Mijn hersenspinsels en gedachtekronkels

Antroposofie en racisme 7: De Hokjesman (Michaël Schaap, VPRO) van 21-2-’13…Antroposofen

Zie ook Antroposofie en racisme deel 1, deel 2, deel 3, deel 4 en deel 5. Deel 6, dat vooral (maar niet uitsluitend) hierover zal gaan, verschijnt zeer binnenkort op dit blog, hopelijk nog voor de uitzending

Van: http://programma.vpro.nl/hokjesman/afleveringen/aflevering-7-de-antroposofen.html

Aflevering 7: De antroposofen

Uitzending op donderdag 21-02-2013, om 21.35 op Nederland 3

HERHALING: donderdag 22 augustus, 21.00, Nederland 3

Onze hokjesman onderzoekt deze opmerkelijke combinatie van wetenschap en mystiek en aanschouwt hoe deze zelfbouwpakket-religie-zonder-god leidt tot een worsteling tussen de aanhangers onderling en met de non-believers.

Zoom

Er was er eens een godsdienst die geen godsdienst was…

Antroposofie (van het Griekse anthropos “mens” en sophia “wijsheid”) is een spirituele filosofie en occulte wetenschap gebaseerd op de leer van Rudolf Steiner (1861–1925), die het bestaan postuleert van een geestelijke wereld die toegankelijk zou zijn via innerlijke ontwikkeling.

De antroposofie gaat er vanuit dat de reguliere wetenschap veel te beperkt is, omdat die enkel uitgaat van empirie en deductie. Nee, er is ook een geesteswereld waar de wetenschappelijke wetten niet gelden. En zo is de antroposoof bereid het bestaan te aanvaarden van geesten, onzichtbare wezens; van klein tot groot, van bos tot heelal. En dat alles om te pogen een verklarend systeem te vinden voor de opkomst en ondergang van volken, rassen en beschavingen; want de mens en zijn ontwikkeling staan centraal.

Onze hokjesman onderzoekt deze opmerkelijke combinatie van wetenschap en mystiek en aanschouwt hoe deze zelfbouwpakket-religie-zonder-god leidt tot een worsteling tussen de aanhangers onderling en met de non-believers. Hoe het in pacht hebben van de wijsheid verplicht tot het verspreiden en toepassen ervan op veel terreinen. Zoals vrije schoolpedagogie, heilpedagogie, euritmie, spraakvorming, kunstzinnige therapieen, antroposofische geneeskunde, sociale driegeleiding, en biologische landbouw.
Hoe verder de hokjesman afdaalt in deze geestelijke mijnen van Koning Salomo hoe duisterder de diepten worden.

Is er terugkeer mogelijk als hij zelf de wijsheid eenmaal heeft mogen ontvangen?

<img

Klik HIER om de aflevering te bekijken

de hokjesman 2

Met ‘de Hokjesman’ (Michaël Schaap) tijdens de opnames.

Regie: Jurjen Blick & Michael Schaap
Research: Sigrid Burg, Miek Hehenkamp
Camera: Maarten Kramer, Gregor Meerman, Pim Hawinkels,
Pierre Rezus
Geluid: Frenk van der Sterre, Hens van Rooij
Eindredactie: Robert Wiering
Productie: Malva Blom, Mirjam de Heus
Assistent productie: Iris Fransen
Montage: Jurjen Blick, Paul Delput
Mixage: Jaim Sahuleka
Kleurcorrectie: Richard Laarman
Mediamanagement: Fred ’t Hart
Stagiair: Floris Koch
Postproductie: Barbara Duives

http://gids.vpro.nl/2013/02/21/in-esoterie/

In Esoterië

De hokjesman

Nederland 3, 21.35-22.30 uur

In de zesde aflevering begeeft de hokjesman zich onder antroposofen.

‘Goethe, kennen jullie die écht niet?’ De antroposofische boer die een klas Achterhoekse pubers rondleidt op zijn biologisch-dynamische bedrijf kan het haast niet geloven. Hij heeft net verteld hoe hij ‘kosmische muziek in de mest brengt’ en waar zijn kennis vandaan komt. Maar hoe meer er wordt uitgelegd over zijn inspiratiebronnen, des te groter de kloof wordt tussen antroposofie en de rest van de wereld. En daar lijkt de hokjesman ook wel een beetje last van te hebben. Want met elke deur die voor hem opengaat, lijkt zijn verbazing te groeien. Het is ook wel wat veel van het esoterische. Bewegend leren rekenen, een bouwstijl die een beetje danst en hemelwater dat eerst gevitaliseerd moet worden voordat het weer door de aderen van moeder aarde mag stromen. En dan blijkt bovengenoemde boer zijn vader ooit als vermist te hebben opgegeven, terwijl die begraven lag in de tuin. De vraag rijst: is het wetenschap of geloof wat Rudolf Steiner heeft nagelaten?

Hugo Hoes

boze geesten antrovista

www.antrovista.com. Boze Geesten 😉

Mijn commentaar op de uitzending

Al met al vond het een boeiende en bij vlagen ook hilarische uitzending. Er viel veel te lachen. Ontroerend vond ik het verhaal van de BD boer Erik, die de strijd van zijn vader voor de Biologisch Dynamische landbouw in een vijandige omgeving voortzette. Ook mooi dat hij zijn vader op zijn eigen land heeft begraven. Voor dat soort dwarsheid (en toewijding) heb ik altijd een zwak, hoe maf anderen dit wellicht vinden.

Maf zijn natuurlijk wel allerlei andere zaken die aan bod kwamen. Creatieve vakken zijn vaak het uithangbordje van de vrije school, maar de invulling die eraan gegeven wordt bleek in de loop der jaren niet te zijn veranderd. Net als in mijn eigen tijd op de vrije school (eind jaren zeventig, tot halverwege de jaren tachtig) wordt er voortdurend dezelfde antroposofische esthetische norm gehanteerd, die sinds de beginjaren van de beweging eigenlijk niet is veranderd. Naar mijn smaak een kitscherige aftakking van de Jugendstil/art nouveau. Over ‘decadente aftakking’ gesproken 😉 Ook heel versteend, bijna symbolisch voor hoe de woorden van Steiner in steen zijn gebeiteld. Want Steiners inzichten loslaten is in de ‘geesteswetenschap’ een onmogelijkheid, wat Paul Mackay daar ook over beweert. Er is immers geen antroposoof na Steiner geweest, die zo diep kon schouwen als hij, laat staan dat iemand zijn geesteswetenschappelijke inzichten heeft kunnen toetsen, dan wel corrigeren of bijstellen. Dat laatste is toch zo’n beetje de kern van wetenschap. Dat is in de antroposofie niet mogelijk en dat maakt het wat mij betreft meer een levensbeschouwing (voorzichtig geformuleerd). Het is,  naar mijn bescheiden mening althans, vooral een geloof. De antroposofie kent ook zeker sektarische elementen, zij het dat niet iedereen die in een van de werkgebieden van de antroposofie actief is, zich onvoorwaardelijk overgeeft aan het door Steiner doorgegeven wereldbeeld. Mijn ervaring is dat meer dan de helft van de mensen die binnen de antroposofische sector op de een of andere manier actief zijn, vaak nauwelijks op de hoogte zijn van de inhoud van Steiners boeken en voordrachten. Daarover waakt een klein gilde van ‘beroepsantroposofen’. En antroposofen, ze zijn er zeker, al bevindt bijna iedereen die in het programma werd geïnterviewd zich in de ontkenningsfase.

Overigens vind ik niet dat de rassenleer ‘de kern’ van de antroposofie is (dat kwam er in het interview niet helemaal goed uit). Wel dat de rassenleer zich bevindt in de kern van de antroposofie. En dat is het antroposofische idee van de aarde-evolulutie; het grote verhaal van waar komen we vandaan en waar gaan we naartoe. Binnen dat verhaal is Steiners notie van het begrip ‘ras’ wel een van de cruciale factoren.

Mijn eigen gesprek met Schaap dan (opgenomen in mei 2012, bij het openluchttheater de Lichtenberg, iets buiten Weert, zie hier). Zoals dat nu eenmaal gaat is niet het hele interview uitgezonden. Ik heb nog veel meer passages van Steiner voorgelezen, ook over het ‘zwarte ras’, bijv. uit Vom Leben des Menschen und der Erde (1923, GA 349):

 “Im Neger wird da drinnen fortwährend richtig gekocht, und dasjenige, was dieses Feuer schürt, das ist das Hinterhirn“

oftewel:

“In de ‘neger’ wordt voortdurend gekookt en wat het vuurtje aanwakkert… dat zijn zijn achterhersenen”

De van Baarda-commissie vond dit overigens een categorie 2 uitspraak, dwz. ‘waarbij sprake is van schijnbare discriminatie, maar niet als deze uitspraak wordt beoordeeld vanuit de antroposofie als geheel’….tja
.

En verder ben ik juist uitgebreid op het rapport van de Commissie van Baarda ingegaan, dat er mijns inziens niet in slaagt om de stelling ‘Géén sprake van rassenleer’ hard te maken.  De commissie heeft weliswaar zestien passages van Steiner ‘opgeofferd’, waarin hij echt over de schreef is gegaan, maar heeft Steiners echte rassenleer buiten schot gehouden en proberen weg te moffelen, soms met de meest waanzinnige (en ook hilarische) gelegenheidsargumenten. Ik heb er op dit blog al veel aandacht aan besteed. Zie vooral mijn vijfde bijdrage uit deze reeks, waarin ik, althans dat denk ik, toch flink wat onvolkomenheden van dit rapport heb laten zien.

Tijdens de opnames heb ik daar ruime aandacht aan besteed, maar dat is er niet ingekomen. Achteraf jammer (wat mij betreft), want Mackay kon op die manier wel erg makkelijk zeggen dat met het rapport alles was opgelost.

Nog een opmerking over iets wat in de uitzending naarvoren kwam. De dame in de boekhandel zei dat er geen boeken over de antroposofie beschikbaar zijn van niet niet-antroposofen, althans niet in het Nederlands. Qua Nederland heeft zij bij mijn weten inderdaad gelijk, al zijn er in het verleden best wel wat kritische publicaties verschenen zoals van JD Immeman (over pedagogoek) en Gjalt Zondergeld (over de racisme-kwestie). Kleinere publicaties/brochures zijn er verschenen van Gjalt Zondergeld (samen met Evert van der Tuin en August de Roode), Bram Moerland (hier te raadplegen) en Toos Jeurissen (hier te raadplegen). Maar bestaan wel degelijk studies naar de antroposofie door buitenstaanders. Het belangrijkste standaardwerk van nu is van Helmut Zander, hoogleraar geschiedenis aan de Humboldt Universiteit in Berlijn, al vaak aangehaald op dit blog: Helmut Zander, Anthroposophie in Deutschland; Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884–1945, Band 1&2, Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 2007. Maar ik kan ook de boeken van Peter Bierl en Peter Staudenmaier aanbevelen.

Hieronder wil ik in ieder geval mijn eigen aantekeningen weergeven, die ik heb gemaakt voor het interview voor de Hokjesman van mei 2012. Voor de volledigheid. Ter aanvulling van dit verder zeer informatieve en ook zeker mooi gemaakte en vaak erg geestige portret van de antroposofische scene in Nederland.

 Klik HIER om de aflevering te bekijken

antroposofenhokjesman-621x328

Steiner stelt de diagnose

Een van de highlights uit het van Baarda-rapport (het ‘onafhankelijke rapprt’ van ‘antroposofische wetenschappers’, hier de concluderende ‘slotopmerkingen’ van het derde hoofdstuk): Steiner stelt de Diagnose! En natuurlijk hebben ‘zwarte mensen’ andere ‘therapieën’, ‘didactische aanwijzingen’, etc. nodig dan blanken 😉 Laat staan de indianen, die in Steiners grootse visie louter de functie hebben om dood te gaan. Deze tekst is maar een voorbeeld, maar het rapport kent veel van dit soort pareltjes. Zie voor een bespreking van het bovenstaande en andere delen van het rapport mijn vijfde antroposofie-artikel. Zie voor een andere soortgelijke uitwerking van Steiners rassenleer een verhandeling van vrije schoolleraar Maarten Ploeger, uit de bundel ‘Antroposofie ter discusssie’ (red. Jelle van der Meulen, Vrij Geestesleven, Zeist, 1985) hier te raadplegen. Zie overigens hier een commentaar van Peter Staudenmaier (Cornell University en een van ’s werelds toonaangevende experts op dit gebied) op het rapport.

de hokjesman still (met Michael) - kopie

Notities interview voor de documentaire van  Michaël Schaap over de antroposofie (lang niet alles is tijdens het interview gebruikt en daarvan is een kleine selectie uitgezonden)

Wat is antroposofie?

Antroposofie is een levensbeschouwing die is vormgegeven aan het begin van de twintigste eeuw door de Oostenrijkse esotericus Rudolf Steiner. Antroposofie biedt een alomvattend wereldbeeld en pretendeert antwoord te geven op grote vragen als ‘waar komen we vandaan en waar gaan we naartoe?’ of ‘Heeft de schepping of de evolutie een doel en wat is de rol van de mens daarin?’

De antroposofie heeft ook allerlei uitwerkingen en praktische toepassingen en biedt voor de aanhangers antwoorden op vragen als: ‘waarom word ik ziek?’ ‘Waarom is mijn kind hyperactief?’ Tot en met ‘Wat is gezonde voeding?’

Hoofdconclusie van Baarda-rapport: Géén sprake van rassenleer! Steiner heeft zich slechts zestien keer vergaloppeerd in geísoleerde uitspraken, verspreid over zijn enorme oeuvre. Dus niets aan de hand, volgens het rapport en de AViN (conclusies grotendeels overgenomen in het Frankfurther Memorandum van de Duitse antroposofische Vereniging).

Mijn stelling: de hoofdconclusie van het rapport klopt niet, er is wel degelijk sprake van rassenleer. Steiners opvattingen over rassen horen bij zijn grotere verhaal over de evolutie van de mens

Antroposofische evolutiemodel:

model Poppelbaum 

Poppelbaum (1926)

 

 poppelbaum detail

Poppelbaum detail

 

 

 

Steiner 1907 (GA 100) 1 (is eigenlijk hetzelfde als de bovenstaande uitsnede van Poppelbaum, maar dan van de hand van Steiner zelf):

 

 

 

 

 

 

Steiner 1907 (GA 100) 2:

 

 

Aus der Akasha-Chronik (GA 11, 1907), hoofdstuk 2, Unsere Atlantische Forvahren (cruciaal citaat, niet in het rapport opgenomen);

Nur ein kleiner Teil der lemurischen Menschheit war zur Fortentwickelung fähig. Aus diesen bildeten sich die Atlantier. – auch später fand wieder etwas ähnliches statt. Die größte Masse der atlantischen Bevölkerung kam in Verfall, und von einem kleinen Teil stammen die sogenannten Arier ab, zu denen unsere gegenwärtige Kulturmenschheit gehört. Lemurier, Atlantier und Arier sind, nach der Benennung der Geheimwissenschaft, Wurzelrassen der Menschheit. Man denke sich zwei solcher Wurzelrassen den Lemuriern vorangehend und zwei den Ariern in der Zukunft folgend, so gibt das im ganzen sieben. Es geht immer eine aus der andern in der Art hervor, wie dies eben in bezug auf Lemurier, Atlantier und Arier angedeutet worden ist. Und jede Wurzelrasse hat physische und geistige Eigenschaften, die von denen der vorhergehenden durchaus verschieden sind. Während zum Beispiel die Atlantier das Gedächtnis und alles, was damit zusammenhängt, zur besonderen Entfaltung brachten, obliegt es in der Gegenwart den Ariern, die Denkkraft und das, was zu ihr gehört, zu entwickeln.

Aber auch in jeder Wurzelrasse selbst müssen verschiedene Stufen durchgemacht werden. Und zwar sind es immer wieder sieben. Im Anfange des Zeitraumes, der einer Wurzelrasse zugehört, finden sich die Haupteigenschaften derselben gleichsam in einem jugendlichen Zustande; und allmählich gelangen sie zur Reife und zuletzt auch zum Verfall. Dadurch zerfällt die Bevölkerung einer Wurzelrasse in sieben Unterrassen. Nur hat man sich das nicht so vorzustellen, als ob eine Unterrasse gleich verschwinden würde, wenn eine neue sich entwickelt. Es erhält sich vielleicht eine jede noch lange, wenn neben ihr andere sich entwickeln. So leben immer Bevölkerungen auf der Erde nebeneinander, die verschiedene Stufen der Entwickelung zeigen’

 

 

Citaat Mission GA 121, 1910 4e voordracht:

Nicht nur etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten.

Noemen: Ploeger en Wiechert hebben het over Wounded Knee

Maarten Ploeger:

‘Er blijkt zelfs een opmerkelijke affiniteit te bestaan tot grensoverschrijding tussen leven en dood. Al in een vroeg leeftijdsstadium vertonen indianen scherp getekende gelaatstrekken. Bij de prairie-indianen werd een belangrijkste krijgers inwijding gevonden in strijdsituaties met een welhaast zeker dood voor ogen (de eer behalen door een gewapende vijand aan te tikken met een stok)…(…) Met deze karakteristieken voor ogen kan Steiners uitspraak in de Volkszielen (vrij weergegeven): ‘De indianen moesten uitsterven en de kolonisten waren het uiteindelijke instrument’, in en juist daglicht worden gesteld. Het is allerminst een excuus voor het botvieren van de blanke moordcapaciteit; die schuld hebben wij hoe dan ook op ons geladen (evenmin kan de nog steeds voortgaande uitroeiing van de Amazone-indianen hiermee op welke wijze dan ook aanvaardbaar worden gemaakt). Zoals een ouder mens aan een op zichzelf niet zo dramatische ziekte licht kan bezwijken, zo betekende de confrontatie met de blanke expansiedrift voor de indianen meer dan een reeks ongelijke oorlogen. De indiaanse cultuur had à priori de bevattelijkheid om hieraan te gronde gaan (zie bijvoorbeeld de Wovoka-episode, uitmondend in de ‘zelfdestructie’ onder leiding van Sitting Bull bij Wounded Knee)’. (Antroposofie ter discussie, p.43-44)

Christoph Wiechert (in het Ikon radioprogramma ‘Het voordeel van de twijfel):

Ik denk dat dit gen beladen uitspraak is. Want als je ziet toen de Europeanen zich met de negers gingen bemoeien. Dat volk is niet te gronde gegaan (..) Terwijl je bij de indianen inderdaad, als je ziet wat er in Wounded Knee gebeurd is, dat is toch een ongelooflijke tragedie, daar zie je echt iets uitgeblust worden, onvoorstelbaar (…)Dus in die zin is de gedachte aannemelijk, gewoon uit de waarneming, ja, dat je ziet, ja, dat eindigt in reservaten. Ongelooflijk tragisch, bij negers zie je: dat eindigt helemaal niet in reservaten, die hadden ook wel kunnen sterven, bij wijze van spreken, want de Europeanen gingen daar ook niet zachtzinnig mee om. (eindrapport, pp. 636-637)

Commissie vergelijkt met Jarett Diamond Guns Germs and Steel

NB Waarom zei Steiner op 10 juni 1910 in Oslo dat de indianen niet zijn uitgestorven ‘omdat de Europeanen het beviel’, maar ‘omdat de indianen zelf de krachten moesten verwerven die tot hun uitsterven zouden leiden’? Ging hij op deze plaats voorbij aan de volkerenmoord op de indianen? Praatte hij die volkerenmoord goed, zoals sommigen beweren, met een zogenaamde ‘karmische noodzaak’? Kennelijk besefte hij dat hij misverstanden kon oproepen, want hij liet de uitspraak over indianen vooraf gaan dor de opmerking: ‘ich bitte das nicht mißzuverstehen, was eben gesagt wird: es bezieht sich nur auf den Menschen, insofern er von den physisch-organisatorischen Kräften abhängig ist, von den Kräften, die nicht  sein Wesen als Menschen ausmachen, sondern in Denen er lebt’. De irreguliere geesten van de vorm bewerkstelligeden in de lichaamskrachten van de indianen een element van ouderdom. Als ras stierven de indianen volgens Steiner daarom uit.

In het verzamelde werk van Steiner zijn in hoofdzaak twee redenen te vinden voor het (gedeeltelijk) uitsterven van indianen. De ene ligt in de verschillende constitutionele eigenschappen van de indianen, zoals beschreven in het onderhavige citaat. En in de lezingen van 27 oktober 1909 (citaat 1353), 12 juni 1910 (citaat 116) en 3 maart 1923 (citaat 130). De andere is de uitroeiing van de indianen door de blanke veroveraars uit Europa. Er zijn talrijke plaatsen te vinden waarin hij deze uitroeiing beschrijft. Hierboven zijn al enkele aangehaald, namelijk citaten 155, 157, 159, 161, 163, en 164. Ook in citaat 166 wordt over uitroeiing van de indianen door de Europeanen gesproken.

Het gebruik van de term ‘uitroeiing’ (‘Ausrottung’, ‘ ausrotten’) geeft aan dat Steiner het doden van de indianen door de Europeanen impliciet veroordeelde. Uit sommige citaten blijkt nog duidelijker hoe hij daarover dacht, zoals in ‘…man die damilgen Amerikaner, die amerikanischen Indianer massakriert hat. Diese Art von Kulturausdehnung, das war die erste Etappe auf dem Wege, auf dem wir dann nach und nach weitergegangen sind’ (citaat 155) en ‘Sehen Sie, die Indianer haben allmählicg kennengelernt die ‘besseren’ Menschen, die über sie gekommen sind, bevor diese sie ausgerottet haben’ (citaat 159). Ook in de opmerking ‘weil es den Europäern gefallen hat’ (citaat 103) klinkt een veroordelende ondertoon ten aanzien van de Europeanen.

Waar het hem in de lezing op 10 juni 1910 om te doen was, was om de aanwezige theosofen te laten zien dat er bij die beslissende historische gebeurtenis niet alleen uiterlijk-fysieke factoren een rol speelden, maar ook innerlijk-geestelijke. Se uitspraak: ‘Nicht nur etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat’ zou meer in overeenstemming zijn geweest met zijn andere uitlatingen erover.

Het komt bij Steiner vaker voor dat hij innerlijke en uiterlijke oorzaken voor iets aangeeft. Bij belangrijke gebeurtenissen spelen immers altijd verrschillende factoren een rol. Hij drukte het verschijnsel van innerlijk geestelijke en uiterlijk fysieke factoren eens uit als: ‘Es verletzt jemand bei einer Rauferei einen anderen mit einem Messer, er hatte ein altes Rachegefühl, der andere sagt, das Messer war die Ursache. –Beide haben recht. Das Messer war die letzte physische Ursache, aber dahinter liegt die geistige. Wer nach geistigen Ursachen sucht, wird immer die physischen gelten gelassen.’ Uit de laatste zin blijkt dat voor hem de geestelijke oorzaak niet belangrijker is dan de fysieke, of dat daardoor de laatste zou vervallen. In het kader van het uitsterven van indianen betekent dat met zoveel woorden: ook al ligt geestelijk gesproken de oorzaak ervan in het lot van de indianen als ras, de verantwoordelijkheid voor de daad van uitroeiing door de Europeanen op fysiek niveau wordt er daarom op geen enkele manier minder op.

Ook het ontstaan van ziektes spelen zowel innerlijke als uiterlijke oorzaken een rol. Daarover uitte Steiner zich in dezelfde lijn als hierboven als volgt: ‘…daß aber alles, was materiell zum Ausdruck kommt, Seine geistige Hintergründe hat und daß  diese geistigen Hintergründe zum Heile der Menschheit gesucht werden müssen. Diejenigen aber, welche in den Kampf gern einstimmen möchten, die sollen auch daran erinnert werden, daß die geistigen Ursachen nicht immer in derselben Weise aufgelaßt werden dürfen und auch nicht in der gleichen Art bekämft werden können wie die gewöhnlichen materiellen Ursachen. Und man darft auch nicht denken, daß man durch das Bekämpfen der geistigen Ursachen enthoben ware der Bekämpfung der materiellen Ursachen (…). Ook hier wordt niet de geestelijke oorzaak boven de fysieke geplaatst.

In 1997 verscheen onder de veelzeggende  titel Guns, Germs and Steel; The fates of Human Societies, een studie van Jarett Diamond, waarin deze aantoont dat het gemak waarmee de Europese veroveraars het Amerikaanse continent konden bedwingen en de decimering van de locale bevolking niet alleen het gevolg waren van militair overwicht, maar ook nog van hekle andere factoren. Hij maakt aannemelijk, dat de Europeanen een menigte ziekteverwekkende bacteriën met zich meebrachten waartegen de indianen niet bestand waren. De Europeanen waren voor deze bacteriën immuun geworden.  Van oordprong waren het namelijk ziektekiemen van dieren die de bewoners van Europa en Azië in de loop van vele duizenden jaren hadden gedomesticeerd, zodat hun immuunsysteem zich in die tijd daaraan had kunnen aanpassen. Deze domesticatie vond door de geologische gesteldheid in Europa en Azië in veel grotere mate plaats dan in Amerika. Diamond toont met andere woorden aan dat ook geologisch-culturele factoren een rol hebben gespeeld bij de massale sterfte van de indianen in Amerika’  (eindrapport, pp. 422- 423)

Citaat GA 349/7 (1923, voor de arbeiders in Dornach) over ‘der Neger’:

Überall nimmt er Licht und Wärme auf, überall. Das verarbeitet er in sich selber. Da muß etwas da sein, was ihm hilft bei diesem Verarbeiten. Nun, sehen Sie, das, was ihm da hilft beim verarbeiten, das ist namentlich sein Hinterhirn. Beim Neger ist daher das Hinterhirn besonders ausgebildet. Das geht durch das Rückenmark. Und das kann alles das, was da im Menschen drinnen ist an Licht und Wärme, verarbeiten. Daher ist beim neger namentlich alles das, was mit dem Körper und mit dem Stoffwechsel zusammenhängt, lebhaft ausgebildet. Es hat, wie man sagt, ein starkes Triebleben, Instinktleben. Der Neger hat also ein starkes Triebleben. Und weil er eigentlich das Sonnige, Licht und Wärme, da an der Körperoberfläche in seiner Haut hat, geht sein ganze Stoffwechsel so vor sich, wie wenn in seinem Innern von der Sonne selber gekocht würde. Daher kommt sein Triebleben. Im Neger wird da drinnen fortwährend richtig gekocht, und dasjenige, was dieses Feuer schürt, das ist das Hinterhirn.

Manchmal wirft die Einrichtung des Menschen noch solche Nebenprodukte ab. Das kann man gerade beim Neger sehen. Der Neger hat nicht nur dieses kochen in seinem Organismus, sondern er hat auch noch ein furchtbar schlaues und aufmerksames Auge. Er guckt schlau und sehr aufmerksam.

 

Commentaar commissie:

 

‘Samengevat heeft een donkere huidskleur volgens Steiner de volgende betekenis voor de mens: het licht en de warmte uit de omgeving van de mens worden totaal opgenomen. Door de intensieve inwerking op de huid bij een bijna loodrechte zonnestand werd deze zwart (NB Hiermee wordt dus een ander proces beschreven dan de tijdelijke verandering van de huidskleur onder invloed van de zon in de huidige tijd). Het aandeel van de warmte en het licht dat niet door de zintuigen kan worden waargenomen, worden dieper in de mens verteerd door de stofwisseling. De stofwisselingspool en daardoor ook het instinct- en driftleven (het onbewuste wilsleven dat zijn oorsprong heeft in de stofwisselingspool) zijn om die reden extra ontwikkeld. De achterste hersenen spelen daarbij een belangrijke regulerende rol en als gevolg van het feit dat de oogzenuwen in deze hersenen uitmonden kijkt hij ‘schlau’ uit zijn ogen, wat in het Nederlands opmerkzaam en slim, maar ook sluw kan betekenen.

NB De formuleringen van Steiner wekken wel enige bevreemding (??!! FS). Zelf liet hij de volgende opmerking op het bovenstaande volgen: ‘Wenn man das anfängt zu verstehen, so wird einem alles klar. Ber solche betrachtungen, wie wir sie jetzt wieder machen, die macht die heutige Wissenschaft gar nicht. Sie versteht daher nichts von all dem’. Antroposofie gaat zoals gezegd niet alleen over zintuiglijk waarneembare feiten, maar verbindt deze met bovenzinnelijke waarnemingen’.

 ‘Bovenstaande uiteenzettingen over de regulerende werking van de achterste hersenen bij de verwerking van licht en warmte in de stofwisseling beschrijven processen die zich voor een deel in het bovenzinnelijke deel van de mens afspelen en zijn daarom alleen in dat licht te begrijpen. Door fysiologisch onderzoek zou kunnen worden nagegaan of ook op materieel niveau zulke verbindingen te leggen zijn, maar dat valt buiten het kader van dit rapport’.(eindrapport , pp. 383-384)

Steiner GA 349/7:

 Und so ist es ganz wirklich interessant. Auf der einen Seite hat man die Schwarze Rasse, die am meisten irdisch ist. Wenn sie nach Westen geht, stirbt sie aus. Man hat die gelbe Rasse, die mitten zwischen Erde und Weltenall ist. Wenn sie nach Osten geht, wird sie braun, gliedert sich zu viel dem Weltenall an, stirbt aus. Die weiße Rasse ist die zukünftige, ist die am Geiste schaffende Rasse. Wie sie nach Indien gezogen ist, bildete sie die innerliche, poetische, dichterische, geistige indische Kultur aus. Wenn sie jetzt nach dem Westen geht, wird sie eine Geistigkeit ausbilden, die nicht so sehr den innerlichen Menschen ergreift, aber die äußere Welt in ihrer Geistigkeit begreift.

 

Uitleg cultuurperiodes. Na Atlantis ging het blanke/arische ras naar India, om vanuit daar langzaam richting het westen de ene cultuur na de andere stichten (Ariër Mythe). Alle obstakels op die weg moesten verdwijnen, zo ook de Indianen in Amerika

Evt vergelijking Blavatsky Secret Doctrine:

‘(before the Sixth Root-Race dawns), the white (Aryan, Fifth Root-Race), the yellow, and the African negro – with their crossings (Atlanto-European divisions). Redskins, Eskimos, Papuans, Australians, Polynesians, etc., etc. – all are dying out. Those who realize that every Root-Race runs through a gamut of seven sub-races with seven branchlets, etc., will understand the “why.” The tide-wave of incarnating Egos has rolled past them to harvest experience in more developed and less senile stocks; and their extinction is hence a Karmic necessity’.

De ‘waarschuwing’ (juridisch dreigement, zie oa hier) uit het van Baarda-rapport:

‘Geen enkele cultuur of maatschappelijke stroming kan of mag uitsluitend worden beoordeeld aan de hand van bestaande of vermeende onvolkomenheden. De antroposofische beweging is daarop geen uitzondering. De lezer wordt er dan ook aan herinnerd dat elk eenzijdig of selectief gebruik van de in dit rapport genoemde gezichtspunten en bevindingen -inclusief de in dit rapport besproken citaten van Rudolf Steiner- met het doel daaraan conclusies te verbinden die voor de antroposofie in het algemeen gelden, misbruik betekent van dit rapport‘.

Enkele stills uit de uitzending:

Hokjesman still 1 Hokjesman still 2 hokjesman still 3 hokjesman still 4 hokjesman still 5 hokjesman still 6 hokjesman still 7 hokjesman still 8 hokjesman still 9 hokjesman still 10 hokjesman still 11 hokjesman still 12 hokjesman still 13 hokjesman still 14 hokjesman still 15

hokjesman still 16

 

Floris Schreve

Commentaar Driegonaal 😉 :

23 februari 2013

Ontdekkingen van De Hokjesman

Het is hier, op deze website, geheel buiten de orde maar het lijkt zo stil in het land van antroposofen sinds de uitzending van De Hokjesman.

Is iedereen blij dat ‘we’ er zó van af gekomen zijn? Had het veel erger kunnen zijn? De antroposofie in Nederland best mooi getroffen?

Helaas zullen we onkundig blijven van het materiaal dat De Hokjesman buiten zijn uiteindelijke uitzending liet. Maar het verslag van zijn expeditie door antroposofenland bevatte een paar leerrijke ontdekkingen:

1. Het is kennelijk onmogelijk in Nederland een mens te vinden die er rond voor uitkomt en die gewoon zegt: “Jawel, ik ben antroposoof”.
2. Voor zover antroposofen van de gelovige soort zijn leiden ze aan een onhebbelijke drang tot bekeren.
3. Voor zover antroposofen van de wetenschappelijke tak zijn, verstoppen ze zich onder een verstikkende deken van wetenschappelijke relativisme: laat 1000 hypotheses bloeien en pluk je eigen boeketje.

De vooruitgang van de antroposofie in Nederland is verleden tijd, dat is mijn conclusie.

Heel anders is het commentaar van Michel Gastkemper (oa bestuurslid van de AViN en  van de blog Antroposofie in de Pers). In de woorden van Michel kan ik me zeker vinden (http://www.facebook.com/hokjesman/posts/397459230349802):

Beste Hokjesman,

Je hebt via Twitter al laten weten dat ik, antroposoof zijnde, zeer te spreken ben over de aflevering over de antroposofen. Dat statement wil ik hier graag ook wel een keer expliciet maken. Vanochtend kwam op mijn weblog een reactie die nogal typerend is voor hoe er vanuit antroposofische hoek naar de uitzending wordt gekeken:

‘Ik had gehoopt dat de antroposofische beweging duidelijker en “hedendaagser” in de wereld zou staan. Het zal wel aan de makers van het programma liggen (?) maar waar was Weleda, het Bolkinstituut, de BD-vereniging, Warmonderhof, de Wervel en de tientallen andere antroposofische initiatieven? Door deze hokjesmankeuze leek het of ik een programma terug zag uit de jaren 80 van vorige eeuw. Niet in deze tijd staand. De “tijdsgeest” verloochenend. En ook jammer dat een aantal geïnterviewden ten stelligst ontkenden antroposoof te zijn… zo leek het alsof men dan “besmet” zou zijn.’

Ik heb hierop net de volgende reactie geschreven, en die wil ik hier graag ook weergeven:

‘De Hokjesman was op zoek naar antroposofen, niet naar antroposofische instellingen of organisaties. Laat staan de antroposofie zelf. Dat heeft hij expliciet buiten beeld gelaten. Anders was het helemaal niet te doen. Nu heeft hij een stuk of drie protagonisten uitgekozen, die niet verschillender van elkaar konden zijn. Er komen nog meer mensen in het programma voor, maar deze drie worden met voor- en achternaam genoemd: achtereenvolgens Erik van Ipenburg, Floris Schreve en Paul Mackay. Die worden volledig in hun waarde gelaten; de Hokjesman gaat uiterst respectvol met hen om en maakt geen van allen belachelijk. Maar laat wel zien hoe verschillend zij zijn en hoe verschillend zij met de antroposofie omgaan. En dat klopt helemaal, want antroposofie is uiteindelijk een zeer individuele aangelegenheid waarin ieder vrij is. De antroposofie is eigenlijk iets heel wonderlijks, want het staat ieder volledig vrij ter beschikking, waarbij iedereen zelf mag weten hoe hij of zij ermee omgaat. Dat vond ik in dit programma meesterlijk in beeld gebracht. En natuurlijk hadden er nog heel andere mensen aan het woord kunnen komen, met een andere instelling, want weer een wat andere indruk had kunnen geven. Maar ja, zo zijn mensen en zo is het leven. Je kunt niet alles in een hokje van drie kwartier stoppen. Het moet ook nog genietbaar en enigszins spannend blijven. Wat dat betreft heb ik voor de makers van het programma de grootste bewondering. Deze aflevering vertelt duidelijk een verhaal, van begin tot eind, met kop en staart. Misschien valt het pas echt op als je het terugziet. Het is eigenlijk heel kunstzinnig (om in antroposofisch jargon te blijven), waar spanning wordt opgeroepen door naast these antithese te stellen, deze verder te volgen en uiteindelijk notabene in het Goetheanum samen te brengen, om niet te zeggen tot een synthese te voeren. Dat wordt in feite ook expliciet zo gezegd op het einde. Kan het mooier? Ik vind het geniale televisie en eigenlijk zouden de makers er een prijs voor moeten krijgen; speciaal voor deze aflevering, want ik vermoed dat die wel de moeilijkst te maken is geweest van alle acht.’

tijdens de opnames

Géén sprake van rassenleer in de antroposofie? kritische kanttekeningen bij het rapport van de commissie van Baarda

antroposofie en racisme deel 5,

zie ook: deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, deel 6 en deel 7

Waarom zijn de zwarten zo kinderlijk en moesten de indianen sterven?

Er is sprake van rassenleer in het gedachtegoed van Rudolf Steiner en de antroposofie

 

Floris Schreve

 

Illustratie van Rudolf Steiner bij de zevende voordracht uit ‘Das Johannes Evangelium’ (GA 100-1907)

Kijk, het ene ras is bijvoorbeeld heel goed in leidinggeven, terwijl het andere ras weer veel beter is met hardlopen en ritmes.
En als iedereen zich daar gewoon aan houdt is er niks aan de hand.
Da’s de natuur en je bent niet sterker dan de natuur.
En ik zeg heel eerlijk, ik houd me daaraan, ja, ik houd me daaraan.
Ik zal geen wc’s gaan schoonmaken, dat gaat niet, dat zit niet in mijn roots.
Da’s belangrijk, je roots.

Hans Teeuwen (cabaretier), in zijn theaterprogramma ‘Met een Breierdeck’, 1997

Een gedetailleerde lezing van een aantal werken van Rudolf Steiner en kanttekeningen bij de conclusies van het eindrapport van de commissie van Baarda

 

 

 

 

 

 

 

Inleiding

In 2000 presenteerde de zg Commissie van Baarda haar eindrapport over de kwestie of er sprake was van racisme of rassenleer in het werk van Rudolf Steiner. De belangrijkste conclusie was dat er géén[1] sprake is van rassenleer. In het totale oeuvre van Steiner waren  zestien ernstig discriminerende uitspraken gevonden, verspreid over diverse lezingen. Hooguit sprong de lezing ‘Farbe und Menschenrassen’, uit de cyclus ‘Vom Leben des Menschen und der Erde; über das Wesen des Christentums; Dreizehn Vorträge gehalten vor den Arbeitern am Goetheanumbau in Dornach, vom 17. Februar bis 9. Mai 1923′ (GA 349) er enigszins uit. Maar liefst vijf van de zestien ernstig discriminerende uitspraken waren afkomstig uit die ene voordracht[2].

Wat mij altijd het meest heeft bevreemd is waarom Steiners meest bekende, zo niet meest beruchte werk over mensenrassen, ‘Die Mission einzelner Volksseelen im zusammenhange mit der Germansich-Nordischen Mythologie’ (Oslo, 1910, GA 121) zo mild door de commissie is beoordeeld. Het lijkt er zelfs op dat dit werk buiten de eindconclusies is gehouden (behalve dat er wordt vermeld dat een aantal uitspraken uit deze cyclus in de zg tweede en derde categorie zijn geplaatst, wordt er verder geen aandacht meer aan besteed, althans in de conclusies). Dat is vreemd, want het is juist deze cyclus die in het verleden zoveel stof heeft doen opwaaien (mijns inziens terecht, maar dat zullen we later zien). Bovendien is dit ook het belangrijkste werk van Steiner dat ‘over rassen’ gaat. Wat je er ook van mag vinden, de titel van het eindrapport is immers ‘Antroposofie en het vraagstuk van de rassen’. Dus dit lijkt mij dan met vlag en wimpel het allerbelangrijkste werk om uitgebreid aandacht aan te besteden.

Toch doet de commissie anders suggereren. Er is een apart hoofdstukje aan gewijd (p. 240-247) waarin wordt uitgelegd wat Steiner met deze voordrachten bedoelde (de hele cyclus en specifiek met de twee voordrachten die over rassen gaan). De nadruk ligt er in deze uitleg op dat Steiner met deze cyclus vooral een groter begrip tussen volkeren beoogde. Ik wil dat overigens tot op zekere hoogte aannemen, maar het gaat er hier om hoe Steiner tegen het verschijnsel ‘mensenrassen’ aankeek. Dit komt in deze cyclus uitgebreid aan bod. Hij bespreekt het ‘ontstaan’, de ‘eigenschappen’ en het ‘verdwijnen’ van de diverse mensenrassen en brengt deze verschijnselen in verband met grotere zaken als de aarde-evolutie, de lotsbestemming van de mens en zelfs allerlei bovenzinnelijke krachten en geestelijke wezens. Juist die twee voordrachten (de vierde en de zesde) zijn mijns inziens de belangrijkste teksten van Steiner over hoe hij tegen ‘rassen’ aankeek.

Ik wil hier precies nagaan hoe de commissie de meest omstreden uitspraken uit deze cyclus heeft beoordeeld (of niet heeft beoordeeld, want de commissie heeft ook veel weggelaten of genegeerd). Ik zal deze afzetten tegen wat eerdere critici hierover hebben geschreven (in Nederland Gjalt Zondergeld en Evert van der Tuin, JD Immelman, Bram Moerland, Toos Jeurissen en Jan Willem de Groot, en internationaal/Duitsland Jana Hussman, Peter Bierl en Helmut Zander) maar ook hoe diverse antroposofen deze cyclus hebben geprobeerd te ‘verdedigen’. Vaak zal blijken dat de diverse antroposofische verdedigingen, ook die waaraan (in bepaalde orthodox antroposofische kringen, die zelfs het van Baarda-rapport afwijzen) nog steeds veel waarde aan wordt gehecht zoals die van Dieter Brüll, maar ook Maarten Ploeger, Hans Peter van Manen, Walter Heijder, Willem Frederik Veltman en het beruchte radio-interview met Christof Wiechert, vaak regelrecht met elkaar in tegenspraak zijn en bovendien in tegenspraak  met de ‘verdediging’ van de Commissie van Baarda. Voor zover de critici van Steiner elkaar ook tegenspreken, inconsistent zijn, of feitelijke onjuistheden beweren zal ik dat vanzelfsprekend vermelden.

Na een korte omschrijving van de criteria en de categorieën die de Commissie heeft gehanteerd worden de teksten van de vierde en de zesde voordracht uit Die Mission einzelner Volksseelen integraal weergegeven. De door de Commissie van Baarda beoordeelde passages zijn vette letters weergegeven en er wordt vermeld om welk citaatnummer het gaat en tot welke categorie de commissie dit citaat heeft gerekend, overigens nog zonder het commentaar van de commissie. Dit lijkt me nuttig, zodat de lezer de citaten kan beoordelen in de oorspronkelijke samenhang.

Ik zal hierna overigens, net als de commissie van Baarda, de verschillende passages naar thematiek bespreken. Daar zal dan het commentaar van de commissie ter sprake komen. Ik zal deze passages verder vergelijken met citaten uit andere werken van Steiner en het commentaar van de commissie afwegen tegen wat andere antroposofen over deze teksten te berde hebben gebracht en wat critici daarover te melden hebben. Aan de orde zal komen, na de vraagstelling en de criteria van de commissie en de volledige weergave van de twee voordrachten van Steiner uit Die Mission einzelner Volksseelen, met mijn commentaar, waarin de door de van Baarda-commissie beoordeelde citaten vet zijn afgedrukt:

  • Algemeen: vooral hoe de commissie van Baarda deze cyclus samenvat en duiding geeft.
  • Wat verstond Steiner onder het begrip ‘ras’? Er wordt soms gebruik gemaakt van de termen ‘wortelras’ en ‘onderras’, maar hoe verhouden die begrippen zich tot het ‘gewone mensenras’? Hier worden verbanden gelegd met andere werken van Steiner, vooral met Aus der Akasha-Chronik, maar ook met The Secret Doctrine van Helena Blavatsky. De leer van de wortelrassen wordt door de commissie nauwelijks behandeld. Toch is een juist begrip hiervan cruciaal om het ‘systeem’ van Steiners ‘rasverschillen’ te begrijpen en te duiden binnen de antroposofie als geheel. De kern van de rassenleer moet juist gezocht worden in Steiners notie van de aarde-evolutie. Toch zijn de belangrijkste teksten over deze aarde-evolutie door de commissie niet behandeld en zelfs weggelaten uit het rapport. Ik zal grote delen uit de Akasha-kroniek hier integraal weergeven en bespreken en vandaar uit de bredere achtergrond schetsen van de leer van de wortelrassen en de ontwikkeling van de Atlantische en de na-Atlantische mens. In dat kader past ook Steiners rassenleer (de commissie heeft zelfs nagelaten om dit kader duidelijk voor het voetlicht te brengen). De sleutel tot Steiners rassenleer, zo zal blijken, is uiteindelijk te vinden in de Akasha-kroniek, om precies te zijn in het tweede hoofdstuk ‘Unsere Atlantische Vorfahren’, wanneer hij ‘de opdracht’ van het Lemurische, het Atlantische en het huidige Arische wortelras uitlegt. Vanuit deze achtergrond is bijvoorbeeld ook Steiners uitspraak te verklaren dat de indianen ‘zichzelf de krachten moesten verwerven om uit te sterven’. Vandaar dat deze thematiek, door de commissie buiten beschouwing gelaten, relatief veel aandacht zal krijgen.
  • Enkele deelonderwerpen (bijv. de antroposofische kijk op de geschiedenis, maar ook bijv. de recapitualtie-theorie van Ernst Haeckel) die in nauw verband staan met Steiners visie op rassen
  • Periodisering: over de vraag wanneer volgens Steiner de door hem onderscheiden rasverschillen van belang waren of zijn, wederom de mening van de commissie afgezet tegen die van anderen, antroposofen en critici.
  • Steiners uitspraken over het zwarte ras, waarbij ook uitspraken van Steiner uit andere voordrachten aan bod zullen komen (vooral de arbeidersvoordracht uit 1923).
  • Steiners uitspraken over Aziaten, die ook met uitspraken uit andere werken zullen worden vergeleken (wederom de arbeidersvoordracht
  • Steiners visie op het blanke ras en de functie die het heeft te vervullen in de mensheidsontwikkeling, waarbij het begrip ‘Ariër’ en de notie van de cultuurperiodes nader zal worden geduid (Dit zal vooral duidelijk worden nav Aus der Akasha Chronik)
  • Steiners visie op de indianen, wederom besproken en vergeleken met passages uit andere werken (de arbeidersvoordracht, maar ook uit een lezing uit 1907, waarin ook Steiners visie op de evolutie duidelijk naarvoren komt. En zoals de bovenstaande schets, uit die cyclus afkomstig, duidelijk laat zien, behoren de indianen kennelijk tot een ander ‘evolutionair stadium’, dan de Europeanen.

Dan nu nog het volgende. De Antroposofische Vereniging heeft een keer een poging ondernomen tot juridische stappen tegen het weekblad ‘De Groene Amsterdammer’, dat na verschijning van het rapport de zestien uitspraken uit de eerste categorie publiceerde. Deze rechtszaak werd door de antroposofische vereniging verloren (zie noot 2). Sinds die tijd heeft men afgezien om het gelijk via de rechter te behalen of andere juridische stappen. Toch staat er in het rapport een duidelijke waarschuwing. Deze luidt:  ‘Geen enkele cultuur of maatschappelijke stroming  kan of mag uitsluitend worden beoordeeld aan de hand van bestaande of vermeende onvolkomenheden. De antroposofische beweging is daarop geen uitzondering. De lezer wordt er dan ook aan herinnerd dat elk eenzijdig of selectief gebruik van de in dit rapport genoemde gezichtspunten en bevindingen -inclusief de in dit rapport besproken citaten van Rudolf Steiner- met het doel daaraan conclusies te verbinden die voor de antroposofie in het algemeen gelden, misbruik betekent van dit rapport‘.[3]

Hier een paar opmerkingen over. Ten eerste is het onmogelijk om niet te selecteren. Anders zou in deze bijdrage het gehele rapport moeten worden weergegeven (720 pagina’s!) en dat lijkt me wel wat veel van het goede. Bovendien is citeren altijd een kwestie van selecteren. Van belang is om dat altijd zorgvuldig te doen, die de context geen geweld aandoet. Bovendien citeert/selecteert de commissie zelf ook en soms zelfs op een manier die mijns inziens discutabel is (ook dat zal aan de orde komen).

Verder staat hier niet ‘de antroposofie’ ter discussie. Ter discussie staat een mogelijke rassenleer, die door dit rapport ontkend of gebagatelliseerd wordt (géén sprake van…) en daarmee de hoofdconclusie van het rapport zelf. Enige focus, dus een eenzijdige gerichtheid op die mogelijke rassenleer, is in deze onvermijdelijk. Overigens wordt hier geen oordeel uitgesproken over de gehele antroposofie, maar wel over de mogelijke rassenleer, al zal de kwestie niet uit de weg worden gegaan in hoeverre deze rassenleer van belang is voor de antroposofie als geheel. Ik acht dit volstrekt legitiem, zolang de verschillende argumenten naar eer en geweten zullen worden afgewogen. Dus een bepaalde vorm van eenzijdigheid is inderdaad onvermijdelijk, zolang dit maar zorgvuldig gebeurt. Op die manier zou je immers ook het rapport zelf ‘eenzijdig’ kunnen noemen. Wat betreft de passgage ‘…met het doel daaraan conclusies te verbinden die voor de antroposofie in het algemeen gelden, misbruik betekent van dit rapport’, kan ik alleen maar opmerken dat het mijn eigen afweging is, waaraan ik mijn conclusies wil verbinden. Ook als ik die conclusies wil opschrijven en publiek maken. Het staat iedereen vrij om kenbaar te maken of ik dan verkeerd zou zitten.

Grappig dat de commissie spreekt van ‘bestaande of vermeende onvolkomenheden’. Ik denk dat het duidelijk is wat er onder die ‘onvolkomenheden’ wordt verstaan. Als ik het rapport verder moet geloven, zijn die onvolkomenheden dus ‘vermeend’. En laat ik dat nu net willen bestrijden. Dus het lijkt mij zinvol om eerst uit te maken of deze onvolkomenheden  ‘vermeend’ zijn dan wel ‘bestaand’. Als dat duidelijk is geworden zien we wel weer verder hoe om te gaan met deze al dan niet vermeende ‘onvolkomenheden’. En daar kan de antroposofie zeker op beoordeeld worden, al zeg ik niet ‘uitsluitend’. 

Het meest principiële argument is wel dat het rapport zichzelf ‘wetenschappelijk’ noemt. Dat betekent dat het een onderdeel moet kunnen zijn van discussie. Geen wetenschap zonder academische vrijheid. Het is te hopen dat deze academische vrijheid ook voor de ‘geesteswetenschap’ geldt. Net als het werk van Rudolf Steiner is het rapport niet boven alle kritiek verheven, al lijkt het er soms op dat antroposofen en zeker de commissie daar anders over denken. Zo staat er direct na de titelpagina door de uitsluitend uit antroposofen bestaande en onafhankelijke commissie prominent en met grote letters vermeld: ‘De commissie ‘Antroposofie en het vraagstuk van de rassen’ is de Rudolf Steiner Nachlaßverwaltung erkentelijk voor de toestemming om uit de Rudolf Steiner Gesamtausgabe te mogen citeren’.[4] Dit lijkt mij eerder een geval van onderdanigheid dan van dankbaarheid. Bovendien zijn de rechten over het werk van Steiner in 1996 vervallen, dus deze onderdanige dankbetuiging is daarmee helemaal overbodig en zelfs grotesk geworden, zeker van een ‘onafhankelijke commissie’. Ik heb voor het citeren niemand bedankt, behalve mijn erkentelijkheid betuigen door naar goed academisch gebruik een correcte bronvermelding te plaatsen, maar ik ben natuurlijk wel diep dankbaar dat ik dit rapport in handen heb gekregen. Zo kan ik de inhoud naar beste kunnen afwegen tegen het overige materiaal dat ik boven water heb gekregen, waar ik uiteraard ook heel dankbaar voor ben (ik heb daarvoor wel twee personen bedankt, maar zij hebben mij het materiaal persoonlijk geleverd, daar het niet via de reguliere boekhandel mogelijk was[5]). Ik acht het dan ook volstrekt legitiem om dat in alle vrijheid de verschillende inzichten en opinies gewetensvol tegen elkaar af te wegen. Er is dus ‘géén sprake van misbruik’. Het feit dat het rapport moeilijk te verkrijgen was, beschouw ik dan ook als zeer bedenkelijk. Ik heb door puur geluk dit rapport voor een normale prijs in handen kunnen krijgen (aanvankelijk was het vooral bestemd voor de bovengemiddeld draagkrachtige geïnteresseerde, om het zacht uit te drukken), maar het is niet op een manier verspreid die voor iedereen toegankelijk is. Dit had wel gemoeten. Als het rapport zichzelf wetenschappelijk noemt, moet het ook vrij toegankelijk zijn en niet dienen als een stok achter de deur, intern achter de hand gehouden en inzetbaar voor mogelijke juridische stappen.[6] Als meneer van Baarda en zijn commissie verantwoordelijk zijn voor een ‘wetenschappelijk rapport’, dienen zij ook de academische vrijheid respecteren. En een wetenschappelijke publicatie is géén juridische goocheldoos.

De commissie heeft over haar eigen ontegenzeggelijk nijvere arbeid het volgende verklaard:

Zoals is opgemerkt (…) komt het in Nederland nauwelijks voor dat antiquarische publicaties, zoals die van Rudolf Steiner, aan zo’n strenge toets zijn onderworpen. Het aantal bladzijden met opmerkingen die in de huidige tijd als discriminerend kunnen worden beleefd is minder dan 0,5 ‰, zegge: één halve promille van het totaal van de ruim 89.000 bladzijden uit de Rudolf Steiner Gesamtausgabe. Antroposofie en sociaal-darwinisme staan haaks op elkaar. Suggesties alsof racisme inherent zou zijn aan antroposofie, of dat Steiner in conceptueel opzicht een van de wegbereiders zou zijn geweest van de Holocaust, zijn categorisch onjuist gebleken. De commissie heeft de stellige indruk dat Rudolf Steiner, in vergelijking met andere vooroorlogse en negentiende-en-twintigste-eeuwse auteurs zoals Hegel of Albert Schweitzer, het slachtoffer is geworden van selectieve verontwaardiging. Tot slot herinnert de commissie aan hetgeen zij aan het slot van hoofdstuk 1 heeft geschreven:…’[7] En dan volgt weer de bovenstaand aangehaalde tekst over ‘misbruik van het rapport’.

Ik heb hier het volgende op te zeggen. Je zou het werk van Rudolf Steiner kunnen afdoen als antiquarische lectuur, maar zo wordt het niet beleefd door de hedendaagse aanhang, actief in talloze maatschappelijke velden (onderwijs, zorg, andere hulpverlening, farmaceutica, levensmiddelenbranche, etc.). Bovendien bestaat er nog altijd onder antroposofen de neiging om alles wat Steiner gezegd heeft voor absolute waarheid aan te nemen. Ik weet dat uit eigen ervaring en bovendien zijn talloze hedendaagse antroposofische publicaties hier het levende bewijs voor. Dogmatisme en slaafs apologetendom is mijns inziens een groot probleem. Iedereen die een beetje om zich heen kijkt in die wereld zou dat kunnen vaststellen.

Over de kwantiteit van Steiners discriminerende uitspraken kan men twisten, maar op dat gebied ben ik het zeker niet eens met de commissie, zoals ik hierna uiteen zal zetten (het gaat om veel meer dan zestien uitspraken die uiteindelijk over de rand zouden zijn). Bovendien wat zegt kwantiteit? Steiner heeft ontzettend veel geschreven en voordrachten gehouden, over de meest uiteenlopende onderwerpen. En hij heeft het ook over ‘rassen’ gehad (vrij uitvoerig overigens, maar de commissie doelt natuurlijk op de passgages die zij omstreden vinden en dat zijn er veel minder dan waar ik denk dat er een probleem ligt). Maar het gaat er niet om hoe váák er kan worden aangeturfd ‘over de rand’. Het waarom van die uitspraken lijkt mij veel belangrijker, los van de juridische meetlat. De kwalitatieve orde lijkt mij, meer dan de kwantitatieve, de meest problematische. Mijns inziens kent de antroposofie een rassenleer die hecht verweven is met het idee van de aarde-evolutie en de lotsbestemming van de mens[8]. Ik zeg dus niet dat de antroposofie samenvalt met een rassenleer of een rassenleer is, maar wel dat de rassenleer een wezenlijk onderdeel is van de antroposofie. Ik zou niet weten welke rekenformule ik zou moeten toepassen, maar het zit denk ik wel ruimschoots boven de halve promille. In die zin zit ik op een lijn met Helmut Zander, althans wat ik er tot nu toe van gelezen heb. Bovendien, mijn belangrijkste bezwaar tegen het rapport, is turven hoe vaak er iets strafbaars wordt gezegd geen tekstanalyse. Daarmee wordt er niets gezegd over het waarom, je kan alleen zeggen dat hij het gezegd heeft. En natuurlijk, het rapport legt veel uit over de duiding het, het waarom en over de antroposofie in het algemeen (vaak heel verhelderend en goed), maar op het moment dat de omstreden uitspraken vanuit de antroposofie moeten worden verklaard schrikt men terug, worden er soms vreemde uitvluchten en excuses bedacht. Het lijkt erop dat de commissie bang is om haar vingers te branden. En daar ligt nu net het probleem. Want de omstreden uitspraken zijn heel goed te verklaren vanuit de antroposofie, alleen moet dan wel de stelling ‘géén sprake van rassenleer’ op de helling.

De relatie antroposofie -sociaal Darwinisme zou ik niet direct leggen, te meer het Darwinisme profaan is en bovendien een wetenschappelijke theorie terwijl de antroposofie een esoterische stroming is, al noemen haar aanhangers deze een ‘geesteswetenschap’. Maar er zijn wel wat voorzichtige parallellen te trekken. Zeker zie ik Steiner niet als een wegbereider voor het nationaal socialisme met alle bijbehorende kwaadaardigheden. Ik heb ook vaak benadrukt dat ik eerder door anderen gelegde verbanden met het nationaal socialisme wat kort door de bocht vond.[9] Misschien heel indirect hebben de antroposofie en de latere nazi’s soms uit hetzelfde vaatje getapt, maar dat ligt buitengewoon genuanceerd, dus ik vind dat je met dat soort beweringen heel voorzichtig moet zijn, of die tenminste waterdicht moet kunnen onderbouwen. Dat Steiner een wegbereider voor de Holocaust zou zijn geweest is inderdaad ronduit onjuist, daarmee geheel eens. Wel zou het aardig zijn als de antroposofische beweging wat assertiever zou kunnen reageren als er uit naam van de antroposofie heden ten dage allerlei Holocaustontkenners als helden worden opgevoerd (ik noem maar een voorbeeld). Dat gebeurt inderdaad in een Nederlandstalig Belgisch antroposofisch (internet)tijdschrift[10], dat door bijna alle Nederlandse antroposofische webportals wordt aangeprezen alsof er niets aan de hand is. Ik heb onlangs geregistreerd dat slechts het Willehalm Instituut recent haar banner van die site heeft verwijderd. Daarvoor overigens alle lof en ik wil ook best geloven dat zij zich nooit echt in de inhoud van die site hebben verdiept, toen zij die banner lieten plaatsen. Want zo bont kun je het zelfs bij de antroposofie niet verwachten. Het zou aardig zijn als andere antroposofische instellingen net zo principieel zouden zijn als het Willehalm Instituut, dat niet bekend staat om zijn rekkelijkheid. De ordinaire Holocaustontkenningen zijn echter de orthodoxie ruimschoots voorbij. Nu nog een bekend label voor biologisch dynamische levensmiddelen, om maar een voorbeeld te noemen, dat haar naam, middels een banner, heeft verbonden aan een stel Holocaustontkenners. Maar als je zonder tegenspraak toelaat dat er uit naam van je eigen levensfilosofie keihard antisemitisme en zelfs Holocaust ontkenningen worden gedebiteerd en sterker nog, ook reclame maakt voor die spreekbuis, is de slogan ‘géén sprake van…’ weinig tot niets waard. Aan deze alom door Nederlandse antroposofische instellingen aangeprezen, maar tegen het neonazisme aanschurkende ‘antisemitische gierspuit’, waar verhalen te lezen zijn over ‘joden die hun rasgenoten verraden, als het ze uitkomt’ heb ik al eerder uitvoerig aandacht besteed, zoals  hier, maar ook hier (en ook op dit blog, zie hier). .[11]

Wat betreft de selectieve verontwaardiging ben ik het regelrecht oneens met de commissie. Als je ziet wat er alleen al in het dikke rapport zelf staat aan ‘racistische uitglijders’ (want volgens de commissie is er geen sprake van rassenleer, dus niets is structureel), dan is die verontwaardiging meer dan terecht. Zeker in vergelijking met Hegel en Albert Schweitzer. Bij mijn weten bestaat daar ook niet zo’n probleem en al helemaal niet van die omvang. Bovendien hebben die niet zo’n schare gelovigen die bij het minste woord van kritiek in de gordijnen klimmen. Over Schweitzer en Hegel kan op een volwassen manier worden gediscussieerd. Bij Steiner ligt dat soms weleens moeilijk. Om met Bram Moerland te spreken (in dit geval over Martin Heidegger): ‘Heidegger is zonder enige twijfel een van de meest invloedrijke filosofen van de twintigste eeuw. Het existentialisme (met name Sartre) en de structuralisten leunen zwaar op Heidegger. In recente publicaties is echter onomstotelijk aangetoond dat Heidegger sympathiseerde met de nazi’s. Dat is een netelige kwestie. Wat moeten we nu vinden van de filosofie van Heidegger? Is er een relatie tussen zijn filosofie en zijn sympathie voor het nazisme? Ik hoef die vragen nu niet allemaal op te lossen, maar ik dien wel te beseffen dat er een probleem is. Daar moet open over gesproken worden, zoals bijvoorbeeld op de Franse televisie is gebeurd, waar filosofen met elkaar over ‘het probleem Heidegger’ in debat gingen. Maar dat schijnt onder antroposofen over Steiner niet mogelijk te zijn’.[12] Goed, deze tekst komt uit 1989 en sinds die tijd is er wel iets veranderd, zie het rapport, maar het feit dat antroposofen zo dogmatisch en kritiekloos achter hun voorman aanlopen en bovendien onverkort zijn racistische standpunten verdedigen, is wel een van de voornaamste redenen voor alle tegendruk. Al wordt Steiner door zijn aanhangers vaak omschreven als een ‘filosoof’, of zelfs een ‘wetenschapper’, in dit geval zou je misschien beter van ‘guru’ kunnen spreken. Zie hier de oorzaak van die ‘selectieve verontwaardiging’.

Ik zal een voorbeeld aanhalen van een antroposoof die wel kritisch durft te zijn. Het gaat hier om Thomas Höfer van de Duitse hervormingsgezinde Junge Anthroposophen (geciteerd uit de brochure van Toos Jeurissen): ‘…U gelooft mij niet? U heeft een onbegrensd vertrouwen in alles wat Rudolf Steiner gezegd heeft? Wat vindt u dan van de volgende uitspraak? ‘Natuurlijk, als een zwangere vrouw, laten we zeggen, in de eerste maanden van de zwangerschap het bos in gaat en haar een ongeluk overkomt, dat ze juist in deze tijd een gehangene, een die zich aan een boom heeft opgehangen en al dood is, vindt- als hij nog trappelt is het nog erger- , als ze hem zo aantreft, dan schrikt ze verschrikkelijk. (…) dan zal zij een kind baren, dat bleek is, dat een spitse kin heeft, dat dunne ledematen heeft en zich niet goed bewegen kan. Daarvoor is voor een zwangere vrouw een enkele aanblik genoeg’. Dit citaat stamt inderdaad van Rudolf Steiner. Veel van zijn uitspraken berusten op bovenzinnelijke inzicht en zijn daardoor moeilijk te controleren. Maar de veelgebruikte mening dat de woorden van Steiner, die wij niet begrijpen, op zulke diepe inzichten zouden berusten, kan ik hier, bij deze uitspraak, niet laten gelden’.[13]

Goed, selectieve verontwaardiging, misschien, maar er wordt nog altijd aanleiding gegeven voor deze verontwaardiging. Het feit dat de racistische inzichten uit zg antiquarische publicaties tot op heden nog zo’n bloei doormaken, geeft alle reden voor kritiek. Ook het feit dat verontruste ouders aan de bel zijn gaan trekken toen er uit naam van Rudolf Steiner racistische opvattingen werden uitgedragen in het onderwijs of vakliteratuur over het vrije schoolonderwijs, was meer dan terecht (de kwesties de Roode/ Oprinsen/Jeurissen). Het zijn juist de antroposofen die zich in allerlei bochten zijn gaan wringen, en soms argumenten desnoods maar verzonnen hebben (zie vele artikelen uit Driegonaal, t/m het spijt me, ook Dieter Brülls roemruchte artikel ‘de Nieuwe Reactionairen’; de bijdragen in Antroposofie ter discussie van Hans Peter van Manen en Maarten Ploeger en de VOK uitgaves van Walter Heijder en W.F. Veltman[14]) om maar onder de pijnlijke kwestie uit te komen dat er sprake is van rassenleer in Steiners werk en dat die zelfs nu nog wordt verdedigd door zijn aanhangers. Ik ken van dat laatste helaas voorbeelden genoeg.

Nu dit is duidelijk gemaakt denk ik dat het belangrijk is om serieus op het rapport in te gaan. Want dat is alleszins de moeite waard. Wat betreft het verzamelen, inventariseren en inzichtelijk maken van het materiaal verdient de commissie zeker een compliment. Want al kun je verschillend denken over de conclusies, en dan vooral over de hoofdconclusie, het rapport bevat wel heel veel interessants en verdient hoe dan ook een evenwichtige bespreking.

Maar uit het volgende zal ook blijken hoe het rapport verschillende passages van Steiner heeft besproken, wat voor argumenten er in stelling zijn gebracht, maar ook (niet geheel onbelangrijk) wat zij hebben weggelaten, nagelaten, of zelfs verzwegen. Dat laatste aspect zal, met lange passages uit Steiners werk, ruime aandacht krijgen, ook uit belangrijke basiswerken van Steiner als Aus der Akasha-Chronik en Geheimwissenschaft. Juist daaruit zal blijken dat de uitspraken over rassen feilloos zijn in te passen in het grotere verband van de antroposofie en daarmee dat er wel degelijk sprake is van rassenleer. 

 

 

 

 

De criteria en de categorieën van de Commissie van Baarda

Ik zal hier de vraagstelling van de commissie weergeven:
a Bevat de antroposofie een rassenleer?
b Zijn er in het werk van Rudolf Steiner uitlatingen te vinden die erop duiden dat er sprake is van discriminatie naar ras?
c Zijn er in de werken van Nederlandse aanhangers van Rudolf Steiner elementen van rassendiscriminatie te vinden?[15]

De commissie heeft het begrip rassenleer als volgt gedefinieerd: ‘De betekenis van het woord ‘rassenleer’ is van belang. De commissie heeft zich genoodzaakt gezien zelf met een definitie te komen omdat de geraadpleegde bronnen niet eensluidend bleken te zijn. Van Dale’s woordenboek en Oosthoek Encyclopedie geven een etnisch beladen betekenis aan het woord, door te schrijven dat het om het beargumenteren van de vermeende superioriteit van het ene ras ten opzichte van het andere. Kramers woordenboek geeft een ethisch neutrale definitie, namelijk ‘het sterk doen uitkomen van de tegenstellingen tussen rassen’. Reeds in het interimrapport heeft de commissie op blz. 300 gesteld dat het gaat om een ‘schijnbaar wetenschappleijke theorie op grond waarvan de vermeende superioriteit van het ene ras wordt gelegitimeerd ten koste van andere rassen’. Daarmee sluit de commissie aan bij van Dale en de Oosthoek Encyclopedie.

Het verschil is niet alleen van theoretische lading. Gedurende de zeventiende en achttiende eeuw was het woord min of meer neutraal: er werd mede naar aanleiding van de ontdekkingsreizen-waarbij zeelieden thuiskwamen met spannende verhalen over mensen die er heel anders uitzagen dan in Europa- gezocht naar een verklaring waarom er überhaupt verschillende rassen op aarde te vinden zijn. Gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw, de negentiende eeuw en uiteraard de eerste helft van de twintigste eeuw is de tweede betekenis van het woord ontstaan, waarbij discriminatoire en uitgesproken racistische tendensen de boventoon gingen voeren. Wie vervolgens kijkt naar de beschuldigingen die in de periode van ± 1984 tot  ± 1996 aan het adres van de antroposofie zijn geuit, ziet dat het woord consequent in de tweede betekenis wordt gebruikt. Bij de beantwoording van de hierboven vermelde vraag of er sprake is van rassenleer in de antroposofie, is de commissie dus uitgegaan van de tweeede, negatieve betekenis’.

Hier valt veel over te zeggen. De eerste definitie, van dat het ene ras per definitie superieur is aan het andere, is inderdaad de meest directe. Als daar sprake van zou zijn dan zou je de antroposofie rechttoe rechtaan lomp racisme kunnen aanwrijven. Laat ik nu al zeggen dat ik dat niet zonder meer doe, al heeft Steiner een aantal uitspraken gedaan, waarvan een aantal niet eens zijn opgenomen in het rapport (weggelaten dus) die aan dat criterium voldoen. Er zullen er een aantal passeren, zelfs een paar uit de meest belangrijke werken van Steiner die de commissie of over het hoofd heeft gezien, of niet heeft willen behandelen.

De andere definitie, die van het benadrukken van de ‘verschillen tussen rassen’ (uit Kramers woordenboek), zullen we veel vaker aantreffen. Het is dan ook jammer dat de commissie niet deze definitie heeft gehanteerd. Want al noemt de commissie deze neutraal, het toekennen van verschillende kwaliteiten, dus het opleggen van ‘sjablonen’ op mensenrassen is dat natuurlijk allerminst. Zo zou je kunnen zeggen: het blanke ras is in het denken het meest ontwikkeld, maar mist de diep menselijke en warme  kwaliteiten van het zwarte ras. De commissie stelt dit zelfs een keer bijna letterlijk en begeeft zich daarmee in het vaarwater van Hans Teeuwen, maar dan zonder ironie.[16] Dat is net zo goed racistisch, al is de verpakking wat anders. Of je zou kunnen stellen: ‘de indianen zijn een ras geweest met buitengewoon bijzondere kwaliteiten en zij hebben een grote betekenis gehad voor de spirituele missie van de gehele mensheid, maar nu hun taak is vervuld zijn zij gedoemd te verdwijnen. Hun zielen zullen toch incarneren als Europeanen, dus er is niets aan de hand. In de indianen van nu zijn slechts lagere zielen geïncarneerd en het ras zal spoedig verdwijen’. De laatste stelling, soms in de ene dan in de andere vorm, wordt min of meer verdedigd door Rudolf Steiner en keer op keer verkondigd door zijn volgelingen, tot op de dag van vandaag. Of een verhaal van ‘de Joden hebben door de eeuwen heen grote intellectuele prestaties geleverd en zijn sterk in reflecteren. Het Arische ras is echter meer scheppend en komt tot het verrichten van daden’. Ook dit verhaal zullen  we op verschillende manieren terugzien.

Dit zal allemaal duidelijk worden, maar het volstaat hier om te laten zien dat de commissie zich met haar criteria al indekt. En juist in die laatste definitie zittende meeste pijnpunten. Bram Moerland heeft het, zijn brochure ‘Rassenleer met charisma’ (1989) als volgt uitgelegd: ‘Wanneer ben je een racist? Als je iemand uitscheldt voor rotjood? Als je vindt dat Turken terug moeten naar Turkije? Ik zou dat het platvloerse racisme willen noemen. Over de platvloerse racisten, zoals Janmaat en Le Pen maak ik me maar betrekkelijk zorgen. Ik geloof, of hoop althans, dat wij het platvloerse racisme als samenleving wel aankunnen, al was het maar omdat het zo duidelijk herkenbaar is. Het is zichtbaar in zijn platheid. Heel anders wordt het als racisme zich verschuilt achter de banier van iets anders, iets moois, iets waar je als mens warm voor kunt lopen. Racisme met charisma, dat is pas echt gevaarlijk’.[17]

Los van of ik de antropsofie ‘gevaarlijk’ zou vinden (wat mij betreft eerder lachwekkend en soms reden tot enige ergernis, als ik zie hoe kritiekloos bepaalde volgelingen weglopen met alles wat Steiner heeft gezegd), kan ik me zeker vinden in deze woorden. Plat racisme is inderdaad het verklaren van de superioriteit van het ene ras boven het andere. Maar het racisme dat Moerland noemt, is een meer verkapte vorm van racisme, dat zich verschuilt achter een verheven en zelfs metafysische theorie. Alleszins de moeite waard om juist daarnaar te kijken. De commissie heeft dat tot op zekere hoogte ook gedaan, maar zij hebben nooit de conclusie durven trekken dat er misschien iets mis is met die zogenaamde verheven theoretische onderbouw.

Wellicht kan ik het bovenstaande het beste illustreren met een pregnant voorbeeld van Edward Said uit zijn werk Culture and Imperialism. Said citeert de door hem zeer bewonderde Britse schrijver Joseph Conrad, iemand die voor zijn tijd een uitzonderlijk scherp oog had voor de schaduwzijden van het imperialisme en kolonialisme, waarvan hij heeft getuigd in zijn beroemde novelle Heart of Darkness (1900). Maar zelfs iemand als Conrad ontkwam niet aan de waan van zijn eigen tijd, blijkens de door Said vaak aangehaalde passage: ‘The conquest of the earth, which mostly means the taking it away from those who have a different complexion or slightly flatter noses than ourselves, is not a pretty thing when you look into it too much. What redeems it is the idea only. An idea at the back of it; not a sentimental pretence but an idea; and an unselfish belief in the idea – something you can set up, and bow down before, and offer a sacrifice to’[18]. Dit komt enigszins in de buurt van Steiners beruchte passage uit Die Mission einzelner Volksseelen: ‘Wo die große Bewegung der Menschheit in Betracht kommt, da darf keine persönliche Sympathie und kein persönlicher Enthusiasmus mitspielen. Denn nicht darauf kommt es an, sondern darauf, was in den großen Gesetzen des Menschentums bedingt ist’.[19] Alleen gaat Steiner hier nog wel een stukje verder in  dan Conrad, zoals we later zullen zien. Bij Steiner is, om met Conrad te spreken het hebben van een iets plattere neus juist geen marginiaal verschil maar een teken aan de wand dat een ras niet bestemd is om over de aarde te heersen. Conrad kent een ras geen allesbepalende waarde toe. Sterker nog Conrad plaatst zijn vraagtekens bij het maken van wezenlijk onderscheid, zie: ‘…which mostly means the taking it away from those who have a different complexion or slightly flatter noses than ourselves, is not a pretty thing when you look into it too much’.  Steiner acht het raciale onderscheid wel van groot belang, ook als om leven en dood gaat. ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’, stelt hij in de vierde voordracht van Die mission einzelner Volksseelen.[20] Of zoals aardrijkskundeleraar Maarten Ploeger het stelde (eerder verschenen in ‘Jonas’, later opgenomen in de bundel Antroposofie ter discussie, 1985): ‘Met deze karakteristieken voor ogen kan Steiners uitspraak in de Volkszielen (vrij weergegeven): ‘De indianen moesten uitsterven en de kolonisten waren het uiteindelijke instrument’, in en juist daglicht worden gesteld. Het is allerminst een excuus voor het botvieren van de blanke moordcapaciteit; die schuld hebben wij hoe dan ook op ons geladen (evenmin kan de nog steeds voortgaande uitroeiing van de Amazone-indianen hiermee op welke wijze dan ook aanvaardbaar worden gemaakt). Zoals een ouder mens aan een op zichzelf niet zo dramatische ziekte licht kan bezwijken, zo betekende de confrontatie met de blanke expansiedrift voor de indianen meer dan een reeks ongelijke oorlogen. De indiaanse cultuur had à priori de bevattelijkheid om hieraan te gronde gaan (zie bijvoorbeeld de Wovoka-episode, uitmondend in de ‘zelfdestructie’ onder leiding van Sitting Bull bij Wounded Knee)’.[21] Het aardige is dat andere passages uit dit verhaal van Maarten Ploeger in het van Baarda-rapport instemmend worden geciteerd, ter onderbouwing van de stelling ‘géén sprake van rassenleer’. Dit zal ter sprake komen bij de bespreking van het begrip ‘wortelrassen’, in het inleidende gedeelte van ‘de Akasha-kroniek’. Overigens, over de overingens van Maarten Ploeger, Wounded Knee was geen kwestie van zelfdestructie want het was het Amerikaanse leger dat een ongewapende menigte van driehonderd Lakota executeerde en die groep stond ook niet onder leding van Sitting Bull, want die was daarvoor al vermoord. Bij leven was Sien medestander van Wovoka, die zich had opgeworpen als een nieuw religieus leider, maar dat voert wat ver om allemaal uit te leggen. Historisch klopt er dus al niets van, maar kennelijk is er in de ‘geesteswetenschap’ veel mogelijk.

