/b18chincul.htm). Let op de bijna aandoenlijke mededeling ‘De moderne wetenschap vindt de geesteswetenschap al sowieso onzin’. En terecht lijkt me, zeker in dit geval. maar we wisten al dat Ahriman zich ook had genesteld in de moderne wetenschap. Bij dit onthullende artikel is ook een kaartje weergegeven waarop heel duidelijk wordt aangegeven waar de bron van het Arische ras zich zou bevinden (cruciaal voor zowel Steiner, Blavatsky als de ‘Ariosofie’). In het begeleidende artikel vinden we het volgende Steinercitaat: ‘Alles wat bij de Toeraniërs decadent was, werkte eliminerend en omvormend bij het Hebreeuwse volk’, uit ‘Het Mattheus-Evangelie’ (niet te verwarren met het Evangelie uit de Bijbel, maar Steiners lezingencyclus uit 1910). Dit lijkt waarempel nog een antisemitische uitspraak. Steiner vervolgt met: ’dat de oude Atlantische helderziendheid bij de Hebreeuwen zich niet manifesteerde in een lager astraal helderzien, maar naar binnen sloeg en het innerlijk leven organiseerde’. Verder zegt Steiner: ‘De prometheïsche denkkracht, die de Arisch-Kaukasische mensheid in de na-Atlantische periodes moest ontwikkelen, wordt vooreerst met het hoge rotsgebergte van het hoofd verbonden, het Jupiter-denken krijgt een zetel in de hersenen’. Dit soort praat kenden we al uit ‘de Volkszielen’. Wat is die ‘Brug’ toch een bruikbare bron van informatie, hoe alles zo ongeremd en ongeneerd het web op wordt geslingerd.  Verder staat er dat zowel de Chinezen als de Semieten afstammen van de ‘Oer-Toeraniërs’ (daarom zijn ze allebei ‘goed in de handel’) en staan de Chinezen in een ‘Luciferisch licht’. Beide rassen (Chinezen en Semieten) zijn overigens ‘zeer oorlogszuchtig’. Het verhaal van de ‘Oer-Toeraniërs’ staat ook nog uitgebreid beschreven in de ‘Akasha-kroniek’. Zij gebruikten hun krachten slechts voor ‘het bevredigen van hun grillige wensen en begeerten’ (p 31-32). Nee er is echt ‘géén sprake van rassenleer’.
Maar terug naar Helena Blavatsky en de geschiedenis van aarde evolutie en de wortelrassen. De nu verdwenen continenten, ‘aardetoestanden’ of ‘werelden’, waarop deze geschiedenis van duizenden, zo niet miljoenen jaren, van wortelrassen en catastrofes zich allemaal zou hebben afgespeeld zijn achtereenvolgens Polaris (waar de polen in de tropen lagen en de evenaar een ring van ijs was?!), Hyperborea, Lemurië, Atlantis en nu zijn wij er (er zullen overigens na ons nog een paar ‘werelden’ komen, staat ook uitgelegd op die handige website ‘de Brug’, onder de ‘A’ van ‘Aarde-Evolutie’ http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b52a.htm#006 en zie ook de ‘C’ van ‘Cultuurperiode’). Het wortelras van deze tijd wordt natuurlijk gevormd door de Ariërs, een notie die in zijn geheel door Steiner is overgenomen. Het staat zelfs nog vermeld in moderne uitgaves van Steiners ‘Aksaha-kroniek’, hoezeer de term ‘ras’ verder ook is weggezuiverd. Zijn ze kennelijk vergeten, of zijn de Ariërs, de ontwikkelaars van de ‘denkkracht’ (p. 25, Pentagon uitgave 2004) toch te belangrijk om te schrappen, ondanks de eventueel op te lopen PR schade? Steiner: ‘Elk tijdperk heeft fysieke en geestelijke eigenschappen die totaal verschillen van de eigenschappen van het voorafgaande tijdperk. Terwijl bijvoorbeeld de Atlantiërs het geheugen en alles wat daarmee samenhangt tot ontwikkeling brachten, is het thans de taak van de Ariërs de denkkracht en wat daartoe behoort te ontwikkelen’. Weet niet of ik dit naïef of schaamteloos moet vinden in het ‘post-Commissie van Baarda tijdperk’ (ondanks alle ’slordigheden’ en wellicht verkeerde conclusies, was er toch beloofd dat dit soort teksten vanaf nu geannoteerd zouden worden uitgegeven?). Maar goed, er was ook ‘géén sprake van rassenleer’, dus niets aan de hand. Wat dat betreft zijn de Theosofen iets slimmer en wordt er in moderne uitgaven van ‘De Geheime Leer’ gesproken van het ‘Adamische Ras’, waar vroeger ‘Arische Ras’ stond. Steiner heeft dit model overigens ook een keer uitgetekend, vergelijkbaar met de schema’s uit de Volkszielen en Blavatsky’s rassenboom (zie fig 4, toelichting onderaan artikel). Hierin noemt hij de apen en de indianen ‘decadente aftakkingen’ van van de rechte lijn van het Atlantische wortelras naar de hedendaagse Europeanen.
Blavatsky beweert verder dat de mens niet afstamt van de aap, maar dat de apen afstammen van gedegenereerde mensenrassen, die in de Atlantische tijd gingen copuleren met draken. Dat waren dan waarschijnlijk die dinosaurussen, waar wij nu de fossielen van vinden. Moet wel heftig zijn geweest. Hoe dan ook interessant. Dit is nog iets pikanter dan ‘Jurassic Park’ of wat de hedendaagse creationisten ons willen voorschotelen. Die HPB was niet alleen een avontuurlijke reizigster maar had ook een avontuurlijke geest. Zie verder een wat ironische, maar zeker geen onjuiste samenvatting van het Theosofische gedachtegoed ‘Kharmische noodzakelijkheden’ door journalist Rene Zwaap, oorspronkelijk verschenen in de Groene Amsterdammer, te vinden op de site van FOK: http://forum.fok.nl/topic/656258. Bovenstaand vind je overigens eerst een iets ruwer betoog, ‘Bloed is een heel bijzonder sap; Nazisme en antroposofie’, dat ik ook grotendeels onderschrijf, al lijkt de titel wel heel erg grof. De boventitel is overigens een uitspraak van Steiner zelf. Ook in die beschouwing wordt de link uitgelegd met de Theosofie en ook met een andere duistere afsplitsing, de Ariosofie (zie hiervoor ook het artikel van Jan Willem de Groot). Zie voor een aardige biografische schets van Helena Blavatsky de boekbespreking van Sjoerd de Jong uit NRC Handelsblad http://www.nrc.nl/W2/Lab/HAL11/011.html
Overigens kun je het ook wel zonder ingewikkeld zoekwerk wel een saillant detail vinden. Als motto geeft HPB ‘De Geheime Leer’ weliswaar: ‘Dit werk wijdt ik aan alle ware Theosofen van alle landen en alle rassen’, maar in haar ‘Voorbericht’ gaat het van ‘de Groote Adepten van het Arische Ras en den invloed aantoont van de occulte wijsbegeerte op het levensgedrag van…enz.’. Deel I Cosmogenesis, Eerste Gedeelte, p. 1, eerste allinea, negende regel. Echt heel moeilijk terug te vinden, Commissie van Baarda. Dat ‘Arische ras’ is denk ik ook helemaal niet zo belangrijk, als dat het eerste is waarover je begint in een werk van duizenden pagina’s dat pretendeert het ontstaan van de kosmos en de zin van het bestaan te verklaren. Ook bij Steiner stond dit ‘Arische ras’ wel erg centraal in zijn visie op de menselijke evolutie (zie figuur 5).
Natuurlijk, het begrip Wortelras behelst in eerste instantie ‘de mensheid’, al dan niet stoffelijk aanwezig in een bepaald tijdperk (pas vanaf Atlantis in fysieke vorm). Als Blavatky en Steiner van ‘onderrassen’ spreken bedoelen zij een cultuurperiode. Toch is dit concept wel erg vermengd met ‘rasdenken’. Wij leven nu in de tijd van het vijfde wortelras, de tijd van het ‘Arische ras’. De cultuurperiodes, of onderrassen die aan ons vooraf zijn gegaan zijn de ‘Oud Indische’, de ‘Oud- Perziche’, de ‘Egyptische-Babylonische’ en de ‘Grieks Romeinse’. Wel zijn dit allen ‘Arische’ culturen (volgens de antroposofie en de theosofie althans). Indianen, die hebben geen cultuurperiode. Chinezen ook niet (zie het artikel uit de Brug). Dus al zijn de begrippen wortelrassen en onderrassen vooral te relateren aan tijdvakken, het is en blijft een eurocentrische, zoniet ‘aryo-centrische’ visie op de geschiedenis en wellicht op de zin van de kosmos en het bestaan. Geschiedenis is in de antroposofie en de theosofie een teleologische aangelegendheid, zaken gebeuren nooit door een toevallige samenloop van omstandigheden maar werken naar een doel toe. Verder hebben ‘de Indianen’ zeker een functie, ze zijn wijs en diep spiritueel en hebben nog een binding met de ‘oud-Atlantische mysterieën’, maar op een gegeven moment ‘is hun tijd om’, in de woorden van Blavatsky.
In Steiners woorden:  Sehen Sie sich doch die Bilder den alten Indianer an, und Sie werden gleichsam mit Händen greifen können den geschilderten Vorgang, in dem Niedergang dieser Rasse. In einer solchen Rasse ist alles dasjenige gegenwärtig geworden, auf eine besondere Art gegenwärtig geworden, was in der Saturnentwicklung vorhanden war; dann aber hat es in sich selber zurückgezogen und hat den Menschen mit seinem harten Knochensystem allein gelassen, hat ihn zu Absterben gebracht’( ‘Die Mission’, p. 122).
Met wat voor occulte en metafysische verklaringen Steiner en Blavatsky ook komen, de Theosofie en de antroposofie zijn beiden op zijn minst zwaar besmet door de modieuze rassentheorieën en de koloniale superioriteitsaanspraken uit die dagen, alleen krijgen deze aanspraken een esoterische onderbouwing. Bram Moerland toont mijn inziens overtuigend aan dat de Theosofie, zoals die door Blavatsky is geformuleerd (volgens haar door ‘Oosterse Meesters’ gedicteerd) niet zozeer Oosters is maar in een westerse mystieke traditie staat, gemengd met de Darwinistische Evolutie-leer, waardoor er in feite een soort ‘neo-religie’ is ontstaan, overigens een typisch negentiende eeuws fenomeen. Zo is de ‘val van de hogere geest in de lagere stof’ een westers gnostisch concept, dat vervolgens weer is vermengd met het net opgekomen Darwinisme (Moerland, p. 9). Voeg daarbij de westerse koloniale opvattingen over rassen bij, vermengd met een exotistisch sausje (’oriëntalistisch’ zou Edward Said het omschrijven, maw elementen die volgens de westerse perceptie typisch oosters zouden zijn) en je hebt de basisingrediënten van het theosofische gedachtegoed. Als je met Edward Said wilt schermen (wat de commissie van Baarda probeert) is dit de uitgelezen plaats en context. Het is dus een mengsel van typisch koloniaal racisme en exotisme vermengd met modieus spiritualisme en neo-gnosticisme. Eigenlijk heel negentiende eeuws, precies passend bij de mode van die tijd. Het is denk ik dan ook niet zo verwonderlijk dat juist toen racistische elementen werden vermengd met een soort gnostisch gedachtegoed.  Steiner heeft zich dit gedachtegoed slechts eigen gemaakt, maar heeft het oosterse element weggezuiverd en het verder aangevuld met typisch Duitse romantische elementen. Een tamelijk prozaïsche, maar naar mijn mening waarschijnlijker verklaring dan dat het allemaal op een bovenzintuigelijke wijze zou zijn geopendbaard.
Hoewel Helena Blavatsky niet besproken wordt, zou zij perfect passen in de wereldberoemd geworden studie ‘The invention of tradition’ van de historici Eric Hobsbawm en Terence Ranger (Cambridge 1983). Zij beschrijven hoe in de diverse westerse koloniale rijken in de negentiende eeuw tradities en rituelen begonnen te ontwikkelen om de status quo te rechtvaardigen. Allerlei tradities werden letterlijk ‘uitgevonden’ om de heersende orde een plaats in de geschiedenis te geven. Overigens gold het zelfde voor de opkomende nationalistische onafhankelijkheidsbewegingen, ook zij ontwikkelden hun eigen ‘tradities’ en ‘geschiedenis’ om hun claims te rechtvaardigen. Blavatsky (en Steiner) putten op een eclectische manier uit verschillende religieuze en spirituele tradities, vermengden deze met toen modieuze ideeën over evolutie en rassen, om zichzelf ook historisch te rechtvaardigen. Zie overigens ook de multi-inzetbare Perzische Ahriman bij Steiner en diverse hedendaagse antroposofen. Zowel de theosofie als de antroposofie hangen aan elkaar van ‘invented traditions’, zowel wat betreft de leer als de ritus en beroepen zich daar ook permanent op om hun universele waarheidspretenties te rechtvaardigen.
Het Tibet avontuur van HPB zou overigens grote indruk maken op occult angehauchte Nazi-kopstukken als Heinrich Himmler en Rudolf Hess. In 1939 werd de Oostenrijkse alpinist Heinrich Harrer, onder het mom van deelname aan een expeditie naar de Nanga Parbat, in het huidige Pakistan, met een opdracht van Himmler Tibet ingestuurd om de geheimzinnige plaats te vinden waar HPB was ingewijd. Dit zou het mysterieuze verborgen koninkrijk ‘Shambala’, ‘Asgartha’, of ‘Shangri La’ zijn, de geheime bron van het Ariërdom (zie het kaartje uit de Brug, bij de uitleg van de Atlantiërs, Toeraniërs, Ariërs en Semieten). Harrer vond dit koninkrijk niet, maar kwam terecht in de Tibetaanse hoofdstad Lhasa en verbleef een paar jaar aan het hof van de jonge Dalai Lama, met wie hij goed bevriend raakte. In 1949 moest hij Tibet halsoverkop verlaten toen het Rode Leger van Mao het land binnen marcheerde om het te annexeren. Hij schreef over zijn belevenissen een overigens fascinerend boek, ‘Sieben Jahren in Tibet’, later verfilmd als ‘Seven Years in Tibet’, met Brad Pitt in de hoofdrol. Over de werkelijke reden van Harrers reis heeft altijd een waas van geheimzinnigheid gehangen, al is nu op basis van archiefonderzoek, dat door Harrer min of meer is bevestigd, vast komen te staan dat hij is vertrokken met een mystiek getinte opdracht van SS Führer Himmler (Schell 287-294). Dit, maar ook de talloze mystieke Arische genootschappen die er in de loop der tijd hebben bestaan, zoals het Thule Gesellschaft en de Ariosofie, laat zien hoe groot de invloed was van HPB’s openbaringen op de occulte tak van het latere Nazisme. Zie in dit verband ook het verhaal van Karl Haushofer en Hitler, uiteengezet in ‘Bloed is een heel bijzonder sap’.
Steiner was een tijd lang aanhanger van de Theosofie. Zo was hij voorzitter van de Duitse afdeling van de theosofische vereniging, voordat hij zich afsplitste met zijn nieuwe antroposofische vereniging. Steiner en zijn medestanders konden zich er niet in vinden dat prominente theosofen als Annie Besant, door Blavatsky op haar sterfbed aangewezen als haar opvolgster, de Indiase jongen Jiddu Krishnamurti uitriepen tot de nieuwe Messias, de ‘Matreya’ in het theosofische jargon. Charles Leadbeather, een van de leidende figuren van de Theosofical Society en ‘Grootmagiër’, had deze jongen aangetroffen tijdens een wandelingetje in Adyar, in het toenmalige Brits Indië en had ‘iets magisch’ in hem gezien (er zijn geruchten dat het gewoon om een bijslaapje ging van de homoseksuele Leadbeather). ‘Een wonder, een wonder!’ schijnt Annie Besant te hebben geroepen toen ze het nieuws vernam dat de Matreya was gevonden. De ‘vondeling’ werd geïncorporeerd en ingekapseld in de Theosophical Society. De nieuwe Heiland leidde een tijdje een commune in Nederland in de zogeheten ‘Ster kampen’, bij het Overijsselse dorp Ommen, op het landgoed Eerde van Phillip Baron van Pallandt, die zijn beschermheer werd. Uit heel Europa reisden massa’s volgelingen naar de nieuwe ‘Wereld Leraar’, of de ‘Universele Dictator’, zoals hij zonder een greintje ironie ook wel werd genoemd. Op het station van Basel in Zwitserland werd zelfs een apart perron ingericht voor de ‘Ommen-expres’ (net Harry Potter, zou JK Rowling het daar vandaan hebben?). De Theosofie ging meer lijken op de huidige Bhagwanbeweging, de Transcendente Meditatie van de Maharishi Mahesh Yogi, of de Hare Krishna sekte. De oorspronkelijke inhoud van de Theosofie raakte steeds verder op de achtergrond; Krishnamurti ging er zelfs prat op nooit de Geheime Leer in zijn geheel gelezen te hebben. In 1929 maakte hij bekend dat men zich had vergist en dat hij helemaal geen ‘Grote Wereldleraar’ was, althans niet voor dat volk dat jubelend naar de Sterkampen te Ommen was getogen. ‘Jullie hebben deze gebeurtenis, de Wederkomst van de Wereldleraar, achttien jaar afgewacht en kijk eens wat er nu gebeurt. Jullie zijn voor je spiritualiteit afhankelijk van iemand anders. Ik wens niet ieder jaar dezelfde kinderachtige besprekingen. Waarom moet ik onware en huichelachtige mensen hebben die mij volgen, mij, de belichaming van de waarheid?’ Hij vertrok, zijn per zweeftrein gearriveerde schare volgelingen verweesd achterlatend. Als dit allemaal niet zo intens tragisch zou zijn, is het een van de mooiste soaps van de twintigste eeuw geweest. In het geval van Krishnamurti had Steiner dus wel gelijk. Overigens ging Krishnamurti daarna gewoon door; hij vertrok naar Amerika en stichtte een nieuwe commune, in Ojai in Californië. (Rene Zwaap, ‘Jiddu Krishnamurti’, de Groene Amsterdammer, 27-09-1995, en Hulpas en Nienhuys, pp. 226-227).