De van Baarda commissie komt weer met een ander verhaal over meegebrachte ziektes door de Europeanen, waar de indianen massaal aan bezweken. Kun je meteen weer de vraag stellen of die ziektes een noodzakelijk kwaad waren om Steiners kosmische vonnis te voltrekken. De commissie verwijst naar de gezaghebbende studie van ‘Guns, germs and steel; the fates of human societies’ van J. Diamond, uit 1997. Ik denk alleen niet dat Steiner op de hoogte was van deze recente bevindingen, al was hij helderziend. Het verhaal van die ziektes was in die tijd slechts mondjesmaat bekend in Europa. En je kunt Steiner veel verwijten, maar niet dat hij veel kennis van zaken had wat betreft de indianen, ook dat zal duidelijk worden. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij slechts een beknopt en inmiddels gedateerd academisch handboekje uit die dagen geraadpleegd, maar de feiten zo omgebogen,en mijns inziens zelfs gemanipuleerd, tot ze in zijn kosmische theorie over mensenrassen pasten.[22]

De commissie heeft overigens Edward Said als bron aangehaald, maar dan vooral om aan te tonen hoe niet uniek Steiner in zijn opvattingen over andere mensenrassen was. Hij zou meevallen als je hem in zijn tijd plaatst, aldus de commissie. Mijns inziens zijn Steiners opvattingen inderdaad goed in de tijd te plaatsen maar echt meevallen doen ze zeker niet. Ook dit zal later aan de orde komen. Overigens is Edward Said helaas in 2003 overleden, maar ik denk dat hij lichtelijk verbaasd zou zijn geweest dat zijn ideeën zouden worden ingezet om Rudolf Steiner van racisme vrij te pleiten.

Ik zal de woorden van Steiner dus wegen naar beide categorieën, zoals bovenstaand door de commissie zijn aangegeven, maar leg dan wel de zogenaamde indekking van de commissie naast me neer. Ook zal ik er nog een categorie willen toevoegen, die van stereotypering naar ras. Deze is de commissie nadrukkelijk uit de weg gegaan, maar ik denk dat dit essentieel is. Want al beweert Steiner alles te kennen uit bovenzinnelijk waarneming, ik herken in zijn beschrijvingen van zwarten en indianen vooral de overbekende platte clichés, die er in de westerse wereld al lange tijd bestaan. Als je de esoterie wegpoetst blijkt het vaak allemaal nogal banaal te zijn.

Los van de definities heeft de commissie ook een groot aantal passages beoordeeld en gecategoriseerd. Het is van het belang om op te merken dat de beoordelingscriteria van de commissie juridisch waren. Zij hebben de uitspraken van Steiner getoetst aan de huidige Nederlandse anti-discriminatie wetgeving en het wetboek van strafrecht. De Commissie heeft dit gedaan omdat, naar eigen zeggen ‘dit de enige objectieve meetlat is’ om de omstreden uitspraken te kunnen wegen. Daar heb ik mijn twijfels over. Sinds wanneer worden historische of filosofische vraagstukken of discussiepunten beslecht in de rechtszaal?

Over de juridische kant zal ik me niet uitspreken, daar acht ik mij niet toe bevoegd (ik ben immers geen jurist). Wel heb ik mijn vraagtekens of het werk van Steiner langs een juridische meetlat zou moeten worden gelegd. Ik vind dit zelfs niet helemaal fair naar Rudolf Steiner, die onmogelijk rekening heeft kunnen houden met het Nederlandse strafrecht van 2000, al was hij dan nog zo ‘geesteswetenschappelijk onderlegd’. Rudolf Steiner staat wat mij betreft niet terecht voor wat hij gezegd of geschreven heeft. Een historische/filologische analyse had mij dus meer gepast geleken. Dat doet aan de ‘objectiviteit’ niets af, mits het goed gebeurt, maar dat geldt vanzelfsprekend ook voor een juridische methode. Bovendien is het strafrecht ook geen statisch gegeven of een soort natuurwet, zeker de laatste jaren is de Nederlandse antidiscriminatie wetgeving, voorzichtig uitgedrukt, nogal in beweging. Maar goed, het leek de bedoeling dat het rapport een bijdrage was tot waarheidsvinding en geen juridische verdedigingswal. Ik zal het dus ook zo behandelen, naar mijn beste kunnen en met gepast respect.

Dan nu de categorieën die de commissie hanteerde voor de onderzochte uitspraken van Rudolf Steiner, waarin hij zich uitsprak over ‘rassen’ (overgenomen uit de conclusies):
1 Citaten waarbij de inhoud of formulering van dien aard is dat er, indien ze door een hedendaagse auteur verkondigd zouden worden, sprake is van discriminatie van een zodanige ernst, dat er waarschijnlijk een strafbaar feit zou worden begaan (16 uitspraken, in het totale oeuvre van Steiner, waarvan geen uit Die Mission einzelner Volksseelen)
2 Citaten waarbij er: hetzij sprake is van een lichte vorm van discriminatie als gevolg van een tijdgebonden en gedateerde woordkeuze, hetzij geen sprake van discriminatie, maar waarbij er gemakkelijk het misverstand kan ontstaan dat er wél sprake is van discriminatie (…) een grondige kennis van de antroposofie is noodzakelijk om het betreffende citaat te kunnen duiden (de commissie rekende 66 citaten tot deze categorie, waarvan 10 citaten uit ‘Die Mission’).
3. Citaten waarbij geen sprake is van discriminatie (80 citaten die door de commissie zijn onderzocht en beoordeeld, waarvan 20 uit ‘Die Mission’)[23].

Het gaat dus om dertig citaten uit Die Mission. Laten wij deze citaten in de oorspronkelijke context. Het grootste gedeelte zal langskomen in de hier weergeven tekst van de vierde en de zesde voordracht. De citaten uit de vijfde voordracht zal ik later behandelen (zie ook een vorige bijdrage[24], waarin ik kort op citaat 107 ben ingegaan). Verder zullen er nog wat citaten afvallen die buiten de hier te bespreken voordrachten vallen. Deze staan allemaal in de derde categorie.  Het gaat nu om de besproken citaten uit de vierde en de zesde voordracht, die door de commissie tot de tweede categorie worden gerekend en tot de derde. De nummering van de Commissie zal ik in de tekst weergeven. Bijvoorbeeld, stel dat citaat nummer  7 passeert dan staat er aan het begin (cit. 7), dan de vet weergegeven tekst van het citaat en aan het eind (einde citaat 7). Mocht citaat 7 door de commissie tot bijvoorbeeld de derde categorie worden gerekend dan zal er aan het begin staan (cit. 7, cat. 3). Iedereen kan de op die manier de te bespreken citaten in de oorspronkelijke tekst terugvinden.[25] Overigens verloopt de nummering van de van Baarda-commissie chronologisch. Deze begint in het geval van Die Mission bij citaat 94 en eindigt bij citaat 118, met uitzondering van de citaten 9, 25, 165, 206 en 207, die ook uit Die Mission afkomstig zijn, maar de laatsten zullen niet relevant zijn voor deze bespreking ( 106 laat ik zitten en het ‘ontlastende citaat 107′ uit de vijfde voordracht zal aan bod komen, wanneer de algemene inleiding op Die Mission uit het rapport besproken wordt). Er zullen dus 23 citaten uit de vierde en de zesde voordracht passeren die de Commissie of tot de tweede categorie heeft gerekend (ogenschijnlijk sprake van discriminatie, maar uitsluitend te begrijpen in de context van de antroposofie als geheel, in totaal 10 citaten) of tot de derde categorie (geen sprake van discriminatie, in totaal 13 citaten). De tekst tussen de citaten zijn in deze weergave  zichtbaar, dus mocht er in de leemtes tussen de citaten nog wat interessants staan zal dat worden meegewogen.

Dit systeem lijkt nu nog wat ingewikkeld. Er zal echter blijken dat dit een veel praktischer en bovendien een veel inzichtelijker weergave is dan hoe de Commissie van Baarda deze passages in haar rapport heeft besproken. Zij hebben (grotendeels) alle passages over zwarte Afrikanen, Aziaten, Europeanen, enz. thematisch gerangschikt, niet in de oorspronkelijke samenhang van het betoog. Ik zal de chronologie van Steiners tekst intact laten, waardoor het verloop van het betoog en daarmee de context van een enkel citaat veel duidelijker wordt dan wanneer je die naar thematiek isoleert. Bovendien wordt dan ook duidelijk welke passages de commissie heeft laten liggen, of wat de leemtes zijn tussen de verschillende passages. De thematische bespreking van de van Baarda-commissie zal daarna aan de orde komen. Het zal zich vanzelf wijzen als we ermee aan het werk gaan.
  
Uit ‘Die Mission einzelner Volksseelen in zusammenhange mit der Germanisch-Nordischen Mythologie’, 1910 (GA 121)[26]

 

VIERTER VORTRAG

Rassenentwickelung und Kulturentwickelung[27]

http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_04.htm

(cit. 94, cat. 3) ‘Will man zu dem Verhältnis der Menschenrassen zueinander vordringen, welche ja die Grundlage sind, aus welcher sich die einzelnen Volksgemeinschaften herausheben, dann muß man berücksichtigen, daß der Mensch, den wir vor uns haben, der wir selber sind, eigentlich ein recht kompliziertes Wesen ist und nur durch das Zusammenwirken vieler, vieler Wesenheiten des Weltalls in seiner heutigen Form und Wesenheit hat entstehen können (einde citaat 94[28]). Wir wissen ja aus der Betrachtung der «Akasha-Chronik» und aus anderen Betrachtungen, die über die Entwickelung des Menschen gepflogen worden sind, daß unsere Erde selbst früher – bevor sie den jetzigen Zustand erreicht hat – drei Zustände hat durchmachen müssen. Im Verlaufe dieser drei Zustände sind nach und nach veranlagt und bis zu ihrem heutigen Grade ausgebildet worden die drei sogenannten Glieder des Menschen: der physische Leib, der Äther- oder Lebensleib und der Astralleib. Während der jetzigen Erdenverkörperung ist erst der Mensch fähig geworden, ein viertes Glied, ein Ich in sich aufzunehmen. Diese vier Glieder seiner Wesenheit zeigen uns alles das, was durch die drei oder vier Verkörperungen unserer Erde hindurch geschehen ist, durch die Verkörperung als Saturn, Sonne, Mond und durch die Erdenzeit selbst, soweit sie bis jetzt verlaufen ist. Wenn Sie vorüberziehen lassen vor Ihrem Blick alle die Wesenheiten, die da zusammengewirkt haben, diese Geister des Willens oder Throne, die Geister der Weisheit, Geister der Bewegung, Geister der Form, Geister der Persönlichkeit, Erzengel, bis herunter zu den Engeln, und über den Geistern des Willens oder Thronen die Cherubime und Seraphime, so werden Sie sich sagen können, daß aus einem ganz komplizierten Zusammenwirken erst hervorgehen konnte, was des Menschen heutige Organisation möglich macht. Wir haben gesehen, daß nicht nur notwendig war, daß so viele Wesenheiten und Naturkräfte zusammenwirkten im Kosmos, sondern daß zum Zustandekommen des Menschen auch noch nötig war, daß zu gewissen Epochen gewisse Wesenheiten auf den normalen Gang ihrer Entwickelung verzichteten, zurückgebliehen sind, so daß sie in anderer Weise, als es bei ihrem normalen Entwickelungsgange möglich gewesen wäre, in die menschliche Organisation eingreifen konnten’.

In de vierde lezing begint Steiner met een uiteenzetting van de wezensdelen van de mens (fysiek lichaam, ether of levenslichaam en astraallichaam, of levenslichaam). Toch zijn er ook andere krachten die op de mensen inwerken. Hij komt met een heleboel begrippen. Het betreft hier vooral hogere geestesvormen dan de mens. Het gaat om Cherubijnen, Tronen, aartsengelen etc. Ook begint hij al uit te leggen dat de krachten van de planeten inwerken op de mens. Zoals hij zegt: ‘Wir haben gesehen daß so viele Wesenheiten und Naturkräfte zusammenwirkten im Kosmos, sondern daß zum Zustandekommen des Menschen auch noch nötig war, daß gewissen Epochen gewisse Wesentheiten auf der normalen Gang ihrer  Entwickelung verzichteten, zurückgeblieben sind, so daß sie in anderer Weise, als es bei ihrem normalen Entwickelungsgange möglich gewesen wäre, in die menschliche Organisation eingreifen konnten’.

‘Also wir sehen in ein wunderbar vielgestaltiges und mannigfaltiges Gewebe hinein, wenn wir den Menschen, so wie er uns heute vor Augen tritt, eigentlich verstehen wollen. Wir müssen uns auch klar sein darüber, daß wir nur dann, wenn wir gewissermaßen dieses Gewebe auseinanderhalten und die einzelnen Wesen in ihrer Tätigkeit belauschen, verstehen lernen, wie durch das Zusammenwirken dieser Wesenheiten der Mensch erst zustande gekommen ist. Da können wir nun sagen: Die hauptsächlichste Wesenheit, welche für den heutigen Menschen in Betracht kommt, ist diejenige, welche ihm die Möglichkeit gegeben hat, zu sich «Ich» zu sagen, nach und nach zu dem Bewußtsein des Ich zu kommen. Und wir wissen, daß diese Möglichkeit zuerst von den Geistern der Form, von denjenigen Wesenheiten gegeben worden ist, die wir Gewalten, Exusiai nennen. Wenn wir gerade diese Wesenheiten bei ihrer Tätigkeit, welche sie dem Menschen zuwenden, belauschen und uns gewissermaßen fragen: Wie würde es mit dem Menschen werden, wenn bloß diese Wesenheiten, und zwar nur diejenige Art dieser Wesenheiten, die in normaler Entwickelung sich befindet, in der Hauptsache im Menschen tätig wäre? – so werden wir finden: Sie sind die Verleiher der Ich-Organisation. Damit ist aber schon gesagt, daß sie eigentlich, wenn wir sie ihrer eigenen Natur nach betrachten, ihr Hauptinteresse daran haben, den Menschen zu seinem Ich zu bringen. Nun aber ist das, was diese Wesenheiten eigentlich im Menschen zu verrichten haben, im heutigen Menschenleben erst in einem bestimmten Lebensalter aktuell, tritt erst in einem bestimmten Lebensalter zutage’.

Wij zien dus dat in het proces van de verdichting van de mens, zoals hieronder te zien in het model van Poppelbaum, een heleboel krachten inwerken op dit proces. De macrokosmos werkt in op de microkosmos. Hermetischer kan bijna niet. Ook komt de werking van de planeten ter sprake, wat later relevant gaat worden.

Van belang is om te zien hoe volgens Steiner de mens uit vele factoren wordt samengesteld. Zoals we zullen zien is de mens dus niet te reduceren tot zijn ras, maar het ras is een belangrijke factor die (voor een bepaalde tijd) grote invloed op de mens heeft gehad en dat ook nu nog heeft (zullen we ook zien, al zal dat in de toekomst veranderen).

Het lijkt dus een chaotische mix van verschillende elementen. Er zijn ook storende krachten aanwezig. Wij zullen zien dat het deze storende krachten zijn (door Steiner dus als negatief gekwalificeerd) die ervoor zorgen dat de mensheid in vier of vijf rassen uiteen valt. Vervolgens komt Steiner met een uitgebreide uiteenzetting over de levensfases van de mens. Deze wordt bepaald door de werking van de Geesten van de Vorm (Geistern der Forum). Deze krachten organiseren ook het ‘ik’ bewustzijn van de mens (in een van zijn hoofdwerken, ‘Theosofie’, behandelt Steiner deze krachten veel uitvoeriger). Het leven van de mens is verdeeld in vier leeftijdsfases:

de fase van het kind (0-7)

de fase van de jeugd (7-14 en 14-21)

de fase van de volwassenheid (21-42)

de fase van de ouderdom (42+)

Fig. 1 Evolutiemodel Hermann Poppelbaum

Wij zullen zien dat deze indeling van groot belang is voor de zogenaamde Rassenspaltung (het uiteenvallen van de mensheid in rassen), veroorzaakt door de ‘abnormale geesten van de vorm’.

Steiner legt ook een verband met deze geesten van de vorm en de aarde evolutie (zie model Poppelbaum). In feite is de levensloop van de mens een microkosmische afspiegeling van de aarde-evolutie (zo boven, zo beneden). Ik zal dit met een uitgebreid citaat illustreren:

‘Wenn Sie sich an das erinnern, was über die Erziehung des Kindes vom Standpunkte der Geisteswissenschaft gesagt worden ist, so werden Sie sich sagen: Der Mensch entwickelt hauptsächlich zwischen seiner physischen Geburt und dem Zahnwechsel, also bis zum siebenten Jahre hin, den physischen Leib. An der Entwickelung dieses physischen Leibes haben diese Gei-ster der Form gar kein besonderes Interesse, denn diese ist im Grunde genommen eine Wiederholung dessen, was auf dem alten Saturn mit dem Menschen geschah, was sich schon oftmals wiederholt hat, und was sich nach der letzten physischen Geburt bis zum siebenten Lebensjahre vorläufig zum letzten Male in einer besonderen Art wiederholt hat. Dann kommt die Zeit vom siebenten bis zum vierzehnten Jahre, also bis zur Geschlechtsreife. Auch das ist eine Zeit, an der die Geister der Form kein besonderes Interesse haben; es ist eine Wiederholung der alten Sonnenzeit, und die Geister der Form wollten eigentlich mit ihrer Haupttätigkeit, mit der Verleihung des Ich, erst im Zustande des Erdenlebens eingreifen. Wir kommen dann zu dem dritten Lebensalter, das zwischen dem fünfzehnten und dem ein- oder zweiundzwanzigsten Lebensjahre abläuft. In dieser Zeit wird der Astralleib, der in normaler Weise der Mondentwickelung zugehört, wiederholentlich entwickelt im Menschen. Da haben die Geister der Form, die sich normal entwickeln, noch immer kein Interesse am Menschen, so daß wir sagen müssen: Die drei Lebensalter des Menschen, die der eigentlichen Geburt des Ich vorangehen, die erst um das zwanzigste Jahr herum eintritt, bieten kein unmittelbares Interesse für die Geister der Form. Sie greifen – man möchte sagen, aus ihrer eigenen Natur heraus – erst um das zwanzigste Lebensjahr herum ein, so daß, wenn Sie das bedenken, Sie es nicht mehr so ganz sonderbar finden werden, wenn gesagt wird: Nach der eigentlichen Intention der Geister der Form würde der Mensch erst in dem Zustande, in welchem er sich um das zwanzigste Lebensjahr herum befindet, das zu sein brauchen. Das, was sich im Menschen bis dahin entwickelt, ist im Grunde genommen für diese Geister der Form eine Art Embryonal-, eine Art Keimzustand. Und wenn ich etwas bildlich sprechen darf, so möchte ich sagen: Den Geistern der Form, welche sich normal entwickelt haben, wäre es am liebsten, wenn alles mit einer gewissen Regelmäßigkeit herginge, wenn ihnen bis dahin niemand ins Handwerk pfuschte. Wenn niemand diesen Geistern der Form bis zum zwanzigsten Jahre dazwischen käme, so würde der Mensch während der ersten sieben Jahre der Entwickelung das Bewußtsein haben, das dem physischen Leibe zukommt; das ist nämlich ein sehr dumpfes Bewußtsein, wie es die Mineralwelt hat. Im zweiten Stadium – in der Zeit vom siebenten bis zum vierzehnten Jahre – würde er ein Schlafbewußtsein haben. Vom vierzehnten bis zwanzigsten Jahre würde er in intensiver Weise im Inneren wirksam sein, aber eine Art von Traumdasein führen. Nach diesem Bewußtsein als Mondenwesenheit, etwa im einundzwanzigsten Jahre, würde der Mensch erst eigentlich erwachen. Da würde er erst zu dem Ichbewußtsein kommen. Wenn es nach der normalen Entwickelung ginge, dann würde er da erst aus sich herausgehen und die Außenwelt in dem Weltbilde überblicken, das heute unser bekanntes Weltbild ist’.

Om dit alles te begrijpen is wellicht ook het onderstaande door Steiner getekende figuurtje noodzakelijk. Het gaat hier om de afdalende en opklimmende lijn. Rond het 20e/21e levensjaar is de indaling volledig en na het 40e levensjaar gaat de lijn weer omhoog. Dus vanaf de fase 0-20 is er sprake van involutie van geestelijke krachten, na het 40e/42e levensjaar sprake van evolutie (althans de geestelijke krachten stijgen weer op, weg van het fysieke). Maar dan zijn er de storende krachten, die de harmonieuze ontwikkeling belemmeren. Deze door de abnormale geesten van de vorm aangestuurde krachten hebben zich genesteld op vier plaatsen op aarde. De eerste midden in Afrika, de tweede in Oost Azië, de derde in hartje Europa en de vierde in Amerika. Deze door de abnormale geesten van de vorm aangestuurde krachtpunten zorgen voor het ontstaan van de vier hoofdrassen.

Maar goed, duidelijk is dat de menselijke levensloop een microkosmos is van de evolutie, met alle bijbehorende hiërarchieën. Het materiële streeft naar boven, terwijl het geestelijke naar beneden streeft. Beide ontmoeten elkaar rond het twintigste levensjaar. Beide lijnen lopen weer uit elkaar na het veertigste levensjaar. Zoals alle patronen zich in alles herhalen, zo herhaalt dit model zichook in de manifestatie van de verschillende rassen. Toch voltrekt deze ontwikkeling zich niet strikt cyclisch; zij kent wel degelijk een ontwikkeling. Steiner:

‘So also sehen Sie, daß im Grunde genommen, wenn wir nur die Tätigkeit der Geister der Form in Betracht ziehen, der Mensch sehr verfrüht zu seinem Bewußtsein kommt, wie er es heute hat, denn Sie wissen, daß dieses Bewußtsein beim heutigen Menschen in gewissem Grade bald nach der physischen Geburt erwacht. Es würde nicht in der Form erwachen, daß es klar und deutlich die physische Außenwelt sieht, wenn nicht andere Geister, die eigentlich Geister der Bewegung sind, zurückgeblieben wären und verzichtet hätten auf die Entwickelung gewisser Fähigkeiten, die sie bis zur Erdenentwickelung hätten erlangen können, wenn Sie nicht stehengeblieben wären in ihrer Entwickelung, so daß sie jetzt während der Erdenentwickelung in die Entwickelung des Menschen in besonderer Weise eingreifen können. Weil sie ihre Entwickelung in einer anderen Weise durchgemacht haben, sind sie in der Lage, dem Menschen schon früher das beizubringen, was er erst um das zwanzigste Jahr herum erringen sollte. So also sind das geistige Wesenheiten, welche verzichtet haben auf die Möglichkeit, ihre Entwickelung bis zur Erdenentwickelung in normaler Weise weiterzutreiben, geistige Wesenheiten, die während der Erdenentwickelung Geister der Bewegung hätten sein können, die aber stehen geblieben sind auf der Stufe der Geister der Form und die nun in der Erdenentwickelung als Geister der Form wirken. So können sie während der Erdenentwickelung dem Menschen, der eigentlich noch gar nicht reif ist dazu und der manches aus der früheren Zeit noch nachzuholen hat, das verleihen, was die normale Entwickelungsform erst um das zwanzigste Jahr herum verleihen würde. So tritt der Mensch in das Dasein und erhält von den abnormen Geistern der Form Fähigkeiten, die er sonst erst um das zwanzigste Jahr herum erhalten würde.

Das alles hat ganz bedeutsame Folgen. Denken Sie sich einmal, es wäre nicht so. Wenn es nicht so wäre, wenn diese Geister mit abnormer Entwickelung nicht eingreifen würden, dann würde der Mensch überhaupt erst für die physische Welt in Betracht kommen in dem Zustande, den er um das zwanzigste Jahr herum hat, das heißt, er müßte in diesem Zustande als physisches Wesen geboren werden, er müßte ganz andere Keimzustände durchmachen. In der Tat wird durch diese abnormen Geister der Form die menschliche Entwickelung schon von der Geburt an bis zum zwanzigsten Jahre in die physische Welt hinausgestellt; das ist ungefähr das erste Drittel unseres Erdenlebens. Wir müssen also sagen: Das erste Drittel unseres Erdenlebens wird nicht durch die den Erdenzustand beherrschenden geistigen Wesenheiten, sondern durch andere, abnorme geistige Wesenheiten regiert, und weil diese teilnehmen an der Entwickelung, so haben wir Menschen auch nicht die Gestalt, die wir hätten, wenn wir in dem Zustande geboren würden, den wir um das zwanzigste Jahr herum haben. Das muß der Mensch damit bezahlen, daß er ein Drittel seines Lebens – die Zeit bis zu seinem zwanzigsten Jahre hin – so zubringt, daß er dem großen Einfluß dieser abnormen Wesenheiten hingegeben ist. Sein ganzes Wachstum macht der Mensch eigentlich unter den Einflüssen der abnormen Wesenheiten durch. Er muß es dadurch bezahlen, daß, nachdem das mittlere Drittel abgelaufen ist – das im Grunde nur den normalen Geistern der Form gehört -, die absteigende Bahn, ein Zurückgehen beginnt, und seine Äther- und Astralorganisation zerfallen, so daß das Leben in drei Glieder oder Abteilungen zerfällt: in ein aufsteigendes, ein mittleres und ein absteigendes Drittel. In dem mittleren Teil wird der Mensch während seines Erdenlebens eigentlich erst Mensch, und im letzten Drittel muß er das zurückgeben, was er während des ersten, aufsteigenden Drittels empfangen hat, muß er die entsprechende Abschlagszahlung leisten.

Wäre der Mensch in der Tat ausschließlich den Einflüssen der normalen Geister der Form hingegeben gewesen, dann würde alles das, was heute bis ins zwanzigste Jahr hinein geschieht, ein ganz anderes Antlitz, eine ganz andere Gestalt haben. Es wäre alles ganz anders verlaufen, so daß alles das, was mit des Menschen heutiger Entwickelung zusammenhängt in der ersten der drei Lebensepochen, im Grunde genommen ein Dasein ist, das vieles von den späteren Lebensepochen vorausnimmt. Dadurch ist der Mensch bis zu der zweiten Epoche seines Lebens ein materielleres Wesen geworden, als er sonst geworden wäre. Der Mensch hätte sonst bis zu diesem Momente seines Lebens nur geistige Zustände durchgemacht und würde bis zur jetzigen materiellen Verdichtung erst herabgestiegen sein in dem Zeitpunkte der Entwickelung, den er erst im zwanzigsten oder einundzwanzigsten Lebensjahre durchmacht, wo er sich selber an die Erde gebunden vorfände. Es sagt uns also die Geisteswissenschaft, daß, wenn diese Entwickelung so vorwärts gegangen wäre, der Mensch erst in dem Zustande so recht eigentlich auf die Erde herabgestiegen wäre, den er heute im zwanzigsten oder einundzwanzigsten Lebensjahre erreicht; er würde die vorangehenden Zustände nicht auf der Erde haben durchmachen können. Er hätte sie erhöht über der Erde, im Umkreis der Erde durchmachen müssen. Und jetzt begreifen Sie den ganzen Gang der menschlichen Kindheit und Jugendentwickelung. Wir können sehen, wenn wir diese gerade Linie B – C als Erdenweg bezeichnen, so wären es die Geister der Form, die den Menschen dazu bestimmt hätten, herunterzusteigen erst in diesem Punkte (20/21 der Zeichnung). Hier würde der Mensch also erst die Erde erreicht haben, und er würde wieder hinaufsteigen nach dem vierzigsten Jahre und das letzte Drittel seines Lebens in einem vergeistigten Zustande durchmachen. Durch die abnormen Wesenheiten wurde der Mensch gedrängt, schon hier (bei A der Zeichnung) herabzusteigen und das Leben auf der Erde aufzunehmen. Das ist das Geheimnis unseres Daseins. (cit. 95, cat. 3) So sehen wir, daß wir durch die uns eigentlich dirigierenden normalen Wesenheiten nur in dem mittleren Drittel unseres Lebens ganz beherrscht sind, während unsere Wachstums- und unsere Niedergangsperiode unter dem Einfluß ganz anderer Wesenheiten stehen, die in irgendeiner Weise auf ihre normale Entwickelung verzichtet haben.

Wenn das alles so geworden wäre, wie es nicht geworden ist, wenn der Mensch erhöht im Umkreis der Erde das erste und dritte Drittel seines Lebens durchgemacht und nur im mittleren Teile die Erde berührt hätte, also im Grunde genommen ein ganz anderes Wesen geworden wäre, dann würde der Mensch nicht in dem Grade an die Erde gebunden sein, in dem er tatsächlich heute an dieselbe gebunden ist. Wenn das eingetreten wäre, dann würden alle Menschen, welche die Erde betreten, von gleicher Gestalt und Wesenheit sein; dann würden alle Menschen, die über die Erde hingegangen sind, gleichgestaltet gewesen sein. Eine Menschheit gäbe es nur. Dasjenige, was uns zu einem solchen Wesen macht, daß sich daraus die spezifischen Eigenschaften der Rassen ergeben, die im Menschentum zum Ausdruck kommen, das ist nicht im mittleren Drittel des Lebens enthalten. Durch alles das, was in der Zeit vorher liegt, was im ersten Drittel des Lebens sich vollzieht, sind wir mehr mit allen unseren Kräften an die Erde gebunden, als es die normalen Geister der Form für

Fig. 2 Involutie/evolutie model van de levensloop van de mens

uns bestimmt haben. Dadurch aber ist der Mensch mehr von der Erde, auf der er lebt, abhängig geworden, als er es sonst geworden wäre. Er ist abhängig geworden von dem Orte der Erde, auf dem er lebt. Dadurch, daß der Mensch – sozusagen gegen die Intentionen der Geister der Form – früher auf die Erde heruntersteigt, wird er abhängig von dem Orte, weil er sich in einem Zustande mit der Erde verbindet, der ihm gar nicht vorgezeichnet ist. Unabhängig wäre der Mensch geworden davon, ob er im Norden oder Süden, im Osten oder Westen die Erde betreten hätte, wenn er sie nur im mittleren Drittel seines Lebens betreten hätte. Dadurch aber, daß er abhängig wird von der Erde, dadurch, daß er eine Jugend durchmacht in der Weise, wie wir es charakterisiert haben, wird er erdgebunden, wird er ein mit dem Gebiete, auf dem er geboren ist, zusammenhängendes, zu ihm gehörendes Wesen. Dadurch wird er abhängig von all den Verhältnissen der Erde, die diesem Orte zugehören, von dem Einfallen der Sonnenstrahlen, von dem Umstand, ob die Gegend nahe dem Äquator in der heißen Zone oder in einem mehr gemäßigten Gebiete sich befindet, ob er auf einem niedrig gelegenen Gebiet oder auf einem Hochplateau geboren ist. Man atmet ja ganz verschiedenartig in der Ebene oder im Gebirge. Der Mensch wird also ganz abhängig von den irdischen Verhältnissen, von dem Ort, an dem er geboren ist. So sehen wir, daß der Mensch förmlich mit seiner Erdenmutter zusammengewachsen ist dadurch, daß er so eng zusammenhängt mit dem Orte, mit dem Gebiete der Erde, auf dem er jeweils geboren wird, und daß er bestimmt wird durch diejenigen Eigenschaften, die er dadurch erhält, daß diese Kräfte der Erde, die durch den betreffenden Ort bestimmt sind, in ihm wirken. Das alles bestimmt seinen Rassencharakter, und auf diesem Umwege sind die abnormen Geister der Form – diejenigen Geister der Form oder Gewalten, die zu einer anderen Zeit als zwischen dem einundzwanzigsten bis dreiundvierzigsten Jahre dem Menschen das geben, was wir heutiges Erdenbewußtsein nennen – die Verursacher der Rassenverschiedenheit des Menschen über die ganze Erde hin, die also von dem Orte auf der Erde abhängt, auf dem der Mensch geboren wird. (einde citaat 95) 

(cit. 96, cat. 3) Nun erlangt der Mensch während dieser Zeit – die also im Grunde genommen unter der Herrschaft der abnormen Geister der Form steht – auch die Möglichkeit, die Fähigkeit, seinesgleichen hervorzubringen. Auch diese Fähigkeit wird während der Zeit erworben, in welcher der Mensch gar nicht rein von den normalen Geistern der Form dirigiert wird. Dadurch ist die Möglichkeit gegeben, daß der Mensch nicht nur in der geschilderten Weise abhängig wird von dem Orte, auf dem er geboren ist, sondern daß die Eigenschaften, die er dadurch erhält, auch auf seine Nachkommen vererbt werden können, daß also die Rassenzusammengehörigkeit nicht nur sich ausspricht in den Einflüssen des Wohnplatzes, sondern auch in dem, was durch die Rasse vererbt ist. Darin haben Sie die Erklärung dafür, warum die Rasse dasjenige ist, was vererbbar ist, und wir werden verstehen, was die Geisteswissenschaft zeigt: daß nur in der Vergangenheit die Rassenmerkmale durch den Ort hervorgebracht sind, an dem die Menschen geboren wurden. Das war in der letzten lemurischen und in der ersten atlantischen Zeit der Fall, als der Mensch direkt von der irdischen Umgebung abhängig war. In späterer Zeit beginnt die Rasse den Charakter zu haben, daß sie an die Vererbung gebunden ist und nicht mehr an den Ort. So sehen wir in der Rasse etwas, was ursprünglich an einen bestimmten Ort der Erde gebunden war und das sich dann in der Menschheit durch die Vererbung fortpflanzte, aber vom Orte immer unabhängiger wurde (einde citaat 96).

(cit. 97, cat. 3) Aus dem, was ich jetzt gesagt habe, werden Sie erkennen, in welchem Zeiträume der Evolution es erst einen Sinn hat, von dem Rassenbegriff zu sprechen. Es hat keinen Sinn – im eigentlichen Sinne des Wortes -, vor der lemurischen Zeit von einem Rassenbegriff zu sprechen, denn in dieser Zeit steigt der Mensch erst auf die Erde herab. Vorher war er im Umkreis der Erde; dann kam er auf die Erde, und es vererbten sich die Rassenmerkmale in der atlantischen Zeit und bis herein in unsere nachatlantische Epoche. Wir werden sehen, wie in unserer Zeit die Volksmerkmale das sind, was die Rassencharaktere wieder auseinander bringt, was sie wieder auszulöschen beginnt. Das alles werden wir noch später sehen. Wir müssen uns jetzt nur hüten, die Welt so zu betrachten, als ob die Evolution nur wie ein Rad wäre, das anfangs- und endlos um sich herumrollte; die Vorstellung von dem rollenden Rad, die in mancher mystischen Weltanschauung so breit ausgeführt wird, bringt eine furchtbare Verwirrung in den Begriff der eigentlichen Menschheitsevolution. Wenn man sich den Vorgang so vorstellt, daß sich alles sozusagen wie um ein bleibendes Zentrum herum bewegt, wobei es in soundsoviele Rassen gegliedert ist, dann hat man eigentlich keinen Begriff davon, daß alles sich in Entwickelung befindet, und daß auch die Rassen sich entwickeln. Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein. Sie wiederholen sich nicht etwa immer in der gleichen Art, wie es bei Sinnett falsch im «Esoterischen Buddhismus» dargestellt wird. In der alten lemurischen Zeit müssen wir das Aufgehen der Rassenmerkmale, der Rasseneigentümlichkeiten suchen; wir müssen dann deren Sich-Fortpflanzen bis in unsere Zeit verfolgen, müssen uns dabei aber klar sein, daß, wenn unsere gegenwärtige fünfte Entwickelungsepoche von der sechsten und siebenten abgelöst wird, keine Rede mehr sein kann von einem Zustande, den wir als Rasse werden bezeichnen können. (einde citaat 97) Wenn wir uns diese Entwickelung aber so vorstellen, als ob sie immer nur gleichmäßig so fortrollte, dann haben wir nur eine Art Mühlrad im Kopfe, sind aber weit entfernt von dem Verständnisse dessen, was in der Welt wirklich vor sich geht’.

Bovenstaand zegt Steiner iets cruciaals: ‘In der alten lemurischen Zeit müssen wir das Aufgehen der Rassenmerkmale, der Rasseneigentümlichkeiten suchen; wir müssen dann deren Sich-Fortpflanzen bis in unsere Zeit verfolgen, müssen uns dabei aber klar sein, daß, wenn unsere gegenwärtige fünfte Entwickelungsepoche von der sechsten und siebenten abgelöst wird, keine Rede mehr sein kann von einem Zustande, den wir als Rasse werden bezeichnen können’.  Hij zegt dat in de oude Lemurische tijd, dus in een veel eerder ontwikkelingsstadium van de mens (een nauwkeurige toelichting volgt bij de bespreking van de Akasha-kroniek), de rassen op verschillende punten op aarde zijn ontstaan. De raskenmerken worden tot op heden overgeerfd. Maar als ons huidige tijdperk (het vijfde) wordt afgelost door het zesde en het zevende, zou er geen reden meer zijn om van ‘rassen’ te spreken. Dit is essentiële informatie. Veel antroposofen die voor Steiner in de bres zijn gesprongen, komen vaak met het argument dat de rasverschillen in het verleden een rol speelden, maar dat de betekenis daarvan zou zijn uitgewerkt. Bijvoorbeeld Dieter Brüll in zijn roemruchte artikel De Nieuwe Reactionairen, waarin hij zich niet zozeer met Steiner zelf bezighoudt, maar meer met de verdediging van de zeer omstreden antroposoof Sigismund von Gleich tegen de kritiek van historicus Gjalt Zondergeld: ‘Omdat de duvel met Zondergeld speelt, heeft hij precies de verkeerde ‘racist’ te pakken. Zeker, hij werkte Steiners ‘rassenleer’ uit voor de voor-Christelijke tijd (daarna hebben in de zienswijze van Steiner rassenverschillen hun betekenis verloren). Maar hij was juist een fervente Nazi-bestrijder van het eerste uur, die nimmer een steekje heeft laten vallen’.[29] Dit is alles wat Brüll over deze kwestie te zeggen heeft. Het lijkt mij een beetje mager voor een verdediging van Rudolf Steiner en bovendien is het ook nog incorrect.

Wie ook de plank misslaat is Willem Frederik Veltman: ‘Dit proces van ‘overwinning van het raselement’ kwam op gang met het doorbreken van de afzondering tussen de continenten als Afrika en Amerika gedurende duizenden jaren hadden geleefd. Vanuit Europa vonden de zogenaamde ontdekkingsreizen plaats, die pas de confrontatie van verschillende rassen mogelijk maakten, maar die tevens het tijdperk inluidden waarin de rassenonderscheiden moeten worden overwonnen’.[30]

Ook dit klopt niet. Hoe zit het dan wel? Hiervoor moeten wij kijken naar de ‘antroposofische tijdrekening. Steiner spreekt hier van de Lemurische tijd. Dat is het derde tijdperk (Entwickelungs-epoche) van de aarde -evolutie. Wij leven nu in het vijfde tijdperk. Het is een ingewikkelde rekensom (niet ieder tijdperk duurt even lang[31]), maar het komt erop neer dat ons tijdperk verdeeld is in zeven ‘Epochen’ van precies 2160 jaar. Ons tijdperk is begonnen in 1413 (vijfde). Het loop dus af over 4320 jaar. Als Steiner zegt: ‘wenn unsere gegenwärtige fünfte Entwickelungsepoche von der sechsten und siebenten abgelöst wird’, dan begint die fase pas op z’n vroegst over 7893 jaar, dus aan het eind van het negende millennium na Christus. Laten we kijken wat Helmut Zander hierover te zeggen heeft:

‘Rassen seien ein Intermezzo der Menschheitsgeschichte. »Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein.« (GA 121,76 [1910]) Erneut artikulierte Steiner sein antimaterialistisches Leitmotiv, aber bei näherem Hinsehen bleibt dies ein gänzlich unpolitisches Argument. Die Rassenentstehung, die erst in der lemurischen Zeit begonnen habe, werde in der sechsten und siebten »Entwickelungsepoche« verschwinden (ebd.), das heißt: frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend. Für eine politische Erledigung der Rassenfrage und für die Geltung von Steiners Rassentheorien ist dies eine lange, eine zu lange Zeit. Daß die Vielfalt von Völkern und Rassen ein Reichtum der Pluralität sein könnte, tritt im übrigen nicht in Steiners Blickfeld’.[32]

Conclusie, Zander heeft gelijk. Zijn berekening is zelfs enigszins optimistisch (want volgens mijn berekening zit je zelfs aan het aan het eind van het tiende millennium na Ch., dus in het jaar 9902 ).  Brüll (voor-Christelijke jaartelling) en Veltman (grote ontdekkingsreizen vanaf eind vijftiende eeuw) zitten er echter ruimschoots naast. Hier zal later nog uitvoerig op worden teruggekomen.

‘Wir sehen also, wie die Rassenentwickelung erst beginnt in der lemurischen Zeit durch das Hineinwirken der abnormen Geister der Form. Da lassen diese Geister die Kräfte unseres Erdenplaneten eingreifen an dem Orte, wo der Mensch seine erste Lebenszeit zu verbringen hat, und das überträgt sich in gewisser Weise auch wieder auf das spätere Leben, weil der Mensch ein Gedächtnis hat, durch das er sich erinnert an die eigentlich abnormerweise vor dem einundzwanzigsten Jahre auf der Erde zugebrachte Zeit auch in dem späteren Leben. Der Mensch würde ein ganz anderes Wesen sein, wenn nur die normalen Geister der Form wirkten. Durch die abnormen Geister der Form ist der Mensch abhängig von dem Punkte der Erde, auf dem er lebt. Die Abweichung von den Gesetzen der normalen Geister der Form ist auf die eben geschilderte Weise entstanden, so daß bedeutsam wurde für den Menschen der Punkt der Erde, auf dem er in einer bestimmten Verkörperung lebt.

(cit. 98, cat. 3) Wir werden diese Verhältnisse noch genauer begreifen durch die folgende Betrachtung. Da können wir in gewisser Weise angeben, wie der Untergrund, der Bodengrund, sein Wesen nach oben strahlt und die menschliche Organisation durchdringt, so daß der Mensch abhängig wird von diesem Erdenuntergrund. In dieser Beziehung können wir also bestimmte Punkte der Erde angeben, die mit der menschlichen Wesenheit entwickelungs-geschichtlich zusammenhängen. Wir werden auf diese Verhältnisse noch genauer eingehen. Ich will sie jetzt in abstracto charakterisieren. (einde citaat 98)

Het uiteenvallen van in de verschillende mensenrassen door de werking van de abnormale geesten van de vorm heeft ertoe geleid dat er een differentiëring is opgetreden in verschillende groepen mensen op diverse plaatsen van de aarde. Deze ‘misvorming’ heeft ertoe geleid dat in Afrika de accenten van het kind zich manifesteren, in Azië die van een puber, in Europa die van de volwassenheid en die in Amerika van de ouderdom. Ik zeg hier nadrukkelijk bij dat het hier om een deelaspect gaat, geaccentueerd door de abnormale geesten van de vorm, niet om de mens als geheel. De mens wordt door meer factoren bepaald, waarvan dit er eentje is.

De commissie heeft het als volgt geformuleerd: ‘NB Als we Steiners geesteswetenschappelijk onderzoek serieus nemen, zijn de hierna volgende ‘ontwikkelingshistorische’ kenmerken van verschillende rassen, dat wil zeggen de leeftijdskenmerken, geen subjectieve conclusies, maar bovenzintuiglijke wetmatigheden (zie ook citaat 102). Met andere woorden, voor Steiner waren dit geen vermeende karaktereigenschappen van rassen, maar bovenzinnelijke feiten. De aardse krachten die de eigenschappen van een ras bepaalden, waren voor hem geen theorie; zij werden door hem reëel waargenomen. Voor iemand die deze krachten niet bovenzintuiglijk kan waarnemen, kunnen het hooguit veronderstellingen en werkhypothesen zijn’. (Het lijkt mij eerlijk gezegd waarschijnlijker dat deze voorstelling een product was van Steiners eigen racistische vooroordelen, al heeft hij er een geraffineerd schema voor bedacht waarin ieder ras zijn plaats krijgt, FS).

‘In de hierna volgende uitspraken wordt dus in wezen geen uiterlijke beschrijving van die rassen gegeven, maar worden de krachten gekarakteriseerd die aan de vorming van die rassen ten grondslag lagen. In de onstaanstijd waren die krachten allesbepaaldend; in onze tijd worden ze teruggedrongen door de overheersende invloeden van cultuur en individualiteit.

Zoals uit citaat 96 blijkt, werkten de leeftijdskenmerkende krachten vanuit de aarde op de mensheid in tijdens het laatste deel van Lemurië en het eerste deel van Atlantis. Daarna worden deze eigenschappen door de erfelijkheid doorgegeven’.

Mijn commentaar is: volgens Steiner waren de ‘raskenmerken’ tot zeer recent nog een belangrijke factor van betekenis. Dit blijkt uit Steiners opmerkingen over de indianen, die vooral gaan over de situatie in de negentiende eeuw, zoals snel zal blijken.

Het is een keer buitengewoon lomp, maar niet incorrect geformuleerd door Maarten Ploeger in het boekje ‘Antroposofie ter discussie’:

‘We lichten er hier drie van de vijf rassen uit: negers, blanken en indianen. Want vooral de passages uit ‘De Volkszielen’ die hiernaar verwijzen, blijken vaak op onbegrip te stuiten. Het negerras beheerst bij uitstek de psychische vermogens van het heel jonge kind. Het blanke ras die van de middelbare leeftijd. Het indiaanse ras sluit de rij met de ouderdom. Let wel: niet de neger is een kind, maar de mens met een lichamelijk instrument dat ontleend is aan het zwarte ras, heeft innerlijke mogelijkheden die we kunnen begrijpen als we kijken naar het karakteristieke van de leeftijdsfase tot het zevende jaar’.[33] Zoals Steiner het omschrijft:

Fig. 2: ‘eine merkwürdig verlaufende Linie’

(cit. 99, cat. 2) ‘Da haben Sie zum Beispiel (siehe Figur) einen Punkt, der im Innern von Afrika liegt. An diesem Punkte wirken gleichsam von der Erde ausstrahlend alle diejenigen Kräfte, welche den Menschen namentlich während seiner ersten Kindheitszeit ergreifen können. Später wird der Einfluß solcher Kräfte auf den Menschen geringer; er ist dann diesen Kräften weniger ausgesetzt, aber sie prägen sich ihm mit dem, was aus ihnen kommt, doch in der stärksten Weise auf. So also wirkt jener Punkt auf der Erde, auf dem der Mensch lebt, am allerstärksten in der ersten Kindheitszeit und bestimmt dadurch diejenigen Menschen, die ganz abhängig sind von diesen Kräften, ihr ganzes Leben hindurch so, daß jener Punkt ihnen die ersten Kindheitsmerkmale bleibend aufprägt. Das ist ungefähr eine Charakteristik aller derjenigen Menschen – in bezug auf ihren Rassencharakter -, die sozusagen um diesen Erdenpunkt herum die bestimmenden Kräfte aus der Erde heraus erhalten. Das, was wir schwarze Rasse nennen, ist im wesentlichen durch diese Eigenschaften bedingt. (einde citaat 99)

(cit. 100, cat. 2) Wenn Sie nun weiter nach Asien hinübergehen, da haben Sie einen Punkt auf der Erdoberfläche, wo die späteren Jugendmerkmale dem Menschen aus den Erdenkräften heraus bleibend aufgedrückt werden, wo das, was die besonderen Eigenschaften des späteren Jugendzeitalters sind, aus der Erdenwesenheit heraus auf den Menschen übertragen wird und ihm den Rassencharakter gibt. Die hier in Betracht kommenden Rassen sind die gelben und bräunlichen Rassen unserer Zeit. (einde citaat 100)

(cit. 101, cat. 2) Wenn wir dann weiter von Osten nach Westen gehen, so finden wir einen Punkt, der von Asien her gegen Europa zu liegt und der die spätesten Merkmale, diejenigen Merkmale, welche gerade in dem späteren, auf die erste Jugendzeit folgenden Lebensalter dem Menschen zukommen, dem Menschen bleibend aufdrückt, den Punkt, wo der Mensch nicht schon in der Kindheit von den Erdenkräften ergriffen wird, sondern dann, wenn die Jugend in das spätere Lebensalter übergeht. (einde citaat 101)

(cit. 102, cat. 2) In dieser Art wird der Mensch von den Kräften ergriffen, die von der Erde aus bestimmend für ihn sind, so daß wir, wenn wir diese einzelnen Punkte ins Auge fassen, eine merkwürdig verlaufende Linie erhalten. Diese Linie besteht auch für unsere Zeit. Der afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf. Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteiligung. Hier ist die Wahrheit zwar manchmal verschleiert, aber Sie sehen, man kommt mit Hilfe der Geheimwissenschaft doch auf merkwürdige Erkenntnisse. (einde citaat 102)

Hier het commentaar van de commissie: ‘NB Het is niet helemaal duidelijk wat Steiner bedoelde met de zin ‘diese Linie besteht auch für unsere Zeit’. Het lijkt erop dat rasscheppende krachten door middel van leeftijdskenmerken tot in onze tijd doorwerken. Dat is echter in tegenspraak met wat er in citaat 96 gezegd is over het tijdperk waarin deze krachten werkzaam waren. Wat ook bedoeld kan zijn is, dat jeugd- en ouderdomskrachten in het algemeen langs deze lijn verdeeld zijn, wat in overeenstemming is met het begin van citaat 104.

Voor het feit (?!) dat mensen in verschillende incarnaties door verschillende rassen heen gaan gaf Steiner concrete voorbeelden in de citaten 42, 145, 146, 160 en 162′.

Zoals we zullen zien probeert de commissie aan te tonen dat Steiners omschrijvingen van de ‘rasverschillen’ slechts gaan over een ver verleden en tegenwoordig geen rol van betekenis meer zouden spelen. We zullen zien dat dit niet terecht is. Verder met de voordracht:

(cit. 103, cat. 3) Wenn wir dann diese Linie weiterziehen, so kommen wir weiter nach Westen nach den amerikanischen Gebieten hinüber, in jene Gebiete, wo diejenigen Kräfte wirksam sind, die jenseits des mittleren Lebensdrittels liegen. Und da kommen wir – ich bitte das nicht mißzuverstehen, was eben gesagt wird; es bezieht sich nur auf den Menschen, insofern er von den physisch-organisatorischen Kräften abhängig ist, von den Kräften, die nicht sein Wesen als Menschen ausmachen, sondern in denen er lebt -, da kommen wir zu den Kräften, die sehr viel zu tun haben mit dem Absterben des Menschen, mit demjenigen im Menschen, was dem letzten Lebensdrittel angehört. Diese gesetzmäßig verlaufende Linie gibt es durchaus; sie ist eine Wahrheit, eine reale Kurve, und drückt die Gesetzmäßigkeit im Wirken unserer Erde auf den Menschen aus. Diesen Gang nehmen die Kräfte, die auf den Menschen rassebestimmend wirken. Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten. Von der Eigentümlichkeit dieser Linie hängt das ab, was auf der Oberfläche unserer Erde mit den Rassen sich abspielt, was von den Kräften, die nicht unter dem Einfluß der normalen Geister der Form stehen, bewirkt wird. Wo Rassencharaktere in Betracht kommen, da wirken sie in dieser Weise. In unserer Zeit wird der Rassencharakter aber allmählich überwunden.

So recht vorgebildet hat sich das schon in der allerfrühesten Erdenzeit. Wenn wir bis in die alte lemurische Zeit zurückgehen würden, so könnten wir die allerersten Ausgangspunkte der Rassenentwickelung in der Gegend des heutigen Afrika und Asien finden. Dann sehen wir später eine Herüberbewegung des Menschen nach der westlichen Richtung, und in der Verfolgung der rassebestimmenden Kräfte nach Westen können wir dann das Absterben in den Indianern beobachten. Nach Westen mußte die Menschheit gehen, um als Rasse zu sterben. (einde citaat 103)

Zie hier de kern van het vierledige rasmodel, waar de mensenrassen zijn gekoppeld aan de leeftijdsfasen van de mens, veroorzaakt door de abnormale geesten van de vorm. Ik wil hierbij naar drie afbeeldingen verwijzen:

Boven: Figuur 3: Een model op een antroposofische website, dat, misschien nog wel duidelijker dan Steiners figuurtje, goed deze ontwikkeling laat zien: (let overigens ook op de astrologische tekens, die zijn belangrijk voor de behandeling van de zesde lezing.

Boven: figuur 4: Een tekening van Hermann Poppelbaum, waarin getracht wordt de accenten van de leeftijdsfase die in een bepaald ras domineren herkenbaar te maken:

Boven: figuur 5: illustratie recapitulatieleer van Ernst Haeckel (1834-1919)

Steiner was diepgaand beïnvloed door Ernst Haeckel en diens recapitulatieleer, zie ‘Waarheid en wetenschap’, maar ook de uitleg in het Van Baarda rapport, [34](de leeftijdsfases van de mens, zie hiervoor ook Poppelbaum). Haeckels nu algemeen verworpen theorie komt er op neer dat de menselijke foetus alle stadia van evolutie doormaakt tot de geboorte (ongewerveld dier, vis, reptiel, zoogdier, mens, zie figuur 5). Steiner, die een enthousiast aanhanger van Haeckel was, trekt dan na de geboorte een parallel met de verschillende rassen (zwarte als kind, Aziaat als puber tot en met als meest rijpe fase, het Arische ras, waarna de degeneratie volgt met de Indianen als ‘oud’ en ‘decadent’ ras, zie bovenstaand citaat). Overigens was de relatie met Haeckel een gecompliceerde. Ik zal daar later nog uitgebreid op in gaan.

Laten we er nogmaals van uitgaan dat het hier om de contemporaine situatie gaat. Steiner zegt  weliswaar dat de abnormale geesten van de vorm zich zijn beginnen te manifesteren in het Lemurische tijdperk, maar toen bestond de mens nog niet in de huidige fysieke vorm. Dit proces heeft, zoals wij hiervoor hebben gezien, zich voltrokken in de na-Atlantische tijd, aan het begin van ons eigen tijdperk dus. Steiner is hier kraakhelder over: ‘Diese Linie besteht auch für unsere Zeit’. Het feit dat de indianen zich de krachten moeten verwerven om uit te sterven gaat ook over de contemporaine situatie. Steiner: ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’. Weliswaar zegt hij meteen er na (veel aangehaald door de verdedigers van de antroposofie) dat in onze tijd de rasverschillen moeten worden overwonnen, maar dat is voor de indianen kennelijk te laat, of geldt niet. Steiner: ‘Von der Eigentümlichkeit dieser Linie hängt das ab, was auf der Oberfläche unserer Erde mit den Rassen sich abspielt, was von den Kräften, die nicht unter dem Einfluß der normalen Geister der Form stehen, bewirkt wird. Wo Rassencharaktere in Betracht kommen, da wirken sie in dieser Weise. In unserer Zeit wird der Rassencharakter aberallmählich überwunden.’ Hooguit zegt Steiner dat wij ons nu op een breukvlak bevinden, maar niet meer dan dat. De uitspraak ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’, is terecht zeer omstreden. Nog pijnlijker is het hoe deze uitspraak van Steiner soms door hedendaagse antroposofen is verdedigd, zoals door Maarten Ploeger: ‘Er blijkt zelfs een opmerkelijke affiniteit te bestaan tot grensoverschrijding tussen leven en dood. Al in een vroeg leeftijdsstadium vertonen indianen scherp getekende gelaatstrekken. Bij de prairie-indianen werden belangrijke krijgers ingewijd door hen in strijdsituaties met een welhaast zekere dood voor ogen te brengen (de eer behalen door een gewapende vijand aan te tikken met een stok)…(…) Met deze karakteristieken voor ogen kan Steiners uitspraak in de Volkszielen (vrij weergegeven): ‘De indianen moesten uitsterven en de kolonisten waren het uiteindelijke instrument’, in en juist daglicht worden gesteld. Het is allerminst een excuus voor het botvieren van de blanke moordcapaciteit; die schuld hebben wij hoe dan ook op ons geladen (evenmin kan de nog steeds voortgaande uitroeiing van de Amazone-indianen hiermee op welke wijze dan ook aanvaardbaar worden gemaakt). Zoals een ouder mens aan een op zichzelf niet zo dramatische ziekte licht kan bezwijken, zo betekende de confrontatie met de blanke expansiedrift voor de indianen meer dan een reeks ongelijke oorlogen. De indiaanse cultuur had à priori de bevattelijkheid om hieraan te gronde gaan (zie bijvoorbeeld de Wovokaepisode, uitmondend in de ‘zelfdestructie’ onder leiding van Sitting Bull bij Wounded Knee)’. [35]

Het wordt dus in onze tijd langzaam overwonnen. Dat betekent dat er nog altijd de werking is van de abnormale geesten van de vorm. Steiner is heel duidelijk: ‘In unserer Zeit wird der Rassencharakter aber allmählich überwunden’. Dat is iets anders dan wat er bijvoorbeeld in het bekende antroposofisch internettijdschrift de Brug staat, waar men schrijft dat rassenkarakter slechts voor een ver verleden geldt Ik kan mij overigens wel vinden in de uitleg van Stephan Geuljans, die zegt dat in de loop der tijd het raskarakter afneemt en de kracht van het individu toeneemt (wederom een lijn van involutie en evolutie). Maar ook dat zegt niet dat de rasverschillen nog slechts belangrijk zijn aan het eind van de Atlantische periode en nu geen rol meer spelen. Dat ‘absterben’ van de indianen (en gelukkig is dat niet volledig gebeurd, sterker nog de oorspronkelijke Amerikanen zijn zelfs weer een sterk groeiende bevolkingsgroep) was een idee dat in de periode waarin Steiner deze woorden schreef veel voorkwam en dat vier eeuwen daarvoor al geconcipeerd was (vanaf 1500 dus). Kortom, hoeveel indianenfans eronder hedendaagse sympathisanten van de antroposofie ook zijn (voor hen lijkt het me helemaal pijnlijk), Steiner was niet erg vriendelijk voor Amerika’s oorspronkelijke bewoners. Men zou zich de vraag kunnen stellen of Steiner de superioriteit van een ras bepleitte? Niet echt, zoals blijkt. Maar dat is een te beperkte definitie van rassenleer. Het feit dat je de kenmerken van de ouderdom legt op een compleet ras (de oorspronkelijke inwoners van Amerika) om daarmee de menselijke catastrofe die hen getroffen heeft te verklaren (en laten we eerlijk zijn, dit lijkt me niet echt een wetenschappelijke verklaring) is wel een tamelijk draconische kijk op rassen te noemen. Ik denk ook volstrekt immoreel en verwerpelijk. ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’ is een vergezochte bovennatuurlijke verklaring voor wellicht de grootste genocide uit de geschiedenis van de mensheid. Steiner pleit de Europeanen vrij, of past hun wandaden in een groter kosmisch geheel. Dat kun je Steiner wel aanrekenen en je mag hopen dat antroposofen van nu zoiets niet voor hun rekening willen nemen.Om de vergelijking met de grondlegster van de moderne theosofie, Helena Blavatsky te maken, al zijn bepaalde antroposofen hier niet blij mee (Steiner zou alles zelf bedacht of onderzocht hebben en zijn gedachtegoed zou niets met Blavatsky en de theosofie te maken hebben). Nochtans valt het op dat zij beide op dit gebied vrijwel dezelfde dingen hebben verkondigd. Blavatsky in de Geheime Leer: ‘Roodhuiden, Eskimo’s, Papoea’s, Australiërs, Polynesiërs, enz. zijn aan het uitsterven. Zij die inzien dat elk wortelras een toonladder van zeven onderrassen doorloopt zullen het ‘waarom’ begrijpen. De incarnerende ego’s zijn aan hen voorbij gegaan, om ondervinding te doen in een beter ontwikkelde en minder door ouderdom versleten stammen, en hun vernietiging is daarom een Kharmische Noodzakelijkheid’. Blavatsky en ook deze p[assage zullen nog uitvoerig aan de orde komen bij de bespreking van de Akasha-kroniek, maar de parallel met Steiners visie op rassen mag je in deze zeker trekken. Ik zal nog een keer de samenvatting weergeven die Hans Peter van Manen gaf van Steiners visie op rassen, in Antroposofie ter discussie:

1. Door een samenspel van storende bovenzinnelijke invloeden en aardse krachtwerkingen zijn er in het verleden vijf rassen ontstaan.

2. Door de erfelijkheid zijn de raskenmerken voortgeplant en tegelijk losgekomen van de plaats van ontstaan.

3. Binnen enkele duizenden jaren zullen rasverschillen gaan verdwijnen en hun betekenis verliezen.

4. De ontwikkeling van de volkeren en culturen, die sterk vanuit Europa geïmpulseerd is, is een belangrijke eerste stoot tot de doorbreking van de verstarring in rassen.

5. De tijdelijke verdeling van mensen in rassen is niet los te zien van de reïncarnatiegedachte’.[36]

Wij zien dat deze omschrijving dus niet incorrect is, sterker nog, vrij effectief is samengevat (als je 7893 jaar enkele duizenden jaren noemt). Alleen laat Van Manen de pijnlijkste kant hiervan weg, nl. de ‘kosmische verklaring’ (ik zeg dus geen vergoelijking) voor de grootste genocide uit de wereldgeschiedenis, op de oorspronkelijke bewoners van Noord en Zuid Amerika. Dus het is minder onschuldig dan hoe van Manen het voorspiegelt. Hierna gaat Steiner in deze lezing voort op de antroposofische idee van de cultuurperiodes (overigens een louter Arische aangelegenheid). In de antroposofie wordt gesteld dat na de ondergang van Atlantis, een zekere Manu de cultuur naar Voor-Indië bracht (ik heb het nog op de vrijeschool gehad in de vijfde klas). Hij legde de kiem voor de grote Arische culturen, achtereenvolgens de Oudindische, de Oudperzische, de Egyptisch-Babylonische, de Grieks-Romeinse tot de huidige. Ook dit is een ‘Aryo-centrische’ visie op de geschiedenis (niet eens eurocentrisch). Ook dit heeft hij gemeen met Helena Blavatsky, die het vijfde na-Atlantische wortelras het Arische ras noemt (zie hier de merkwaardige verbinding van ras, wortelras en tijdperk). Het zijn dus Arische cultuurperiodes. Steiner:

(cit. 104, cat. 3) ‘Um aufzufrischen die Menschheit mit neuer Jugendkraft, findet der Zug nach Osten statt, der Zug, der von Atlantis herüber über Europa nach Asien sich bewegt. Dann geschieht eine Wiederholung des Zuges nach dem Westen. Es wiederholt sich aber jetzt nicht die Bewegung der Rassen, sondern gleichsam eine höhere Stufe der Rassenentwickelung, die Entwickelung der Kulturen. In gewisser Weise kann man sehen, daß die Entwickelung der Kulturen durchaus den Charakter annimmt, der im Sinne einer Fortsetzung der Rassenlinie liegt. So haben wir zum Beispiel diejenige Kultur, welche wir auch schon in dieser Betrachtung mit genügender Bewunderung charakterisiert haben, die uralt-indische Kultur, die als erste nachatlantische Kultur erschien, zu bezeichnen als die dem ersten Kindesalter entsprechende Epoche, wo der Mensch in Beziehung auf die Wertschätzung der physischen Natur noch schläft, und in seine Seele wirken hinein die Offenbarungen einer geistigen Welt. In der Tat ist die erste, indische Kultur eine Offenbarung von oben, eine Offenbarung aus spirituellen Höhen, und sie konnte nur aus dem Grunde in die Menschen hineinwirken, weil der Mensch unter den Einfluß der indischen Erde kam, unter dem er in weit zurückliegender Zeit schon gestanden hatte. Damals in urferner Vergangenheit wurde der physische Rassecharakter aus der Erde heraus bestimmt; jetzt bei wiederholter Anwesenheit an demselben Erdenorte wurde mehr eine Seelenbeschaffenheit, die des altindischen Menschen bestimmt. (einde citaat 104)

Commentaar Commissie: NB Twee elementen uit bovenstaand citaat verdienen onze aandacht. Steiner geeft aan, dat de leeftijdskenmerken voor de rassen ook van toepassing zijn op de grote culturen na Atlantis. Op het ontstaan in Afrika na volgt de lijn van de leeftijdskenmerken van de rassen, die hierboven ‘Rassenlinie’ wordt genoemd, de richting van Oost naar West. In dezelfde richting verplaatsen zich ook de grote na-Atlantische culturen, te beginnen in het oude Indië.

Het tweede is, dat in het bovenstaand citaat duidelijk wordt, wat Steiner bedoelt met de kenmerken van de vroege kindertijd. Over de oeroude Indische beschaving zegt hij in dit verband dat de mens in die tijd nog niet wakker was voor de betekenis van de fysieke wereld en dat in zijn ziel de openbaringen van de geestelijke wereld werkten. Kenmerken van de vroege kindertijd betekenen dus niet in eerste instantie kinderlijke eigenschappen, maar duiden een specifieke relatie tot de fysieke wereld aan. (welke specifieke relatie? En als er sprake is van zo’n specifieke relatie, is er dan echt geen sprake van rassenleer? Zie ook Maarten Ploeger)

Ploeger: ‘We lichten er hier drie van de vijf rassen uit: negers, blanken en indianen. Want met name de passages uit De Volkszielen die hiernaar verwijzen, blijken vaak op onbegrip te stuiten. Het negerras beheerst bij uitstek de psychische vermogens van het heel jonge kind. Het blanke ras die van de middelbare leeftijd. Het indiaanse ras sluit de rij met de ouderdom. Let wel: niet de neger is een kind, maar de mens met een lichamelijk instrument dat ontleend is aan het zwarte ras, heeft innerlijke mogelijkheden die we kunnen begrijpen als we kijken naar het karakteristieke van de leeftijdsfase tot het zevende jaar’ (p. 42). En vergelijk ook met de afbeelding van Hermann Poppelbaum: Der Neger erscheint als Kind (verschenen in 1929, vier jaar na Steiners overlijden)

Het rapport heeft hierna overigens een hele lange passage niet opgenomen. Dat is mijns inziens niet terecht, al was het maar omdat het rapport bij de bespreking van citaat 98 (over de ‘vermeende’ kinderlijke eigenschappen van het zwarte ras in Steiners visie) wel degelijk naar deze materie verwijst. Ogenschijnlijk is er met dit stuk ook weinig aan de hand. Het was zelfs zo’n beetje deze uitsnede die Walter Heijder gebruikte voor zijn Rudolf Steiner vs Nationaal socialisme waarmee hij poogde Toos Jeurissen en Bram Moerland te slim af te zijn. Toch zal ik deze passage hier nogmaals weergeven en de verbanden leggen met wat het rapport hiervoor te melden had:

Durch den Zug von Westen nach Osten ist eine solche Jugendfrische aufgetreten, daß durch diesen Vorgang die eigentümliche Geisteskonfiguration hervorgehen konnte, welche die ursprüngliche indische Kultur charakterisiert. Sie werden sehen, daß eine sehr alte indische Kultur, die noch nicht erforscht worden ist, und von der nur ein Abkömmling ist, was heute die Wissenschaft indische Kultur nennt, in dieser Weise ihre Erklärung findet, nämlich dadurch, daß die atlantische Kultur sich in gewisser Beziehung in der uralt-indischen wiederholt.

‘Wenn wir nunmehr die Kulturen, die sich in der nachatlantischen Zeit gefolgt sind, betrachten, so können wir sehen, daß sie die aufeinanderfolgende Wiederholung früherer im physischen Leibe durchgemachter, aber wieder durch Verjüngung ganz anders gewordener Verhältnisse darstellen. So sehen wir in der persischen Kultur eine solche, welche in gewisser Weise mit dem zusammenhängt, was wir nennen können ein Sich-Durchdringen desjenigen Menschen, der vorzugsweise in der ersten menschlichen Lebenskraft lebt, wo er noch den Einflüssen der abnormen Geister der Form hingegeben ist, mit den Kräften, die von den normalen Geistern der Form stammen. Dieser Gegensatz ist in der persischen Kultur in dem Bewußtsein und in der Gestalt von Licht und Finsternis, von Ormuzd und Ahriman enthalten.

Je weiter wir herüber kommen nach Westen, desto mehr sehen wir, wie die Eigenschaften eines reiferen Alters der Kultur aufgedrückt werden. Wenn wir auch zugeben müssen, daß bis zur heutigen Gegenwart die Schöpfungen der Menschen in höherem Grade noch abhängig sind von den abnormen Kräften und Wesenheiten des Weltalls, so werden wir es doch begreiflich finden, wenn gesagt wird, daß nicht mehr ausschließlich mit Eigenschaften der Rasse die Menschen nach Westen gehen. Auch können wir verstehen, daß in gewisser Weise der Zug der Kultur ein solcher ist, daß die volle Jugendfrische der Kultur, das produktive Element derselben immer mehr erstirbt, je weiter sie nach Westen kommt.

Wer objektiv betrachtet, kann aus vielen Verhältnissen ersehen, daß auch unsere Zeitkultur in dieser Weise gesetzmäßig bestimmt ist. Man ist aber nicht geneigt, objektiv zu sehen. Wenn Sie aber das, was sich ergibt, betrachten, das betrachten, daß in der Tat alle Kultur im Flusse ist, da sehen Sie, daß, je weiter wir nach Westen kommen, die Kultur immer unproduktiver wird. Sie nähert sich also als Kultur dem Absterben. Je weiter nach Westen, desto mehr werden nur die äußeren Teile der Kultur blühen, die, welche nicht Auffrischung durch Jugendkraft erleben, sondern sich in gewisser Weise in das Greisenhafte hinein ausleben. Daher wird der Mensch im Westen für die Menschheit noch Großes und Gewaltiges leisten können in bezug auf physikalische, chemische und astronomische Entdeckungen, für alles, was unabhängig ist von der erfrischenden Jugendkraft. Das aber, was produktive Kraft benötigt, das braucht in der Tat eine andere Konfiguration der auf den Menschen wirkenden Kräfte.

Nehmen wir an, der Mensch wächst von der Kindheit bis zu einer gewissen Stufe; dann erblüht eigentlich erst sein Geistiges. Zuerst ist der Mensch ein physisch wachsendes Wesen. Es muß sich das, was bei einem kleinen Knirps in einem engen Räume zusammengedrängt ist, erst physisch ausdehnen. Dann wird die Menschenbildung in das Innere zusammengedrängt. – So ist es aber auch mit der Menschheit im großen. Wir sehen ein eigentümliches Gesetz, wenn wir die charakterisierte Kurve verfolgen. Wir finden es sogar in den Kontinenten ausgedrückt. Wir sehen, daß zunächst eine Art ursprünglicher Anfangspunkt der physischen Menschenentwickelung in Afrika vorliegt, daß dann der Raum, auf dem sich die Menschheit ausbildet, sich ins Weite ausdehnt. Das finden wir dann in den weiten Flächen der asiatischen Bildung. Große, mächtige Flächen bewohnt der Mensch da.

Schauen wir nun auf die Wiederholung der Rassenbildung in den nachatlantischen Kulturen. Wie der Mensch in der Jugend gleichsam neugierig mit den Augen hinschaut in die Umgebung, so blickt der Mensch der alten indischen Kultur in die Welt. Das hängt durchaus mit den jugendfrischen Kräften zusammen, die den Menschen ausdehnen und in seinem Wachstum in die Weite organisieren. Dann muß das Geistige beginnen und muß sich das Physische zusammendrängen; da sehen wir, daß, indem die Kultur in Europa fortschreitet, in merkwürdiger Weise der Raum, auf dem diese Menschheit ausgebreitet ist, zusammengedrängt wird in kleinere Dimensionen. Wir sehen, daß Europa der kleinste Erdteil ist, und je weiter der Mensch nach Westen fortschreitet, desto mehr strebt er nach einem Zusammendrängen. Er strebt in Halbinseln hinaus ins Meer und schnürt sich immer mehr zusammen nach dem Westen hin.

Dies hängt alles mit dem geistigen Gang der Entwickelung zusammen. Sie sehen hier in eigenartiger Weise in die Mysterien der geistigen Entwickelung hinein. Aber mit dem Zusammendrängen nach Westen hin ist eine Krisis gegeben. Da ist eine Krisis, durch welche ein mehr unproduktives Element zu wirken beginnt. Die Produktivität stirbt in den Halbinselgebieten nach dem Westen hin in einer gewissen Weise ab. Diese Unproduktivität zeigt sich in dem, was vorhin charakterisiert worden ist, daß nämlich sozusagen selbst die Kultur, je weiter sie nach Westen geht, ein starres, greisenhaftes, nach dem Absterben hin gehendes Element annimmt. Das ist etwas, was in den Geheimschulen immer bekannt war. Sie werden nun begreifen, daß ich sagte, das, was ich mitteilen werde, könnte etwas gefährlich werden, weil die Menschen entrüstet werden könnten. Und es darf noch lange nicht alles gesagt werden, was dazu diente, den Menschen in bezug auf die höheren Gebiete seines Wesens unabhängig zu machen, damit er wahrnimmt, was aus der Erde rassebestimmend aufsteigt, was später den Kulturcharakter bestimmt, und was in noch späterer Zeit wieder unbedeutend werden wird, wenn der Mensch zum Geistigen wieder zurückkehrt. Sie werden daher begreifen, daß mit diesem ganzen Gang der Menschheitsentwickelung der Gang der geistigen Entwickelung, den diejenigen immer gekannt haben, die tiefer in die Geheimnisse des Daseins eingeweiht waren, zusammenhängt. Die Richtigkeit des Gesagten hängt nicht davon ab, ob man für das eine mehr, für das andere weniger begeistert ist; die hängt von der Notwendigkeit in der Entwickelung ab. Wer gegen die Notwendigkeit sprechen würde, der könnte nichts erreichen. Gegen sie sprechen heißt, ihr Hindernisse in den Weg schieben. Daher ist es nur natürlich, daß in gewisser Weise die Menschen, die in das Gebiet ziehen, das mehr nach Westen liegt, sich eine Auffrischung wieder vom Osten holen müssen, einen Einschlag vom Osten erhalten müssen, daß aber das mitteleuropäische Gebiet sich auf die eigene Produktivität, wie sie vor der Halbinselbildung bestanden hat, besinnen muß. Das ist der Grund, warum in Europa gerade -ich meine in dem Strich, der unser gemeinsames Gebiet umfaßt: Skandinavien und Deutschland – die Menschen sich auf ihr eigenes Seelisches besinnen müssen, und warum dagegen gerade im Westen aufgesucht werden muß der Teil der Menschheit, der etwas von Osten übertragen erhalten soll. Das ist tief durch den Gesamtcharakter der Erdenmenschheit bedingt. Sie sehen, daß selbst in der theosophischen Entwickelung das sich noch wiederholt. Auch tritt uns das entgegen in der vierten nachatlantischen Kultur bei dem Römer- und Griechentum. Es ist Tatsache, daß die Römer in gewisser Beziehung weiter sind als die Griechen, daß sie aber von dem von ihnen eroberten Volke, welches weiter östlich wohnt, das Geistesleben nehmen.