De volgelingen

De theorie van de theosofie en de antroposofie is grotendeels dezelfde, alleen hecht Steiner een groter belang aan de komst van Christus op aarde (de theosofie is meer oosters geïnspireerd). Verder heeft Steiner, itt Blavatsky, talloze praktische toepassingen voor zijn leer ontwikkeld, zoals onderwijs (Vrije School), de biologisch dynamische landbouw (de BD, een op astrologie en ‘Bauerntum Romantik’ geschraagde ecologische landbouw, met gebruik van ‘koehoornpreparaten’, waarbij zelfs sprake is van een ‘astrologische zaaikalender’), de antroposofische geneeskunde (samen met de Nederlandse arts Ita Wegman) en zelfs een ‘kerk’ (de Christengemeenschap).
Het Christelijke element is voor de antroposofen overigens erg belangrijk, maar ook dat aspect wordt door sommige Steinervolgelingen nog weleens verhaspeld met hele andere opvattingen. Een zekere Rudolf Meyer, schrijver van het boekje ‘Het mysterie van de Graal’, Stuttgart, 1958, in Nederland uitgegeven door Christofoor, Zeist, beweert dat slechts het Germaanse ras ontvankelijk zou zijn om de oorspronkelijke ‘Christusimpuls’ door te geven (een vaag maar heel belangrijk begrip in de antroposofische lectuur). De Kelten hebben deze een paar eeuwen mogen bewaren, beschermd tegen de ‘decadente Roomse-Semitische Kerk’ en ander, al dan niet ingefluisterd door vriend Ahriman, mediterraan volk. Een kosmische kracht heeft echter de Kelten doen verdwijnen (p. 51) en het is nu aan de Germanen om deze ‘Christusimpuls’ uit te dragen. Wanneer ‘de steen uit Lucifers kroon wordt geslagen’ zal de Christusimpuls en het graalbloed indalen ‘ook in het meest verontreinigde bloed van de laagste rassen’, (p. 152). Dit van de realiteit losgezongen gebral komt overigens niet van Steiner zelf. Steiner formuleert het bij mijn weten ook nooit zo lomp, dus dit lijkt me wel echt een exces (hoewel de ‘negerromans’ en het ‘mulattenhaar’ er ook mogen zijn). Lijkt ook meer op ‘Lord of the Rings’. Zie ook de parallel met de ‘Da Vinci Code’, maar dan in een racistische variant. Overigens kent de antroposofie niet een duivel maar twee, Lucifer en Ahriman. De duivel van binnen en de duivel van buiten, maar dat voert wat ver om dat hier toe te lichten. Wel gek trouwens dat er opeens een samenwerkingsverband wordt gezien tussen de Arabieren/Joden enerzijds (dat zijn nl. de semieten) en de Rooms Katholieke Kerk anderzijds. Volgens mij zijn die elkaar de afgelopen 2000 jaar vooral elkaar in de haren gevlogen, en ja, die Germanen mochten meedoen met de Roomsen maar deden er voor het grootse deel van de tijd niet zo veel toe, al mochten Karel de Grote en later de Duitse Keizer soms stevig hun zegje doen. Maar elders konden we ook al lezen dat er geen Chinese cultuurperiode is geweest. Je kunt de aanhangers van de antroposofie veel verwijten, maar niet dat ze last hebben van enig historisch inzicht.
Het is overigens een bewuste keuze van Steiner, de antroposofen en de Vrije School dat je op de lagere en middelbare school geen inleiding krijgt in het gedachtegoed van de antroposofie. Wel krijg je allerlei zaken mee waarbij niet wordt uitgelegd dat het slechts opvattingen van Steiner en zijn geestverwanten zijn. Zo leer je bij het vak geschiedenis dat de ontwikkeling van de beschaving begonnen is in Atlantis en door een zekere Manu (een soort Atlantische Noach die het in de golven verzinkende Atlantis wist te ontkomen) naar het oude India is gebracht. Via Perzië, waar die dekselse Ahriman aan boord stapte (toen nog de duistere tegenhanger van de lichtgod Hormuzd, thans handelaar met voorkennis in de Anglo-Amerikaanse wereld), werd het licht naar Egypte en Griekenland gebracht en vanaf daar kwam het via Rome bij ons, de Germanen (zo is het mij althans voorgeschoteld in de vijfde klas van de lagere school, overigens met de beste intenties door oprechte en bevlogen leerkrachten, maar het is nu eenmaal de leer). Dit is puur Steiner en Blavatsky en heeft weinig te maken met de hedendaagse inzichten over de geschiedenis van de oudheid. Zie hiervoor wederom het Brug artikel ‘Waarom geen Chinese Cultuurperiode?’, http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/b18chincul.htm.
Dat je niet meteen de hardcore leerstellingen van de antroposofie op de lagere school op je dak krijgt is nog wel te begrijpen. Dat je het ook niet op de middelbare school krijgt, in de vorm van een vak als ‘antroposofische levensbeschouwing’ is echter een dogmatische richtlijn. Dat heeft alles te maken met het idee dat de antroposofie zichzelf ziet als een inwijdingsleer, zoals het vroege Christendom ook zou zijn geweest (zeggen de sofen althans). Verder moet, volgens Steiners ‘Vrije opvoedkunst’, een kind moet zich eerst zintuigelijk en intuïtief ontwikkelen, voordat de cognitieve capaciteiten worden aangesproken. Slaat trouwens ook weleens door. Kan van mezelf herinneren dat ik op de lagere school reikhalzend naar de periode ’sterrenkunde’ uitkeek. Waanzinnig spannend leek me dat, de stuctuur van het heelal en vooral al die planeten, met verschillende manen, de ringen van Saturnus, etc. Maar we kregen toen astrologie en toen ik daar over begon te zeuren werd mij verteld dat je eerst wijsheid moet vergaren, voordat je allemaal nieuwe kennis tot je kan nemen. Weet trouwens niet waarom het wel zo’n goed idee is om lagere schoolkinderen met astrologie op te zadelen. Heb ook geen idee of dat hele ‘wijze’ kinderen oplevert.
Maar met een beetje cynisme zou je ook kunnen stellen dat iemand die jaar in jaar uit het Michaelsfeest heeft gevierd, op die manier zich spelenderwijs de symboliek heeft kunnen eigenmaken, moeiteloos de wondere wereld der wortelrassen en volkszielen binnentreedt. Als de rituelen gemeengoed zijn geworden vallen de leerstellingen op een gegeven moment minder rauw op je dak. Een inleiding in het antroposofische gedachtegoed an sich krijg je pas op de Vrije Hogeschool. Als je op jonge leeftijd een mooi verhaal hebt gehoord over Manu die van Atlantis naar India reisde, is de overgang naar de uitverkoren en superieure Ariërs in zijn kielzog, het vijfde wortelras, wat beter te verteren.
Kortom, er valt nogal wat aan of op te merken wat betreft die antroposofie en haar voorman. Het gaat wel wat verder dan een school met veel kunstzinnige en creatieve extraatjes, romantische jaarfeesten, vage spirituele wijsheidjes, mysterieuze en daarom diepzinnig lijkende Eurythmie, of een warm hart voor de natuur en onbespoten voedsel. Veel leerlingen, ouders, maar ook docenten zijn zich vaak niet bewust van de werkelijke inhoud en historische achtergrond van de levensbeschouwing die zij zeggen aan te hangen. Tekenend is dat er bij het Sint Jansfeest, het midzomerfeest, rond het grote vreugdevuur in de beste oud-Germaanse traditie der Zonnewende rituelen, het lied ‘Flamme Empor’ (’leuchte Uns, führ uns zum Heil, in Dir!’) werd gezongen,  dat door de Nazi’s werd gezongen bij boekverbrandingen. ’Per ongeluk’ terecht gekomen in het antroposofische liedrepertoire, al vraag ik me af of degene die dit liedrepertoire voor de Vrije School heeft samengesteld, ook zo naïef was. Dit voorbeeld is exemplarisch voor bijna alles wat hiervoor besproken is. Antroposofen vinden zichzelf vaak heel erg wijs, maar weten zelf meestal ook niet waarom. Je moet daarvoor wel een paar hele machtige pillen verslinden, in nogal gezwollen en archaïsch taalgebruik. Kan me voorstellen dat je het dan liever houdt bij nat in nat schilderen, vormtekenen, eurythmieën, poppen maken van onbespoten schapenwol, in de fik vliegende adventskalenders fröbelen met veel te dikke klodderlijm, of met seizoenszaad gelardeerde jaarfeesten vieren, al declamerend dat je een ingewijde bent in de meest diepzinnige kennis. Dat is wat de meeste sympathisanten doen. Een levensbeschouwing die uitgaat van een cosmologie waarin het Arische ras wordt gezien als de voorlopige bekroning op de schepping en de indianen en anderen als decadente aftakkingen ziet die door een kosmische wetmatigheid moeten verdwijnen blijft echter problematisch, hoe leuk, diepzinnig, natuurvriendelijk en aardig de franjes en de extraatjes ook lijken. Voor mijzelf dus uitgesloten, al wens ik degenen die dit gedachtegoed oprecht van racisme willen zuiveren het allerbeste.
Maar ga zeker lezen en dan niet uitsluitend antroposofische of ‘pro-antroposofische’ lectuur, maar ook beschouwingen van kritische buitenstaanders om een afgewogen oordeel te vormen. Ik heb me er ook pas vijftien jaar later echt in verdiept.
Succes en blijf kritisch.

Floris Schreve

zie ook deel 2, deel 3, deel 4 en deel5

Geraadpleegde en aan te bevelen literatuur:

Commissie van Baarda, ‘Antroposofie en het vraagstuk van de rassen; eindrapport van de onderzoekscommissie’ Antroposofische Vereniging in Nederland, Zeist, 2000. De conclusies vind je hier: http://www.antroposofie.nl/antroposofie/themas/ms/thema10/#1095070001. Interessant commentaar vind je hier: http://www.stelling.nl/kleintje/344/Rapport.htm en hier: http://www.stelling.nl/kleintje/345/sofen.htm Ook zou ik willen wijzen op een scherp en goed analytisch verhaal Jana Husmann-Kastein van de Humboldt Universiteit in Berlijn (cultuurwetenschappen en genderstudies) die in een paar a4tjes Steiners rassenleer samenvat en veel van de bekende tegenargumenten van antroposofische zijde, ook gebezigd in het Baarda rapport, bondig van tafel veegt.  De verschillende rasmodellen (het vijfdelige planetaire en het vierdelige levensloop model uit de Volkszielen, het hier buiten beschouwing gebleven driedelige model van dag, nacht en schemeringsrassen van Carus (zie Jan Willem de Groot) alsmede de samenhang met de wortelrassen en de aarde evolutie van Blavatsky) worden hier bondig samengevat. Bewonderenswaardig! Verschenen in ‘Berliner Dialog’, 29 juli 2006, terug te lezen op: http://www.religio.de/dialog/106/29_22-29.htm. Ook vanuit de orthodoxe zijde is er stevige kritiek gekomen, zoals van Robert Jan Kelder van het (blijkbaar) zeer rechtzinnige ‘Willehalm Instituut voor antroposofie als Graalonderzoek en sociale organica’, die het rapport ‘een zelfdodingspil’ noemde: http://www.antrovista.com/artikelen/ingezonden/05-robertjankelder-01.htm

Helena P. Blavatsky, ‘De Geheime Leer; de synthese van wetenschap, godsdienst en wijsbegeerte’, Deel I ‘Cosmogenesis’ en Deel II ‘Antropogenesis’, oorspr. uitgave Londen 1888, Den Haag 1968.

Eric Hobsbawm, Terence Ranger, ‘The invention of tradition’, Cambridge University press, 1983.

Marcel Hulspas, Jan Willem Nienhuys, ‘Tussen waarheid en waanzin; een encyclopedie der pseudo-wetenschappen’, De Geus, Breda, 1998.

Toos Jeurissen, ‘Uit de Vrije School geklapt; over antroposofie en racisme; een stellingname’, Sittard, 1996 (http://www.antroposofia.be/wordpress/uit-de-vrije-school-geklapt.pdf)

Arnold Labrie, Willem Melching (red.), ‘De hang naar zuiverheid; de cultuur van het vroeg moderne Europa’, het Spinhuis, Amsterdam, 1998 (bevat een essay over de Ariosofie).

Rudolf Meyer, ‘Het mysterie van de Graal; een verborgen stroming binnen het Christendom’, Oorspr. uitgave Verlag Urachhaus, Stuttgart, Christofoor, Rotterdam, 1958.

Bram Moerland, ‘Rassenleer met charisma; over het racisme van Steiner en Blavatsky’, Den Haag, 1989

A. De Roode, E. van der Tuin, G. Zondergeld, ‘Als de Blonden uitsterven, zouden de mensen steeds dommer worden; antroposofisch racisme’, Nijmegen, 1986.

Edward W. Said, ‘Culture and Imperialism’, Vintage, Londen, 1994.

Orville Schell, ‘Virtual Tibet; searching for Shangri-La from the Himalayas to Hollywood’, New York, 2000 (over o.m. de vermeende Tibetreis van HPB en het avontuur van Heinrich Harrer).

Jacob Slavenburg, ‘Rudolf Steiner, vernieuwer van het oude weten’, Ankh Hermes, Deventer, 1990.

Rudolf Steiner, ‘De Akashakroniek; de ontwikkeling van mens en aarde’ (verzamelde bijdragen, gebundeld door Marie von Sievertz), oorspr. uitg. Dornach 1939, Pentagon, Amsterdam, 2004.

Rudolf Steiner, ‘The Kingdom of Childhood; seven lectures and answers to questions given in Torquay, 1924′, Rudolf Steiner Press, Londen, 1974 (over de vrije opvoedkunst en de ontwikkeling van het kind).

Rudolf Steiner, ‘Die Mission Einzelner Volksseelen im Zusammenhange mit der Germanisch-Nordischen Mythologie’, de gebundelde Christiania voordrachten in Oslo, 1910, heruitgave ‘Rudolf Steiner-Nachlassverwaltung im Selbstverlag’, Dornach, Zwitserland 1950. Een cruciale titel, onlangs in het Nederlands verschenen als ‘De volkeren van Europa; de opdracht van de afzonderlijke volkszielen en de samenhang met de germaanse-noordse mythologie, 2006, Pentagon, Amsterdam. Grote gedeeltes van Die Mission staan sinds kort op internet, op http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121.htm. Zie ook De Volkszielen voordracht 4 en 6 NL de Nederlandse vertaling (De Volkszielen), voordracht 4 & 6

Rudolf Steiner, ‘Theosofie; inleiding tot boven-zintuiglijke kennis van de wereld en van de bestemming van de mens’, oorspr. uitgave, 1904, uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist, 1965.

Rudolf Steiner, ‘De wetenschap van de geheimen der ziel (‘Geheimwissenschaft’, 1920), Rotterdam, 1924.

Peter Washington, ‘Madame Blavatsky’s Baboon: A history of the mystics, mediums, and misfits who brought spiritualism to America’,  New York, 1993 (over Blavatsky, Krishnamurti, Steiner en George Gurdjieff, de bedenker van het enneagram).

F.W. Zeylmans van Emmichoven, ‘Rudolf Steiner’, W. de Haan, Zeist, 1960 (een gedateerde en bijna aandoenlijke, volstrekte ‘over the top hagiografie’, maar daarom wel vermakelijk en leerzaam om te lezen).

Verder alle in deze beschouwing opgenomen links naar diverse artikelen, een enkele Duitse rechterlijke uitspraak van ‘Die Bundesprüfstelle für Jugendgefährdende Medien’ en interessante websites vol wijsheid en/of waanzin, tot en met alles over Ahriman bij ‘de Brug’. Neem vooral een kijkje: http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/inhaztot.html

Met dank aan Bram Moerland en Paula Vermeulen (de vroegere vrouw van August de Roode) voor het aanleveren van hun materiaal.

Appendix: Beeldmateriaal met omschrijvingen en commentaar:

Figuur 1:

http://florisschreve.web-log.nl/.shared/image.html?/photos/uncategorized/2008/06/08/fig_1_volkszielen.jpg

Figuur uit de Volkszielen, als illustratie bij citaat: ‘Diese Linie Besteht auch für unsere Zeit. Der Afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf.  Das ist einfach ein Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, dasz der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteilung. Hier ist die Wahrheit zwar manchmal verschleiert; aber Sie sehen, man kommt mit Hilfe der Geheimwissenschaft doch auf merkwürdige Erkentnisse”. Bron: Rudolf Steiner, Die Mission einzelner Volksseelen im zusammenhange mit der Germanisch-Nordischen Mythologie, Nachlassverwaltung im Selbstverlag, Dornach, 1950, p. 80.

Figuur 2:

http://florisschreve.web-log.nl/.shared/image.html?/photos/uncategorized/2008/06/08/fig_3_rassenboom_blavatsky_7.jpg

Illustratie uit Blavatsky’s De Geheime Leer: ‘De Rassenboom’. Blavatsky legt hier het systeem van de wortelrassen en onderrassen uit, tot het niveau van volkeren en families. Duidelijk zegt zij dat er een direct verband is met bestaande volkeren en stammen. Uit niet blijkt dat de wortelrassen los kunnen worden gezien van de bestaande mensheid. Bron: Helena P. Blavatsky, De Geheime Leer; de synthese van wetenschap, Godsdienst en Wijsbegeerte’, J.J. Couvreur, Den Haag, Jubileumuitgave van de Theosofische Vereniging, afd. Nederland, 1968 (nadruk van de uitgave van 1931),  Deel II ‘Antropogenesis’, p. 381

Figuur 3:

http://florisschreve.web-log.nl/mijn_hersenspinsels_onder/model-poppelbaum.htmlDe

De aarde -evolutie volgens Rudolf Steiner in het model van Poppelbaum (1929), uit Henk van Oort, Antroposofie, een kennismaking, Christofoor, 2006. Overigens kan ik de echte liefhebber aanraden wat verder te lezen. Verderop kunnen wij lezen dat de ‘Oer-Indier’ ten opzichte van de moderne Europeaan de geestelijke ontwikkeling heeft van een kind van zeven.

Figuur 4:

http://florisschreve.web-log.nl/.shared/image.html?/photos/uncategorized/2008/06/10/fig2def_3.jpg

Figuur 5

Illustratie bij een lezing van Rudolf Steiner op 22 november 1907 in Basel, voor de leden van de Theosofische Vereniging. Het is niet zeker of deze tekening echt van Steiners hand is, maar volgens de heer Kugler van de Rudolf Steiner Nachlassverwaltung is het in ieder geval een getrouwe kopie van Steiners tekening. zie ook figuur 5, bij dezelfde lezing. De parallel met een soortgelijke tekening uit de Volkszielen (fig. 1) is opmerkelijk. In deze tekening zien wij veel van al het voorgaande bij elkaar komen. Ten eerste de notie van de Wortelrassen, zoals die door Helena Blavatsky is vormgegeven (de Atlantiërs). Wij zien echter dat de lijn ononderbroken en opwaarts voortgaat tot de Europeanen. Kennelijk hebben de wortelrassen dus toch alles te maken met de huidige rassen. Ik denk dat niemand dat nog kan ontkennen. Een ‘decadente aftakking’ van de Atlantiërs is het ‘apengeslacht’ (zoals Blavatsky in de Geheime Leer uiteen heeft gezet). Een latere ‘decadente aftakking’ zijn de Indianen, het ras van de ‘Finsteren Saturn’ (kennelijk een tussenvorm van aap en Europeaan). Begeleidende tekst: ‘Von dem Punkte der Atlantische Zeit, wo Europäer und Indianer noch miteinander vereint waren, weiter zurückgehend, kommen wir in eine Zeit wo die Körper des Menschen noch verhältmäszig weich, von gallertatigen Dichtigkeit war. Da sehen wir wieder Wesen sich abzweigen und zurückbleiben. Diese Wesen entwickeln sich weiter, aber in absteigende Linie, und aus ihnen entsteht das Affengeseschlecht.Wir dürfen nicht sagen, der Mensch stamme vom Affen ab, sondern beide. Menschen und Affen, stammen von einere Form ab, die aber eine ganz andere Gestalt hatte als die Affen und heutigen Menschen. Die Abzweigung erfolgte von einem Punkte, wo diese Uniform die Möglichkeit hatte, einerseits aufsteigen zum Menschen und andreseits hinunterzufallen, zum Zerrbilde des Menschen zu werden’ (Cit. Rapport Commissie van Baarda, 411-412, bron illustratie http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_100.htm).

Nu zal iedere rechtgeaarde antroposoof tegenwerpen ‘Maar Steiner spreekt hier over de geestelijke wereld, die hij met zijn vermogen tot ‘schouwen’ kon overzien. Dit heeft niets te maken met de hedendaagse materiële verschijningsvormen’ (en ja hoor, dat doet ook de Commissie van Baarda). Er is niemand die dit kan controleren, dus daarmee onttrekt deze aanschouwing zich aan elk werelds oordeel. Het zou kunnen. Maar misschien moeten we dan spreken van ‘astraal racisme’, ‘ether racisme’ of zelfs ‘kosmisch racisme’ (zoals Jan Willem de Groot doet). Wat doet het er toe? Ik zou als indiaan nog steeds niet staan te juichen, al bouwen ze tien Waldorf Schools in het reservaat. Lijkt me toch vreemd, opeens al die zendelingen die in het aardse bestaan géén racist zijn, maar des te meer op astraal niveau en dan op het genocidale af. Hele spirituele mensen, die antroposofen, vooral als je ze op een geestelijk dieper niveau leert kennen. En bovendien, de mens ontwikkelde zich tot zijn huidige vorm in de Atlantische periode? (zie bijv. het schema van Poppelbaum maar ook het hele hoofdstuk Onze Atlantische voorouders, uit de ‘Akashakroniek’, pp. 19-36). Dus het lijkt me dat ook dit argument van tafel is.
Bernd Hansen van de Flensburger Hefte heeft trouwens ook deze tekening en Steiners commentaar besproken en komt toch tot een ander oordeel dan de Commissie van Baarda (over de tekening): ‘Dat vervult ons tegenwoordig met afgrijzen, maar ook in 1907 heeft men al meer over de rijke Indiaanse cultuur die zich uitstrekte over het gehele continent geweten en heeft men meer kunnen weten dan Steiner kennelijk wist’ (Flensburger Hefte 41, geciteerd uit Jeurissen p. 16). Het is maar een bescheiden suggestie van iemand die weliswaar is opgegroeid in de tradities en rituelen van de Vrije School maar toch al jaren een buitenstaander, maar zou het niet raadzamer zijn voor de hedendaagse antroposofen om meer de koers van Hansen en Höfer te volgen, dan verkrampt te gaan ontkennen dat er sprake is van rassenleer?
Het is overigens wel toevallig dat Steiners bovenwereldse en geestelijke aanschouwingen geheel in overeenstemming zijn te brengen met het Eurpopese superioriteits denken en het bijbehorende racisme van die tijd (zelfs voor die tijd nog reactionair), een alternatieve evolutie theorie (van Ernst Haeckel, die het uiteindelijk niet gered heeft) en bovendien is het grootse deel letterlijk overgenomen van Helena Blavatsky. En om nu te zeggen dat uitsluitend Blavatsky en Steiner begrepen hebben hoe de wereld in elkaar zit en de rest van de mensheid niet, gaat ook wel wat ver, ik denk zelfs voor de meest rigide en geharnaste antroposoof. En bovendien, hebben antroposofen het patent op de waarheid, omdat ze een paar boeken van Rudolf Steiner hebben gelezen (de overgrote meerderheid overigens zelfs dat niet eens-’te moeilijk’) en daarmee ingewijd zijn in het meest Heerlijke gedachtegoed dat de mensheid heeft voortgebracht? Je mag hopen van niet, gezien de te bewonderen schrijfsels op het internetstekje ’zij hebben hun Illuminati en UFO’s, wij onze Ahriman’ de Brug. Het lijkt me tamelijk onheilspellend, met de nuancering dat men bij ‘de Brug’ echt gek is en meent ook van alles over de Holocaust te moeten melden (dat kan Steiner natuurlijk niet worden aangerekend en ik denk ook dat de meeste antroposofen hier oprecht van zouden walgen). Ook verwijt men bij de Brug de Nederlandse Antroposofische vereniging dat ze überhaupt een onderzoek door de Commissie van Baarda hebben laten doen en daarmee Steiner zouden hebben ‘gedesavoeëerd’: http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b48met/b48.htm#toek. Verder ontbrak het de Nederlandse antroposofen aan ‘Michaelische moed’ http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/b14eur.htm, die overigens met ‘Eurythmie oefeningen wel te verkrijgen is, omdat ‘in de visualisering van de klank Michael de vleugelslag van de Aartsengel zichtbaar wordt’. Dat de Belgische antroposofen wat radicaler zijn behoeft na al het voorgaande geen betoog meer. Misschien had het wel van echte ‘Michaelische Moed’ getuigd om te erkennen dat de antroposofie een serieus racisme probleem heeft, in navolging van Thomas Höfer, die daar wel toe in staat is.
Antroposofen zijn  geen superieure mensen en boven alle kritiek verheven, omdat ze een bepaald gedachtegoed aanhangen dat een zogenaamd afgerond model biedt voor hoe de kosmos in elkaar zit en wat de zin van het bestaan zou verklaren. In mijn ogen is het sektarisch (natte kabouters) en racistisch (de misplaatste triomfantelijke come-back van de kokende Ethiopiër) en ik zal ze niet snel iets toevertrouwen als hun enige waarheid en morele leidraad is: ‘we moeten geen persoonlijke sympathie of persoonlijk enthousiasme moeten meespelen, daar komt het niet op aan. Het komt slechts aan op wat besloten ligt in de grote wetmatigheden van het mensdom’, waarmee de genocide op de indianen wordt gerechtvaardigd, al zijn die Indianen slechts op ‘geestelijk niveau’ decadente aftakkingen van ons eigen Arische stamboek. En dat die zogenaamde grote wetmatigheden dan zijn gebaseerd op de helderziende openbaringen van één man die meende de waarheid in pacht te hebben.

De zaak lijkt me wel rond

Floris Schreve

zie ook Antroposofie deel 2, deel 3, deel 4 en deel5 en de discussies op de site van Ramon de Jonghe (België): http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/ en http://antroposofie.wordpress.com/2009/03/21/brugklasje-van-angry-man/

online adverteren www.m4n.nl

Simyo

123tijdschrift.nl

KPN homepage

invisible hit counter

Edward Said, Orientalism en de kritiek van Kanan Makiya

EEN BOTSING VAN BESCHAVINGEN OF EEN BOTSING VAN ONWETENDHEDEN?

 (fragment)

 

 

 

Nour-Eddine Jarram, zonder titel, olieverf op doek, 1991. Nour-Eddine Jarram is beeldend kunstenaar van Marokkaanse afkomst en woont en werkt sinds vijfentwintig jaar in Nederland (zie ook zijn site) .

 

 

 

 

11 SEPTEMBER, EDWARD SAID EN DE BEELDVORMING VAN HET ‘OOSTEN’ IN HET ‘WESTEN’

 

 

 

Floris Schreve

 

 

 

Inleiding

 

Op 11 september 2001 volgde ik, zoals vele andere Nederlanders, verbijsterd de gebeurtenissen in New York op televisie. In eerste instantie was ik zoals iedereen niet in staat om redelijk na te denken. Na de eerste schrik begon de vraag door mijn hoofd te spoken: wie heeft het gedaan en waarom? De beschuldigende vinger ging al heel snel naar Osama Bin Laden, hoewel er een enkel geluid was dat eventueel Irak erachter zou kunnen zitten.[i] De media namen de ‘Bin Laden-theorie’ echter klakkeloos over, al had niemand iets van bewijsmateriaal onder ogen gehad. Wat mij in de weken die volgden echter het meest frappeerde waren de vele ‘analyses’ en ‘meningen’ in de kranten en op de televisie van diverse ‘experts’ over de betekenis van dit conflict en hun oordeel wat betreft de Islam, het Midden Oosten of de Arabieren. Natuurlijk waren er vanaf het begin ook genuanceerde geluiden te horen, maar zij werden in regel overschreeuwd door een heilige verontwaardiging, of een regelrechte oproep tot wraak. In enkele gevallen werden tegengeluiden zelfs niet getolereerd, zie bijvoorbeeld Frits Bolkestein (‘niet mekkeren langs de zijlijn’), of de woedende uitval van Volkskrant-journaliste Anet Bleich naar Leila Jaffar van de Joods-Palestijnse Dialoog in het door de VPRO uitgezonden debat De onzichtbare vijand.[ii] “Wie niet voor ons is, is tegen ons”, had George Bush verklaard en sommige Nederlanders hadden kennelijk besloten om dit adagium na te volgen.

Voor mij persoonlijk was het najaar 2001 een vreemde periode. Een maand voor de aanslagen van 11 september had ik een punt gezet achter mijn afstudeerscriptie naar hedendaagse kunstenaars uit Arabische landen in Nederland. Naast dat ik vele van deze beeldende  kunstenaars, afkomstig uit Marokko, Egypte, Libanon, de Palestijnse gebieden en vooral Irak[iii] had geïnterviewd en inhoudelijk was ingegaan op hun werk heb ik het onderzochte materiaal tegen het licht gehouden van de beeldvorming de Arabische wereld in het westen. Hierbij ben ik ingegaan op de discussies over deze materie van de afgelopen twintig jaar. Alleen al voor de inhoud van het werk van enkelen van deze kunstenaars bleek de discussie over beeldvorming belang te zijn, zoals bijvoorbeeld voor het op de omslag getoonde werk van Nour-Eddine Jarram, laat staan voor de receptiegeschiedenis van deze veelal onbekende kunstenaars in Nederland.[iv] Het was daarom een vreemde ervaring dat het discours waar ik mij de voorgaande tijd zo intensief mee bezig had gehouden opeens het publieke debat bepaalde.

Het meest opvallende was dat veel van de reacties op de aanslagen feitelijk niets nieuws bevatten. Sterker nog, het soort geluiden dat na 11 september te horen was, was al drieëntwintig jaar eerder uitvoerig besproken en geanalyseerd. In 1978 publiceerde de Palestijns Amerikaanse hoogleraar literatuurwetenschappen Edward Said zijn studie Orientalism. Geheel tegen zijn eigen verwachtingen en die van de uitgever in, werd dit werk wereldberoemd. Het werd vertaald in veertien talen en maakte internationaal veel discussie los. Hoewel dit werk tot op de dag van vandaag niet onomstreden is, heeft het een grote invloed gehad op het aanzien van de cultuurwetenschappen.

Orientalism behandelt de beeldvorming van de ‘Oriënt’, het ‘Midden Oosten’ of de ‘Islamitische Wereld’ in het ‘Westen’ (Said stelt ook deze labels ter discussie). Aan de hand van een grote hoeveelheid wetenschappelijke, literaire en politieke teksten komt Said tot een vernietigend oordeel. Naar zijn mening zouden al deze teksten meer iets zeggen over koloniaal bepaalde vooroordelen van de auteurs dan over de werkelijkheid, die volgens Said veel dynamischer, complexer en pluriformer zou zijn dan het beeld zoals dat in het westen doorgaans bestaat. Sterker nog, hij stelt dat de ‘Oriënt’ als afgebakend gebied slechts een westerse constructie is;  bedoeld om het westen als een aparte en daarmee superieure entiteit te onderscheiden. Op die manier zou het beeld van ‘wij’ tegen ‘zij’ worden bevestigd.

Sinds Orientalism is er veel over deze kwestie verschenen. Aan de ene kant ontving Said veel bijval uit diverse sectoren van de cultuurwetenschappen (de literatuurwetenschap, de culturele antropologie, de filosofie, de sociologie, uit sommige sectoren van de arabistiek en een enkele keer uit de kunstwetenschap).  Saids ideeëngoed is zelfs cruciaal geweest voor het ontstaan van het fenomeen ‘postkoloniale studies’. In die zin is Orientalism dan ook discoursbepalend geweest.

Aan de andere kant ontving Said ook veel kritiek, met name vanuit de hoek van de arabistiek, de discipline die door Said in Orientalism juist het meest wordt bekritiseerd. Vooral de polemiek tussen Edward Said en de arabist Bernard Lewis in de New York Review of Books is zeer bekend geworden.