Das hier zutage tretende Gesetz wird immer mehr und mehr sich bewahrheiten, je weiter die Gebiete nach Westen gelegen sind. Diese großen Wahrheiten kann man im Grunde genommen nur andeutungsweise sagen. Sie geben uns dasjenige, was dem inneren Charakter unserer Mission für jedes Stück der Erdoberfläche entspricht. Sie sehen, daß wir begreifen müssen dasjenige, was wir zu tun haben, um uns zu dem Gemeinsamkeitscharakter der Menschheit zu erheben. Da liegt die große Verantwortlichkeit, die man hat, wenn man eingreifen will in die große Bewegung der Menschheit. Wo die große Bewegung der Menschheit in Betracht kommt, da darf keine persönliche Sympathie und kein persönlicher Enthusiasmus mitspielen. Denn nicht darauf kommt es an, sondern darauf, was in den großen Gesetzen des Menschentums bedingt ist. Das muß man aus den großen Gesetzen heraus erkennen und sich nicht beeinflussen lassen durch Voreingenommenheit für dieses oder jenes. So ist im Grunde genommen der Charakter des ganzen Rosenkreuzer-tums. Rosenkreuzertum ist, zu wirken im Sinne der ganzen Menschheitsentwickelung. Wenn man den Boden, auf dem man steht, erkennt bis zur Insel- und Halbinselbildung, dann wird man fühlen, welche Empfindung einen überkommen muß, wenn man im Sinne der Menschheitsentwickelung wirken will.

(cit. 105, cat. 3) Einstmals wurde der Mensch durch die abnormen Geister der Form heruntergeführt auf die Erde, gebunden an die verschiedenen Punkte der Erdoberfläche; dadurch wurde die Grundlage der Rassenentwickelung geschaffen. Dann aber sehen wir immer mehr die Rassen sich vermischen. Wir sehen eingreifen in die Rassenentwickelung, das heißt sich aus ihr erheben die Volksentwickelung. Wir sehen sie hineingreifen bis in die Entwickelung des einzelnen Menschen. Es ist ein großes Mysterium damit ausgesprochen, wenn man etwa sagt: Wer war Plato in be-zug auf seine äußere Wesenheit, in bezug auf das Hineingeborensein in die Menschheit? Das war ein Mensch, der hineingewachsen war in das Geschlecht der Soloniden, angehörte dem Stamme der lonier, dem Volke der Griechen, der ganzen kaukasischen Rasse. – Das Verstehen, daß Plato ein Solonide, ein lonier, ein Grieche, ein Kaukasier war, das spricht, wenn man es in seiner Gesetzmäßigkeit durchschaut, ein tiefes Mysterium aus. Es spricht das Mysterium aus, das uns zeigt, wie auf der weiten Basis des ganzen Erdenplaneten zusammenwirken die normalen und abnormen Geister der Form, die eigentlich das größte Interesse daran haben, den Menschen zum Erdenmenschen zu machen. Es spricht sich darin aus, wie sich durch dieses Zusammenwirken das Menschentum spezifiziert, wie dann die anderen Wesenheiten eingreifen, von denen wir bei der Charakteristik der einzelnen Völkerschaften schon gesprochen haben. Jeder Mensch ist mit seiner Wesenheit an den Vorgängen beteiligt, durch die alle die höheren Wesenheiten, diese höheren Geister zusammenwirkend die Weltentwickelung gestalten.

Man versteht den einzelnen Menschen nicht, wenn man nicht sieht, wie er in seiner Gesamtentwickelung dadurch, daß diese Wesenheiten zusammenwirken, geworden ist. Dadurch, daß auf unserem Erdenplaneten durch das geheimnisvolle Zusammenwirken der Geister der Form, die die normale Entwickelung durchgemacht haben, und der Geister der Form, die die abnorme Entwickelung durchgemacht haben, einmal eine kaukasische Rasse geschaffen wurde, dadurch wurde der Grund und Boden dafür geschaffen, daß ein Plato überhaupt werden konnte. Dadurch, daß wir die abnormen und normalen Erzengel bis zu den Engeln eingreifen sehen, sehen wir den Weg, der notwendig war, um einen Plato hervorzubringen, der uns als menschliche Wesenheit, mit menschlichem Antlitz, mit ganz bestimmten Verstandes-, Gefühls- und Willenseigenschaften entgegentreten konnte. Zwischen der Rasse und der Individualität liegt das Volkstum mitten drinnen.

Darum mußten wir heute die Grundbedingungen der Rasse im allgemeinen charakterisieren. (einde citaat 105) Morgen wollen wir das Herauswachsen des Volkstumes aus den Rassen, das Eingreifen anderer Geister der Hierarchien und insbesondere deren Eingreifen in das Wirken der Geister der Form betrachten’.

Voor de Indianen is het slechts: ‘Wo die große Bewegung der Menschheit in Betracht kommt, da darf keine persönliche Sympathie und kein persönlicher Enthusiasmus mitspielen. Denn nicht darauf kommt es an, sondern darauf, was in den großen Gesetzen des Menschentums bedingt ist.’ (Die Mission, p. 86). Verder is het slot van deze voordracht wel bijzonder onthullend, wanneer Steiner de gang der cultuurperiodes bespreekt. Ik denk dat hier geen misverstand over mogelijk is. Het is inderdaad het Europese, Kaukasische of Arische ras dat het meest volwassen en het meest cultuurdragend zou zijn.

Overigens laat het slot van deze voordracht nog iets interessants zien. Aan een kant bevat die weinig nieuws voor enigszins in de antroposofie geschoolde mensen (het slot dan), want het verhaal van de cultuurperiodes wordt zelfs gedoceerd op de lagere school. Maar het verhaal van de na-Atlantische cultuurperiodes vertoont wel enige overeenkomst van de Ariër mythe. Ik zeg wederom nadrukkelijk dat ik Steiner niet verband breng met het nationaal socialisme en bovendien was de idee van de Ariërs veel breder aanwezig dan bij een groep proto-nationaal socialisten. Wel is de Ariërmythe ook door Helena Blavatsky omhelsd en je ziet hem ook bij Steiner terug. Later zal ik uitgebreider ingaan op deze  Ariërmythe, maar het komt erop neer dat de bron van het Arische ras in India zou liggen (de bron van de ‘Indo- Germaanse taalfamilie´) en vervolgens van oost naar west trekkend, door de eeuwen heen de ene beschaving na de andere heeft gesticht, met ‘ons´ als voorlopig hoogtepunt.

 

 

SECHSTER VORTRAG;

Die Fünf Hauptrassen der Mensheit

http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_06.htm

‘Sie können sich denken, daß es eine sehr komplizierte Sache ist, wenn die Geister der verschiedenen Hierarchien mit ihren Kräften so zusammenwirken müssen, daß die Erdenmission erfüllt werden kann, sozusagen so wirken müssen, daß zuletzt eine Gleichgewichtslage herauskommt. Daher werden Sie auch begreifen, daß Angaben wie diejenigen, die gestern gemacht worden sind, immer nur dann gemacht werden können, wenn man einen ganz bestimmten Punkt der Entwickelung ergreift, und daß sich die ganze Darstellung sofort verändert, wenn man die Evolution an einem anderen Punkte betrachtet. Daher werden Sie auch, wenn Sie zu einem geschlossenen Verständnis gerade dieser sehr komplizierten Sache kommen wollen, immer den einen Vortragszyklus mit dem ändern zusammenhalten müssen.

Ich will nur einen Punkt hervorheben, und das, was ich jetzt in diesem Augenblicke sage, soll eine Art von Anmerkung sein. In unserem Erdengleichgewicht stellt sich das ganze Zusammenwirken der Hierarchien so dar, daß wir das, was wir gestern als dritte Hierarchie bezeichneten – die Geister des Willens, die Cherubim und Seraphim -, suchen müssen als etwas, was in bezug auf diese Gleichgewichtslage aus der Erde heraus wirkt. Natürlich müssen Sie sich vorstellen, daß diese Hierarchie ursprünglich aus dem Weltall herein gegen den Erdmittelpunkt ihre Kräfte entfaltet, und daß, wie der Mensch diese Kräfte gewahr wird, nicht deren direkter Richtung entspricht, sondern der umgekehrten, welche sie erfahren, indem sie zurückgeworfen, reflektiert werden. Daher werden Sie zum Beispiel von dem ganz Intimen der Vorgänge, die da stattfinden, erst dann sich eine geschlossene Vorstellung zu machen vermögen, wenn Sie das gestern Gesagte mit manchem vergleichen, was über die Hierarchien in meinem Vortragszyklus in Düsseldorf gesagt worden ist, wo der himmlische Teil des Wirkens der drei Hierarchien in geschlossener Darstellung gegeben wurde. Diese Dinge sind eben nicht einfach, und um die Erdenmission begreiflich zu machen, ist es notwendig, den Gesichtspunkt so zu wählen, daß wir die Zurückstrahlungen der Geister dieser Hierarchien in dem. was wir die Elemente des Erdendaseins nennen, erblicken.

Wenn Sie dies berücksichtigen, dann werden Sie aber auch ein Gefühl bekommen von der unendlichen Weisheit, welche in dem ganzen Zusammenhang der Kräfte des Universums, der Kräfte des Kosmos ruht. Sie werden gewissermaßen auch dafür ein Gefühl erhalten, daß die Erkenntnisse immer weiter zu gehen haben, daß sie keine Grenze haben, da die Dinge so kompliziert sind, daß, wenn wir einen Gesichtspunkt erfaßt zu haben glauben, wir gleich genötigt sind, zu einem anderen überzugehen, der uns die Sache wieder von einer anderen Seite beleuchtet erscheinen läßt. Wir können nur nach und nach in unseren Erkenntnissen aufrücken, aber Sie werden dennoch aus den Andeutungen, die gestern gemacht worden sind, namentlich am Schlüsse der Darstellung, sich etwas genauer bekannt gemacht haben mit dem, was man nennen kann: Zusammenwirken der abnormen und normalen Geister der Form, damit innerhalb unseres Erdenlebens nicht bloß ein einheitliches, sich über die ganze Erde ausbreitendes, gleichartiges Menschentum entsteht, sondern damit ein solches Menschentum entsteht, das sich in der Mannigfaltigkeit der einzelnen Rassen ausleben kann. Zu jenem einheitlichen Menschentum, das der Mensch nur im Verlaufe der Erdenevolution wieder erreichen kann, wäre notwendig gewesen die reine Wirksamkeit der normalen Geister der Form. Es sind das dieselben geistigen Wesenheiten, welche in der Genesis mit dem Namen der Elohim benannt werden, und es sind eigentlich im gesamten Universum, das die Erde umgibt und mit ihr zusammen ein Ganzes ausmacht, sieben solcher Geister der Form in normaler Entwickelung zu erkennen. Es gibt also sieben Geister der Form oder sieben Elohim. Wenn wir uns diese sieben Elohim mit ihren verschiedenen Missionen und dem Beruf, in der gesamten Erdenmission das Gleichgewicht oder die Liebe herzustellen, vorstellen wollen, dann müssen wir uns klar sein darüber, daß diese sieben Geister der Form in dem gesamten Weltall so zusammenwirken, daß wirklich das zustande kommen würde, was wir in einem der Vorträge als «den Menschen im zweiten Drittel seines Lebens» charakterisiert haben. Da würde der eigentliche Ich-Mensch sich ausprägen, wenn alle diese sieben Geister der Form in der entsprechenden Weise, wie sie es für sich allein durch ihre eigene Gemeinschaft sich vorgenommen haben, wirken könnten. Weil aber andere geistige Wesenheiten mitwirken und dieses einheitliche Menschentum vermannigfaltigen, so war im Kosmos eine ganz besondere Einrichtung notwendig. Wenn Sie heute die Lokalität im Kosmos suchen wollen, von der aus die normalen Geister der Form wirksam sind – also diejenigen Wesenheiten, die, wie ich das gestern charakterisierte, uns zuletzt im Lichte entgegenstrahlen innerhalb unseres gegenwärtigen Kosmos -, so müssen Sie dieselben in der Sonne suchen. Sie müssen jedesmal in der Richtung der Sonne jene kosmische Loge, jene Gemeinschaft im Weltall suchen, wo diese Geister der Form ihre Beratungen pflegen zur Herstellung des irdischen Gleichgewichts, zur Erfüllung der irdischen Mission. Nur eines war notwendig, damit die abnormen Geister der Form durch ihre Wirksamkeit nicht gar zu große Unordnung in bezug auf den Menschen hervorriefen, es war notwendig, daß sich einer der Geister der Form ablöste aus der Gemeinschaft, so daß Sie eigentlich nur sechs dieser Geister der Form oder Elohim in der Sonnenrichtung zu suchen haben. Einer dieser Geister mußte sich, damit durch die gleichzeitige Wirksamkeit der abnormen Geister der Form – die eigentlich Geister der Bewegung sind – nicht völlige Unordnung in das Gleichgewicht hineingebracht wurde, absondern. Das war derjenige, welcher in der Bibel, in der Genesis, Jahve oder Jehova genannt wird. Wenn Sie dessen Wirksamkeit im Weltall suchen wollen, so dürfen Sie nicht suchen in der Richtung, wo die Sonne steht, sondern in der Richtung, wo sich jeweilig der Mond befindet. Das ist auch in meiner «Geheimwissenschaft» angedeutet, nur von einer anderen Seite her betrachtet, indem gezeigt wird, daß die Geister der Form mit der Sonnentrennung weggehen, daß aber mit der besonderen Einrichtung, die mit der Mondtrennung zustande kommt, erst die Vorbedingung für die fernere Entwickelung des Menschen geschaffen wird. Denn, wenn der Mond mit der Erde vereinigt geblieben wäre, so hätte die Evolution des Menschen nicht stattfinden können. Diese fernere Evolution des Menschen ist nur dadurch möglich gewesen, daß einer der Elohim, Jahve, mit dem Monde heraustrat – während die anderen sechs Geister in der Sonne verblieben -, nur dadurch, daß Jahve im Entgegenwirken zusammenwirkte mit seinen sechs anderen Genossen’.

Meteen is duidelijk dat Steiner in deze lezing de samenhang wil tonen met de grotere krachten, die vanuit de kosmos werken. In de vierde en vijfde voordracht ging het om relatief kleinere krachten, die binnen de aardesfeer werkzaam zijn. In de vierde voordracht ging het om aardpunten en de abnormale geesten van de vorm. In de vijfde voordracht werd nader ingegaan op de verschillende soortgelijke krachten: de geesten van de beweging, de geesten van de vorm, de gevallen geesten van de vorm, de geesten van de beweging, enz. Al kwamen ook grotere krachten en hun werking, zoals engelen, serafijnen, cherubijnen ter sprake.

In deze voordracht staan de grote krachten van buiten centraal. Zo komt Jahve, de God van het Oude Testament en het Joodse Volk ter sprake, geassocieerd met het hemellichaam de maan. Wij zullen zien dat er meer verbindingen worden gelegd met grotere krachten, zoals de diverse planeten, die zich op een bepaalde manier op aarde manifesteren. Niet in de laatste plaats drukken zij zich uit in de verschillende mensenrassen. Voordat wij verder deze lezing gaan behandelen is het wellicht verhelderend om figuur 3 in gedachten te houden. We zien hier weer de indeling naar leeftijdsfases (het vierledige model), maar er zijn ook astrologische tekens ingevoerd. Mercurius bij Afrika, Venus bij Azië, daarboven Mars eveneens bij Azië, Jupiter bij Europa en Saturnus bij Amerika. Er is hier dus sprake van een vijfledig model.

In tegenstelling tot de vierde lezing is er hier sprake van twee rassen in Azië, het Maleise (verbonden met Venus) en het Mongoolse (verbonden met Mars). Maar goed, de krachten waar we nu mee te maken hebben zijn groter dan de aardse krachten, al gaan ze er wel een verbinding mee aan. We hebben gezien dat de maan in verband stond met Jahwe en daarmee het Joodse volk. Wat betreft de joden, of de Semieten zullen we zien dat dit niet enige kracht is die op hen inwerkt, maar dat komt later. Verder behandelt deze lezing de werking van de planeten op de vijf hoofdrassen:

‘Sie können nun die Frage auf werfen: Warum wurde überhaupt diese Sonne abgespalten? Das war aus folgenden Gründen notwendig. Nachdem einmal ältere Geister der Bewegung, welche eine größere Kraft als die Geister der Form haben -denn sie stehen in der Reihe der Hierarchien höher -, sich entschlossen hatten, zurückzubleiben, mußten die normalen Geister der Form ihre Wirksamkeit durch die Abspaltung des einen abschwächen. Sie hätten sonst nicht das Gleichgewicht hervorbringen können, welches für die fernere Entwickelung erforderlich war.

Wenn wir eine genügende Vorstellung haben wollen von dem Wirken dieser normalen Geister der Form, so ist es das Beste, wenn wir uns sagen: Sie strahlen uns im Sonnenlichte zu. Wenn wir aber von den abnormen Geistern der Form eine Vorstellung gewinnen wollen, wie sie zusammenwirken mit den normalen Geistern der Form, die gleichsam zentriert sind in der Sonne – denn nur, damit das Gleichgewicht hergestellt werden kann, hat sich Jehova in der Mondrichtung abgespalten -, dann müssen wir uns vorstellen, daß eine bestimmte Sonnenkraft, die in den normalen Geistern der Form uns zuströmt, abgeändert wird durch die Kraft, die uns zuströmt von den abnormen Geistern der Form, die eigentlich Geister der Bewegung sind. Diese finden ihren Mittelpunkt in den anderen fünf Planeten, im alten Planetenstile gesprochen. Da haben Sie den Mittelpunkt zu suchen für diese anderen, für die abnormen Geister der Form, also im Saturn, Jupiter, Mars, Venus, Merkur.

Jetzt haben Sie, wenn Sie in den Kosmos hinaussehen, eine Art Verteilung für die normalen und abnormen Geister der Form. Die normalen Geister der Form sind zu sechs zentriert in der Sonne, der Eine – Jahve oder Jehova – hält das Gleichgewicht jenen, vom Monde aus, indem er den letzteren regiert und leitet. Beeinflußt werden die Wirkungen dieser Geister der Form durch jene Wirkungen, die von Saturn, Jupiter, Mars, Venus und Merkur ausgehen. Diese Kräfte strahlen herunter auf die Erde, werden aufgehalten und strahlen wieder von der Erde auf in der Weise, wie das gestern am Ende des Vertrages beschrieben worden ist.

Wenn Sie also ein Stück Erdoberfläche haben, und von der Sonne aus eine bestimmte Wirkung auf dieselbe durch die Elohim oder normalen Geister der Form ausgeübt wird, so würde auf dem betreffenden Punkte der Erdoberfläche nichts anderes entstehen als das ganz normale Ich. Es würde dasjenige entstehen, was dem Menschen sein normales Sein, durchschnittlich sein gesamtes Menschentum gibt. Nun mischen sich hinein in diese Kräfte der Geister der Form – die sonst durch die Gleichgewichtslage hier auf der Oberfläche tanzen würden – zum Beispiel die Kräfte des Merkur. Dadurch tanzt und vibriert in dem, was hier als Kraft der Geister der Form sich entfaltet, nicht nur das Normale, sondern auch dasjenige, was sich hineinmischt in die normalen Kräfte der Elohim, in die normalen Kräfte der Geister der Form, nämlich das, was von diesen in den Mittelpunkten der einzelnen Planeten zentrierten, abnormen Geistern der Form kommt’.

De normale geesten van de vorm werken dus via de zon, maar het zijn de abnormale geesten van de vorm die deze werking ombuigen via een specifieke planeet. Nog een opmerking over het uittreden van Jahweh en de maan. Het idee dat de maan is uitgetreden, staat uitgebreid beschreven in Steiners ‘Wetenschap van de Geheimen der Ziel’. In het Duits ‘Geheimwissenschaft’, waarnaar Steiner zelf ook verwijst. Er zijn zeven geesten van de vorm, waarvan Jahwe er een is. Jahwe werkt vanuit de maan, de overige zes vanuit de zon. Dit zal vaker blijken uit de hier te bespreken tekst. Steiner spreekt regelmatig van de ‘Sechs oder Siebenheit’ Hij verwijst hierin naar de geesten van de vorm, die weer hun tegenhanger vinden in de geesten van de beweging of abnormale geesten van de vorm, die vanuit de vijf planeten werkzaam zijn. Na deze uitleg kunnen we wellicht de tekst induiken.

Vervolgens verwijst Steiner terug naar de vierde lezing en de krachtpunten op Aarde:

(cit. 109, cat. 3) ‘Hieraus ergibt sich, daß fünf Mittelpunkte der Beeinflussung möglich sind durch diese abnormen Geister der Form, und diese fünf Mittelpunkte der Beeinflussung ergeben in ihrer Rückstrahlung, in ihrer Reflektierung vom Erdmittelpunkte aus auf die Menschheit in der Tat dasjenige, was wir anerkennen als die fünf Grundrassen im Erdendasein.

Wenn wir den Punkt, den wir vor einigen Tagen in unseren Darlegungen in Afrika gefunden haben, und jetzt näher dadurch charakterisieren, daß, weil die normalen Geister der Form zusammenwirken mit denjenigen abnormen Geistern der Form, die im Merkur zentriert sind, die Rasse der Neger entsteht, so bezeichnen wir okkult ganz richtig das, was in der schwarzen Rasse herauskommt, als die Merkur-Rasse.

Jetzt verfolgen wir diese Linie weiter, die wir dazumal durch die Mittelpunkte der einzelnen Rassenausstrahlungen gezogen haben. Da kommen wir nach Asien und finden die Venus-Rasse oder die malayische Rasse. Wir kommen dann durch das breite Gebiet Asiens hindurch und finden in der mongolischen Rasse die Mars-Rasse. Wir gehen dann herüber auf europäisches Gebiet und finden in den europäischen Menschen, in ihrem Urcharakter, in ihrem Rassencharakter die Jupiter-Menschen. Gehen wir über das Meer hinüber nach Amerika, wo der Punkt, der Ort ist, an dem die Rassen oder Kulturen sterben, so finden wir die Rasse des finsteren Saturn, die ursprünglich indianische Rasse, die amerikanische Rasse. Die indianische Rasse ist also die Saturn-Rasse. Auf diese Weise bekommen Sie, wenn Sie sich okkult die Sache immer genauer vorstellen, die Kräfte, die in diesen Weltenpunkten, diesen fünf Planeten, ihre äußere materielle Offenbarung erfahren haben.

Hier wordt weer dezelfde lijn gevolgd. Alleen wordt het verhaal nu verteld vanuit een ander perspectief. Het zijn nu de planetenkrachten die een rol spelen. En het ‘Aziatische ras’ is in tweeën gesplitst; een Maleis ras (Venus) en een Mongools ras (Mars). Uitvoerig bespreekt hij hier vervolgens de kenmerken en de achterliggende krachtwerkingen van ieder ras. Belangrijk is in deze voordracht hoe de abnormale geesten van de vorm (de geesten van de beweging) middels hun planetenkrachten inwerken op het fysieke lichaam van de mens, al gebeurt dat per ras op een andere manier. Eerst het Afrikaanse ras:

Wenn Sie sich davon eine immer deutlichere und konkretere Vorstellung machen, dann bekommen Sie eine innere Erkenntnis dieser eigentümlichen, über die Erde hin verbreiteten Rassen-Charaktere, eine Erkenntnis dieses eigenartigen Zusammenwirkens der normalen und der abnormen Geister der Form. Damit haben wir gleichsam das Bild gezeichnet, wie wir es in einem bestimmten Punkt festhalten können. Aber es gilt das, was ich gesagt habe für die verschiedenen Punkte der Erde, wieder nur für einen ganz bestimmten Zeitpunkt der Entwickelung. Es gilt für den Zeitpunkt, wo an einem bestimmten Momente der alten atlantischen Entwickelung die Völkerzüge von einem Punkt der Atlantis ausgehen und dorthin wandern, wo sie die entsprechende Rassenausbildung in dem betreffenden Punkte erhalten können. (einde citaat 109) Daher finden Sie in meiner «Geheimwissenschaft» auch darauf hingewiesen, daß in der alten Atlantis, an ganz bestimmten Mysterienstätten, die dort die atlantischen Orakel genannt sind, die Leitung dieser Verteilung der Menschen über die Erde in die Hand genommen wird, so daß in der Tat jenes Equilibrium, jene Gleichgewichtslage hervorgebracht werden konnte, die zur entsprechenden Rassenverteilung führte. In einem solchen Mysterien-Orakel wurden immer die Wahrheiten erforscht, die wir jetzt erzählen, und ursprünglich hat man sich ganz danach gerichtet. Es wurde auf diese Weise das, was auf der Erde geschah, von solchen Zentren aus in entsprechender Weise geleitet.

Wir haben also gleichsam in der Völkerströmung, die durch Afrika hinüberzog und sich in der äthiopischen Rasse auskristallisierte, einen Impuls zu suchen, der von dem Merkur-Orakel gegeben werden konnte, in dem man ganz genau beobachtete, wie zusammenwirkten die normalen Geister der Form, die sechs Elohim mit Jahve oder Jehova, und wie hineinwirkten die abnormen Geister der Form, die vom Mittelpunkte des Merkur aus wirkten. Nach dem astrologischen Zusammenwirken dieser verschiedenen Punkte der Kräfte wurde der Gleichgewichtspunkt ausgesucht auf unserer Erde und danach wurde der Gleichgewichtspunkt als Ausstrahlungspunkt für die betreffende Rasse angenommen.

In ähnlicher Weise wurde auch die Bildung der anderen Rassen geleitet. Danach wird dann die große Landkarte gezeichnet, in welche die Einflüsse eingetragen werden mit Bezug auf Völker, Geschlechter und so weiter. Das ist die große Landkarte, die ein Abbild der Himmelswirksamkeit ist, die dadurch entsteht, daß die Kräfte der Himmelswirksamkeit in die Erde hineinstrahlen, von ihr zurückstrahlen und den Menschen bestimmen.

Als was können wir nun einen Menschen der Merkur-Rasse, der äthiopischen Rasse ansehen? Wir können ihn so ansehen, daß wir sagen: Dieser Mensch ist ursprünglich durch die Elohim dazu bestimmt, dazu veranlagt gewesen, das gesamte Menschliche in seiner Totalität in sich auszudrücken. Aber nun wirkten von dem Merkurmittelpunkt aus die abnormen Geister der Form mit großer Gewalt und variierten den Menschen so, daß die Form der äthiopischen Rasse herauskam. Und so ähnlich verhält es sich bei jeder einzelnen Rasse. Dadurch aber, daß die Völkerströmungen in ganz bestimmter Weise von dem ursprünglichen Mittelpunkte aus geleitet worden sind, ist erst diese Linie, die ich Ihnen vor einigen Tagen zeichnete, entstanden. Sie müssen sich also denken, daß die Geister der Form von einem Mittelpunkte ausstrahlten. Diesen Mittelpunkt haben wir anzunehmen in einem bestimmten Zeitpunkte der alten Atlantis. Da haben wir das, was sich hinuntersenkt in den atlantischen Kontinent und ihn so ausgestaltet, daß die Menschengeister unter die Herrschaft der entsprechenden abnormen Geister der Form gebracht wurden.

Damit war die große Völkergrundlage geschaffen, und der Mensch hat, wenn er hinaufsieht in die unendlichen Weiten des Himmelsraumes, dort die Kräfte zu suchen, welche ihn konstituierten. Sie konstituierten ihn aber in ihrer Rückstrahlung von der Erde. Indem er hinaufblickt zu den normalen Geistern der Form, zu den Elohim, sieht er zu dem auf, was ihn eigentlich zum Menschen macht, und indem er hinaufblickt zu dem, was in den einzelnen Planetengeistern – abgesehen von Sonne und Mond – zentriert ist, sieht er das, was ihn zu einer bestimmten Rasse macht.

(cit. 110, cat. 3) Wie arbeiten nun in und an den Menschen diese Rassengeister? Sie arbeiten in sehr eigentümlicher Art, so, daß sie, man möchte sagen, durchkochen seine Kräfte zunächst bis in den physischen Leib hinein. Nun wissen Sie ja, daß sich dasjenige, was wir die vier Grundteile des Menschen nennen, projiziert, abbildet in jeweiligen Teilen des physischen Leibes, so daß wir sagen können: Es bildet sich ab dasjenige, was das Ich ist, im Blut; dasjenige, was der astralische Leib ist, im Nervensystem; dasjenige, was der Äther- oder Lebensleib ist, im Drüsensystem, und erst der physische Leib ist ein Sichselbstsein, ein Abbild seines eigenen Wesens, das für den heutigen Menschen in sich selbst seine geschlossenen Gesetze hat. Das Ich bildet sich also ab im Blute, der Astralleib im Nervensystem, der Ätherleib im Drüsensystem.

Zunächst können diejenigen geistigen Wesenheiten, die da in dem Menschen kochen, damit sein Rassencharakter entsteht, nicht gleich unmittelbar in die höheren Teile hineinwirken. Sie kochen zunächst in diesen Abbildungen der höheren Glieder im physischen Leibe (einde citaat 110). In den physischen Leib können sie nicht recht herein, aber sie kochen in den drei anderen Gliedern: in dem, was Abbild des Ich ist, im Blut, in dem, was Abbild des Astralleibes ist, im Nervensystem und in dem, was Abbild des Ätherleibes ist, im Drüsensystem. In diesen drei Systemen, die dem physischen Leibe angehören, aber Abbilder der höheren Glieder sind, kochen die Rassengeister, die abnormen Geister der Form.

Sie sehen hier, daß des Menschen physischer Leib von innen bestimmt wird, so bestimmt wird, daß diese verschiedenen geistigen Wesenheiten eingreifen in die Glieder im physischen Leibe, welche die Projektionen, die Schattenbilder der höheren Glieder sind. (cit. 111, cat. 2) Wo greift nun zum Beispiel der Merkur ein? – ich sage Merkur, um das zusammenzufassen, was sich als abnorme Geister der Form im Merkur befindet. Er greift so ein, daß er mit anderen zusammenwirkt, namentlich in das Drüsensystem. Er kocht in dem Drüsensystem drinnen, und da leben sich die Kräfte aus, die durch jenes Übergewicht der Merkurkräfte entstehen, die in der äthiopischen Rasse wirken. Alles, was der äthiopischen Rasse ihre besonderen Merkmale verleiht, das kommt davon her, daß die Merkurkräfte in dem Drüsensystem der betreffenden Menschen kochen und brodeln. Das kommt davon her, daß sie auskochen, was die allgemeine, gleiche Menschengestalt zu der besonderen der äthiopischen Rasse macht mit der schwarzen Hautfarbe, dem wolligen Haar und so weiter. Diese Modifikation der allgemeinen Menschengestalt kommt also von diesen Kräften her. (einde citaat 111)

En zo kwam, onder invloed van de planeet Mercurius, het Afrikaanse ras aan zijn zwarte huid en zijn kroeshaar. Het lijkt mij dat hier sprake is van rassenleer, of kan iemand dit nog steeds zien als niet meer dan een beschrijving van uiterlijke kenmerken, zoals de commissie van Baarda ? Overigens mag hier ook niet vergeten worden dat de planeten naar Griekse of Romeinse goden zijn genoemd, allen met een sterke symboolwaarde. Mercurius (als planeet dicht bij zon en met een korte omlooptijd) is de Griekse Hermes (de boodschapper van de goden met de gevleugelde voeten). Mercurius is overigens de Latijnse naam. Dit aspect is tegenwoordig niet meer zo algemeen bekend. Als de antroposofie nu een groot voordeel heeft, is dat het veel gebruik maakt van dit soort analogieën en symbolen. Wat dat betreft wordt dit ‘gezonken cultuurgoed’ sterk in leven gehouden. Ik heb dat zelf als een groot voordeel mogen ervaren van mijn eigen schooltijd. Door vanaf jonge leeftijd vertrouwd te zijn met de Griekse en de Germaanse mythologie zijn deze symbolen mij ook sterk bijgebleven. Niets is toeval in de antroposofie en alle analogieën zitten doortimmerd in elkaar. Jupiter is naast de planeet de Romeinse oppergod en verbonden aan het blanke ras. Mars is de oorlogsgod en verbonden aan de Mongolen. Mercurius is de boodschapper met gevleugelde voeten en verbonden aan het zwarte ras en Saturnus is de oude god, vaak geassocieerd met de dood en het element aarde, verbonden met de indianen.

Zie hierbij zeker het commentaar van de commissie bij Vom Leben des Menschen over de kokende neger. Steiner zegt namelijk iets vergelijkbaars in Vom leben des Menschen und der Erde (GA 249, 1923). Ik zal die passage weergeven en dan ook het uitgebreide commentaar van de commissie. Uit mijn bespreking van Vom Leben des Menschen und der Erde:

(cit. 124, cat. 2) ‘Dadurch, daß er das tut, wirken über den ganzen Menschen hin die Kräfte des Weltenalls (Zeichnung, links). Überall nimmt er Licht und Wärme auf, überall. Das verarbeitet er in sich selber. Da muß etwas da sein, was ihm hilft bei diesem Verarbeiten. Nun, sehen Sie, das, was ihm da hilft beim verarbeiten, das ist namentlich sein Hinterhirn. Beim Neger ist daher das Hinterhirn besonders ausgebildet. Das geht durch das Rückenmark. Und das kann alles das, was da im Menschen drinnen ist an Licht und Wärme, verarbeiten. Daher ist beim neger namentlich alles das, was mit dem Körper und mit dem Stoffwechsel zusammenhängt, lebhaft ausgebildet. Es hat, wie man sagt, ein starkes Triebleben, Instinktleben.  Der Neger hat also ein starkes Triebleben. Und weil er eigentlich das Sonnige, Licht und Wärme, da an der Körperoberfläche in seiner Haut hat, geht sein ganze Stoffwechsel so vor sich, wie wenn in seinem Innern von der Sonne selber gekocht würde. Daher kommt sein Triebleben. Im Neger wird da drinnen fortwährend richtig gekocht, und dasjenige, was dieses Feuer schürt, das ist das Hinterhirn.

Manchmal wirft die Einrichtung des Menschen noch solche Nebenprodukte ab. Das kann man gerade beim Neger sehen. Der Neger hat nicht nur dieses kochen in seinem Organismus, sondern er hat auch noch ein furchtbar schlaues und aufmerksames Auge. Er guckt schlau und sehr aufmerksam. Das könnten Sie leicht als Widerspruch auffassen. Aber das ist so; Wenn da vorne der Nerv des Auges (Zeichnung), so gehen die Nerven just in Hinterhirn hinein; die kreuzen sich da. Der Nerv, der geht also ins Hinterhirn. Und weil der Neger das Hinterhirn besonders ausgebildet hat, deshalb guckt er auch so schlau, deshalb ist er ein so schlauer Beobachter der Welt. (einde citaat 124)

Wenn man das anfängt zu verstehen, so wird einem alles klar. Aber solche Betrachtungen, wie wir sie jetzt wieder machen, die macht die heutige Wissenschaft gar nicht. Sie versteht daher nichts von all dem’. [37] 

 

Dan nu het commentaar van de commissie: ‘Samengevat heeft een donkere huidskleur volgens Steiner de volgende betekenis voor de mens: het licht en de warmte uit de omgeving van de mens worden totaal opgenomen. Door de intensieve inwerking op de huid bij een bijna loodrechte zonnestand werd deze zwart (NB Hiermee wordt dus een ander proces beschreven dan de tijdelijke verandering van de huidskleur onder invloed van de zon in de huidige tijd). Het aandeel van de warmte en het licht dat niet door de zintuigen kan worden waargenomen, worden dieper in de mens verteerd door de stofwisseling. De stofwisselingspool en daardoor ook het instinct- en driftleven (het onbewuste wilsleven dat zijn oorsprong heeft in de stofwisselingspool) zijn om die reden extra ontwikkeld. De achterste hersenen spelen daarbij een belangrijke regulerende rol en als gevolg van het feit dat de oogzenuwen in deze hersenen uitmonden kijkt hij ‘schlau’ uit zijn ogen, wat in het Nederlands opmerkzaam en slim, maar ook sluw kan betekenen ( en deze onzin geldt uitsluitend voor het zwarte ras?? Neem me niet kwalijk, maar dit is bijna van hetzelfde kaliber als ‘schedelmeten’, FS).

NB De formuleringen van Steiner wekken wel enige bevreemding (??!! FS). Zelf liet hij de volgende opmerking op het bovenstaande volgen: ‘Wenn man das anfängt zu verstehen, so wird einem alles klar. Ber solche betrachtungen, wie wir sie jetzt wieder machen, die macht die heutige Wissenschaft gar nicht. Sie versteht daher nichts von all dem’. Antroposofie gaat zoals gezegd niet alleen over zintuiglijk waarneembare feiten, maar verbindt deze met bovenzinnelijke waarnemingen’. Nu volgt de meest begrijpelijke en heldere en vooral de meest zinvolle en constructieve passage uit het hele rapport: ‘Bovenstaande uiteenzettingen over de regulerende werking van de achterste hersenen bij de verwerking van licht en warmte in de stofwisseling beschrijven processen die zich voor een deel in het bovenzinnelijke deel van de mens afspelen en zijn daarom alleen in dat licht te begrijpen. Door fysiologisch onderzoek zou kunnen worden nagegaan of ook op materieel niveau zulke verbindingen te leggen zijn, maar dat valt buiten het kader van dit rapport’.[38]

Op dit commentaar van de commissie heb ik weer uitvoerig mijn eigen, ietwat pittige commentaar gegeven (zal aan de orde komen bij de bespreking van Vom Leben des Menschen und der Erde). Maar al volstaat de commissie in het geval van Die Mission einzelner Volksseelen met slechts een beschrijvend zinnetje, het lijkt me wel duidelijk dat het hier over hetzelfde gaat.

Uit dit alles blijkt weer eens hoe ‘Hermetisch’ dit vertoog van Steiner is, alles is verbonden met alles en krachten uit de macrokosmos drukken zich uit in krachten in de microkosmos. Maar goed, zoals we hebben gezien bij de vierde voordracht, de lijn slingert van Afrika richting Azië. Eerst doet het Zuid oost Azië aan, het leefgebied van het Maleise ras. En na Mercurius komt Venus, dus:

(cit. 112, cat. 2) ‘Gehen Sie nun weiter nach Asien herüber, so haben Sie in ähnlicher Weise etwas, was man als Venuskräfte bezeichnen könnte, als eine abnorme Ausgestaltung der Geister der Form. Diese Venuskräfte wirken wiederum, indem sie ihren Angriffspunkt vorzugsweise auf das verlegen, was wir Abbild des astralischen Leibes nennen, im Nervensystem. Aber sie wirken auf eine besondere Art, und zwar nicht direkt als Venusgeister, auf das Nervensystem. Es kann nämlich auf zwei Umwegen auf das Nervensystem gewirkt werden. Der eine Umweg ist durch die Atmung. Indem nämlich besonders auf die Atmung gewirkt wird, setzen sich im Menschen selber diese Wirkungen im Atmungs- und Nervensystem fest und geben ihm eine bestimmte Form. Diesen Umweg wählen sich die abnormen Geister der Form, die wir Venuswesen nennen können, eben in der malayischen Rasse, in den gelbschattierten Rassen von Südasien und nach den Inseln des malayischen Gebietes hin. Da ist ausgebreitet, so wie über das äthiopische Gebiet die Drüsenmenschheit, über diese Fläche die Menschheit, bei der die abnormen Geister der Form auf dem Umweg durch das Atmungssystem auf das Nervensystem wirken. Im Nervensystem wird auf dem Umwege über das Atmungssystem gewirkt. Im Nervensystem wird ausgekocht das, was mit besonderen Modifikationen die mehr oder weniger gelbgefärbte Menschheit gibt. Die Umwandlung, welche da bewirkt wird, drückt sich allerdings mehr in jenem Nervensystem aus, das wir mit dem Ausdruck Sonnengeflecht zusammenfassen, also nicht eigentlich in dem höheren Nervensystem, sondern in jenem geheimnisvollen Teile des Nervensystems, der in zwei Strängen parallel dem Rückenmark läuft und sich in der verschiedensten Weise ausbreitet. Es wird also in diesem Teile des Nervensystems auf dem .Umwege durch das Atmungssystem gewirkt, der in unserem Sinne noch nicht zu der höheren geistigen Tätigkeit gehört. Es wird tief im unterbewußten Organismus durch diese Venuskräfte gewühlt, die in diesem Rassenteile der Menschheit wirken. (einde citaat 112)

Venus werkt dus door in de ademhaling van het Maleise ras, woonachtig op het Indo-chinese schiereiland. Associaties te over lijkt me. En zoals de liefdesgodin Venus zich in Zuidoost Azië heeft genesteld, zo geldt dat voor de oorlogsgod Mars op de Mongoolse vlakten, al gebeurt er hier ook iets bijzonders dat nader moet worden toegelicht:

(cit. 113, cat. 2) ‘Jetzt gehen wir über die breiten, mongolischen Flächen herauf. Das sind diejenigen Flächen, in denen die Geister der Form vorzugsweise wirken, die den Umweg durch das Blut genommen haben. Da wird im Blute dasjenige ausgekocht, was die eigentliche Modifikation aus der Menschheit heraus, den Grundcharakter der Rasse bewirkt. Nun ist aber bei dieser mongolischen Rasse etwas höchst Eigentümliches vorhanden. Da gehen ins Blut hinein die Marsgeister. Sie arbeiten aber auf eine ganz bestimmte Weise im Blute, so daß sie den sechs Elohim, die in der Sonne zentriert sind, entgegenwirken können. Diesen sechs Elohim wirken sie also entgegen in der mongolischen Rasse. Dabei machen sie eine ganz besondere Attacke nach der anderen Seite, nach Jahve oder Jehova, der abgetrennt hat sein Wirkungsgebiet von dem der sechs Elohim. (einde citaat 113)  (cit. 114, cat. 3) Aber außer diesem Zusammenwirken der Marsgeister mit den sechs Elohim und Jahve, das die mongolische Rasse ergibt, gibt es noch ein Besonderes. Wenn wir die Art dieses besonderen Einflusses angeben wollen, so müssen wir sagen: Wie in das Mongolische hinein die sechs Elohim von der Sonne, Jahve vom Monde und ihnen entgegen die Marsgeister wirken, so müssen wir in einem anderen Falle annehmen, daß von der Mondrichtung her die Jahvekräfte wieder zusammentreten und zusammenwirken mit den Marsgeistern, und daß dadurch eine besondere Modifikation entsteht. Hier haben Sie, aus dem okkultesten Hintergrunde heraus erklärt, eine besondere Modifikation der Menschheit, nämlich diejenige, die zum Semitentum gehört. Im Semitentum haben Sie eine Modifikation des gesamten Menschentums, so, daß sich ausschließt von den anderen Elohim Jahve oder Jehova und dieses Volk mit einem besonderen Charakter veranlagt, indem er zusammenwirkt mit den Geistern des Mars, um die besondere Modifikation dieses Volkes hervorzubringen. Jetzt werden Sie auch das Besondere einsehen, das in dem semitischen Volk und seiner Mission liegt. In einem gewissen, tiefen okkulten Sinn konnte der Schreiber der Bibel sagen, daß Jahve oder Jehova dieses Volk zu seinem Volke gemacht habe, und wenn Sie jetzt das dazu nehmen, daß hier ein Zusammenwirken stattfindet mit den Marsgeistern, und daß die Marsgeister ihre Angriffe vorzugsweise auf das Blut richten, dann werden Sie auch begreifen, warum gerade die fortgehende Wirkung des Blutes von Geschlecht zu Geschlecht, von Generation zu Generation für das semitisch-hebräische Volk von ganz besonderer Wichtigkeit ist, und warum im semitischen Volk der Gott Jahve sich als der Gott bezeichnet, der mit dem Blute herunterrinnt von Abraham, Isaak, Jakob und so weiter. Das ist der Weg, wie das Blut rinnt durch alle diese Geschlechter. Indem sich Jahve bezeichnet: «Ich bin der Gott Abrahams, Isaaks und Jakobs», sagt er: Ich wirke in eurem Blute. – Was immer im Blute wirkt, was im Blute ausgefochten werden muß, das Zusammenwirken mit den Marsgeistern, das ist eines der Mysterien, die uns tief hineinführen in die weise Führung der gesamten Menschheit der Erde.

So also sehen Sie, daß auf das Blut der Menschheit in zweifacher Weise gewirkt wird, daß zwei Rassenbildungen sozusagen entstehen, indem auf das Blut der Menschheit gewirkt wird. Auf der einen Seite haben wir alles dasjenige, was wir die mongolische Rasse nennen, auf der anderen Seite dasjenige, was wir als zum Semitentum gehörig bezeichnen können. Das ist eine große Polarität in der Menschheit, und wir werden auf diese Polarität unendlich Bedeutungsvolles zurückzuführen haben, wenn wir die Tiefen der Volksseelen werden verstehen wollen‘. (einde citaat 114)

Hier valt veel over te zeggen. In de eerste plaats wordt er de verbinding gelegd met de Mongolen en de oorlogsgod Mars. Er werken dus sterke krachten van deze planeet oorlogsgod op de Mongoolse vlakten. Nu is het aardige dat Bernard Lievegoed, prominent Nederlands antroposoof (stond ook bekend als een van de meest erudiete en verlichte representanten van deze beweging) een keer iets interessants heeft gezegd in een interview met Jelle van der Meulen in het antroposofische tijdschrift Jonas. Later is dit artikel, omgeven met wat rellerige sneren, opnieuw gepubliceerd in de Brug. Ik haal hier een verhelderende passage uit de Brug aan:

Een kleine waarschuwing bij dit hoofdstukje: wat Bernard Lievegoed hier vertelt over Mongolen en mohammedanen is 20 jaar later helemaal niet politiek correct. Maar we verwijzen in dit verband liever naar het artikel van Jos Verhulst in ‘De Witte Werf’ van juni/juli 2000 over het reactionaire karakter van Politieke Correctheid ( “PC: het progressieve masker van het globale kapitalisme”). -fdw.

JvdM: Zo op het eerste gezicht is het niet moeilijk om vast te stellen waar de spanningen liggen (in 1980 – fdw). Rusland versus Amerika, Iran, het Midden-Oosten, het Westen en de Derde Wereld, Afghanistan.

BL: In een gesprek vertelde Steiner dat de werkelijke spanningen in de wereldpolitiek liggen tussen China en Amerika. Hij voorzag een strijd tussen beide landen, waarbij hij in het midden liet of die zich zou afspelen over Europa heen, dan wel over de oceaan. Voor ons valt te hopen dat het laatste het geval is, hoewel Steiner enkele malen heeft gesproken over een verwoest Europa tussen 1950 en 2050.Mao Tse Toeng heeft natuurlijk een grote rol gespeeld in de versterking en centralisatie van China. Hij heeft vorm gegeven aan de Chinese Volksrepubliek die in 1949 werd opgericht en waarvan hij de voorzitter werd. Nu is het van belang te weten dat Mao zijn inspiratie heeft gehaald tijdens de grote tocht naar het Noorden, in Buiten-Mongolië, waar tegenwoordig de Mongoolse Volksrepubliek ligt. Dat is een heel bijzonder gebied op aarde, waar heel sterke Marskrachten inwerken. Deze worden volgens een oude Chinese traditie elke achthonderd jaar actief. China heeft tegen deze Mongolenstormen zijn Chinese Muur gebouwd. De demonische Marskrachten in dat gebied nemen dan bezit van mensen en drijven ze tot gewelddadige overheersing. Er zijn een aantal momenten in de geschiedenis aan te wijzen waarop eerst China en later ook Europa vanuit het Oosten dreigden te worden overheerst. Op een voor een uiterlijke beschouwingswijze onbegrijpelijke manier werd vaak ingegrepen en het lot ten goede gekeerd. Toen Attila na de slag op de Catalaunische velden bij Troyes in 450 werd teruggeslagen, lag voor hem de weg naar Zuid-Europa open. Hij trok naar Italië om het onverdedigde Rome te plunderen. De legende verhaalt hoe paus Leo de Grote hem tegemoet komt en Attila boven de paus een groot paard ziet, waarop de aartsengel Michaël zit. Attila schrikt daar zo van dat hij hals over kop naar Hongarije vlucht waar hij korte tijd later sterft.

Binnen een jaar was er geen Mongool meer in Europa. De demonische Marskrachten kunnen niet worden verslagen door wapens, maar alleen door het licht van een christelijke ingewijde. Op het moment dat de demonische invloeden Attila hebben verlaten, vraagt hij zich af: Wat doe ik hier eigenlijk? Terstond is de overheersingsdrang verdwenen en vlucht hij. Hetzelfde herhaalt zich 800 jaar later. Bij Breslau komen de Mongolen Europa binnen en verslaan alle Silezische ridders in de slag bij Liegnitz. De poort naar Europa ligt open. De dag na de slag echter trekt het leger zich in paniek terug en binnen drie maand was heel Rusland vrij van Mongolen. Een historisch raadsel. Het was ook hier een ingewijde die de demonische krachten tegemoet trad. Dat was de heilige Hedwig. Zij was familie van Elisabeth van Thuringen. Zij was getrouwd met graaf Wilhelm van Silezië. Met hulp van Cisterciënser monniken laat de graaf kloosters bouwen. In een van die kloosters leefde een abt die enkele malen naar Rome toog om te zeggen: “Hou toch op met die kruistochten. Het gevaar ligt niet in Palestina maar in Centraal-Azie”. Iedereen verklaarde hem voor gek maar hij wist waar hij het over had. Innerlijk bereidde hij zich -samen met de heilige Hedwig- voor op de komst van de Mongolen. Het is het christelijke licht dat deze mensen uitstraalden dat de Mongolen de wijk deed nemen.

Ook in onze tijd zou dus weer een Mars-inspiratie moeten uitgaan van het Mongoolse gebied. Mao heeft daar zijn inspiratie gehaald en ik houd het dan ook niet voor onmogelijk dat eens een nieuwe Mongolenstorm tot in Europa zijn uitwerking zal hebben. Wanneer je naar de uiterlijke politieke omstandigheden kijkt zul je misschien zeggen: waar halt u het vandaan. Als je echter door de dingen heen kijkt en rekening houdt met geestelijke werkelijkheden is zoiets helemaal niet ondenkbaar.

Op deze gevaren moeten we voorbereid zijn. De demonische Marskrachten versla je niet met wapengeweld. Waar het om gaat is dat er een christelijke subcultuur ontstaat in Europa met krachten die opgewassen zijn tegen de demonen. Er moeten culturele eilanden komen waar mensen zijn die echt menen wat ze doen. Waar niet gewerkt wordt vanuit een systeem, omdat je daarmee zo handig kinderen kunt leren lezen en schrijven. Plaatsen waar menselijkheid is, waar tegenstellingen niet worden verdoezeld, maar waar mensen echt op elkaar ingaan. Als het zover is dat er een grote ingewijde zal zijn, zal hij zonder een subcultuur van het hart niet kunnen werken.

De andere tegenkracht is de fanatieke islam, die nu een renaissance doormaakt. Uit het zuidoosten dreigt een overheersing van Europa door een heilige oorlog van fanatieke mohammedaanse groepen. Het gaat hier om een zuiver ideologische strijd die in de komende decennia kan escaleren. Of het een aanval met wapens of met economische middelen gaat worden is nog onzeker, maar ook hier staan wij in een geestesstrijd die alleen door een christelijke cultuur van het hart gewonnen wordt, zoals reeds een paar maal in de laatste dertienhonderd jaar is gebeurd.

Men kan wat ik hier zeg zien als negatief doemdenken. Dat is het niet. Het is een aansporing om positief te staan in de grote taken van deze tijd.’[39]

Het lijkt me duidelijk dat Lievegoed zeer bekend was met deze cyclus van Steiner. Ik zou me overigens geen groter contrast kunnen voorstellen tussen een intellectueel als Lievegoed en het platte geschreeuw van de Brug, maar toch je ziet bij beiden Steiners visie terug, zoals geformuleerd in ‘Die Mission’.

Maar om nog iets opmerkelijks uit deze passage te noemen. De planeet Mars blijkt dus ook van invloed te zijn op de Semieten. Er is zelfs een samenwerking van een van de Elohim (Jahwe, vanaf de maan) met de marsgeesten. Steiner schildert hier de ‘geschiedenis van de bloedbanden’, die wij kennen uit het Oude Testament als aangestuurd door de Marsgeesten, maar Jahwe opereert vanuit de Maansfeer. De Joden kunnen wel degelijk geassocieerd worden met Mars, maar ook met de maan. Interessant is het in deze om te wijzen op het artikel van Jan Willem de Groot; ‘Kosmisch racisme’. Daar wordt ook ingegaan op deze passage: ‘Ook de joden krijgen in de antroposofie een hemellichaam toebedeeld, in hun geval de maan. De antroposofische visie op de verbindingen tussen het Jodendom en de maan vinden we kernachtig verwoord in een interview met de antroposoof John van Schaik in het antroposofische tijdschrift Jonas van 27 mei 1994. Van Schaik zegt hier over Steiners visie op de joden het volgende: “(…) Ook Steiner maakt verschil. Hij zegt dat de god in het Oude Testament nog werkt vanuit de maansfeer en de God in het Nieuwe Testament vanuit zonnekracht. Vanuit de maansfeer geeft Jahweh leiding aan het joodse volk. De maan spiegelt, werkt op het spiegelende bewustzijn. Het reflecteert op iets. Het joodse volk ontwikkelde een reflecterend, sterk intellectueel bewustzijn.’ Jan Willem de Groot legt overigens ook een historische link naar een antisemitische traditie (hij laat overigens, net als ik, in het midden of deze maanvoorstelling echt antisemitisch zou zijn, hoewel ook dit mijns inziens weer schandelijk stereotype en etnocentrisch is, naar de hedendaagse maatstaven):

‘De verbinding Jodendomrationalisme die hier door de antroposofie gelegd wordt, kenmerkte eveneens het antisemitische denken in Duitsland. De veronderstelling van de joden als een ‘volk zonder wortels’, dat met zijn intellectuele reflectie de vertrouwde levenspatronen vernietigt en op deze wijze de wegbereider van de moderniteit wordt, was wijd verbreid in het antisemitische kamp. De Duitse filosoof Ludwig Klages (1872-1956), die een antisemitisch geïnspireerde ‘Lebensphilosophie’ verkondigde waarin de intuïtie boven de – rationele – reflectie werd gesteld, sprak in dit opzicht over het ‘molochitisch-zersetzende Verstand’ van de joden, die met hun rationalisme iedere  synthetische en organische entiteit tot ontbinding brengen en daarmee het leven zelf doden. De antroposofische gelijkstelling van de joodse “reflectie” met de ‘spiegelende’ maan duidt niet alleen op het veronderstelde joodse rationalisme, maar herbergt nog een ander aspect, dat evenzeer in de antisemitische traditie wortelt. Het betreft hier de klassieke antisemitische gedachte dat de joden een volk van ‘parasieten’ zijn; net zoals de maan als ‘parasitair hemellichaam’ het licht voor haar reflectie aan de zon ontleent, ontlenen de joden als ‘parasitair volk’ hun levenskracht aan hun gastvolk. Dat deze bizarre vergelijking onderdeel is van het antisemitische gedachtegoed blijkt uit het werk van Georg Lomer (1877-1956), een voormalig zenuwarts die na de Eerste Wereldoorlog in contact met de theosofische beweging was gekomen. Lomer was als astroloog de stichter van een zogenaamde Arische “zonnekerk,” waar hij voor zijn volgelingen een metafysische rassenleer formuleerde. In zijn brochure Wir und die Juden im Lichte der Astrologie uit 1928 stelde hij dat de Arische man als het scheppende principe in verbinding stond met de zon, terwijl de joden slechts in het licht van de maan stonden; zoals de maan voor haar uitstraling op de maan parasiteerde, parasiteerden volgens Lomer de joden op de scheppingskracht van het het Ariërdom en waren daarmee een ‘parasitair maanvolk’. Deze gedachte leefde niet alleen bij Lomer en zijn volgelingen. Ook elders in het ‘völkische’ en antisemitische kamp werden de joden consequent met de maan in verbinding gebracht en als

duistere ‘Mond-Kreaturen’ afgeschilderd.

Dat deze antisemitische ‘maanmythologie’ tot op heden voortleeft, blijkt op ondubbelzinnige wijze uit het werk van de Chileen Miguel Serrano, voormalig ambassadeur van Chili in India, Joegoslavië en Oostenrijk. Serrano, schrijver van een in meer dan twintig talen vertaald boek over zijn vriendschap met Hermann Hesse en Carl Gustav Jung publiceerde in 1978 in Santiago een boek met de volgende titel: El cordon dorado; Hitlerismo esoterico (in 1987 verschenen in een Duitse vertaling onder de titel Esoterischer Hitlerismus). In dit huiveringwekkende werk wordt Hitler opgevoerd als een Arische lichtgod, die de mensheid heeft proberen te bevrijden van de Semitische wereldheerschappij. En ook Serrano brengt in zijn boek de joden in verbinding met de maan wanneer hij spreekt over het (huidige) ‘Semitisch-lunare Fischezeitalter’, waarin de aarde wordt beheerst door het joodse rationalisme en materialisme. Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat de antroposofische indeling van de mensheid in dag- en nachtvolkeren en de antroposofische voorstelling van de joden als een volk dat met de maan verbonden is zeer problematisch zijn. Met dergelijke classificaties maakt de antroposofie deel uit van een traditie, waarvan de antroposofen zelf zich in het geheel niet bewust zijn. Deze traditie kan men het best karakteriseren als ‘kosmisch’ of ‘metafysisch racisme’. Dit gebrek aan historisch inzicht van de antroposofen maakt hen blind voor de obscure overlevering, waarmee veel van Steiners ideeën over rassen verbonden zijn. Het grote gevaar van een  beschouwingswijze, waarin het individu met bovenpersoonlijke krachten wordt verbonden, schuilt in de ontmenselijking. Mensen worden niet meer als unieke individuen waargenomen, maar als het verlengstuk van een of ander metafysisch principe. Deze ontmenselijking treedt niet alleen naar voren in de theorieën van Lanz en Serrano, maar ook in de antroposofie, waarin het lot van volken en rassen ‘kosmisch’ bepaald is. Dit blijkt op navrante wijze uit de antroposofische visie op de Indianen, die als “Saturnusras” gedoemd zijn uit te sterven. Het is een zienswijze, waarin de ethiek geheel achter de – occulte – horizon verdwijnt; niet de mens telt, maar het principe’.[40]

Met deze slotconclusie ben ik het overigens meer dan eens. De notie van de indianen als het Saturnusras komt hier later ter sprake. Nadat de Mongolen en de Semieten zijn besproken gaat Steiner over naar het ras dat met de planeet Jupiter is verbonden: het Europese/Arische ras:

(cit. 115, cat. 3) ‘Wir haben noch weiter zu verfolgen, wie die Geister und Wesenheiten, die im Jupiter ihren Mittelpunkt haben, in dem Menschen kochen und brodeln. Diese wählen sich nun den zweiten Angriffspunkt, um unmittelbar auf das Nervensystem zu wirken, und zwar geht durch alles das, was die Sinne des Menschen sind, der eine Angriffspunkt; der andere Angriffspunkt, der in das Nervensystem hineinwirkt, geht auf dem Umwege durch das Atmungssystem in das Sonnengeflecht. Der Angriff, der von dem Jupiter ausgeht, geht auf dem Umweg durch die Sinneseindrücke und strömt von da aus auf die Teile des Nervensystems, die im Gehirn und Rückenmark zentriert sind. Da hinein fließen also bei denjenigen Rassen, die zur Jupiter-Menschheit gehören, jene Kräfte, die den Rassencharakter besonders ausprägen. Das ist bei den arischen, vorderasiatischen und europäischen Völkern, bei denen, die wir zu den Kauka-siern rechnen, mehr oder weniger der Fall. Da tritt die Modifikation der allgemeinen Menschheit, die von den abnormen Geistern der Form herrührt, dadurch ein, daß die abnormen Geister, die wir als Jupiter-Geister bezeichnen können, auf die Sinne einwirken. Also durch die Sinne werden die Kaukasier bestimmt.

Nun werden Sie auch begreifen, daß ein ganz eminent und bewußt unter dem Jupiter- oder Zeus-Einfluß stehendes Volk, wie die Griechen, die sich als Mittelpunkt für den Zeus-Einfluß fühlen, hervorragend bestimmt wird durch das, was durch die Sinne in das Nervensystem einfließt. Natuürlich sind auch die Griechen beeinflußt durch die von der Sonne einströmenden Elohim. Aber die Sache ging so vor sich, daß bei den Griechen alles, was auf die Sinne wirkt, dem Jupiter- oder Zeus-Einfluß hingegeben war, und dieses Volk dadurch seine Größe erlangte. In alledem, was die Griechen sehen als äußere Form, äußeres Leben, ist für sie ein wichtiger Sinn vorhanden. Sie sehen das Geistige in den sinnlichen Anschauungen und werden dadurch das Grundvolk aller Plastik, das Grundvolk aller äußeren Formgebung. Damit haben wir schon hingewiesen auf eine ganz besondere Mission des griechischen Volkes, das gerade in ausgezeichneter Weise das Jupiter- oder Zeus-Volk ist, welches sich, auch in der Zeit, in der insbesondere durch die eintretende Sternkonstellation das Zusammenwirken der Zeus- oder Jupiter-Kräfte mit den allgemeinen Elohim-Kräften stattfand, als das Zeus-Volk fühlte.

In deze laatste passage herkennen we pas echt het slot van het artikel van Jan Willem de Groot, zoals het contrast zon en maan wat betreft de Ariërs en de Semieten. De samenwerking van de abnormale geesten van de vorm, die vanuit de planeet Jupiter doorwerken in het zenuwstelsel en een samenwerking aangaan met de Elohim vanuit de Zon (de ‘Geesten van de vorm’) blijkt dus wel heel productief te zijn. We schijnen er de klassieke beeldhouwkunst van de Grieken aan te danken te hebben. Overigens leg ik hier nu een heel voorzichtig linkje naar een voorbeeld uit mijn eigen vak. Het doet me enigszins denken aan de opvattingen van de archeoloog en eigenlijk de grondlegger van het vak kunstgeschiedenis als academische discipline Johann Joachim Winckelmann (1717-1768). Naast dat hij eigenlijk de  herontdekker’ van de Griekse beschaving was, stamt ook van hem de historische theorie van opkomst, bloei en verval. Na hem is dit bijna een verschrikkelijk cliché geworden. Denk maar aan de beschrijvingen van de Italiaanse renaissance. Ook een verhaal van opkomst, bloei en verval (maniërisme). Dit is echt diep gezonken cultuurgoed geworden, tot en met alle kwalificaties van decadent toe. Als eruit het vertoog van Steiner een ding blijkt, is dat hij wel heel erg besmet was denken in termen van opkomst, bloei en verval. Deze hele voordracht is gebouwd op die notie, net als de hiervoor besproken vierde lezing. Overigens wordt deze terminologie (los van de grote waardering die er natuurlijk voor Winckelmann is) als hopeloos verouderd gezien. Maar Steiner, en daarmee de antroposofie (want zijn opvattingen zijn daar als in brons gegoten) hebben wel een flinke tik van dit soort denken gehad. Dat uit zich overigens niet alleen in de opvattingen over mensenrassen en cultuurperiodes. Je ziet het eigenlijk in bijna alles terug. Maar goed, in de alfa en cultuurwetenschappen wordt dit concept langzamerhand volstrekt achterhaald beschouwd. Hierna volgt nog een stukje jubelzang op het blanke ras:

Modifikationen dieses Jupiter-Einflusses sind im Grunde genommen alle vorderasiatischen und namentlich europäischen Völker, und Sie können jetzt schon ahnen – da der Mensch viele Sinne hat -, daß viele Modifikationen eintreten können und daß für die Ausgestaltung der einzelnen Völker innerhalb dieser Grundrasse, die durch die Einwirkung der Sinne auf das Nervensystem gebildet werden, der eine oder andere Sinn die Hegemonie erhalten kann. Dadurch können die verschiedenen Völker die verschiedenste Gestalt annehmen. Je nachdem das Auge oder das Ohr oder einer der anderen Sinne die Oberherrschaft hat, je nachdem werden die verschiedenen Völker in dieser oder jener Richtung disponiert zu der besonderen Volksrichtung innerhalb des Rassencharakters. Dadurch erwachsen ihnen ganz bestimmte Aufgaben. Eine Aufgabe, die besonders der kaukasischen Rasse obliegt, ist die: Sie soll den Weg machen durch die Sinne zum Geistigen, denn sie ist auf die Sinne hin organisiert.

Op zich een grappig stukje. Wij vinden onszelf heel erg divers en vaak dat Chinezen (ik noem maar iets) vaak erg op elkaar lijken. Omgekeerd wordt vaak hetzelfde gevonden. Aziaten of Afrikanen vinden ons er vaak hetzelfde uitzien. Maar goed, Steiner sprak vanuit het perspectief van een Europeaan. Maar als hij dat niet eens kan relativeren, hoe zou hij dan in staat moeten zijn om vanuit een soort kosmisch perspectief de betekenis van de verschillende mensenrassen te duiden? Want in deze is bescheidenheid of relativering van het eigen standpunt ver te zoeken. Over wat de opdracht van dit ras is, laat Steiner geen misverstand bestaan. Het blanke ras heeft de wereld veel te bieden en daar komt voorlopig geen einde aan. Zie de volgende passage:

Hier liegt etwas von dem, was auch in die tieferen Ausgangspunkte des Okkultismus hineinführt und Ihnen zeigen wird, daß bei denjenigen Völkern, deren Zeichen sozusagen in dem Venus-Charakter liegt, der Hauptausgangspunkt – auch in der okkulten Ausbildung – da genommen werden muß, wo das Atmen das Wichtigste ist. Dagegen muß bei allem, was mehr im Westen liegt, der Ausgangspunkt von einer Vertiefung und Vergeistigung dessen genommen werden, was in der Sinneswelt liegt. (einde citaat 115) Das haben in den höheren Erkenntnisstufen, in der Imagination, Inspiration und Intuition ganz in dem Sinne, wie der Jupitergeist ursprünglich den Charakter modifiziert, diejenigen Volkstümer, die nach dem Westen gelegen sind. Deshalb gab es diese zwei Zentren immer in der Menschheitsevolution: jenes Zentrum, das sozusagen mehr von den Geistern der Venus regiert wurde, und jenes Zentrum, das mehr regiert wurde von den Geistern des Jupiter. Die Geister des Jupiter wurden besonders beobachtet in jenen Mysterien, in denen sich zuletzt zusammengefunden haben – wie diejenigen wissen werden, die an meinem vorjährigen Münchener Vortragszyklus teilgenommen haben – die drei Individualitäten, die drei geistigen Wesenheiten des Buddha, des Zarathustra oder Zarathas in seiner späteren Inkarnation und desjenigen großen Führers der Menschheit, den wir mit dem Namen Skythianos bezeichnen. Das ist das Kollegium, das sich, unter der Führung eines noch Größeren, die Aufgabe gesetzt hat, die geheimnisvollen Kräfte zu untersuchen, welche ausgebildet werden müssen für die Evolution der Menschheit, deren Ausgangspunkt genommen worden ist von jenem Punkte, der ursprünglich zusammenhängt mit den Jupiter-Kräften und in der erwähnten Landkarte der Erde vorherbestimmt war’.

Duidelijker kan niet. Overigens noemt Steiner een aantal ‘incarnaties’ uit het verleden die ook in de antroposofische indeling naar cultuurperiodes van cruciaal belang zijn. Boeddha bijvoorbeeld en zeker Zarathustra, de grote Perzische grondlegger van de Zoroastische filosofie. Dat juist deze figuren in verband worden gebracht met ‘het blanke ras’ (waarom is dat eigenlijk zo, er valt namelijk veel tegen in te brengen), laat zien dat de Ariër mythe ook voor Steiner van belang was. In de Akasha Kroniek is Steiner overigens nog veel explicieter over de missie van het Arische ras. Helena Blavatsky (toch een belangrijke bron voor Steiner, of de antroposofen het nu leuk vinden of niet) is overigens weer nog veel duidelijker in de Geheime Leer. Maar wellicht is dat aardig om een keer te behandelen als de Akasha Kroniek behandeld wordt, daaruit zijn veel lijntjes naar de Geheime Leer te trekken. Maar hier zien we het weer: een aantal grote geesten in de mensheidsontwikkeling zijn voortgebracht

uit het Arische ras en de toekomst liegt er ook niet om. Een soort wereldmissie misschien? Zullen we het daar voorzichtig op houden.

De zin van dat Arische beschavingsoffensief wordt meteen duidelijk in de volgende passage wanneer er wordt overgegaan op het Saturnusras, de Indianen. En voor de indianen is Steiner, de vele liefhebbers en natuurvriendelijke dwepers onder zijn hedendaagse navolgers ten spijt, bijzonder vriendelijk. Ook in deze voordracht:

(cit. 116, cat. 2) ‘Auf das Drüsen-System endlich – nur auf dem Umwege durch alle anderen Systeme – wirkt dasjenige, was wir bezeichnen können als die abnormen Geister der Form, die im Saturn ihren Mittelpunkt haben. Da haben wir in allem, was wir als Saturn-Rasse zu bezeichnen haben, in allem, dem wir den Saturn-Charakter beizumessen haben, etwas zu suchen, was sozusagen zusammenführt, zusammenschließt das, was wieder der Abenddämmerung der Menschheit zuführt, deren Entwickelung in gewisser Weise zum Abschluß bringt, und zwar zu einem wirklichen Abschluß, zu einem Hinsterben. Wie sich das Wirken auf das Drüsensystem ausdrückt, sehen wir an der indianischen Rasse. Darauf beruht die Sterblichkeit derselben, ihr Verschwinden.

Der Saturn-Einfluß wirkt durch alle anderen Systeme zuletzt auf das Drüsensystem ein. Das sondert aus die härtesten Teile des Menschen, und man kann daher sagen, daß dieses Hinsterben in einer Art Verknöcherung besteht, wie dies im Äußeren doch deutlich sich offenbart. Sehen Sie sich doch die Bilder der alten Indianer an, und Sie werden gleichsam mit Händen greifen können den geschilderten Vorgang, in dem Niedergang dieser Rasse. In einer solchen Rasse ist alles dasjenige gegenwärtig geworden, auf eine besondere Art gegenwärtig geworden, was in der Saturnentwickelung vorhanden war; dann aber hat es sich in sich selber zurückgezogen und hat den Menschen mit seinem harten Knochensystem allein gelassen, hat ihn zum Absterben gebracht. (einde citaat 116)

Het lijkt er bijna op dat indianen maar een ‘missie’ hebben in deze wereld en dat is doodgaan. De associatie met Saturnus ligt in deze ook voor de hand. Maar we hadden elders al gezien (in een schets uit 1908, omslagillustratie) dat het slechts een decadente aftakking is van de Ariërs, een soort te vroeg geboren mensen, in evolutie tussen aap en Europeaan. Steiner vervolgt:

(citaat 117, cat. 2) ‘Man fühlt etwas von dieser wirklich okkulten Wirksamkeit, wenn man noch im neunzehnten Jahrhundert sieht, wie ein Vertreter dieser alten Indianer davon spricht, daß in ihm lebt, was vorher für die Menschen groß und gewaltig war, das aber die Weiterentwickelung unmöglich mitmachen konnte. Es existiert die Schilderung einer schönen Szene, bei welcher ein Führer der untergehenden Indianer einem europäischen Eindringling gegenübersteht. Denken Sie sich, was da Herz gegen Herz fühlt, indem sich zwei solche Menschen gegenüberstehen: Menschen, die von Europa herüberkamen, und Menschen, die in frühester Zeit, als die Rassen verteilt wurden, nach Westen hinübergegangen sind. Da haben die Indianer nach Westen hinübergenommen alles, was groß war in der atlantischen Kultur. Was war für den Indianer das Größte? Es war, daß er noch ahnen konnte etwas von der alten Größe und Herrlichkeit eines Zeitalters, das in der alten atlantischen Zeit vorhanden war, wo noch wenig um sich gegriffen hatte die Rassenspaltung, wo die Menschen hinaufschauen konnten nach der Sonne und wahrzunehmen vermochten die durch das Nebelmeer eindringenden Geister der Form. Durch ein Nebelmeer blickte der Atlantier hinauf zu dem, was sich für ihn nicht spaltete in eine Sechs- oder Siebenheit, sondern zusammenwirkte. Das, was zusammenwirkte von den sieben Geistern der Form, das nannte der Atlantier den Großen Geist, der in der alten Atlantis dem Menschen sich offenbarte. Dadurch hat er nicht mit aufgenommen das, was die Venus-, Merkur-, Mars- und Jupiter-Geister bewirkt haben im Osten. Durch dieses haben sich gebildet alle die Kulturen, die in Europa in der Mitte des neunzehnten Jahrhunderts zur Blüte gebracht wurden. Das alles hat er, der Sohn der braunen Rasse, nicht mitgemacht. Er hat festgehalten an dem Großen Geist der urfernen Vergangenheit. Das, was die anderen gemacht haben, die in urferner Vergangenheit auch den Großen Geist aufgenommen haben, das trat ihm vor Augen, als ihm ein Blatt Papier mit vielen kleinen Zeichen, den Buchstaben, von welchen er nichts verstand, vorgelegt wurde. Alles das war ihm fremd, aber er hatte noch in seiner Seele den Großen Geist. Seine Rede ist uns aufbewahrt; sie ist bezeichnend, weil sie auf das Angedeutete hinweist, und sie lautet etwa so: «Da in dem Erdboden, wo die Eroberer unseres Landes schreiten, sind die Gebeine meiner Brüder begraben. Warum dürfen die Füße unserer Überwinder über die Gräber meiner Brüder schreiten? Weil sie im Besitze sind dessen, was groß macht den weißen Mann. Den braunen Mann macht etwas anderes groß. Ihn macht groß der Große Geist, der zu ihm spricht in dem Wehen des Windes, in dem Rauschen des Waldes, dem Wogen des Wassers, in dem Rieseln der Quelle, in Blitz und Donner. Das ist der Geist, der für uns Wahrheit spricht. Oh, der Große Geist spricht Wahrheit! Eure Geister, die ihr auf dem Papiere hier habt, und die dasjenige ausdrücken, was für euch groß ist, die sprechen nicht die Wahrheit.» So sagte der Indianerhäuptling von seinem Standpunkte aus. Dem Großen Geiste gehört der braune Mann, der blasse Mann gehört den Geistern, die in schwarzer Gestalt als kleine zwerghafte Wesen -er meinte die Buchstaben – auf dem Papier herumhüpfen; die sprechen nicht wahr. – Das ist ein welthistorischer Dialog, der gepflogen worden ist zwischen den Eroberern und dem letzten der großen Häuptlinge der braunen Männer. Da sehen wir, was dem Saturn mit seinem Wirken angehört und was aus dem Zusammenwirken mit anderen Geistern in einem solchen Momente, wo zwei Richtungen sich begegnen, auf der Erde entsteht. (einde citaat 117)

Zomaar een grote occulte gebeurtenis in de decennia daarvoor, zij het een hele bloedige. Steiner spreekt dus zijn mystieke vonnis uit over de contemporaine situatie. Antroposofen zouden misschien beter Steiner tot op de letter nauwkeurig lezen. En de ethiek niet achter de occulte horizon laten verdwijnen, zoals Jan Willem de Groot het noemde. Indianen zijn heel bijzonder, inderdaad dat kun je wel stellen. Maar in welk opzicht? Los van de typisch occulte elementen, met de planeten, Atlantis, enz. is dit een duidelijk voorbeeld van exotistische indianenromantiek. Prachtig, die indiaan die zo verbonden is met de natuur, maar hun tijd is om en hun functie is er nu louter om dood te gaan. Het is een zelfde soort romantiek die ook spreekt uit het zogenaamd op feiten gebaseerde boek van Marlo Morgan over de Aboriginals ‘Op blote voeten door Australië’. Daarin laat zij zeggen dat de Aboriginals zich hebben verzoend met hun lot om te verdwijnen, sterker nog dat zij dat zien als hun spirituele opdracht. Hoewel het een bestseller werd onder veel liefhebbers van de nobele wilden, werd het door de Aboriginals zelf als buitengewoon kwetsend ervaren (er zijn zelfs rechtszaken geweest, omdat het boek pretendeerde op feiten te zijn gebaseerd). Uiteindelijk bleek dit boek van A tot Z fictie te zijn. Maar misschien zou het voor sommige antroposofen nuttig zijn om wat van hedendaagse schrijvers van Indiaanse afkomst te lezen. Ik noem Vine Deloria jr. met zijn vlijmscherpe ‘Custer died for your sins’. Dat is een keiharde afrekening met dit soort misplaatste romantiek. Ik zou overigens een heleboel hedendaagse kunstenaars kunnen noemen, die bijtende spot inzetten om dit cliché te doorbreken.  Tot zover de indianen. Steiner besluit deze lezing met:

(cit. 118, cat. 3) ‘So haben wir gesehen, wie auf der Oberfläche unserer Erde herbeigeführt wird die allgemeine Menschheit durch die Elohim oder die normalen Geister der Form, wie sich dann heraushebt aus der gesamten Menschenmasse, aus der gesamten Menschenflut dasjenige, was die fünf Hauptrassen der Menschheitsentwickelung sind und wie diese zusammenhängen mit den führenden Geistern in der Reihe der abnormen Geister der Form, die wir mit den Namen benennen müssen, welche wir den fünf Planeten entnehmen, während die normalen Geister der Form in der Sonne und im Mond zu suchen sind. Von da werden wir weitergehen, übergehen zu etwas, das uns leichter werden wird, weil wir an Bekanntes, an Stämme und Völker werden anknüpfen können. (einde citaat 118)

En tot zover de passages uit ‘Die Mission einzelner Volksseelen’. Dit zijn zo’n beetje de meest beruchte fragmenten uit het oeuvre van Rudolf Steiner en een aantal zullen in dit betoog nog vaak terugkeren. Volgens het van Baarda-rapport is er in deze passage geen sprake van discriminatie of rassenleer. Geen van deze uitspraken heeft de zg eerste categorie gehaald, of worden besproken in de eindconclusies. Wel is er aandacht aan deze passages in het rapport besteed, op een nog al omslachtige en gefragmenteerde manier. We zullen zien hoe de commissie daarbij te werk is gegaan. Ook zal ik de bevindingen van de van Baarda-Commissie soms vergelijken met de bevindingen van andere antroposofen en die van verschillende critici van de antroposofie.

Interessant zijn ook de tussenliggende passages, die niet zijn ingedeeld in een van de citaten. Een voorbeeld, waarom eindigt citaat 115, over de ‘Jupiter-krachten’ die werkzaam zouden zijn in het blanke ras, net voordat er de opmerkelijke uitsprak wordt gedaan ‘…der ursprünglich zusammenhängt mit den Jupiter-Kräften und in der erwähnten Landkarte der Erde vorherbestimmt war’? Hierboven is het bijna een licht vlekje tussen de vetgedrukte passages die wel in het rapport zijn opgenomen. Dit fragment wordt dus nergens in het van Baarda-rapport besproken, terwijl het een, op zijn zachtst uitgedrukt, een nogal in het oog springend detail is, zeker als je het afweegt tegen de direct daarop volgende passages over het uitsterven van de indianen (cit. 116). Dan krijgen deze woorden een wel heel navrante lading. Maar het is opvallend dat het van Baarda-rapport over dit stukje tekst, waarin het ras dat door de Jupiter-krachten wordt aangestuurd (het Arische) zo’n beetje de wereldheerschappij wordt beloofd (althans het heeft er alle schijn van), is weggelaten uit het rapport. Ik zal de Nederlandse vertaling van dit stukje tekst, dat zich tussen de citaten 115 en 116 bevindt, weergeven (uit de Pentagonuitgave): ‘Dat hebben in de hogere trappen van inzicht, in de imaginatie, inspiratie en intuïtie, geheel in de zin zoals de Jupiter-geest oorspronkelijk het karakter modificeert, die volkeren die zich meer naar het westen bevinden. Daarom zijn er altijd deze twee centra in de mensheidsevolutie geweest; het centrum dat zogezegd meer door de geesten van Venus werd geregeerd, en het centrum dat meer door de geesten van Jupiter werd geregeerd. De geesten van Jupiter werden speciaal waargenomen in die mysterieën waarin elkaar tenslotte ontmoetten de drie individualiteiten, de drie geestelijke wezens van Boeddha, van Zarathoestra, of Zarathas in zijn latere inkarnatie[41], en die van de grote mensheidsleider die wij kennen onder de naam Skythianos (Diegenen onder u die vorig jaar deelgenomen hebben aan mijn voordrachtenreeks in München zullen dit weten[42]). Dat is het kollege dat zich onder leiding van een die nog groter is de taak heeft gesteld de geheimzinnige krachten te onderzoeken die ontwikkeld moeten worden voor de mensheidsevolutie, waarbij als uitgangspunt genomen is dat punt dat oorspronkelijk samenhangt met de Jupiterkrachten en op de door mij genoemde landkaart van de aarde voorbestemd was’.[43]

Ik heb het idee dat de tekst in het Duits iets soepeler loopt, maar het lijkt me dat dit fragment genoeg vragen oproept. De ‘cultuurontwikkeling’, de ‘mensheidsevolutie’, zelfs bekeken vanuit mondiaal perspectief, blijkt wederom een wel heel ‘Arische’ aangelegenheid te zijn, waarin Boeddha, twee incarnaties van Zarathutra of Zoroaster (Perzië/Iran[44]) en deze Skythianos het voortouw nemen. Kortom, opmerkelijk dat dit fragment uit het rapport is weggelaten. Maar er valt al meer dan genoeg op te merken, ook nog op sommige passages uit de voordrachten die volgen op de hier besproken zesde. Dit alles zal hierna ter sprake komen.

 

 

 

 

 

Algemene inleiding op ‘Die Mission einzelner Volksseelen’ uit het van Baarda-rapport

 

De Commissie van Baarda heeft in een apart hoofdstukje aandacht besteed aan deze cyclus, waarin in grote lijnen het geheel wordt toegelicht en wat specifieker deze twee voordrachten.[45] Ik zal me hier vooralsnog tot dit ene hoofdstuk beperken; wanneer het later over Steiners omerkingen over sepcifieke zaken gaat (rassen), zal ik ingaan op hoe de commissie de verschillende citaten interpreteert. Hier gaat het dus om de cyclus in algemene zin.

Gesteld wordt dat Steiner probeerde om met deze cyclus de ‘psychologie van de ontwikkeling der volken’ te beschrijven. Er wordt vermeld dat dit in die tijd geen unicum was. Genoemd wordt het Zeitschrift für Völkerpsychologie und Sprachwissenschaft van Moriz Lazarus en Steinthal en het tiendelige werk Völkerpsychologie, van Wilhelm Wundt. Goed, bij mijn weten is dit een tak van sport die in de culturele antropologie van nu als enigszins achterhaald wordt beschouwd (na Claude Levy Strauss! En dat is al een tijdje terug), maar in die tijd was het wellicht (nog net) een belangrijke vorm van wetenschapsbeoefening. Tekenend is dat er hedendaagse antroposofen zijn, die deze cyclus nog altijd zien als een vorm van culturele antropologie (zie deze reactie op racisme-debat, van een redacteur van het tijdschrift Driegonaal,  http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-382 ). Verder noemt de commissie dat in die tijd ook het internationaal recht zich begon te ontwikkelen.

Voor Steiner was dit een ‘ken uzelf’ voor de mensheid, in dit verband als ‘ken uzelf als lid van een volk’, aldus de commissie. Genoemd wordt dat hij deze lezingen gaf in een tijd dat er toenemende spanningen waren ontstaan tussen de grote Europese mogendheden (niet lang daarna brak de Eerste Wereldoorlog uit). Steiner vond het dus nodig om hierover zijn licht te laten schijnen, vanuit ‘Geesteswetenschappelijk’ perspectief (dit begrip behoeft denk ik geen toelichting meer). Het ging hem dus om wederzijds begrip, noodzakelijk om in vreedzame co-existentie samen te leven.

Steiner was zich bewust van de gevoeligheid van de materie. Hij benadrukte dat er een flinke dosis goede wil en inzet nodig was om zijn redeneringen te volgen en dat zijn publiek onbevooroordeeld moest zijn (dat hebben we meer gehoord). Interessant is, zoals de commissie mijns inziens terecht opmerkt, dat Steiner in de eerste voordracht (http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_01.htm ) wees op het belang van de ‘Heimatloser Mensch’. Steiner bedoelde hierbij dat het uiteindelijk de bedoeling is dat het individu boven zijn ‘volkskarakter’ uitstijgt om tot een nader begrip voor de ander te komen (toen ik zelf deze cyclus voor het eerst begon te lezen, vond ik dit een verrassend sympathiek standpunt, dus ik was aanvankelijk aangenaam verrast, door deze passages uit de eerste voordracht). Maar om de grote ontwikkelingen, die Steiner in deze cyclus schetst, helemaal te kunnen vatten, zou men eigenlijk een ‘Heimatloser Mensch’ moeten zijn.[46]

De commissie vermeldt dat het houden van deze cyclus een groot waagstuk was. Steiners toehoorders en latere lezers hadden dit stadium van Heimatloser Mensch nog lang niet bereikt. Hij waarschuwde zijn publiek er dan nadrukkelijk voor om zich niet te laten leiden door persoonlijke sympathieën of enthousiasme voor een bepaalde cultuur, volk of beschaving (we zijn zoiets al bovenstaand tegengekomen in de vierde voordracht, maar dan in een hele andere betekenis). Iemand kan best zeggen ‘ik houd het meest van de Egyptische/Indische, etc. cultuur’, maar dat is slechts een persoonlijke en subjectieve voorkeur en  dat heeft natuurlijk niet met (geestes)wetenschap te maken! De gang der gebeurtenissen voert ten aller tijden voorwaarts, al zou men terugkijkend soms kunnen zeggen dat er bepaalde dingen zich negatief hebben ontwikkeld (maar dat is subjectief…). Mijns inziens is het natuurlijk de vraag  of Steiners stelling dat alle ontwikkelingen uiteindelijk positief zijn, zelf geen subjectief oordeel is. Ook is het opmerkelijk dat hij, wanneer hij in deze cyclus, maar ook elders van ‘volkeren’ spreekt, dit bijna altijd volkeren zijn die tot het blanke ras behoren. Bij Aziaten maakt hij soms ook nog onderscheid. In deze cyclus tussen het Maleise en het Mongoolse ‘ras’, maar hij spreekt in andere werken ook van ‘Japanners’ en ‘Chinezen’ (zoals in GA 349). Hij doet dit echter nooit in het geval van de zwarte Afrikanen of de Amerikaanse indianen. Deze worden door Steiner stelselmatig tot hun ‘ras’ gereduceerd. Er zijn bijvoorbeeld nogal wat verschillen tussen een Lakota van de Noord-Amerikaanse plains, een Arawak van de Cariben, een Tlingit uit Alaska, een Maya uit Guatemala en een Quechua (Inca) uit de Andes. Het zelfde kun je ook van Afrika zeggen. In Ruanda wonen bijv. de langste mensen ter wereld (Watutsi’s) naast de kleinste (Pygmeeën). Allemaal in een klein Afrikaans land [47]. En dan hebben wij het hier slechts over uiterlijk, laat staan over de grote culturele diversiteit. Overigens weet Helena Blavatsky in dit specifieke geval, deze nuance wel aan te brengen, zij het op een wat aparte manier: ‘There were brown, red, yellow, white and black Atlanteans; giants and dwarfs (as some African tribes comparatively are, even now)’.[48] Ik kom later nog  terug op Helena Blavatsky en ook op dit fragment.

Voor dat soort nuances had Steiner echter geen oog. Als er iemand vanuit zijn eigen subjectieve wereldbeeld en perspectief sprak, was het Rudolf Steiner zelf wel. Het is tekenend dat hij in de zesde voordracht zegt dat er veel grotere onderlinge verschillen voorkomen bij het blanke ras, dan bij andere rassen. Maar het is een bekend verschijnsel dat andere volken of rassen dat ook van ons vinden. In China bijvoorbeeld vindt men vaak dat alle Europeanen er hetzelfde uitzien, of ze nu donker zijn of blond. Bij Steiner is, zonder enige zelfrelativering, het eurocentrisme troef, waarbij moet worden opgemerkt dat hij de Indiase, de Perzische en de Egyptische cultuur/beschaving zag als grote voorlopers van de onze. Zie het schema van de cultuurperiodes, waartoe Steiner de wereldgeschiedenis meende te kunnen reduceren. Wellicht had Steiner nog nooit een indiaan ontmoet en heel misschien een enkele keer een zwarte Afrikaan, dus kun je hem deze onwetendheid niet erg aanrekenen, maar aan de andere kant, hij pretendeerde nogal veel te weten op grond van zijn helderziende waarnemingen en ‘geesteswetenschappelijke onderzoekingen’. Maar dit terzijde.

Enfin, de commissie stelt dat Steiner het begrip tussen ‘volken’ met deze cyclus heeft willen bevorderen. Daarbij was de entiteit ‘volksziel’ van cruciaal belang. Steiner stelde dat deze een overkoepelend ‘geestelijk wezen’ was en niet te reduceren tot een optelsom van individuen, die toevallig tot een ‘volk’ behoren. Het was daarom van belang om de ‘volksziel’ te herkennen en op waarde te schatten. Een soort mengsel van een bepaald type uit de hand gelopen cultuurrelativisme en etnocentrisme dus, uitgaande van het collectief en niet van een universeel individualisme (mijn woorden, al is dat niet helemaal fair, daar hij juist begrip nastreefde).

Steiner wilde met deze cyclus een positieve daad stellen tot het bevorderen van begrip tussen volkeren (maar wellicht slechts de Europese en niet bijvoorbeeld tussen de Afrikaanse en al helemaal niet tussen of voor de talrijke volkeren van de oorspronkelijke Amerikanen…). In 1918 werd deze cyclus opnieuw afgedrukt en schreef Steiner een nieuw voorwoord. Hij overhandigde de prins Max von Baden, kort daarna Duitse Rijkskanselier, een exemplaar in de hoop dat hij zijn beslissingen mede zou nemen op basis van de hierin uiteengezette inzichten over de verschillen tussen volken, met het doel om de vrede in Europa te bevorderen.[49]

Hierna volgt de beschrijving van de hiërarchieën, die volgens Steiner werkzaam zijn boven de mens en niet (meer) in een fysieke gestalte verschijnen. Het betreft achtereenvolgens de engelen, daarboven de aartsengelen, dan de archai of ‘geesten van de persoonlijkheid’, de exousiai, volgens Steiner ‘de geesten van de vorm’, de dynameis of de ‘geesten van de beweging’, de kyriotes of ‘geesten van de wijsheid’ en helemaal daarboven de cherubijnen en serafijnen. Het rapport vermeldt dat de ziel en de geest van een volk behoren tot de rang der aartsengelen en dus twee trappen boven de mens  staan. We hebben dit al langs zien komen aan het begin van de vierde voordracht.

De mens heeft zijn bestaan te danken aan deze hogere geestelijke wezens. Over een lange periode is vanuit deze hogere geestelijke wezens het fysieke lichaam geschapen (door de geesten van de wil), het levenslichaam (door de geesten van de wijsheid), het zielenlichaam (door de geesten van de beweging) en tenslotte het ik (door de geesten van de vorm).[50]

Maar, zoals wij ook al in de vierde voordracht hebben kunnen zien, deze hogere krachten werken niet altijd even harmonieus samen. Ook bij de wezens boven de mens zijn er wezens die zijn achtergebleven. Dit soort achtergebleven entiteiten kunnen soms de harmonieuze orde van de kosmos verstoren, door een oppositionele rol te spelen. Zoals de commissie het vermeldt: ‘Dat is met name het geval bij de wezens die de veroorzakers zijn van de rassen op aarde. Deze hoorden eigenlijk tot de vijfde rangorde boven de mens, dus tot de geesten van de beweging, maar zijn blijven steken op het niveau van de geesten van de vorm’.[51]

Goed, we hebben het al in de vierde voordracht gezien, dit zijn dus de ‘abnormale geesten van de vorm’, de krachten die achter de rasvorming zitten.

De commissie haalt Steiners constatering aan dat de mens een gecompliceerd wezen is. In hem werken vele geestelijke wezens. De normale geesten van de vorm, de exousiai, werken vanuit de zon en zouden een harmonieuze ontwikkeling bevorderen (wij hebben aan het begin van de zesde voordracht gezien dat het om zeven gaat, zes vanuit de zon en een, Jahwe, een van de zeven exousiai of  Elohim, vanuit de maan), ware het niet dat de dynameis-wezens (vanuit de vijf planeten en vier krachtpunten op aarde) deze verstoren. Daardoor werd de eenheid of de universaliteit van de mensheid doorbroken (zie citaat 93 uit de vierde voordracht). Omdat deze geesten, de abnormale geesten van de vorm (de achtergebleven dynameis dus), werkten vanuit verschillende punten op aarde werd de mens afhankelijker van zijn plaats van ontstaan, dan oorspronkelijk de bedoeling was. Nadrukkelijk stelt de commissie dat er dus vele krachten op de mens inwerken, waarvan die van de abnormale geesten van de vorm er eentje is. M.a.w. de mens is niet te reduceren tot zijn ras. De commissie constateert dat terecht, ikzelf had deze passages ook gevonden. Maar dat neemt natuurlijk niet weg dat het behoren tot een ras voor Steiner slechts betekent dat je een bepaalde huidskleur hebt en misschien nog een paar andere uiterlijke kenmerken. En over de aard van die kenmerken hebben wij al in het voorgaande veel kunnen vernemen. De consequenties van het behoren tot een ras kunnen in Steiners optiek heel ver gaan, zie het droeve lot van de indianen.

Het van Baarda-rapport vermeldt dat volgens Steiner het ontstaan van de rassen plaatsvond in een periode dat de mens nog niet in zijn hedendaagse verharde fysieke vorm bestond (Lemurië). Dit hangt samen met de antroposofische notie van evolutie, de evolutie van geest (afdalend) naar stof (opklimmend). Dit zal hier later uitvoerig ter sprake komen in het gedeelte over de ‘wortelrassen’. Maar in de tijd dat het fysieke lichaam weker was dan nu hadden  verschillende krachten uit de omgeving er een sterkere invloed op dan tegenwoordig. De verschillende krachtpunten op aarde hadden een sterk differentiërend effect op de menselijke gestalte, waarbij op verschillende plaatsen verschillende accenten werden gelegd. Zo zijn volgens Steiner de verschillende rassen ontstaan. Zo hebben de mensen in Afrika sterk de accenten van het kind meegekregen (cit. 98). In Zuid-Oost Azië lag het accent van de jeugdige kenmerken en in centraal Azië die van de jong volwassen leeftijd (cit. 100). In de Kaukasus is de invloed van de middelbare leeftijd overheersend (cit. 101) en in Amerika die van de ouderdom (cit. 103). In de Atlantische tijd werden deze kenmerken in de erfelijkheid gefixeerd.

Het rapport stelt dat het hier uitsluitend om lichamelijke ontwikkelingen gaat. Het zou niet gaan over de hele mens, die uit een lichaam, een ziel en geest bestaat. Mocht er sprake zijn van een voorsprong bij de Europeanen, dan kan deze voorsprong door iedereen genoten worden, daar de mens door alle rassen reïncarneert.[52]

In het rapport wordt gesteld dat na de Atlantische tijd de rol van de rassen werd overgenomen door de grote culturen. Deze ontwikkeling vond plaats van een lijn die van Atlantis naar het oosten liep en vanaf Azië (India, het Midden Oosten en Noord Afrika, tot Europa en Noord Amerika). Dit is inderdaad de antroposofische notie van de cultuurperiodes (onderrassen in theosofisch jargon, door Steiner gebezigd tot omstreeks 1908). Dit zal later ter sprake komen. Ik wil hier wel vast opmerken dat deze cultuurontwikkeling uitsluitend een aangelegenheid lijkt van het blanke/Kaukasische/Arische ras. Ook de Aziatische culturen, als die van de Indiërs en de Perzen kunnen hiertoe gerekend worden (de oorspronkelijke ‘Ariërs’ stammen immers uit Voor Indië en Perzië!). Zo’n ontwikkelingslijn van cultuurperiodes bestaat volgens Steiner niet in het oude Amerika, om maar iets te noemen. Zie hier de ‘ario-centrische’ visie op de geschiedenis.

Hierna komt (kort) de indeling van de analogie met de planeten van het zonnestelsel aan de orde. De reguliere geesten van de vorm werken vanuit de zon en de maan en de abnormale geesten van de vorm vanuit de verschillende planeten. Deze laatste geesten werken in verschillende fysieke systemen van de mens. Het bloed is verbonden met het ik, het zenuwstelsel met het zielelichaam en het klierstelsel met het levenslichaam. Mercurius werkt in op het kliersysteem (cit. 111), Venus via de ademhaling (cit. 112), Mars in het bloed (cit. 113 en 114), Jupiter via de zintuigen (cit. 115, bij Steiner overigens onlosmakelijk verbonden met de hersenen, FS) en Saturnus tenslotte weer op het kliersysteem (cit. 116).

Het rapport stelt over het bovenstaande: ‘Dat Steiner een dergelijke indeling zo expliciet aan de orde stelt, is, zelfs wanneer men zijn herhaaldelijke nadrukkelijke oproep tot onbevooroordeeldheid in gedachten houdt, naar hedendaagse maatstaven ongebruikelijk, zo niet schokkend. Met name het verband van geografische invloeden met leeftijdsfases heeft in de openbare discussie over de antroposofie een grote rol gespeeld. Een van de stenen des aanstoots in deze discussie was de simplificatie ‘negers zijn kinderen’, een simplificatie die aan gevoeligheid won, omdat het voormalig apartheidsregime de vermeende kinderlijkheid van zwarten heeft aangegrepen om een blank minderheidsregime te rechtvaardigen. Die simplificatie is echter onjuist. De planeetinvloeden golden alleen ten aanzien van de universele gestalte van de mens bij het ontstaan van de rassen. Steiner benadrukte dat het gaat om het lichaam, dat, zoals wij reeds op blz. 122 hebben opgemerkt, niet het wezenlijke van de mens uitmaakt’.[53]

Hier valt veel over te zeggen. Na een lange en op zich correcte inleiding waarin wel om de hete brei wordt heen gedraaid, komt men bij de kern terecht. Maar dan begint de commissie te draaien. Het lijkt schokkend en het heeft tot misverstanden geleid. Ik vrees dat het eerder schokkend is en dat er geen misverstand over kan bestaan, althans wat die twee voordrachten betreft. Maar laten wij eens kijken wat er op pagina 122 wordt gezegd. Het betreft hier de ‘slotopmerkingen’ van het derde deel Historische plaatsbepaling van Rudolf Steiner-een korte schets. Ik zal dit stuk integraal weergeven (precies een pagina), maar dan wel met de noodzakelijke aantekeningen van mijn hand (alles wat tussen haakjes staat is dus van mij):

‘In het mens- en wereldbeeld van de antroposofie staat de totale mensheid centraal. Voor zover rassen nog betekenis hebben gehad, ging het om aanvullende delen, net als dat bij de individuele mens het geval is. Bij elk kind dat geboren wordt zijn bepaalde eigenschappen sterker ontwikkeld dan anderen. Het is belangrijk om die verschillen te onderkennen (curs. FS, vergeet niet, we hebben het hier over rassen, waarvan de verschillen…etc., vergelijk met Hans Teeuwen, aan het begin van deze verhandeling)[54]. Het is niet toevallig dat er in de op antroposofie gestoelde pedagogiek zo’n nadruk wordt gelegd, dat de kinderen niet alleen in cognitieve, intellectuele zin moeten worden ontwikkeld, maar ook en juist in het gevoels- en wilsgebied (en die zijn dus ook verschillend per ras? FS). Dit zou betekenen dat we ook de uitspraken van Steiner over het blanke ras, waar zich vooral meer technische wetenschappen en vaardigheden zich in de voorgaan de eeuwen hebben ontwikkeld (hoezo dit zou betekenen, sinds wanneer bestaat er een causaal verband tussen de vermeende kenmerken van een ras en de verschillende ontwikkelingsmogelijkheden van kinderen? FS), niet mogen opvatten dat blanken daardoor beter zijn dan niet-blanken (het argument dat een directeur niet beter is dan een schoonmaker, is dus hetzelfde dat een blanke niet beter is dan een zwarte, ze zijn gewoon ‘anders’, zie wederom Hans Teeuwen, oftewel de zwarten naar het VMBO en de blanken naar het gymnasium, al moeten in het vrije schoolonderwijs alle kinderen juist weer naar een soort school, dus dit gaat niet helemaal op, FS).

Het gaat uiteindelijk om de hele mens, die zich overal ter wereld verschillend heeft laten zien (langs raciale scheidslijnen? FS). Dit geldt uiteindelijk niet alleen voor volkeren en cultuurgroepen, maar ook voor individuen onderling (ook? Zullen we er maar juist van maken, of zelfs uitsluitend? FS). Het in evenwicht brengen van de verschillende kwaliteiten, die in vele verschillende levens op heel verschillende plaatsen op aarde en in heel uiteenlopende tijden zijn verworven, ligt nu binnen de verantwoordelijkheid van het individu (nu pas?). Deze zal zijn ontwikkeling als volwassene (gold vroeger alleen voor de blanken? Dus nu is iedereen volwassen? FS) zelf ter hand moeten nemen, en eveneens verantwoordelijkheid voor het samenwerken met zijn medemensen. In sociaal opzicht gaat die verantwoordelijkheid de eigen kring, gemeenschap en volk ver te buiten. Met name op economisch gebied behoort zich een wereldwijde broederschap te ontwikkelen, als basis voor een wereldmensheid’ (prachtig, maar als de basis is dat het blanke ras het meest volwassen is? Terug naar het kolonialisme? Of mogen de jong-volwassenen deze keer wel meepraten? FS).

De uitspraken die Steiner heeft gedaan over rassen kunnen misschien het beste vergeleken worden met het stellen van een lichamelijke diagnose (dus de indianen zijn ‘doodziek’ als ras?? [55]), ze hebben geen betrekking op het wezen van de mens (‘uitsterven’, in Steiners woorden in de vierde voordracht althans, want het is niet helemaal gebeurd, lijkt me vrij wezenlijk, FS). Volgens het antroposofische mensbeeld kunnen lichamelijke eenzijdigheden of gebreken door individuele geestkracht omgevormd worden (dus ‘kinderlijke negers’ kunnen hun eenzijdige kinderlijke eigenschappen omvormen door individuele geestkracht? FS). Dit verklaart ook waarom de antroposofie niet voor iedereen dezelfde aanwijzingen, therapieën, didactische aanwijzingen, meditaties en medicaties heeft (vanzelfsprekend, maar worden deze ook op raciale gronden voorgeschreven? FS). Zij vraagt om een actieve waarneming van specifieke mensen en situaties, waardoor telkens opnieuw een ter zake kundig en moreel oordeel over de te nemen maatregelen genomen moet worden (ook voor de indianen?? FS). Iedere situatie, ieder mens vraagt om een eigen aanpak, een eigen weg tot het algemeen gestelde doel (wat is dat doel, speciaal voor de indianen? FS). Daarmee is er ook geen sprake van modellen, recepten, eeuwig geldende afspraken of voorbeelden (doe dat dan ook niet, FS). Indien goed toegepast (?!) kan hiermee stereotypering van mensen en volken worden voorkomen (??!!!)’[56].

Tot zover de complete tekst van pagina 122, voorzien van de nodige kanttekeningen. Je zou anders door de zalvende en bijna therapeutische woorden bijna vergeten dat het onderwerp hier ‘mensenrassen’ is, geen handleiding voor een of andere halfzachte kruiden- of kleurentherapie, vandaar de nodige interventies mijnerzijds, in sommige zinnen zelfs meer dan een. En dan gebruikt men het de termen ‘schokkend’ en ‘misverstand’, voordat er naar deze tekst wordt verwezen. Maar dan blijkt er dus juist geen misverstand over mogelijk.

Over de laatste passage ‘indien goed toegepast kan hiermee stereotypering van mensen en volken worden voorkomen’, kan ik slechts het volgende adviseren: ‘Indien niet toegepast… etc.’ Het doet me enigszins denken aan een opmerking van Hans Peter van Manen, in Antroposofie ter discussie: ‘Wat de rassen betreft, gaat het niet om de vraag of rassendiscriminatie juist is of niet. Daarop is het antwoord bekend. De vraag waar het om gaat is: bestrijdt men het leed en het onrecht, dat met rassenverschil verbonden wordt, het beste door alle rassenverschillen te ontkennen? (zie de bijdrage van Maarten Ploeger). Of is het wijzer om de stenen die hier liggen wel te zien? Niet om ze op te rapen om als projectielen te gebruiken, dat wil zeggen als argumenten voor superioriteitsaanspraken, maar om er overheen of er langs te stappen. Wie weigert de stenen te zien, kan er makkelijker over struikelen dan hij die ze wel ziet’.[57] Het lijkt mij raadzamer om te gaan ‘puinruimen’ (om bij de beeldspraak van van Manen te blijven), dan hoeft er ook niemand meer over Steiners racistische keien te struikelen, al vindt van Manen natuurlijk dat Steiner het had over werkelijk bestaande problemen (stenen!) rond rassen, en niet dat die ‘stenen’ slechts racistische bedenksels van Steiner zelf zijn. Maar misschien dat er na ‘het puinruimen’ daadwerkelijk een keer gesteld kan worden dat er ‘géén sprake (meer) is van rassenleer in de antroposofie’. Zie voor de passages van Maarten Ploeger, waar van Manen naar verwijst (aanmerkelijk minder subtiel dan van Manen) de voorgaande bespreking. Maar ondanks de (zogenaamde) subtiliteiten, van van Manen houdt hij hier gewoon een pleidooi voor een beetje racisme, subtiel racisme of tactisch racisme. En ook dat is racisme, al zegt van Manen het een beetje anders dan Hans Teeuwen (dat is pas echt het betere projectielenwerk, zij het zo tot in het absurde doorgevoerd, dat het weer heel erg grappig is, maar de kern is hetzelfde). Kortom, er is ‘sprake van rassenleer’.

Terug naar de slotoverwegingen van het derde deel van het eindrapport. Uit deze misschien goed bedoelde tekst, waarin alles wordt ingezet om Steiners kijk op de verschillende niet-Europese rassen zo vriendelijk mogelijk af te schilderen (allemaal didactisch, therapeutisch, tot heil van de gehele mensheid) blijkt een onverholen paternalisme en zelfoverschatting en daarmee eigenlijk volstrekte minachting voor de ander, al is het wellicht niet zo bedoeld. En het enige criterium hiervoor is NB huidskleur! De Commissie heeft op verschillende plaatsen in het rapport de Palestijnse denker Edward Said aangehaald (Orientalism en vooral Culture and Imperialism), die als geen ander in staat was om verkapte koloniale noties van stereotypering en daarmee van macht ontzenuwen. Wat zou het mooi geweest zijn als Edward Said (helaas in 2002 overleden) deze pagina 122 onder handen zou hebben genomen. Verder zou ik pagina 122 willen afschilderen, net als de hier besproken passage van van Manen, als een halfzachte variant op het nummer van Hans Teeuwen, hier aan het begin als motto meegegeven.

Terug naar de algemene inleiding op ‘Die Mission einzelner Volkseelen’ uit het rapport (inmiddels het slot). De commissie vermeldt dat uit het besprokene niet moet worden opgemaakt dat de cyclus als geheel uitsluitend over rassen gaat. Het gaat immers over volkeren, maar omdat in de geschiedenis van de ‘volksontwikkeling’ er ook rassen zijn ontstaan heeft Steiner ook de rassen besproken. Er wordt nog verder vermeld wanneer het onderwerp ras aan de orde komt. Dat is pas aan het eind van de derde lezing. De vierde voordracht is in zijn geheel aan dit onderwerp gewijd (die is hiervoor integraal weergegeven). In de vijfde voordracht wordt er een opmerking over gemaakt en de zesde voordracht gaat wederom in zijn geheel over rassen (ook hiervoor integraal weergegeven).

Wellicht moet er hier aandacht worden besteed aan de hierboven genoemde passgage uit de vijfde voordracht. Het van Baarda-rapport en anderen halen deze passage aan om duidelijk te maken dat Steiner de val in de verschillende rassen niet als een positieve ontwikkeling zag. Hij beschouwde de abnormale geesten van de vorm niet als positieve krachten, zoals blijkt uit deze passage. Overigens gaat de vijfde voordracht, hoewel tussen de twee belangrijkste teksten van Steiner die over rassen gaan (4e en 6e voordracht), niet over rassen, maar meer over de krachten boven de mens (die ook hierboven zijn besproken). Toch wijdt Steiner een passage aan de geesten die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de rassen. Het gaat hier om citaat 107. Eerst de volledige tekst:

‘Diese eigenartigen Geister der Bewegung, die deplazierte, gestürzte Geister sind, sie sind das nächste, was sichtbar wird von diesen in der geistigen Erdenatmosphäre webenden und wogenden geistigen Wesenheiten. Diese geistigen Wesenheiten, die das erste sind, was auf dem Astralplan zunächst sichtbar wird, noch bevor dasjenige, was normalerweise auftritt, die Engelwesen oder Angeloi sichtbar werden, sind für das hellseherische Schauen eigentlich – trotzdem sie für die Erzeugung der Rassen im tiefsten Sinne notwendig sind – doch in gewisser Weise die verführerischen Geister. Diese Geister, von welchen jeder wieder viele unter sich hat – weil jeder viele geistig untergeordnete Wesen erzeugt -, sind in der geistigen Welt eingehüllt in eine Summe von geistigen Wesenheiten, die immer unter den betreffenden Hierarchien stehen. Auch die höheren Geister haben solche unter ihnen stehende Wesenheiten; die Geister des Willens: die Undinen; die Cherubim: die Sylphen; die Seraphim: die Salamander. Aber auch diese abnormen Geister der Form, die eigentlich Geister der Bewegung sind, die wie eine Art häßlicher geistiger Wesen auf dem astralischen Plane erscheinen, haben ihre untergeordneten Geister. Sie sind die Geister, welche weben und leben in dem, was mit dem Entstehen der menschlichen Rassen zusammenhängt, was also beim Menschen mit dem zusammenhängt, sozusagen an dem Elemente hängt, das wir als das erdgebundene charakterisiert haben, als das mit der Fortpflanzung zusammenhängende und dergleichen. Das sind Wesenheiten, das ist überhaupt ein Terrain, welches zu den buntesten und gefährlichsten der astralischen Welt gehört, und es ist leider das Terrain – an dieser Stelle kann es am besten im Zusammenhange gesagt werden -, das von denjenigen, die auf eine unrichtige Weise zum Schauen kommen, am allerleichtesten gefunden werden kann. Am leichtesten kommt das Heer derjenigen Geister, die mit der Fortpflanzung der Rasse zu tun haben und dienende Glieder derselben sind, zum Vorschein. Mancher, der vorzeitig und auf unrichtige Weise sich in das okkulte Gebiet hineinbegeben hat, hat es teuer dadurch bezahlen müssen, daß ihm das Heer dieser geistigen Wesenheiten ohne die Harmonisierung durch andre geistige Wesen entgegentrat’.[58]

De commissie gat hier verder nauwelijks op in. Er staat bij het citaat vermeldt: ‘De afschuwelijke aanblik in de bovenzinnelijke wereld van de gevaarlijke wezens die meewerken aan de vorming van het rassenelement’.[59] Wie hier wel op wat meer op ingaat is Hans Peter van Manen (in Antroposofie ter discussie). Van Manen:  Men doet er goed aan om voor ogen te houden, dat Steiner in zijn totale werk veel meer aandacht schenkt aan de ontwikkeling van de individuele persoonlijkheid. Volkeren beschouwt hij als helpende factoren in die ontwikkeling, rassen als remmende elementen, die desondanks een functie in het geheel hebben. ‘In het midden tussen het rasbestaan en het individu ligt het volksbestaan’. Hij maakt dus een principieel onderscheid tussen rassen en volken. Elk volk betekent een verrijking van de cultuur en het zieleleven van de mensheid. Die positieve betekenis hebben rassen niet zonder meer. Hun ontstaan vormt zelfs een hoogst problematische ontwikkeling voor de mensheid. Daarover laat Steiner geen enkel misverstand bestaan. De harmonisch evoluerende, goede hogere machten streven naar een mensheid, dus ook naar één mensensoort lichamelijk gesproken, als bevolking der aarde. Hun scheppende en dirigerende werk werd echter doorkruist door het ingrijpen van oppositionele geesten van zeer hoge orde, die op een bepaalde trap van hun ontwikkeling waren blijven staan. ‘Gedeplaceerde, gevallen geesten’, noemt Steiner hen in de vijfde voordracht. Zij manifesteren zich voor de innerlijke blik van de ziener ‘als een afschuwelijk soort geestelijke wezens’. Deze werken zowel differentiërend als verstarrend, waardoor de wordende ene mensheid -tijdelijk- in verschillende rassen verdeeld raakte. Bovendien raakte de mensenziel door hun inwerking veel dieper dan vroeger met het lichaam verbonden dan anders het geval was geweest’.[60]

Het is bijna een toren van Babel verhaal; door hoogmoed viel de mensheid uiteen in verschillende taalgroepen. Of in dit geval, door hoogmoed bleven er geesten op een lager plan staan, waardoor deze ontwikkelingen zich op aarde bij de mensen voltrokken. Maar kun je daarmee de ene taal of het ene ras hoger aanschrijven dan de ander? En dat doet Steiner wel met de rassen. In de vierde voordracht zegt hij: ‘…so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteiligung. Hier ist die Wahrheit zwar manchmal verschleiert, aber Sie sehen, man kommt mit Hilfe der Geheimwissenschaft doch auf merkwürdige Erkenntnisse’ (het laatste stuk van citaat 102). En dan misschien de meest wezenlijke vraag: sinds wanneer betekent het feit dat als er betreurd wordt dat er rassen bestaan, er geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van racisme? Want het zijn juist die negatieve of teruggebleven krachten die vooral werkzaam zijn in de niet-Europese rassen. Het blanke ras heeft er immers het minste last van. Dus het lijkt mij eerder meer belastend dan dat het Steiner vrijpleit.

Terug naar het van Baarda-rapport en de inleiding op Die Mission einzelner Volksseelen. Deze  besluit met: ‘Hierna, dat wil zeggen in de vijf hierop volgende lezingen, verdwijnt het rassenthema. Eerst komen de volken uit de oudheid en hun mythologie aan bod, terwijl de achtste lezing de blik richt op de Germaanse mythologie, wat in de negende en de tiende lezing wordt voortgezet, samen met beschouwingen over verleden en toekomst van de mensheid’[61].

Tot zover de bespreking van dit specifieke gedeelte van het van Baarda-rapport. Overigens zijn de laatste lezingen zeer interessant, ook in dit verband. Ik zal op die bepaalde gedeeltes uit ‘Die Mission’ nog terugkomen, vooral bij de bespreking van het ‘blanke ras’.

Ik denk dat je over deze bespreking uit het van Baarda-rapport het volgende kunt concluderen: Zolang het een algemene inleiding betreft op het gedachtegoed van Rudolf Steiner, weten ze het goed en helder uit te leggen (daar zijn het ook antroposofen voor). Maar zodra de pijnpunten ter sprake komen, begint het verhaal te zwabberen. Dit komt uitsluitend omdat er wanhopig wordt geprobeerd iets te verdedigen, dat me vrijwel onmogelijk lijkt om te verdedigen. Want er is wel degelijk sprake van rassenleer, al is dit rapport vooral geschreven om aan te tonen dat er géén sprake is van rassenleer. De inmiddels roemruchte en bijna hilarische slotoverwegingen van het derde deel van het rapport, op pagina 122, maakt dit zonder meer zichtbaar.

Nicht deshalb?

Ik wil aan de hand van een voorbeeld laten zien hoe de Commissie te werk is gegaan. Laten we de uitspraak ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’ tegen het licht houden. Zelf vind ik dit de ergste. In het van Baarda-rapport wordt deze besproken op p. 367. Het blijkt dan om citaat nr. 103 te gaan. Vervolgens moeten we naar p. 675 gaan om te kijken in welke categorie deze uitspraak is geplaatst. Maar….nu ik bezig ben, dit is ongelooflijk! Deze uitspraak staat niet eens in de tweede categorie maar in de derde categorie!!

Categorie 3. Onderzochte citaten waarbij geen sprake is van discriminatie.

Toen ik dit ontdekte was ik lichtelijk verbijstd. Dit lijkt mij de allergrofste speculatie over een ‘mensenras’ die je maar kunt bedenken. Of vindt de Commissie soms dat hier slechts een feitelijkheid wordt gepresenteerd? Geen sprake van discriminatie. Dat de indianen massaal zijn vermoord door de Europeanen zou de oorzaak zijn van hun ‘uitsterven’, maar omdat ze ‘zelf krachten moesten verwerven om uit te sterven’ . De Commissie vindt dat er met deze uitspraak niets mis is. In de derde categorie geplaatst dus. Geen wonder dat zij tot de conclusie zijn gekomen dat er géén sprake van rassenleer is.
Maar laten we de uitleg van de Commissie lezen. Op p. 367, waar het citaat volledig staat weergegeven staat slechts de opmerking: ‘Voor een uitvoerige bespreking van citaat 103, zie #8.5.3 citaat 165 over de uitroeiing van de indianen’.
Dat is ook een hebbelijkheid van het rapport. Om de beoordeling en de motivatie en het volledige citaat te lezen moet je je een ongeluk bladeren. Kortom zeer onoverzichtelijk en ook niet erg helder. of is dit om iedere kritische onderzoeker de moed in de schoenen te laten zinken? Erg gebruiksvriendelijk is het niet. Maar wij gaan monter door. De uitleg bij citaat 165 dus, volgens het citatenregister op p. 421. Hier blijkt dat het citaat nog een keer in zijn geheel is weergegeven. Hier staat een lange uitleg (p. 422-423). Ik zal deze ‘uitleg’ hier volledig weergeven:

‘NB Waarom zei Steiner op juni 1910 in Oslo dat de indianen niet zijn uitgestorven ‘omdat de Europeanen het beviel’, maar ‘omdat de indiaanse bevolking zich de krachten moest verwerven die tot hun uitsterven zouden leiden’? Ging hij op deze plaats voorbij aan de volkerenmoord op de indianen? Praatte hij die volkerenmoord, zoals sommigen beweren, goed met een zogenaamde ‘kosmische noodzaak’? Kennelijk besefte hij dat er misverstanden kon oproepen, want hij liet de uitspraak over de indianen voorafgaan door de opmerking: ‘ich bitte das nicht mißzuvertehen, was eben gesagt wird; es bezieht sich nur den Menschen, insofern er von den physische-organisatorischen Kräften abhängig ist, von den Kräften, die nicht sein Wesen als Menschen ausmachen, sondern in denen er lebt’. De irreguliere geesten van de vorm bewerkstelligden in de lichaamskrachten van indianen een element van ouderdom. Als stierven de indianen volgens Steiner daarom uit.
In het verzamelde werk van Steiner zijn in hoofdzaak twee redenen te vinden voor het (gedeeltelijke) uitsterven van de indianen. De ene ligt in de verschillende constitutionele eigenschappen van de indianen, zoals beschreven in het onderhavige citaat en in de lezingen van 27 oktober 1909 (citaat 153), 12 juni 1910 (citaat 116) en 3 maart 1923 (citaat 130, laatste overigens eerste categorie, FS). De andere is de uitroeiing van de indianen door de blanke veroveraars uit Europa. Er zijn talrijke plaatsen te vinden waar hij deze uitroeiing beschrijft. Hierboven zijn er al enkele daarvan aangehaald, namelijk de citaten 155, 157, 159, 161, 163 en 164. Ook in 166 wordt over de uitroeiing van de indianen door de Europeanen gesproken.
Het gebruik van de term uitroeiing (‘Ausrotting’, ausrotten’) geeft aan dat Steiner het doden van de indianen door de Europeanen impliciet veroordeelde. Uit sommige citaten blijkt nog duidelijker hoe hij daarover dacht, zoals in: ‘…man die damaligen Amerikaner, die amerikanischen Indianer massakriert hat. Diese Art von Kulturausdehnung, das war die erste Etappe auf dem Wege, auf dem wir dann nach und nach weitergegangen sind’ (citaat 155) en ‘Sehen Sie, die Indianer haben allmählich kennengelernt die ‘besseren’ Menschen, die über sie gekommen sind, bevor diese sie ausgerottet haben’ (citaat 159). Ook in de opmerking ‘weil es den Europäern gefallen hat’ (citaat 103) klinkt deze veroordelende ondertoon ten aanzien van de Europeanen (niet echt overtuigend, juist in dit geval, FS).
Waar het hem in de lezing op 10 juni 1910 kennelijk om te doen was, was om de aanwezige theosofen te laten zien dat er bij die beslissende historische gebeurtenis niet alleen uiterlijk-fysieke factoren een rol speelden, maar ook innelijk-geestelijke. De uitspraak ‘Nicht nur etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat’, zou meer in overeenstemming zijn geweest met zijn andere uitlatingen erover.
Het komt bij Steiner vaker voor dat hij innerlijke en uiterlijke oorzaken voor iets aangeeft. Bij belangrijke gebeurtenissen spelen immers altijd verschillende factoren een rol. Hij drukte het verschijnsel van innerlijk-geestelijke en uiterlijk fysieke factoren eens als volgt uit: ‘Es vertletzt jemand bei einer Rauferei einen anderen mit einem Messer, er hatte das Rachegefühl, der andere sagt , das Messer war die Ursage.-Beide haben recht. Das Messer war die letzte physische Ursache, aber dahinter liegt die geistige. Wer nach geistigen Ursachen sucht, wird immer die physischen gelten lassen’. Uit de laatste zin blijkt dat voor hem de geestelijke oorzaak niet belangrijker is dan de fysieke, of dat daardoor de laatste zou vervallen. In het kader van het uitsterven van indianen betkent dat met zoveel woorden: ook al ligt geestelijk gesproken de oorzaak ervan in het lot van de indianen als ras, de verantwoordelijk voor de daad van uitroeiing door de Europeanen op fysiek niveau wordt er daarom op geen enkele manier minder op.
Ook bij het ontstaan van ziektes spelen zowel innelijke als uiterlijke oorzaken een rol. Daarover uitte Steiner zich in dezelfde lijn als hierboven als volgt: ‘…daß aber alles, was materiell zum Ausdruck kommt, seine geistige Hintergründe hat und daß diese geistigen Hintergründe zum Heile der Menschheit gesucht werden müssen. Diejenigen aber, welche in den Kampf gern einstimmen möchten, die sollen auch daran erinnert werden dürfen und auch nicht in der gleichen Art bekämpft werden können wie die gewöhnlichen materiellen Ursachen. Und man darf auch nicht denken, daß man duch das Bekämpfen der geistigen Ursachen enthoben wäre der Bekämpfung der materiellen Ursachen’. Ook hier wordt niet de geestelijke oorzaak boven de fysieke geplaatst.
In 1997 verscheen onder de veelzeggende tietel Guns, Germs and Steel. The Fates of Human Societies, een studie van J. Diamond, waarin deze aantoont dat het gemak waarmee de Europese veroveraars het Amerikaanse continent konden bedwingen en de decimering van de locale bevolking niet alleen het gevolg waren van militair overwicht, maar nog van heel andere factoren. Hij maakt aannemelijk, dat de Europeanen een menigte ziekteverwekkende bacteriën met zich meebrachten waartegen de indianen niet bestand waren. De Europeanen waren voor deze bacterieën immuun geworden. Van oorsprong waren het namelijk ziektekiemen van dieren die de bewoners van Europa en Azië in de loop van vele duizenden jaren hadden gedomesticeerd, zodat hun immuunsysteem zich in die tijd daaraan had kunnen aanpassen. Deze domesticatie vond door de geologische gesteldheid van in Europa op veel grotere mate plaats dan in Amerika. Diamond toont met andere woorden aan dat ook geologische-culturele factoren een rol hebben gespeeld bij de massale sterfte van de indianen in Amerika’

Tot zover de commissie. Het komt er dus op neer dat Steiner bij zijn aanschouwingen zowel de uiterlijke als de achterliggende geestelijke aspecten meewoog. Ben trouwens benieuwd wat die geestelijke aspecten dat dan wel zijn? De Commissie stelt dat Steiner dit ras eerder met de ouderdom verbond. Ook dit lijkt mij geen doorslaggevend bewijs. Een bewijs zonder enige wetenschappelijke grond.
Maar dan: Als het ze uitkomt maakt de commissie wel degelijk gebruik van wetenschappelijke inzichten. De materialistische wetenschap blijkt opeens heel bruikbaar. De Commissie verwijst naar de studie ‘Guns, germs and steel; the fates of human societies’ van J. Diamond, waarin wordt gesteld dat de indianen massaal stierven aan door de Europeanen meegebrachte ziektes, die in de Nieuwe Wereld niet bekend waren en waar de mensen geen immuunsysteem tegen hadden ontwikkeld, waardoor zij extra gevoelig zouden zijn. Dat laatste is zonder meer waar. Het is om die reden ook dat het Azteken en het Inca-rijk betrekkelijk makkelijk door een kleine legermacht kon worden veroverd, omdat deze ziektes vernietigend hadden toegeslagen. In Noord Amerika was de cultuur van de Moundbuilders in de Mississippi-vallei verdwenen door de pokkenepidemie die de Europeanen vooraf was gegaan. Ik ken deze studie overigens niet, maar het is zeker een gezaghebbend werk (update: zie hier een documentaire over Diamonds werk). En het is ook en gegeven dat in andere recente publicaties over dit onderwerp wordt besproken, zoals dat van Charles Mann.
Alleen nu mijn probleem; Steiner wist dit niet, want dit was in zijn tijd onbekend. Of zou hij dit toch hebben geweten omdat hij helderziend was? Maar dan nog, het feit dat de indianen gevoelig waren voor Europese ziektes is toch geen bevestiging van zijn theorie over de indianen als een decadent ras? Of een ras waar door invloed van de abnormale geesten van de vorm de ouderdomskrachten inwerken en dat er louter is om dood te gaan? Het gegeven van die Europese ziektes maakt Steiners opmerking niet minder racistisch, te meer Steiner dit absoluut niet wist. Overigens is het wel weer een compleet nieuw argument, afwegend tegen Maarten Ploeger en Wiechert (Wounded Knee, want dat waren geen bacteriën maar kanonnen). Ook anders dan de vermeende decadente trekken uit de zesde voordracht, ingegeven door de werking van de planeet Mercurius. Brüll kan ook wel van tafel met zijn ‘voor Christelijke jaartelling’.
Ik moet zeggen dat de van Baarda-commissie tot nu toe de slimste uitleg heeft gevonden. Maar ook deze gaat helaas niet op. Want Steiners uitleg gaat niet over de Europese ziekten, maar over een denkbeeldige curve, waarlangs de abnormale geesten van de vorm zouden werken. In Afrika zouden de mensen de accenten van het kind hebben verkregen, in Azië die van een puber, Europa volwassen en de indianen bejaard. Dit heeft niets te maken met de epidemieën, anders had Steiner die heus wel zelf genoemd om zijn verhaal te onderbouwen. Zo’n kansje om zijn verhaal te onderbouwen had hij niet laten liggen. Dit gaat over een metafysische rassenleer, niet om een beschrijving van een historisch proces. En hoe zit het dan met het argument dat de rasverschillen geen rol van betekenis meer spelen: ‘Het is niet helemaal duidelijk wat Steiner bedoelde met de zin ‘Diese Linie besteht auch für unsere Zeit’. Het lijkt erop dat rasscheppende krachten door middel van leeftijdskenmerken tot in onze tijd doorwerken. Dat is echter in tegenspraak met wat er in citaat 96 gezegd is over het tijdperk waarin deze krachten werkzaam waren. Wat ook bedoeld kan zijn is, dat jeugd- en ouderdomskrachten in het algemeen langs deze lijn op aarde verdeeld zijn, wat in overeenstemming is met citaat 104′. (van Baarda rapport p. 366). Dat blijkt dus ook in overeenstemming te zijn met citaat 103 dat nu aan de orde is, tenminste als we het van Baarda-rapport in deze uitleg moeten geloven. Want dit gaat niet over Lemurië en Atlantis, maar unsere Zeit, zeker bekenen vanuit het perpectief van 1910.
Dit is een goed voorbeeld van hoe de van Baarda-commissie met veel verschillende argumenten (soms slim gevonden) en verspreid over verschillende pagina%u2019s in het rapport de ene na de andere racistische uitspraak van Steiner probeert recht te praten. Helder is het allemaal niet, maar op deze manier wordt er gepoogd de scherpe kantjes van iedere pittige uitspraak weg te vijlen, totdat er inderdaad geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van rassenleer. Het gebruik van opportunistische argumenten (zoals de grote epidemieën, waar Steiner niets van kon geweten hebben) is ook een mooi voorbeeld.
Het is tot dusverre de slimste verdediging van Steiners omstreden uitspraak tot nu toe. Dus ik snap niet waarom allerlei orthodoxe antroposofen zo boos zijn over dit rapport, want de argumentatie is, zij het bijzonder onoverzichtelijk in het rapport verwerkt, vele malen slimmer dan wat zij er tot nu toe van bakken. Maar helaas is het niet ontlastend.
Ik wil aan dit concrete geval nog een ding toevoegen: het van Baarda-rapport verwijt alle critici van Steiner consequent het uit de context halen, verkeerd citeren, etc., vooral Bram Moerland. Laten we eens kijken hoe Bram Moerland deze uitspraak heeft besproken. Moerland: ‘Als we de oceaan oversteken, waar de rassen uitsterven, dan vinden wij het ras van de duistere Saturnus, het oorspronkelijke indiaanse ras. Het indiaanse ras is het Saturnus-ras. Dat heeft gevolgen: ‘Niet omdat de Europeanen het wilden is het indiaanse volk uitgestorven, maar omdat het volk zich de krachten moest verwerven die to uitsterven leiden’ (Rassenleer met charisma, p. 20). Op de manier waarop Moerland deze passages bespreekt kun je terechte kritiek hebben. Hij neemt een passage uit de zesde voordracht en bespreekt in een adem deze passage uit de vierde voordracht er achteraan. Maar hij doet de oorspronkelijke betekenis geen geweld aan. Dat doet de van Baarda-commissie wel, met hun uit de lucht gegrepen speculaties over epidemieën waar Steiner van op de hoogte zou zijn geweest, omdat hij ook het innerlijk van de zaken kon beschrijven en niet slechts de uiterlijke gebeurtenissen. Een bijzonder wetenschappelijk argument voor een zich zelf ‘wetenschappelijk’ noemende commissie (maar deze bestond dan ook uitsluitend uit antroposofen).
Maar het ernstigste is dat als je ziet wat zij met deze uitspraak hebben uitgehaald, dit wel het toppunt is van het uit de context halen. Gemakshalve wordt er vergeten dat de indianen slechts een ‘ras van de ouderdom’ is in samenhang met een theorie dat het zwarte ras dat is van de kinderlijkheid, de Aziaten van de puber enz. Het wordt nu gepresenteerd als een enkele ‘objectieve uitspraak’, waar toevallig wat hedendaagse wetenschappelijke argumenten voor zijn aan te dragen. Kortom, een volstrekt opportunistische verdediging. Maar bij deze doorgeprikt naar ik mag hopen.
Toch ben ik benieuwd met wat voor verdediging de commissie was gekomen als Steiner gezegd zou hebben: ‘Niet omdat de Duitsers het wilden is de Joodse bevolking in Europa…’enz. Ik realiseer me dat dit heel grof is en dat je erg moet oppassen met dit soort speculaties. Maar ik vind hem helaas net zo ernstig. Maar ik denk dat die niet recht te praten zou zijn geweest. Wel handig, die epidemieën, al wist Steiner daar waarschijnlijk niets vanaf. Want wat betreft de indianen is niet gebleken dat hij enige kennis van zaken had. Zie hiervoor zijn opmerking uit 1923 dat de indianen naar het westen getrokken negers zijn die door te weinig licht en warmte koperrood zijn geworden en daardoor decadent en uiteindelijk daardoor stierven.
Of dat de indiaan een decadente aftakking is tussen aap en Ariër. Dus kennis van zaken kun je Steiner niet verwijten. Dat maakt dit epidemieën argument nog grotesker.

 

Wortelrassen, onderrassen en rassen

 

Uit het voorgaande is gebleken dat er, wanneer de rassen ter sprake komen, er vaak wordt verwezen naar voorgaande tijdperken, toen de mens nog een weke vorm zou hebben (Lemurië), of naar het roemruchte, in de zee verzonken en mythische continent Atlantis, toen de mens nog buigzaam was en geen verhard bottenstelsel had (de mens is volgens Steiner veel ouder dan de reguliere wetenschap stelt, maar er zijn natuurlijk geen fossiele resten bewaard gebleven van deze ‘nog niet verharde mensen’). Voor de geschiedenis van de mensheidsevolutie zijn dit in de antroposofie wezenlijke zaken, die nauw samenhangen met Steiners kijk op het ontstaan en de functie van de verschillende mensenrassen en zelfs van zijn totale kosmologie. Rudolf Steiner heeft deze aarde-evolutie onder andere uiteen gezet in twee van zijn belangrijkste werken, ‘Aus der Akasha-Chronik’ (1908, GA 11) en ‘Geheimwissenschaft’ (1909, GA 13).[62]

In de oorspronkelijke betekenis staan de begrippen wortelras en onderras niet synoniem voor  ‘mensenras’, zoals wij dat nu definiëren (en Steiner het gebruikt in Die Mission einzelner Volksseelen). Met deze begrippen worden in eerste instantie tijdperken bedoeld (al slaat het wel degelijk voor de dominante cultuur of zelfs menselijke levensvorm van dat moment). Volgens Steiner is de aarde niet alleen materieel geëvolueerd, maar vond er ook een afdalende ‘involutie’ plaats, van zuiver geest tot uiteindelijk bezielde stof. ‘Dat wat boven is neigt naar beneden en dat wat beneden is neigt naar boven’ luidt de tekst van Hermes Trismegistus, zo’n beetje de oertekst van de hermetische filosofie en de westerse esoterische traditie, die in de negentiende eeuw werd ‘herontdekt’ en door de theosofie werd geïncorporeerd, net als later door de antroposofie[63]. Wellicht is het zinvol om eerst die zg aarde-evolutie in beeld te brengen. Volgens Steiner heeft de aarde een aantal stadia doorlopen, waarbij de mens al in het begin aanwezig was, zij het voor het grootste deel niet in materiële vorm. Ook de aarde bestond in het begin nog niet uit verdichte materie, de vorm was in eerste instantie ook zuiver geestelijk. In die zin is er sprake van ‘involutie’ van geest naar stof. Tegelijkertijd gold er voor de te ontstane levensvormen op aarde het omgekeerde. Hoe meer de aarde en de materie zich verdichtte hoe hoger ontwikkeld de levensvormen (het onderscheid ‘minerale fase’, ‘plantenfase’, ‘dierlijke fase’ en ‘mens’). Ogenschijnlijk heeft de evolutielijn grote overeenkomsten met de Darwinistische notie van evolutie. Maar er is wel een principieel verschil. Waar het Darwinisme uitgaat van toevallige mutatie met de grootste kans op voortbestaan door de meest geschikte (wat primitief uitgedrukt ‘survival of the fittest), is de evolutie in de antroposofie teleologisch van aard. De evolutie werkt naar een doel toe en niets gebeurt er zomaar. Alles is onderdeel van een groot ‘kosmisch plan’, waarin alle hiërarchieën, ook de geestelijke hiërarchieën boven de mens (aartsengelen, engelen, tronen, cherubijnen, serafijnen, etc., al ter sprake gekomen bij de bespreking van Die Mission) een bepaalde rol te vervullen hebben. Zoals het Darwinisme door toeval en ‘zinloosheid’ wordt gekenmerkt, zo heeft binnen de antroposofie alles ‘zin’ en een functie (tot en met verdwijnende rassen, zoals we hebben gezien).[64]

Ik laat dit zien aan de hand van een schema[65] uit het mij zo bekende en geliefde Belgische antroposofische tijdschrift ‘de Brug’:

1ste vormfase: hoger devachaan

2de vormfase: lager devachaan

3de vormfase: astrale wereld

4de vormfase: fysieke wereld:

1ste tijdvak: Polaris

2de tijdvak: Hyperborea – de huidige zon scheidt zich af

3de tijdvak: Lemurië – de huidige maan scheidt zich af

4de tijdvak: Atlantis
zondvloed

5de tijdvak: Na-Atlantis de zeven gemeenten uit de Apokalyps
1) Oud-Indische cultuurperiode = Efeze
2) Oud-Perzische cultuurperiode = Smyrna
3) Egyptisch-Babylonische cultuurperiode = Pergamum
4) Grieks-Romeinse cultuurperiode= Tyatira
5) Huidige cultuurperiode = Sardes
6) Russische cultuurperiode = Philadelphia
7) Amerikaanse cultuurperiode = Laodicea
grote oorlog van allen tegen allen

6de tijdvak: de zeven zegels uit de Akopalyps

7de tijdvak: de zeven bazuinen uit de Apokalyps
de fysieke aarde verdwijnt en gaat over in een astrale toestand

– 5de vormfase: hogere astrale wereld
– 6de vormfase: vervolmaakt lager devachaan
– 7de vormfase: vervolmaakt hoger devachaan

De ontwikkeling van de aarde heeft voor onze tijd een aantal eerdere tijdperken gekend (een paar zijn al ter sprake gekomen). Deze tijdperken vormen weer een onderdeel van een nog veel groter evolutiemodel, zoals bovenstaand is te zien. Ik zal dit ‘grote model’ hier buiten beschouwing laten (wordt uitgebreid toegelicht in oa Geheimwissenschaft, waar ook  de ‘toekomstige’ tijdperken worden beschreven[66]). In dit verband volstaat het om de tijdperken te noemen die aan het onze vooraf gingen, te weten Polaris, Hyperborea, Lemurië, Atlantis en nu dus het huidige. Te zien is ook de indeling van de cultuurperiodes in het huidige tijdperk. Deze indeling van de cultuurperiodes hebben we eerder al eerder gezien aan het slot van de vierde voordracht van Die Mission en zal later in dit betoog nog uitgebreid worden behandeld. Van belang is in dit verband om te laten zien dat ook Atlantis (waar de mens uiteindelijk zijn stoffelijke vorm aannam en verschillende vermogens ontwikkelde die voor de mens in de hedendaagse vorm gelden) verschillende cultuurperiodes/onderrassen heeft gekend. Dit zijn achtereenvolgens:

  • 1. Rmoahals (Gefühle, Sinnesgedächnis, Sprache)
  • 2. Tlavatli (Erinnerung, Ahnenkult)
  • 3. Ur-Tolteken (persönliche Erfahrung)
  • 4. Ur-Turanier (persönliche Machtfülle)
  • 5. Ur-Semiten (Urteilskraft, Rechnen)
  • 6. Ur-Akkadier (Anwendung der Urteilskraft, “Gesetze”)
  • 7. Ur-Mongolen (verlieren die Macht über die Lebenskräfte, behalten aber den Glauben daran)[67]

Deze ‘Atlantische cultuurperiodes/onderrassen’ worden gedetailleerd besproken in de Akasha-kroniek, om precies te zijn in het hoofdstuk ‘Unsere Atlantische Vorfahren’ en in ‘Übergang der vierten in die fünften Wurzelrasse’[68]. Later zullen deze cultuurperiodes nog belangrijk worden, vooral de vijfde cultuurperiode van de zg ‘Oer-Semieten’.

Terug naar de grotere evolutie en involutie lijn. De bioloog Hermann Poppelbaum, een belangrijk volgeling van Rudolf Steiner heeft dit model een keer op een overzichtelijke manier uitgetekend (zie figuur 1) Wij zien hier dus een integratie van de bijna correcte Darwinistische lijn met die van de aarde -evolutie. Steiner heeft dit model overigens zelf ook een keer uitgetekend (in 1907, GA 100, fig. 2). Hier zin wij één stijgende lijn. Aan de linkerkant zijn de aardetijdperken/wortelrassen weergegeven, aan de rechterkant zien wij de materiële evolutie. Van belang is om op te merken dat de mens vanaf het begin al aanwezig was, zelfs voordat de eerste reptielen waren ontstaan. De mens was er toen nog niet in materiële vorm, maar als geestelijke entiteit of als nog niet verdichte materie. Pas in een later stadium is de figuur ‘mens’ zich gaan materialiseren. Overigens is hier meteen een schokkend detail te zien (niet weergegeven in het model van Poppelbaum). Het blijkt dat Steiner de indianen plaatst tussen de apen en de Ariërs. De verklaring moet worden gevonden in het volgende. Volgens Steiner werden alle vormen ‘voorbereid’ in de geestelijke wereld (bij Poppelbaum de involutielijn en onderstaand de linkerkant van de lijn). Op een gegeven moment gaan deze vormen zich materieel manifesteren (bij Poppelbaum de opklimmende evolutielijn, hieronder de rechterkant van de lijn). Dat neemt niet weg dat Steiner de indianen zag als een evolutievorm tussen de aap

Fig. 6 Evolutiemodel Hermann Poppelbaum

Fig. 7 Evolutiemodel Rudolf Steiner bij een lezing in 1907 (GA 100). Bijbehorende tekst: ‘Wir könnten auch ohne weiteres Haeckels Stammbaum übernehmen, der Unterschied ist nur der, daß Haeckel erst die Tierformen enstehen und diese sich dann bis zum Menschen hinaufentwickeln läßt, während wir in der Uniform  bereits den Menschen sehen und die Tierwelt nur als Abzweigung, als entartete Menschen betrachten. Tatsächlich ist der Mensch der Erstgeborene der Erde; er hat sich in gerader Linie weiter entwickelt, hat die andern Wesen an den verschiedenen Etappen zurückgelassen’.[69] Op Haeckel kom ik nog terug. Duidelijk is dat in Steiners visie de mens wel erg als het centrum van de schepping (al vanaf het begin aanwezig, zij het nog niet in materiële vorm, zie overigens ook Poppelbaum) zag en dan vooral de Arische mens. De indianen krijgen de plek van ‘hoogste diersoort’ toegewezen, althans daar heeft het in dit model alle schijn van. Maar hier wordt het verhaal van het te vroeg verharden van de indianen enigszins inzichtelijk, als mensen die zich ‘te vroeg materialiseerden en nu ‘decadent’ zijn geworden’. Diervriendelijk is deze omschrijving overigens ook, met de voorstelling van dieren als ‘ontaarde mensen’. Wat dat betreft is de antroposofie behoorlijk ‘antropocentrisch’ en wat betreft de anders gekleurde medemens zeker ‘aryo-centrisch’. Overigens is het voor mij onbestaanbaar dat je na kennisneming van deze tekening, die NB het evolutiemodel moet voorstellen (dus niet zomaar iets) je doodleuk kunt beweren dat er géén sprake is van rassenleer.

en de Ariër. Dat geldt niet alleen voor deze tekening. Hij zag de indianen daadwerkelijk als ‘te vroeg verharde mensen, die daarom decadent zijn geworden’. Dit heeft hij vele malen en in verschillende werken verklaard. Overigens heeft de van Baarda-commissie de uitspraak die bij deze tekening hoort in de eerste categorie geplaatst, mede vanwege deze tekening. Ik zal die uitspraak, samen met de tweede bijbehorende tekening pas behandelen wanneer ik specifiek op Steiners visie op de indianen inga. Het gaat mij hier om het algemene beeld Voor hier haal ik nu een passage uit Die Mission einzelner Volksseelen terug: ‘Da haben die Indianer nach Westen hinübergenommen alles, was groß war in der atlantischen Kultur. Was war für den Indianer das Größte? Es war, daß er noch ahnen konnte etwas von der alten Größe und Herrlichkeit eines Zeitalters, das in der alten atlantischen Zeit vorhanden war, wo noch wenig um sich gegriffen hatte die Rassenspaltung, wo die Menschen hinaufschauen konnten nach der Sonne und wahrzunehmen vermochten die durch das Nebelmeer eindringenden Geister der Form. Durch ein Nebelmeer blickte der Atlantier hinauf zu dem, was sich für ihn nicht spaltete in eine Sechs- oder Siebenheit, sondern zusammenwirkte. Das, was zusammenwirkte von den sieben Geistern der Form, das nannte der Atlantier den Großen Geist, der in der alten Atlantis dem Menschen sich offenbarte. Dadurch hat er nicht mit aufgenommen das, was die Venus-, Merkur-, Mars- und Jupiter-Geister bewirkt haben im Osten. Durch dieses haben sich gebildet alle die Kulturen, die in Europa in der Mitte des neunzehnten Jahrhunderts zur Blüte gebracht wurden. Das alles hat er, der Sohn der braunen Rasse, nicht mitgemacht. Er hat festgehalten an dem Großen Geist der urfernen Vergangenheit’. (fragment citaat 117, zesde voordracht)

Laten we precies kijken naar wat Steiner hier zegt. Hij begint dat de indianen zijn bagage/erfgoed heeft meegenomen van de Atlantische cultuur, toen hij dit continent verliet en zich in het westen (Amerika) vestigde. Hij had nog een besef van oude Atlantische cultuur, toen het contact met de hogere geestelijke wezens en zelfs in staat was ze waar te nemen. Dat ‘Nebelmeer’ is overigens in dit verband zeker interessant; in de Atlantische tijd was de materie nog minder verdicht en was de aarde gehuld in een ‘nevelzee’. De zes of zevenheid zijn de elohim, de geesten van de vorm, waarvan er zes vanuit de zon werken en in een vanuit de maan. Maar de indiaan had zich vastgeklampt aan de oude cultuur van Atlantis en de nieuwe cultuurontwikkelingen, die in het oosten waren ontstaan vanuit de werking van Venus, Mercurius en Jupiter, waren aan hem voorbij gegaan. Kortom, een ras  dat zijn beste tijd heeft gehad en misschien meer bij Atlantis hoorde dan bij het huidige tijdperk.

Hoe verhoudt zich dit tot de zg. wortelrassen en onderrassen, of in Steiners latere terminologie Zeitalter/Kulturepochen? Hiervoor moeten we kijken naar zijn beroemde voorgangster van wie Steiner veel heeft overgenomen. Oorspronkelijk heeft hij deze termen ontleend aan Helena Blavatsky, de grondlegster van de Theosofische beweging, waarvan Steiner een tijd deel van uitmaakte, voordat hij zijn nieuwe antroposofische beweging startte. Het was Helena Blavatsky die de leer van de wortelrassen en de aarde-evolutie formuleerde. Deze heeft zij vooral uiteen gezet in haar monumentale werk The Secret Doctrine, naast Isis unveiled haar belangrijkste werk.

De wortelrassen van Helena Blavatsky

In The Secret Doctrine (De Geheime Leer) beschrijft Helena Blavatsky (HPB) het ontstaan van de aarde, het verloop van de evolutie en lotsbestemming van de mens. Steiner heeft haar beschrijving van de evolutie, met een paar duidelijke verschillen, vrijwel geheel overgenomen. Ik geef hier de samenvatting van Bram Moerland[70]:

‘Het tweede deel van de Geheime Leer is grotendeels gewijd aan de ‘Antropogenesis’, of de leer van de wortelrassen. Daaruit stammen ook de hierna aangehaalde citaten van Blavatsky.

Bij de lezing van de boeken van Blavatsky valt in eerste instantie het extreme dualisme van geest en stof op. Geest is ‘hoog’ en stof is ‘laag’ (zie ook Steiner en het hiervoor getoonde model van Poppelbaum, FS). Die tweedeling valt samen met mannelijk en vrouwelijk. ‘Het ideële mannelijke is zuiver goddelijk en geestelijk, terwijl het vrouwelijke in zekere zin door stof bezoedeld is, het is inderdaad stof en daarom reeds een kwaad.

Dat dualisme lijkt mij overigens typisch westers. Blavatsky doet het steeds voorkomen alsof haar leer Oosters zou zijn, zelfs ingegeven door Oosterse ‘Meesters’. Maar ik herken in haar boeken oude christelijke en vooral gnostieke dogmatiek. Weliswaar geeft zij aan allerlei begrippen een oosterse naam, maar die begrippen acht ik naar inhoud puur westers. Zo kent Blavatsky ook de seksualiteit als de oerzonde. Zij ziet de val van de geest in de geslachtelijke voortplanting en die zou de oorzaak zijn geweest van het ontstaan van de rassen: ‘De aarde is vervallen in de voortbrenging harer soorten door geslachtelijke vereniging.’