In dit verband zal ik vooral ingaan op de kritiek van de Irakese schrijver Kanan Makiya. Mijns inziens brengt Makiya’s kritiek een belangrijk verschijnsel aan het licht. Het laat zien dat Said, zowel met Orientalism maar ook met andere publicaties, duidelijk een bepaald doel voor ogen staat, maar andere doelen duidelijk niet. Zo is er wel degelijk een politieke crisis in de Arabische wereld (geen enkel Arabisch land kan bijvoorbeeld een democratie genoemd worden). Dit laatste wordt overigens ook door Edward Said niet ontkend (zoals in Culture and Imperialism), maar het zal in ieder geval duidelijk worden dat het Said vooral gaat om het ontzenuwen van het beeld dat er van de Arabische wereld in het westen bestaat, niet zo zeer om de problemen in de Arabische wereld zelf.[v] Sterker nog, Said heeft wel eens de neiging om dit laatste aspect te verdoezelen of te bagatelliseren. Om deze reden is hij zo heftig aangevallen door Kanan Makiya, die weer vanuit een ander perspectief spreekt, namelijk dat van de Irakese dissident en er dus wel degelijk belang bij heeft om ‘de vuile was’ buiten te hangen.

In deze kleine studie gaat het mij echter om de volgende probleemstelling: hoewel het gaat om nieuwe gebeurtenissen is de discussie over de Islam, de Arabieren of het Midden Oosten niet wezenlijk veranderd sinds de discussie over Orientalism. Naar aanleiding van de verschillende reacties op de aanslagen van 11 september kan worden geconcludeerd dat de verschijnselen die Edward Said in 1978 heeft beschreven in veel gevallen dezelfde zijn gebleven. Het gaat er mij duidelijk niet om de betekenis van de aanslagen zelf te analyseren; ik zal mij beperken tot de analyse van de beeldvorming in een aantal Nederlandse reacties, hoewel er een paar keer een vergelijking zal worden gemaakt met een buitenlandse reactie op de gebeurtenissen van 11 september zoals die Edward Said, Karen Armstrong, Benjamin Barber en Samuel Huntington.

De reacties op de aanslag die hier zullen worden besproken zijn wellicht niet representatief voor het totaal. Zo zijn er wel degelijk meer genuanceerde reacties verschenen. Genoemd moeten worden de hoogleraren P.S. van Koningsveld en Wasif Shadid, de arabist en jurist Maurits Berger en Ahmed Aboutaleb, directeur van Forum, voor multiculturele ontwikkeling. Het gaat mij echter vooral om de Nederlandse reacties die sterk generaliserend en anti-Islamitisch van aard waren. Deze waren echter niet alleen te vinden in de ‘obscure’ hoek; zo ging het hier vaak om prominente opiniedragers als Leon de Winter, Paul Cliteur, Frits Bolkestein en recentelijk Jan Peter Balkenende. Ik heb het dan nog niet eens over Pim Fortuyn, de inmiddels vermoorde lijsttrekker van de LPF, die o.m. met een sterke ‘anti-islamitische’ agenda een grote verkiezingswinst boekte. Ook de media waarin de te bespreken opinies werden gedebiteerd zijn allerminst discutabel en hebben een ‘degelijk’ imago. Zo ging het bijvoorbeeld om de NRC, Trouw, Vrij Nederland  en televisieprogramma’s als Het Journaal, Netwerk en Buitenhof.

Over de opzet het volgende: in het eerste hoofdstuk zal ik ingaan op Edward Saids Orientalism en beknopt de invloed bespreken van dit werk op de cultuurwetenschappen. In het tweede hoofdstuk zal er aandacht worden besteed aan de kritiek van Kanan Makiya, zoals hij die uiteen heeft gezet in zijn werk Cruelty and Silence. In hoofdstuk 3 wil ik beide visies naast elkaar leggen en zal er een poging worden gedaan om te analyseren wat de betekenis is van zowel Said, als Makiya. In het vierde hoofdstuk zullen de eerste reacties besproken worden op de aanslagen in de Verenigde Staten. Het vijfde hoofdstuk ten slotte, zal gaan over de invloed van de aanslagen op het Nederlandse discours, al zullen er ook parallellen worden gemaakt met internationale ontwikkelingen.

Dit vertoog heeft niet de pretentie volledig te zijn. Wel is het een eerste poging tot reflectie op hoe er in Nederland is gereageerd op de recente gebeurtenissen, die naar mijn mening hard nodig is, willen wij op een vreedzame wijze samenleven met verschillende migrantengroeperingen, die in Nederland aanwezig zijn. Hun aanwezigheid is immers een voldongen feit. Een klein beetje meer begrip voor elkaars positie kan daarom mijns inziens geen kwaad.

 

Hoofdstuk 1:

Edward Said, Orientalism en de postkoloniale denkrichting

Edward Wadie Said (Jeruzalem, 1935) studeerde in de Verenigde Staten literatuurwetenschappen en promoveerde op een proefschrift over Poolse/Engelse schrijver Joseph Conrad. In zijn proefschrift fascineerde hij zich sterk voor de vraag waarom een scherpe en kritische observator als Conrad in zijn roman Heart of darkness (1902) tot de volgende conclusie kon komen aangaande het westerse imperialisme: “Het veroveren van de aarde, wat meestal betekent dat ze wordt afgepakt van mensen met een andere huidskleur of met iets plattere neuzen dan wij, is geen fraaie aangelegenheid wanneer je het van al te dichtbij bekijkt. Wat het rechtvaardigt, is enkel en alleen het imperialisme als idee”.[vi] Kennelijk was het imperialisme zo diep verankerd in het culturele bewustzijn van de west Europeaan, dat zelfs iemand als Conrad dit ervaarde  als een vanzelfsprekendheid, hoewel hij, als een van de weinigen van zijn tijd, hier kritische kanttekeningen bij plaatste. Sterker nog, deze kritiek is een van de kernthema’s van Heart of darkness.

De vraag hoe dit allemaal mogelijk was en de uitgebreide studie die hierop volgde, culmineerde uiteindelijk in de publicatie van Orientalism in 1978. In dit werk, dat onverwacht zeer veel gelezen en besproken werd, opende Said de discussie over de verborgen koloniale aspecten in de westerse filologie en de cultuurwetenschappen. De belangrijkste inspiratiebronnen voor Said waren Discipline and Punishment (1972) en The archeology of knowledge (1975) van de Franse filosoof Michel Foucault en de publicaties van de Algerijnse psychiater Frantz Fanon, zoals de werken Les damnés de la Terre (1961) en White skins, black masks (1967).

Belangrijk is echter dat Saids denkbeelden sterk verschillen van deze twee denkers. Said beschouwt zichzelf als een overtuigde humanist. Dit in tegenstelling tot Foucault, die in navolging van Friedrich Nietzsche (zie Jehnseits von Gut und Böse, 1886), het vergaren van kennis zag als een instrument tot het verkrijgen van macht, waardoor hij de traditionele verlichtingsidealen deconstrueerde tot louter een instrument om de ander te overheersen. Hoewel Said zich distantieert van het antihumanisme van Foucault, is Orientalism wel degelijk een toepassing van zijn methoden om te analyseren hoezeer kennis en het vergaren van macht met elkaar samenhangen, waardoor er fundamentele vragen kunnen worden gesteld aangaande de objectiviteit van dit soort processen.[vii]

Wat betreft Fanon deelt Said zijn hevige antikolonialisme en de wil om de verborgen notie van de westerse superioriteit te ontzenuwen en een plaats te geven in het culturele bewustzijn van de gehele mensheid. Toch neemt hij afstand van de soms regelrechte oproep tot geweld, die Fanon in navolging van Marx en Sartre (met Sartre was hij goed bevriend) deed, in het kader van de grote wereldrevolutie, die hij nodig achtte voor de definitieve dekolonisatie van de wereld. Dit moet echter tegen het licht van de tijd worden gezien, toen ook door westerse intellectuelen dictators als Mao, als een redelijk alternatief werden gezien voor de oude kolonialistische structuur die de wereld van toen tot voor kort kende.

Orientalism is in de eerste plaats een studie van een ideeëngeschiedenis. Said stelt zelfs dat het concept Oriënt moest worden uitgevonden om de superioriteit van de west Europeaan zichtbaar te maken. De ‘westerling’ zou van nature een rationeel, door de verlichting geïnspireerd en altijd naar vooruitgang strevend wezen zijn, terwijl de ‘oosterling’ het tegendeel belichaamde in lethargie en enerzijds uitblinkt in romantische gepassioneerdheid, maar anderzijds zich van een wrede, despotische kant kan laten zien, vooral wat betreft religieuze dogma’s. Om dit aan te tonen deconstrueert Said de publicaties van de grondleggers van de arabistiek en islamologie, kortweg de oriëntalisten, als Sylvestre de Sacy, Ernest Renan, en de Leidse oriëntalist Christiaan Snouck Hugronje. Met name bij de laatste toont Said aan dat het hem wel degelijk te doen was om zijn opgedane kennis te laten inzetten om een machtsbasis op te bouwen in het Islamitische Nederlands Indië.[viii] Ook laat Said zien dat dit ideeëngoed niet beperkt was tot de wetenschappelijke oriëntalisten, maar ook zijn stempel drukte op de literatuur (Disraeli, Flaubert, Kipling en zelfs Dickens) en op een politiek denker als Karl Marx, op het eerste gezicht niet de grootste voorstander van het imperialisme. “Sie können sich nicht vertreten, sie müssen vertreten werden”, schreef Marx in Der ahtzehnte Brumaire des Louis Bonaparte in 1869.[ix]

Volgens Said drukken de ideeën van al deze geëerde filologen nog altijd hun stempel op de westerse beeldvorming aangaande de ‘oriënt’. In zijn analyse van twintigste-eeuwse arabisten als H.A.R. Gibb en Bernard Lewis ziet hij nog steeds de visie terugkeren van de irrationele ‘oosterling’, die maar het beste onder controle kan worden gehouden door de rationele en daarmee superieure ‘westerling’. Illustratief is een door Said aangehaald citaat van Gibb. Deze prominente arabist stelde, weliswaar in 1945, maar nog altijd zeer veel aangehaald, het volgende: “It is true that there have been great philosophers among the Muslim peoples and that some of them were Arabs, but they were rare exceptions. The Arab mind, whether in relation to the outer world or in relation to the processes of thought, cannot throw off its intense feeling for the separateness and the individuality of concrete events. I believe, one of the main factors lying behind that ‘lack of a sense of law’, which Professor Macdonald regarded as the characteristic difference in the Oriental. It is this, too, which explains –what is so difficult for the Western student to grasp (until it is explained to him by the orientalists)- the aversion of the Muslims from the thought processes of rationalism. The rejection of rationalist modes of thought and the utilitarian ethic which is inseparable from them as its roots, therefore, not in the so-called ‘obscurantism’ of the Muslim theologians but in the atomism and directness of the Arab imagination”.[x]

Een ander duidelijk voorbeeld is een citaat van de oriëntalist Morroe Berger uit 1967: “The modern Middle East and North Africa is not a center of great cultural achievement, nor is it likely to become one in the near future. The study of the region or its languages, therefore, does not constitute its own reward so far as modern culture is concerned”.[xi]

Volgens Said gaat het hier om Oriëntalisme in zijn meest pure vorm. Naar zijn mening ligt de misvatting aan deze visies ten grondslag in het feit dat de hele islamitische wereld over een kam wordt geschoren, van Marokko tot en met Indonesië. Belangrijk is dat Said aantoont hoe dit soort ideeën tot zeer recent hebben doorgewerkt in zowel de literaire als wetenschappelijke canon, als wel in de politieke visie aangaande de Arabische wereld van het ‘westen’.

Een van de beroemdste passages uit Orientalism is het commentaar van Edward Said op een tekst van de arabist Bernard Lewis The Islamic concept of revolution. Het leverde een heftige pennenstrijd op in The New York Review of Books. Lewis: “In the Arabic-speaking countries a different word was for (revolution) thawra. The root th-w-r in classical Arabic meant to rise up (e.g . of a camel), to be stirred or excited, and hence, especially in Mahgribi usage, to rebel”.[xii]  Said over deze constatering: “Lewis’s association of thawra with a camel rising and generally with excitement (and not with a struggle on behalf of values) hints much more broadly than is usual for him that Arab is scarcely more than a sexual neurotic being. Each of the words or phrases he uses to describe revolution is tinged with sexuality: stirred, excited, rising up. But for the most part it is a ‘bad’ sexuality he ascribes to the Arab. In the end, since Arabs are really not equipped for serious action, their sexual excitement is no more noble than a camel’s rising up. Instead of revolution there is sedition, setting up a pretty sovereignty, and more excitement, which is as much as saying instead of copulation the Arab can only achieve foreplay, masturbation, coitus interruptus. These, I think, are Lewis’s implications, no matter how innocent his air of learning, or parlorlike his language. For since he is so sensitive to the nuances of words, he must aware that his words have nuances as well.”[xiii]

Volgens Said hebben de neerbuigende clichés die er over de ‘Oriënt’ bestaan een grote invloed gehad op de westerse filologie, de literatuur en de politiek. Hij ziet deze dit vooral als een restant van het imperialistische denken en pleit er dan ook sterk voor de achterliggende betekenislagen te ontrafelen, om deze zo te identificeren en te ontzenuwen.

Het ‘oriëntalisme’ zoals Said het beschrijft kent twee componenten. Aan de ene kant is er het romantische gezicht. Het is het beeld van de irrationele en wellustige oosterling, met andere woorden de Arabier uit 1001 nacht. Hieruit vloeit de tweede component van het oriëntalisme voort, die imperialistisch van aard is. Doordat de Oosterling irrationeel is en een religie aanhangt, die volkomen statisch is, is hij niet instaat zichzelf verder te ontwikkelen en moet daarom door het westen onder controle gehouden. Het bovenstaande is wellicht een erg versimpelde samenvatting van dit complex aan vooroordelen, maar Said toont met zeer veel voorbeelden aan dat dit ideeëngoed de basis is voor een enorme hoeveelheid historische maar ook hedendaagse wetenschappelijke, literaire en politieke teksten. is het corpus van oriëntalisme. Volgens Edward Said is dit gebaseerd op vier dogma’s. Said: “Let us recapitulate them here: one is the absolute and systematic difference between the West, which is rational, developed, humane, superior, and the Orient , which is aberrant, undeveloped, inferior. Another dogma is that abstractions about the Orient, particularly those based on texts representing a ‘classical’ Oriental civilization, are always preferable to direct evidence drawn from modern Oriental realities. A third dogma is that the Orient is eternal, uniform, and incapable to defining itself; therefore it is assumed that a highly generalized and systematic vocabulary from describing the Orient from a Western standpoint is inevitable and even scientifically ‘objective’. A fourth dogma is that the Orient is at bottom something either to be feared (the Yellow Peril, the Mongol hordes, the brown dominions) or to be controlled (by pacification, research and development, outright occupation whenever possible)”.[xiv]

Orientalism bracht een storm van reacties teweeg. Aan de ene kant vormde het de basis van een hele nieuwe tak binnen de filologie en de culturele studies, namelijk de postkoloniale studies. De belangrijkste exponenten van deze richting zoals Homi Bhabha, Gayatri Spivak, Stuart Hall,  Kwame Anthony Appaih, Charles Taylor en James Clifford gebruiken vaak Orientalism  als een van hun belangrijkste inspiratiebronnen. Hoewel het begrip postkolonialisme vooral een rol speelt binnen de literatuurwetenschappen, de filosofie en de sociologie, heeft het geleidelijk aan ook zijn opwachting gemaakt binnen de kunstwetenschap. Naast Homi Bhabha en James Clifford, hebben critici en curatoren als Thomas McEvilley, Lucy Lippard, Rasheed Araeen en zeker tegenwoordig ook Jean Hubert Martin en Okwui Enwezor hier internationaal een belangrijke bijdrage aan geleverd.

Toch heeft Orientalism zeer zware kritiek gekregen, met name uit de hoek van de islamologie en de arabistiek. De belangrijkste criticaster is Bernard Lewis, de arabist die overigens in Orientalism het meest kritisch besproken wordt. De meest saillante kritiek die Said uit deze hoek ontving was die van de Franse oriëntalist Maxime Rodinson, die stelde dat Said geen ‘pure Arabier’ is. Het is een typerende reactie van iemand waar begrippen als culturele interactie of culturele hybriditeit geheel niet in het referentiekader voorkomen, wat nu weer juist een van de kritische punten van Orientalism is. Sterker nog, het boek is zelfs geschreven om het publiek van dit soort processen bewust te maken, waardoor reacties als deze kunnen worden afgedaan als een achterhoedegevecht. Natuurlijk is er ook kritiek geweest die wel hout snijdt, zoals de hier uitvoerig te bespreken opvattingen van Kanan Makiya. Verder is het kritische vertoog over het fenomeen postkoloniale studies in het algemeen van de Franse filosoof Alain Finkielkraut zeer interessant, dat naar mijn mening een aantal zeer terechte punten bevat. In zijn essay Tolerantie, de laatste tiran uit 1998 stelt hij dat het culturele debat van de laatste jaren is verworden tot een eisenpakket om erkenning, van allerlei minderheden, die zich in de loop der tijd gepasseerd voelen. Door verdraagzaamheid te ‘eisen’ en niet meer in discussie te willen gaan, heeft de tolerantie een tiranniek gezicht gekregen. Finkielkraut spreekt in dit verband dan ook van ‘de Verenigde Naties van identiteiten’.[xv] Dit laatste punt heeft niet direct wat met Edward Said te maken, maar  wel met een proces dat hij mede in gang heeft gezet.