Tegen mijn stelling dat Blavatsky zich bedient van Westerse begrippen, zullen theosofen wellicht willen inbrengen dat de door Blavatsky beleden leer van de reïncarnatie uit het oosten stamt. Dat is niet zo. De reïncarnatieleer van Blavatsky heeft veel meer weg van de opvattingen daarover in de westerse gnostieke traditie. Die zijn bij ons in de vergetelheid geraakt maar in de Middeleeuwen waren die ook in het westen, onder de gnostici, wijd verbreid. In de oudheid treft men de leer van de zielsverhuizing al aan bij Pythagoras en Empedocles. Ook Plato geloofde in reïncarnatie. Blavatsky’s wortelrassenleer treft men in de kiem reeds aan in de Phaedres van Plato.[71]

Toegegeven moet worden dat de Theosofische Vereniging veel heeft gedaan voor de studie van de oosterse geschriften. Zo is bijvoorbeeld de Bhagavat Gita vooral door de theosofen hier bekend geworden, maar voor de juiste kennis van de Oosterse filosofie is de uitleg van Blavatsky eerder een belemmering dan een hulp.[72]

Aan het oude westerse gedachtegoed voegt Blavatsky een voor haar tijd nieuwe theorie toe, de evolutieleer van Darwin. Zij schrijft daarover: ‘Wij bezitten een occulte Leer die zich niet verliest in de duisternis der archaïsche tijden. Wij hebben haar volledig weergegeven in Isis Ontsluierd. Het denkbeeld van een Darwinistische evolutie en van een strijd om het bestaan en van het ‘overleven der meest geschikten’, loopt door beide delen van ons werk.’

Met de hierboven uiteengezette ingrediënten:

  • Het dualisme van een hogere geest en een lagere stof
  • De val van de geest in de geslachtelijke voortplanting
  • Het overleven van de meest geschikten

Daarmee schept Blavatsky een geheel eigen gedachteconstructie, de leer van de Wortelrassen (door haar consequent met een hoofdletter geschreven)’.[73]

De hierboven door Bram Moerland geschetste denkbeelden zijn essentieel om het rassenverhaal te begrijpen, ook bij Rudolf Steiner. Er is inderdaad sprake van een reïncarnatieleer, gecombineerd met een ‘soort Darwinistische’ evolutieleer. In dit evolutieproces wisselen geestelijke krachten, die zich op een diverse wijze manifesteren elkaar af. Dit geldt ook voor de verschillende rassen. Het is niet direct zo dat het ene ras minder is dan het andere, alles heeft binnen de theosofie en de antroposofie een functie. Wel is het zo dat op een gegeven moment een ‘ras’ (zie de indianen) zijn beste tijd heeft gehad en moet uitsterven, om plaats te maken voor iets nieuws. Er zijn dus oppervlakkige overeenkomsten met de Darwinistische evolutieleer, maar ook belangrijke verschillen. Waar in de gangbare evolutieleer het toeval een grote rol speelt, geldt voor de theosofische en de antroposofische kijk op de evolutie dat alles doelmatig is en zich volgens ‘wetmatigheden’ voltrekt. ‘Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit’, zegt Steiner in de vierde voordracht van Die Mission, wanneer hij het over de evolutie van de rassen heeft, langs de ‘wetmatig verlopende lijn’ van oost naar west (‘eine merkwürdig verlaufende Linie’ ). Alles dient dus een bepaald doel of heeft ‘zin’ in de teleologische zienswijze van de antroposofie en de theosofie. Niets gebeurt toevallig. Zie hier het principiële verschil tussen de ‘normale wetenschap’ (de evolutieleer, maar ook de bijv. de historische wetenschap) en de zg. ‘geesteswetenschap’ van Steiner, of de miraculeuze openbaringen van Helena Blavatsky, middels de binnenvliegende en zich spontaan materialiserende ‘Mahatma-brieven’ van ‘de Meesters’.

Moerland vervolgt zijn verhaal met een beknopte uitleg van de theorie van de Wortelrassen. Ook dit gedeelte zal ik integraal citeren:

‘Volgens Blavatsky wordt de loop van de evolutie gekenmerkt door zeven rondtes. Deze zeven rondtes vormen samen één cyclus. Tijdens deze cyclus daalt de geest in de stof, om daar vervolgens een stuk wijzer weer uit op te stijgen. Bij elke rondte hoort een bepaalde plaats op aarde en een wortelras. Elk wortelras is weer verdeeld in zeven onderrassen:

Het Heilige land. In den beginne, de eerste rondte, was het Heilige Land. Toen was alles nog zuiver geestelijk en dus goed. Maar om de een of andere reden kwam er in de geestelijke sferen een opstand. Er waren ‘goddelijke oproerlingen’. Deze oproerlingen brachten de eerste mens voort, het eerste wortelras, nog steeds zuivere geestelijke ego’s. Maar deze oproerlingen slaagden niet in hun opzet. Blavatsky: ‘Zij faalden en van allen wordt gezegd dat zij voor die mislukking gestraft zijn. Wat was die straf? Een vonnis van gevangenschap in de laagste sferen die onze aarde is; in de duisternis van de stof.

Hyperborea. Het was in de tweede rondte dat de zuiver geestelijke ego’s incarneerden in stoffelijke lichamen. Zo ontstond het tweede wortelras. Dat gebeurde in het land Hyperborea. Deze mensen waren ongeslachtelijk.

Lemurië. Tijdens de derde rondte ontwikkelde zich het begin van de geslachtelijkheid, zij het nog androgyn. Zo ontstond Lemurië, het derde wortelras.

Atlantis. Tijdens de vierde rondte ‘verviel de geest tot geslachtelijke voortplanting’. De straf daarvoor was dat een geheel dierlijk mensenras werd gevormd, het vierde wortelras in Atlantis.

Centraal-Europa. Wij bevinden ons nu in de vijfde rondte, want allengs begint het tij te keren. De stoffelijke omhulsels van de geestelijke ego’s ontwikkelden verstandelijke vermogens en daaruit vormde zich het Arische ras, het wortelras van deze tijd.

Er moeten nog drie rondtes komen. Daarna zal de oorspronkelijke toestand van het ‘Heilige Land’ weer hersteld zijn’.[74]

Zie hier een samenvatting van Steiners belangrijkste bron voor zijn idee van de evolutie, al wordt daar in antroposofische kring bijzonder moeilijk over gedaan. Nu de grote lijnen zijn geschetst is het wellicht aardig om op en paar details in te gaan.

Het lijkt mij zinvol om kort aandacht te besteden aan wat het van Baarda-rapport heeft geschreven over deze fragmenten van Bram Moerland. De kritiek van het van Baarda-rapport was wat betreft dit werkje van Moerland, tamelijk fors. Ik heb hier al in een eerder artikel  aandacht aan besteed. Een belangrijk punt is dat Moerland geen noten heeft gebruikt, zodat het soms moeilijk is om iets terug te vinden (alleen een literatuurlijst, waarbij wel vermeld staat welke uitgaven hij heeft gebruikt)[75]. Daar kan ik, gezien de omvang van de Geheime Leer wel enigszins in meegaan. Dat neemt niet weg dat ik zelf (bijna) alle passages die Moerland aanhaalt heb teruggevonden, zowel in de Nederlandse vertaling als in het Engelse origineel (gepubliceerd op internet http://www.theosociety.org/pasadena/sd/). Al is de Geheime Leer een immense en intimiderende papiermassa, waar je op het eerste gezicht de moed van in de schoenen zinkt, toch zijn zaken goed terug te vinden als je de structuur een beetje door hebt (hetzelfde geldt overigens voor het van Baarda-rapport, ook niet echt gebruiksvriendelijk van opbouw en bovendien van eenzelfde ‘intimiderende omvang’. Maar dat is me uiteindelijk ook uitstekend gelukt). Maar ik zal nog wat van Moerland aanhalen, alvorens op het origineel in te gaan.

Moerland: ‘Zoals reeds gezegd maakt Blavatsky een scherp onderscheid tussen Geest (met hoofdletter) en stof. Zij koppelt dat aan de leer van reïncarnatie en karma. De reïncarnerende ego’s zijn geheel geest. Onze lichamen, de omhulsels, zijn puur stof. In hun ontwikkelingsgang reïncarneren de geestelijke ego’s in de stoffelijke lichamen van de verschillende rassen. Elk ras vertegenwoordigt een fase van die ontwikkelingsgang. Als de ontwikkelingsgang, die behoort bij een bepaald ras is volbracht, incarneren de ego’s in een volgend, nieuw ras (zie de parallel met de vierde voordracht uit Die Mission! FS). Het nare gevolg van de val in de geslachtelijke voortplanting was echter dat de stoffelijke lichamen zich bleven voortplanten, ook als de incarnerende ego’s hun geestesoog al op een nieuw ras hadden laten vallen. Die zich almaar voortplantende lichamen hebben dus geen geestelijke component meer. Die lichamen degenereren daardoor, zij raken, zoals Blavatsky dat zegt ‘ontaard’ en zijn daardoor tot uitsterven gedoemd’ (al genoot dit gedachtegoed gedurende de hippietijd enige hernieuwde populariteit, erg pro-seksuele revolutie was deze Madame Blavatsky duidelijk niet, commentaar FS[76]).

Verder met Moerland: ‘Blavatsky: ‘Het is een feit dat veel te denken geeft dat de laagste mensenrassen thans snel uitsterven. Over de ganse wereld worden die stammen gedecimeerd, wier tijd om is’. ‘Het uitsterven van de inboorlingen van Hawaii bijvoorbeeld is een van de geheimzinnigste vraagstukken van deze tijd. De ethologie zal vroeg of laat met de occultisten moeten erkennen dat de ware oplossing moet worden gezocht in de werktuigen van karma’. ‘Roodhuiden, Eskimo’s, Papoea’s, Australiërs, Polinesiërs, enz. enz. zijn allen aan het uitsterven. Zij die inzien dat elk wortelras een toonladder van zeven onderrassen doorloopt, zullen het ‘waarom’ begrijpen. De incarnerende ego’s zijn aan hen voorbij gegaan, om ondervinding op te doen in beter ontwikkelde en minder door ouderdom versleten stammen, en hun vernietiging is derhalve een Karmische noodzakelijkheid.’

‘Aldus zal de mensheid, ras na ras, haar voorgeschreven pelgrimstocht afleggen. Geen enkele van haar eenheden kan haar onbewuste roeping ontgaan of zich onttrekken aan de last mede te arbeiden met de natuur, terwijl een reeks van minder begunstigde groepen, de mislukkelingen, uit het menselijk gezin zullen verdwijnen zonder een spoor na te laten’.[77]

Tot zover deze passages uit de Geheime Leer, geciteerd uit Moerland. Een bloederig geheel is het zo langzamerhand wel, dat bovendien bol staat van het racisme. Maar heeft Moerland, met deze verschillende citaten, Blavatsky correct weergegeven? Het lijkt me van belang om hier helderheid in te scheppen, daar er in het van Baarda-rapport zo’n punt van wordt gemaakt. Laten we een paar Engelse originelen terughalen. Ik zal laten zien wat ik daar zoal heb teruggevonden:

‘(before the Sixth Root-Race dawns), the white (Aryan, Fifth Root-Race), the yellow, and the African negro – with their crossings (Atlanto-European divisions). Redskins, Eskimos, Papuans, Australians, Polynesians, etc., etc. – all are dying out. Those who realize that every Root-Race runs through a gamut of seven sub-races with seven branchlets, etc., will understand the “why.” The tide-wave of incarnating Egos has rolled past them to harvest experience in more developed and less senile stocks; and their extinction is hence a Karmic necessity’.[78]

With regard to a former civilization, of which a portion of these degraded Australians are the last surviving offshoot, the opinion of Gerland is strongly suggestive. Commenting upon the religion and mythology of the tribes, he writes, “The statement that the Australian civilization (?) indicates a higher grade, is nowhere more clearly proved than here, where everything resounds like the expiring voices of a previous and richer age. The idea that the Australians have no religion or mythology is thoroughly false. But this religion is certainly quite deteriorated.” (Cited in Schmidt’s “Doctrine of Descent of Darwinism,” pp. 301-2.) As to his other statement, namely, that the Australians are a “division of the Malays” (Vide his ethnological theories in the “Pedigree of Man”), Haeckel is in error, if he classes the Australians with the rest. The Malays and Papuans are a mixed stock, resulting from the intermarriages of the low Atlantean sub-races with the Seventh sub-race of the Third Root-Race. Like the Hottentots, they are of indirect Lemuro-Atlantean descent. It is a most suggestive fact – to those concrete thinkers who demand a physical proof of Karma – that the lowest races of men are now rapidly dying out; a phenomenon largely due to an extraordinary sterility setting in among the women, from the time that they were first approached by the Europeans. A process of decimation is taking place all over the globe, among those races, whose “time is up” – among just those stocks, be it remarked, which esoteric philosophy regards as the senile representatives of lost archaic nations. It is inaccurate to maintain that the extinction of a lower race is invariably due to cruelties or abuses perpetrated by colonists. Change of diet, drunkenness, etc., etc., have done much; but those who rely on such data as offering an all-sufficient explanation of the crux, cannot meet the phalanx of facts now so closely arrayed. “Nothing,” says even the materialist Lefevre, “can save those that have run their course. . . . It would be necessary to extend their destined cycle. . . . The peoples that have been most spared . . . Hawaiians or Maories, have been no less decimated than the tribes massacred or tainted by European intrusion.” (“Philosophy,” p. 508.)

“The intellectual difference between the Aryan and other civilized nations and such savages as the South Sea Islanders, is inexplicable on any other grounds. No amount of culture, nor generations of training amid civilization, could raise such human specimens as the Bushmen, the Veddhas of Ceylon, and some African tribes, to the same intellectual level as the Aryans, the Semites, and the Turanians so called. The ‘sacred spark’ is missing in them and it is they who are the only inferior races on the globe, now happily — owing to the wise adjustment of nature which ever works in that direction — fast dying out. Verily mankind is ‘of one blood,’ but not of the same essence. We are the hot-house, artificially quickened plants in nature, having in us a spark, which in them is latent”.

Niet alles heb ik letterlijk teruggevonden, maar het ziet ernaar uit dat het aardig klopt (al deze passages komen uit Stanza XII en de ‘aanvullende commentaren op Stanza XII’, deel II Antropogenesis). Het is dus inderdaad zo’n genocidaal geheel. Over rassen die ‘gelukkig snel uitsterven’. Of over vrouwen van die inferieure rassen die spontaan steriel worden zodra een ‘verheven Europeaan’ in de buurt komt. Het van Baarda-rapport verwijt dan Bram Moerland dat hij bijv. de uitspraak ‘Niets vermag hen te redden’ toeschrijft aan Blavatsky, terwijl dat een uitspraak is van ene meneer Lefevre. Dat klopt, maar ook het van Baarda-rapport geeft de portee ook niet correct weer. Helena Blavatsky zegt: ‘Niets vermag hen te redden’, zegt zelfs de materialist Lefevre. En als zelfs een materialist (zo’n beetje het ergste wat je kunt zijn in theosofische of antroposofische ogen) het zegt, dan mag je dit toch zien als een bijna triomfantelijke instemming. Dan weet je wel spreekwoordelijk hoe laat het is. Dus aan het Engelse origineel te zien heeft Moerland de waarheid hier niet veel geweld aan gedaan. Dan zou je het van Baarda-rapport kunnen verwijten dat zij daarmee suggereren dat dit niet de mening van Madame Blavatsky zou zijn. En dat is zeker niet waar, gezien haar triomfantelijke zelfs de materialist..enz. De vertaling die Moerland heeft gebruikt ken ik overigens niet, dus daar heb ik geen mening over.

Hoewel ik het persoonlijk soms fascinerende fictie vind (een soort ‘Lord of the Rings’ of beter ‘The Silmarillion’, van JRR Tolkien), kan ik me enigszins vinden in het oordeel van schrijver en NRC recensent Sjoerd de Jong, die stelt: ‘Wie De Geheime Leer doorbladert, belandt in een labyrint van occulte speculaties over het heelal, de planeet Aarde en mensenrassen. Centraal in dit theosofische evolutionisme staat een, alweer typisch negentiende-eeuwse, rassenleer, waarin de Ariërs uiteraard een geprivilegieerde positie innemen en andere, inferieure, mensensoorten gedoemd zijn te verdwijnen – een idee dat werd overgenomen in de antroposofie van Rudolf Steiner. Het boek lijkt verder geschreven in één lange koortsaanval. Beklemmend eraan is, behalve de leer van menselijke ‘wortelrassen’, vooral dat het ongeveer zo spiritueel is als het telefoonboek, of het duizend keer opzeggen van de stelling van Pythagoras. Wie Blavatsky’s leentjebuur-spelen bij wetenschap en religieuze tradities terzijde laat, ontmoet eigenlijk nergens een inzicht dat dieper gaat dan de conclusie dat de reusachtige beelden op het Paaseiland de overblijfselen moeten zijn van een cultuur van reusachtige mensen’.[79]

Toch heb ik deze citaten uit het origineel voornamelijk om een andere reden weergegeven. Het gaat mij om een cruciale passage: ‘(before the Sixth Root-Race dawns), the white (Aryan, Fifth Root-Race), the yellow, and the African negro – with their crossings (Atlanto-European divisions). Redskins, Eskimos, Papuans, Australians, Polynesians, etc., etc. – all are dying out. Those who realize that every Root-Race runs through a gamut of seven sub-races with seven branchlets, etc., will understand the “why.” The tide-wave of incarnating Egos has rolled past them to harvest experience in more developed and less senile stocks; and their extinction is hence a Karmic necessity’.

Ik wil overigens alvast een interessant detail opmerken. Blavatsky heeft het over ‘before the Sixth Root-Race dawns’ en dan dat er allerlei rassen zouden zijn uitgestorven. Dat lijkt mij een cruciale passage. Steiner heeft het in Die Mission immers over wanneer het vijfde tijdperk wordt afgelost door het zesde er geen reden meer is om van rassen te spreken. Dit wordt soms aangehaald om te benadrukken dat ‘de rasverschillen worden opgeheven’ (overigens wordt er door veel antroposofen verkondigd dat dit al in het verleden zou zijn gebeurd[80]). Maar als je Blavatsky zo leest is dit wel een hele bijzondere vorm van opheffing van rasverschillen. In een later hoofdstukje, wanneer ik de periodisering bespreek, kom ik hier zeker op terug. Een andere interessante opmerking is: ‘Verily mankind is ‘of one blood,’ but not of the same essence’. Ook dit lijkt sterk op de opmerkingen uit Die Mission einzelner Volksselen.

Het gaat mij in dit verband vooral om de opmerking ‘the white Aryan Fifth Root-Race’. Kennelijk heeft het tijdperk van het ‘vijfde wortelras’ (ons tijdperk dus), dat na het ‘vierde Atlantische wortelras’ kwam, alles te maken met het blanke ‘Arische’ ras. Dus er is wel degelijk een connectie tussen de zg. wortelrassen (die voor tijdperken zouden staan en dus niets met ‘rassen’ te maken hebben, aldus vele hedendaagse antroposofen) en het gewone mensenras. Helena Blavatsky geeft daar nog een paar belangrijke aanwijzingen voor. In de aanvullende commentaren op Stanza XII (Antropogenesis) legt zij het systeem van de wortelrassen uit:

Fig. 8 De rassenboom uit de Secret Doctrine

‘Let the reader remember well that which is said of the divisions of Root Races and the evolution of Humanity in this work, and stated clearly and concisely in Mr. Sinnett’s “Esoteric Buddhism.”

1. There are seven Rounds in every manvantara; this one is the Fourth, and we are in the Fifth Root-Race, at present.

2. Each Root-Race has seven sub-races.

3. Each sub-race has, in its turn, seven ramifications, which may be called Branch or “Family” races.

4. The little tribes, shoots, and offshoots of the last-named are countless and depend on Karmic action. Examine the “genealogical tree” hereto appended, and you will understand. The illustration is purely diagrammatic, and is only intended to assist the reader in obtaining a slight grasp of the subject, amidst the confusion which exists between the terms which have been used at different times for the divisions of Humanity. It is also here attempted to express in figures – but only within approximate limits, for the sake of comparison – the duration of time through which it is possible to definitely distinguish one division from another. It would only lead to hopeless confusion if any attempt were made to give accurate dates to a few; for the Races, Sub-Races, etc., etc., down to their smallest ramifications, overlap and are entangled with each other until it is nearly impossible to separate them.

The human Race has been compared to a tree, and this serves admirably as an illustration.

The main stem of a tree may be compared to the root-race (A).

Its larger limbs to the various sub-races; seven in number (B1, B2).

On each of these limbs are seven branches, OR family-races. (C).

After this the cactus-plant is a better illustration, for its fleshy “leaves” are covered with sharp spines, each of which may be compared to a nation or tribe of human beings.

Now our Fifth Root-Race has already been in existence – as a race sui generis and quite free from its parent stem – about 1,000,000 years; therefore it must be inferred that each of the four preceding Sub-Races has lived approximately 210,000 years; thus each Family-Race has an average existence of about 30,000 years. Thus the European “Family Race” has still a good many thousand years to run, although the nations or the innumerable spines upon it, vary with each succeeding “season” of three or four thousand years. It is somewhat curious to mark the comparative approximation of duration between the lives of a “Family-Race” and a “Sidereal year’.

Als we Helena Blavatsky zo lezen staat een wortelras dus niet voor een bepaald mensenras. Eerder representeert een ‘wortelras’ de ‘hoofdstroom van de mensheid’ gedurende een bepaalde periode (Lemurië, Atlantis, huidige tijd). Ook als we kijken naar de ‘subraces’ (dit zijn de ‘Unterrassen’ of ‘Kultur-Epochen’ in Steiners terminologie) vertegenwoordigen verschillende aftakkingen, die na elkaar tot ‘bloei komen’. Zoals we dat bij Steiner hebben gezien (over ons huidige tijdperk), eerst was er de Oud-Indische cultuurperiode ( eerste onderras), daarna de Oud-Perzische cultuurperiode (tweede onderras), de Egyptische-Babylonische cultuurperiode (derde onderras), daarna de Grieks Romeinse (vierde onderras) en nu de huidige (vijfde onderras). Het zullen er in totaal zeven zijn, net zoals er zeven Atlantische onderrassen zijn geweest (geschiedenis is nu eenmaal een kwestie van wetmatigheden in de theosofie en antroposofie).

Toch kun je niet zeggen dat de zegenrijke evolutie van de zeven wortelrassen en de zeven onderrassen tot ieders heil werkt. Blavatsky zegt immers: ‘Those who realize that every Root-Race runs through a gamut of seven sub-races with seven branchlets, etc., will understand the “why.” The tide-wave of incarnating Egos has rolled past them to harvest experience in more developed and less senile stocks; and their extinction is hence a Karmic necessity’. Aan bepaalde rassen kan deze voorwaarts gaande ontwikkeling, tot heil en meerde glorie van de gehele mensheid, voorbij gaan. Hen wacht dan slechts marginalisering en de dood. Zo werkt dus dat ‘wetmatig’ uitsterven, een proces waartegen het zinloos zou zijn om je uit te spreken (zoals Steiner dit ongeveer zegt in Die Mission einzelner Volksseelen, voor de duidelijkheid, ik parafraseer!). En de minachting voor deze rassen blijkt uit meerdere van de hier aangehaalde passages. Het is ‘The Australian civilization (?)’ of ‘…it is they who are the only inferior races on the globe, now happily — owing to the wise adjustment of nature which ever works in that direction — fast dying out’.

Laat ik deze ook nog maar terughalen: ‘The Malays and Papuans are a mixed stock, resulting from the intermarriages of the low Atlantean sub-races with the Seventh sub-race of the Third Root-Race. Like the Hottentots, they are of indirect Lemuro-Atlantean descent. It is a most suggestive fact – to those concrete thinkers who demand a physical proof of Karma – that the lowest races of men are now rapidly dying out; a phenomenon largely due to an extraordinary sterility setting in among the women, from the time that they were first approached by the Europeans. A process of decimation is taking place all over the globe, among those races, whose “time is up” – among just those stocks, be it remarked, which esoteric philosophy regards as the senile representatives of lost archaic nations. It is inaccurate to maintain that the extinction of a lower race is invariably due to cruelties or abuses perpetrated by colonists. Change of diet, drunkenness, etc., etc., have done much; but those who rely on such data as offering an all-sufficient explanation of the crux, cannot meet the phalanx of facts now so closely arrayed. “Nothing,” says even the materialist Lefevre, “can save those that have run their course. . . . It would be necessary to extend their destined cycle. . . . The peoples that have been most spared . . . Hawaiians or Maories, have been no less decimated than the tribes massacred or tainted by European intrusion’.

 

 

 

 

Wurzelrassen/Zeitalter en Unterrrassen/Kulturepochen bij Rudolf Steiner

Nu we de basis van deze ‘theorie’ hebben geschetst lijkt het mij zinvol om een blik te gaan werpen op hoe Steiner dit alles heeft toegepast. Want zelfs een oppervlakkige beschouwer  kan al zien dat er een overduidelijke connectie is tussen Blavatsky’s opvattingen en die van Steiner. Overigens ligt ook dit in antroposofische kring heel gevoelig. In een bijdrage van iemand uit de rechtzinnige antroposofische hoek op het racisme-debat, werd zelfs gesproken van ‘die Blavatsky-onzin’. Dat van een persoon die op hoge toon respect voor Rudolf Steiner eiste. Je zou maar eens de suggestie wekken dat Steiner zaken zou hebben overgenomen van Helena Blavatsky, want: ‘Sorry, op de Blavatsky- zaken ga ik niet in.  Het is voor mij aan alle kanten duidelijk dat Steiner eigen onderzoek heeft verricht en de resultaten daarvan gepubliceerd heeft. In voorkomende gevallen, waar hij echt iets aan anderen ontleent, noemt hij gewoon zijn bronnen’.[81] Tja, dit is in ieder geval niet de mening van Bram Moerland, die het zo omschrijft: ‘Het is bepaald niet netjes van Steiner dat hij Blavatsky onvermeld laat als zijn bron. Hij zegt de leer van de wortelrassen zelf door ‘helderziende waarneming’ te kennen. Mij lijkt hier eerder van sprake van plagiaat’[82] En dan hebben we toch het nieuwe boek van Helmut Zander, die uitgaat van de stelling dat Steiner zijn complete oeuvre baseerde op schriftelijke bronnen, maar zijn verhaal heeft gepresenteerd als het resultaat van bovenzinnelijke waarneming. Zelfs bepaalde medewerkers van het Goetheanum nemen het boek van Zander buitengewoon serieus (Bodo von Plato en Robin Schmidt), maar voor de meeste Nederlandse antroposofen (een paar uitzonderingen daargelaten) schijnt dit nieuwe werk gewoonweg niet te bestaan.[83]

Laten we om te beginnen kijken hoe het van Baarda-rapport de thematiek van de wortelrassen in het werk van Steiner behandelt. Het is opmerkelijk dat het rapport niet eens zo uitvoerig ingaat op de notie van de wortelrassen, terwijl uit het bovenstaande toch wel duidelijk is geworden dat dit een alleszins belangrijk gegeven is, al ligt de relatie wortelras/mensenras genuanceerd. Ook zijn er, naast de overduidelijke overeenkomsten, ook verschillen in hoe Steiner tegen het fenomeen wortelras aankeek. We hebben al gezien dat Blavatsky spreekt van ‘The Holy Land’ (als oertoestand) terwijl Steiner de Aarde-evolutie laat beginnen in het tijdperk ‘Polaris’. Zo zijn er meer verschillen en andere accenten. Het van Baarda-rapport legt het als volgt uit:

‘In de theosofische beginjaren, van 1902 tot ± 1909, is bij Steiner veelvuldig sprake van ‘Wurzelrassen’ en  ‘Unterrassen’. Deze door HP Blavatsky en andere theosofische auteurs gebruikte uitdrukkingen combineren een chronologische en een biologische lading (dus toch ‘ras’, wat moet je anders onder biologisch verstaan? Er staat niet eens ‘etnisch’ of ‘cultureel’. Dat betekent dat als er over het ‘vijfde Arische wortelras’, of het ‘Arische tijdperk’ wordt gesproken wij dit ‘mede biologisch’ moeten opvatten, FS[84]), dat wil zeggen zij duiden een tijdperk aan, met dien verstande dat ieder korter of langer tijdperk door een bepaald ras gedomineerd werd. Tijdvakken van ruim 15.000 jaar zoals Lemurië en Atlantis werden wortelrassen (‘rootraces’) genoemd: het Lemurische c.q. Atlantische wortelras. Ieder wortelrastijdperk is te verdelen in zeven kortere periodes, culturele ontwikkelingsstadia van ruim 2000 jaar, die ‘onderrassen’ (subraces) genoemd werden. Steiner merkte gaandeweg dat dit een onjuist, althans oneigenlijk taalgebruik was en liet deze terminologie in 1909 vallen. De grotere tijdperken werden meestal ‘Zeitalter’ (of ‘lemurische Epoche’); de kleinere 2000-jarige tijdperken werden doorgaans aangeduid als ‘Kulturperiode’ (ook wel ‘Zeitraum’ en een enkele keer ‘Kulturepoche’) : bijvoorbeeld  1e na-Atlantische of oud-Indische cultuurperiode, 2e na-Atlantische of oud-Perzische cultuurperiode, 3e na-Atlantische cultuurperiode of Egyptisch-Babylobische cultuurperiode, 4e na-Atlantische cultuurperiode of Grieks-Romeinse cultuurperiode. Daarbij is vast te houden dat voor een bepaalde periode toonaangevende volken, zoals de 4e cultuur de Grieken en de Romeinen, niet als een soort ‘onderrassen’ zijn te verstaan. Een volk is bij Steiner iets wezenlijk anders dan een ras’.[85]

Tot zover dit fragment van de commissie van Baarda. Het allermooiste detail is de eindnoot achter dit stuk. Als we gaan kijken waar die naar verwijst, vinden we: ‘Zie daarvoor ook Maarten Ploeger in: R. den Dulk e.a., Antroposofie ter discussie, Zeist 1985, p. 87. Op dit bewuste stuk van Maarten Ploeger heb ik inmiddels al zo vaak geschoten (en voor mij Bram Moerland en Toos Jeurissen), dat het bijna niet leuk meer is.[86]  Maar laten we toch kijken wat Ploeger op p. 87 te melden heeft (ook in een eindnoot, dit stukje heb ik overigens nog niet eerder behandeld). Ploeger: ‘De begrippen ‘ras’ en ‘volk’ worden door Steiner als volgt onderscheiden. Raskenmerken zijn erfelijke overdraagbare instrumenten. Volkskenmerken zijn daarentegen op geen enkele wijze genetisch-biologisch van aard.’ Dit lijkt me een open deur van jewelste waar je geen letter Steiner voor hoeft te hebben gelezen, al kun je je afvragen waarom raskenmerken ‘instrumenten’ zijn. Maar dan: ‘Deze (de volkskenmerken dus) staan in verband met de ether-geografische positie van een land respectievelijk gebied. Dat wil zeggen het complex van geologische en klimatologische constellaties – de verdeling respectievelijk verhouding van land en water en dergelijk – staat in wisselwerking met bepaalde bovenzinnelijke kwaliteiten (‘ethersoorten’), waaruit een bepaald soort psychologisch te duiden volksgeaardheid resulteert. Verhuist een lid van een ander ras of volk naar bijvoorbeeld Nederland, dan zal hij/zij na een langer verblijf volledig ‘Nederlanderschap’ als innerlijk instrument ter beschikking krijgen (mits niet gefrustreerd door sociaal-maatschappelijke discriminatie)’.

Integratie is dus wel degelijk mogelijk. Het lijkt me een nuttige boodschap voor de politiek in het algemeen en mevrouw Verdonk en meneer Wilders in het bijzonder, al schreef Ploeger deze woorden in 1985 en toen bestond er nog geen ‘integratieprobleem’. Laat ik na alles wat ik over het stuk van Ploeger heb geschreven, een keertje vriendelijk zijn, want de man heeft wel veel naar zijn hoofd gekregen en niet alleen van mij (maar dan had Paul Heldens mij niet op hoge toon moeten sommeren dit stuk te raadplegen). Toch vraag ik me serieus af of die integratie van indianen en Afrikaanse zwarten wel zo zou slagen, als we Ploegers artikel verder serieus moeten nemen. In de visie van Ploeger lijkt me dat uitgesloten. En hij heeft het over ‘sociaal-maatschappelijke discriminatie’. Tot welke vorm van discriminatie moeten wij dan zijn inzichten over zwarten en indianen rekenen? Esoterische discriminatie of ‘geesteswetenschappelijke discriminatie’ soms? Dus esoterische discriminatie mag wel, want dat heeft een ‘geesteswetenschappelijke’ grond, maar sociaal maatschappelijke discriminatie weer niet?

Wat hier wel een beetje vreemd is, is dat het rapport stelt dat de notie van de cultuurperiodes niet racistisch mag worden opgevat, omdat er volgens Maarten Ploeger allerlei ethersoorten aan het werk zijn die de integratie bevorderen (?). Waar het bij die cultuurperiodes natuurlijk wel om gaat is dat deze voornamelijk producten zijn van het ‘blanke ras’. Precolumbiaans Amerika kent geen ‘cultuurperiodes’, althans niet in antroposofische zin. China ook niet, al kennen beide voorbeelden wel een beschavingsgeschiedenis van enkele duizenden jaren, langer dus dan Noord West Europa.[87] Maar dat telt voor de antroposofie kennelijk niet mee. Hoewel de cultuurperiodes dus niet direct over rassen gaan, zit er dus wel degelijk een idee van Europese superioriteit achter. Bovendien suggereert deze indeling alsof de geschiedenis van de beschaving uiteindelijk een Europese/Arische aangelegenheid is. Dat is wel degelijk eurocentrisme (zie Edward Said[88]).

Dit zijn echter de cultuurperiodes van de na-Atlantische tijd. Hier gaat het nu nog om in hoeverre Steiner de notie van de Aarde-Evolutie en de wortelrassen/Zeitalter heeft toegepast. Het meest gedetailleerd doet hij hiervan verslag in een van zijn belangrijkste werken Aus der Akasha-Chronik uit 1907. Ook heeft hij hier in misschien wel zijn belangrijkste werk, Geheimwissenschaft, uit 1908, aandacht aan besteed. Maar laten wij een blik werpen over hoe Steiner het ontstaan van de rassen en de ontwikkeling van de mens zag in de Akasha-kroniek.

 

 

De geschiedenis van Atlantis en de wortelrassen in de Akasha-kroniek

In het inleidende eerste hoofdstuk[89] (titel ‘Aus der Akasha-Chronik’) stelt dat Steiner de gewone geschiedenis een onvolledig beeld geeft van het verleden. Wij zijn aangewezen op toevallig bewaarde schriftelijke bronnen of materiële overblijfselen om het verhaal te reconstrueren. Bovendien zijn de schriftelijke overleveringen slechts uit het perspectief van de schrijver geschreven, zodat wij ook te maken hebben met zijn inzichten en/of standpunten (lijkt mij een heel normaal verschijnsel bij het vak geschiedschrijving en het is juist aan de geschoolde historicus om daar goed mee om te gaan, maar dat terzijde).

Steiner stelt echter dat er een methode is die  wel degelijk ‘objectief’ is. Hij noemt dit het waarnemen van het eeuwige. Hij verwijst hier naar  zijn andere belangrijke werk ‘Wie erlangt man Erkenntnisse der höheren Welten?’ Via het schouwen in de hogere werelden kan men datgene waarnemen dat wezenlijk van belang is om de geschiedenis te schrijven en dat niet door de tijd vergaan is. Daarvoor moet de niet-zintuiglijke wereld worden geraadpleegd. Steiner stelt dat in het gnosticisme (?) en de antroposofie natuurlijk, deze onvergankelijke geschiedenis de Akasha-Kroniek wordt genoemd[90]. Volgens Steiner is het dus iets universeels, toegankelijk voor iedereen die de capaciteiten en de ontvankelijkheid bezit om te schouwen in de Geestelijke wereld. Bovendien benadrukt hij dat het hier niet om ‘dode getuigenissen’ gaat maar om ‘beelden vol leven’.

Het meest opmerkelijke is dat hij stelt dat, itt gewone geschiedschrijving, die steeds wordt aangepast wanneer er nieuwe feiten boven water komen, er al eeuwenlang grote overeenstemming bestaat over de aard van deze ‘werkelijke geschiedenis’, en dat al sinds duizenden jaren. Hij zegt dat alle ‘ingewijdenen’ in alle tijden en overal ter wereld ‘in wezen’ hetzelfde hebben verkondigd (zegt Steiner dus). Een ander voordeel van deze manier van geschiedenis bedrijven is dat het hele verhaal tot ons komt, dus niet gefragmenteerd, zodat het beeld niet continue, op basis van nieuwe inzichten, moet worden bijgesteld.

In die zin gelooft Steiner inderdaad in essenties en kunnen we wederom vaststellen dat hij wars was van waarheidsrelativisme, laat staan wat hij van hedendaagse postmoderne of andere opvattingen, inzichten, methodes, etc. van geschiedschrijving zou hebben gevonden[91]. Er is bij Rudolf Steiner dus géén sprake van waarheidsrelativisme.

Wel houdt Steiner een slag om de arm. Hij zegt dat er ook met dit schouwen fouten kunnen worden gemaakt. Geen mens is gevrijwaard voor vergissingen. Desalniettemin zijn de schouwingen van diverse ‘occulte scholen’ in wezen hetzelfde. De betrouwbaarheid van de waarnemingen is veel groter, dus vandaar de, volgens Steiner, grote overeenkomsten door de eeuwen heen.

Vervolgens loopt hij een klein stukje vooruit op het komende hoofdstuk; het bestaan van het continent Atlantis dat 10.000 voor Christus ten onder is gegaan. Dit continent zou zich bevonden hebben tussen  Europa en Amerika, waar nu de Atlantische oceaan ligt en heeft ongeveer een miljoen jaar bestaan. Ik wil hier benadrukken dat Steiner zegt dat dit continent fysiek bestaan heeft; ik heb vaak van met de antroposofie sympathiserende mensen te horen gekregen dat ook dit continent slechts in de geestelijke wereld bestond en dat het dus niet letterlijk moet worden genomen, althans in de zin van een continent dat fysiek bestaan heeft (dat was vooral van sympathisanten van de antroposofie die ook enigszins geschoold zijn in de geologie en op grond daarvan niet in een fysiek bestaand continent geloofden). Voor alle duidelijkheid, dit is dus niet het geval, althans niet bij Rudolf Steiner. Qua andere bronnen die naar deze ‘lost world’ verwijzen noemt hij Plato en Scott Elliott. Overigens moet dit niet als ‘bronvermelding’ worden opgevat. De Akasha-Kroniek is louter de weerslag van Steiners eigen ‘geesteswetenschappelijke observaties’. Aan Helena Blavatsky wijdt hij vanzelfsprekend geen woord.

Overigens zegt Steiner ook dat de hierna te beschrijven geschiedenis zich niet alleen afspeelde op dit verzonken continent, maar ook in de ons bekende werelddelen als Eurazië, Afrika en Amerika. Alles wat er zich later op die continenten afspeelde zou een directe voortzetting zijn van deze Atlantische geschiedenis, al waren deze culturen fundamenteel anders van aard en hebben ze geen materiële sporen nagelaten (voordat de sceptici gaan vragen waar die archeologische overblijfselen zijn, die zo’n beschaving zou moeten hebben achtergelaten). Zelfs de mens was gedurende het grootste deel van die periode nog niet volledig ‘verhard’, ook een niet onbelangrijk detail (zullen we hierna zien). Het continent heeft echter wel fysiek bestaan, daar is Steiner meer dan duidelijk over.

Hoe zag deze wereld van Atlantis er uit? Steiner is buitengewoon concreet in zijn beschrijvingen, zoals hij die uiteen zet in het hoofdstuk ‘Unsere Atlantischen Vorfahren’.[92] Steiner begint met een schets van de Atlantische mensheid. Hij stelt dat de menselijke soort in die tijd heel andere eigenschappen beschikte dan de huidige. In de begintijd van Atlantis ontbrak zelfs het vermogen tot logisch denken. Wel beschikten de vroegste Atlantiërs over een veel grotere geheugencapaciteit. Steiner:

‘Niemand hatte seinem Verstande eingeprägt, daß dreimal vier zwölf ist. Daß er sich in dem Falle, wo er eine solche Rechnung auszuführen hatte, zurechtfand, beruhte darauf, daß er sich auf gleiche oder ähnliche Fälle besann. Er erinnerte sich, wie das bei früheren Gelegenheiten war. Man muß sich nur klarmachen, daß jedesmal, wenn sich in einem Wesen eine neue Fähigkeit ausbildet, eine alte an Kraft und Schärfe verliert. Der heutige Mensch hat gegenüber dem Atlantier den logischen Verstand, das Kombinationsvermögen voraus. Das Gedächtnis ist dafür zurückgegangen. Jetzt denken die Menschen in Begriffen; der Atlantier dachte in Bildern. Und wenn ein Bild vor seiner Seele auftauchte, dann erinnerte er sich an so und so viele ähnliche Bilder, die er bereits erlebt hatte. Danach richtete er sein Urteil ein. Deshalb war damals auch aller Unterricht anders als in späteren Zeiten. Er war nicht darauf berechnet, das Kind mit Regeln auszurüsten, seinen Verstand zu schärfen. Es wurde ihm vielmehr in anschaulichen Bildern das Leben vorgeführt, so daß es später sich an möglichst viel erinnern konnte, wenn es in diesen oder jenen Verhältnissen handeln sollte. War das Kind erwachsen und kam es ins Leben hinaus, so konnte es sich bei allem, was es tun sollte, erinnern, daß ihm etwas Ähnliches in seiner Lehrzeit vorgeführt worden war. Es fand sich am besten zurecht, wenn der neue Fall irgendeinem schon gesehenen ähnlich war. Unter ganz neuen Verhältnisse war der Atlantier immer wieder aufs Probieren angewiesen, während dem heutigen Menschen in dieser Beziehung vieles erspart ist, weil er mit Regeln ausgerüstet wird. Diese kann er auch in den Fällen leicht anwenden, welche ihm noch nicht begegnet sind. Ein solches Erziehungssystem gab dem ganzen Leben etwas Gleichförmiges. Durch sehr lange Zeiträume hindurch wurden immer wieder und wieder die Dinge in der gleichen Weise besorgt. Das treue Gedächtnis ließ nichts aufkommen, was der Raschheit unseres heutigen Fortschrittes auch nur im entferntesten ähnlich wäre. Man tat, was man früher immer «gesehen» hatte. Man erdachte nicht; man erinnerte sich. Eine Autorität war nicht der, welcher viel gelernt hatte, sondern wer viel erlebt hatte und sich daher an viel erinnern konnte. Es wäre unmöglich gewesen, daß in der atlantischen Zeit jemand vor Erreichung eines gewissen Alters über irgendeine wichtige Angelegenheit zu entscheiden gehabt hätte. Man hatte nur zu dem Vertrauen, der auf lange Erfahrung zurückblicken konnte.

Das hier Gesagte gilt nicht von den Eingeweihten und ihren Schulen. Denn sie sind ja dem Entwickelungsgrade ihres Zeitalters voraus. Und für die Aufnahme in solche Schulen entscheidet nicht das Alter, sondern der Umstand, ob der Aufzunehmende in seinen früheren Verkörperungen sich die Fähigkeiten erworben hat, höhere Weisheit aufzunehmen. Das Vertrauen, das den Eingeweihten und ihren Agenten während der atlantischen Zeit entgegengebracht worden ist, beruhte nicht auf der Fülle ihrer persönlichen Erfahrung, sondern auf dem Alter ihrer Weisheit. Beim Eingeweihten hört die Persönlichkeit auf, eine Bedeutung zu haben. Er steht ganz im Dienste der ewigen Weisheit. Daher gilt ja für ihn auch nicht die Charakteristik irgendeines Zeitabschnittes’[93]

Zie hier de Atlantische pastorale, zo’n beetje de situatie op de vrije school in de lagere klassen. De Atlantiër leefde dus vooral op zijn herinneringen (veel vertelstof en nog weinig zelfstandig denkwerk), op een handjevol ingewijdenen na, die in hun mysteriescholen hun ‘eeuwige wijsheid’ koesterden. Deze ingewijdenen waren hun ‘Zeitalter’ ruim vooruit (ook een typisch antroposofisch visioen). We zullen later zien wat voor moois er voortkwam uit deze ‘elite’.[94]

Dat de Atlantiërs nog niet de logische denkkracht hadden ontwikkeld en vooral vertrouwden op hun geheugen, wil nog niet zeggen dat zij niet over hele bijzondere kwaliteiten beschikten, of dat zij een onderontwikkelde beschaving hadden. Daarvan noemt Steiner een heleboel voorbeelden. Ik zal hier een lange passage weergeven, waarin dit alles uitvoerig beschreven staat:

‘Während also die logische Denkkraft den (namentlich früheren) Atlantiern noch fehlte, hatten sie an der hochentwickelten Gedächtniskraft etwas, was ihrem ganzen Wirken einen besonderen Charakter gab. Aber mit dem Wesen der einen menschlichen Kraft hängen immer andere zusammen. Das Gedächtnis steht der tieferen Naturgrundlage des Menschen näher als die Verstandeskraft, und mit ihm im Zusammenhange waren andere Kräfte entwickelt, die auch noch denjenigen untergeordneter Naturwesen ähnlicher waren als die gegenwärtigen menschlichen Betriebskräfte. So konnten die Atlantier das beherrschen, was man Lebenskraft nennt. Wie man heute aus den Steinkohlen die Kraft der Wärme herausholt, die man in fortbewegende Kraft bei unseren Verkehrsmitteln verwandelt, so verstanden es die Atlantier, die Samenkraft der Lebewesen in ihren technischen Dienst zu stellen. Von dem, was hier vorlag, kann man sich durch folgendes eine Vorstellung machen. Man denke an ein Getreidesamenkorn. In diesem schlummert eine Kraft. Diese Kraft bewirkt ja, daß aus dem Samenkorn der Halm hervorsprießt. Die Natur kann diese im Korn ruhende Kraft wecken. Der gegenwärtige Mensch kann es nicht. Willkürlich. Er muß das Korn in die Erde senken und das Aufwecken den Naturkräften überlassen. Der Atlantier konnte noch etwas anderes. Er wußte, wie man es macht, um die Kraft eines Kornhaufens in technische Kraft umzuwandeln, wie der gegenwärtige Mensch die Wärmekraft eines Steinkohlenhaufens in eine solche Kraft umzuwandeln vermag. Pflanzen wurden in der atlantischen Zeit nicht bloß gebaut, um sie als Nahrungsmittel zu benutzen, sondern um die in ihnen schlummernden Kräfte dem Verkehr und der Industrie dienstbar zu machen. Wie wir Vorrichtungen haben, um die in den Steinkohlen schlummernde Kraft in unseren Lokomotiven in Bewegungskraft umzubilden, so hatten die Atlantier Vorrichtungen, die sie – sozusagen – mit Pflanzensamen heizten, und in denen sich die Lebenskraft in technisch verwertbare Kraft umwandelte. So wurden die in geringer Höhe über dem Boden schwebenden Fahrzeuge der Atlantier fortbewegt. Diese Fahrzeuge fuhren in einer Höhe, die geringer war als die Höhe der Gebirge der atlantischen Zeit, und sie hatten Steuervorrichtungen, durch die sie sich über diese Gebirge erheben konnten.

Man muß sich vorstellen, daß mit der fortschreitenden Zeit sich alle Verhältnisse auf unserer Erde sehr verändert haben. Die genannten Fahrzeuge der Atlantier wären in unserer Zeit ganz unbrauchbar. Ihre Verwendbarkeit beruhte darauf, daß in dieser Zeit die Lufthülle, welche die Erde umschließt, viel dichter war als gegenwärtig. Ob man sich nach heutigen wissenschaftlichen Begriffen eine solch größere Dichte der Luft leicht vorstellen kann, darf uns hier nicht beschäftigen. Die Wissenschaft und das logische Denken können, ihrem ganzen Wesen nach, niemals etwas darüber entscheiden, was möglich oder unmöglich ist. Sie haben nur das zu erklären, was durch Erfahrung und Beobachtung festgestellt ist. Und die besprochene Dichtigkeit der Luft steht für die okkulte Erfahrung so fest, wie nur irgendeine sinnlich gegebene Tatsache von heute feststehen kann. – ebenso steht fest aber auch die vielleicht der heutigen Physik und Chemie noch unerklärlichere Tatsache, daß damals das Wasser auf der ganzen Erde viel dünner war als heute. Und durch diese Dünnheit war das Wasser durch die von den Atlantiern verwendete Samenkraft in technische Dienste zu lenken, die heute unmöglich sind. Durch die Verdichtung des Wassers ist es unmöglich geworden, dasselbe in solch kunstvoller Art zu bewegen, zu lenken, wie das ehedem möglich war. Daraus geht wohl zur Genüge hervor, daß die Zivilisation der atlantischen Zeit von der unsrigen gründlich verschieden gewesen ist. Und es wird daraus weiter begreiflich sein, daß auch die physische Natur eines Atlantiers eine ganz andere war als die eines gegenwärtigen Menschen. Der Atlantier genoß ein Wasser, das von der in seinem eigenen Körper innewohnenden Lebenskraft ganz anders verarbeitet werden konnte, als dies im heutigen physischen Körper möglich ist. Und daher kam es, daß der Atlantier willkürlich seine physischen Kräfte auch ganz anders gebrauchen konnte als der heutige Mensch. Er hatte sozusagen die Mittel, in sich selbst die physischen Kräfte zu vermehren, wenn er sie zu seinen Verrichtungen brauchte. Man macht sich nur richtige Vorstellungen von den Atlantiern, wenn man weiß, daß sie auch ganz andere Begriffe von Ermüdung und Kräfteverbrauch hatten als der Mensch der Gegenwart’.[95]

Het blijkt dus dat de Atlantiër goed was toegerust op de omstandigheden van zijn natuurlijke leefomgeving. Als je het zo leest zou het bijna op een andere planeet moeten zijn gebeurd dan op onze eigen aarde, ook die van voor 10.000 jaar terug. Geeft toch een ander beeld dan de BBC serie ‘Walking with Dinosaurs’, ook een vorm van ‘schouwing van beelden uit een ver verleden’ (zij het artificieel en dat is de ‘geesteswetenschap’ vanzelfsprekend niet, al zijn sommige beschrijvingen uit de Akasha-kroniek zo plastisch dat het bijna een natuurfilm is), en dat gaat zelfs over een tijd van veel langer geleden (rond die tijd zou het Lemurische wortelras moeten hebben rondgelopen, of zelfs dat van Hyperborea, zij het dat die misschien zo vluchtig van vorm waren dat ze voor de camera wellicht niet zichtbaar zouden zijn geweest, dus misschien is een serie ‘Walking with the Lemurians’ niet zo’n goed idee).

Maar goed, hierboven lezen we dus dat de Atlantiër fantastische dingen kon doen. Omdat de ‘Lebenskraft’, de energie die planten doet groeien, voor hen beheersbaar was hadden zij andere mogelijkheden dan wij, overigens ook vanwege de verschillende omstandigheden van het leefmilieu, zoals de mindere dichtheid van het water en de weer veel grote luchtdichtheid. Ook kon de Atlantiër zijn lichaamskracht efficiënter gebruiken, omdat hij krachtbronnen kon aanboren waar wij niet meer bij kunnen komen. Op die manier gaat het nog een paar alinea’s verder (hier niet weergegeven, maar dus wel online te raadplegen). Zo kon de Atlantiër ook zijn energie ontrekken aan het water dat hij dronk. Hij leefde in nederzettingen die eruitzagen als bomen, waarvan de takken schijnbaar kunstmatig ineen waren gevlochten (een soort Lothorien uit ‘Lord of the Rings’ dus). Schijnbaar kunstmatig, want het kwam organisch voort uit de natuur, waar de Atlantiër een mee was. De Atlantiër kende geen privé-eigendom en was als het ware een met de natuur. En de natuur is van iedereen. Het leken wel ‘cliché-indianen’, misschien dat daarom de ‘negentiende-eeuwse roodhuid’ door Steiner in verband is gebracht met de Atlantiërs. Zoals we eerder hebben gezien:

‘Da haben die Indianer nach Westen hinübergenommen alles, was groß war in der atlantischen Kultur. Was war für den Indianer das Größte? Es war, daß er noch ahnen konnte etwas von der alten Größe und Herrlichkeit eines Zeitalters, das in der alten atlantischen Zeit vorhanden war, wo noch wenig um sich gegriffen hatte die Rassenspaltung, wo die Menschen hinaufschauen konnten nach der Sonne und wahrzunehmen vermochten die durch das Nebelmeer eindringenden Geister der Form. Durch ein Nebelmeer blickte der Atlantier hinauf zu dem, was sich für ihn nicht spaltete in eine Sechs- oder Siebenheit, sondern zusammenwirkte. Das, was zusammenwirkte von den sieben Geistern der Form, das nannte der Atlantier den Großen Geist, der in der alten Atlantis dem Menschen sich offenbarte. Dadurch hat er nicht mit aufgenommen das, was die Venus-, Merkur-, Mars- und Jupiter-Geister bewirkt haben im Osten. Durch dieses haben sich gebildet alle die Kulturen, die in Europa in der Mitte des neunzehnten Jahrhunderts zur Blüte gebracht wurden. Das alles hat er, der Sohn der braunen Rasse, nicht mitgemacht. Er hat festgehalten an dem Großen Geist der urfernen Vergangenheit’[96], aldus Rudolf Steiner in de zesde voordracht van Die Mission einzelner Volksseelen.

Steiner benadrukt nog een keer dat leefomgeving volstrekt anders was en ook het aangezicht van de hele aarde. Gebieden die nu onbewoonbaar waren, waren dat toen niet en vice versa.

Dit zijn hoe dan ook allemaal spectaculaire beschrijvingen en wellicht goed dat het een keer zichtbaar is (wat je er ook van mag denken), maar het gaat hier om de (wortel)rassenkwestie. Hier komt Steiner in de passage direct hierna te spreken. Het gaat zelfs om een passage die vrij cruciaal is voor het begrip van de wortelrassen. Deze passage is overigens niet in het van Baarda-rapport opgenomen (komt dus helemaal niet voor, zelfs niet in de minst ernstige categorie, noch als toelichting op het gedachtegoed van Steiner inzake ‘rassen’), maar daar wordt ook ontkend dat er een connectie is met de wortelrassen en de ‘mensenrassen’. Ik zeg ook niet dat dit hetzelfde is, of precies samenvalt, maar de relatie is er wel. In ieder geval is er sprake van overlapping. Om een beruchte passage van Helena Blavatsky terug te halen: ‘(before the Sixth Root-Race dawns), the white (Aryan, Fifth Root-Race), the yellow, and the African negro – with their crossings (Atlanto-European divisions). Redskins, Eskimos, Papuans, Australians, Polynesians, etc., etc. – all are dying out. Those who realize that every Root-Race runs through a gamut of seven sub-races with seven branchlets, etc., will understand the “why.” The tide-wave of incarnating Egos has rolled past them to harvest experience in more developed and less senile stocks; and their extinction is hence a Karmic necessity’.

Het lijkt me dus alleszins relevant hoe Steiner deze materie hanteerde, ook als er verschillen zijn. Eerst deze passage van Steiner. Hij begint over het wortelras van voor de Atlantiërs, de Lemuriërs, dan volgen de Atlantiërs en dan de toekomstige Ariërs:

‘Wer sich mit dem Gedanken vertraut macht, daß die Atlantier mit solchen geistigen und physischen Kräften ausgestattet waren, wie sie geschildert worden sind, der wird auch begreifen lernen, daß in noch früheren Zeiten die Menschheit ein Bild aufweist, das nur noch in wenigem erinnert an das, was man heute zu sehen gewohnt ist. Und nicht nur die Menschen, sondern auch die sie umgebende Natur hat sich im Laufe der Zeiten gewaltig verändert. Die Pflanzen- und Tierformen sind andere geworden. Die ganze irdische Natur hat Wandlungen durchgemacht. Vorher bewohnte Gebiete der Erde sind zerstört worden; andere sind entstanden. – die Vorfahren der Atlantier wohnten auf einem verschwundenen Landesteil, dessen Hauptgebiet südlich vom heutigen Asien lag. Man nennt sie in theosophischen Schriften die Lemurier. Nachdem diese durch verschiedene Entwickelungsstufen durchgegangen waren, kam der größte Teil in Verfall. Er wurde zu verkümmerten Menschen, deren Nachkommen heute noch als sogenannte wilde Völker gewisse Teile der Erde bewohnen. Nur ein kleiner Teil der lemurischen Menschheit war zur Fortentwickelung fähig. Aus diesen bildeten sich die Atlantier. – auch später fand wieder etwas ähnliches statt. Die größte Masse der atlantischen Bevölkerung kam in Verfall, und von einem kleinen Teil stammen die sogenannten Arier ab, zu denen unsere gegenwärtige Kulturmenschheit gehört. Lemurier, Atlantier und Arier sind, nach der Benennung der Geheimwissenschaft, Wurzelrassen der Menschheit. Man denke sich zwei solcher Wurzelrassen den Lemuriern vorangehend und zwei den Ariern in der Zukunft folgend, so gibt das im ganzen sieben. Es geht immer eine aus der andern in der Art hervor, wie dies eben in bezug auf Lemurier, Atlantier und Arier angedeutet worden ist. Und jede Wurzelrasse hat physische und geistige Eigenschaften, die von denen der vorhergehenden durchaus verschieden sind. Während zum Beispiel die Atlantier das Gedächtnis und alles, was damit zusammenhängt, zur besonderen Entfaltung brachten, obliegt es in der Gegenwart den Ariern, die Denkkraft und das, was zu ihr gehört, zu entwickeln.

Aber auch in jeder Wurzelrasse selbst müssen verschiedene Stufen durchgemacht werden. Und zwar sind es immer wieder sieben. Im Anfange des Zeitraumes, der einer Wurzelrasse zugehört, finden sich die Haupteigenschaften derselben gleichsam in einem jugendlichen Zustande; und allmählich gelangen sie zur Reife und zuletzt auch zum Verfall. Dadurch zerfällt die Bevölkerung einer Wurzelrasse in sieben Unterrassen. Nur hat man sich das nicht so vorzustellen, als ob eine Unterrasse gleich verschwinden würde, wenn eine neue sich entwickelt. Es erhält sich vielleicht eine jede noch lange, wenn neben ihr andere sich entwickeln. So leben immer Bevölkerungen auf der Erde nebeneinander, die verschiedene Stufen der Entwickelung zeigen’.[97]

Zie hier Steiners toepassing van de leer der wortelrassen. Het bevat eigenlijk alle ingrediënten die we hiervoor bij Helena Blavatsky hebben gezien. Dit had best in het van Baarda-rapport mogen staan. Hoe de commissie het ook zou hebben uitgelegd, dit is niet iets triviaals. En de bewering dat het niets te maken zou hebben met hedendaagse mensenrassen klopt simpelweg niet. Want Steiner zegt: ‘…die Vorfahren der Atlantier wohnten auf einem verschwundenen Landesteil, dessen Hauptgebiet südlich vom heutigen Asien lag. Man nennt sie in theosophischen Schriften die Lemurier. Nachdem diese durch verschiedene Entwickelungsstufen durchgegangen waren, kam der größte Teil in Verfall. Er wurde zu verkümmerten Menschen, deren Nachkommen heute noch als sogenannte wilde Völker gewisse Teile der Erde bewohnen’. Er zijn dus nog zelfs nazaten van deze achtergebleven Lemuriërs, die als ‘primitieve volkeren’ sommige delen van de aarde bewonen. Dus net zo goed als dat de Indianen ‘decadente’ Atlantiërs zijn, zijn er ook nog decadente Lemuriërs. En de indianen worden onderscheiden als een ‘ras’, geen enkel misverstand daarover. Er zijn dus rassen die nog wel functioneren en (resten van) ‘decadente rassen’. Conclusie, de wortelrassen hebben dus alles te maken met de mensenrassen.

Nu wordt het ook interessant om nader naar het fenomeen ‘onderras’ te kijken, hier bij Steiner (en bij Blavatsky) beschreven als een kleinere eenheid van een ‘wortelras’. Zoals Steiner het schetst is er dus een reeks van zeven wortelrassen. Binnen een wortelras (Zeitalter) komen na elkaar zeven verschillende onderrassen (Kulturepochen) tot bloei, die het estafettestokje van de beschaving aan elkaar doorgeven. Na zeven van die na elkaar opbloeiende onderrassen is het wortelras is uitgeput en is het tijd voor een nieuw wortelras. Precies zoals Helena Blavatsky het ook uiteenzette. Zie hier het systeem. En van Blavatsky weten we ook: ‘Roodhuiden, Eskimo’s, Papoea’s, Australiërs, Polinesiërs, enz. enz. zijn allen aan het uitsterven. Zij die inzien dat elk wortelras een toonladder van zeven onderrassen doorloopt, zullen het ‘waarom’ begrijpen. De incarnerende ego’s zijn aan hen voorbij gegaan, om ondervinding op te doen in beter ontwikkelde en minder door ouderdom versleten stammen, en hun vernietiging is derhalve een Kharmische noodzakelijkheid.’ Van Steiner weten we dat hij ook soortgelijke dingen in Die Mission heeft gezegd (over de indianen bijvoorbeeld, die dan achtergebleven Atlantiërs zouden zijn). Dit is de rassenleer van Rudolf Steiner en Helena Blavatsky in een notendop. Uiteindelijk is het vrij simpel. Maar dit staat dus nergens in het van Baarda-rapport uitgelegd.[98]

Nu dit duidelijk is geworden valt ook een andere, veel door critici aangehaalde uitspraak van Steiner op zijn plaats (uit Vom Leben des Menschen und der Erde): ‘Und das wollen wir heute ein bißchen betrachten, weil man eigentlich die ganze Gesichte und das ganze soziale Leben, auch das heutige soziale Leben, nur versteht wenn man auf die Rasseneigentümlichkeiten der Menschen eingehen kann’.[99] Deze uitspraak werd overigens tot categorie 3 gerekend, waarin dus geen sprake was van discriminatie. Discriminerend zou ik deze uitspraak ook niet willen noemen (het is een algemene uitspraak en er worden geen voorbeelden genoemd), maar onthullend des te meer, zeker in het licht van wat hierboven is besproken. Het van Baarda-rapport beschouwt dit citaat als ‘een typische overdrijving die kenmerkend is voor de stijl van de arbeidersvoordrachten. Uit ander werk van Steiner blijkt geenszins dat hij van mening is dat de hele geschiedenis en heel het sociale leven, ook van zijn tijd, uitsluitend te begrijpen is uit de raseigenschappen’.[100] Wellicht overdreef Steiner veel in zijn arbeidersvoordrachten. Deze voordracht is ook voor Steiners doen bijzonder grof in de verschillende lompe racistische kwalificaties (er zullen later nog wat citaten langskomen), maar in dit geval ben ik daar niet zo zeker van dat hij overdreef. Want met wat hij in de Akasha-Kroniek zegt, toch niet ‘zomaar een arbeidersvoordracht’, maar een van zijn allerbelangrijkste werken, klopt dit gewoonweg, zonder enige overdrijving. Resumerend:

  • 1. Wij hebben gezien dat wortelrassen en onderrassen cruciaal zijn in Steiners model van de aarde-evolutie en de lotsbestemming van de mens.
  • 2. Ieder aardetijdperk (wortelras) kent zeven cultuurperiodes (onderrassen), die elkaar opvolgen als de dominante cultuurdrager in de mensheidsontwikkeling. Resten van voorgaande onderrassen (‘vervallen’ of ‘verdwenen’ beschavingen) blijven nog wel bestaan, maar hebben hun leidende functie verloren, daar hun cultuurdragende inspiratie of ‘impuls’ is uitgewerkt.
  • 3. Na de cyclus van zeven onderrassen gaat het wortelras ten onder en maakt plaats voor een nieuw wortelras. Soms blijven er laatste restanten van voorgaande wortelrassen achter als ‘decadente overblijfselen’, totdat het op dat moment heersende wortelras of de voorzienigheid ‘volgens een wetmatigheid’ (zie 4e voordr. Die Mission, cit. 102) er een eind aan maakt, of hun plaats verdringt, waardoor zij ‘de krachten moeten verwerven om uit te sterven’ (indianen en andere ‘wilden’, zie wederom Die Mission, cit. 103).
  • 4. Er kan ook worden geconstateerd dat de begrippen Wortelras/Zeitalter en Onderras/Kulturepoche alles te maken hebben met de mensenrassen. Zelfs het van Baarda-rapport kan er niet onderuit om de term Wortelras ‘gedeeltelijk’ als een ‘biologische aanduiding’ af te schilderen[101]. Het wortelras van dit tijdperk (het vijfde) is het ‘Arische wortelras’[102], dat uiteindelijk de ‘denkkracht’ ontwikkelde. Net zoals Helena Blavatsky het heeft over ‘The White Aryan Root-race’, of ‘het blanke, Arische, vijfde wortelras’, dat zij afzet tegen het ‘gele ras en het Afrikaanse negerras, met hunne kruisingen’ (in mijn Nederlandse uitgave van De Geheime Leer[103]), spreekt Steiner eveneens van het vijfde Arische wortelras.

Dan is de conclusie onvermijdelijk dat de rassenleer een wezenlijk onderdeel, zo niet een belangrijke pijler is van de totale antroposofie.

We zullen nog zien dat er nog een paar redenen zijn om bovenstaande conclusie op details wat te nuanceren (maar andere details zeker ook aan te scherpen). Laat ik een uitspraak van Helena Blavatsky uit de Geheime Leer aanhalen, alvorens werkelijk door te gaan met de Akasha-kroniek. Blavatsky in The Secret Doctrine: ‘The term “Atlantean” must not mislead the reader to regard these as one race only, or even a nation. It is as though one said “Asiatics.” Many, multityped, and various were the Atlanteans, who represented several humanities, and almost a countless number of races and nations, more varied indeed than would be the “Europeans” were this name to be given indiscriminately to the five existing parts of the world; which, at the rate colonization is proceeding, will be the case, perhaps, in less than two or three hundred years. There were brown, red, yellow, white and black Atlanteans; giants and dwarfs (as some African tribes comparatively are, even now)’.[104]

Zo zullen we ook bij Steiner zien dat hij het over verschillende Atlantische onderrassen heeft, elk met specifieke eigenschappen, capaciteiten en tekortkomingen. Het is overigens jammer en wellicht een gemiste kans, dat de Akasha-kroniek niet algemeen besproken is in het van Baarda-rapport en zeker niet deze passage. Hoewel dit een ‘algemeen werk’ is, had het zonder meer helderheid kunnen scheppen in de brei van vele uitspraken over rassen. Maar dan zou ook het achterliggende systeem zijn blootgelegd en daarmee zou duidelijk zijn geworden dat er sprake is van een structurele rassenleer. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor de inhoudelijke bespreking van Die Mission einzelner Volksseelen, wat de commissie wel gedaan heeft, zij het dat zij op de cruciale punten is gaan draaien en naar uitvluchten heeft gezocht om onder de pijnlijkste punten uit te komen (zie de voorgaande bespreking en dan vooral die van p. 122 van het rapport). Maar het rapport had deze passage hoe dan ook moeten opnemen, al was het maar om Steiners opmerkingen over de relatie van de indianen met Atlantis in Die Mission te duiden. Ik beschouw dit dan ook als een ernstige nalatigheid.

Na deze belangrijke tussentijdse conclusie is het nog absoluut de moeite waard om verder te gaan met de Akasha-kroniek. Steiner vervolgt met de beschrijving de Atlantische onderrassen. Hij begint met het eerste onderras dat direct voortkwam uit het meest ontwikkelde deel van de Lemuriërs, oftewel het kleine stukje van het derde wortelras dat door mocht. Steiner:

‘Die erste Unterrasse der Atlantier entwickelte sich aus einem sehr fortgeschrittenen und entwickelungsfähigen Teile der Lemurier. Bei diesen zeigte sich nämlich die Gabe des Gedächtnisses nur in den allerersten Anfängen und nur in der letzten Zeit ihrer Entwickelung. Man muß sich vorstellen, daß ein Lemurier sich zwar Vorstellungen bilden konnte von dem, was er erlebte; aber er konnte diese Vorstellungen nicht bewahren. Er vergaß sofort wieder, was er sich vorgestellt hatte. Daß er dennoch in einer gewissen Kultur lebte, zum Beispiel Werkzeuge hatte, Bauten ausführte und so weiter, das verdankte er nicht seinem eigenen Vorstellungsvermögen, sondern einer geistigen Kraft in sich, die, um das Wort zu brauchen, instinktiv war. Nur hat man sich darunter nicht den heutigen Instinkt der Tiere, sondern einen solchen anderer Art vorzustellen.

In theosophischen Schriften wird die erste Unterrasse der Atlantier Rmoahals genannt. Das Gedächtnis dieser Rasse war vorzüglich auf lebhafte Sinneseindrücke gerichtet. Farben, die das Auge gesehen hatte, Töne, die das Ohr gehört hatte, wirkten lange in der Seele nach. Das drückte sich darin aus, daß die Rmoahals Gefühle entwickelten, die ihre lemurischen Vorfahren noch nicht kannten. Die Anhänglichkeit zum Beispiel an das, was in der Vergangenheit erlebt worden ist, gehört zu diesen Gefühlen.

An der Entwickelung des Gedächtnisses hing nun auch diejenige der Sprache. Solange der Mensch das Vergangene nicht bewahrte, konnte auch eine Mitteilung des Erlebten durch die Sprache nicht stattfinden. Und weil in der letzten lemurischen Zeit die ersten Ansätze zu einem Gedächtnisse stattfanden, so konnte damals auch die Fähigkeit ihren Anfang nehmen, das Gesehene und Gehörte zu benennen. Nur Menschen, die ein Erinnerungsvermögen haben, können mit einem Namen, der einem Dinge beigelegt ist, etwas anfangen. Die atlantische Zeit ist daher auch diejenige, in welcher die Sprache ihre Entwickelung fand. Und mit der Sprache war ein Band hervorgebracht zwischen der menschlichen Seele und den Dingen außer dem Menschen. Dieser erzeugte das Lautwort in seinem Innern; und dieses Lautwort gehörte zu den Gegenständen der Außenwelt. Und auch ein neues Band entsteht zwischen Mensch und Mensch durch die Mitteilung auf dem Wege der Sprache. Das alles war zwar bei den Rmoahals noch in einer jugendlichen Form; aber es unterschied sie doch in tiefgehender Art von ihren lemurischen Vorvätern.

Nun hatten die Kräfte in den Seelen dieser ersten Atlantier noch etwas Naturkräftiges. Diese Menschen waren gewissermaßen noch verwandter den sie umgebenden Naturwesen als ihre Nachfolger. Ihre Seelenkräfte waren noch mehr Naturkräfte als die der gegenwärtigen Menschen. So war auch das Lautwort, das sie hervorbrachten, etwas Naturgewaltiges. Sie benannten nicht bloß die Dinge, sondern in ihren Worten lag eine Macht über die Dinge und auch über ihre Mitmenschen. Das Wort der Rmoahals hatte nicht bloß Bedeutung, sondern auch Kraft. Wenn man von einer Zaubermacht der Worte spricht, so deutet man etwas an, was für diese Menschen weit wirklicher war als für die Gegenwart. Wenn der Rmoahalsmensch ein Wort aussprach, so entwickelte dieses Wort eine ähnliche Macht wie der Gegenstand selbst, den es bezeichnete. Darauf beruht es, daß Worte in dieser Zeit heilkräftig waren, daß sie das Wachstum der Pflanzen fördern, die Wut der Tiere zähmen konnten, und was ähnliche Wirkungen mehr sind. All das nahm an Kraft bei den späteren Unterrassen der Atlantier immer mehr und mehr ab. Man könnte sagen, die naturwüchsige Kraftfülle verlor sich allmählich. Die Rmoahalsmenschen empfanden diese Kraftfülle durchaus als eine Gabe der mächtigen Natur; und dieses ihr Verhältnis zur Natur trug einen religiösen Charakter. Insbesondere die Sprache hatte für sie etwas Heiliges. Und der Mißbrauch gewisser Laute, denen eine bedeutende Kraft innewohnte, ist etwas Unmögliches gewesen. Jeder Mensch fühlte, daß solcher Mißbrauch ihm einen gewaltigen Schaden bringen müßte. Der Zauber derartiger Worte hätte in sein Gegenteil umgeschlagen; was, in richtiger Art gebraucht, Segen gestiftet hätte, wäre, frevelhaft angewendet, dem Urheber zum Verderben geworden. In einer gewissen Unschuld des Gefühles schrieben die Rmoahals weniger sich selbst, als vielmehr der in ihnen wirkenden göttlichen Natur ihre Macht zu’.[105]

Wij zien hier de beschrijving van het eerste onderras (cultuurperiode) van Atlantis, die van de ‘Rmoahals’. De Rmoahal moet een buitengewoon fijnbesnaard wezen zijn geweest. Waargenomen kleuren en klanken werkten nog lang na in deze soort. Ook begon dit wezen voor het eerst gevoelens te ontwikkelen, die de Lemuriërs nog niet hadden. De Lemuriërs hadden overigens ook nog geen geheugen, dat pas bij de Rmoahals voor het eerst tot ontwikkeling kwam. Hun grootste verdienste was de ontwikkeling van de taal, zij begonnen voor het eerst te ‘benoemen’ (net als Adam en Eva in het Paradijs). Maar hun vermogen tot spreken had een grotere impact dan bij de latere Atlantische onderrassen. Zij konden middels woorden macht uitoefenen over hun omgeving (‘Lautwort’, kennelijk een soort bezweringsformules). Zij konden met woorden geneeskracht beoefenen en de wilde dieren temmen. Hun grote macht over het woord konden ze nooit misbruiken, ze wisten immers intuïtief dat ze daarmee uiteindelijk grote schade zouden berokkenen. Hun wonderbaarlijke capaciteiten zagen zij niet als hun eigen bijzondere verdienste maar schreven zij toe aan een goddelijke natuur, die door hen heen werkte. Het was waarlijk een lieflijk volkje.

Dit zou veranderen met het tweede Atlantische onderras, de Tlavatli volkeren. Zij hadden al  wat meer aan de spreekwoordelijke appel van dit Atlantische paradijs geknabbeld en waren iets minder lieflijk. Steiner:

‘Das wurde schon anders bei der zweiten Unterrasse (den sogenannten Tlavatli-Völkern). Die Menschen dieser Rasse fingen an, ihren persönlichen Wert zu fühlen. Der Ehrgeiz, der eine den Rmoahals unbekannte Eigenschaft war, machte sich bei ihnen geltend. Die Erinnerung übertrug sich in gewissem Sinne auf die Auffassung des Zusammenlebens. Wer auf gewisse Taten zurückblicken konnte, der forderte von seinen Mitmenschen dafür Anerkennung. Er verlangte, daß seine Werke im Gedächtnisse behalten werden. Und auf dieses Gedächtnis von den Taten war es auch begründet, daß eine zusammengehörige Gruppe von Menschen Einen als Führer erkor. Eine Art Königswürde entwickelte sich. Ja diese Anerkennung wurde bis über den Tod hinaus bewahrt. Das Gedächtnis, das Andenken an die Vorfahren oder an diejenigen, die sich im Leben Verdienste erworben hatten, bildeten sich heraus. Und daraus ging dann bei einzelnen Stämmen eine Art religiöser Verehrung Verstorbener hervor, ein Ahnenkultus. Dieser hat sich in viel spätere Zeiten fortgepflanzt und die verschiedensten Formen angenommen. Noch bei den Rmoahals galt der Mensch eigentlich nur in dem Maße, als er sich im Augenblicke durch seine Machtfülle Geltung verschaffen konnte. Wollte da jemand Anerkennung für das, was er in früheren Tagen getan hatte, so mußte er zeigen – durch neue Taten -, daß ihm die alte Kraft noch eigen ist. Er mußte gewissermaßen durch neue Werke die alten ins Gedächtnis rufen. Das Getane als solches galt noch nichts. Erst die zweite Unterrasse rechnete so weit mit dem persönlichen Charakter eines Menschen, daß sie dessen vergangenes Leben bei der Schätzung dieses Charakters mit in Anschlag brachte.

Eine weitere Folge der Gedächtniskraft für das Zusammenleben der Menschen war die Tatsache, daß sich Gruppen von Menschen bildeten, die durch die Erinnerung an gemeinsame Taten zusammengehalten wurden. Vorher war solche Gruppenbildung ganz von den Naturmächten, von der gemeinsamen Abstammung bedingt. Der Mensch tat durch seinen eigenen Geist noch nichts hinzu zu dem, was die Natur aus ihm gemacht hatte. Jetzt warb eine mächtige Persönlichkeit eine Anzahl von Leuten zu einer gemeinsamen Unternehmung, und die Erinnerung an dieses gemeinsame Werk bildete eine gesellschaftliche Gruppe’.[106]

Bij dit oervolk deed een nieuw verschijnsel zijn intrede. De Tlavatli’s ontwikkelden een geheugen. Zij konden zich dingen herinneren. Ook kregen zij een gevoel van eigenwaarde (ego). Zij begonnen zelfs van anderen te eisen dat men hen kon herinneren. Men wilde waardering voor speciale daden en eiste van de omgeving dat die herinnerd zouden worden, ook na de dood. Zo ontstond de eerste vooroudercultus. Ook ontstond er voor het eerst iets van een maatschappelijke organisatie. Sterke persoonlijkheden begonnen anderen voor een bepaalde onderneming te winnen. Op die manier ontstonden er de eerste georganiseerde verbanden.

Deze ontwikkelingen zouden verder worden ontwikkeld gedurende het derde Atlantische onderras, dat van de ‘Tolteken’[107]. Steiner: ‘Diese Art gesellschaftlichen Zusammenlebens prägte sich erst so recht bei der dritten Unterrasse (den Tolteken) aus. Die Menschen dieser Rasse begründeten daher auch erst das, was man Gemeinwesen, was man die erste Art der Staatenbildung nennen kann. Und die Führung, die Regierung dieser Gemeinwesen ging von den Vorfahren auf die Nachkommen über. Was vorher nur im Gedächtnisse der Mitmenschen weiterlebte, das übertrug jetzt der Vater auf den Sohn. Dem ganzen Geschlechte sollten die Werke der Vorfahren nicht vergessen werden. In den Nachkommen noch wurde das geschätzt, was der Ahne getan hatte. Man muß sich nur klar darüber sein, daß in jenen Zeiten die Menschen wirklich auch die Kraft hatten, ihre Gaben auf die Nachkommen zu übertragen. Die Erziehung war ja darauf berechnet, in anschaulichen Bildern das Leben vorzubilden. Und die Wirkung dieser Erziehung beruhte auf der persönlichen Macht, die von dem Erzieher ausging. Er schärfte nicht die Verstandeskraft, sondern Gaben, die mehr instinktiver Art waren. Durch ein solches Erziehungssystem ging wirklich die Fähigkeit des Vaters in den meisten Fällen auf den Sohn über.

Afb. 9: De ‘Atlanten’ van Tollan, oorspronkelijk zuilen die het dak van de tempel droegen op de ‘piramide van de Morgenster’ (Tula, Hidalgo, Mexico). Overblijfselen van de echte Tolteekse beschaving (tussen 900-1150 n. Chr.), al is de naam ‘Atlanten’ (afgeleid van ‘Atlas’), net als de naam ‘Piramide van de Morgenster’, 19e eeuwse fictie (zie voor meer toelichting over de ‘Atlanten’ noot 84. Voor de ‘Morgenster’ nog wel wat te zeggen, daar deze tempel waarschijnlijk aan de god Quetzalcoatl was gewijd, die ook door de latere Azteken geassocieerd werd met de morgenster of de planeet Venus). Dat deze ‘mysterieuze beelden'(zo’n vijf meter hoog) een groot ontzag en tegelijkertijd een gevoel van vervreemding opwekken en verder tot de verbeelding spreken, begrijp ik wel (een soort ‘Paaseiland-effect’), maar om ze met Atlantis te associeren is natuurlijk wel weer een ander verhaal. Deze zuilen/sculpturen zijn dan ook vaak het middelpunt geweest van de meest zweverige speculaties, van Helena Blavatsky tot Castaneda, Berlitz en von Däniken. Indirect ook van Rudolf Steiner, die Blavatsky’s beweringen over de ‘Tolteken’ letterlijk overnam en deze  tot een van de cultuurperiodes van Atlantis bombardeerde.

Unter solchen Verhältnissen gewann bei der dritten Unterrasse die persönliche Erfahrung immer mehr an Bedeutung. Wenn sich eine Menschengruppe von einer anderen abgliederte, so brachte sie zur Begründung ihres neuen Gemeinwesens die lebendige Erinnerung mit an das, was sie am alten Schauplatz erlebt hatte. Aber zugleich lag in dieser Erinnerung etwas, was sie für sich nicht entsprechend fand, worinnen sie sich nicht wohl fühlte. In bezug darauf versuchte sie dann etwas Neues. Und so verbesserten sich mit jeder neuen solchen Gründung die Verhältnisse. Und es war nur natürlich, daß das Bessere auch Nachahmung fand. Das waren die Tatsachen, auf Grund derer es in der Zeit der dritten Unterrasse zu jenen blühenden Gemeinwesen kam, die in der theosophischen Literatur beschrieben werden. Und die persönlichen Erfahrungen, die gemacht wurden, fanden Unterstützung von seiten derer, die in die ewigen Gesetze der geistigen Entwickelung eingeweiht waren. Mächtige Herrscher empfingen selbst die Einweihung, auf daß die persönliche Tüchtigkeit den vollen Rückhalt habe. Durch seine persönliche Tüchtigkeit macht sich der Mensch allmählich zur Einweihung fähig. Er muß erst seine Kräfte von unten herauf entwickeln, damit dann die Erleuchtung von oben ihm erteilt werden könne. So entstanden die eingeweihten Könige und Völkerführer der Atlantier. Gewaltige Machtfülle war in ihrer Hand; und groß war auch die Verehrung, die ihnen entgegengebracht wurde.

Aber in dieser Tatsache lag auch der Grund zum Niedergang und zum Verfall. Die Ausbildung der Gedächtniskraft hat zur Machtfülle der Persönlichkeit geführt. Der Mensch wollte etwas durch diese seine Machtfülle gelten. Und je größer die Macht wurde, desto mehr wollte er sie für sich ausnützen. Der Ehrgeiz, der sich entwickelt hatte, wurde zur ausgesprochenen Selbstsucht. Und damit war der Mißbrauch der Kräfte gegeben. Wenn man bedenkt, was die Atlantier durch die Beherrschung der Lebenskraft vermochten, so wird man begreifen, daß dieser Mißbrauch gewaltige Folgen haben mußte. Es konnte eine weite Macht über die Natur in den Dienst der persönlichen Eigenliebe gestellt werden’.[108]

Wat er aan de verering van de voorouders bestond bij het tweede onderras, werd door dit derde onderras uitgebouwd. Deze ‘Tolteken’ bezaten een hele bijzondere gave; zij konden herinneringen erfelijk overdragen. Zo werd de opgedane kennis overgedragen van ‘vader op zoon’, middels het ‘aanschouwelijk maken van beelden’. Het was in deze tijd dat de ‘persoonlijke ervaring’ als steeds belangrijker werd gezien. De machtige heersers gaven vaak blijk van hun ‘persoonlijke ervaring’, waarop hun macht gebaseerd was.

Maar hier begon ook het verval. De ontwikkeling van het geheugen had geleid tot machtige persoonlijkheden. En hoe meer macht, hoe meer de verleiding tot misbruik. En als je bedenkt op wat voor manier de Atlantiërs de ‘levenskracht’ beheersten, moet een verkeerd gebruik wel catastrofale gevolgen hebben gehad (we hebben eerder gezien over wat voor technologie de Atlantiërs beschikten). De macht over de natuur werd dus soms gebruikt/misbruikt voor persoonlijke eigenliefde.

Dit zou geheel uit de hand zijn gelopen onder het vierde onderras, dat van de Oer-Toeraniërs, al zou er uiteindelijk een ontwikkeling ten goede komen, in het onderras van daarna. Steiner:

‘Das geschah in vollem Maße durch die vierte Unterrasse (die Ur-Turanier). Die Angehörigen dieser Rasse, die in der Beherrschung der genannten Kräfte unterrichtet wurden, gebrauchten diese vielfach, um ihre eigensinnigen Wünsche und Begierden zu befriedigen. In solcher Art gebraucht, zerstören sich aber diese Kräfte in ihrer Wirkung aufeinander. Es ist so, wie wenn die Füße einen Menschen eigensinnig vorwärts bewegten, während sein Oberkörper nach rückwärts wollte. Solche zerstörende Wirkung konnte nur dadurch aufgehalten werden, daß im Menschen sich eine höhere Kraft ausbildete. Und das war die Denkkraft. Das logische Denken wirkt zurückhaltend auf die eigensüchtigen persönlichen Wünsche. Den Ursprung dieses logischen Denkens haben wir bei der fünften Unterrasse (den Ursemiten) zu suchen. Die Menschen fingen an, über die bloße Erinnerung an Vergangenes hinauszugehen und die verschiedenen Erlebnisse zu vergleichen. Die Urteilskraft entwickelte sich. Und nach dieser Urteilskraft wurden die Wünsche, die Begierden geregelt. Man fing an, zu rechnen, zu kombinieren. Man lernte, in Gedanken zu arbeiten. Hat man früher sich jedem Wunsche hingegeben, so frägt man jetzt erst, ob der Gedanke den Wunsch auch billigen könne. Stürmten die Menschen der vierten Unterrasse wild los auf die Befriedigung ihrer Begierden, so begannen diejenigen der fünften auf eine innere Stimme zu hören. Und diese innere Stimme wirkt eindämmend auf die Begierden, wenn sie auch die Ansprüche der eigensüchtigen Persönlichkeit nicht vernichten kann.

So hat die fünfte Unterrasse die Antriebe zum Handeln in das menschliche Innere verlegt. Der Mensch will in diesem seinem Innern mit sich ausmachen, was er zu tun oder zu lassen hat. Aber das, was so im Innern an Kraft des Denkens gewonnen wurde, ging an Beherrschung äußerer Naturgewalten verloren. Mit diesem kombinierenden Denken kann man nur die Kräfte der mineralischen Welt bezwingen, nicht die Lebenskraft. Die fünfte Unterrasse entwickelte also das Denken auf Kosten der Herrschaft über die Lebenskraft. Aber gerade dadurch erzeugte sie den Keim zur Weiterentwickelung der Menschheit. Jetzt mochte die Persönlichkeit, die Selbstliebe, ja die Selbstsucht noch so groß werden: das bloße Denken, das ganz im Innern arbeitet und nicht mehr unmittelbar der Natur Befehle erteilen kann, vermag solche verheerende Wirkungen nicht anzurichten wie die mißbrauchten früheren Kräfte. Aus dieser fünften Unterrasse wurde der begabteste Teil ausgewählt, und dieser lebte hinüber über den Niedergang der vierten Wurzelrasse und bildete den Keim zur fünften, der arischen Rasse, welche die vollständige Ausprägung der denkenden Kraft mit allem, was dazu gehört, zur Aufgabe hat’.[109]

Het volgende (vierde) onderras was dus een buitengewoon zelfzuchtig en uiteindelijk een zelfdestructief volkje. Zij waren slechts geïnteresseerd in het bevredigen van hun persoonlijke wensen en begeerten. Daarmee vernietigden zij bijna elkaar. ‘Het was alsof de voeten eigenzinnig vooruit wilden gaan, terwijl het bovenlichaam achteruit ging’.

Maar deze ontwikkeling werd tijdig gestuit door de komst van het vijfde Atlantische ‘onderras’, dat van de ‘Oer-Semieten’, die uiteindelijk de denkkracht zouden ontwikkelen. Juist met deze Oer-Semieten is het eea aan de hand, dat later nog uitgebreid zal terugkomen. Eerder lazen wij namelijk dat het juist het Arische wortelras zou zijn die de denkkracht tot ontplooiing zou brengen. Maar Semieten (of ‘Oer-Semieten’) lijken iets anders dan ‘Ariërs’, tenminste, volgens de gangbare Duitse ‘Völkische denkbeelden’, ook van die tijd, staan die juist recht tegenover elkaar. Hier zit een eigenaardigheidje bij Steiner. Het is inderdaad zo dat bij Steiner de Oer-Semieten zowel de voorouders zijn van de Semieten, als van de Ariërs. Wij zullen zien dat Steiner hiervoor (Sigismund von Gleich heeft dit later nog een keer verder uitgewerkt) een Bijbels gegeven heeft gebruikt. Maar uit de Oer-Semieten zou uiteindelijk het vijfde wortelras voortkomen, de Ariërs, waarvan de Semieten een aftakking zijn. En vergeet ook niet dat zelfs de ergste Christelijke antisemieten, ook degenen die met allerlei ‘Ariër-theorieën’ dwepen, geloven dat zowel de Semieten als de Ariërs zonen van Noach zijn. De ‘antroposofische Noach’ (Manu) zou uiteindelijk ook uit de gelederen van de Oer-Semieten opstaan. Maar dit komt later. Het is wel interessant dat de nieuwe impuls juist vanuit het ‘vijfde onderras’ van Atlantis moest komen (in dit geval ‘het denken’, dat de belangrijkste kwaliteit zou worden van het volgende wortelras). Wij leven namelijk nu ook in het ‘vijfde onderras’ of ‘cultuurperiode’ van ons eigen ‘Arische tijdperk’ (en dat was het ook al toen Rudolf Steiner leefde). Kennelijk gebeuren er altijd belangrijke dingen als het ‘wortelras’ is aangekomen in de fase van het ‘vijfde onderras’. En het aardige is dat Steiner deze parallel zelf ook legde, zie wederom het artikel uit de Brug, ‘De elite van Atlantis’[110]

Steiner zegt dat dit vijfde wortelras om meer redenen een breekpunt betekende. Met de gave van het denken moest de mens zijn beheersing over de levenskrachten prijsgeven. Dit offer was noodzakelijk, om de mens verder te helpen in zijn verdere evolutie en uiteindelijke opdracht. Overigens, wat je ook van Steiner kunt zeggen, gevoel voor universele beelden had hij wel, zie hier ook de parallel met Adam en Eva, die van de appel van de boom der kennis aten. Ook zij moesten een offer brengen, maar dat betekende wel een nieuwe ontwikkeling. Zie dan ook weer de parallel met Atlantis als een soort Hof van Eden. Steiner was hoe dan ook een groot ‘mythenbouwer’, die heel goed bijna archetypische beelden kon inzetten uit verschillende tradities. Mijns inziens ligt daarin ook een belangrijk deel van de verleiding van de antroposofie (het idee dat de antroposofie een universele levensbeschouwing is, waarin alle verhalen samenkomen).

Een ander aardig detail is dat de ‘Oer-Semieten’ leerden rekenen. En ja hoor, daar is meteen de link gelegd met het bekende antisemitische cliché dat joden goed in geldzaken zijn. Althans, die link wordt meteen gelegd in tijdschrift de Brug, een blad dat uit zijn voegen barst van het antisemitisme, zoals we eerder hebben gezien.[111] Maar bij Steiner ligt dit wederom weer wat genuanceerder, daar deze Oer-Semieten ook de stamvaders van de Ariërs zijn. Toch zullen we later in andere werken zien dat ook dit linkje wordt gelegd met relatie Oersemieten/Semieten, die weliswaar net als de Ariërs ook nazaten zijn van dit vijfde Atlantische onderras, maar zich weer vermengde met de Toeraniërs (in Steiners lezingencyclus ‘Het Evangelie naar Mattheüs; esoterische achtergronden’, GA 123, waar ik op terug zal komen als ik de positie van de Joden in Steiners werk bespreek).

Na dit hele speciale onderras zou het echter heel langzaam bergafwaarts gaan in Atlantis, al wist het volgende onderras de verworvenheden van de Oer-Semieten flink uit te bouwen. Steiner: Die Menschen der sechsten Unterrasse (der Akkadier) bildeten die Denkkraft noch weiter aus als die fünfte. Sie unterschieden sich von den sogenannten Ursemiten dadurch, daß sie die angeführte Fähigkeit in einem umfassenderen Sinne zur Anwendung brachten als jene. – Es ist gesagt worden, daß die Ausbildung der Denkkraft zwar die Ansprüche der eigensüchtigen Persönlichkeit nicht zu den verheerenden Wirkungen kommen ließ, die bei den früheren Rassen möglich waren, daß aber diese Ansprüche durch sie nicht vernichtet wurden. Die Ursemiten regelten zunächst ihre persönlichen Verhältnisse so, wie es ihnen ihre Denkkraft eingab. An die Stelle der bloßen Begierden und Gelüste trat die Klugheit. Andere Lebensverhältnisse traten auf. Waren vorhergehende Rassen geneigt, den als Führer anzuerkennen, dessen Taten tief in das Gedächtnis sich eingeprägt hatten oder der auf ein Leben reicher Erinnerung zurückblicken konnte, so wurde jetzt solche Rolle dem Klugen zuerkannt. Und war vordem das maßgebend, was in guter Erinnerung lebte, so betrachtete man jetzt das als das Beste, was dem Gedanken am besten einleuchtete. Unter dem Einflusse des Gedächtnisses hielt man ehedem so lange an einer Sache fest, bis man sie als unzureichend erfand, und dann ergab sich im letzteren Falle von selbst, daß derjenige mit einer Neuerung durchdrang, welcher einem Mangel abzuhelfen in der Lage war. Unter der Wirkung der Denkkraft aber entwickelte sich eine Neuerungssucht und Veränderungslust. Jeder wollte durchsetzen, was seine Klugheit ihm eingab. Unruhige Zustände beginnen daher unter der fünften Unterrasse, und sie führen in der sechsten dazu, daß man das Bedürfnis empfand, das eigensinnige Denken des Einzelnen unter allgemeine Gesetze zu bringen. Der Glanz in den Staaten der dritten Unterrasse beruhte darauf, daß gemeinsame Erinnerungen Ordnung und Harmonie bewirkten. In der sechsten mußte durch ausgedachte Gesetze diese Ordnung bewirkt werden. So hat man in dieser sechsten Unterrasse den Ursprung von Rechts- und Gesetzesordnungen zu suchen.

– Und während der dritten Unterrasse geschah die Absonderung einer Menschengruppe nur, wenn sie gewissermaßen dadurch aus ihrem Gemeinwesen hinausgedrängt wurde, weil sie sich innerhalb der durch Erinnerung vorhandenen Zustände nicht mehr wohl fühlte. In der sechsten war das wesentlich anders. Die berechnende Denkkraft suchte das Neue als solches, sie spornte zu Unternehmungen und Neugründungen. Daher waren die Akkadier ein unternehmungslustiges Volk, zur Kolonisation geneigt. Insbesondere mußte der Handel der jung aufkeimenden Denk- und Urteilskraft Nahrung geben.[112]

De Akkadiërs bouwden de denkkracht verder uit. Zij wisten deze verworvenheid ook breder toe te passen. Er wordt nog een keer gerefereerd aan de denkkracht van de Oer-Semieten, die een grote revolutie betekende. Het betekende de ommekeer van waar vroeger aan de herinnering werd gehecht, men nu meer waarde hechte aan het verstand. De Akkadiërs gingen deze ook praktisch toepassen om hun leefomstandigheden te verbeteren. Ook onstond bij de Akkadiërs de neiging om te ‘koloniseren’. Als je het zo bekijkt is de verhouding Oer-Semieten/Akkadiërs een zelfde soort verhaal als de wat clichématige verhouding Grieken/Romeinen. De Grieken waren de denkers en de Romeinen de doeners, ingenieurs en imperiumbouwers, althans volgens het bekende en volstrekt platgetreden verhaal. Maar daar lijkt dit verhaal dus precies op, ook dat de Akkadiërs de behoefte hadden om zaken vast te leggen in wetten.[113]

Over dit ‘vastleggen in wetten’ zegt Steiner iets opmerkelijks. Hij zegt dat in de derde onderras de mensheid op een natuurlijke manier samenleefde, volgens een vanzelfsprekende harmonieuze orde. Vanaf het vijfde onderras ontstond er steeds meer onrust en kreeg men meer de behoefte aan ‘bedachte’ en ‘kunstmatige’ wetten. Kennelijk had de mens toch veel van zijn gevoel voor de natuurlijke orde verloren en leek de situatie van de nadagen van Atlantis een beetje op de onze, althans dit verhaal lijkt sterk op het soms wat cultuurpessimistische geluid dat tegenwoordig van antroposofische zijde te vernemen is.[114]

Na deze ‘Romeinen’ volgt een het laatste onderras, blijkens de beschrijving een soort ‘donkere Middeleeuwen’. Het gaat hier om de ‘Oer Mongolen’:

‘Bei der siebenten Unterrasse (den Mongolen) bildete sich ebenfalls die Denkkraft aus. Aber es blieben bei ihnen Eigenschaften der früheren Unterrassen, namentlich der vierten, in viel stärkerem Maße vorhanden als bei der fünften und sechsten. Dem Sinn für die Erinnerung blieben sie treu. Und so gelangten sie zu der Überzeugung, daß das Älteste auch das Klügste sei, das, was sich am besten vor der Denkkraft verteidigen kann. Die Beherrschung der Lebenskräfte ging zwar auch ihnen verloren; aber was sich in ihnen an Gedankenkraft entwickelte, das hatte selbst etwas von dem Naturgewaltigen dieser Lebenskraft. Zwar hatten sie die Macht über das Leben verloren, niemals aber den unmittelbaren naiven Glauben an dasselbe. Ihnen war diese Kraft zu ihrem Gotte geworden, in dessen Auftrage sie alles taten, was sie für richtig hielten. So erschienen sie ihren Nachbarvölkern wie von dieser geheimen Kraft besessen und ergaben sich ihr selbst auch in blindem Vertrauen. Ihre Nachkommen in Asien und einigen europäischen Gegenden zeigten und zeigen noch viel von dieser Eigenart.

Die in den Menschen gepflanzte Denkkraft konnte ihren vollen Wert in der Entwickelung erst erlangen, als sie einen neuen Antrieb erhielt in der fünften Wurzelrasse. Die vierte konnte doch nur diese Kraft in den Dienst dessen stellen, was ihr durch die Gabe des Gedächtnisses anerzogen war. Die fünfte gelangte erst zu solchen Lebensformen, für welche die Fähigkeit des Gedankens das rechte Werkzeug ist’.[115]

Hoewel deze Mongolen nog steeds de ‘denkkracht’ uitbouwden, waren de oude Atlantische eigenschappen bij hen weer sterker aanwezig dan bij het vijfde en zesde onderras. Zij kwamen weer tot het idee dat de oudste de verstandigste was en leefden weer sterk op hun herinneringen. Zij hadden echter geen macht meer over de levenskrachten, maar bleven er wel in geloven. Zij aanbaden deze levenskracht nu als een god, in wiens opdracht zij alles deden wat zij goed achtten. Voor de omringende volkeren leek het soms alsof zij bezeten waren door een geheime kracht, waarop zij blind vertrouwden (zie Edward Saids notie van ‘Oriëntalisme’, over de rationele westerling versus de grillige en irrationele oosterling). En dan zegt Steiner iets interessants: ‘Bij hun directe nakomelingen in Azië en in enige gebieden in Europa wordt nog steeds die bijzondere aanleg teruggevonden’. Wat een directe connectie tussen die Atlantische Mongolen en de latere legermacht van Dzengiz Khan! Maar dit laat weer eens zien dat al die wortelrasbeschrijvingen van Steiner wel degelijk een connectie hebben met de bestaande mensenrassen van nu, wat allerlei antroposofen van nu ook mogen beweren.  Voor Steiner lag die link er gewoon. Als je het zo bekijkt had deze passagage best in het rapport mogen worden opgenomen in het hoofdtuk ‘Steiner over Aziaten’. Was best interessant geweest om te laten zien dat Steiner geloofde dat deze Mongolen de laatste cultuurperiode van Atlantis waren en nu op de centraal Aziatische vlaktes de ‘puberale levensfase van de mens representeren’, waar ‘de planeet Mars doorwerkt in hun bloed’.

Verder is dit natuurlijk wel weer een cliché zoals Edward Said er velen van heeft omschreven. Edward Said in Orientalism: ‘…a  third dogma is that the Orient is eternal, uniform, and incapable to defining itself; therefore it is assumed that a highly generalized and systematic vocabulary from describing the Orient from a Western standpoint is inevitable and even scientifically ‘objective’. A fourth dogma is that the Orient is at bottom something either to be feared (the Yellow Peril, the Mongol hordes, the brown dominions) or to be controlled (by pacification, research and development, outright occupation whenever possible)’.[116]

In dit geval lijkt mij Edward Said geheel van toepassing op Rudolf Steiner, speciaal voor de commissie van Baarda, die Edward Said inzette om Steiner van racisme vrij te pleiten (want Edward Said zou hebben aangetoond dat koloniale en sterotype denkbeelden de normaalste zaak van de wereld waren in Steiners tijd, dus Steiner zou dan meevallen[117]). Ik denk niet dat het meevalt, maar wel dat Steiners bovenstaande beschrijving geheel binnen het oriëntalististische discours past (‘eternal’, ‘to be feared’, enz.)

Steiner sluit dit hoofdstuk af met de de opmerking dat de denkkracht pas tot volle ontwikkeling kon komen (de juiste impuls kon krijgen) in een nieuw tijdperk, een nieuw wortelras. Het Atlantische wortelras had de denkkracht ontwikkeld, maar leefde vooral op herinneringen. Hoe de overgang naar het nieuwe wortelras verliep beschrijft hij in het volgende hoofdstuk.

De overgang van het vierde naar het vijfde wortelras uit de Akasha-kroniek

Voordat Steiner in de Akasha-kroniek steeds verder het verleden induikt en per hoofdstuk een voorgaand tijdperk bespreekt, beschrijft hij na het hoofdstuk over Atlantis, de ondergang van deze wereld en de overgang naar de toestand waarin wij ons nu bevinden (het vijfde wortelras).[118]  Steiner: ‘Die folgenden Mitteilungen beziehen sich auf den Übergang der vierten (atlantischen) Wurzelrasse in die fünfte (arische), welcher die gegenwärtige zivilisierte Menschheit angehört. Nur derjenige wird sie richtig auffassen, der sich von dem Gedanken der Entwickelung in seinem ganzen Umfange und in seiner ganzen Bedeutung durchdringen kann. Alles, was der Mensch um sich herum gewahr wird, ist in Entwickelung. Und auch die Eigenschaft der Menschen unserer fünften Wurzelrasse, die im Gebrauche des Gedankens liegt, hat sich erst entwickelt. Ja, gerade diese Wurzelrasse ist es, welche die Kraft des Denkens langsam und allmählich zur Reife bringt. Der gegenwärtige Mensch entschließt sich (im Gedanken) zu etwas, und dann führt er es aus als die Folge des eigenen Gedankens. Bei den Atlantiern bereitete sich diese Fähigkeit erst vor. Nicht die eigenen Gedanken, sondern die ihnen von höhergearteten Wesenheiten zuströmenden beeinflußten ihren Willen. Dieser wurde also gewissermaßen von außen gelenkt. – Wer sich mit diesem Entwickelungsgedanken beim Menschen vertraut macht und zugeben lernt, daß dieser in der Vorzeit ein ganz anders geartetes Wesen – als irdischer Mensch – war, der wird auch zu der Vorstellung von den völlig anderen Wesenheiten aufsteigen können, von denen in den Mitteilungen gesprochen wird. Ungeheuer große Zeiträume nahm die Entwickelung in Anspruch, von der berichtet wird. Was in dem Vorhergehenden von der vierten Wurzelrasse, den Atlantiern, gesagt worden ist, das bezieht sich auf die große Masse der Menschheit. Aber diese stand unter Führern, die in ihren Fähigkeiten hoch emporragten über sie. Die Weisheit, welche diese Führer besaßen, und die Kräfte, welche sie beherrschten, waren durch keinerlei irdische Erziehung zu erlangen. Sie waren ihnen von höheren, nicht unmittelbar zur Erde gehörenden Wesenheiten erteilt worden. Es war daher nur natürlich, daß die große Masse der Menschen diese ihre Führer als Wesen höherer Art empfanden, als «Boten» der Götter. Denn mit den menschlichen Sinnesorganen, mit dem menschlichen Verstande wäre nicht zu erreichen gewesen, was diese Führer wußten und ausführen konnten. Man verehrte sie als «Gottesboten» und empfing ihre Befehle, Gebote und auch ihren Unterricht. Durch Wesen solcher Art wurde die Menschheit unterwiesen in den Wissenschaften, Künsten, in der Verfertigung von Werkzeugen. Und solche «Götterboten» leiteten entweder selbst die Gemeinschaften oder unterrichteten Menschen, die weit genug vorgeschritten waren, in den Regierungskünsten. Man sagte von diesen Führern, daß sie «mit den Göttern verkehren» und von diesen selbst in die Gesetze eingeweiht werden, nach denen sich die Menschheit entwickeln müsse. Und das entsprach der Wirklichkeit. An Orten, von denen die Menge nichts wußte, geschah diese Einweihung, dieser Verkehr mit den Göttern. Mysterientempel wurden diese Einweihungsorte genannt. Von ihnen aus also geschah die Verwaltung des Menschengeschlechts’.[119]

Steiner stelt dat nu pas (in het tijdperk van het Arische wortelras) de mens werkelijk in staat is om zelfstandig te denken. Hij rekent daar de tegenwoordige ‘geciviliseerde mensheid’ toe, een niet onbelangrijk detail (kom ik later op terug, maar het begrip ‘Ariër’ lijkt hier wel heel ruim opgevat, al is het opvallend dat het ‘de tegenwoordige geciviliseerde mensheid’ is die tot dit vijfde wortelras behoort en niet ‘de tegenwoordige mensheid’). Al het voorgaande vormde de ontwikkeling naar dit zelfstandige denken, het werd in de Atlantische tijd slechts voorbereid. De mens gedurende de na-Atlantische tijd pas vrij geworden om zelfstandig een besluit te nemen en tot uitvoer te brengen. In de Atlantische tijd werd de wil aangestuurd door wezens die boven de mens stonden. Daarbij was er een groot verschil tussen de ‘Atlantische massa’ en de ‘elite’ (zie hiervoor ook noot 71). De elite stond in contact met ‘hogere krachten’, waarvan zij hun wijsheid ontvingen. Voor de massa stond deze elite bekend als de ‘Boden der Goden’. Zij stonden ver boven de eenvoudige Atlantiër verheven en voerden hun ‘inwijdingsrituelen’ (een toverwoord in esoterische en dus ook antroposofische kring) in hun tempels uit.

‘Das, was in den Mysterientempeln geschah, war demgemäß auch dem Volke unverständlich. Und ebensowenig verstand dieses die Absichten seiner großen Führer. Das Volk konnte mit seinen Sinnen ja nur verstehen, was sich auf der Erde unmittelbar zutrug, nicht was zum Heile dieser aus höheren Welten offenbart wurde. Daher mußten auch die Lehren der Führer in einer Form abgefaßt sein, die nicht den Mitteilungen über irdische Ereignisse ähnlich war. Die Sprache, welche die Götter mit ihren Boten in den Mysterien sprachen, war ja auch keine irdische, und die Gestalten, in denen sich diese Götter offenbarten, waren ebensowenig irdisch. «In feurigen Wolken» erschienen die höheren Geister ihren Boten, uni ihnen mitzuteilen, wie sie die Menschen zu führen haben. In menschlicher Gestalt kann nur ein Mensch erscheinen; Wesenheiten, deren Fähigkeiten über das Menschliche hinausragen, müssen in Gestalten sich offenbaren, die nicht unter den irdischen zu finden sind.

Daß die «Gottesboten» diese Offenbarungen empfangen konnten, rührt davon her, daß sie selbst die vollkommensten unter ihren Menschenbrüdern waren. Sie hatten auf früheren Entwickelungsstufen bereits durchgemacht, was die Mehrzahl der Menschen noch durchzumachen hat. Nur in einer gewissen Beziehung gehörten sie dieser Mitmenschheit an. Sie konnten die menschliche Gestalt annehmen. Aber ihre seelisch-geistigen Eigenschaften waren übermenschlicher Art. Sie waren also göttlich-menschliche Doppelwesen. Man konnte sie daher auch als höhere Geister bezeichnen, die menschliche Leiber angenommen hatten, um der Menschheit auf ihrem irdischen Wege weiter zu helfen. Ihre eigentliche Heimat war nicht auf der Erde. – diese Wesen führten die Menschen, ohne ihnen die Grundsätze mitteilen zu können, nach denen sie sie führten. Denn bis zur fünften Unterrasse der Atlantier, den Ursemiten, hatten die Menschen eben gar keine Fähigkeit, um diese Grundsätze zu begreifen. Erst die Denkkraft, die sich in dieser Unterrasse entwickelte, war eine solche Fähigkeit. Aber diese Fähigkeit entwickelte sich langsam und allmählich. Und auch die letzten Unterrassen der Atlantier konnten noch sehr wenig begreifen von den Grundsätzen ihrer göttlichen Führer. Sie fingen an, erst ganz unvollkommen, etwas von solchen Grundsätzen zu ahnen. Daher waren ihre Gedanken und auch die Gesetze, von denen bei ihren Staatseinrichtungen gesprochen worden ist, mehr geahnt als klar gedacht.

Der Hauptführer der fünften atlantischen Unterrasse bereitete diese nach und nach vor, damit sie in späterer Zeit, nach dem Untergange der atlantischen Lebensart, eine neue beginnen könne, eine solche, welche ganz durch die Denkkraft geregelt wird’.[120]

Wat er zich in die tempels allemaal afspeelde was voor het gewone volk onbegrijpelijk, vooral omdat het (itt deze elite) slechts kon begrijpen wat er op aarde afspeelde en niet in staat was om via de zintuigen waar te nemen, wat er uit hogere werelden werd geopenbaard. Daarom goten de leiders de mededelingen uit hogere sferen veelal in een vorm die begrijpelijk was voor de dagelijkse leefomgeving van de gemiddelde Atlantiër. De taal waarin de goden spraken was dan ook niet van deze wereld. Zij verschenen in vurige wolken om aan de elite te vertellen hoe zij de schapen moesten hoeden, want alleen een mens kan in menselijke gestalte verschijnen (‘In menschlicher Gestalt kann nur ein Mensch erscheinen’. Voor de boden van de goden gold echter wat anders, zij konden wel in menselijke gestalte verschijnen, al waren hun ziele-eigenschappen bovenmenselijk. Zij waren eigenlijk ‘dubbelwezens’ die ervoor hadden gekozen om als mens te incarneren om de mensheid weer een eindje verder te helpen. Maar hun rijk was niet van deze wereld.

Overigens deelden deze wezens hun orders uit, zonder de achterliggende bedoelingen uit te leggen. Want die achterliggende bedoeling zou toch niet begrijpelijk zijn voor de gewone Atlantische mens (zie alweer een parallel met het vrije schoolonderwijs, waarbij het verstand vooral niet te vroeg mag worden aangesproken. Eigenlijk heel bevoogdend dus, maar dat is iedere vorm van esoterie zo’n beetje eigen, waarbij de gemiddelde aanhanger begint te zwijmelen, zodra het woord ‘ingewijde’ valt). Pas de Oersemieten waren er klaar voor. Zij waren in staat om de boodschap wel te begrijpen. De latere cultuurperiodes overigens niet meer, vandaar dat zij hun toevlucht namen tot wetten, omdat er toen meer werd ‘vermoed’ dan dat er ‘helder werd gedacht’. Hoe dan ook, de leiding van de Atlantische mensheid bereidde de mensen er beetje bij beetje op voor dat hun wereld eens van de aardbodem zou worden weggevaagd en dat ze moesten overstappen op een andere leefwijze, waarbij ze wel zelfstandig moesten gaan denken.

Vervolgens beschrijft Steiner de verschillende rangen en standen van de Atlantische maatschappij, alsmede de onderlinge dynamiek van deze Atlantische maatschappelijke klassen:

‘Nun muß man sich vergegenwärtigen, daß man es am Ende der atlantischen Zeit mit drei Gruppen menschenartiger Wesenheiten zu tun hat.

1. Mit den genannten «Götterboten», die der großen Volksmasse weit voraus in der Entwickelung waren, die göttliche Weisheit lehrten und göttliche Taten verrichteten.

2. Die große Masse selbst, bei welcher die Denkkraft in einem dumpfen Zustande war, trotzdem sie Fähigkeiten naturwüchsiger Art besaß, welche der heutigen Menschheit verlorengegangen sind.

3. Eine kleinere Schar von solchen, welche die Denkkraft entwickelten. Diese verlor dadurch zwar allmählich die urwüchsigen Fähigkeiten der Atlantier; aber sie bildete sich dafür heran, die Grundsätze der «Götterboten» denkend zu erfassen. – die zweite Gruppe der Menschenwesen war dem allmählichen Aussterben geweiht. Die dritte aber konnte von dem Wesen der ersten Art dazu herangezogen werden, ihre Führung selbst in die Hand zu nehmen.

Aus dieser dritten Gruppe nahm der genannte Hauptführer, welchen die okkultistische Literatur als Manu bezeichnet, die Befähigtesten heraus, um aus ihnen eine neue Menschheit hervorgehen zu lassen. Diese Befähigtesten waren in der fünften Unterrasse vorhanden. Die Denkkraft der sechsten und siebenten Unterrasse war schon in einer gewissen Weise auf Abwege geraten und nicht mehr zur Weiterentwickelung geeignet. – die besten Eigenschaften der Besten mußten entwickelt werden. Das geschah, indem der Führer die Auserlesenen an einem besonderen Orte der Erde – in Innerasien – absonderte und sie vor jedem Einflusse der Zurückgebliebenen oder der auf Abwege Geratenen befreite. – die Aufgabe, die sich der Führer stellte, war, seine Schar so weit zu bringen, daß ihre Zugehörigen in der eigenen Seele, mit eigener Denkkraft die Grundsätze erfassen könnten, nach denen sie bisher auf eine von ihnen geahnte, aber nicht klar erkannte Art gelenkt worden waren. Die Menschen sollten erkennen die göttlichen Kräfte, denen sie unbewußt gefolgt waren. Bisher hatten die Götter durch ihre Boten die Menschen geführt; jetzt sollten die Menschen von diesen göttlichen Wesenheiten wissen. Sie sollten sich selbst als die ausführenden Organe der göttlichen Vorsehung ansehen lernen’.

De Atlantische samenleving werd gekenmerkt door drie maatschappelijke klassen: 1, de elite (boden der Goden), die goddelijke wijsheden verkondigden en goddelijke daden volbrachten. 2. De grote meute, waarvan de denkkracht zich in een latente en doffe toestand bevond, maar die wel weer heel dicht bijj de natuur stond (en dat hebben wij dus weer verloren). 3. Een kleinere maatschappelijk stijgende groep, die zich de denkkrachten steeds meer eigen maakte, het oude vermogen weliswaar verloor, maar steeds meer in staat was om de berichten van de boden der goden zich cerebraal eigen te maken.

De tweede groep was voorbestemd om uit te sterven (daar gaan we weer). De derde groep, mits opgeleid door de eerste, mocht wel door (blijven leven dus) en zou uiteindelijk de leiding zelf overnemen.

De hoogste leider, Manu genaamd, selecteerde uit de derde groep de meest begaafden, om een nieuwe mensheid te laten ontstaan (!) Hij putte hiervoor uitsluitend uit het stamboek van het vijfde onderras. De verstandelijke vermogens van het zesde en het zevende onderras hadden zich in een niet meer bruikbare richting ontwikkeld en waren dus niet geschikt voor verdere ontwikkeling, althans ‘die Denkkraft der sechsten und siebenten Unterrasse war schon in einer gewissen Weise auf Abwege geraten und nicht mehr zur Weiterentwickelung geeignet’. En vergeet niet dat Steiner eerder expliciet gezegd heeft dat het zevende onderras gewoon de Mongolen zijn die we nu kennen, dus laat dat genoteerd zijn. Dus onder het motto: ‘die besten Eigenschaften der Besten mußten entwickelt werden’, werd het dus…‘géén Mongolen’. Had best een categorie 1 of 2 mogen zijn in het van Baarda-rapport, maar het staat er zo terloops en bovendien indirect dat je er zo overheen leest, dus het zij de commissie vergeven. Het had trouwens wel een surrealistische annotatie opgeleverd. Ongeveer zoiets: ‘Met de opmerking dat ‘die besten Eigenschaften der Besten mußten entwickelt werden’ niet zou opgaan voor het zevende Atlantische onderras, waarvan Steiner in een eerder verband onomstotelijk heeft laten blijken dat daarmee de voorouders van de huidige Mongolen worden bedoeld, suggereert Steiner dat de Mongolen niet tot de besten zouden kunnen behoren. Hoewel zich dit op Atlantis (?) afspeelde beschouwt de commissie deze uitspraak als ernstig discriminerend voor de bevolking van het tegenwoordige Mongolië, waarvan gesuggereerd wordt dat de voorouders zich al gedurende hun verblijf in Atlantis op een doodlopend spoor van de mensheidsontwikkeling bevonden’. Surrealistisch wellicht, maar antroposofie is surrealisme, dus het was wel terecht geweest. Bovendien menen bepaalde antroposofen wel van alles te moeten kunnen beweren over de hedendaagse Mongolen en zelfs over een waarschijnlijke nieuwe ‘Mongolenstorm’ in de nabije toekomst, in de traditie van Dzenghiz Khan, zoals Bernard Lievegoed dit een keer uiteen zette in een interview met Jelle van der Meulen.[121]

Maar, misschien in dit verband nog wel belangrijker, we hebben gezien dat het vijfde wortelras voortkwam uit het vijfde Atlantische onderras (de Oersemieten). Aangezien er ook kan worden vastgesteld dat daartoe niet het zevende onderras behoort (de Mongolen) en tegelijkertijd kan worden vastgesteld dat die Atlantische Mongolen de voorouders zijn van de huidige Mongolen, moet er geconcludeerd worden dat de huidige Mongolen niet tot het vijfde wortelras behoren. De reden waarom ik hier zo aan het haarkloven ben is dat ik vaak het argument te horen heb gekregen (en het is terug te vinden in veel antroposofische lectuur), dat de wortelrassen niets met rassen te maken hebben, maar de mensheid als geheel in een bepaald tijdperk representeren. Maar er kan over ons wortelras (het vijfde tijdperk) worden gezegd dat misschien bijna iedereen erbij hoort maar de Mongolen in ieder geval niet. Laat ook deze conclusie genoteerd zijn.

Terug naar het vervolg van de tekst. Want hier komt iets buitengewoon cruciaals, dat later op verschillende manieren nog veel zal terugkomen. Het gaat hier om een passage die essentieel is voor het raciale denken van de antroposofie, in relatie tot de zogenaamde ‘na-Atlantische cultuurperiodes’. Eerder is al gebleken dat Steiner het vijfde na-Atlantische wortelras als ‘Ariërs’ omschreef, wat hij daar ook mee bedoelde. Uit de daarop passage blijkt dat hij de klassieke ‘Ariërmythe’ op de voet volgt, al wordt dit verhaspeld met een gegeven dat weer uit een hele andere traditie stamt (zoals we hierna zullen zien). Maar het gaat er hier om dat Manu de besten meenam naar een gebied in Centraal Azië en hen ‘bevrijdde’ van alle banden met de achterblijvers. Daar sommeerde hij zijn volgelingen dat zij vanaf nu zelfstandig moesten gaan begrijpen door welke krachten zij waren geleid. Tot nu toe waren de mensen (onbewust) geleid door de goddelijke krachten. Nu kwam het erop aan dat zij zelf kennis moesten nemen van deze krachten. Zij moesten zichzelf leren beschouwen als de uitvoerders van deze goddelijke macht.

Goed, waarom is dit zo essentieel? We hebben eerder gezien dat het de Ariërs waren, die in ons tijdperk de denkkracht tot volle ontplooiing moesten brengen. Waar het mij hierom gaat is dat de kiem hiervoor werd gelegd in ‘Centraal Azië’. Juist deze locatie is van belang; in zo’n beetje alle ‘völkische’ ariërfantasieën van het fin du siècle ligt de mythische oorsprong van de Ariërs hetzij in Atlantis (een enkeling heeft dat beweerd), hetzij in Noord Europa, maar vooral in Centraal Azië, waar ook de bron zou liggen van de Indo-Germaanse taalfamilie zou liggen (het Sanskriet). Overigens wordt ook het Perzisch en de Perzische cultuur vaak tot zo’n oerbron van het Ariërdom gerekend. Het hakenkruis is bijvoorbeeld een oud Perzisch symbool. En ook de antroposofie is niet vies van het schermen met oud-Perzische begrippen (zie Ahriman). Maar we zullen in de loop van dit verhaal en ook bij andere werken van Steiner zien, dat dit oud Indische Arische element een wezenlijke rol speelt. Denk maar aan de beruchte uitspraak uit Vom Leben des Menschen: ‘Und so ist es wirklich ganz interessant: Auf der einen Seite hat man die Schwarze Rasse, die am meisten irdisch ist. Wenn sie nach Westen geht stirbt sie aus. Man hat die gelbe Rasse, die mitten zwischen Erde und Weltenall ist. Wenn sie nach Osten geht, wird sie braun, gliedert sich sich zu viel dem Weltenall an, und stirbt aus. Die Weiße Rasse ist die zukünftige, ist die am Geiste schaffende Rasse. Wie sie nach Indien gezogen ist, bildete sie die innerliche, poetische, dichterische, geistige indische Kultur aus. Wenn sie jetzt nach westen geht, wird sie eine Geistigkeit ausbilden, die nicht so sehr den innerlichen Menschen ergreift, aber die äußere Welt in ihrer Geistigkeit begreift’ [122]  Het gaat mij hier nu om ‚’Wenn sie nach Indien gezogen ist, bildete sie die…enz.’. Het gaat erom dat India als de bakermat werd gezien van het Arische ras, waarvanuit het zich, onderweg de ene na de andere cultuur scheppend, langzaam naar het westen voortbeweegt tot in Europa. Dit is de klassieke Ariërgedachte zoals die ook bij de nazi’s bestond (vooral bij Heinrich Himmler en Rudolf Hess), al zeg ik er meteen bij dat dit een veel breder gedragen cultuurgoed was, dan door de nationaal socialisten alleen. Het is ook al aanwezig bij Helena Blavatsky, dus zo is het in de antroposofie terechtgekomen. Maar er bestaat ook een andere afsplitsing van de theosofie, de zg Ariosofie.[123] Vandaar loopt er wel de directe lijn naar het occulte nazisme. Wij zullen dit gegeven na de bespreking van de Akasha-kroniek terugzien, als ik verder inga op de Ariërmythe en de samenhang van de antroposofische notie van de cultuurperiodes (de na-Atlantische). Die na-Atlantische cultuurperiodes/onderrassen vormen gezamenlijk het Arische wortelras. Voor de antroposofie is dit geen triviaal detail. Zie hiervoor ook het slot van de vierde voordracht uit Die Mission einzelner Volksseelen, waar deze geschiedenis ook beschreven staat (de tiende voordracht in zijn geheel over deze ‘gang van Arische culturen’ van oost naar west[124]). Toch zal dit gegeven van de Ariër mythe samen gaan met een ander verhaal dat wij weer kennen uit het Oude Testament (wat dus helemaal vreemd is), al heeft Steiner dit in een nieuw jasje gestoken.

Maar laten we doorgaan met de ontwikkelingen van dit nieuwe ras en haar goddelijke leider Manu:

Vor einer wichtigen Entscheidung stand die also abgesonderte Schar. Der göttliche Führer war in ihrer Mitte, in Menschengestalt. Von solchen Götterboten hatte die Menschheit vorher Anweisungen, Befehle erhalten, was sie zu tun oder zu lassen hatte. Sie war in den Wissenschaften unterrichtet worden, die sich auf dasjenige bezogen, was sie mit den Sinnen hatte wahrnehmen können. Eine göttliche Weltregierung hatten die Menschen geahnt, hatten sie in ihren eigenen Handlungen empfunden; aber klar gewußt hatten sie nichts von ihr. – nun sprach ihr Führer in einer ganz neuen Art zu ihnen. Er lehrte sie, daß unsichtbare Mächte das lenken, was sie sichtbar vor sich hätten; und daß sie selbst Diener dieser unsichtbaren Mächte seien, daß sie mit ihren Gedanken die Gesetze dieser unsichtbaren Mächte zu vollziehen hätten. Von einem Überirdisch-Göttlichen hörten die Menschen. Und daß das unsichtbare Geistige der Schöpfer und Erhalter des sichtbaren Körperlichen sei. Zu ihren sichtbaren Götterboten, zu den übermenschlichen Eingeweihten, von denen der selbst einer war, der so zu ihnen sprach, hatten sie bisher aufgesehen, und von ihnen wurde mitgeteilt, was zu tun und was zu lassen sei. Jetzt aber wurden sie dessen gewürdigt, daß der Götterbote ihnen von den Göttern selbst sprach. Gewaltig war die Rede, die er seiner Schar immer wieder einschärfte. «lhr habt bis jetzt gesehen diejenigen, die euch führten; aber es gibt höhere Führer, die ihr nicht sehet. Und diesen Führern seid ihr untertan. Ihr sollt vollziehen die Befehle des Gottes, den ihr nicht sehet; und ihr sollt gehorchen einem solchen, von dem ihr euch kein Bild machen könnet.» So klang aus dem Munde des großen Führers das neue höchste Gebot, das da die Verehrung vorschrieb eines Gottes, dem kein sinnlich-sichtbares Bild ähnlich sein konnte, von dem daher auch keines gemacht werden sollte. Von diesem großen Urgebote der fünften Menschenrasse ist ein Nachklang das bekannte: «Du sollst dir kein Götzenbild machen, noch irgendein Abbild von etwas, was droben im Himmel oder unten auf der Erde, oder was im Wasser unter der Erde ist . . .».[125][2][126]

De Leider (Manu) nam de besten van de besten mee, die hun banden met de achterblijvers hadden verbroken. Afgezonderd van de rest kreeg deze groep nu onthuld welke krachten er boven hen werkzaam zijn, waar zij voorheen bog slechts een vermoeden van hadden. Vroeger had de mensheid slechts de bevelen opgevolgd van de goddelijke boden. Er werd ze verteld dat deze ook maar werktuigen waren in handen van hogere machten. Nu werden ze ingewijd in het bestaan van een heuse ‘Godenregering’, die zij voorheen slechts vermoedden (‘Eine göttliche Weltregierung hatten die Menschen geahnt’). Manu maakte hen zichtbaar dat zij zelf onderdeel en dienaar waren van deze onzichtbare machten, wier wil moest worden uitgevoerd. Ze kregen te horen (ik citeer uit de Nederlandse Pentagonvertaling): ‘Tot nu toe hebben jullie diegenen die jullie leidden gezien, maar er bestaan hogere leiders, die jullie niet zien. En aan deze leiders zijn jullie onderworpen. Jullie zullen de bevelen ten uitvoer brengen van de god die jullie niet zien; en jullie zullen gehoorzamen aan een god van wie jullie geen beeld kunnen maken’. Zo klonk uit de mond van de leider van nieuwe hoogste gebod, dat voorschreef een god te vereren die op geen enkele wijze kon worden uitgebeeld, en van wie ook geen beeld gemaakt mocht worden. Dit grote oergebod van het vijfde tijdperk klinkt nog na in het bekende ‘Gij zult geen afgodsbeeld maken, nog enige gelijkenis van wat boven in de hemel is, of wat van onder op de aarde is, of van wat in de wateren onder de aarde is…(Exodus 20:4)’[127]

Hier zien wij iets interessants gebeuren. Eigenlijk lopen hier verschillende mythen door elkaar heen. In de eerste plaats is er het gegeven van de overlevenden van Atlantis, die in Centraal Azië de kiem leggen voor het Arische ras. Maar dan wordt dit verhaal moeiteloos gekoppeld, of zelfs gecombineerd met een andere traditie, die van het Oude Testament. Vanzelfsprekend is er al de parallel met het verhaal van Noach en de zondvloed (de ondergang van Atlantis, waarbij slechts ‘de besten’ gered worden). De gereddenen arriveren in centraal Azië (Noachs ark strandde op de Ararat, een berg op de grens met het huidige Turkije en Armenië). En daar blijkt Manu zich te ontpoppen tot een soort Mozes op de berg Sinaï. Dan zou je met terugwerkende kracht de omgekomenen van Atlantis kunnen zien als de in de Rode Zee verdronken troepen van de Farao. Slechts voor de ‘uitverkorenen’ was de uitweg beschikbaar, die hen in veiligheid bracht.

Los dat Steiner heel knap twee verschillende mythen weet te combineren, laat dit ook zien waarin hij verschilt van het gebruikelijke ‘Ariërdenken’. Een doorsnee antisemiet zou nooit de parallel leggen met het verhaal van Mozes. Hierin verschilt Steiner ook met de opvattingen van bijvoorbeeld Helena Blavatsky. Blavatsky, die het verhaal van Abraham correct weer ruimschoots na de zondvloed dateert (terwijl Steiner hier bijna doet voorkomen alsof het verhaal van Exodus en de zondvloed hetzelfde verhaal is!), stelt dat de betekenis van het woord Abraham moet worden gezien als ‘à-brahmaan’, of ‘no-Brahmin’. Blavatsky: ‘The inflectional speech – the root of the Sanskrit, very erroneously called “the elder sister” of the Greek, instead of its mother – was the first language (now the mystery tongue of the Initiates, of the Fifth Race). At any rate, the “Semitic” languages are the bastard descendants of the first phonetic corruptions of the eldest children of the early Sanskrit. The occult doctrine admits of no such divisions as the Aryan and the Semite, accepting even the Turanian with ample reservations. The Semites, especially the Arabs, are later Aryans – degenerate in spirituality and perfected in materiality. To these belong all the Jews and the Arabs. The former are a tribe descended from the Tchandalas of India, the outcasts, many of them ex-Brahmins, who sought refuge in Chaldea, in Scinde, and Aria (Iran), and were truly born from their father A-bram (No Brahmin) some 8,000 years B.C. The latter, the Arabs, are the descendants of those Aryans who would not go into India at the time of the dispersion of nations, some of whom remained on the borderlands thereof, in Afghanistan and Kabul, and along the Oxus, while others penetrated into and invaded Arabia’. [128]

Met mijn hele kleine beetje kennis van het Arabisch (ook een Semitische taal!) weet ik dat het bovenstaande de grootst mogelijke onzin is (dat weet iedereen die slechts tien lessen heeft gevolgd en net is ingewijd in het zg. wortelsysteem, waaruit alle woorden van zowel het Arabisch als het Hebreeuws zijn opgebouwd, al suggereert Blavatsky dat ze het wel heeft begrepen met haar gebruik van het woord ‘root’. Dit past zij volkomen verkeerd toe).  Haar vertaling/uitleg van Abraham als ‘No Brahmin’, ‘geen Brahmaan’, of ‘anti-Brahmaan’, is volstrekt bezopen, want Abraham betekent ‘vader van velen’, oftewel ‘stamvader’, zowel in het Hebreeuws als in het Arabisch, waar het dan weer Ibrahim is [129].  Bovendien, wat staat er in de Bijbel? Uit de Willibrord vertaling[130]: ‘Gij zult niet langer Abram heten; uw naam zal Abraham zijn, want ik maak u tot vader van een menigte volken’ (Genesis 17:5).  Alles wordt hier dus lukraak en associatief in elkaar geflanst zonder dat er enige grond voor is. Dit een zelfde soort verhaal als dat uit de Brug over de taalkundige kwesties van de Azteken, waar de uitgang ‘atl’ naar ‘Atlantis’ zou verwijzen, dat ik met behulp van de uitleg van Rudolf van Zantwijk heb kunnen corrigeren[131]. Maar Blavatsky baseert zich hier op haar ‘occult doctrine’, haar variant van de ‘geesteswetenschap’. [132]

Abraham was volgens HPB dus een afvallige of een uitgestotene uit de Indiase (Arische!) hoogste priesterkaste en de stamvader van een volk dat op een ernstig dwaalspoor terecht was gekomen, de Semieten. Blavatsky trekt vervolgens stevig van leer tegen dit ‘ontaarde ras’ (zowel tegen de Joden als de Arabieren), dat zij inferieur achtte aan de ‘nobele Ariërs’ uit India. Ik stip deze kwestie nu slechts aan, wanneer ik Steiners visie op de joden/semieten uitleg zal ik veel gedetailleerder ingaan op dit belangrijke verschil tussen Steiner en Blavatsky. Hier volstaat het om aan te tonen dat Steiners positie tav de joden een ambivalente was. Steiner kan niet worden afgeschilderd als een doorsnee antisemiet, al heeft hij wel elementen uit een antisemitische traditie in zijn gedachtegoed verwerkt en het nodige aan antisemitische uitspraken gedaan. Maar andere uitingen spreken die antisemitische geluiden dus weer tegen. En hij heeft zich een enkele keer expliciet tegen het antisemitisme uitgesproken. Kortom, dit zit complex in elkaar. Dit zal nog uitgebreid aan de orde komen. Wel is het interessant om te zien dat, hoewel HPB en Steiner hier verschillen, HPB op andere details weer overeenkomt met Steiner. Want Blavatsky heeft het hier ook over de Toeraniërs, de Semieten en de Ariërs. We zullen later zien dat die Toeraniërs (die van ‘het bevredigen van hun lusten en begeerten’) weer opnieuw in beeld komen, maar dan als medekruisbestuiver van het latere ‘Semietendom’. Let ook hier weer op het veelzeggende detail dat Blavatsky ‘Iran’ omschrijft als ‘Aria’, wat op zich correct is, want ‘Iran’ betekent letterlijk (in het Farsi) ‘Land der Ariërs’. Maar deze kluwen zal later nog een keer grondig ontward worden. Overigens ook hiervoor geen aandacht in het van Baarda-rapport. Was toch leuk geweest als deze wetenschappelijke commissie daarin een doortimmerd verhaal had opgenomen over hoe dat nu zit met het gebruik van het woord ‘Ariër’ in het oeuvre van Rudolf Steiner. Zou iedereen veel baat bij hebben gehad en die competentie hadden ze zeker kunnen inschakelen.[133]

Maar verder met Manu en zijn openbaringen aan de kakelverse nieuwe mensheid (het vijfde wortelras), pardon een bepaald soort selectie van de mensheid, want de Mongolen, de indianen en andere ‘rassen’ hoorden daar niet bij:

‘Dem Hauptführer (Manu) standen andere Götterboten zur Seite, welche für die einzelnen Lebenszweige seine Absichten ausführten und an der Entwickelung der neuen Rasse arbeiteten. Denn es handelte sich darum, das ganze Leben im Sinne der neuen Auffassung von einer göttlichen Weltregierung einzurichten. Die Gedanken der Menschen sollten überall von dem Sichtbaren auf das Unsichtbare hingelenkt werden. Das Leben wird durch die Naturmächte bestimmt. Von Tag und Nacht, von Winter und Sommer, von Sonnenschein und Regen hängt der Verlauf dieses menschlichen Lebens ab. Wie diese einflußreichen sichtbaren Tatsachen mit den unsichtbaren (göttlichen) Kräften im Zusammenhang stehen und wie der Mensch sich verhalten solle, damit er diesen unsichtbaren Mächten gemäß sein Leben einrichte: das wurde ihm gezeigt. Alles Wissen und alle Arbeit sollte in diesem Sinne getrieben werden. Im Gang der Sterne und der Witterungsverhältnisse sollte der Mensch die göttlichen Ratschlüsse sehen, den Ausfluß der göttlichen Weisheit. Astronomie und Witterungskunde wurden in diesem Sinne gelehrt. Und seine Arbeit, sein sittliches Leben solle der Mensch so einrichten, daß sie den weisheitsvollen Gesetzen des Göttlichen entsprechen. Nach göttlichen Geboten wurde das Leben geordnet, wie im Gang der Sterne, in den Witterungsverhältnissen und so weiter die göttlichen Gedanken erforscht wurden. Durch Opferhandlungen sollte der Mensch seine Werke mit den Fügungen der Götter in Einklang bringen. – Es war die Absicht des Manu, alles im menschlichen Leben auf die höheren Welten hinzulenken. Alles menschliche Tun, alle Einrichtungen sollten einen religiösen Charakter tragen. Dadurch wollte der Manu das einleiten, was der fünften Wurzelrasse als ihre eigentliche Aufgabe obliegt. Diese sollte lernen, sich selbst durch ihre Gedanken zu leiten. Aber zum Heile kann solche Selbstbestimmung nur führen, wenn sich der Mensch auch selbst in den Dienst der höheren Kräfte stellt. Der Mensch soll sich seiner Gedankenkraft bedienen; aber diese Gedankenkraft soll geheiligt sein durch den Hinblick auf das Göttliche’.[134]

Hier volgt een opsomming van de plannen van Manu, die werd bijgestaan door andere Boden van de Goden. Zij streefden naar een soort ‘Goddelijke wereldregering’ (‘der neuen Auffassung von einer göttlichen Weltregierung einzurichten’) voor het ‘nieuwe ras’ (hier wordt het wortelras mee bedoelt). Het doel was om de blik van dit nieuwe ras van zichtbare naar het onzichtbare te leiden. De nieuwe taak was om niet slechts de fysieke wereld waar te nemen, maar om de achterliggende goddelijke mechanismen te begrijpen en hoe de mens zich vanaf nu moest gedragen om met deze machten in overeenstemming te leven. Alle arbeid en alle wetenschap moesten in overeenstemming worden gebracht met deze goddelijke orde (lijkt wel op ‘geesteswetenschap’, al is er geen ‘goddelijke antroposofische wereldregering’, laat staan een antroposofische wereldregering op raciale gronden). De ambities van de regering Manu logen er niet om: Naar goddelijke geboden moest het leven worden ingericht, gericht op het hogere,zoals de sterren, de weersveranderingen, waaruit de goddelijke gedachten moesten worden gelezen. Met offerhandelingen moesten de wensen van de goden vervuld worden. Manu wilde dat alles in het menselijke leven op het hogere zou worden gericht. Hiermee wilde Manu afdwingen dat het vijfde wortelras zich aan haar missie wijdde. En die missie was het ontwikkelen van de ‘denkkracht’, maar dan geen profane denkkracht. Neen, deze denkkracht zou geheiligd en doordrenkt zijn met de ononderbroken blik op het goddelijke. Dat zou de missie zijn van het vijfde wortelras. En dan te bedenken dat wij nog steeds in het vijfde wortelras zitten. Vandaar dat we in de ogen van bepaalde antroposofen (vooral de Brug, maar ook Sigismund von Gleich, als we zijn cultuurpessimistische traktaten lezen) zo verschrikkelijk zijn afgedwaald. Zo gaat het twee alinea’s verder, die ik hier oversla, maar wel online zijn na te lezen. Volgens Steiner had niet iedereen er evenveel zin in om Manu in zijn tomeloze ambitie naar het ‘hogere’ te volgen en zich te schikken naar de coterie rond zijn goddelijke wereldregering op raciale gronden:

‘Entscheidung waren nicht alle Menschen gewachsen, welche der Manu um sich gesammelt hatte, sondern vielmehr nur eine geringe Zahl derselben. Und nur aus dieser letzteren Zahl konnte der Manu den Keim zur neuen Rasse wirklich bilden. Mit ihr zog er sich dann zurück, um sie weiterzuentwickeln, während die anderen sich mit der übrigen Menschheit vermischten. – von der genannten geringen Zahl von Menschen, die sich zuletzt um den Manu geschart hatte, stammt dann alles ab, was die wahren Fortschrittskeime der fünften Wurzelrasse bis heute noch bildet. Daher ist es aber auch erklärlich, daß zwei Charakterzüge durch die ganze Entwickelung dieser fünften Wurzelrasse durchgehen. Der eine Zug ist den Menschen eigen, die beseelt sind von höheren Ideen, die sich als Kinder einer göttlichen Weltmacht betrachten; der andere kommt denen zu, die alles nur in den Dienst der persönlichen Interessen, des Eigennutzes stellen’.

Niet alle mensen waren opgewassen tegen Manu’s hoge eisen, uiteindelijk slechts een gering aantal. En slechts uit dat hele kleine aantal kon Manu dan weer de kiem smeden voor een nieuw ‘ras’. Met hen trok hij zich terug. De rest verpoosde en vermengde zich vrolijk met de rest van de mensheid (en terecht). Van het eliteklasje/nieuwe ras van Manu stamt alles af wat heeft geleid tot werkelijke vooruitgang in het vijfde tijdperk, dat voorduurt tot op de dag van vandaag. Er was dus een nieuwe (blijkbaar raciale) elite gevormd. Daarom lopen er nu twee soorten karaktertrekken door ons ganse wortelras. De mensen met de ene karaktertrek neigen compromisloos naar ‘hogere ideeën’ (daar zullen we maar de antroposofen toe rekenen). Zij beschouwen zich als de kinderen van een hogere wereldmacht. De mensen die zijn afgehaakt hebben een andere karaktertrek ontwikkeld, zij dienen slechts hun persoonlijke interesses of eigenbelang, of vermengen zich gezellig met de rest (laten we het betamelijk houden).

‘So lange blieb die kleine Schar um den Manu, bis sie hinlänglich gekräftigt war, um in dem neuen Geiste zu wirken, und bis ihre Glieder hinausziehen konnten, diesen neuen Geist der übrigen Menschheit zu bringen, die von den vorhergehenden Rassen übriggeblieben war. Es ist natürlich, daß dieser neue Geist bei den verschiedenen Völkern einen verschiedenen Charakter annahm, je nachdem sich diese selbst in den verschiedenen Gebieten entwickelt hatten. Die alten zurückgebliebenen Charakterzüge vermischten sich mit dem, was die Sendboten des Manu in die verschiedenen Teile der Welt trugen. Dadurch entstanden mannigfaltige neue Kulturen und Zivilisationen

Die befähigtesten Persönlichkeiten aus der Umgebung des Manu wurden dazu ausersehen, nach und nach unmittelbar in seine göttliche Weisheit eingeweiht zu werden, auf daß sie Lehrer der übrigen werden konnten. So kam es, daß zu den alten Götterboten jetzt auch eine neue Art von Eingeweihten kam. Es sind diejenigen, welche ihre Denkkraft geradeso wie ihre übrigen Mitmenschen in irdischer Art ausgebildet haben. Die vorhergehenden Götterboten – auch der Manu – hatten das nicht. Ihre Entwickelung gehört höheren Welten an. Sie brachten ihre höhere Weisheit in die irdischen Verhältnisse herein. Was sie der Menschheit schenkten, war eine «Gabe von oben». Die Menschen waren noch vor der Mitte der atlantischen Zeit nicht so weit, mit eigenen Kräften begreifen zu können, was die göttlichen Ratschlüsse sind. Jetzt – in der angedeuteten Zeit – sollten sie dazu kommen. Das irdische Denken sollte sich erheben bis zu dem Begriffe vom Göttlichen. Menschliche Eingeweihte traten zu den übermenschlichen. Das bedeutet einen wichtigen Umschwung in der Entwickelung des Menschengeschlechtes. Noch die ersten Atlantier hatten nicht die Wahl, ihre Führer als göttliche Sendboten anzusehen oder auch nicht. Denn was diese vollbrachten, drängte sich auf als Tat höherer Welten. Es trug den Stempel des göttlichen Ursprungs. So waren die Boten der atlantischen Zeit durch ihre Macht geheiligte Wesenheiten, umgeben von dem Glanze, den ihnen diese Macht verlieh. Die menschlichen Eingeweihten der Folgezeit sind, äußerlich genommen, Menschen unter Menschen. Allerdings aber verblieben sie im Zusammenhang mit den höheren Welten, und die Offenbarungen und Erscheinungen der Götterboten dringen zu ihnen. Nur ausnahmsweise, wenn sich eine höhere Notwendigkeit ergibt, machen sie Gebrauch von gewissen Kräften, die ihnen von dorther verliehen sind. Dann vollbringen sie Taten, welche die Menschen nach den ihnen bekannten Gesetzen nicht verstehen und daher mit Recht als Wunder ansehen.

– Die höhere Absicht aber bei alledem ist, die Menschheit auf eigene Füße zu stellen, deren Denkkraft vollkommen zu entwickeln. – die menschlichen Eingeweihten sind heute die Vermittler zwischen dem Volke und den höheren Mächten; und nur die Einweihung befähigt zum Umgange mit den Götterboten.

Die menschlichen Eingeweihten, die heiligen Lehrer, wurden nun im Beginne der fünften Wurzelrasse Führer der übrigen Menschheit. Die großen Priesterkönige der Vorzeit, von denen nicht die Geschichte, wohl aber die Sagenwelt Zeugnis ablegt, gehören der Schar dieser Eingeweihten an. Immer mehr zogen sich die höheren Götterboten von der Erde zurück und überließen die Führung diesen menschlichen Eingeweihten, denen sie aber mit Rat und Tat zur Seite stehen. Wäre das nicht so, so käme der Mensch niemals zum freien Gebrauch seiner Denkkraft. Die Welt steht unter göttlicher Führung; aber der Mensch soll nicht gezwungen werden, das zuzugeben, sondern er soll in freier Überlegung es einsehen und begreifen. Ist er erst so weit, dann enthüllen ihm die Eingeweihten stufenweise ihre Geheimnisse. Aber dies kann nicht plötzlich geschehen. Sondern die ganze Entwickelung der fünften Wurzelrasse ist der langsame Weg zu diesem Ziele. Wie Kinder führte der Manu erst selbst noch seine Schar. Dann ging die Führung ganz allmählich auf menschliche Eingeweihte über. Und heute besteht der Fortschritt noch immer in einer Mischung von bewußtem und unbewußtem Handeln und Denken der Menschen. Erst am Ende der fünften Wurzelrasse, wenn durch die sechste und siebente Unterrasse hindurch eine genügend große Anzahl von Menschen des Wissens fähig ist, wird sich der größte Eingeweihte ihnen öffentlich enthüllen können. Und dieser menschliche Eingeweihte wird dann die weitere Hauptführung ebenso übernehmen können, wie das der Manu am Ende der vierten Wurzelrasse getan hat. So ist die Erziehung der fünften Wurzelrasse die, daß ein größerer Teil der Menschheit dazu kommen wird, einem menschlichen Manu frei zu folgen, wie das die Keimrasse dieser fünften mit dem göttlichen getan hat’.[135]

Steiner vermeldt nog dat wij het eliteklasje/nieuwe ras van Manu vooral kennen uit mythen en sagen, waarin zij fungeerden als grote priesterkoningen. Zij moesten de klus nu klaren. De boden van de Goden trokken zich steeds meer terug van deze wereld, zodat de mens volledig haar eigen denkkracht kon ontwikkelen. Als dit niet zou gebeuren zou de mens nooit zelf tot een vrij gebruik van zijn denkkracht kunnen komen. De wereld staat hoe dan ook onder goddelijke leiding, maar de mens mag niet gedwongen worden om dat te erkennen, maar moet dat uit vrije overweging inzien en begrijpen. Pas al de mens er aan toe is onthullen de ‘ingewijden’ trapsgewijs hun geheimen. De ontwikkelingsgang van het vijfde wortelras werkt naar dit doel toe (zoals alles in de antroposofie naar een doel toewerkt). Uiteindelijk werkt de mensheid van dit wortelras van het denken naar het ‘weten’. Daar ligt de missie van dit wortelras. En dan aan het eind van pas het zesde en het zevende onderras zullen er voldoende mensen die tot dit ‘weten’ in staat zijn. Aan hen zal zich dan de allergrootste ingewijde onthullen. Deze zal van menselijke aard zijn. En deze menselijke ingewijde zal een zelfde soort taak op zich nemen als de Goddelijke Manu dat in de nadagen van Atlantis heeft gedaan.

Tot zover dit hoofdstuk uit de Akasha-kroniek. Wat hebben we hier eigenlijk gelezen? Laten we het vooral toespitsen op de rassenkwestie. Steiner drukt zich hier en daar wat ambivalent uit; dan is er weer een soort eliteras, dan gaat er weer gemengd worden, het eliteklasje van het ras wordt uiteindelijk over de wereld uitgestuurd om her en der priesterkoning te worden over verschillende rassen en volken (waar dan toch onvermijdelijk gemengd moet gaan worden, althans, ik weet niet hoe je dat zo lang kan volhouden zonder, al helemaal niet tot nu). Genoeg reden tot enige nuance dus. Wel is het duidelijk dat dit het tijdperk is van het Arische wortelras. Wij zullen zien dat dit wortelras zichzelf ook in stand houdt, middels de onderrassen/cultuurperiodes. En een wortelras is wel degelijk een ras, zoals we langzamerhand wel hebben kunnen vaststellen. Ook gaat het vaak over het beste gedeelte van een ras, dat appart moet worden gehouden, terwijl de flierefluiters wegtrekken en zich wel vermengen met andere rassen. Als we het echter vergelijken met Helena Blavatsky valt het relatief mee, gezien haar diskwalificatie van Abraham. Het is bij Steiner veel meer gefixeerd op ‘elite’, ‘inwijding’, een ‘select’ gezelschap dat zich monomaan richt op de ‘spirituele missie van dit wortelras’ (dat dan wel weer raszuiver is, itt de afhakers, die wel  met andere rassen aan de haal gaan). In mijn ogen is het een vreemd mengsel van een enerzijds streven naar raszuiverheid en anderzijds een streven naar een compromisloze spirituele zuiverheid. En die twee zaken hebben bij Rudolf Steiner toch veel met elkaar te maken, zeker als je het ziet in verhouding tot de eerder gepasseerde teksten uit Die Mission einzelner Volksseelen. Nogmaals, dit is niet het enige thema dat is langsgekomen, maar het staat hier nu eenmaal centraal. De combinatie van de begrippen ‘Ariër’, ‘nieuw ras’, de afhakers die zich gaan vermengen, etc. geven, juist in onderlinge samenhang, een tamelijk op het Arische ras gefixeerd wereldbeeld, al kan het natuurlijk nog veel erger.

Ik wil nog een opmerking van algemene aard maken. Dat is dat de figuur van Christus hier geheel ontbreekt. Van de latere Steiner weten we dat hij het ‘Mysterie van Golgotha’ een kosmisch evenement zonder weerga vond. Maar hier heeft hij het slechts over een nieuwe leraar, die aan het eind van ons tijdperk zal opstaan. We moeten ons hier wel realiseren dat dit werk nog echt uit zijn theosofische periode is (en dit werk staat ook relatief dicht bij het gedachtegoed van Helena Blavatsky, zoals we hebben kunnen constateren). Pas in 1913 zou hij de antroposofische vereniging stichten. Dan staat ook Christus in zijn werk centraal. Maar hier dus geen woord, wat op zich opmerkelijk is.