Het debat over deze kwestie is tot op de dag van vandaag niet verstomd. Said heeft hier in de loop der jaren in verschillende publicaties natuurlijk zelf ook weer op gereageerd. Zijn belangrijkste werk op dit gebied is Culture and Imperialism (1993). Dit werk bespreekt overigens ook uitvoerig culturele uitingen uit de niet-Westerse wereld, zoals het oeuvre van Salman Rushdie. Wat betreft de uitvoerige kritiek op Orientalism zal ik me slechts beperken tot bronnen die verder ook voor dit onderzoek ook van belang zijn.

 

Hoofdstuk 2:

Verzwegen wreedheid

Kritiek op Saids Orientalism is er in de loop der tijd genoeg geweest, uit zeer diverse hoeken. Zoals eerder vermeld heeft ook Said weer gereageerd op deze kritiek en gaat de discussie tot op het moment van vandaag nog altijd voort. Overigens gaat het niet alleen om Orientalism; Said heeft ook over andere zaken uitvoerig geschreven en stelling genomen, met name wat betreft de Palestijnse kwestie. Zo nam hij voor een tijd zitting in de Palestijnse Raad, een belangrijk politiek adviesorgaan van Arafat.  Hoewel hij tegenwoordig een van de belangrijkste critici van Arafat en zijn PLO is, waarvan hij vooral getuigenis deed in zijn meest recente boek The end of the peace process; Oslo and after (2000), is dit een feit dat hem regelmatig wordt nagedragen. Over het in brand steken van zijn kamer door een orthodox Joodse student wil ik het niet hebben, net zo min over het feit dat hij in Israëlische media is afgeschilderd als ‘the professor of terror’.

In dit verband wil ik slechts een belangrijke criticus van Said bespreken, namelijk de Irakese schrijver Kanan Makiya.. Onder het pseudoniem Samir Al Khalil schreef hij naast The Monument; art, vulgarity and responsibility in Iraq (1991) een verhandeling over verstrengeling van kunst en propaganda in Irak, waardoor de kunsten binnen Irak volledig geperverteerd zouden zijn, ook  Republic of fear; the politics of modern Iraq (1989). Dit boek, dat de volle gruwelijkheid van het Irak onder het Ba’ath-regime van Saddam Hoessein beschrijft[xvi], bleef in de eerste jaren vrijwel onopgemerkt. Het werd opeens een bestseller toen in 1991 de golfoorlog uitbrak. Overigens werd er toen door veel Arabische intellectuelen gespeculeerd wie er achter Samir Al Khalil zat. Een Arabier kon immers onmogelijk zo kritisch zijn over mede Arabieren moest het wel in het beste geval een Irakese Jood zijn, of in het slechtste geval een agent van de Mossad. In juni 1992 maakte Kanan Makiya zichzelf bekend aan de Harvard University en bleek de verbijstering alom dat hij een Irakese Shiïet was. De ‘Mossad-theorie’ heeft overigens diep wortel geschoten; zelfs in 2000 wist nota bene een Nederlander, die veel door Irak heeft gereisd, mij nog te vertellen dat Samir Al Khalil waarschijnlijk een agent van de Israëlische geheime dienst was, waardoor zijn boeken ten zeerste gewantrouwd dienden te worden.

Op dit moment kan Kanan Makiya echter worden aangemerkt als een van de meest prominente intellectuelen van de Irakese dissidentengemeenschap in ballingschap. Tegenwoordig woont hij afwisselend in de Verenigde Staten en Engeland. Makiya werd geboren in Bagdad, als zoon van de beroemdste architect van Irak van voor de Ba’athistische dictatuur, Mohammed Makiya, thans wonend in Londen, maar nog altijd bekend als een van de belangrijkste vernieuwers van de Islamitische architectuur en ook werkzaam als kunstcriticus. Makiya trad in de voetsporen van zijn vader en werd eveneens architect. Sinds hij vanaf de jaren tachtig in het westen woont, is hij echter vooral bekend geworden als kunstcriticus en auteur over de huidige politieke situatie van Irak. Aanvankelijk was hij actief in de Palestijnse beweging, later zou hij zich ontwikkelen tot een van de meest principiële critici van de dictatoriale systemen die over de Arabische Wereld heersen. Hij geldt als een zeer felle polemist van het werk van Said, hoewel hij zelf veel minder bekend is dan zijn beroemde tegenspeler. Toch zou ik hem willen kenschetsen als een van de belangrijkste Arabische intellectuelen, die in het westen actief is. Zijn soms in pro-Palestijnse of pro-Arabische kring controversiële standpunten, die echter van een grondige intellectuele basis getuigen, gelden naar mijn mening als zeer belangrijk en ontlenen vooral hun importantie omdat dit het zeer zelden gehoorde geluid is van de grote groep Irakese ballingen in West Europa en de Verenigde Staten, veelal gepasseerd in het postkoloniale discours. Zijn stem moet worden gezien als de stem van de vergeten Irakese dissidenten van het hoogste intellectuele niveau. Zo was hij bijvoorbeeld de belangrijkste initiatiefnemer van Charter 91, een manifest dat in navolging van het Tsjechische Charta 77 (van Vaclav Havel), een demilitarisering van Irak bepleit en de opbouw van een ‘Civil Society’ op democratische wijze. In de jaren tachtig waarschuwde hij in Republic of fear zijn publiek al voor het Irakese Ba’athisme, waarvan het gewelddadige karakter bijzonder serieus moest worden genomen. De geschiedenis heeft hem uiteindelijk gelijk gegeven.

Het denken van Makiya staat haaks op het denken van Said. Het beste kan ik dit illustreren aan de door hemzelf aangehaalde beroemde introductie van Orientalism in Verzwegen Wreedheid. Het gaat hier om de eerste zinnen. Said: “On a visit to Beirut during the terrible war of 1975-1976 a French journalist wrote regretfully of the gutted downtown area that ‘it had once seemed to belong to the Orient of Chateaubriand and Nerval’. He was right about the place, of course, especially so far a European was concerned. The Orient was almost a European invention, and had been since antiquity a place of romance, exotic beings, haunting memories and landscapes, remarkable experiences. Now it was disappearing; in a sense it had happened, its time was over”.[xvii]

Juist dit eerste gedeelte van de introductie en de context waarin Makiya deze tekst bespreekt, toont het verschil aan tussen Said en Makiya. Terwijl Said zich vooral richt op de beeldvorming van de ‘Oriënt’ in het westen, vraagt Makiya zich af waarom de summiere beschrijving van de Libanese burgeroorlog letterlijk de enige beschrijving van de hedendaagse situatie van de Arabische Wereld is, in deze verder zeer omvangrijke studie. Hij stelt zelfs dat vanaf dat moment de werkelijke wereld van de Arabieren uit het boek verdwijnt en dat veel Libanezen deze al dan niet fictieve Oriënt van Nerval en Chateaubriand wellicht net zo missen als die Franse journalist.[xviii] Hiermee heeft hij een interessant punt te pakken; ikzelf heb in Orientalism niets kunnen vinden, dat naar de hedendaagse politieke situatie van de Arabische Wereld verwijst. In principe zou dit nog niet eens zoveel uitmaken, daar Orientalism vooral een uiteenzetting is van een historisch fenomeen in de westerse ideeëngeschiedenis, ware het niet dat Said deze inzet om hedendaagse verschijnselen te verklaren. Met deze redenering verwijdert Makiya enigszins de angel uit Saids betoog.[xix]

Hier komen wij op Makiya’s belangrijkste punt, namelijk de verzwegen wreedheid, zoals hij dit in het gelijknamige boek uiteen heeft gezet. Verzwegen Wreedheid (Cruelty and Silence) bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft een serie indrukwekkende interviews en beschrijvingen van slachtoffers van de golfoorlog en van wat er daarvoor in Irak is gebeurd, toen de wereld de andere kant uit keek. Aan het woord laat Makiya onder meer een Koeweiti, een sjiïetische opstandeling en een Koerdisch slachtoffer van de Anfal operaties uit 1988. Met name het laatste interview is buitengewoon indrukwekkend. Het gaat hier om de toenmalig twaalfjarige Koerdische jongen Taimoer, de enige die voor zover bekend de massa-executies op de Koerden overleefde, omdat hij weliswaar  zwaargewond maar toch onopgemerkt wist te ontsnappen uit de massagraven en hiervan getuigenis heeft gedaan. Na een vrijwel emotieloze en een soms bijna klinische uiteenzetting over aan welke gruwelijkheden hij is blootgesteld (Taimoer werd met zijn familie afgevoerd en naar zuid Irak gedeporteerd, de woestijn in gereden, waar iedereen in een kuil werd geworpen, om vervolgens geëxecuteerd te worden. Hij wist echter uit het nog niet gedichte massagraf te ontsnappen en vluchtte de woestijn in, waar hij onderdook bij een bedoeïenen familie, die ervoor zorgde dat hij na zijn herstel kon terugkeren naar Koerdistan), is vooral het eind van dit interview zeer veelzeggend en geeft het veel te denken. Makiya geeft het in de letterlijke interviewvorm weer en ik zal het dan ook als zodanig citeren: “Als je kon kiezen, wat zou je dan nu met je leven willen doen?” “Een bekend persoon zijn”. “Een bekend persoon?”. “Ja”. “Bekend om wat?”. “De Anfal”. “Wil je liever bekend staan om de Anfal of bekend zijn als een peshmerga?” (Koerdische guerrillastrijder, F.S.). “Om Anfal”. “Wat bedoel je met ‘bekend’ zijn om Anfal?”. “Ik wil dat de wereld weet wat er met mij is gebeurd”.[xx]

In het tweede deel beschrijft Makiya de reacties van Arabische intellectuelen op deze geschiedenis van onbeschrijfelijke wreedheden.  Volgens Makiya hebben Arabische intellectuelen, enkele uitzonderingen daargelaten, de neiging om excessen uit hun deel van de wereld te verzwijgen, of goed te praten, Edward Said voorop, maar bijvoorbeeld ook een schrijver als Abd ar-Rahman Moenif, de dichters Mahmoud Darwish en Nizar Khabani en, wat betreft de golfoorlog, zelfs een kritisch denker als de bekende dichter Adonis. Makiya stelt dat al deze schrijvers en wetenschappers vooral het westen de schuld geven van alles wat er mis is gegaan, terwijl ze de werkelijkheid onder ogen moeten zien en hun verantwoordelijkheid moeten nemen om deze misstanden aan te klagen.

De introductie van Verzwegen Wreedheid beschrijft het uitbreken van de golfoorlog en de reacties van Arabische intellectuelen of van het fenomeen ‘pro-arabische’ intellectuelen. Volgens Makiya betekende het uitbreken van de Koeweit-crisis een hectische periode voor de hele wereld, maar dwong tegelijkertijd vele Arabische intellectuelen kleur te bekennen. Makiya: “De wreedheid van het Irakese Ba’athisme werd plotseling zichtbaar en maakte de meest grove emoties los onder hen die zich geroepen voelden het woord te doen”. In dit verband is de reactie van Said interessant. Makiya: “Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan bekritiseerde Edward Said Republic of Fear als een project dat diende om ‘de stelling te verbreiden dat vetes en geweld in het Midden Oosten te wijten zijn aan, relatief gezien, prehistorische oorzaken die in de genen van deze mensen (de Arabieren) zijn verankerd’. Edward Said is hoogleraar aan de Columbia University en wellicht de meest prominente Arabische intellectueel van het westelijk halfrond. ‘Samir Al Khalil’, zei hij in een interview over de golfoorlog, ‘was in feite een ‘proefkonijn-getuige’ die de rol van autochtone informant op zich had genomen, maar daarmee in feite de belangen van Amerikaanse beleidsmakers diende’. In zulke woorden ligt meer wanhoop en hopeloosheid besloten dan in een hele bibliotheek met boeken gewijd aan de wreedheid van dictators in het Midden Oosten en de verschrikkelijke prijs die mensen betalen voor hun oorlogen. Politiek actief zijn, en de zin van politieke actie in de Arabische Wereld willen heroveren, betekent weigeren een gevangene van dit soort taal te worden”.[xxi]

Het is inmiddels duidelijk geworden, hoezeer deze twee denkers van elkaar verschillen. Dit ligt niet alleen in het feit dat zij beiden wat betreft dezelfde onderwerpen de nadruk leggen op hun eigen thema’s, maar ook dat zij een geheel andere ethiek hanteren. Said gaat in zijn nawoord bij de herdruk van Orientalism uit 1995 nauwelijks in op Makiya’s kritiek. Hij noemt hem slechts een ‘Bernard Lewis adept’ en dat hij slechts wil aantonen dat  Orientalism een poging is om het westen zwart te maken. Said: “It is benighted to say that Orientalism is a conspiracy or to suggest that ‘the West’ is evil: both are among the fatuities that Lewis and one of his epigones, the Iraqi publicist Kanan Makiya, have had the temerety to ascribe to me” [xxii]. Verder blijft Makiya onbehandeld. In Verzwegen Wreedheid wordt Lewis maar een keer aangehaald als “niet bepaald een vriend van de hedendaagse Arabische politiek”. Dat Makiya dit ook niet is moge duidelijk zijn. Toch lijkt het mij evident dat Said de argumenten van Makiya hiermee niet weerlegt. Sterker nog, het feit dat Makya hem dit soort zaken zou toeschrijven heb ik, althans in Verzwegen Wreedheid, niet kunnen terugvinden.

In dit kader wil ik de door Makiya aangehaalde opmerkingen van Said wat betreft de Anfal-operaties aanhalen. Said in de London Review of Books op 7 maart 1991: “De bewering dat Irak zijn eigen burgers vergaste is vaak herhaald. Dit is op zijn best onzeker. Er is tenminste een rapport van het War College, dat werd opgesteld toen Irak nog een bondgenoot van de V.S. was, dat beweert dat de gifgasaanval tegen de Koerden in Halabdja het werk was van Iran. Er zijn tegenwoordig maar weinig mensen die melding maken van zulke berichten in de media”.  Makiya stelt dat het wel heel erg ver gaat dat Said nota bene een document van het Amerikaanse defensie apparaat aanhaalt om de Anfal-operaties ter discussie te stellen, iets dat tegenwoordig niet meer ter discussie staat. Hij had er beter aan gedaan om op grond van dit document de hypocrisie van de Amerikaanse regering aan te tonen. Het bewijst immers de dubbele moraal van de Amerikaanse politiek om de Ba’athistische regering in Bagdad wel te steunen in een oorlog tegen ‘aartsvijand’ Iran, maar deze politiek wordt direct verlaten wanneer Irak ten strijde trekt tegen ‘oliepartner’ As Sabbah, de emirdynastie van Koeweit[xxiii] Het meest belangrijke is echter dat Saids opmerkingen wel zeer schrijnend zijn, als wij dit zien in het licht van Makiya’s interview met Taimoer.

  

Hoofdstuk 3

 

De kwestie Said versus Makiya

 

Het belangrijkste verschil tussen Said en Makiya zit hem vooral in het gebied waarop zij hun pijlen richten. Voor Said is dit de beeldvorming van de Arabische wereld in het westen, of de eurocentrische/ imperialistische visie op de geschiedenis. Daarbij komt kijken dat Said zich vaak heeft opgeworpen als een (ongebonden) belangenbehartiger van de Palestijnse zaak. Zeer belangrijk is Saids notie van ‘het recht op een eigen verhaal’.[xxiv]   Hij wijst er vaak nadrukkelijk op het belang van een tegengeluid inzake de Palestijnse kwestie, ten opzichte van de dominante westerse cultuur, die meestal slechts oor heeft voor het Israëlische standpunt. Natuurlijk is er in de loop van de tijd wel veel veranderd op dit gebied, voornamelijk door de Oslo akkoorden, maar zeker ook door de invloed van Saids ideeëngoed.

Belangrijk is om op te merken waar het er bij Said duidelijk niet om gaat, namelijk het aanklagen van misstanden in de Arabische wereld zelf. Hij verwijst in een aantal geschriften wel degelijk naar politieke uitwassen binnen de Arabische wereld, maar doet dit dan vooral binnen de context van de westerse ‘imperialistische’ belangen, vaak niet geheel ten onrechte. Zo werd voor de Koeweitcrisis het bewind van Saddam Hoessein door het westen gesteund, terwijl de mensenrechtenschendingen toen zeker niet minder waren, dan in de periode erna. In Culture and Imperialism heeft Said er op gewezen dat er tijdens de golfoorlog sprake was van een grootscheepse propagandaoorlog tegen Irak. Een door Said aangehaald citaat uit Foreign affairs spreekt voor zich: “No sooner had the Arab/Muslim world said farewell to the wrath and passion of the Ayatollah Khomeini’s crusade than an other contender rose in Bagdad. The new claimant was made of material different from the turbaned saviour from Qum: Saddam Hussayn was not a writer of treatises in Islamic government nor a product of high learning in religious seminaries. Not for him were the drawn out ideological struggles for the hearts and minds of the faithful. He came from a brittle land, a frontier country between Persia and Arabia, with little claim to culture and books and grand ideas. The new contender was a despot, a ruthless and skilled warden who had tamed his domain and turned it into a large prison”.[xxv]

Said wijst er fijntjes op dat Bagdad bijvoorbeeld de hoofdstad was van het rijk van de Abbasssidische Kaliefen, een van de hoogtepunten van de Islamitische beschaving. Dan hebben wij het nog niet gehad over dat Irak het land is van de Eufraat en de Tigris, waar ooit de Mesopotamische culturen bloeiden, de oudste beschavingen van de mensheid. Said stelt dat Saoedie Arabië, dat in hetzelfde artikel geprezen wordt wellicht meer een “brittle land, with a little claim to culture, books and new ideas” is dan Irak ooit in de geschiedenis geweest is (alhoewel Said er ook op wijst dat de heiligste plaatsen van de Islam in dit gebied liggen).[xxvi] Vanuit het perspectief van mijn eigen onderzoek naar de moderne Irakese kunst durf ik te stellen dat, ook wat betreft de twintigste eeuw, de beweringen in Foreign Affairs absurd zijn. Gedurende een aantal decennia was Irak zelfs een van de meest toonaangevende landen op het gebied van de moderne kunst in de Arabische wereld.[xxvii] Ook leverde Irak een van de grootste Arabische dichters van de twintigste eeuw, Mudhaffar Al Nawab, die sinds de Ba’ath revolutie van 1968 letterlijk als een nomade zwerft over de hele wereld.[xxviii] 

Dit wil niet zeggen dat er met Irak niets aan de hand is. De eerder aangehaalde bagatellisering van Edward Said wat betreft de Anfal-operaties kunnen als ridicuul worden afgedaan. Het argument dat Edward Said gebruikt om zijn bewering te staven, een document van de Amerikaanse regering, is weliswaar vaker gebruikt om de Anfal te ontkennen (met name in de links radicale/ anti-Amerikaanse hoek[xxix]), maar wordt duidelijk door de feiten tegengesproken. Inmiddels zijn er genoeg documenten door de Irakese oppositie verzameld die onomstotelijk aantonen dat de Anfal wel degelijk heeft plaatsgevonden, in opdracht van de Irakese regering, inclusief het bombarderen van de stad Halabdja. Het is inmiddels zelfs twee keer toegegeven door de neef van Saddam Hoessein, Ali Hassan Al Madjied, die de leiding had over deze genocide campagne, thans Iraks minister van Defensie.[xxx] Zelf wil ik hier nog aan toevoegen dat ik, vanwege mijn onderzoek, twee naar Nederland gevluchte Irakese kunstenaars heb leren kennen die in 1988 in Noord Irak waren. Zij hebben de chemische bombardementen ternauwernood overleefd.[xxxi]

Het ontkennen van de Anfal (in feite de vergeten Koerdische ‘Holocaust’ uit 1988) kan dan ook mijns inziens als zeer kwalijk worden gekenschetst. De directeur van het ‘Institut du Kurde’, te Parijs, Kendal Nezan, schreef in het voorwoord van de tentoonstelling Peintres d’ Anfal: “The tragedy, which burst in the world’s consciousness during the Exodus of April 1991, will mark the collective memory of the Kurdish people for a long time to come. Kurdish history will remain divided into ‘before’ and ‘after’ the Anfal (…) Western audiences are thus being given the opportunity to discover an artistic witness to one of the most tragic episode of the century, a century which invited genocide and which has been particularly rich in massacres and mass atrocities, dictated by fanaticism, intolerance, racism, and other ideological delusions”.[xxxii]

Wat betreft het bovenstaande heeft Edward Said zich van een heel ander gezicht laten zien, dan wat men in regel binnen de ‘progressieve’ sector van de alfawetenschappen van hem zou verwachten. Overigens staat Kanan Makiya niet alleen met zijn kritiek; er zijn meer oppositioneel gezinde Irakese intellectuelen die Said ronduit als hypocriet bestempelen.[xxxiii]

In Verzwegen Wreedheid wordt Orientalism zwaar onder vuur genomen. Makiya citeert Orientalism in de volgende context: “In een tijd dat grote delen van de rest van de wereld (Oost Europa, Latijns Amerika, China, Zuid Afrika) de mensenrechten en de democratie begonnen te ontdekken en het gevecht aangingen met de dictaturen van eigen bodem en de stalinistische bureaucratieën, waren de beste en begaafdste Palestijnen bezig geleerde boeken te schrijven die berustten op verklaringen als: ‘…alle academische kennis over India en Egypte is op de een of andere manier bevlekt met en gevormd door dit grove politieke feit (het imperialisme). Dat is wat ik beweer in deze studie van het oriëntalisme. Het is daarom juist, dat elke Europeaan in alles wat hij maar over de Oriënt te zeggen had, derhalve een racist, imperialist en bijna een totaal etnocentrist was’. Edward Saids boek Orientalism was een intellectueel project dat een hele generatie jonge Arabische wetenschappers beïnvloedde. Het bepaalde in de jaren tachtig ook de inhoud van westers universitair onderzoek naar het Midden Oosten. Het oorspronkelijke boek is nooit als kritiek op de huidige Arabische politiek bedoeld geweest, maar voedde de ingewortelde, populistische rancunepolitiek tegen het Westen. De in dat boek geanalyseerde verdraaiing van de werkelijkheid van het Midden Oosten dateerde uit de achttiende en negentiende eeuw, maar werd door jonge Arabische en ‘pro-Arabische’ wetenschappers omgesmeed tot een intellectuele en politieke agenda die geen voeling had met de werkelijke behoeften van de Arabieren. Die leefden immers in een wereld waar de wreedheid en niet het imperialisme hand over hand toenam”.[xxxiv]

Opmerkelijk is dat Edward Said nooit inhoudelijk gereageerd heeft op Makiya’s kritiek. Hij zwijgt zijn belangrijkste Arabische criticaster dood of doet hem slechts honend af. In Culture and Imperialism stelt Said bijvoorbeeld: On the one hand, no one in the dominant public space had paid much attention to Iraq as society, culture, or history until August 1991; then the outpouring quick-fix books and television programmes could hardly be stopped. Typically Republic of fear appeared in 1989, unnoticed. Its author later became a celebrity not because his book makes a scholarly contribution-he does not pretend otherwise-but because its obsessive and monochromatic ‘portrait’ of Iraq perfectly suits the need for dehumanized, ahistorical, and demonological representation of a country as the embodiment of an Arab Hitler. To be non-western (the reifying labels are themselves symptomatic) is ontologically thus to be unfortunate in nearly every way, before the facts, to be at worst a maniac, and at the best a follower, a lazy consumer who, as Naipaul says somewhere, can use but could never have invented the telephone”.[xxxv]

Los van de vraag of ik het eens ben met de algemene strekking van dit citaat, kun je je afvragen of dit alles wel op Kanan Makiya van toepassing is. Afgaande op het voorgaande (zoals de ‘Anfal-ontkenning’) kan er geconcludeerd worden dat Edward Said, wat betreft Irak, soms meer à-historisch te werk gaat dan Kanan Makiya. Over Saids bewering dat Republic of fear geen wetenschappelijke pretentie heeft, zou ik niet al te zeker zijn. De Leidse arabist Hans Jansen bijvoorbeeld noemt Republic of fear ‘het standaardwerk’ over het Irak van de Ba’ath.[xxxvi]

Elders doet Edward Said Kanan Makiya af als ‘Uncle Ahmed’. Het is tekenend hoe de discussie over het Midden Oosten, op Amerikaanse universiteiten althans, totaal is gepolitiseerd.[xxxvii]

Hoewel uit het voorgaande is gebleken dat Said en Makiya elkaar zeer hevig bestrijden denk ik dat hun beide visies waardevol zijn. Naar mijn mening sluiten ze elkaar niet uit maar vullen ze elkaar aan, los van alle polemieken. Belangrijk is om te realiseren dat beide auteurs twee volstrekt verschillende doelstellingen hebben. Het werk van Edward Said is zeker buitengewoon waardevol, zolang het de westerse beeldvorming van de ‘Oriënt’ betreft. Het moge duidelijk zijn dat Orientalism of Culture and Imperialism geen volledige verklaring bieden voor verschijnselen als Saddam Hoessein of Osama Bin Laden. Wel weet hij de vinger te leggen op het verwrongen beeld dat er in het westen bestaat van de Arabische wereld. Ik neig ertoe het niet eens te zijn met Kanan Makiya dat de verschijnselen die in Orientalism worden besproken geen geldigheid meer hebben, hoe belangrijk het werk van Makiya verder ook is. Door mijn afstudeeronderzoek bijvoorbeeld ben ik op vrij veel zaken gestuit die heel goed aan de hand van Orientalism zijn te verklaren. Alleen al het werk op zich van sommige kunstenaars uit Arabische landen (zoals het op de titelpagina getoonde voorbeeld van Nour-Eddine Jarram) laat zien dat deze thematiek wel degelijk relevant is. Dan heb ik het nog niet eens gehad over de receptiegeschiedenis van deze kunstenaars in Nederland. Uit eigen ervaring weet ik hoe onthutsend het beeld is, dat men in Nederland soms heeft van alles wat te maken heeft met de Arabische cultuur.[xxxviii] Het lijkt mij daarom buitengewoon zinvol om de reacties op de gebeurtenissen van 11 september te analyseren tegen de achtergrond van Orientalism.

Tot zover dit fragment van mijn verhandeling over Orientalism uit 2001. Zie hieronder een uitgebreid interview met Edward Said over Orientalism

Zie hieronder Edward Saids voordracht ‘The Myth of the Clash of Civilizations’, waarin hij het werk van Huntington behandelt:


[i] Zie Hans Jansen, Osama Bin Laden kan pion Irak zijn, het Financiëele Dagblad, 14-9-2001, of Ina Friedman, Aanval VS/wie steekt er achter?, Trouw, 17-9-2001 (interview met de Israëlische  Irakspecialist Amatsia Baram). Verder is er sterk gesuggereerd door de verenigde Irakese oppositie in ballingschap, het zogenaamde Irakese Nationaal Congres (INC), dat Saddam Hoessein achter de aanslagen zat. Bewijzen hebben zij echter niet kunnen leveren en er is dan ook sterke kritiek geleverd op het INC door verschillende Irak kenners als de historicus Charles Tripp en het voormalig hoofd wapen inspecties van de VN, Scott Ritter.

Wat in dit verband wel interessant is zijn de verbanden tussen de eerste aanslag op het WTC uit 1993 en de Irakese geheime dienst. De belangrijkste dader van deze aanslag, Ramzi Yussuf, zit inmiddels gevangen in de Verenigde Staten. Hoewel de bewijzen juridisch nooit zijn hardgemaakt, heeft arabiste Laurie Milroie, in haar publicatie The politics of revenge; Saddam’s never ended war (Washington, 1998), overtuigende argumenten aangeleverd dat Ramzi Yussuf een Irakese geheim agent was.

Update 2010. Bovenstaande opmerking schreef ik in 2001, nadat ik me uitgebreid had laten informeren door iemand die ik zeker een expert zou willen noemen (een bekende Nederlandse arabist, wiens kennis ik zeer hoog acht, al deel ik veel van zijn opinies niet). Achteraf blijkt dit verhaal niet steekhoudend te zijn en zat Laurie Milroie er in meer opzichten naast. Ze geloofde ook (maar wie niet?) dat Irak nog over  grote hoeveelheden massavernietigingswapens beschikte, al waren er toen ook al berouwbare tegengeluiden (bijvoorbeeld van iemand die het echt kon weten als Scott Ritter). Maar was dus allemaal onzin. Dus bij deze een kleine correctie op mijn opmerking uit 2001.

[ii] Uitzendingen Buitenhof, VPRO, 14-9-2001 en De onzichtbare vijand, VPRO, 14-9-2001

[iii] Er bevinden zich tegen de tachtig beeldende kunstenaars uit Irak in Nederland. De meeste van hen zijn begin jaren negentig naar Nederland gekomen als politiek vluchteling, hoewel er een klein aantal al eerder in Nederland actief was. De Irakese ballingengemeenschap is zeer complex, qua onderlinge verdeeldheid en politieke loyaliteit. Ik zag mij daarom ook genoodzaakt de Irakese journalist en kunstcriticus Ismael Zayer, de Koerdische politicoloog Fuad Hussein en Herman Divendal, coördinator van de mensenrechtenorganisatie AIDA, te raadplegen. Juist voor het onderzoeken van deze specifieke groep ballingen is het hele Midden Oosten debat zeer relevant, met name de kwestie Said versus Makiya. Simpel uitgedrukt gaat het hier om de kwestie ‘het westen heeft een imperialistische agenda in het Midden Oosten’ versus de slachtoffers van een ‘anti-imperialisch’ regime. In mijn scriptie heb ik de conclusie getrokken dat deze kunstenaars in feite in een gat vallen, tussen beide ‘tegenpolen’.

[iv] Floris Schreve, Van oriëntalisme naar een kans voor nieuwe ontmoetingen; hedendaagse kunstenaars uit Arabische landen in Nederland, afstudeerscriptie Universiteit Leiden, 2001. Voor een ander voorbeeld van een kunstenaar, voor wie de beeldvorming van het ‘oosten’ in het ‘westen’ ten zeerste relevant is verwijs ik naar de tentoonstellingscatalogus Saskia en Hassan gaan trouwen; Achnaton Nassar, een kunstenaar uit twee culturen, met bijdragen van Achnaton Nassar, Floris Schreve, Hans Sizoo, met een voorwoord van Kitty Zijlmans, Universiteitsbibliotheek Leiden, 2001.

[v] Edward Said, Culture and Imperialism, Chatto and Windus, 1993, p. 355.

[vi] Edward Said, denker over grenzen, (J. Rutten, red.), Boom, Haarlem, 1999, p. 16.

[vii] Edward Said, Orientalism; western conceptions of the orient, Londen 1978 (reprint 1995), p. 3, 14.

[viii] Ibidem, p. 209-210

[ix] Ibidem p. 21

[x] Ibidem, p. 105-106.

[xi] Ibidem, p. 288.

[xii] Ibidem, p. 314

[xiii] Ibidem p. 315-316

[xiv] Ibidem, p. 300-301

[xv] Alain Finkielkraut, De Terreur van de tolerantie, De Groene Amsterdammer, 2-12-1998.

[xvi] Ba’ath betekent in het Arabisch herrijzenis. De ‘Ba’ath’ ideologie werd in de jaren veertig ontwikkeld door de Christelijke Syriër Michel Aflaq. Uiteindelijk is de Ba’ath partij er in geslaagd om in Syrië en Irak de macht te grijpen. Ook in Libanon en Jordanië is de Ba’ath partij actief; zij het dat het daar om marginale groeperingen gaat. Overigens bestaat er een hardnekkig misverstand over deze ideologie, zij zou immers Islamitisch van aard zijn. Dit is niet juist. Deze stroming is van pragmatische seculiere aard en kenmerkt zich  door een extreem ‘Pan-Arabisch’ nationalisme.  Aflaqs voornaamste inspiratiebron was immers Mussolini’s fascisme. Aflaq: “Nationalism is love before anything else. He who loves doesn’t ask for reasons. And if he were to ask, he would not find them. He who cannot love except for a clear reason, has already had this love wither away in himself and die”. De ABSLP van Saddam Hoessein (Arabic Ba’athi Socialist Leaders Party) heeft er alles aan gedaan om het Islamitische fundamentalisme sterk te onderdrukken.

[xvii] Orientalism, p. 1

[xviii] Kanan Makiya, Verzwegen Wreedheid, Amsterdam, 1993, p. 294.

[xix] Ibidem, p. 341

[xx] Ibidem, p.207.

[xxi] Ibidem, p. 19.

[xxii] Orientalism, 346.

[xxiii] Makiya, p. 379-380.

[xxiv] Edward Said; denker over grenzen, p. 22

[xxv] Culture and Imperialism, p. 359

[xxvi] Ibidem, p. 359-360

[xxvii] Floris Schreve, Van Oriëntalisme naar een kans voor nieuwe ontmoetingen, hoofdstuk 1, p. 8-31

[xxviii] Mudhaffar Al Nawab heeft een keer opgetreden in Nederland op het festival Irak, een cultuur in ballingschap, georganiseerd door AIDA. Een lezenswaardig verslag van dit gebeuren is het artikel van Marijn van der Jagt, Een dichter die alle tegenstellingen overstijgt; Al Nawabs zintuigen functioneren het best bij gevaar, de Volkskrant, 13-12-1996.

[xxix] Een duidelijk voorbeeld van deze strategie wordt toegepast in Rendez-vous in Bagdad, EPO, Antwerpen, 1996. Het gaat hier om een verslag van links georiënteerde Belgische intellectuelen, die een bezoek aan Bagdad brengen om de kwalijke gevolgen van het embargo te ‘onderzoeken’. In hun unanieme veroordeling van het embargo achten zij het noodzakelijk om herhaaldelijk Saddam Hoesseins bewind te bagatelliseren of zelfs te prijzen. Zo worden de Koerdische opstandelingen ‘verraders’ genoemd, p. 20. De Anfal wordt slechts één keer besproken en wordt op grond van hetzelfde document ‘ontkend’,  p. 20-21. Saillant is ook dat in het ‘historisch overzicht’ bij het jaar 1988 de Anfal niet wordt vermeld, hoewel daar toch, in een periode van vier maanden, tussen de 100.000 (officiële cijfers van de regering in Bagdad) en de 180.000 (cijfers van de Koerdische oppositie) Koerden zijn vermoord, p. 235 (cijfers slachtoffers van de Anfal, Makiya, p. 175).