Wat een beetje mijn eigen gedachten zijn (maar ook niet meer dan dat) is dat ik in het verhaal van Manu met zijn nieuwe ras een sterke parallel zie met het centrale thema uit de operacyclus van Richard Wagner, Der Ring des Nibelungen (‘Das Rheingold’, ‘Die Walküre’, ‘Siegfried’ en ‘Götterdämmering’). Ik heb ook wel enige reden om aan te nemen dat daar enige grond voor is.[136]

Wij zullen later de draad weer oppakken bij dit ‘Arische vijfde wortelras’ en de missie van de verschillende cultuurperiodes (onderrassen). Dat zal vooral gebeuren aan de hand van andere teksten van Steiner. Ik zal dan ook specifieker ingaan op de zogenaamde Ariërmythe, die zondermeer onthullend zal zijn.

Eerst wil ik nog enkele andere gedeeltes van de Akasha-kroniek bespreken. Het zal niet om hele hoofdstukken gaan, maar om verschillende (korte) gedeeltes, die voor het ‘rassenvraagstuk’ relevant zijn. Daarbij zullen ook de passages langskomen die wel in het van Baarda-rapport zijn opgenomen (slechts drie korte citaten). Want het blijft verbijsterend dat er in het rapport geen woord is gewijd, laat staan een citaat is gegeven, uit de bovenstaande, zonder meer onthullende twee hoofdstukken. De verschillende onderrassen van Atlantis, die blijkbaar gelieerd zijn aan latere en soms nog bestaande volkeren en culturen (van de historische Tolteken, Akkadiërs, de Semieten, waarvan de laatsten normaalgesproken als een taalfamilie worden gezien en niet als een ‘ras’, tot de Mongolen, waarbij Steiner ook nog expliciet de link legt met de hedendaagse Mongolen), de overduidelijke definitie van het wortelras (waarbij het thans de taak van het vijfde Arische wortelras is om de denkkracht te ontwikkelen!), alles over het Arische ras en het eliteklasje van Manu dat werd omgesmeed tot een ‘nieuw ras’ (waarvan de afhakers zich vermengden met ‘andere rassen’, waaruit geconcludeerd kan worden dat die ‘andere rassen’ dus al vanaf het begin niet bij dit wortelras hoorden), over dit alles niets in het eindrapport.

 

Andere mededelingen uit de Akasha-kroniek over ‘rassen’

Zoals eerder vermeld gaat de Akasha-kroniek per hoofdstuk weer een stukje terug in de tijd (behalve de bovenstaand besproken eerste twee hoofdstukken, waar het eerst Atlantis aan bod komt en dan de na-Atlantische tijd). Deze volgorde wordt gehanteerd tot het ontstaan van de aarde, daarna volgen er een aantal hoofdstukken waarin zowel het verre verleden als de verre toekomst behandeld worden. Deze gaan veelal over de periode van zelfs voor het ontstaan van de fysieke aarde (vanaf de ‘Oude-Saturnustoestand’) als over de tijd daarna, als de aarde in astrale toestand is overgegaan (Jupitertoestand, Venustoestand, Vulcanustoestand), al worden er tussendoor opmerkingen gemaakt over ontwikkelingen tijdens de aardefase. Ik zal nog een keer het totale schema weergeven waarin deze stadia van evolutie zijn opgenomen, overgenomen uit het artikel van Jana Husmann-Kastein, Schwarz-Weiß-Konstruktionen im Rassebild Rudolf Steiners:[137]

 

 

Zeitalter und Kulturepochen, “Wurzel”- und “Unterrassen” – Überblick 26

Planetarische Verkörperungen der Erde
1. Saturnzustand / Der alte Saturn
2. Sonnenzustand / Die alte Sonne
3. Mondenzustand / Der alte Mond
4. Erdenzustand / Die Erde
Zeitalter der Erde / Wurzel- und Unterrassen:
1.Polarisches Zeitalter / Polarische Wurzelrasse
2. Hyperboräisches Zeitalter / Hyperboräische Wurzelrasse
3. Lemurisches Zeitalter / Lemurische Wurzelrasse
4. Atlantisches Zeitalter

– 1. Atlantische Kulturepoche / 1. Unterrasse / Rmoahls
– 2. Atlantische Kulturepoche / 2. Unterrasse / Tlavatli-Völker
– 3. Atlantische Kulturepoche / 3. Unterrasse / Tolteken
– 4. Atlantische Kulturepoche / 4. Unterrasse / Ur-Turanier
– 5. Atlantische Kulturepoche / 5. Unterrasse / Ur-Semiten
– 6. Atlantische Kulturepoche / 6. Unterrasse / Akkadier
– 7. Atlantische Kulturepoche / 7. Unterrasse / Mongolen
5. Nachatlantisches Zeitalter / Arische Wurzelrasse
1. Nachatlantische Kulturepoche / Altindische Unterrasse (7227-5067 v.Ch.)
2. Nachatlantische Kulturepoche / Urpersische Unterrasse (5067-2907 v.Ch.)
3. Nachatlantische Kulturepoche / Ägyptisch-chaldäische Unterrasse (2907-747 v.Ch.)
4. Nachatlantische Kulturepoche / Griechisch-lateinische Unterrasse (747 v. Ch.-1413 n.Ch.)
5. Nachatlantische Kulturepoche / 5. Nachatlantische Unterrasse (1413-3573 n.Ch.)
6. Nachatlantische Kulturepoche (3573-5733 n.Ch.) zukünftig
7. Nachatlantische Kulturepoche (5733-7893 n.Ch.) zukünftig
 6. zukünftiges Zeitalter / zukünftige nachatlantische Wurzelrasse
 7. zukünftiges Zeitalter / zukünftige nachatlantische Wurzelrasse

 
 
 
 
 
  

 

Dit is het (bijna) complete schema van Rudolf Steiners weidse visie op de ontwikkeling van de kosmos, van het allereerste begin, tot het allerlaatste stadium (er zit hierachter nog een grotere kringloop). Daarvoor en daarna heerst er het zg. ‘Grote Pralaya’, een soort kosmische slaaptoestand, waarachter weer de kringlopen zitten van ‘minerale fase’ (naar wat bij ons de laagste orde is in de fysieke wereld, zitten wij nu in), ‘plantenfase’ (is dan de laagste orde en dan materialiseert er zich een vorm boven de fysieke mens, dus dan zitten ‘wij mensen’, in de fysieke wereld althans, op nummer twee), enz., maar dat voert heel ver. Steiner bespreekt uiteindelijk dit gehele schema in de Akasha-kroniek en nog iets uitvoeriger in ‘Geheimwissenschaft’ (waarin hij iets minder op allerlei plastische details ingaat, maar deze ontwikkeling beschrijft als een meer spirituele geschiedenis van verschillende kosmische krachten).

Nu het overzicht hier is weergegeven kunnen we verschillende beschreven periodes/ ontwikkelingsfases nader bekijken om te zien wat daar zoal over de ‘rassen’ is geschreven. Al eerder hebben we gezien dat Steiner het ontstaan van de rassen dateert in de Lemurische periode, het Lemurische wortelras. Nogmaals, wij  hebben gezien dat ‘wortelras’ niet samenvalt met het begrip ‘mensenras’, zo ook in dit geval, al heeft het er wel mee te maken. Het wortelras is als het ware de ‘hoofdstroom’ van de mensheidsontwikkeling, waar bepaalde onderrassen, maar ook mensenrassen  van zijn ingesloten maar soms ook uitgesloten. De laatste Atlantische onderrassen zaten op een dood spoor (het nieuwe huidige Arische wortelras kwam voort uit het vijfde Atlantische onderras). Zoals dat bij Atlantis is gebeurd, ging het ook in de Lemurische fase, waar nog steeds nazaten van zijn, ook in onze tijd, zoals we zullen zien. Ik geef hier nog een keer een stukje Helena Blavatsky, waarin zij uitlegt hoe zij dit zag:

‘The term “Atlantean” must not mislead the reader to regard these as one race only, or even a nation. It is as though one said “Asiatics.” Many, multityped, and various were the Atlanteans, who represented several humanities, and almost a countless number of races and nations, more varied indeed than would be the “Europeans” were this name to be given indiscriminately to the five existing parts of the world; which, at the rate colonization is proceeding, will be the case, perhaps, in less than two or three hundred years. There were brown, red, yellow, white and black Atlanteans; giants and dwarfs (as some African tribes comparatively are, even now).

† Says a teacher in “Esoteric Buddhism,” on p. 64: “In the Eocene age, even in its very first part, the great cycle of the fourth race men the (Lemuro) Atlanteans had already reached its highest point (of civilization), and the great continent, the father of nearly all the present continents, showed the first symptoms of sinking. . . .” And on page 70, it is shown that Atlantis as a whole perished during the Miocene period. To show how the continents, races, nations and cycles overlap each other, one has but to think of Lemuria, the last of whose lands perished about 700,000 years before the beginning of the Tertiary period (see p. 65 of the same work), and the last of “Atlantis” only 11,000 years ago; thus both overlapping – one the Atlantean period, and the other the Aryan’.[138]

Aan het gescherm met wetenschappelijke geologische termen is wel ongeveer te zien om over hoe lang geleden het hier gaat. Maar de ondertitel van HPB’s grote boek is dan ook ‘De synthese van wetenschap, godsdienst en wijsbegeerte’. En hoe ‘wetenschappelijk’ zij te werk gaat bij bijvoorbeeld de etymologie van het woord ‘Abraham’ hebben wij ook al mogen zien.

Maar goed, bovenstaand schetst zij een heel palet van verschillende rassen. We hebben alleen ook al gezien dat daarvan slechts een bepaalde selectie door mag. De rest sterft uit, of blijft achter als een decadent overblijfsel, dat bij een latere gelegenheid mag worden opgeruimd. Bij Steiner werkt het precies hetzelfde, ook in ons vijfde na-Atlantische tijdperk (zie het rassenklasje van Manu).

Maar laten wij een blik werpen op wat Steiner over het Lemurische ras te melden had, uit het vierde hoofdstuk Die lemurische Rasse. Ik geef hier het begin weer:

‘Hier wird ein Stück aus der Akasha-Chronik mitgeteilt, das sich auf eine sehr ferne Urzeit in der Menschheitsentwickelung bezieht. Diese Zeit geht derjenigen voraus, welche in den vorhergehenden Darstellungen geschildert worden ist. Es handelt sich um die dritte menschliche Wurzelrasse, von welcher in theosophischen Büchern gesagt wird, daß sie den lemurischen Kontinent bewohnt hat. Dieser Kontinent lag – im Sinne dieser Bücher – im Süden von Asien, dehnte sich aber ungefähr von Ceylon bis Madagaskar aus. Auch das heutige südliche Asien und Teile von Afrika gehörten zu ihm. – Wenn auch beim Entziffern der ,,Akasha-Chronik” alle mögliche Sorgfalt angewendet worden ist, so muß doch betont werden, daß nirgends für diese Mitteilungen irgendwelcher dogmatischer Charakter in Anspruch genommen werden soll. Ist schon das Lesen von Dingen und Ereignissen, welche dem gegenwärtigen Zeitalter so fernliegen, nicht leicht, so bietet die Übersetzung des Geschauten und Entzifferten in die gegenwärtige Sprache fast unübersteigliche Hindernisse. – Zeitangaben werden später gemacht werden. Sie werden besser verstanden werden, wenn die ganze lemurische Zeit und auch noch diejenige unserer (fünften) Wurzelrasse bis zur Gegenwart durchgenommen sein werden. – die Dinge, die hier mitgeteilt werden, sind auch für den Okkultisten, der sie zum ersten Male liest, überraschend – obgleich das Wort nicht ganz zutreffend ist. Deshalb darf er sie nur nach der sorgfältigsten Prüfung mitteilen.

Der vierten (atlantischen) Wurzelrasse ging die sogenannte lemurische voran. Innerhalb ihrer Entwickelung vollzogen sich mit Erde und Mensch Tatsachen von der allergrößten Bedeutung. Doch soll hier zuerst etwas über den Charakter dieser Wurzelrasse nach diesen Tatsachen gesagt und dann erst auf die letzteren eingegangen werden.

Im großen und ganzen war bei dieser Rasse das Gedächtnis noch nicht ausgebildet. Die Menschen konnten sich zwar Vorstellungen machen von den Dingen und Ereignissen; aber diese Vorstellungen blieben nicht in der Erinnerung haften. Daher hatten sie auch noch keine Sprache im eigentlichen Sinne. Was sie in dieser Beziehung hervorbringen konnten, waren mehr Naturlaute, die ihre Empfindungen, Lust, Freude, Schmerz und so weiter ausdrückten, die aber nicht äußerliche Dinge bezeichneten

Aber ihre Vorstellungen hatten eine ganz andere Kraft als die der späteren Menschen. Sie wirkten durch diese Kraft auf ihre Umgebung. Andere Menschen, Tiere, Pflanzen und selbst leblose Gegenstände konnten diese Wirkung empfinden und durch bloße Vorstellungen beeinflußt werden. So konnte der Lemurier seinen Nebenmenschen Mitteilungen machen, ohne daß er eine Sprache nötig gehabt hätte. Diese Mitteilung bestand in einer Art «Gedankenlesen». Die Kraft seiner Vorstellungen schöpfte der Lemurier unmittelbar aus den Dingen, die ihn umgaben. Sie floß ihm zu aus der Wachstumskraft der Pflanzen, aus der Lebenskraft der Tiere. So verstand er Pflanzen und Tiere in ihrem inneren Weben und Leben. Ja, er verstand so auch die physischen und chemischen Kräfte der leblosen Dinge. Wenn er etwas baute, brauchte er nicht erst die Tragkraft eines Holzstammes, die Schwere eines Bausteines zu berechnen, er sah dem Holzstamme an, wieviel er tragen kann, dem Baustein, wo er durch seine Schwere angebracht ist, wo nicht. So baute der Lemurier ohne Ingenieurkunst aus seiner mit der Sicherheit einer Art Instinktes wirkenden Vorstellungskraft heraus. Und er hatte dabei seinen Körper in hohem Maße in seiner Gewalt. Er konnte seinen Arm stählen, wenn es nötig war, durch bloße Anstrengung des Willens. Ungeheure Lasten konnte er zum Beispiel heben durch bloße Willensentwickelung. Diente später dem Atlantier die Herrschaft über die Lebenskraft, so diente dem Lemurier die Bemeisterung des Willens. Er war – der Ausdruck soll nicht mißverstanden werden – auf allen Gebieten niederer menschlicher Verrichtungen der geborene Magier.’[139]

Een paar dingen die interessant zijn. Wij zien dat Steiner hier alweer een concrete geografische aanduiding geeft van waar Lemurië gelegen zou hebben. Het ging, net als Atlantis, om een fysiek bestaand continent, dat ongeveer in de Indische Oceaan moet hebben gelegen, met inbegrip van Madagaskar en Sri Lanka (toen nog Ceylon) en wat stukken vasteland van Azië en Afrika. Over de mensen die daar toen rondliepen, zij bezaten nog geen geheugen, de belangrijkste kwaliteit van de Atlantiërs, net goed als het denken weer de belangrijkste kwaliteit van de Ariërs zou worden. Wel konden zij zichzelf ‘voorstellingen’ maken, die dan meteen weer vergeten werden. Maar met hun voorstellingsvermogen hadden zij wel een bijzondere kracht; zij konden daarbij hun omgeving (andere mensen, dieren, planten en levenloze dingen beïnvloeden). Een taal hadden ze niet maar ze konden wel elkaars gedachten lezen. Met hun voorstellingsvermogen kon de Lemuriër ook dingen begrijpen. Zo kon hij, als hij bijvoorbeeld een boomstam zag, zich meteen voorstellen hoeveel gewicht deze kon dragen. Zo kon hij bouwen zonder ingenieurskunsten. Ook kon de Lemuriër loodzware dingen optillen, puur door wilskracht. ‘Zoals later de Atlantiër over de levenskracht kon beschikken, zo was de Lemuriër volmaakt meester over zijn wil. Hij was- en men mag deze uitdrukking niet verkeerd begrijpen- op alle gebieden van lagere menselijke verrichtingen de geboren magiër’[140]

Ik weet niet wat wij niet verkeerd mogen begrijpen van een magiër zijn ‘op alle gebieden van lagere menselijke verrichtingen’. Laten we het maar netjes houden want anders wordt het al gauw erg banaal. En we hebben hiervoor gezien dat antroposofie juist verheven is (zie het rasklasje van Manu, dat zich niet vermengde met allerlei ongure elementen, die niet tot het klasje behoorden, al hield uiteindelijk maar een klein groepje dat vol). Maar goed, de Lemuriër had dus een groot voorstellingsvermogen, een bijzonder sterke wil (telekinetisch als je het zo leest) en had zelfs telepathische aanleg. Vervolgens komt de complete heemkunde van de Lemuriërs aan de orde (net als eerder bij de Atlantiërs), die ik hier oversla. Iedereen kan het op internet nalezen. Een al te vriendelijk volkje was het niet. De Lemuriër martelde erop los. Kleine kinderen kregen een keiharde opvoeding, middels het toepassen van allerlei martelingen. Overigens werden alleen de jongens gemarteld; de meisjes moesten juist hun fantasie prikkelen.

‘Die Knaben wurden in der kräftigsten Art abgehärtet. Sie mußten lernen, Gefahren bestehen, Schmerzen überwinden, kühne Handlungen vollziehen. Diejenigen, welche Martern nicht ertragen, Gefahren nicht bestehen konnten, wurden als keine nützlichen Mitglieder der Menschheit angesehen. Man ließ sie unter den Strapazen zugrunde gehen. Was die Akasha-Chronik in bezug auf diese Kinderzucht zeigt, übersteigt alles, was sich der gegenwärtige Mensch in der kühnsten Phantasie auszumalen vermag. Das Ertragen von Hitze bis zur versengenden Glut, das Durchstechen des Körpers mit spitzen Gegenständen waren ganz gewöhnliche Prozeduren. – anders war die Mädchenzucht. Zwar wurde auch das weibliche Kind abgehärtet; aber es war alles übrige darauf angelegt, daß es eine kräftige Phantasie entwickele. Es wurde zum Beispiel dem Sturm ausgesetzt, um seine grausige Schönheit ruhig zu empfinden; es mußte den Kämpfen der Männer zusehen, angstlos, nur durchdrungen von dem Gefühle für die Stärke und Kraft, die es vor sich sah. Die Anlagen zur Träumerei, zum Phantasieren entwickelten sich dadurch bei dem Mädchen; aber diese schätzte man besonders hoch’.

Het was dus niet raadzaam om in Lemurië feminist te zijn (de positie van de mannen was bepaald niet benijdenswaardig), al stonden fantaserende vrouwen juist in hoog aanzien, dus wellicht was het niet eens nodig. Verder was het feit dat men nog geen ontwikkeld geheugen had en alles meteen weer vergat, zo gek nog niet, want: ‘Und da ein Gedächtnis nicht vorhanden war, so konnten diese Anlagen auch nicht ausarten. Die betreffenden Traum- oder Phantasievorstellungen hielten nur solange an, als die entsprechende äußere Veranlassung vorlag. Sie hatten also insofern ihren guten Grund in den äußeren Dingen. Sie verloren sich nicht ins Bodenlose. Es war sozusagen die Phantastik und Träumerei der Natur selbst, die in das weibliche Gemüt gesenkt wurde’. Dus als de meisjes bij het martelen van de jongens aan het fantaseren waren, konden zij zich deze fantasieën later niet meer herinneren. ‘Ze verloren zich niet in het bodemloze’ (‘Sie verloren sich nicht ins Bodenlose’). En dat was maar goed ook.

Dit zijn natuurlijk fantastische details uit deze heerlijke rolbevestigende ‘Teutonen-idylle’ van het Lemurische paradijs en zo gaat het een heel hoofdstuk voort. Wagner zou er jaloers op zijn, gezien zijn onsterfelijke teksten als: ‘Weichherziges Weibegezücht!’ (‘weekhartig vrouwengebroed!’, Die Walküre, derde acte). Maar goed, ook de Lemuriërs bouwden tempels, hadden hun eigen scholen waar hun wijsheid werd onderricht, er waren ook bijzondere ingewijden, etc. De details zijn soms erg leuk en grappig, net zoals de passage hierboven. Waar ik hier op wil ingaan is een passage ruim over de helft van dit hoofdstuk. Daar zegt Steiner het volgende:

‘Man muß sich vorstellen, daß der Menschenleib zu dieser Zeit noch etwas sehr Bildsames und Geschmeidiges hatte. Er bildete sich noch fortwährend um, wenn das innere Leben sich veränderte. Nicht lange vorher waren nämlich die Menschen in bezug auf den äußeren Bau noch recht verschieden. Der äußere Einfluß der Gegend, des Klimas waren da noch für den Bau entscheidend. Erst in der bezeichneten Kolonie wurde der Leib des Menschen immer mehr ein Ausdruck seines inneren seelischen Lebens. Diese Kolonie hatte zugleich eine vorgeschrittene äußerlich edler gebildete Menschenart. Man muß sagen, durch das, was die Führer getan hatten, haben sie eigentlich erst das geschaffen, was die richtige menschliche Gestalt ist. Das ging allerdings ganz langsam und allmählich. Aber es ist so vor sich gegangen, daß zuerst das Seelenleben in dem Menschen entfaltet wurde, und diesem paßte sich der noch weiche und schmiegsame Leib an. Es ist ein Gesetz in der Menschheitsentwickelung, daß der Mensch mit dem Fortschritte immer weniger und weniger umgestaltenden Einfluß auf seinen physischen Leib hat. Eine ziemlich feste Form hat dieser physische Menschenleib eigentlich erst mit der Entwickelung der Verstandeskraft erhalten und mit der damit zusammenhängenden Verfestigung der Gesteins-, Mineral- und Metallbildungen der Erde. Denn in der lemurischen und noch in der atlantischen Zeit waren Steine und Metalle viel weicher als später. – (Dem widerspricht nicht, daß noch Nachkommen der letzten Lemurier und Atlantier vorhanden sind, die heute ebenso feste Formen aufweisen wie die später gebildeten Menschenrassen. Diese Überbleibsel mußten sich den geänderten Umgebungsverhältnissen der Erde anpassen und wurden so auch starrer. Gerade darin liegt der Grund, warum sie im Niedergang begriffen sind. Sie bildeten sich nicht von innen heraus um, sondern es wurde ihr weniger entwickeltes Innere von außen in die Starrheit gezwängt und dadurch zum Stillstande gezwungen. Und dieser Stillstand ist wirklich Rückgang, denn auch das Innenleben ist verkommen, weil es sich in der verfestigten äußeren Leiblichkeit nicht ausleben konnte.)’[141]

Hier zegt Steiner iets belangrijks, althans voor wat betreft de hier te bespreken thematiek. Hij spreekt hier zelfs van een ‘wet in de mensheidsontwikkeling’. Dus dat lijkt mij niet onbelangrijk. Het blijkt dat hier weer iets terugkomt dat we al eerder hebben gezien, zij het iets anders omschreven. Eerst zegt hij dat het mensenlichaam vroeger (in Lemurië dus)  nog soepel en kneedbaar was. De vaste vorm heeft de mens pas gekregen met de ontwikkeling van zijn verstandelijke vermogens. Ook de aarde was  in die tijd nog minder verdicht; stenen en metalen waren toen nog zachter dan nu. En dan het tussen haakjes gedeelte. Ik zal het letterlijk uit de vertaling weergeven: ‘Dit is niet in strijd met het feit dat er nog nakomelingen van de laatste Lemuriërs en Atlantiërs bestaan die momenteel net zulke vaste vormen vertonen als de groepen mensen die zich in later tijd hebben ontwikkeld. Deze moesten zich aanpassen aan de gewijzigde milieuomstandigheden op aarde en verhardden dus ook. En dat is nu juist de reden waarom ze achtergebleven zijn. Ze hebben zich niet van binnenuit omgevormd, maar hun minder ontwikkeld innerlijk werd van buitenaf in de verstarring gedrongen en daardoor tot stilstand gedwongen. En deze stilstand is werkelijk achteruitgang, want ook het innerlijk is achtergebleven omdat het zich in de verharde uiterlijke lichamelijkheden niet kon uitleven’.[142]

Het bovenstaande lijkt weer sterk op het verhaal van de indianen (verharde en verstarde Atlantiërs). Er bestaan dus nog steeds van die verharde Lemuriërs, die aan alle kanten in de verstarring zijn gedrongen. Wie zijn dat? In de Akasha-kroniek laat hij dit verder in het midden. Wie dit wel weet is Madame Blavatsky. Zij zegt onomwonden (nogmaals aangehaald):

‘The Malays and Papuans are a mixed stock, resulting from the intermarriages of the low Atlantean sub-races with the Seventh sub-race of the Third Root-Race. Like the Hottentots, they are of indirect Lemuro-Atlantean descent. It is a most suggestive fact – to those concrete thinkers who demand a physical proof of Karma – that the lowest races of men are now rapidly dying out; a phenomenon largely due to an extraordinary sterility setting in among the women, from the time that they were first approached by the Europeans. A process of decimation is taking place all over the globe, among those races, whose “time is up” – among just those stocks, be it remarked, which esoteric philosophy regards as the senile representatives of lost archaic nations. It is inaccurate to maintain that the extinction of a lower race is invariably due to cruelties or abuses perpetrated by colonists. Change of diet, drunkenness, etc., etc., have done much; but those who rely on such data as offering an all-sufficient explanation of the crux, cannot meet the phalanx of facts now so closely arrayed’.[143]

Volgens HPB zijn het dus de Papoea’s, de Hottentotten, de Maleisiërs, de Sri-Lankese Veddahs en andere ‘inboorlingen’ (behalve de indianen, want die zijn van Atlantis). Weliswaar zijn sommigen van ‘mixed stock’ (die hebben dus niet in een soort Manu-klasje gezeten, maar dat wisten we al, want daar zaten uitsluitend ‘Ariërs’ in), dus van gemengde Atlantische-Lemurische afkomst. Bedoelde Steiner dezelfde  bevolkingsgroepen? Dat is niet onwaarschijnlijk, al heeft hij in die termen nog nooit over de Maleisiërs gesproken. Die kennen we immers weer als het ‘Venusras’, waarbij ‘de zinnelijke Venuskrachten doorwerken in de ademhaling’ (uit de zesde voordracht van Die Mission einzelner Volksseelen). Maar laten we veilig aannemen, vooral de ‘inboorlingen’ van de eilanden uit en de gebieden rond de Indische Oceaan, dus Madagaskar, de Dravidisch sprekende bevolking van Sri Lanka (de Hindi bevolking daar is namelijk weer Arisch, in de werkelijke zin van het woord), eventueel de Papoea’s, de Aboriginals en de Maori’s en misschien nog wat anderen. Maar het laatste woord durf ik er, in het geval van Steiner, niet over te zeggen.

Tot zover Lemurië. Het gedeelte over Hyperborea en Polaris sla ik hier over, die ontwikkelingsstadia zijn voor de rassenkwestie niet zo relevant. Wat nu wel in beeld gaat komen (eindelijk) zijn de drie passages die in het van Baarda-rapport zijn opgenomen (cit. 16 en 55 derde categorie, dus geen sprake van rassenleer of discriminatie, en 54 warempel in de tweede categorie, dus wellicht een vorm van lichte, of de schijn van discriminatie, maar uitsluitend te begrijpen in de context van de antroposofie als geheel. En de citaten in die categorie blijken in regel de meest interessante te zijn, zo ook in dit geval). Want het hiervoor uiteen gezette verhaal over de wortelrassen, de Oer-Semieten, de Ariërs, de Atlantische Mongolen, waarvan een direct lijntje loopt naar de hedendaagse Mongolen en het ‘nieuwe ras’ van Manu achtte de van Baarda-commissie zo onbelangrijk dat zij het niet eens genoemd hebben (terwijl daar nu juist het systeem achter Steiners al dan niet vermeende rassenleer wordt uitgelegd).

De citaten die wel zijn opgenomen zijn de citaten 16, 54 en 55. De commissie heeft in de nummering overigens geen chronologische volgorde gehanteerd, althans niet volgens het verloop van het boek. Ik zal dat ook niet doen. Mijn volgorde wordt eerst citaat 16, vervolgens 55 en dan pas 54 (het laatste citaat is verreweg het meest belangrijk). Ik zal na de volledige citaten, het commentaar van de commissie citeren en ook zelf het nodige opmerken. Want deze drie citaten zijn allen op een bepaalde manier interessant. Er zullen weer wat elementen terugkomen uit Die Mission, maar verder zal ook veel van het bovenstaande (door de commissie onbesproken en zelfs weggelaten) opeens op hun plaats vallen, vooral bij citaat 54, waarbij juist de uitleg van de commissie (die misschien nog interessanter is dan het citaat zelf), wellicht onbedoeld, de eerdere conclusies bevestigt. Maar eerst citaat 16, uit het hoofdstuk 16 ‘Das Leben der Erde’:

‘Man muß sich eben durchaus klar darüber sein, daß die Entwickelungsformen sowohl in ferner Vorzeit, wie auch in der Zukunft von den gegenwärtigen so total verschieden sind, daß unsere gegenwärtigen Bezeichnungen nur als Notbehelfe dienen können und für diese entlegenen Epochen eigentlich allen Sinn verlieren. – im Grunde kann man von «Rassen» erst anfangen zu sprechen, wenn in dem gekennzeichneten dritten Hauptzustand (dem lemurischen) die Entwickelung etwa in ihrem zweiten Drittel angelangt ist. Da bildet sich erst das heraus, was man jetzt «Rassen» nennt. Es behält dann diesen «Rassencharakter» bei in der Zeit der atlantischen Entwickelung, im vierten Hauptzustand, und weiter bis in unsere Zeit des fünften Hauptzustandes». Doch schon am Ende unseres fünften Zeitalters wird das Wort «Rasse» wieder allen Sinn verlieren. Die Menschheit wird in der Zukunft in Teile gegliedert sein, die man nicht mehr wird als «Rassen» bezeichnen können. Es ist durch die gebräuchliche theosophische Literatur in dieser Beziehung viel Verwirrung angerichtet worden. Namentlich ist dies geschehen durch das Buch, welches auf der anderen Seite das große Verdienst hat, zuerst in der neueren Zeit die theosophische Weltanschauung populär gemacht zu haben, durch Sinnetts «Esoterischen Buddhismus». Da wird die Weltentwickelung so dargestellt, als ob ewig in gleicher Art durch die Weltenkreisläufe hindurch die «Rassen» sich so wiederholten». Das ist aber ganz und gar nicht der Fall. Auch das, was «Rasse» genannt zu werden verdient, entsteht und vergeht. Und man dürfte den Ausdruck «Rasse» nur für eine gewisse Strecke der Menschheitsentwickelung anwenden. Vor und nach dieser Strecke liegen Entwickelungsformen, die eben ganz etwas anderes sind als «Rassen».’[144]

Het commentaar van de commissie: ‘In de tijd dat Steiner in de Theosofische Vereniging werkzaam was nam hij het gebruik van het woord ras in de betekenis van tijdperk en geschiedenis van de mensheid met enig voorbehoud over. In het bijzonder keerde hij zich tegen het schematisme van het rasbegrip in de theosofie: de ontwikkeling van de mensheid zou een onafgebroken wederkeer zijn van ontwikkelingsperioden, die allen ras werden genoemd, zonder dat er rekening werd gehouden met het huidige begrip ras dat gehanteerd wordt voor een groep mensen met gemeenschappelijke erfelijke lichamelijke eigenschappen. Alleen als een tijdperk gedomineerd werd door een ras in de laatste zin, gebruikte Steiner voor dat tijdperk het begrip ras (en dit is het nu juist! Daarom hebben wortelrassen juist alles met rassen te maken, FS). Wat voor rassen in de huidige betekenis van het woord geldt, namelijk dat zij als zodanig slechts voor een beperkt deel van de geschiedenis een rol spelen, gold volgens hem ook voor rassen in de theosofische zin.

Het bovengenoemde citaat, een van de weinige die is opgenomen waarin het begrip ras in theosofische zin wordt gebruikt als aanduiding van een tijdperk in de mensheidsgeschiedenis (dat hebben we gezien, want voor de problematiek van de theosofische wortelrassen duikt de commissie weg, FS), laat zien dat Steiner weliswaar aansloot bij de theosofie, maar binnen de Theosofische Vereniging zijn eigen standpunten naar voren bracht’.[145]

De laatste opmerking is weer exemplarisch voor de antroposofie. Er kan nooit genoeg benadrukt worden hoe eigenlijk niets of nauwelijks Steiner iets met de theosofie te maken had (‘die Blavatsky onzin’, werd er op racisme-debat geroepen, vanuit de orthodoxe hoek). Suggereren dat het misschien een beetje anders lag is nog bijna erger dan beweren dat Steiner een rassenleer koesterde. Toch heeft hij een groot deel van de geschiedenis van Atlantis, Lemurië en Hyperborea gewoon van HPB overgenomen (pardon, hij heeft het allemaal zelf aanschouwd en dan net iets beter dan HPB, die het allemaal net een beetje verkeerd zag). Wat moet het vervelend zijn voor veel antroposofen dat het boek van Helmut Zander als ondertitel heeft ‘Theosophische Weltanschaung und Praxis’.

Het ging de commissie natuurlijk om deze zinsnede: ‘…was «Rasse» genannt zu werden verdient, entsteht und vergeht‘. Maar goed, dit is langzamerhand een beroemde passage, die vaak wordt aangehaald door antroposofische verdedigers van Steiner, die (ook op het racisme-debat is die al langsgekomen). Ook Helmut Zander heeft een soortgelijke passage aangehaald (deze uit Die Mission), toevallig in een van de weinige passages uit zijn boek die ik voorhanden heb. Zander: ‘Rassen seien ein Intermezzo der Menschheitsgeschichte. »Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein.« (GA 121,76 [1910]) Erneut artikulierte Steiner sein antimaterialistisches Leitmotiv, aber bei näherem Hinsehen bleibt dies ein gänzlich unpolitisches Argument. Die Rassenentstehung, die erst in der lemurischen Zeit begonnen habe, werde in der sechsten und siebten »Entwickelungsepoche« verschwinden (ebd.), das heißt: frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend. Für eine politische Erledigung der Rassenfrage und für die Geltung von Steiners Rassentheorien ist dies eine lange, eine zu lange Zeit. Daß die Vielfalt von Völkern und Rassen ein Reichtum der Pluralität sein könnte, tritt im übrigen nicht in Steiners Blickfeld’.[146]

En Steiner zegt hetzelfde wat hij in Die Mission einzelner Volksseelen zegt, dus wederom blijkt dit argument niet op te gaan. Zoals Zander al aangeeft, Steiner zegt: ‘In der alten lemurischen Zeit müssen wir das Aufgehen der Rassenmerkmale, der Rasseneigentümlichkeiten suchen; wir müssen dann deren Sich-Fortpflanzen bis in unsere Zeit verfolgen, müssen uns dabei aber klar sein, daß, wenn unsere gegenwärtige fünfte Entwickelungsepoche von der sechsten und siebenten abgelöst wird, keine Rede mehr sein kann von einem Zustande, den wir als Rasse werden bezeichnen können.[147] (curs. F.S.) Het gaat hier dus om de toekomst, in Zanders woorden: ‘…das heißt: frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend. Für eine politische Erledigung der Rassenfrage und für die Geltung von Steiners Rassentheorien ist dies eine lange, eine zu lange Zeit’.

De ironie is overigens dat ik zelf hiervoor een soortgelijk citaat heb aangehaald uit GA 99 (in noot 39), overigens niet opgenomen in het van Baarda-rapport (er staan wel twee andere citaten uit GA 99 in het rapport, cit. 17 en cit. 57, maar het is geen geautoriseerde voordracht). Maar ook dit is om verschillende redenen weer te relativeren.

Volgende passage, citaat 55: ‘Eine andere Stufe der Bewußtheit bietet dasjenige, was man gewöhnlich Volks- oder Rassengeist nennt, ohne sich viel Bestimmtes dabei vorzustellen. Für den Geheimforscher liegt auch den gemeinsamen, weisheitsvollen Wirkungen, die sich in dem Zusammenleben der Glieder eines Volkes oder einer Rasse zeigen, ein Bewußtsein zugrunde. Man findet durch die Geheimforschung dieses Bewußtsein ebenso in einer anderen Welt, wie das beim Bewußtsein eines Bienenstocks oder Ameisenhaufens der Fall ist. Nur sind für dieses «Volks-» oder «Rassenbewußtsein» keine Organe in der physischen Welt vorhanden, sondern diese Organe finden sich nur in der sogenannten astralischen Welt. Wie das Bienenstockbewußtsein seine Arbeit durch die physischen Bienen leistet, so das Volksbewußtsein mit Hilfe der Astralleiber der zum Volke gehörigen Menschen. In diesen «Volks- und Rassengeistern» hat man somit eine ganz andere Art von Wesenheiten vor sich wie im Menschen oder im Bienenstock. Es müßten viele Beispiele noch angeführt werden, wenn ganz ersichtlich gemacht werden sollte, wie es unter- und übergeordnete Wesenheiten in bezug auf den Menschen gibt. Das Angeführte aber mag genügen, um den in den folgenden Ausführungen beschriebenen Entwickelungswegen des Menschen eine Einleitung voranzusenden. Denn des Menschen eigener Werdegang ist eben nur zu begreifen, wenn man in Betracht zieht, daß er mit Wesen zusammen sich entwickelt, deren Bewußtsein in anderen Welten, als seine eigene ist, liegen. Was sich in seiner Welt abspielt, hängt von solchen Wesen anderer Bewußtseinsstufen mit ab, kann daher nur in Verbindung damit verstanden werden’.[148]

Commentaar Commissie: Zoals uit de bovenstaande passage blijkt, waren voor Steiner begrippen als ‘volksgeest’ of  ‘rasgeest’ geen abstracties, maar uitdrukkingen voor reële geestelijke wezens. In de middeleeuwse tegenstelling tussen nominalisten en realisten zou hij tot de laatste partij hebben behoord (staat dan een verwijzing naar maar die kan ik in dit verband wel overslaan). Zo is een volksgeest bijvoorbeeld niet de grootste gemene deler van de gewoontes en gevoelens van mensen uit een volk, maar een wezen dat in de zielen van de mensen van een volk werkzaam is’. En dan wordt er naar de  behandeling van Die Mission verwezen. Dat laatste is correct, hij behandelt deze thematiek in de eerste voordracht. Ik heb hier zelf niet zo heel veel aan toe te voegen. Het is een beschrijving van de ras- en volksgeesten. Ik verwijs hiervoor naar de eerdere bespreking van Die Mission. Die categorie 3 vind ik in dit geval wel terecht; het is slechts een beschrijvende passage en er worden geen complete mensenrassen geëtiketteerd of erger…Maar dit is wel een van de minst belangrijke citaten om op te nemen in het rapport. Hadden ze dat maar wel gedaan bij het stuk uit ‘Unsere Atlantische Vorfahren’, over het Arische wortelras, dat de taak heeft om de denkkracht te ontwikkelen. Dat is nog altijd de meest onthullende passage uit de Akasha-Kroniek. Alhoewel? Laten we naar het volgende citaat kijken, want zo nietszeggend als dit citaat is zo veelzeggend is de volgende passage. En de uitleg is regelrecht spectaculair.

Citaat 54 is wellicht de meest interessante, maar nog veel interessanter is hoe de commissie van Baarda meent dit citaat te moeten duiden. Citaat 54 dus, tegen het eind van hoofdstuk 6, Die letzten Zeiten vor der Geschlechtertrennung:

‘In diesen Tieren hat man also Wesen zu sehen, welche auf einer früheren Stufe der Menschenentwickelung stehenbleiben mußten. Nur haben sie nicht dieselbe Form behalten, die sie bei ihrer Abgliederung hatten, sondern sind zurückgegangen von höherer zu tieferer Stufe. So sind die Affen rückgebildete Menschen einer vergangenen Epoche. So wie der Mensch einstmals unvollkommener war als heute, so waren sie einmal vollkommener, als sie heute sind. – Was aber im Gebiet des Menschlichen geblieben ist, hat einen ähnlichen Prozeß, nur innerhalb dieses Menschlichen, durchgemacht. Auch in mancher wilden Völkerschaft haben wir die heruntergekommenen Nachfahren einstmals höher stehender Menschenformen zu sehen. Sie sanken nicht bis zur Stufe der Tierheit, sondern nur bis zur Wildheit’.[149]

Dan nu de uitleg van het van Baarda-rapport: ‘In het artikel (oorspronkelijk verscheen Aus der Akasha-Chronik als een serie artikelen in het tijdschrift ‘Luzifer-Gnosis’, FS) waar het bovenstaande citaat afkomstig is, werd een fundamenteel onderdeel van de antroposofische ontwikkelingsleer uiteengezet: de evolutie speelde zich niet alleen af als een ontwikkeling op aarde van lagere naar hogere organismen. De oorzaak van de evolutionaire ontwikkeling ligt in de geest.

De mens is van oorsprong een geestelijk wezen. In de lange wordingsgeschiedenis als aards wezen ontstonden als nevenontwikkeling naast en uit de mens het dierenrijk, het plantenrijk en minerale rijk (zie hiervoor weer het model van Poppelbaum om deze gedachtegang inzichtelijk te maken, FS). Zowel de aardse als de geestelijke mens maakten in deze lange wordingsgeschiedenis een ontwikkeling door. Het dier is in die zin niet de voorloper van de mens, maar de (geestelijke) mens is de voorloper van de aardse dieren en de aardse mens (zie hier het antropo-centrisme van Steiner, FS). De laatste blijft ‘im Gebiet des Menschlichen’, de dieren maken zich daarvan los.

Het ontstaan van de voorlopers van de huidige dieren speelde zich af in wat in de antroposofie de Lemurische tijd wordt genoemd. De oorspronkelijke diervormen waren van de toenmalige menselijke lichaamsvormen afgeleid en waren volgens Steiner hoger ontwikkeld dan de huidige diersoorten. De toenmalige menselijke lichamen lieten overigens nog geen fossiele resten na, omdat ze nog niet voldoende verhard waren (dit hebben we eerder gezien bij Steiner aan het begin van zijn beschrijving van Atlantis, FS). De huidige apen stammen op die manier af van relatief hoger ontwikkelde dieren, die zelf weer van de toenmalige mensen afstamden. In die zin noemde Steiner ‘die Affen rückgebildete Menschen einer vergangenen Epoche. So war der Mensch einstmals unvollkommener war als heute, so waren sie einmal volkommener als wie heute sind’. De mensen hebben zich verder ontwikkeld, de apen waren ‘in hun mens-stadium’ volmaakter dan ze nu zijn.

Ook met betrekking tot wat hij wilde volksstammen noemde keerde Steiner zich tegen het idee dat deze zich aan het begin van een ontwikkeling zouden bevinden. Het waren volgens hem juist de nakomelingen van groepen van toenmalige voorlopers van de huidige mensen die hoog ontwikkeld waren, maar daarna in hun ontwikkeling waren teruggegaan en primitief waren geworden’.[150]

Om deze tekst goed te kunnen volgen is het raadzaam om nog een keer een blik te werpen op fig. 1 en 2, maar dit is een hele goede uitleg van het antroposofische evolutiemodel. Alleen, waarom dan de conclusie ‘géén sprake van rassenleer?’ Want de wezenlijke kern van die rassenleer is bovenstaand eigenlijk wel uitgelegd. De consequenties van dit model zijn wel degelijk racistisch. Laten we het beestje maar bij de naam noemen. Zie hier het idee van de indiaan als een (te) vroege variant van de latere meer geperfectioneerde Arische mens, die nu decadent is geworden en zijn langste tijd gehad heeft. Hetzelfde geldt voor die paar restjes Lemuriërs die er nog zouden zijn. Als dit het wezen is van de antroposofische visie op de evolutie, dan kunnen we alleen maar concluderen dat die tot op het bot racistisch is. Waarom moesten de indianen sterven? Het van Baarda-rapport geeft antwoord: ‘Het waren volgens hem juist de nakomelingen van groepen van toenmalige voorlopers van de huidige mensen die hoog ontwikkeld waren, maar daarna in hun ontwikkeling waren teruggegaan en primitief waren geworden’. Zie hier de gedegenereerde indiaan. Klopt helemaal (volgens Rudolf Steiner dan), maar dit is dus racisme. Wederom sprake van rassenleer. Want de onderliggende basis is, neem me niet kwalijk, volstrekte gebakken lucht; ‘geesteswetenschap’, maw omdat meneer Steiner dit op helderziende manier meende te weten en er een massa gelovigen is die hem kritiekloos navolgen. De commissie noemt dit ‘een fundamenteel onderdeel van de antroposofische ontwikkelingsleer’. Dan is de rassenleer dus een fundamenteel onderdeel van deze ontwikkelingsleer en daarmee van de antroposofie, zoals die door Steiner is geformuleerd.

Wat misschien nog wel het meest bizarre is dat antroposofen kennelijk niet in staat zijn om dit als racisme te herkennen. Ik wil niet gaan speculeren over een moreel tekort, of volstrekte verdwazing etc. en ik ga er ook vanuit dat ieder vanuit zijn wereldbeeld te goeder trouw is, geen enkel misverstand, maar hier zit dus wel de spreekwoordelijke de kink in de kabel. Dat hebben we bovenstaand kunnen zien. Ik geef nog een voorbeeld van beweringen die er zijn gedaan op ‘racisme-debat’ in een ingestuurd essay:

‘Als je kijkt naar de verschillende types voertuigen dan zie je al dat de verschillen groot kunnen zijn terwijl ze allemaal aan dezelfde wezenskenmerken voldoende. Het zijn allemaal verlengmachines’ van menselijke mogelijkheden.

Laten we eens alleen maar kijken naar zoiets als auto’s.
Er bestaan betonauto’s, personenauto’s, ambulances, raceauto’s, vrachtauto’s, legervoertuigen, grote auto’s, kleine auto’s, tractoren, enzovoort. Welk voertuig is meer waard dan het andere als we alleen maar kijken naar het uiterlijk en de eigenschappen, waarbij in de meeste gevallen het uiterlijk de eigenschappen grotendeels laat zien. Een sportwagen in Hanoi of een bromfiets? Een fiets in de binnenlanden van Australië of een terreinwagen?.

Een vrachtwagen om mensen te vervoeren en een bus voor vervoer van betonnen liggers voor een brug? Een ambulance als zaaimachine voor de boer en een aardappelrooier voor het ophalen van de vuilnis? Het is wel duidelijk. De waarde van een voertuig staat in verhouding tot de betekenis voor de gebruiker.

Wat zou je nu een gedegenereerd voertuig kunnen noemen?
Een gedegenereerd of in die zin slecht voertuig is een voertuig dat zodanig is uitgevoerd dat mensen die niet meer aanschaffen, niet meer willen gebruiken, omdat er niemand meer is die voor hem of haar nog langer een betekenis aan die wagen toekent. Dit ontwerp ‘sterft’ uit. Een goed merk is een merk die heel veel betekenis heeft voor de gebruiker of gebruikster.

Er zijn voertuigen ‘uitgestorven’ terwijl ze nog steeds bestaan. Neem de auto met stoommotor. Destijds het mooiste wat er bestond, tegenwoordig bestaan ze alleen nog maar bij gratie van de liefhebbende en ze ook nog gebruikende verzamelaar. Maar de functie heeft echt geen cultuurbepalende waarde meer. Ze is van cultuurbepalende waarde opgeschoven naar een voor enkele individuen bepaalde waarde. Hier spreekt dan ook de tijdsgeest. Veel jongeren kennen de stoomauto niet eens en voor de meeste mensen is de stoomauto iets uit de voorbije geschiedenis toen vrouwen nog geen broeken droegen en mannen nog wel hoge hoeden.

Zoals hierboven al eerder vermeld, Rudolf Steiner beschrijft niet alleen het uitsterven van het
indianenras, hij beschrijft eveneens het uitsterven, of zo men wilt, het verdwijnen van de Lemurische menselijke bestaansvorm en de Atlantische menselijke bestaansvorm. Hij geeft bovendien ook aan dat beide culturen de ondergang zelf hebben veroorzaakt. Men zou dus kunnen gaan denken dat het behandelen van het uitsterven van grote groepen mensen, zoals de Indianen, door critici selectief wordt benaderd.

Steiner heeft echter gezegd dat het Indianenras zelf de krachten heeft verworven die geleid hebben tot het uitsterven van dat ras en daar wordt door de critici zwaar aan getild.
Dat wordt door een aantal daarvan opgevat als een zeer racistische benadering.
Binnen de antroposofie is het verdwijnen van bestaansvormen echter niets nieuws. Geheel Lemurië en later Atlantis zijn dus al eerder met bijna al haar bewoners verdwenen. Ik lees nergens dat iemand zich daar druk over maakt. Maar goed er zijn dan ook geen Lemuriërs en Atlantiërs meer.(…)

Steiner beschrijft het indiaanse ras als een ras dat in de rassenvorming de eigenschappen heeft
verworven en opgezocht die te maken hebben met het uitsterven van hun ras. Hij beschrijft dat afsterven, als een voor hem fysiek waarneembaar gegeven, blijkens zijn commentaar naar aanleiding van bepaalde foto’s van indianen. Eigenlijk beschrijft Steiner het indianenras in zijn verschijning als een ‘ziek’ ras, een ras wat in een proces van afsterven is terechtgekomen een proces dat begint met de rassenvoming onder voor indianen specifieke krachten die op een bepaalde plek vanuit de aarde op hen inwerken, een ziekteproces dat zich kenmerkt door een verharding van het organisme, een verknekeling, een proces dat eindigt met de dood. (…)

Steiner beschrijft door zijn uitspraken de Indianen in wezen als een ziek ras. Antroposofisch gesproken zegt hij van de Indianen dat hun zielen leven in een niet meer of steeds minder geschikt lichaam, in een voor de toekomst niet meer voor verdere ‘bewoning’ betekenisvolle lichaamsvorm. Daarbij moeten we ons realiseren dat de mensheid, de stoffelijke wereld en de geestelijke wereld, zich dynamisch verder ontwikkeld. De menselijke geestelijke individuen hebben de lichaamsvormen, zoals ze destijds in Noord Amerika zijn ontstaan in de eerste na-Atlantische periode, niet meer nodig zoals eerdere bestaansvormen in bijvoorbeeld Lemurië en Atlantis, voor de verdere ontwikkeling van de mensheid, daarna niet meer van betekenis bleken te zijn’[151].

Zie hier hetzelfde verhaal weer op een hele andere manier uitgelegd. En hoewel ik niet twijfel aan de beste bedoelingen van de auteur en er ook van uitga dat de schrijver geen indiaan een kwaad hart toedraagt (alhoewel er elders de nodige diskwalificaties in staan over de indianen van nu die casino’s runnen en daarom niet meer die bijzondere indianen van vroeger zijn, dus daar zijn gewoon lagere zielen in geïncarneerd[152]), maakt dit verhaal, in de beste traditie van Christoph Wiechert, Maarten Ploeger en zelfs het bovenstaande fragment uit het van Baarda-rapport, weer duidelijk zichtbaar waar de antroposofische kortsluiting zit, zodra het thema racisme in het algemeen en de indianen in het bijzonder ter sprake komt. Rest mij natuurlijk op te merken dat vrijwel niemand zich druk maakt om Lemurië of Atlantis, omdat er buiten de beweringen van Helena Blavatsky, Rudolf Steiner en nog een paar er geen enkele reden is om aan te nemen dat die continenten daadwerkelijk bestaan hebben. Dat die continenten met zo’n zinloos bloedbad ten onder zijn gegaan zegt meer iets over degenen die deze verhalen verkondigd/verzonnen hebben. En die verkondigers schrikken er ook niet voor terug om dit soort bedenkelijke verzinsels los te laten op echte menselijke tragedies als volkerenmoord, die dan recht worden gepraat om de spirituele superioriteit van het eigen ras te benadrukken. Dat is pas morbide.

Bovendien, er wordt bovenstaand gesteld dat de Lemuriërs en de Atlantiërs er zelf voor hebben gezorgd dat hun continent ten onder is gegaan. Valt over te twisten, maar goed, moeten wij dan geloven dat de indianen zelf verantwoordelijk zijn voor wat er met ze is gebeurd? Ik mag het niet hopen, maar de suggestie wordt wel gewekt.

Wat natuurlijk wel zo is en dat is en dat lijkt me de belangrijkste conclusie van deze bespreking van de Akasha-kroniek, is dat er een al dan niet fictieve kosmologie over gans de schepping wordt gelegd, waarin het behoren tot een ras cruciaal is. Van Steiners kernopvattingen over de evolutie loopt een rechte lijn naar zijn opmerkingen over mensenrassen, middels de leer van de wortel- en onderrassen. Het is dan ook regelrecht verbijsterend dat de Commissie van Baarda dit verhaal niet in het rapport heeft opgenomen. Het is echt niet meer dan de drie bovenstaande passages, waarvan de laatste meer dan terecht. De rest doet er kennelijk niet toe. Men heeft zich dus echt niet willen wagen aan de cruciale passages over het vijfde Arische wortelras en al die verbindingen die er volgens Steiner zijn van Atlantis en Lemurië met bestaande mensenrassen. Dat had dus wel in het rapport moeten staan! Maar dan was ook de conclusie ‘géén sprake van rassenleer’ onhoudbaar gebleken.

Ik geef nog een keer de tussentijdse conclusie weer die wat mij betreft overeind is gebleven, of zelfs versterkt:

  1. Wij hebben gezien dat wortelrassen en onderrassen cruciaal zijn in Steiners model van de aarde-evolutie en de lotsbestemming van de mens.
  2. Ieder aardetijdperk (wortelras) kent zeven cultuurperiodes (onderrassen), die elkaar opvolgen als de dominante cultuurdrager in de mensheidsontwikkeling. Resten van voorgaande onderrassen (‘vervallen’ of ‘verdwenen’ beschavingen) blijven nog wel bestaan, maar hebben hun leidende functie verloren, daar hun cultuurdragende inspiratie of ‘impuls’ is uitgewerkt.
  3. Na de cyclus van zeven onderrassen gaat het wortelras ten onder en maakt plaats voor een nieuw wortelras. Soms blijven er laatste restanten van voorgaande wortelrassen  achter als ‘decadente overblijfselen’, totdat het op dat moment heersende wortelras of de voorzienigheid ‘volgens een wetmatigheid’ (zie 4e voordr. Die Mission, cit. 102) er een eind aan maakt, of hun plaats verdringt, waardoor zij ‘de krachten moeten verwerven om uit te sterven’ (indianen en andere ‘wilden’, zie wederom Die Mission, cit. 103).
  4. Er kan ook worden geconstateerd dat de begrippen Wortelras/Zeitalter en Onderras/Kulturepoche alles te maken hebben met de mensenrassen. Zelfs het van Baarda-rapport kan er niet onderuit om de term Wortelras ‘gedeeltelijk’ als een ‘biologische aanduiding’ af te schilderen. Het wortelras van dit tijdperk (het vijfde) is het ‘Arische wortelras’, dat uiteindelijk de ‘denkkracht’ ontwikkelde. Net zoals Helena Blavatsky het heeft over ‘The White Aryan Root-race’, of ‘het blanke, Arische, vijfde wortelras’, dat zij afzet tegen het ‘gele ras en het Afrikaanse negerras, met hunne kruisingen’ (in mijn Nederlandse uitgave van De Geheime Leer), spreekt Steiner eveneens van het vijfde Arische wortelras.

Dan is de conclusie onvermijdelijk dat de rassenleer een wezenlijk onderdeel, zo niet een belangrijke pijler is van de totale antroposofie.

Het volgende gedeelte zal meer toegespitst zijn op de na-Atlantische tijd en dan vooral de geschiedenis van de onderrassen/cultuurperiodes (tot nu toe vijf) van het zg. Arische wortelras. Ook zal er nog een blik geworpen worden op het diepere occulte systeem van evolutie, zoals Steiner dit heef uiteen gezet in Geheimwissenschaft. Hierbij zal weer worden teruggegaan naar het verre verleden. Maar eerst een wellicht onthullende toelichting bij het begrip Ariër, dat we ook bovenstaand veel zijn tegengekomen.

De Ariërmythe

(overgenomen uit: Marcel Hulspas en jan Willem Nienhuys, Tussen waarheid en waanzin; een encyclopedie der pseudo-wetenschappen)

Ariërs

‘Verouderde aanduiding voor de zogeheten Indogermaanse volkeren die enige duizenden jaren voor Chr. vanuit het oosten Europa binnenkwamen en de basis legden voor de eerste vroeg-Europese beschavingen, zoals de Keltische (? Ben ik niet helemaal zeker van, FS) en de Germaanse. Het begrip Ariër is door overvloedig gebruik in de nationaal-socialistische propaganda in diskrediet geraakt.
De mythe van de superieure Ariërs is omstreeks 1800 ontstaan, toen in Europa behoefte ontstond aan een ‘wetenschappelijk’ alternatief voor het Bijbelse scheppingsverhaal. In navolging van de Franse astronoom Jean Sylvain Bailly (1736-1793) en zijn speculaties over de oerbeschaving van Atlantis, zochten filosofen de oorsprong van de westerse beschaving ergens in Azië. Met name de ontdekking dat veel Europese talen verwant waren aan het oeroude Indiase Sanskriet (en gerekend konden worden tot een ‘Indo-Europese’ taalfamilie) was hierbij van groot belang.
De Duitse filosoof Friedrich von Schlegel (1772-1829) wees er in zijn Über die Sprache und Weisheit der Indier (1808) op dat de oude Indiërs het noorden aanbaden, en hij veronderstelde dat ze daarom vast wel eens in die richting waren getrokken, en zo misschien in Noord-Europa waren terechtgekomen. In 1819 noemde hij deze wereldreizigers voor het eerst ‘Ariërs’. Die aanduiding was gebaseerd op Arioi, een naam voor een ander geheimzinnig ‘oosters’ volk, de Meden, die hij had aangetroffen in de ‘Historiëen’ van Herodotus ( de Meden zijn de waarschijnlijke voorouders van de hedendaagse Koerden, FS). Dat ‘Ariër’ hing volgens Schlegel samen met het Duitse ‘Ehre’, en daaruit bleek volgens hem al dat we hier te maken hebben met het einde van de mensheid.
Het was de (verder volstrekt obscure) taalkundige Christian Lassen die in zijn Indische Altertumskunde (1847) het idee opperde dat de geschiedenis geschreven kon worden als de eeuwige strijd tussen de hoogstaande Ariërs en de minderwaardige dragers van die andere scheppende traditie, de Semieten. Omstreeks 1860 was het in Europa algemeen bekend, onder andere op gezag van de filoloog Max Müller dat Ariërs, namelijk Europeanen, Perzen en Indiërs, afstamden van een volk dat de hoogvlakten van Azië had bewoond. Vanuit het werk van Lassen lopen er directe lijnen naar racistische cultuurpessimisten als Joseph Arthur de Gobineau, de occultiste Madame Blavatsky en de protonazistische filosoof Houston Stuart Chamberlain. De Ariërmythe beleefde haar meest krankzinnige uitwerking in het werk van occultisten als Jörg Lanz von Liebenfels en Guido von List (de grondleggers van de ‘Ariosofie’, FS). In 1943 kwam de antropoloog Gerhard Heberer tot de conclusie dat het Arische ras uit het Noordse Ras was ontstaan, en dat Duitsland de Überheimat van dat elitevolk was’.[153]

Het lijkt mij duidelijk dat het bovenstaande verhaal inmiddels zeer herkenbaar is. We zijn al veel elementen hieruit tegengekomen in de Akasha-kroniek. Maar ook voor de geschiedsopvatting van de na-Atlantische tijd is dit verhaal alleszins relevant. Ik zal er nog op terugkomen wanneer het verschijnsel Ahriman nader wordt toegelicht. Ik wil hier nog een ander artikel volledig weergeven, eigenlijk meer een samenraapsel van passages van de Duitse en grotendeels in Nederland werkzame antroposoof Sigismund von Gleich, uit zijn magnum opus Der Mensch, der Eiszeit und Atlantis. Deze kleine bloemlezing werd als artikel geplaatst in het inmiddels bekende Belgische antroposofische tijdschrift de Brug:

Afb. 10, de geschiedenis van de mondiale migratiegolven na Atlantis volgens Sigismund von Gleich (http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b18chincul.htm)

Waarom geen Chinese cultuurperiode ?

(verschenen in de Brug, [154])
In de ontwikkeling van mens en aarde kunnen we verschillende grotere en kleinere tijdseenheden onderscheiden. Zo heeft de Aarde al stadia doorlopen die we aanduiden met de benaming van een hemellichaam, bvb. Saturnus, Zon, Maan. Zoals bekend leven we nu in de vijfde cultuurperiode van het vijfde tijdvak. Na het vierde tijdvak, Atlantis genaamd, volgde de zondvloed. Dan kwam de Oud-Indische cultuurperiode, de Oud-Perzische, de Egyptisch-Babylonische en de Grieks-Romeinse. Het lijkt erop dat de antroposofie alle grote, bekende culturen een plaats geeft, behalve een: de Chinese. Dat heeft te maken met de sterke nawerking van Atlantische elementen in deze cultuur. Sigismund von Gleich ging op zoek naar de oorsprong van verschillende volkeren, en legde daarbij interessante verbanden bloot. Een aantal begrippen die hij gebruikt, worden in de moderne antropologie niet meer gehanteerd (Indogermaans is bvb. Indo-Europees geworden), maar de moderne wetenschap vindt verklaringen uit de geesteswetenschap sowieso al onzin. We laten dus het verhaal maar beginnen, bij Noah:

Manoe of Noah leidde het bruikbaarste deel van het vijfde Atlantisras (de zgn. Oer-Semieten – fdw) uit het ondergaande Atlantis naar Binnen-Azië. Daarom representeert Noah de oerkiem die uit de zondvloed gered werd en verder ontwikkelde tot het vijfde wortelras (het na-Atlantische of Arische). Noah had drie zonen: Japhet, Ham en Sem. Hoe moeten we deze nu historisch-ethnologisch duiden vanuit de inzichten van de geesteswetenschap over ijstijd-wereldgeschiedenis ?

Japhet stelt de hoofdmoot van de Indo-Germaanse mensheid voor. De volkeren die in Genesis genoemd worden, laten dat duidelijk zien: “Javan” zijn de Ioniërs, “Madai” de Meden, “Gomer” de Cimbren. Eigenlijk is het de Europees-Kaukasische mensheid die door Japhet voorgesteld wordt. Bij de Grieken heet hij Japetos, wiens zoon Prometheus door Zeus-Jupiter aan de rotsen van de Kaukasus geketend werd. Dit beeld zegt ons: De prometheïsche denkkracht, die de Arisch-Kaukasische mensheid in de na-Atlantische periodes moest ontwikkelen, wordt vooreerst met het hoge rotsgebergte van het hoofd verbonden, het Jupiter-denken krijgt een zetel in de hersenen. Japetos en Prometheus staan aan de spits van de Griekse stambomen. In de Oudheid werden de Grieken en Ioniërs beschouwd als een Zeus-Jupitervolk, een denkervolk zonder meer. Rudolf Steiner beschreef Plato als een typische vertegenwoordiger van deze geest. De landstreek van de zee van Azow (of Asa-zee) tot aan de toppen van de Kaukasus, waar Europa overgaat naar Azië, werd in de Oudheid altijd Asia genoemd. “De Gotische en Scandinavische volkeren noemden de voet van de Kaukasus in hun Noorse heldenleer het Asaland, Asahaimur. Het is het oerverblijf der Asen, hun goden- en heldengeslacht, en in alle sagen trekt Odin van daar uit naar het Europese Noorden . . . Prometheus’ moeder of gemalin was Asia. De verheven Kaukasus zelf heeft als oerverblijfplaats der Asen nog het oerwoord ‘Asi’ in zijn laatste lettergreep. Alle volkeren aanzien hem als een heilige bergketen.” Asia is dus het land van de goden of engelen en wel speciaal van de Jupiterwezens waarmee de Arisch-Kaukasische of Indogermaanse volkeren van Europa zich verbonden voelden omdat deze goden in hen als vormkrachten vanuit de streek van de Kaukasus werkten

[…] De oorsprong van zowel Indogermanen als Semieten moet worden gezocht bij dat deel van het Atlantische wortelras, dat ooit het Noordwesteuropese deel van Atlantis bewoonde, tot aan het Hyperboreërgebied, en dat naar Binnen-Azië werd geleid. Deze volksgroep mag ‘Noah’ genoemd worden, voorzover ze de zondvloed overleefd heeft. Uit deze Noah, de kiem van de Eurazisch-Arische mensheid stamt Japhet af, het Indogermanendom. Sem of het Semietendom ontsprong weliswaar uit dezelfde kiem, maar vormde een aparte vertakking. In het Semietendom werkt namelijk het Toeraanse element verder* . De geesteswetenschap heeft vastgesteld dat op een bepaald moment de Noord-Atlantische volkerstroom samengekomen is met de zuidelijke stroom van Toeraniërs die alover Afrika Atlantis verlieten. Het Semietendom ontstond als een eigenaardige mengeling. “Alles wat bij de Toeraniërs decadent was, werkte eliminerend en omvormend bij het Hebreeuwse volk.” (Rudolf Steiner legt uit in het “Mattheus-Evangelie” dat de oude Atlantische helderziendheid bij de Hebreeuwen zich niet manifesteerde in een lager astraal helderzien, maar naar binnen sloeg en het innerlijk leven organiseerde – fdw). Sem is de pre-Ariërkiem die met de Noord-Aziatische, Toeraans-Mongoolse wereldstroming verbonden werd. Daardoor is Sem tegelijk datgene wat van het pre-Arische element, vooral in het Chinezendom verder leefde, hoewel daar het Mongoolse element sterker en doorslaggevender is geworden. Tenslotte is Sem het Semietendom van de latere tijd waarin het Eurazisch-Arisch element het Toeraanse element in de positieve zin heeft omgewerkt – dit in tegenstelling tot het Chinezendom.

Hieruit resulteert een zeer bijzondere polariteit tussen Semietendom en het Mongools-Toeraans Chinezendom. Het zijn twee verwante, maar polair tegengesteld-verwante elementen ! In deze beide volkergroepen, sterk in het bloed georganiseerd, werken naast de algemeen menselijke zonnekrachten vooral de Marskrachten der Toeraniërs. Maar bij de Mongolen overweldigen deze de zonnewerkingen, bij de Semieten is het omgekeerde het geval. Toch zijn beide rassen zeer oorlogszuchtig. Rudolf Steiner beschrijft dat in detail in de cyclus over de volkszielen (GA 121). Het is een van de belangrijkste signaturen van de tweede na-Atlantische cultuurperiode, die in het teken van de Tweelingen staat: het ontstaan van het Semietendom en het polair tegengestelde Chinezendom, die in veel opzichten als licht en schaduw samenhoren. De oudchinese cultuur, die dan rond 3100 vanuit Binnen-Azië (Toerkistan) oostwaarts stromend aan het daglicht kwam, wilde het Luciferische geesteslicht van Atlantis bewaren; maar de oerperzische en de oudsemitische -die er parallel mee loopt- doken moedig onder in het duister van de materie en streden met de aarde-donkerte. De lichte Irancultuur stond tegenover de donkere magie van Toeran en bereidde het Christendom voor. Tegenover het Perzische dualisme van Ormuzd en Ahriman stond het oerchinese van Yin en Yang – het hemelse en aardse in polariteit. Maar tegelijkertijd vormde zich uit de Toeraans-Arische vermenging de semitische Tweeling, wiens hebreeuwse tak het Christendom verder voorbereidde, terwijl de arabische tak als schaduw van het semitisme zich achteraf tegen deze laatste keerde. Maar ook in het Hebreeuwendom zelf, dat met Abraham begon, zoals het Arabierendom met Ismaël, openbaarde zich in de loop van de geschiedenis te allen tijde het Tweelingen-principe. Tegen het einde van de Tweelingen-periode verscheen het Semietendom -dat in de streek van de Kaspische Zee uit het contact met het Toeraniërdom ontstaan was- voor het eerst in Noord-Babylonië en veroverde door zijn oorlogszucht al vlug Voor-Azië, nadat het zich in Arabië, als in een secundair centrum, ingeburgerd had.

Ieder die het echte semitisch-hebreeuwse gezichtstype met bvb. het klassiek-turkse (Toeraanse) vergelijkt, zal de grote overeenkomst opvallen. Semieten en Chinezen zijn volkeren die enerzijds het rekenen en alle wiskunde, en anderzijds het geldwezen en alle handelsactiviteiten misschien wel het volmaakst beheersen ! Daarbij moet men in ’t oog houden dat bij de Semieten behalve de Hebreeuwen van oudsher de Assyriërs, de Babyloniërs (sinds 2000 v.C.), de Syriërs, en natuurlijk de Arabieren gerekend worden. Mathematisme en monisme zijn de wereldbeschouwingen die klassiek zijn geworden dank zij het Semietendom. Zo wordt het klaar en duidelijk hoe de leer van de atlantische Manoe vanuit Binnen-Azië enerzijds naar het Westen in het getoeraniseerde Semietendom en anderzijds in oostelijke richting in het arisch beïnvloede Toeraniërdom, d.i. Chinezendom, ingestroomd is. De Hebreeuwse Je-ho-va komt overeen met de Chinese naam van God “I-Hi-Wei”, wiens drieëenheid Lao-Tse diepzinnig verklaarde: “Naar wie ge kijkt en ge ziet hem niet, die wordt met de naam I genoemd. Naar wie ge luistert en ge hoort hem niet, die wordt met de naam Hi genoemd; naar wie ge met de handen grijpt en ge vat hem niet, die wordt met de naam Wei genoemd. Deze drie zijn ondoorgrondelijk; dusdanig zijn ze vereend.” [ … ]

Zo zien we maar weer hoe misleidend schema’s kunnen werken. Ze geven de indruk alsof ieder tijdvak of cultuurperiode een afgerond geheel is, terwijl in werkelijkheid voorlopers en achterblijvers tegelijk met de hoofdstroom actief zijn. Op de volgende bladzijde proberen we even in kaart te brengen wat hierboven besproken werd. Voor de volledigheid vermelden we nog dat uit Ham het Hamietendom is ontstaan, meer bepaald door een vermenging van het vijfde en zesde Atlantisras. Hugo Obermaier schrijft daarover: ” De Oud-Egyptenaren zijn de belangrijkste vertegenwoordigers der Hamieten, dat zijn blanke Noordafrikanen, gelijkend op Europeanen, die naar huidskleur, haartype en onnegroïde gelaatstrekken meer bij het westelijke, middellandsezee-ras, moeten gerekend worden.”

Von Gleich, Brüll en de ‘Nieuwe Reactionairen’; een kleine ‘tegentirade’

Tot zover dit artikel uit de Brug. Interessant is overigens dat het werk van de hier aangehaalde Sigismund von Gleich de inzet was van een hevige polemiek in de jaren tachtig tussen Gjalt Zondergeld en Evert van der Tuin enerzijds en Dieter Brüll anderzijds. Het werk en de persoon von Gleich was de belangrijkste inzet van Brülls artikel  ‘De nieuwe reactionairen’, in Driegonaal in 1986, tot in ten treuren aangehaald door antroposofische critici van mijn eerdere artikelen (Paul Heldens en Jan Luiten). Deze Sigismund von Gleich, onder vuur genomen door Zondergeld en van der Tuin, schijnt een principiële tegenstander geweest te zijn van de Nazi’s. Dat is natuurlijk lovenswaardig, maar maakt dat het bovenstaande verhaal minder racistisch? Het lijkt mij niet, maar ik heb ook elders aangegeven dat Steiners kijk op de rassen voor een belangrijk deel wezenlijk verschilde met die van het nationaal socialisme (los van het graduele verschil, want de nazi’s waren in hun visie ook ‘wat drastischer’, ik denk dat daar iedereen het wel over eens is).

Toch laat dit een  interessant punt zien. Voor de antroposofische partij, van Dieter Brüll tot en met critici van mijn artikelen, lijkt het bijna alsof  de stelling dat Steiner er racistische opvattingen op na hield, gelijk staat aan het op een hoop gooien met het nationaal socialisme.  Dat Sigismund von Gleich net zulke racistische opvattingen had staat overigens buiten kijf, al was hij een principieel tegenstander van het nationaal socialisme en heeft hij daar zelfs een hoge prijs voor moeten betalen (niets dan hulde voor zijn moed in deze, dat lijkt mij vanzelfsprekend). Maar dat pleit hem niet vrij van racisme. Ik zal Brüll hier citeren, uit zijn roemruchte artikel ‘De Nieuwe Reactionairen’ (zie het complete artikel hier): ‘Omdat de duvel met Zondergeld speelt, heeft hij precies de verkeerde ‘racist’ te pakken. Zeker, hij werkte Steiners ‘rassenleer’ uit voor de voor-Christelijke tijd (daarna hebben in de zienswijze van Steiner rassenverschillen hun betekenis verloren). Maar hij was juist een fervente Nazi-bestrijder van het eerste uur, die nimmer een steekje heeft laten vallen (..) Nauwelijks bevrijd, stort hij zich opnieuw in de bestrijding van het racisme. Voor een zaal vol rijkseenheders en andere kolonialisten betoogde hij dat Nederland aan een koloniale oorlog bezig was en dat er geen enkel argument te vinden was waaraan de blanken het recht ontleenden om de Indonesiërs zo te bevoogden.’ (Driegonaal, extra editie, p. 21).

Mooi van von Gleich, maar nou en? Rechtvaardigt dit zijn eerdere uitspraken over rassen uit de jaren twintig? Wellicht is hij later tot inkeer gekomen en dat lijkt mij een goede zaak. Dat hoeft van mij ook zeker niet verzwegen te worden. Maar het gaat hier wel om wat hij ruimschoots daarvoor heeft geschreven. En dat gaat toch echt over Joden die goed in de handel zijn, verwant aan de Chinezen (?!) al hebben deze Chinezen zich in een Luciferisch licht gehuld en zijn de Joden de aarde donkerte ingedoken en zijn zéér oorlogszuchtig (NB als ras! ). Let overigens hier ook op het verhaal van Manu/Noach en de zonen van Noach. Hierboven zien we dus dat de ‘Indogermanen’ van Japhet afstammen en de ‘Semieten’ van Sem. Dit is de traditionele voorstelling van zaken, maar zie ook weer de parallel met de Akasha-kroniek, het hoofdstuk ‘Übergang der Vierten in die Fünfte Wurzelrasse’ , waar Steiner stelde dat de ‘Oersemieten’ zowel de voorouders zijn van de Ariërs als van de Semieten.

Misschien is het goed om een keer toe te lichten waar het verhaal vandaan komt dat Joden zo goed in de handel zijn.  Wellicht helpt het om een aantal platte stereotypen, door deze en gene antroposoof zo dierbaar gekoesterd, te ontzenuwen. Gedurende de Middeleeuwen en grote delen van de moderne tijd (grotendeels tot in de negentiende eeuw) waren Joden in Europa uitgesloten van vele beroepen, zoals overheidsdiensten, maar ook andere sectoren. Hen restte meestal de vrije beroepen. Vandaar dat er in Europa een traditie is ontstaan dat Joden veelal ondernemers waren. Voor Joden in het Osmaanse Rijk en verder in de islamitische  wereld lag dit bijvoorbeeld heel anders. Daar was het ze wel toegestaan om overheidsfuncties te bekleden en soms ook hele hoge. Daar heeft de Joodse traditie zich ook heel anders ontwikkeld.  Ik hoop dat hiermee de lucht geklaard is voor eenieder die nog wat ziet in de antisemitische praatjes van von Gleich, al maak ik me wat betreft de Brug weinig illusies. Daar staan ook andere verhalen te lezen over ‘lelijke joden met rinkelende geldbuidels’ of ‘Joden die hun rasgenoten verraden wanneer het ze uitkomt’ (zie noot 93).