Voor verdere lectuur wat betreft de ‘Anfal-ontkenning’ wil ik verwijzen naar Ramsey Clark (voormalig minister van justitie van de V.S. in de regering Johnson, tegenwoordig een van de belangrijkste woordvoerders van extreem links in Amerika), The fire this time; US war crimes in the Gulf, Thundermouth Press, New York, 1992. Ook hij baseert zich op het desbetreffende document (Army War College Team, Department of Defence, Washington, 1988) om de Anfal te ontkennen.

[xxx] Makiya, p. 176-177

[xxxi] Het betreft de beeldende kunstenaars Aras Kareem en Qassim Alsaedy. De Koerdische kunstenaar Aras Kareem komt uit Suleimanya (Noord Irak) en heeft een groot deel van zijn familie verloren tijdens de Anfal-operaties. Na de golfoorlog was hij actief in de Koerdische opstand en werd hij gezocht door de Irakese geheime dienst, waardoor hij permanent moest onderduiken. In 1993 lukte het hem om met zijn vrouw en twee kinderen naar Nederland te vluchten.

Qassim Alsaedy komt oorspronkelijk uit Bagdad en is van Arabische afkomst. Hij was leerling van Shakir Hassan Al Sa’aid, een van de grootste vernieuwers van de Irakese kunst van de twintigste eeuw. Tijdens zijn studententijd (1969-1974) sloot Alsaedy zich aan bij de linkse oppositie tegen het Ba’ath bewind. Hiervoor heeft hij lange tijd in de gevangenis moeten doorbrengen. Alsaedy maakte eind jaren zeventig furore als kunstenaar in Libanon en Syrië. Begin jaren tachtig besloot hij terug te keren naar Irak, om samen met de Koerdische guerrilla mee te werken aan de bevrijding van zijn land. Na 1988 week Alsaedy uit naar Libië, werd docent aan de kunstacademie van Tripolie, maar raakte na zeven jaar opnieuw in politieke problemen. In 1995 vluchtte hij naar Nederland.

[xxxii] Art d’ Anfal, Institut du Kurde, Parijs, 1995, p. 3. Deelnemer aan deze tentoonstelling was o.m. de hier boven genoemde Koerdische kunstenaar Aras Kareem, die tegenwoordig in Nederland woont.

[xxxiii] De in Nederland werkzame Koerdische politicoloog, Fuad Hussein, verklaarde mij: “Edward Said is hypocriet. Op een symposium aan de Universiteit van Amsterdam verklaarde hij dat de Arabische wereld in het westen te negatief wordt afgeschilderd. Toen ik hem na afloop onder vier ogen sprak, zei hij mij dat hij nooit van zijn leven in Irak zou willen wonen, daar hij de dictatuur van Saddam Hoessein te verwerpelijk vindt. Zoiets zegt hij nooit in het openbaar”. De in Nederland wonende Irakese journalist Ismael Zayer (oa. politiek commentator van de Arabische krant Al Hayat, uitgegeven te Londen)  zei mij het volgende: “While he was playing the piano and writing books about the negative influence of imperialism, in the mean time, we were fighting against a regime which calls itself ‘anti-imperialistic’.  We risked our lives at the moment that he denied the crimes of the Ba’ath. When we were in prison, Said told the world, that Saddam was not the criminal, but mainly the west”. Overigens zijn zowel Fuad Hussein als Ismael Zayer goed bevriend met Kanan Makiya.

[xxxiv] Makiya, p. 337-338.

[xxxv] Culture and Imperialism, p.367-368

[xxxvi] Hans Jansen, Nieuwe Inleiding tot de Islam, Coutinho, 1998, p. 229.

[xxxvii] Norvell B. De Atkene, Daniel Pipes, Middle Eastern Studies; what went wrong?, ‘Academic Questions’, Winter 95-96.

[xxxviii] Ter illustratie kan ik vele kritieken noemen uit diverse kranten. Een belangrijk voorbeeld hiervan is Janneke Wesseling, kunstcritica van de NRC. Het is verbijsterend hoe zij telkens weer de plank weet mis te slaan wanneer het niet-westerse hedendaagse kunst betreft, zoals blijkt uit haar recensies van Kunstwelten im Dialog (1999), Continental Shift (2000), 12 Hedendaagse Arabische kunstenaars (2001) en Unpacking Europe (2002). Ook verschillende culturele instellingen (musea en galeries) hebben hier duidelijk moeite mee. Verder zijn sommige kunstenaars bij tijd en wijle behandeld op een wijze die dicht tegen het racisme aanschurkt. Als voorbeeld kan ik noemen de gemeente Vlaardingen die heeft getracht een expositie te verbieden van de Palestijnse kunstenaar Jamal Khamis en de openingstoespraak van een tentoonstelling van de Irakese kunstenaar Salman Al Basri, door Frits Bolkestein. Bolkestein verklaarde oa. dat hij hoopte dat de kunstenaar weer zo snel mogelijk naar Irak kon vertrekken. Verder zei hij niets van kunst te weten, maar wilde hij wel vertellen hoe hij persoonlijk Saddam Hoessein had ontmoet. Het meest extreme voorbeeld waar ik op ben gestuit is de kwestie van de Egyptische kunstenaar Achnaton Nassar en de vreemdelingenpolitie. Deze politiedienst achtte het nodig het werk van Nassar in een kluis te verstoppen omdat het gezagsondermijnend zou zijn.  Toen ik samen met Achnaton Nassar dit feit aan het licht had gebracht en het gepubliceerd kreeg in Trouw, verklaarde de politie van Amsterdam, bij monde van woordvoerder Klaas Wilting, dat het werk ‘aanstootgevend voor Moslims zou zijn’. Ook is de affaire rond de opera Aïsja is mijns inziens te verklaren uit een ‘goedbedoelde’ vorm van oriëntalisme. Waarom een imam raadplegen als het om het realiseren van een theaterproductie gaat? Het antwoord is simpel; puur omdat het met de islam te maken heeft. Ter vergelijking, geen uitgever zou op het idee komen om Bisschop Eyck van Groningen te raadplegen, wanneer het om een roman van Reve zou gaan. Al deze zaken heb ik echter uitvoerig in mijn afstudeerscriptie besproken. Het betreft het gehele vierde hoofdstuk en grote delen van het vijfde hoofdstuk.

// <![CDATA[
http://knockknock.punt.nl/knockknock/register_new.php?Site=10720″&gt;

Warm badje met homomoeder Rita

Niet fascistoïde, wel zeldzaam ordinair, in de beste traditie van het populisme. De speech van Rita Verdonk (http://pauwenwitteman.vara.nl/artikelen.php?id=29) deed mij sterk denken aan de volksmennerij van William Randolph Hearst, krantenmagnaat, multimiljonair en grondlegger van de ‘Populist Party’, waar de term populisme vandaan komt. Een soort Rupert Murdoch maar in zijn tijd nog veel gevaarlijker. Wie vergeten is wat het oorspronkelijke populisme ook alweer inhield kan ik de grootse filmklassieker Citizen Kane aanraden, het meesterwerk van Orson Welles uit 1941, tegenwoordig overal op dvd te krijgen. Overigens is over het tot stand komen van deze film weer een prachtige documentaire gemaakt, ‘The battle over Citizen Kane’, uit 1997, waarin het verhaal verteld wordt hoe Welles en Hearst elkaar in de haren vlogen. Is bijna nog fascinerender dan de film zelf. Aanrader voor iedereen die wil weten wat het populisme (een term die vaak te pas en te onpas wordt gebezigd) oorspronkelijk was, als politieke beweging in Amerika, begin 20e eeuw.
Verder heeft mevrouw Verdonk afgelopen maand in een interview met Winq (een kwebbelglossy voor ‘mijn soort andersgeaarde medemensen’) verklaard dat zij zich een soort ‘moeder voelt voor alle homo’s’. Ook zegt ze dat ze graag uitgaat in de Reguliersdwarsstraat en dat ze zich onder mijn soort mensen voelt als in een warm badje. Tsja, interessant. Het is dat ik niet meer zo heel vaak in de Regulier kom, maar ik heb haar daar nog nooit mogen ontmoeten. Zou ook niet weten wat ik haar zou moeten zeggen mocht ik haar tegen het lijf lopen. Zou haar hooguit vragen waarom de islamitische Republiek Iran onder het bewind van Mahmood Ahmadi-Najad tegenwoordig zo homovriendelijk is dat Iraanse mijnsoortmensen rustig kunnen worden uitgezet met een enkeltje Evin gevangenis te Teheran (de Iraanse equivalent van Saddams Abu Ghraib ). Wist niet dat ex-gevangenisdirecteur Verdonk zo’n vertrouwen had in het beulskapdragende personeel van de Evin, of is dat nu juist de vorm van islam die zij wel toejuicht? Goed zo Rita, echt een fijne moeder voor alle homo’s. Maar goed, als ik de scene bezoek is dat meestal om andere redenen en als ik iemand in een warm badje wil uitnodigen is het toch zeker niet mevrouw Verdonk. Het idee al, ‘samen met Rita in bad…’.
Wat ik echt niet begrijp is waarom Rita zich ‘in een warm badje voelt’ in een omgeving van willekeurige mannen die slechts met elkaar gemeen hebben dat ze op andere mannen vallen en daar vooral samenzijn om juist dat in de praktijk te brengen. Wat heeft ze daar eigenlijk te zoeken? Maar misschien is ze op dat gebied ook een beetje vreemd. Kan ze net zo goed ’s nachts het Vondelpark in banjeren. Ik zie haar al in het donker als een soort drieste neushoorn door de struiken stampen, op zoek naar homoseksueel electoraat. Misschien wil ze op dat gebied ook een beetje op Pim lijken. En Pim haalde graag een frisse neus, daar heeft hij regelmatig in woord en geschrift getuigenis van gedaan. Alleen van Pim begreep ik het, van haar niet.
Het zou ook kunnen dat ze bang is om door opdringerige mannen in de billen te worden geknepen en meer van dat soort ellende. Er zijn meer vrouwen die het daarom prettig vinden om te vertoeven in de etablissementen der anders geaarden. Als dat zo is toont ijzeren Rita opeens wel heel erg haar kwetsbaarheid. Had ik trouwens niet achter haar gezocht. Je zou het bijna vertederend gaan vinden. Ben trouwens wel benieuwd hoeveel heteromannen Rita in de billen durven te knijpen. Als je dat durft ben je echt een vent.
Het logo van TON ziet er overigens ook al zo sympathiek uit. Net het embleem van de Hell’s Angels, of zijn dat tegenwoordig ook de beste vrienden van de homo’s? Is in dit geval wel aardig om de oude notie ‘Ornament und Verbrechung’ van de Weense architect Adolf Loos, begin twintigste eeuw, weer van stal te halen. De omschrijving zegt denk ik wel genoeg.
Vind het wel eng en erg dat een heleboel ‘soortgenoten van mij’ hebben aangeven op deze mevrouw te willen gaan stemmen, zoals bleek uit de Nova enquête van vanavond, ism Gay.nl. Heb een paar weken geleden nog zelf die enquête ingevuld, maar ik schijn tot de linkse minderheid te behoren. Dom van al die nichten; net alsof de Rita aanhang van frauduleuze makelaars, frituurvetblokken vretende Archie Bunkers, economische vluchtelingen in Baerle Nassau (Nina Brink schijnt ook mee te doen) en ander xenofoob gespuis ook maar een zak geeft om homorechten. Homo’s zijn hooguit een handig excuus om tegen de moslims te schoppen. Nog twee Groninger HIV zaken en het voormalige LPF/ Verdonk vastgoedgajes is bereid een kongsi te vormen met de baardige Salafistische imams om die decadente nichten het leven zuur te maken. Voel me toch iets veiliger in die ouderwetse en politiek correcte linkse kerk, mits gedoseerd met een flinke portie libertinisme, vrijheid blijheid en leven en laten leven. Was dat trouwens niet de oorspronkelijke bedoeling van het liberalisme? Tot zover mijn eigen kleine, ietwat populistische antidotum :-)

Floris Schreve

zie verder beide commercials:

http://www.youtube.com/v/ikK7Rd7umzo&amp;hl=en

en

http://www.youtube.com/v/4Hkts-Jk8Ps&hl=en

 353396503_5_qygQ[1]

 

Dat dit stukje toch enigszins serieus is blijkt uit dit bericht. Ik denk dat het voor zich spreekt:

http://www.weljongniethetero.be/viewtelex.asp?id=3199

update 9 juni 2010. Het ziet er naar uit dat TON niet meer in de kamer terugkeert. Bij wijze afscheid hieronder een compilatie van Rita’s laatste campagne filmpjes en de analyse van Jan Jaap van der Wal, die ik van harte kan aanbevelen. Bye bye Rita, we zullen je missen.

Denkend aan Bagdad- door Lien Heyting

Een tijdje geleden vond ik op de site van NRC Handelsblad het grote artikel van Lien Heyting terug, over de in Nederland wonende Iraakse kunstenaars. Het verscheen in het Cultureel Supplement op het moment dat de oorlog in Irak was begonnen. Naast dat zij een lezing van mij had bezocht, heeft ze me uitgebreid geïnterviewd samen met de kunstenaars Qassim Alsaedy en Nedim El Chelaby (Nedim Kufi). Een opmerking; ergens in het stuk valt de term ‘de-ba’athificatie proces’. Dit heeft niets te maken met de latere politiek van Paul Bremer (waardoor dit begrip zeer beladen is geworden). Het speelde voor de Amerikaanse invasie sterk onder dissidente Iraakse intellectuelen in ballingschap. Zelf heb ik deze term vaak gehoord in de kringen van Iraki’s waarin ik verkeerde en ook werd deze term gebezigd door dissidente auteurs als Kanan Makiya, Isam al-Khaffaji en Faleh Abdul Jaber. In de context waarin de partij binnen Irak oppermachtig was, is dit niet zo verwonderlijk.

Hieronder het artikel van Lien Heyting met wat extra beeldmateriaal:

Denkend aan Bagdad; Iraakse kunstenaars in Nederlandse ballingschap

door Lien Heyting

Qassim Alsaedy, ‘Rhythms in Blue’

 

In Nederland wonen zo’n tachtig beeldende kunstenaars uit Irak. Ze vormen geen gelijkgestemd gezelschap.

Op het diascherm in een zaaltje van het culturele centrum het Walter Maashuis in Bilthoven is een recent schilderij te zien van de Iraakse kunstenaar Qassim Alsaedy (Bagdad, 1949). Het werk heet Rhythm in blue. Het is een compositie van vele tinten blauw waarin vaag de vormen opdoemen van torens, daken en koepels. Met een verlegen glimlach verklaart Alsaedy hoe het uitzicht uit zijn woning op de achtste etage van een flatgebouw in Bilthoven hem tot dit schilderij inspireerde. Altijd als hij door het raam kijkt en in de verte de contouren ziet van de stad Utrecht, moet hij denken aan Bagdad. In dit schilderij wilde hij de koepels van Bagdad verenigen met de vele torens van Utrecht, om zo zijn verleden te laten samensmelten met het heden. Qassim Alsaedy vertelt over zijn schilderijen en zijn leven op een begin maart door het Walter Maashuis georganiseerde avond over `Iraakse kunst in Nederland?.

Via allerlei omzwervingen kwam Alsaedy in 1994 in Nederland terecht. Begin jaren zeventig studeerde hij aan de kunstacademie in Bagdad, een opleiding die toen nog westers georiënteerd was en nog niet helemaal gericht op het maken van propagandakunst. Kort na zijn academietijd werd hij opgepakt en kwam hij in de Iraakse gevangenis omdat hij actief was in de linkse oppositie tegen de Ba?athpartij. Deze extreem nationalistische partij was in 1963 in Irak aan het bewind gekomen, oefende meteen een vernietigende terreur uit en werd nog in hetzelfde jaar door militairen weer afgezet. In 1968 greep de Ba’athpartij opnieuw de macht, nu met meer succes.

 

Qassim Alsaedy

Toen Alsaedy eind jaren zeventig uit de gevangenis kwam, week hij uit naar Libanon. In de jaren tachtig keerde hij weer terug naar Irak en hoewel hij niet Koerdisch is, maar van Arabische afkomst, sloot hij zich aan bij de Koerdische verzetsbeweging. In 1988, toen Saddam Hussein een slachting aanrichtte onder de Koerden, ging Alsaedy naar Libië. Gedurende zes jaar doceerde hij hier aan de kunstacademie van Tripoli, daarna vluchtte hij naar Nederland.
Het verhaal van Alsaedy is er een van de vele. Alleen al in Nederland wonen nu zo?n tachtig Iraakse beeldende kunstenaars die het Ba?ath-regime van Saddam Hussein zijn ontvlucht. Over het lot van deze kunstenaars houdt student kunstgeschiedenis Floris Schreve (30) op dezelfde avond in het Walter Maashuis een voordracht. Schreve heeft net zijn doctoraalscriptie voltooid over hedendaagse kunstenaars uit Arabische landen in Nederland. Na zijn doctoraal hoopt hij te promoveren op een studie over Iraakse kunstenaars in ballingschap. In Leidschrift, het historisch tijdschrift van de Leidse Universiteit, publiceerde hij in december al een uitvoerige beschouwing over dit onderwerp onder de titel `Out of Mesopotamia. De versplinterde identiteit van de Iraakse kunstenaars in diaspora?.
In een gesprek voorafgaand aan zijn lezing vertelt Schreve dat hij de afgelopen jaren veel van de Iraakse kunstenaars in Nederland persoonlijk heeft leren kennen. Hij raakte geïnteresseerd in hun werk en hun geschiedenis toen hij in 1998 als student stage liep bij het Prins Claus Fonds, waar hij hielp bij het opzetten van een documentatiecentrum over kunst in ontwikkelingslanden.

Schreve: ,,De laatste jaren is er in het westen en dus ook in Nederland steeds meer aandacht voor niet-westerse kunst, voor aboriginal art, Chinese en Afrikaanse kunst. Maar ik merkte tijdens mijn stage bij het Prins Claus Fonds dat de hedendaagse islamitische en vooral de Arabische kunstwereld een groot gat blijft – daarover is hier nog altijd weinig bekend. In de kranten lees je sporadisch iets over de biennales van Istanbul en Kairo, of over de Iraanse videokunstenares Shirin Neshat, maar dat is het dan. Op de laatste Dokumenta in Kassel was wel kunst uit islamitische landen te zien, maar er was geen enkele Iraakse kunstenaar uit de diaspora vertegenwoordigd, hoewel Irak een van de meest interessante landen is op het gebied van de moderne kunst’.

Bedoeïenen

Schreve legt uit hoe Iraakse kunstenaars vanaf de jaren dertig een eigen versie ontwikkelden van het westerse modernisme. ‘De staat Irak ontstond aan het eind van de Eerste Wereldoorlog. Het was een monarchie, maar in feite stond het onder Brits gezag. Het land werd in 1932 officieel onafhankelijk, maar ook daarna was er nog een sterke Britse invloed. Verschillende Iraakse kunstenaars uit die tijd hadden in het westen gestudeerd, zoals Jewad Selim, de belangrijkste grondlegger van de moderne Iraakse kunst. Toen hij na zijn studie in Rome, Parijs en Londen was teruggekeerd naar Irak zocht hij naar een synthese tussen het internationale modernisme en het Iraakse culturele erfgoed. Selim liet zich bijvoorbeeld inspireren door de beeldtaal van de oude Sumerische beschaving. Hij wilde aansluiten bij de westerse artistieke ontwikkelingen en tegelijk een eigen culturele identiteit scheppen: zijn kunst moest het Iraakse volk zelfbewust maken’.

Jewad Selim (1920-1961), de ‘vader’ van de Iraakse moderne kunst in 1961 en oprichter van de ‘Bagdadgroep voor moderne kunst’, werkend aan zijn monument voor de Iraakse onafhankelijkheidsrevolutie van 1958 (samen met de kunstenaar Nuri al-Rawi). Deze revolutie zou echter een heel ander gezicht krijgen dan waar veel Iraakse kunstenaars en intellectuelen op hadden gehoopt.

‘Selim richte in de jaren veertig de eerste Iraakse avant-gardegroep op: de Bagdadgroep voor Moderne Kunst. In de jaren vijftig tot zeventig kwamen er meer artistieke bewegingen op, zoals de Primitieven, die in een realistische stijl het leven van de gewone Irakezen weergaven, van arbeiders, boeren en bedoeïenen. En er waren kunstenaars die op een andere manier dan Selim probeerden om een eigen, Arabische vorm van de moderne westerse kunst te ontwikkelen. Zij grepen terug naar de abstract decoratieve traditie van de islamitische kunst, of ze verwerkten de Arabische kalligrafie in hun schilderijen tot een eigen stijl, die de `École du Signe? werd genoemd, of `Kalligrafitt’.
Omdat de Ba’athpartij in 1968 nog maar een kleine aanhang had, moest ze een coalitie sluiten met de Iraakse Communistische Partij (ICP). Door deze coalitie onderhield Irak begin jaren zeventig nauwe banden met de Sovjet-Unie, er waren culturele uitwisselingen en veel Iraakse kunstenaars volgden een opleiding in een van de oostbloklanden. Zo kreeg het socialistisch realisme steeds meer vat op de Iraakse kunst.

Shakir Hassan al-Said, ‘Writings on a Wall’,  gemengde technieken op doek, 1968. Shakir Hassan geldt als een van de belangrijkste vernieuwers van de moderne kunst van de hele islamitische wereld. Zijn synthese tussen de islamitische abstracte traditie en de westerse abstracte kunst heeft veel weerklank gevonden, van Marokko en Algerije, tot Iran. Van hem is ook de term ‘kalligrafitti’ afkomstig, waar dit werk een uitgesproken voorbeeld van is.

Schreve: ‘Het Ba’athregime stond sympathiek tegenover de beeldtaal van de Sovjet-Unie. Dat bleef zo, ook nadat de communisten in 1979 uit de Iraakse regering waren gegooid en Saddam Hussein de alleenheerschappij kreeg. Naar buiten wilde het regime de indruk wekken dat er artistieke vrijheid heerste in het land. De abstracte en experimentele kunst is er ook nooit helemaal verboden. Eind jaren zeventig, toen Tariq Aziz, de huidige vice-premier, minister van Cultuur was, werd die kunst zelfs nog wel gestimuleerd omdat het goed was voor het progressieve imago van Irak. Maar intussen kwam de kunst volledig onder controle van de staat en werden de kunstopleidingen meer en meer gericht op het maken van propaganda. Er werden ook steeds meer beeldende kunstenaars opgeleid: omstreeks 1970 kwamen er jaarlijks dertig kunstenaars van de academie in Bagdad, tien jaar later waren dat er tweehonderd. Er moeten de laatste decennia ontelbaar veel portretten van Saddam Hussein zijn gebeeldhouwd en geschilderd’.


Saddam bewondert ‘zichzelf’.

Wantrouwen

Van de tachtig Iraakse beeldende kunstenaars in Nederland ontvluchtte een klein deel het land al in de jaren zeventig en tachtig. Maar het overgrote deel verliet Irak zo’n tien jaar geleden, na de Golfoorlog. De meesten deden dat omdat ze in Irak gevaar liepen, maar volgens Schreve waren er na die oorlog ook kunstenaars die door het regime met een vluchtverhaal en een vliegticket het land uit werden gezet: ‘De Iraakse economie was ingestort, er was geen geld meer om alle propagandakunstenaars aan het werk te houden en daarom werd een aantal van hen eenvoudig weggestuurd. De Iraakse kunstenaars in ballingschap vormen dan ook geen gelijkgestemd gezelschap, het zijn niet allemaal dissidenten, er zijn ook mensen bij die zich altijd loyaal hebben opgesteld tegenover het Ba’athregime en trouw meedraaiden in de propagandamachine. In Irak werden zij in de watten gelegd, ze kregen villa’s en auto’s en waren rijk. Sommigen van hen waren zo naïef om te verwachten dat ze hier weer in weelde zouden leven. De meesten zullen inmiddels wel van hun geloof zijn gevallen, maar er zijn hier ook kunstenaars die nog steeds trouw zijn aan de Ba’ath-ideologie. Dat maakt dat er onderling veel wantrouwen is. Je ziet dat er nu onder de Iraakse kunstenaars in Nederland een soort de-Ba?athificatieproces plaatsvindt. Maar de discussies over die zuivering spelen zich hier af in een kleine, tamelijk geïsoleerde groep, terwijl daar het Ba’athregime nog aan de macht is’.

Ziad Haider, zonder titel, gemengde technieken op doek, 1999.

Schreve vertelt dat veel van de Iraakse kunstenaars hier in Nederland in de marge van de kunstwereld opereren. Alsaedy geeft schildercursussen in Bilthoven, anderen werken bij artotheken. Een kunstenaar als Kifah Al-Reefi, die na de opstand van de Shi’ieten in 1991 naar Nederland vluchtte, was ooit de bekendste cartoonist van Irak. Nu woont hij op een flatje in Amsterdam-Noord, waar hij elke dag drie tekeningen maakt die hij vervolgens in een la stopt. Ziad Haider, die abstracte schilderijen maakt waarin harde, metalige vormen in hitte lijken te verzengen, zit elke zomer op het Amsterdamse Leidseplein portretten te tekenen om aan de kost te komen en geeft verder schilder en tekencursussen. Schreve: ‘Ze proberen allemaal lokaal hun plek te vinden. Sommigen krijgen nu stipendia, maar de meesten hebben hun weg naar de culturele instanties nog niet gevonden. Het was opvallend dat het debat over de plannen van Rick van der Ploeg om de allochtonen meer bij de kunst te betrekken, volledig langs hen heen ging’.

 

cartoon van Kifah al-Reefi

Als de Iraakse kunstenaars al exposeren, dan is het meestal in kleine galeries, in bibliotheken of asielzoekerscentra. Af en toe krijgen ze de kans gezamenlijk naar buiten te treden. Zo organiseerde het Haagse Museon in november vorig jaar een Irak-tiendaagse waarbij werk van 37 Iraakse kunstenaars werd getoond. In de catalogus wordt een aantal gemeenschappelijke kenmerken van hun werk opgesomd. Op de meeste schilderijen is elke centimeter bewerkt en ontbreken lege kleurvlakken. De abstracte voorstellingen neigen vaak naar het figuratieve, de composities zijn complex en dynamisch. De doeken zijn niet monumentaal, maar bescheiden van afmeting.
Op de afbeeldingen in de catalogus zijn die kenmerken meteen terug te vinden. De Iraakse kunstenaars willen veel zeggen in hun schilderijen, geometrie en minimalisme lijken hun niet aan te spreken.

Nedim Brainswash

Nedim Kufi, ‘Brainwash; object topical Iraqi’

Rozenblaadjes

Nedim El Chelaby (Bagdad 1962), die sinds kort werkt onder de naam Nedim Kufi, deed niet mee aan de expositie in het Museon. Kufi voelt zich een eenling tussen de Iraakse kunstenaars in Nederland. Zijn werk heeft weinig verwantschap met dat van zijn lotgenoten. Zijn installaties en assemblages van waardeloze materialen als rozenblaadjes of uitgeplozen jute horen meer bij de minimal en conceptual art. ‘Mijn kunst is puur abstract en dus begrijpelijk voor iedereen’, verklaart hij.
Ik spreek Kufi in zijn flat in een buitenwijk van Amersfoort. waar hij met zijn vrouw en drie kinderen woont. In 1995 verliet hij Irak en kwam hij `toevallig’ in Nederland terecht. Hij wil nooit meer terug, niet omdat het in Nederland zo prettig is, maar hier is hij `tenminste veilig?. Na zijn kunstopleiding in Bagdad werd Kufi als soldaat naar het front gestuurd in de oorlog tegen Iran. Hij was daar zes maanden gelegerd. Hij vertelt dat tekenen verboden was, `want tekenen is een vorm van denken en dat mocht niet?. Maar hij deed het stiekem, op alle papiertjes die hij kon bemachtigen. Hij bewaart die tekeningen en schetsjes nu in een map. Hij had alleen een potlood, maar soms kleurde hij zijn tekeningen in met het sap van bloemen en planten.

Na zijn diensttijd hield Kufi zich in leven door het illustreren van kinderboeken en -tijdschriften. Zo wist hij aan de propagandakunst te ontsnappen. In Jordanië maakte hij naam met zijn vrije werk, dat hij daar af en toe kon exposeren.

Kufi wil liever niet praten over zijn verleden in Irak. Het is te pijnlijk, zegt hij. De laatste tijd is hij verteerd door angst voor de oorlog. Zijn ouders, broers en zusters wonen in Bagdad vlakbij een paleis van Saddam Hussein. Ze hebben geen geld om daar weg te gaan. De afgelopen nacht droomde hij dat hun huis door een horde grote wormen werd weggegeten. De angst verlamt hem, hij komt nergens meer toe.

Omdat hij in Nederland een baan wilde hebben, ging hij hier grafische vormgeving studeren met als specialisatie multimedia design. Die studie heeft hij nu afgerond en zodra de oorlog in Irak voorbij is, wil hij aan de slag bij een ontwerpbureau. Maar daarnaast wil hij ook vrij werk blijven maken.

Kufi heeft hier maar een enkele keer geëxposeerd. Hij kent de Nederlandse kunstwereld niet en hij zou niet weten hoe hij hier aan de bak moest komen. ,,Toen ik in Nederland aankwam, was ik al 33, dat is te oud om het hier als kunstenaar nog te maken. Bovendien worden moslims sinds de aanslagen van 11 september gediscrimineerd. Als ik naar een galerie stap en de galeriehouder hoort dat ik Iraaks ben en moslim, dan zegt hij: ‘Ik wil er nog even over nadenken?, zelfs als hij mijn werk goed zou vinden?’

Kufi wijst naar een muur van de kamer. Daar hangt, met een touwtje aan een spijker, een penseel. Het is zijn enige penseel. Hij zegt dat hij daar alles mee kan doen, hij begrijpt niet waarom andere kunstenaars honderden kwasten nodig hebben. Maar hij kan niet zonder atelier. Nu werkt hij in een hoek van de keuken. Daar staat een tafeltje en een schap met verf, kleurstoffen, papier, oude lappen en andere materialen. ‘Om echt te werken, moet ik me kunnen terugtrekken. Maar hoe kan ik ooit een atelier betalen?’

Voor we afscheid nemen, laat Kufi me nog een van zijn werken zien. Het is een kleine installatie van een wit stukje zeep naast een grijs brok puimsteen in de vorm van een hersenkwab. De titel is ‘Brainwash; Object topical Iraqi’.

Kufi: ‘Gewassen hersenen worden van steen – ze slibben dicht, er kan niets meer in’.

Saddam Hoessein (uitvoering Khalid al-Rahal en Mohammed Ghani Hikmet), ‘Bab al-Nasr’ (Victory Arch)

Triomfboog

Door het zaaltje in het Walter Maashuis gaat een siddering van afgrijzen. Floris Schreve toont bij zijn voordracht dia?s van Iraakse propagandakunst. Eerst de bekende Victory Arch, een triomfboog van twee armen met gekruiste zwaarden die Saddam Hussein in 1989 liet oprichten. De reusachtige armen zijn gegoten naar zijn eigen armen, aan de handvaten van de zwaarden hangen netten met duizenden buitgemaakte Iraanse oorlogshelmen. We zien Saddam met zijn schaapachtige grijns afgebeeld op muren, daken, horloges, bekers en vazen. En we zien een dia van een portret dat geschilderd is met rode verf, zo lijkt het. Maar voor dit huldeblijk aan Saddam doopte de kunstenaar zijn penseel in eigen bloed.

Deze ‘kunstenaar’ schildert Saddam met zijn eigen bloed

Na de Iraakse propagandakitsch komt het werk van Qassim Alsaedy in het Walter Maashuis als een verademing. Hij toont schilderijen met een ruw, klei-achtig oppervlak waarin allerlei tekens zijn gekerfd en hij vertelt hoe hij geïnspireerd werd door rotsschilderingen van oude Sahara-culturen, maar ook door de eeuwige neiging van de mens om zijn sporen op muren achter te laten. Aan het eind van de avond sta ik naast hem voor een assemblage van honderden zij aan zij tegen een doek geplakte halve houten wasknijpers. Over de houtjes ligt een zweem van groene verf. Dit werk, vertelt hij, is helemaal Nederlands: ,,Uit mijn flat in Bilthoven zie ik niet alleen de torens van Utrecht, maar ook de bossen tot aan Hilversum. Die bossen zijn altijd licht in beweging. Dat wilde ik weergeven. Het heet Dutch Forest Rhythms.?
Hij pakt me bij de arm en zegt stralend: ‘Ik heb nu een galerie in Utrecht. In mei exposeer ik daar. U komt toch wel kijken?’

 

Qassim Alsaedy, Dutch Forest Rhythms, assemblage van wasknijpers, 1999.

Info: 

De catalogi `Iraakse kunstenaars in het Museon? en `28 Iraakse kunstenaars in Nederland? zijn verkrijgbaar bij Vereniging Babil voor kunst en cultuur. Inl.: www.babil-nl.org. Qassim Alsaedy exposeert bij Galerie Frank Welkenhuysen, Lichtegaard 3 in Utrecht, 23 mei t/m 13 juli.
Foto-onderschrift: 
Victory Arch, detail (1989) Bewerking fotodienst NRC Handelsblad Nedim Kufi: Brainwash; Object topical Iraqi (2001) foto collectie kunstenaar Qassim Alsaedy, Oriental Night, olieverf op doek (1998) foto collectie kunstenaar Iraakse propagandakunst Qassim Alsaedy foto collectie Floris Schreve

123tijdschrift.nl