Goed, alle waardering voor von Gleichs principiële stellingname tegen de nazi’s, maar dat maakt het bovenstaande verhaal niet minder racistisch. Geheel overbodig dat Brülls opmerking over dat de rasverschillen voor Steiner geen rol van betekenis meer zouden spelen na het begin van de Christelijke jaartelling regelrecht onjuist is. ‘Diese Linie besteht auch für unsere Zeit’ en ‘In unserer Zeit wird der Rassencharakter aber allmählich überwunden’ staat er in de vierde voordracht van ‘Die Mission einzelner Volksseelen’, maar kennelijk verkiest dhr Brüll ook enige onzorgvuldigheid of selectieve woordblindheid als dat in zijn straatje past. En hoe verklaart meneer Brüll het citaat van dat indianenopperhoofd, aangehaald aan het slot van de zesde voordracht? Zijn die woorden soms ook uitgesproken voor de Christelijke jaartelling? Steiner heeft het zelfs over foto’s van indianen, waar de neergang van hun ras goed zichtbaar zou zijn. Moet ik begrijpen dat die foto’s in de Atlantische tijd zijn gemaakt, of op zijn laatst gedurende de Grieks Romeinse cultuurperiode? (bij Rudolf Steiner kon alles en is niets te gek). Maar nee hoor, het gaat toch echt allemaal over ‘Unsere Zeit’. Nogmaals de volledige passage:

‘Sehen Sie sich doch die Bilder der alten Indianer an, und Sie werden gleichsam mit Händen greifen können den geschilderten Vorgang, in dem Niedergang dieser Rasse. In einer solchen Rasse ist alles dasjenige gegenwärtig geworden, auf eine besondere Art gegenwärtig geworden, was in der Saturnentwickelung vorhanden war; dann aber hat es sich in sich selber zurückgezogen und hat den Menschen mit seinem harten Knochensystem allein gelassen, hat ihn zum Absterben gebracht. Man fühlt etwas von dieser wirklich okkulten Wirksamkeit, wenn man noch im neunzehnten Jahrhundert sieht, wie ein Vertreter dieser alten Indianer davon spricht, daß in ihm lebt, was vorher für die Menschen groß und gewaltig war, das aber die Weiterentwickelung unmöglich mitmachen konnte. Es existiert die Schilderung einer schönen Szene, bei welcher ein Führer der untergehenden Indianer einem europäischen Eindringling gegenübersteht’.

‘Wenn man noch im neunzehnten Jahrhundert sieht!’ Niks voor Christelijke jaartelling. Was toch leuk geweest als dhr Brüll dit in zijn argumentatie had meegewogen. Interessant, omdat dit artikel juist een tirade is tegen de vermeende onzorgvuldigheid van de critici van Steiner. Nu schijnt het artikel van Brüll in de ogen van sommige antroposofen (die zelfs het van Baarda-rapport afwijzen) bijna heilig te zijn, bijna nog heiliger dan de teksten van Steiner zelf, maar ik denk dat er aan het van Baarda rapport wel wat meer eer valt te behalen, dan deze gedateerde en volkomen doorzichtige zogenaamde verdedigingswal tegen de racisme-aantijgingen.[155] Het spijt me voor alle antroposofen die naast Steiner apologeet ook Brüll apologeet zijn, maar ik kan er slechts twee dingen uit halen. Of  meneer Brüll, van beroep hoogleraar belastingrecht, heeft Steiner niet goed gelezen, of dit was slechts een wanhopige tactische manoeuvre om de aandacht van de echte racisme-kwestie af te leiden. Ik kan er niets anders van maken. Niet heel erg sterk tegenover de hoogleraar geschiedenis Gjalt Zondergeld.  Gelukkig had professor Brüll meer verstand van belastingen en de sociale driegeleding. Maar zelfs los hiervan en ook los van de nagedachtenis aan Sigismund von Gleich, ik denk niet dat de bovenstaande racistische tekst in deze tijd nog enige verdediging verdient. Ondanks de persoon von Gleich gaat het hier om puur racisme en in dit geval zelfs ook antisemitisme. Het spijt mij maar ik ben van een andere generatie dan Brüll en ook Zondergeld (die zelfs zijn excuses aan Brüll heeft gemaakt omdat hij von Gleichs stellingname tegen de nazi’s niet heeft benadrukt). Ik voel me wat dat betreft vrij genoeg om de woorden van von Gleich te beoordelen. En dat gaat over Joden in de aardedonkerte, omgevormd door de decadente trekken der Toeraniërs en Luciferisch verlichte Chinezen. Of zelfs de algemene opmerking ‘het bruikbaarste deel van een ras’ (al heeft Steiner ongeveer hetzelfde in de Akasha-kroniek gezegd[156]).  Het gaat mij dus om die teksten. De persoon (net als bij Steiner overigens) laat ik er buiten.[157]

Ik hoop hiermee de kwestie ‘Nieuwe reactionairen’ nu definitief af te handelen. Mochten bepaalde antroposofen daar anders over denken, zet dat artikel van Brüll dan gewoon online. Kan iedereen het raadplegen en dan kunnen we ook zien hoe effectief het is in het pareren van welke racismeaantijging aan het adres van Steiner dan ook. Ik zal niets liever doen dan er op mijn site een linkje naar plaatsen. Geheel ten overvloede, met bovenstaande opmerkingen wil ik niets afdoen aan Dieter Brülls persoonlijke oorlogservaringen (dat staat vanzelfsprekend buiten kijf ), maar in het racisme-debat heeft hij de plank helaas volledig misgeslagen.

Dit is het enige van Brüll dat nog enigszins betrekking zou kunnen hebben op mijn artikelen. Verder is het vooral een tirade tegen de protestgeneratie van de jaren zestig en de actievoerders van de jaren zeventig en tachtig, die ook in de antroposofie het ‘fascisme’ meenden te herkennen. Nu ben ik van 1973 dus daar was ik echt te jong voor (begrijp ook niet waarom Paul Heldens en Jan Luiten mij dan onder die nieuwe reactionairen scharen).

Ik wil hier nog een ding over de zaak ‘nieuwe reactionairen’ kwijt. Als antroposofen zich nu druk maken over de nagedachtenis van deze Sigismund von Gleich, waarom  laten deze antroposofen dan zonder weerwoord toe dat deze in een blad juichend wordt aangehaald dat openlijk sympathiseert met neonazi’s? (David Irving, Ernst Zündel, Johannes Lerle, enz.) Dat lijkt me pas beschadigend voor zijn reputatie. Dit lijkt me veel ernstiger dan mij met het vergezochte argument om de oren te slaan dat ik de antroposofie op een hoop zou gooien met het nationaal socialisme. Maar kennelijk was deze Sigismund von Gleich, ondanks zijn zeer bedenkelijke opvattingen, wat principiëler dan zijn hedendaagse navolgers. Die schijnen er minder moeite mee te hebben dat zijn naam prijkt naast die van een echte nazi-sympathisant en Holocaustontkenner als David Irving. Dus antroposofen die het willen opnemen voor deze von Gleich, klim in de pen en gesel de Brug in de geest van Dieter Brüll, met het verwijt dat zij de godvergeten brutaliteit hebben om de woorden van deze tegenstander van de Nazi’s aan te halen, waar hij zelf in een later stadium van zijn leven wellicht niet meer achter zou hebben gestaan. ‘Halve waarheden zijn verwoestender dan kloeke leugens!’, aldus Paul Heldens. Dat zou pas van karakter getuigen en laten zien dat de antroposofische beweging het meent dat er geen sprake is van rassenleer, laat staan dat zij haar levensbeschouwing laat kapen door een stel gekken dat met neonazi’s dweept. Anders zijn die tirades over Dieter Brüll en de Nieuwe Reactionairen geen knip voor de neus waard.

Tot zover mijn ‘tegentirade’ en de jaren tachtig relletjes. Terug naar het gedachtegoed van Steiner zelf. Want wellicht is het de moeite waar om aan de hand van passages uit het van Baarda-rapport gedetailleerd te kijken naar wat Steiner zelf zegt over de ‘opheffing van de rasverschillen’.

Hebben de rasverschillen rond het begin van de christelijke jaartelling hun betekenis verloren (Brüll), of gebeurt dit pas over een paar duizend jaar? (Zander)

 

‘Ontlastende’ citaten van Rudolf Steiner uit ‘Oorsprong, heden en toekomst van rassen’; de selectie van het van Baarda-rapport (citaten 17 t/m 38)

 

Een van de heetste hangijzers van het rapport (en van de hele discussie over het belang van ‘rassen’ in het oeuvre van Steiner) is de kwestie wanneer de ‘rasverschillen’ worden opgeheven. Volgens veel antroposofen hebben de ‘rasverschillen’ in het verleden hun betekenis verloren en volgens Helmut Zander (zoals we al bij Die Mission einzelberVolksseelen hebben gezien) worden de verschillen tussen rassen pas in de verre toekomst opgeheven. Nu wil het van Baarda-rapport betogen dat de rasverschillen tegenwoordig geen betekenis meer hebben. Daarvoor heeft de commissie een grote verzameling citaten bij elkaar gezet, om deze stelling krachtig te onderbouwen.

Ik wil hier citaat 17 t/m 27 uit het rapport weergeven en kijken wie er het dichtste bij zit: de commissie, Dieter Brüll (vóór Christelijke jaartelling) of Helmut Zander (pas in het negende millennium). Het wordt een ingewikkelde puzzel, maar het lijkt me essentieel om hier enige klaarheid in te verschaffen. Dus met de door de commissie geselecteerde citaten nemen we de proef op de som:

Citaat 17 (uit Die Theosophie des Rosenkreuzers, 4 juni 1907, GA 99)

Es wird dahin kommen, daß alle rassen- und Stammeszusammenhänge wirklich aufhören. Der Mensch wird vom Menschen immer verschiedener werden. Die Zusammengehörigkeit wird nicht mehr durch das gemeinsame Blut vorhanden sein, sondern durch das, was Seele an Seele bindet. Das ist der Gang der Menschheitssetwickelung.

In den ersten atlantische Rassen bestand noch ein starkes Zusammengehörigkeitsband, so daß die ersten Unterrassen sich auch nach der Farbe gliederten, und dieses Gruppeseeleelement haben wir noch in den verschiedenfarbigen Menschen. Diese Unterschiede werden immer mehr verschwinden, je mehr das individuelle Element der Oberhand gewinnt. Es wird eine Zeit kommen, wo es keine verschiedenfarbigen Rassen mehr geben wird. Die Unterschied in Bezug auf die Rassen wird aufgehört haben, dagegen werden individuell die größten Unterschiede bestehen. Je weiter wir zurückgehen in alte Zeiten, desto mehr treffen wir das übergreifen des Rassenelements an. Das richtig individualisierende Prinzip beginnt überhaupt erst in der späteren atlantische Zeit. Bei den alten Atlantiern empfanden wirklich noch Angehörige der einen Rasse eine tiefe Antipathie gegen Angehörige der einer andere Rasse. Das gemeinsame Blut bewirkte die Zusammengehörigkeit, die Liebe. Es galt für unsittlich, einen Angehörigen eines anderen Stammes zu heiraten’.

Commentaar Commissie: ‘In dit citaat werden de huidige betekenis van het woord ras en de theosofische betekenis ervan door elkaar gebruikt. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat Steiner het woord ‘ras’ in theosofische zin alleen gebruikte wanneer het daarmee beschreven tijdperk in de geschiedenis van de mensheid door een bepaald ras in de huidige betekenis van het woord werd gedomineerd (dus toch, wortelrassen en onderrassen zijn ‘rassen’, al is het niet helemaal hetzelfde en overlapt het elkaar eerder, zie bespreking van de Akasha-kroniek[158]. Maar sterker nog, als Steiner het woord ras gebruikt in de theosofische zin gebruikt, heeft het, naar zeggen van de commissie er juist mee te maken dat er dan ook ‘ras’ bedoeld wordt, FS).

Met Atlantische rassen werden  de tijdperken cq bevolkingsgroepen bedoeld van Atlantis, zie hieronder citaat 18′.

(De laatste opmerking bevestigt weer mijn eerdere conclusies nav de Akasha-kroniek, al is het theosofische rasbegrip niet helemaal hetzelfde als het gewone mensenras, zoals zal blijken uit het volgende citaat, FS).

Citaat 18 Lezing van 30 mei 1908 te Hamburg voor de leden van de Theosofische Vereniging in Das Johannes Evangelium, GA 103.

‘Es wird von mir absichtlich der Begriff ‘Unterrassen’ vermieden, weil eigentlich der Begriff Rasse sich nicht völlig deckt mit dem, um was es sich dabei handelt. Es handelt sich um Kulturentwickelungsperioden, und das, was wir als Rassengesetz in unserer heutigen Menschheit doch erleben, ist eigentlich ein Nachklang der Atlantische Entwickelung. Diejenigen Menschheitsentwickelung, die an der atlantischen Flut vorangegangen ist, also die sich zum großen teil abgespielt hat auf jenem Kontinente, der da war zwischen dem heutigen Europa und dem heutigen Amerika, der alten Atlantis, diese Menschheitsentwickelung teilen wir in sieben aufeinanderfolgende Abschnitte. Für diese sieben Abschnitte gilt noch der Ausdruck ‘Rassen-Entwickelung’. Denn diese sieben aufeinanderfolgenden Stufen der Menschheit auf der alten Atlantis waren auch noch körperlich, inner- und außer- körperlich rechnet man auch  die innere Konfiguration des Gehirns, des Blutes und der andere Säfte- sehr verschieden, während gar keine Rede davon sein kann, daß etwa die erste Menschheit der nachatlantischen Zeit, die alten Inder, von uns so weit verschieden waren, daß wir noch den Ausdruck ‘Rasse’ darauf anwenden dürften. Man muß ja immer die Kontinuität der Theosophie festhalten, und daher ist es ja oft notwendig, an diesen alten Begriff der Rassen anzuknüpfen. Aber man erweckt doch zu leicht falsche Vorstellungen durch das Wort Rasse, weil man übersieht, daß das Einteilungsmotiv für die Menschheit, das wir heute haben, ein viel innerlicheres ist als das welches mit dem Ausdruck Rasse zusammenhängt. Und gar auf das, was unsere Kultur ablösen wird, die Kultur nach der siebenten Unterabteilung, wird überhaupt der Ausdruck Rasse nicht mehr angewendet werden dürfen, weil die Menschheit sich dann gliedern wird nach ganz anderen Grundgesetzen’.

De commissie heeft hier geen commentaar gegeven maar het slot is regelrecht spectaculair te noemen. Steiner zegt hier precies hetzelfde als wat hij in de vierde voordracht van Die Mission zegt (de lezing is uit 1908, dus van twee jaar daarvoor).

Eerst de hele passage. Steiner stelt dat het begrip ‘onderras’ (in theosofische zin, later zou Steiner het begrip ‘cultuurperiode’ gaan gebruiken) in Atlantis nog verbonden was met een ‘ras’. Er waren dus verschillende Atlantische onderrassen. In het huidige tijdperk (het ‘Arische’, zoals hij het in de Akasha-kroniek noemt, overigens ook uit 1908) is er sprake van cultuurperiodes. Er zit alleen een addertje onder gras. Cultuurperiodes zijn geen aangelegenheid voor de hele mensheid, al zal dat in de toekomst wellicht anders liggen. Cultuurperiodes zijn voor Steiner ontwikkelingsfases van het blanke ras. Indianen en Afrikanen hebben geen cultuurperiodes, net als Chinezen. Dus dit verhaal klopt precies met wat hiervoor is beschreven. En wanneer zal het begrip ras haar betekenis hebben verloren en zal de mensheid zich niet meer naar ras verdelen? In de zevende cultuurperiode. En wat zegt hij in Die Mission? Het slot van citaat 97: ‘… müssen uns dabei aber klar sein, daß, wenn unsere gegenwärtige fünfte Entwickelungsepoche von der sechsten und siebenten abgelöst wird, keine Rede mehr sein kann von einem Zustande, den wir als Rasse werden bezeichnen können’.

En Helmut Zander zei hierover: ‘Die Rassenentstehung, die erst in der lemurischen Zeit begonnen habe, werde in der sechsten und siebten »Entwickelungsepoche« verschwinden (ebd.), das heißt: frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend. Für eine politische Erledigung der Rassenfrage und für die Geltung von Steiners Rassentheorien ist dies eine lange, eine zu lange Zeit’.

En dan te bedenken dat de commissie dit citaat opvoert om het tegendeel te beweren. Even niet goed opgelet, lijkt mij althans.

Citaat 19: Lezing van 1 juni 1908 voor de leden van de Theosofische Vereniging in Das Hereinwirken geistiger Wesenheiten in den Menschen, GA 102.

Der Mensch ist herausgewachsen aus dem Gruppenseelentum, und immer mehr emanzipiert er sich davon. Wenn wir die Gruppen betrachten statt der Seelen, so haben wir Familienzusammenhänge, Stammes-, Volkszusammenhänge und endlich zusammengehörige Rassen der Menschen. Der Rasse entspricht eine Gruppenseele. Alle diese Gruppenzusammenhänge  der Vormenschheit sind solche, aus denen der Mensch herauswächst, und je mehr wir fortschreiten, desto mehr verliert der Rassenbegriff seine Bedeutung.

Heute stehen wir an einem Übergang, und nach wird das, was Rasse ist, ganz verschwinden, und etwas ganz anderes an die Stelle treten. Die Menschen, welche die geistige Wahrheit, wie es charakterisiert worden ist, wieder erfassen, werden durch freien Willen zusammengeführt werden. Das sind die Zusammenhänge der späteren Zeit. Die Zusammenhänge der früheren Zeit sind so, daß der Mensch in sie hineingeboren wird. In sein Volk, in seine Rasse wird der Mensch hineingeboren. Später werden wir in Zusammenhängen leben, die die Menschen selber machen, indem sie nach Gesichtspunkten gruppieren, wo sie unter völliger Wahrung ihrer Freiheit und ihrer Individualität Zusammenhänge bilden’.

Commentaar commissie: ‘Ook dit citaat is een voorbeeld van de zogeheten sociologische basiswet van Steiner die beschreven is in 7-3 (zie onze toelichting bij citaat 4)’.

Mijn commentaar: Ik ga hier niet ook citaat 4 en de hele toelichting bespreken (je ziet dat als je simpelweg wilt weten wat de commissie over twee voordrachten over Die Mission heeft geschreven je zo’n beetje een rondleiding krijgt door het complete rapport), maar bij citaat 4 wordt uitgelegd dat vanaf nu de mens zich steeds meer gaat losmaken van ras, stam, familie en andere groepsverbanden. Het gaat over het idee van de mens die de drempel over gaat en over de wachter bij de drempel, de ‘Hüter der Schwelle’. Maar ook hier zien we dat Steiner het weer heeft over de toekomst. Wellicht de nabije toekomst, al geeft hij hier, itt het vorige citaat, geen tijdsbepaling.

Citaat 20: Lezing van 24 juni 1908 te Neurenberg voor de leden van de theosofische vereniging in Die Apocalyps des Johannes, GA 104:

‘In unserem Zeitraum spielen ja Rasse und Kulturepoche noch durcheinander. Der eigentliche Rassebegriff hat seine Bedeutung verloren, aber er spielt noch immer hinein’.

Geen commentaar van de commissie, maar dit lijkt mij niet zo’n lastige. Het is maar hoe je het bekijkt; het glas is halfvol of half leeg. Dat het ras element zich op een bepaald moment oplost blijkt duidelijk uit verschillende teksten van Steiner, dat ben ik zeker met de commissie eens. De vraag is alleen wanneer? In Steiners tijd speelde het rasbegrip een nog zodanige rol dat de indianen net waren ‘ausgestorben’ (volgens Steiner althans). Wounded Knee was in 1890, dus niet eens zo gek lang daarvoor. Dus een niet geheel onbelangrijk deelaspect van zijn uiteenzettingen over de verschillende rassen, de ‘stervende indiaan’, was ook toen nog verrassend actueel (slechts 18 jaar na Wounded Knee, een zeer bekende gebeurtenis voor diverse Nederlandse antroposofen, al was Steiner waarschijnlijk wel precies op de hoogte van de feiten, die allemaal keurig worden opgesomd in Kuhlenbecks ‘Okkultismus der Nordamerikanische Indianer’, dat vrijwel zeker door Steiner geraadpleegd is). En dan te bedenken dat er door Dieter Brüll naar Zondergeld is geroepen dat het allemaal ging over de situatie van ‘vóór de Christelijke jaartelling!…’. Bovendien, het glas is pas echt leeg in het negende millennium (zie de passage van Zander). We hebben dus nog even de tijd.

Waar dit ook over gaat is dat de Atlantische tijd een indeling kende van zeven onderrassen. In de huidige tijd is er sprake van cultuurperiodes. Maar het is (althans tot nu toe) uitsluitend het blanke ras dat verschillende cultuurperiodes heeft gekend. Andere rassen, gedformeerd door de abnormale geesten van de vorm, deden daar niet aan mee, soms met dodelijke afloop. Wellicht dat er in de toekomst wel plaats is voor de hele mensheid, maar dan moeten de rasverschillen zijn opgeheven.

Citaat 21: Lezing van 16 augustus 1908 in Stuttgart voor de leden van de Theosofische Vereniging. Deze lezing is de 11 e in de lezingencyclus Welt, Erde und Mensch (GA 105):

‘Wenn man heute von Rasen spricht, bezeichnet man etwas, was nicht mehr ganz richtig ist, auch in theosophischen Handbüchern werden hier große Fehler gemacht. Man spricht davon, daß unsere Entwickelung sich so vollzieht, daß Runden, und in jeder Runden Globen, und in jedem Globus Rassen sich hintereinander entwickeln, so daß wir also in allen Epochen der Erdevolution Rassen haben würden. Das ist aber nicht so. Es hat zum Beispiel schon gegenüber der heutigen Menschheit keinen rechten Sinn mehr, von einen bloßen Rassenentwickelung zu sprechen. Von einer solchen Rassenentwickelung im wahren Sinne des Wortes können wir nur während der atlantische Entwickelung sprechen. Da waren wirklich in den sieben entsprechende Perioden die Menschen nach äußeren Physiognomien so sehr voneinander verschieden, daß man von anderen Gestalten sprechen konnte. Aber während es richtig ist, daß sich daraus die Rassen herausgebildet haben, ist es schon für die rückliegende lemurische Zeit nicht mehr richtig, von Rassen zu sprechen; und in unsere Zeit wird der Rassenbegriff in einer gewissen Weiser verschwinden, da wird aller von früher her gebliebener Unterschied nach und nach verwischt. Überbleibsel aus der Differenzierung sind, die sich in der atlantische Zeit herausgebildet hat. Wir können noch von Rassen sprechen, aber nur in einen solchen Sinne, daß der eigentliche Rassenbegriff seine Bedeutung verliert. -Was aber wird dann für ein Begriff an die Stelle des heutigen Rassenbegriffs treten?

Auch in der Zukunft, und mehr noch als in der Vergangenheit, wird die Menschheit sich sozusagen differenzieren, sich gliedern in gewisse Kategorien, aber nicht in aufgezwungene Kategorien, sondern die Menschen werden aus ihrer eigenen inneren geistigen Fähigkeit heraus dazu kommen, daß sie wissen, daß die Menschen zusammenarbeiten müssen zum gesamten sozialen Körper’.

Geen commentaar van de commissie. Wat ik hieruit afleid is dat Steiner zegt dat de onderrassen/cultuurperiodes van Atlantis duidelijk verdeeld waren naar ras. De Oer-Tolteken, de Oer-Semieten en de Oer-Akkadiërs zouden duidelijk raciaal van elkaar verschild hebben. Dat kun je natuurlijk moeilijk zeggen van de na-Atlantische cultuurperiodes/onderrassen (cultuurperiodes is inderdaad een meer correcte omschrijving). Wel zijn de na-Atlantische cultuurperiodes louter producten van het Arische/blanke ras, op de Egyptische-Chaldeeuwse cultuurperiode na (hoewel de cultuurperiodes van de oudheid vaak weinig te maken hebben met de echte geschiedenis van de oudheid, kun je moeilijk volhouden dat het Koptisch, de taal van het oude Egypte en de meeste talen van Mesopotamië Arisch of Indo-Europees waren. Dus dat zou je met recht een Semitische cultuurperiode kunnen noemen, daar de meeste talen van die beschavingen Semitisch waren). Maar Steiner zegt dat rassen dus overblijfselen zijn uit voorbije tijden. Het probleem blijft natuurlijk dat het enige ras dat er toe doet, het ras is dat de drager is van de achtereenvolgende cultuurperiodes. En dat is het blanke/Arische/Europese ras. Andere rassen doen er niet zoveel toe, zijn in regel ‘primitief’ en het loopt veelal slecht met ze af. Want de na-Atlantische culturen zijn in de antroposofie niet iets van de hele mensheid, maar uitsluitend van het blanke ras (met de nuance van de Egyptisch Chaldeeuwse cultuurperiode, die weer Semitisch zou moeten zijn, al vraag ik me af of Steiner dat zelf ook zo zag). Zie in dit verband ook zeker de Ariërmythe.

Als Steiner zegt dat er niet meer van rassen gesproken kan worden, bedoelt hij ‘rassen’ in de theosofische betekenis, om bij de terminologie van de commissie te blijven. Nu zijn er dus nog de gewone mensenrassen, die hij ook beschrijft in die Mission.

En ook hier zegt Steiner dat de rasverschillen pas in de toekomst verdwenen zullen zijn. Misschien dat dan de rest van de mensheid mag meedoen of wellicht zelf deel uitmaakt van een ‘cultuurimpuls’. Overigens, is het erg als er verschillende rassen bestaan? Het lijkt mij niet. Iets anders wordt het als je het ene ras bepaalde kwaliteiten gaat toedichten die het andere ras, op grond van het ‘rasmatige’ niet zou hebben. Dan kom je al redelijk snel in troebel vaarwater. En dat zie je bij Steiner voortdurend.

Citaat 22: Lezing van 12 juni 1909 te Boedapest voor leden van de Theosofische Vereniging in Das Prinzip der spirituellen Ökonomie im Zusammenhang mit Wiederverkörperungsfragen (deze lezing is de tiende in de cyclus Theosophie und Okkultismus des Rosenkreuzers, in Boedapest), GA 109:

‘Wenn der Mensch zum Beispiel den Impuls der Brüderlichkeit in sich entwickelt haben wird, dann wird die Rassenentwickelung aufhören, sie wird überwunden sein. In der sechsten Kultur werden die Menschen sich schon besser zu gliedern verstehen; die Rassebegriffe werden da nicht mehr gelten. Von innen heraus, vom Geistigen aus werden sich die Menschen da ordnen, und nicht mehr von außen her durch die physischen Zusammenhange’.

Geen commentaar van de commissie. Steiner zegt hier dat in de zesde cultuurperiode het ‘huidige rasbegrip’ (gewoon mensenrassen dus) niet meer zal gelden. Dat is iets eerder dan hij in Die Mission heeft gezegd (daar was het als de zesde cultuurperiode en de zevende cultuurperiode achter de rug zijn). Maar goed, wij zitten nu in het vijfde. Onze huidige vijfde cultuurperiode is begonnen in 1413 en zal eindigen in 3573 (de na-Atlantische cultuurperiodes duren 2160 jaar). De zesde cultuurperiode, waarin dit zou moeten gebeuren duurt dus tot 5733, al staat er in Die Mission einzelner Volksseelen zelfs dat dit proces pas na het zevende tijdperk voltooid zou moeten zijn. Volgens die berekening zou dat dus na 7893 moeten zijn, volgens Helmut Zander dus aan het begin van het negende millennium (komt het meest in de buurt). Kortom, we hebben nog even de tijd (op z’n aller vroegst in 3573, zoals je misschien uit dit citaat zou kunnen afleiden en volgens Zanders berekening, nav citaat 97 uit Die Mission, na 7893, dus rond 8000. Zander zegt ‘frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend’, in het negende millennium, dus dat klopt wel ongeveer). Dan ziet de wereld er naar alle waarschijnlijkheid echt een beetje anders uit, met of zonder antroposofie.

Citaat 23: Lezing van 4 december 1909 te München voor leden van de Theosofische Vereniging, ‘Das Ich, der Gott im Innern und der Gott der äußeren Offenbarung’, in Die tieferen Geheimnisse des Menschheitswerdens im Lichte der Evangelien, GA 117:

Damit haben wir aber etwas ganz Wesentliches in der Entwickelung charakterisiert. Wenn wir es von einer andern Seite fassen wollen, zo können wir sagen, innerhalb der Entwickelung der Menschheit verliert immer mehr und mehr der Begriff, worin die Gruppenseelenhaftigheit am meisten ausdrückt, an Bedeutung, nämlich der Rassenbegriff. Wenn wir hinter die große atlantische Katastrophe zurückgehen, so sehen wir ja, wie sich die menschlichen Rassen vorbereiten. In der alten atlantische Zeit haben wir durchaus die Menschen gruppiert nach äußeren Merkmalen in ihrem Körperbau, noch viel starker als heute. Was wir heute Rassen nennen, das sind nur noch Überbleibsel jener bedeutsame Unterschiede der Menschen, wie sie in der alten Atlantis üblich waren. So recht anwendbar ist der Rassenbegriff nur auf die alte Atlantis. Daher haben wir, da wir rechnen mit einer wirklichen Entwickelung der Menschheit, für die nachatlantische Zeit gar nicht den Begriff der Rasse im eminentesten Sinne gebraucht. Wir sprechen nicht von einer indischen Rasse, persischen Rasse und so weiter, weil das nicht mehr richtig ist. Wir sprechen von einem altindischen Kulturzeitraum, von einem altpersischen Kulturzeitraum und so weiter’.

Een opmerking tussendoor: de voorbeelden die Steiner noemt, zowel de Indische als het Perzische volken zijn beide Arische bevolkingsgroepen, zowel in de werkelijke als de mythische zin van het woord (dat Duitsers Ariërs zouden zijn is dus een deel van de mythe) . En die verbinding werd ook in Steiners tijd, juist in Duitsland en Engeland (Brits Indië en zie ook Blavatsky) nadrukkelijk gelegd. Het woord Ariër komt er zelfs vandaan (‘Iran’ betekent in het Farsi ‘land der Ariërs’). Dus als er gesproken wordt van het Arische wortelras is dat ook niet zo vreemd dat beide ‘culturen’ tot dat ‘ras’ behoren en Steiner zag dat zelf ook zo, zie het slot van de vierde voordracht uit Die Mission, waar hij beide volkeren nadrukkelijk tot het blanke ras rekent. Ook in andere werken doet hij dat consequent. In vom Leben des Menschen zegt hij over het blanke ras: ‘Die weiße Rasse ist die zukünftige, ist die am Geiste schaffende Rasse. Wie sie nach Indien gezogen ist, bildete sie die innerliche, poe­tische, dichterische, geistige indische Kultur aus. Wenn sie jetzt nach dem Westen geht, wird sie eine Geistigkeit ausbilden, die nicht so sehr den innerlichen Menschen ergreift, aber die äußere Welt in ihrer Geistigkeit begreift’. Zie hier een effectieve samenvatting en toepassing van de Ariërmythe door Rudolf Steiner. De bovenstaand genoemde ‘Kulturzeiträume’ zijn dus verschillende manifestaties van dit ‘Arische ras’, althans dit verhaal volgt strikt de lijn van de Ariërmythe.
Verder met dit citaat:

‘Und vollends würde es jeden Sinn verlieren, wenn wir davon sprechen wollten, daß sich in unsere Zeit vorbereite eine sechste Rasse. Wenn noch in unserer Zeit Reste der alten atlantische Unterschiede, der alten atlantischen Gruppenseelen- haftigkeit vorhanden sind, so daß man noch sprechen kann davon, daß die Rassenentwickelung noch nachwirkt- was sich vorbereitet für den sechsten Zeitraum, das besteht gerade darinnen, daß der Rassecharakter abgestreift wird. Das ist das Wesentliche. Deshalb ist es notwendig, daß diejenige Bewegung, welche die anthroposophische genannt wird, welche vorbereiten soll den sechsten Zeitraum, gerade in ihrem Grundcharakter dieses abstreifen des Rassencharakters aufnimmt, daß sie nämlich zu vereinigen sucht Menschen aus allen Rassen, aus allen Nationen und auf diese Weise überbrückt diese Differenzierung, diese Unterschiede, diese Abgründe, die zwischen den einzelnen Menschengruppen vorhanden sind. Denn es hat in gewisser Beziehung physischen Charakter, was alter Rassenstandpunkt ist, und es wird einen viel geistigeren Charakter haben, was sich in die Zukunft hinein vollzieht.

Daher ist es so dringend notwendig, zu verstehen, daß unsere anthroposophische Bewegung eine geistige ist, die auf das Spirituelle sieht, und gerade das, was aus physischen Unterschieden herrührt, durch die Kraft der geistigen Bewegung überwindet. Es ist ja durchaus begreiflich, daß eine jede Bewegung sozusagen ihre Kinderkrankheiten hat und daß man in Anfang der theosophischen Bewegung die Sache so dargestellt hat, als wenn sozusagen die Erde in sieben Unterrassen; und daß das alles sich so stetig wiederholen würde, so daß man immer von sieben Rassen sprechen könnte und sieben Unterrassen. Aber man muß über die Kinderkrankheiten hinauskommen und klar sein darüber, daß der Rassenbegriff aufhört eine jegliche Bedeutung zu haben gerade in unsere Zeit.

Etwas anderes bereitet sich ferner vor- etwas, das mit der Individualität des Menschen in ganz eminentem Sinne zusammenhängt- im Individueller- Werden und immer Individueller- Werden der Menschen. Es handelt sich nur darum, daß diese Individualität es im rechten Sinne wird, und dazu soll nun die anthroposophische Bewegung dienen, daß die Menschen im rechten Sinne Individualitäten werden’.

Dit is een buitengewoon lang citaat, waar veel over te zeggen valt. Maar eerst het commentaar van de commissie. Wat heeft die te melden? ‘NB In1909 was de Antroposofische Vereniging nog niet opgericht. De uitgever heeft kennelijk in deze tekst twee keer ‘theosofische beweging’ veranderd in ‘antroposofische beweging’. Dit is waarschijnlijk gebeurd om aan te duiden dat Steiner in de antroposofische beweging, die onlosmakelijk met zijn naam verbonden is, hetzelfde nastreefde als daarvoor in de theosofische beweging’.

Dat is alles wat de commissie te melden heeft. We mogen vooral niet denken dat Steiner ooit theosoof is geweest, zelfs toen hij nog lid was van de theosofische vereniging. Wat een sektarisch haarkloverij. En het is jammer dat de commissie het hierbij laat, want in dit citaat wordt verder veel interessants gezegd. Maar eerder opperde ik op ‘racisme-debat’ dat het wellicht erger is om te beweren dat Steiner een theosoof is geweest of zelfs iets heeft overgenomen, of misschien geïnspireerd was door Helena Blavatsky, dan te beweren dat Steiner een racist was. Terwijl  er in beide beweringen een kern van waarheid zit, of iets voorzichtiger, voor beide valt wel een klein beetje wat te zeggen. Maar dat de commissie het bij een sektarische sneer laat, terwijl juist dit citaat zoveel mogelijkheden biedt, is wel fascinerend. Want Steiner zegt veel interessante dingen. De vraag is alleen of dit de eerdere conclusies onderuit haalt.

Er valt veel opmerkelijks uit te destilleren. Om te beginnen uit het eerste gedeelte. Steiner stelt dat er in de Atlantische tijd daadwerkelijk sprake was van onderrassen. De cultuurperiodes aldaar vertegenwoordigden veelal een ‘ras’, zoals de Oer Tolteken, de Oer Toeraniërs, de Oer-Semieten (de voorouders van zowel de Semieten als de Ariërs, waaruit, expliciet vermeld, het nieuwe ras of wortelras voortkwam) en de Oer Mongolen (voorouders van de huidige Mongolen). Dit is allemaal na te gaan in mijn eerdere bespreking van de Akasha-kroniek en dan vooral bij de behandeling van het hoofdstuk ‘Unsere Atlantische Vorfahren.’[159]

De na-Atlantische cultuurperiodes echter zijn vooral producten van het nieuwe ras dat uit de Oer Semieten was voortgekomen. Daarover is Steiner in de Akasha-kroniek bijzonder expliciet. Het gaat hier om het ‘Arische ras’. Nu wordt het begrip ‘Ariër’ door Steiner wel heel breed gehanteerd, maar de cultuurperiodes volgen de lijn van oost naar west, van India (waar de bron van het Ariërdom zou liggen), via Perzië, met een klein ‘Semitisch uitstapje’ naar de Chaldeeuwse en de oud-Egyptische cultuur (al vraag ik me af of Steiner dat zo zag), via Griekenland en Rome naar West en centraal Europa. Vandaar waaiert het uit naar Amerika, waar de indianen ondertussen zelf bezig zijn geweest om krachten te verwerven om uit te sterven. Maar de cultuurperiodes zijn (itt de onderrassen van Atlantis) het product van een ras, niet van meer rassen. Daar laat Steiner op vele plaatsen in zijn oeuvre geen misverstand over bestaan. De rest is, door de abnormale geesten van de vorm gedeformeerd restmateriaal, om het wat bot maar duidelijk uit te leggen, dat soms het lootje legt en soms in de schaduw van de toekomstige cultuurperiodes verder blijft bestaan. Pas in de toekomst zal dat smaldeel verdwijnen of opgaan in de algemene hoofdstroom en zal de verdere mensheidsontwikkeling volgens andere parameters verlopen.

Steiner heeft het over de gevaren van het denken in ‘rassen’ (verbeter de wereld begin bij jezelf zou je meteen denken), maar hij doet dit in de context van de ‘voorbereiding’ op de zesde cultuurperiode, de toekomst, waarin de factor ras uiteindelijk alle betekenis zal verliezen. Hij benadrukt ook dat er geen herhaling gaat plaatsvinden van bijvoorbeeld de ontwikkeling van Atlantis (zeven achtereenvolgende onderrassen, die de dominante cultuur vormden), maar dat de huidige ontwikkeling van cultuurperiodes (vooralsnog een nogal Arische aangelegenheid) er uiteindelijk voor gaat zorgen dat alle rasverschillen hun betekenis gaan verliezen en dat de antroposofie uiteindelijk tot heil van de hele mensheid is. Daar wordt nu een begin aan gemaakt, maar dit zal gerealiseerd worden in de zesde cultuurperiode. Daar komt dit verhaal op neer.

Alleen, het is wederom toekomstmuziek. Bovendien vraag ik me dan weer af of de antroposofie wel de weg zou kunnen zijn naar die ‘rasloze toekomst’ (weet ook niet of dat weer zo positief is), als er binnen diezelfde levensbeschouwing op zo’n botte manier onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende mensenrassen. Maar dat is slechts mijn idee. Vooralsnog blijkt ook hier dat het om toekomstmuziek gaat, al vindt Steiner zelf dat er nu alvast het goede voorbeeld moet worden gegeven (en als er een iemand dat niet doet is het Rudolf Steiner zelf wel, met zijn rassentheorieën). Tot zover deze opmerkelijke en alleszins interessante passage.

Citaat 24: Uit Die Geheimwissenschaft im Umriß, oorspronkelijk verschenen in maart 1910, GA 13, hoofdstuk Die Weltentwickelung und der Mensch (dit hoofdstuk, overigens ruim boven de honderd pagina’s, is online te raadplegen op http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_013_04.htm#_Toc14861974 )

‘Es sind oben die Verhältnisse geschildert worden, welche in der Entwickelung der Menschheit seit der Wiederbevölkerung der Erde in der lemurischen Zeit gewirkt haben. Die Menschen sind demgemäß seelisch auf verschiedene Wesenheiten zurückzuführen, welche aus anderen Welten kommend in dem Leibesnachkommen der alten Lemurier sich verkörperten. Die verschiedenen Menschenrassen sind eine Folge dieser Tatsache. Und in den wiederverkörperten Seelen traten, infolge ihres Kharmas, die verschiedensten Lebebsinteressen auf. Solange alles das nachwirkte, konnte es das Ideal der ‘allgemeine Menschlichkeit’ geben. Die Menschheit ist von einer Einheit ausgegangen; aber bisherigen Erdenentwickelung hat zur Sonderung geführt. In der Christus-Vorstellung ist zunächst ein Ideal gegeben, das alle Sonderung entgegenwirkt, denn in dem Menschen, den Christusnamen trägt, leben auch die Kräfte des hohen Sonnenwesens, in denen jedes menschliche Ich seinen Urgrund findet. Noch da israelitische Volk fühlte sich als Volk, der Mensch als Glied seines Volkes. Indem zunächst in dem bloßen Gedanken erfaßt wurde, daß in Christus Jesus der Idealmensch lebt, zu dem Bedingungen der Sonderung nicht dringen, wurde das Christentum das Ideal der umfassenden Brüderlichkeit. Über alle Sonderinteressen und Sonderverwandtschaften hinweg trat das Gefühl auf, daß des Menschen innerstes Ich bei jedem den gleichen Ursprung hat. (Neben allen Erdenvorfahren tritt der gemeinsame Vater aller Menschen auf. ‘Ich und der Vater sind Eins’)’.

Commentaar Commissie: ‘In miniatuurvorm wordt hier verleden en toekomst van rassen geschilderd. Het ontstaan van de rassen ligt in de Lemurische tijd, het tijdperk vóór Atlantis, in een gebied tussen Afrika en Indië, dat nu door de Indische Oceaan bedekt wordt. De overwinning van het verschijnsel ras is volgens Steiner in de voorstelling van Christus te zoeken, die in wezen het ideaal vertegenwoordigt van ‘algemene menselijkheid’, onafhankelijk van ras- of andere onderscheidingen.

Deze passage komt wellicht nog het meest in de buurt van de stelling van Dieter Brüll, dat alle rasverschillen na de komst van Christus hun betekenis zouden hebben verloren. Maar nu een probleem. Wat te doen met de rassen die moesten uitsterven? Dat is namelijk niet gebeurd (voor zover die rassen ook daadwerkelijk zijn uitgestorven). Steiner zegt in hetzelfde hoofdstuk namelijk het volgende (elders in het rapport besproken). Eerst het citaat, dan het commentaar van de commissie en vervolgens het eerdere commentaar van mijzelf (eerder verschenen in ‘racisme-debat’):

Steiner in Geheimwissenschaft (Die Weltentwickelung und der Mensch): Citaat 48:

‘Diejenigen Menschen-Rassen-Formen, welche sich vor diesem Zeitraum verfestigt hatten, konnten sich zwar lange fortpflanzen, doch wurden nach und nach die in ihnen sich verkörpernden Seelen so beengt, daß die Rassen aussterben mußten. Allerdings erhielten sich gerade manche von diesen Rassenformen bis in die nach-atlantischen Zeiten hinein; die genügend beweglich gebliebenen in veränderter Form sogar sehr lange. Diejenigen Menschenformen, welche über den charakterisierten Zeitraum hinaus bildsam geblieben waren, wurden namentlich zu Körpern für solche Seelen, welche in hohem Maße den schädlichen Einfluß des gekennzeichneten Verrats erfahren haben. Sie waren zu baldigem Aussterben bestimmt.
Es hatten sich demnach seit der Mitte der atlantischen Entwickelungszeit Wesen im Bereich der Menschheitsentwickelung geltend gemacht, welche dahin wirkten, daß der Mensch sich in die sinnlich-physische Welt in einer ungeistigen Art hineinlebte. Das konnte so weit gehen, daß ihm statt der wahren Gestalt dieser Welt Trugbilder und Wahnphantome, Illusionen aller Art erschienen. Nicht nur dem luziferischen Einfluß war der Mensch ausgesetzt, sondern auch demjenigen dieser anderen Wesen, auf die oben hingedeutet worden ist und deren Führer nach der Benennung, die er später in der persischen Kultur erhalten hat, Ahriman genannt werden möge. (Der Mephistopheles ist dasselbe Wesen.) Durch diesen Einfluß kam der Mensch nach dem Tode unter Gewalten, welche ihn auch da nur als ein Wesen erscheinen ließen, welches den irdisch-sinnlichen Verhältnissen zugewandt ist. Der freie Ausblick in die Vorgänge der geistigen Welt wurde ihm immer mehr genommen. Er mußte sich in der Gewalt des Ahriman fühlen und bis zu einem gewissen Maße ausgeschlossen sein von der Gemeinschaft mit der geistigen Welt’.

Commentaar Commissie van Baarda: NB in het volgende citaat komen de woorden ‘Menschen-Rassen-Formen’ en ‘Rassenformen’ voor, dat wil zeggen de vormen van menselijke rassen. Het woord vorm staat hier voor, dat wil zeggen de vormen van menselijke rassen. Het woord vorm staat hier voor het uiterlijk van het menselijk lichaam. Door dit woord te verbinden aan het woord ras legde Steiner er nog eens de nadruk op, dat ras bij het uiterlijk van de menselijke vorm hoort, het is de (lichamelijke) vorm waarin hij incarneert, niet zijn eigenlijke wezen. Omdat er geen zielen meer konden incarneren stierven de meeste Atlantische rassen uit (p. 303)

Mijn commentaar: Steiner zegt nog iets weliswaar: ‘… doch wurden nach und nach die in ihnen sich verkörpernden Seelen so beengt, daß die Rassen aussterben mußten’, maar meteen daarna: ‘Allerdings erhielten sich gerade manche von diesen Rassenformen bis in die nach-atlantischen Zeiten hinein; die genügend beweglich gebliebenen in veränderter Form sogar sehr lange’. Dus dit gaat wel over ‘rassen van de na-Atlantische tijd’. En nogmaals, ‘uitsterven’ lijkt me vrij wezenlijk, ook als je in reïncarnatie gelooft.
Steiner in Die Mission (1910) 6e voordracht: ‘Man fühlt etwas von dieser wirklich okkulten Wirksamkeit, wenn man noch im neunzehnten Jahrhundert sieht, wie ein Vertreter dieser alten Indianer davon spricht, daß in ihm lebt, was vorher für die Menschen groß und gewaltig war, das aber die Weiterentwickelung unmöglich mitmachen konnte. Es existiert die Schilderung einer schönen Szene, bei welcher ein Führer der untergehenden Indianer einem europäischen Eindringling gegenübersteht. Denken Sie sich, was da Herz gegen Herz fühlt, indem sich zwei solche Menschen gegenüberstehen: Menschen, die von Europa herüberkamen, und Menschen, die in frühester Zeit, als die Rassen verteilt wurden, nach Westen hinübergegangen sind. Da haben die Indianer nach Westen hinübergenommen alles, was groß war in der atlantischen Kultur. Was war für den Indianer das Größte? Es war, daß er noch ahnen konnte etwas von der alten Größe und Herrlichkeit eines Zeitalters, das in der alten atlantischen Zeit vorhanden war, wo noch wenig um sich gegriffen hatte die Rassenspaltung, wo die Menschen hinaufschauen konnten nach der Sonne und wahrzunehmen vermochten die durch das Nebelmeer eindringenden Geister der Form. Durch ein Nebelmeer blickte der Atlantier hinauf zu dem, was sich für ihn nicht spaltete in eine Sechs- oder Siebenheit, sondern zusammenwirkte. Das, was zusammenwirkte von den sieben Geistern der Form, das nannte der Atlantier den Großen Geist, der in der alten Atlantis dem Menschen sich offenbarte. Dadurch hat er nicht mit aufgenommen das, was die Venus-, Merkur-, Mars- und Jupiter-Geister bewirkt haben im Osten. Durch dieses haben sich gebildet alle die Kulturen, die in Europa in der Mitte des neunzehnten Jahrhunderts zur Blüte gebracht wurden. Das alles hat er, der Sohn der braunen Rasse, nicht mitgemacht. Er hat festgehalten an dem Großen Geist der urfernen Vergangenheit

De opheffing van de rasverschillen door de komst van Christus is dus maar zeer betrekkelijk en geldt kennelijk niet voor de oorspronkelijke bevolking van Noord en Zuid Amerika. Dat waren blijkbaar restanten van de Atlantische tijd, die kennelijk te lang hebben doorgeleefd: Diejenigen Menschen-Rassen-Formen, welche sich vor diesem Zeitraum verfestigt hatten, konnten sich zwar lange fortpflanzen, doch wurden nach und nach die in ihnen sich verkörpernden Seelen so beengt, daß die Rassen aussterben mußten. Allerdings erhielten sich gerade manche von diesen Rassenformen bis in die nach-atlantischen Zeiten hinein; die genügend beweglich gebliebenen in veränderter Form sogar sehr lange. Diejenigen Menschenformen, welche über den charakterisierten Zeitraum hinaus bildsam geblieben waren, wurden namentlich zu Körpern für solche Seelen, welche in hohem Maße den schädlichen Einfluß des gekennzeichneten Verrats erfahren haben. Sie waren zu baldigem Aussterben bestimmt.

Over dit verraad spreekt Steiner iets daarvoor. Hij heeft het over het ‘verraad van de Vucanusgeheimen’, waardoor een deel van de mensheid onder invloed kwam te staan van ‘lagere geestelijke wezens’. Deze zorgden ervoor dat verschillende soorten mensen (rassen) zich te vroeg verhardden, waardoor zij weliswaar nog een tijd mee konden gaan, maar uiteindelijk voorbestemd waren om uit te sterven. Zie hier weer een andere omschrijving van wat er met de indianen gebeurd zou zijn.

De hier naar voren gehaalde passage uit Geheimwissenschaft door de commissie, wordt op andere plaatsen (in hetzelfde hoofdstuk) weer sterk gerelativeerd. Je zou er wel uit kunnen afleiden dat de komst van Christus eventueel de ontwikkeling in gang zet die zou moeten leiden tot het opheffen van de rasverschillen. Maar als we in andere teksten van Steiner zien wanneer dit voltooid zou moeten zijn, staan we nog maar aan het begin van die ontwikkeling (Christus leefde slechts 2000 jaar geleden, dus bijna verwaarloosbaar als we dat afzetten tegen de reusachtige tijdschalen waar Rudolf Steiner het normaal gesproken over heeft). En Steiner zegt in Die Mission einzelner Volksseelen ‘wenn man noch im neunzehnten Jahrhundert sieht’. En dan heeft hij het over het ‘te gronde gaan’ van de indianen, dus niet over een kleinigheidje.

Citaat 25: Dit citaat is de passage uit de vierde voordracht van Die Mission einzelner Volksseelen die ook door Helmut Zander besproken wordt (dus ook citaat 97, om het makkelijker te maken, kortom bijzonder praktisch dat de commissie geen eenduidige nummering hanteert). Nog een keer:

Aus dem, was ich jetzt gesagt habe, werden Sie erkennen, in welchem Zeiträume der Evolution es erst einen Sinn hat, von dem Rassenbegriff zu sprechen. Es hat keinen Sinn – im eigentlichen Sinne des Wortes -, vor der lemurischen Zeit von einem Rassenbegriff zu sprechen, denn in dieser Zeit steigt der Mensch erst auf die Erde herab. Vorher war er im Umkreis der Erde; dann kam er auf die Erde, und es vererbten sich die Rassenmerkmale in der atlantischen Zeit und bis herein in unsere nachatlantische Epoche. Wir werden sehen, wie in unserer Zeit die Volksmerkmale das sind, was die Rassencharaktere wieder auseinander bringt, was sie wieder auszulöschen beginnt. Das alles werden wir noch später sehen. Wir müssen uns jetzt nur hüten, die Welt so zu betrachten, als ob die Evolution nur wie ein Rad wäre, das anfangs- und endlos um sich herumrollte; die Vorstellung von dem rollenden Rad, die in mancher mystischen Weltanschauung so breit ausgeführt wird, bringt eine furchtbare Verwirrung in den Begriff der eigentlichen Menschheitsevolution. Wenn man sich den Vorgang so vorstellt, daß sich alles sozusagen wie um ein bleibendes Zentrum herum bewegt, wobei es in soundsoviele Rassen gegliedert ist, dann hat man eigentlich keinen Begriff davon, daß alles sich in Entwickelung befindet, und daß auch die Rassen sich entwickeln. Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein. Sie wiederholen sich nicht etwa immer in der gleichen Art, wie es bei Sinnett falsch im «Esoterischen Buddhismus» dargestellt wird. In der alten lemurischen Zeit müssen wir das Aufgehen der Rassenmerkmale, der Rasseneigentümlichkeiten suchen; wir müssen dann deren Sich-Fortpflanzen bis in unsere Zeit verfolgen, müssen uns dabei aber klar sein, daß, wenn unsere gegenwärtige fünfte Entwickelungsepoche von der sechsten und siebenten abgelöst wird, keine Rede mehr sein kann von einem Zustande, den wir als Rasse werden bezeichnen können.

De commissie geeft hier geen verder commentaar (waarom eigenlijk niet?? want dit citaat is bijzonder duidelijk, zoniet doorslaggevend. De commissie heeft dit ook niet gedaan op een andere plaats in het rapport). Mijn eerdere commentaar: ‘Bovenstaand zegt Steiner hier iets cruciaals: ‘In der alten lemurischen Zeit müssen wir das Aufgehen der Rassenmerkmale, der Rasseneigentümlichkeiten suchen; wir müssen dann deren Sich-Fortpflanzen bis in unsere Zeit verfolgen, müssen uns dabei aber klar sein, daß, wenn unsere gegenwärtige fünfte Entwickelungsepoche von der sechsten und siebenten abgelöst wird, keine Rede mehr sein kann von einem Zustande, den wir als Rasse werden bezeichnen können’.  Hij zegt dat in de oude Lemurische tijd, dus in een veel eerder ontwikkelingsstadium van de mens (een nauwkeurige toelichting volgt bij de bespreking van de Akasha-kroniek), de rassen op verschillende punten op aarde zijn ontstaan. De raskenmerken worden tot op heden overgeërfd. Maar als ons huidige tijdperk (het vijfde) wordt afgelost door het zesde en het zevende, zou er geen reden meer zijn om van ‘rassen’ te spreken. Dit is essentiële informatie. Veel antroposofen die voor Steiner in de bres zijn gesprongen, komen vaak met het argument dat de rasverschillen in het verleden een rol speelden, maar dat de betekenis daarvan zou zijn uitgewerkt. Bijvoorbeeld Dieter Brüll in zijn roemruchte artikel De Nieuwe Reactionairen, waarin hij zich niet zozeer met Steiner zelf bezighoudt, maar meer met de verdediging van de zeer omstreden antroposoof Sigismund von Gleich tegen de kritiek van historicus Gjalt Zondergeld: ‘Omdat de duvel met Zondergeld speelt, heeft hij precies de verkeerde ‘racist’ te pakken. Zeker, hij werkte Steiners ‘rassenleer’ uit voor de voor-Christelijke tijd (daarna hebben in de zienswijze van Steiner rassenverschillen hun betekenis verloren). Maar hij was juist een fervente Nazi-bestrijder van het eerste uur, die nimmer een steekje heeft laten vallen’.[160] Dit is alles wat Brüll over deze kwestie te zeggen heeft. Het lijkt mij een beetje mager voor een verdediging van Rudolf Steiner en bovendien is het ook nog incorrect’.

Tot zover mijn eerdere commentaar. Het commentaar van Zander sloeg dus op deze passage: ‘Die Rassenentstehung, die erst in der lemurischen Zeit begonnen habe, werde in der sechsten und siebten »Entwickelungsepoche« verschwinden (ebd.), das heißt: frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend. Für eine politische Erledigung der Rassenfrage und für die Geltung von Steiners Rassentheorien ist dies eine lange, eine zu lange Zeit’.

Ik denk dat hiermee dit citaat wel genoeg behandeld is. Mijn eerdere bewering dat Brülls stelling incorrect is, lijkt vooralsnog geldig te zijn, al heeft Steiner elders wel gesuggereerd dat de komst van Christus het begin zou kunnen zijn, of hooguit een ontwikkeling in gang heeft gezet, die zou leiden naar de uiteindelijke opheffing van de rasverschillen in de verre toekomst. Maar zover zijn we dus nog lang niet.

Opvallend is, nogmaals, dat de commissie dit citaat zonder commentaar weergeeft. Elders in het rapport, bij de citaten uit Die Mission einzelner Volksseelen, wordt er naar deze plaats verwezen voor commentaar. Maar aan dit specifieke citaat wil de commissie kennelijk haar vingers niet branden, of heeft er geen antwoord op. Terwijl deze passage meer dan duidelijk is en ook nog afkomstig uit Steiners allerbelangrijkste cyclus over de rassenkwestie. En Steiner beschouwde deze cyclus ook als buitengewoon belangrijk, zoals de commissie elders duidelijk heeft aangegeven. Reden te meer om deze passage zwaar te laten meewegen. En Steiner is hier meer dan duidelijk.

Citaat 26: Lezing van 2 december 1911 te Neurenberg voor leden van de Theosofische Vereniging in Das esoterische Christentum und die geistige Führung der Menschheit, GA 130: ‘Das ist das Eigentümliche der Menschheitsentwickelung aber, daß alte, nicht so sehr mit der geistigen Entwickelung zusammenhängende Eigenschaften der Menschen immer mehr und mehr ihre Bedeutung verlieren. Wenn wir die Menschheitsentwickelung seit der atlantische Katastrophe überblicken, so können wir sagen: Von den großen Unterschieden, die sich in der atlantische Zeit vorbereitet haben, haben sich hereingelebt in die gegenwärtigen Menschen die Unterschiede, die wir als Rassenunterschiede bezeichnen, und wir können in einem gewissen Sinne noch sprechen von einer altindischen Rasse, von einer urpersische Rasse, von einer ägyptischen Rasse, von einer griechisch-lateinischen Rasse, selbst noch in unserer Zeit können wir von einer Art fünften Rasse sprechen. Aber jetzt schon hört der Rassenbegriff auf, in Bezug auf die Entwickelung der Menschheit einem rechten Sinn zu haben. Nicht wird es so sein, wie es zum Beispiel in früheren Zeiten war, daß das, was als sechster Kulturzeitraum auf den unserigen folgt, von irgendeinem räumlichen Zentrum aus die Verbreitung dieser Kultur im wesentlichen geschieht, sondern, was wichtig ist, das ist, daß Theosophie sich verbreitet unter der Menschheit, daß sie- wie man bei ihrem Ursprunge sagte, als man noch mehr ein dunkles Bewußtsein von dem gehabt hat, was als theosophische Bewegung notwendig ist- eine Lehre sein muß ohne Unterschied von Rasse, Nation und Geschlecht. Aus allen Rassen heraus werden diejenigen, die durch die Geisteswissenschaft gegangen sind, für die sechste Kulturepoche kommen und über die Erde hin eine neue Kulturepoche begründen, welche nicht mehr auf einen Rassenbegriff gegründet ist, gegenüber welcher Rassenbegriff nicht mehr seine Bedeutung hat. Kurz, das, was in der Welt der Maja, der äußeren Räumlichkeit, eine Bedeutung hat, schwindet dahin. Das müssen wir allmählich verstehen lernen, indem wir uns weiter entwickeln mit der geisteswissenschaftlichen Bewegung. Das wurde im Anfange noch nicht verstanden. Deshalb sehen wir, wie das sonst so verdienstvolle Buch ‘Der buddhistische Katechismus’ von Olcott, wenn wir es durchlesen, etwas hervorruft, als wenn sich Rassen immer gleichartig abwickeln wie Räder. Aber diese Begriffe verlieren ihre Bedeutung für die nächste Zeit, und wir müssen uns klar sein, daß diese Anfangsstadien der theosophischen Bewegung überholt sind und daß wir für die sechste Kultureperiode dem Rassenbegriff keinen rechten Sinn mehr beilegen können.

Geen commentaar van de commissie. Dit is op zich een interessant citaat, waarin veel ter sprake komt. Steiner spreekt weer van het theosofische rasbegrip en stelt zelfs dat de eerste na-Atlantische cultuurperiodes nog enigszins als ‘onderrassen’ konden worden omschreven. Alleen voor de ontwikkelingsgang van de cultuurperiodes verliest het rasbegrip alle betekenis.  Maar dit geldt natuurlijk alleen voor de ‘onderrassen’ of ‘cultuurperiodes’, in de na-Atlantische tijd allen producten van het ‘blanke ras’ (zelfs de commissie van Baarda is daar elders in het rapport buitengewoon expliciet over, zal ter sprake komen bij het laatste citaat van deze reeks). De indianen en anderen komen in dit verhaal niet voor, of spelen, als decadente overblijfselen van Atlantis, geen rol in deze prachtige ontwikkeling.

Het begrip ras heeft ook hier pas weer in de toekomst zijn betekenis verloren, in dit geval in de zesde cultuurperiode (wij zitten nu in de vijfde). Dat is iets eerder dan wat hij in Die Mission zegt, maar toch nog in de verre toekomst. Steiner herhaalt hier nog iets dat we eerder hebben gezien in de vierde voordracht van Die Mission. Hij bekritiseert wederom de theosoof Olcott en zijn ‘Esoteric Buddhism’, die stelt dat de rassenontwikkeling een cyclisch proces is, waarin alles wordt herhaald. Steiner stelt dat de ontwikkeling niet strikt cyclisch is en dat in de toekomst de mensheid zich volgens andere parameters zal ontwikkelen. Maar zover is het dus nog niet. Hooguit zitten we in een overgangsfase. En wederom, voor de indianen is het te laat, want die zijn ‘im neunzehnten Jahrhundert ausgestorben’. Tamelijk recent dus, als we kijken over wat voor kolossale tijdseenheden Steiner spreekt wanneer het over de ‘opheffing van de rassen’ gaat.

Citaat 27: Lezing van 20 juni te Berlijn voor leden van de Theosofische Vereniging in Der irdische und der kosmische Mensch, GA 133

Je weiter wir in die Zukunft hineingehen, desto mehr wird der äußere Mensch ein Ausdruck der Individualität werden, die von Inkarnation zu Inkarnation geht. Das heißt, in einer und derselben Familie werden sich- was jetzt schon bis zu einem hohen Grade der Fall ist, und niemand, der Augen dafür hat, kann es ableugnen- die Gesichter immer unähnlicher gestalten, und auch die sonstigen Ausdrücke der menschlichen Gestalt, und das aus dem Grunde, weil sie Ausdrücke der menschlichen Gestalt, und das aus dem Grunde, weil sie als Ausdrücke nicht mehr sein werden der Familienausdruck oder der Rassenausdruck, sondern immer mehr und mehr der Ausdruck der einzelnen menschlichen Individualität, die von Inkarnation zu Inkarnation geht. Heute schon kann derjenige, der mit diesem Wissen der Geisteswissenschaft ausgerüstet ist, wenn er nur wirklich die Menschen über die ganze Erde hin anschaut, soweit es ihm möglich ist, sehen, wie neben den vererbten Rassen, Familien und sonstigen Eigentümlichkeiten immer auftreten individuellere und individuellere Gesichts- und Kopfbildungen und so weiter, immer individuellere Physiognomien.

(…)

Es ist jeder wirklichen Erkenntnis der Geisteswissenschaft zuwiederlaufend, wenn davon gesprochen würde, daß in demselben Sinne, wie es in der Vergangenheit führende Rasse geben würde, die noch Naturmerkmale namentlich hervorgebracht würde. Die uralt Indische Kultur war getragen von einer führenden Rasse (Ariërmythe en het onjuiste idee dat de hoogste kastes blank zouden zijn, FS), die alte persische Kultur war getragen von einer führende Rasse, ebenso die ägyptische-chaldäische Kultur und die Griechisch-lateinische Kultur. Heute schon sehen wir, wie im Grunde genommen die Kultur nicht mehr getragen wird von einer führenden Rasse unmittelbar, sondern wie die Kultur sich über alle Rassen ausbreitet. Und die Geisteswissenschaft soll ja gerade dasjenige sein, was ohne Unterschied der Rasse und Stämme die Kultur über die ganze Erde trägt, insofern die Kultur Geisteskultur ist.

(…)

Und wenn Theosophie ihren guten alten Grundsätzen treu bleiben soll, so wird sie- trotzdem sie zu ihrem ersten Grundsatze hat, ohne Unterschied von Rassen- und Farbeigentümlichkeiten und so weiter, eine Kultur begründen- gar nicht darauf verfallen können, eine Zukunftskultur zu erhoffen von einer einzelnen besonderen Rasse.

Geen commentaar van de commissie. Eigenlijk zijn dit drie verschillende ‘citaten’, die over drie verschillende zaken gaan. Dus laten we de bespreking ook maar in drieën delen.

Het eerste gedeelte: Steiner beweert dat in de toekomst de rasverschillen worden opgeheven (we hebben het eerder gezien en het zal nog vaak terugkomen). Deze opheffing zou echter zo ver gaan dat alle uiterlijkheden, normaalgesproken doorgegeven door de erfelijkheid gaan verdwijnen. Dat gaat zelfs voor de ‘materialistische wetenschap’ wel heel ver. Want er worden wel eigenschappen door de erfelijkheid doorgegeven, al zit het niet zo simpel in elkaar dat het ene ras slimmer is dan het andere ras, om maar iets te noemen. Maar uiteindelijk zullen er theoretisch kinderen geboren kunnen worden, die in niets op hun ouders lijken. In die zin is ook Steiners erfelijkheidsleer wat vreemd. Misschien had Steiner, toen hij het voorbeeld noemde van dat zwangere vrouwen, als ze ‘negerromans’ zouden lezen, ze een mulattenkind zouden baren, het wel over die toekomstige situatie (dat blijf ik nog steeds een vreemd citaat vinden en wellicht was dat wel echt een ongelukkige uitglijder). Bij Steiner zijn op dat gebied de gekste dingen mogelijk. Maar hij spreekt hier wederom over de toekomst.

In het volgende stukje zegt Steiner dat de voorafgaande na-Atlantische cultuurperiodes werden gedomineerd door een ras (wellicht ‘onderras’ in de theosofische zin). Hij zegt dat de huidige cultuurperiode niet meer ‘zonder meer’, of ‘exclusief’ (‘unmittelbar’) wordt gedragen door een ras, omdat deze cultuur zich over andere rassen verspreidt. Maar hoe ontlastend is dit? Het feit dat de Europese cultuur (het ‘Arische ras’ heet het onvervalst in verschillende werken van Steiner) zich over de wereld aan het verspreiden is, zegt weinig over Steiners waardering van de andere rassen. En we hebben elders gezien hoe hij daarover dacht, ook in Die Mission einzelner  Volksseelen. Daar zegt hij in de zesde voordracht overigens hetzelfde; het is de Europese cultuur die zich over de wereld verspreidt en de drager is van deze nieuwe cultuur. Hetzelfde hebben we gezien in de arbeidersvoordracht uit 1923, waar Steiner het blanke ras het ras van de toekomst noemt (gek genoeg heeft de commissie de paar zinnen daarvoor ook in deze verzameling opgenomen, maar dit zal als laatste besproken worden).

Dit ligt ook in de lijn met het derde gedeelte van deze passage. Het interessante is, dat hij zelfs het motto van Blavatsky’s Geheime Leer aanhaalt. Dit luidt (in de Fricke vertaling): ‘Dit werk wijdt ik aan alle ware Theosofen van alle landen en alle rassen’. Klopt dus precies, alleen begint Blavatsky meteen na dit motto in het voorwoord als volgt (eerste alinea van het ‘voorbericht’ van De Geheime Leer): ‘Schrijfster- of veeleer opschrijfster (ook HPB was helderziend en fungeerde als doorgeefluik van alles wat uit gene zijde tot haar kwam, FS)-gevoelt zich verplicht hare verontschuldigingen aan te bieden voor de groote vertraging, die het verschijnen van dit werk ondergaan heeft. Deze is veroorzaakt door ongesteldheid en de uitgebreidheid der taak. Zelfs de thans uitgegeven twee delen omvatten nog niet het geheele onderwerp, ook worden daarin aangeroerde onderwerpen niet volledig behandeld. Reeds ligt een groote hoeveelheid stof klaar, die handelt over de geschiedenis van het occultisme in verband met de levensgeschiedenis van de groote Adepten van het Arische Ras (?! FS) en den invloed aantoont van de occulte wijsbegeerte op het levensgedrag, zooals dit is en zooals dit behoorde te zijn. Indien aan deze beide deelen een gunstig onthaal te beurt valt, zal geen moeite gespaard worden om het plan van dit werk in zijn vollen omvang uit te voeren. Het derde deel is geheel gereed, het vierde bijna’.[161]

Al is dit werk dus opgedragen aan ‘alle mensen van alle rassen’, in de eerste alinea, waarin verder vooral praktische mededelingen staan, windt HPB er geen doekjes om dat het Arische ras in haar verder omvangrijke werk centraal staat.

Tot zover Blavatsky en verder met Steiner. In dit citaat verwijst Steiner weer naar de toekomst, waarin er een nieuwe cultuur te verwachten is, van een apart en nieuw ras (wellicht het nieuwe ‘rasloze’ ras). Maar zover is het dus nog niet. Wederom toekomstmuziek.

Na deze reeks citaten en de bijbehorende commentaren van de commissie kan er een voorzichtige conclusie worden getrokken. Hoewel de commissie deze citaten heeft opgevoerd om aan te tonen dat in Steiners optiek het belang van het ‘rasmatige’ afneemt, blijkt dat Steiner beweert dat pas in de verre toekomst de factor ras zijn betekenis verliest. Dat de rasverschillen voor onze tijd, voor mijn part Steiners eigen tijd nog steeds een wezenlijke rol spelen, blijkt evident uit de elders besproken passages van Steiner over de indianen, die gaan over de situatie in de negentiende eeuw (Steiner spreekt in Die Mission einzelner Volksseelen zelf van ‘midden negentiende eeuw’). Kortom het ziet er inderdaad naar uit dat Zander de werkelijkheid meer benadert dan Dieter Brüll, die onomwonden stelde dat volgens Steiner de rasverschillen hun betekenis zouden hebben verloren met de komst van Christus. Het lijkt mij dat op basis van deze citaten het onmogelijk is om vol te houden dat Brüll in deze gelijk had. Zanders stelling op basis van  citaat 25 uit Die Mission einzelner Volksseelen, dat het nog een paar millennia gaat duren, is in zo’n beetje ieder citaat (17 t/m 27) bevestigd.

De na-Atlantische (Arische) cultuurperiodes/onderrassen

Een passage uit het zeer toegankelijke Antroposofie; een kennismaking, van Henk van Oort (Vrij Geestesleven, Zeist, 2006). Als zullen er direct weer de nodige merkwaardige dingen opvallen (maar daar is het ook de antroposofie voor), is dit boekje is compact en bijzonder helder geschreven en wellicht een goede inleiding alvorens er in de vrij lastige materie van Geheimwissenschaft kan worden gedoken. Van Oort:

‘Uit alle gebeurtenissen na de ondergang van Atlantis haalt Rudolf Steiner een aantal culturen naar voren. De genoemde volkeren zijn dermate cultuurdragend dat via hen de bewustzijnsontwikkeling van de mensheid in zijn totaliteit goed gevolgd kan worden (volstrekt arbitrair en bovendien volstrekt à-historisch, maar zie hier Steiners eurocentrisme, of zelfs aryo-centrisme, FS). De genoemde culturen zijn:

  • De Oer-Indische cultuur, 7227-5067 v. Chr.
  • De Oer-Perzische cultuur, 5067-2907 v. Chr.
  • De Egyptisch-Babylonische cultuur, 2907-747 v. Chr.
  • De Griekse-Romeinse cultuur, 747 v. Chr.-1413 n. Chr.
  • De vijfde na-Atlantische cultuur, 1413-3573 n. Chr’.[162]

Nog een stukje van Oort: ‘Na de Atlantische ramp beginnen de zogenaamde na-Atlantische cultuurperioden. De indeling verloopt aan de hand van het Platonische wereldjaar, dat 25.920 jaar duurt. In die tijd doorloopt het lentepunt de de twaalf tekens van de dierenriem. Eén dierenriemteken wordt dan in ongeveer 2160 jaar doorlopen. De genoemde jaartallen als aanduiding van de cultuurperioden (zie hierboven, FS) zijn afkomstig van deze indeling.

Degenen die de Atlantische ramp wisten te ontkomen, vluchtten naar hogere gebieden.

De voorouders van de oorspronkelijke Amerikaanse continenten moeten we zoeken in Atlantis.[163] Ook wijst Steiner op Manu, die met zijn heilige Rishi’s via het huidige Europa naar Azië vlucht, de Himalaya oversteekt en in het huidige India de zogenoemde Oer-Indische cultuur sticht, die door Steiner de eerste na-Atlantische cultuurperiode wordt genoemd en die duurde van 7227 tot 5067 v. Chr. (zie hier de parallel met de Ariërmythe, FS). De antroposofie hanteert de gedachte dat de huidige mens afstamt van de Atlantische voorouders. De oeroude menselijke skeletten die nu nog op uiteenlopende plaatsen gevonden worden, zijn alle afkomstiig van uiteindelijk uitgestorven mensensoorten’.[164]

Van Oort verwijst na deze passage terug naar een ander opmerkelijk fragment, een paar pagina’s terug. Op pp. 59-61 lezen wij het volgende: ‘De mens is géén eindproduct, maar was vanaf het begin betrokken bij de scheppingsdaad van de engelhiërarchieën’. (wat hebben die antroposofen toch met dat géén, zie ook de van Baarda-Commissie met haar hoofdconclusie. Volgens mij wordt deze spellingsvariant ingezet als er iets volstrekt ongeloofwaardigs wordt ingezet, zo ook in dit geval. Er is dan bijna zeker sprake van wel. Want natuurlijk de mens is geen eindproduct, maar gewoon een toevallig resultaat van de evolutie. Maar daar hebben ook de antroposofen, net als de orthodoxe Christenen, grote moeite mee, gezien de vermeende betrokkenheid bij engelenhiërarchiën en meer van dat soort hoogst ‘spirituele zaken’, FS) ‘Dr. Hermann Poppelbaum werkt deze antroposofische gedachte verder uit in zijn boek Mensch und Tier (1928)’. Zie in dit geval het model van Poppelbaum, hier eerder weergegeven, fig. 3. Van Oort: ‘Het volgende beeld kan de ingewikkelde gedachte enigszins helder maken: Laten we ons voorstellen dat de mensenkiem aanwezig is in een grote zwevende ballon. Deze mensenkiem moet zich blijkbaar in een bepaalde richting ontwikkelen voordat de ballon op de aarde landt. De ballon zweeft naar de aarde. Het moment van landing wordt steeds uitgesteld doordat zich elementen uit de mensenkiem afscheiden en als het ware uit de ballon worden gestoten. Ten eerste daalt de ballon dan minder snel en ten tweede komt er dan steeds meer ruimte vrij voor het ontwikkelen van de mensenkiem. Veel elementen worden achtereenvolgens uitgestoten: te beginnen met de mineralen, dan de planten, ongewervelde dieren, de vissen, de amfibieën, de reptielen, de vogels, de zoogdieren, de primaten en ten slotte de mens. Er zijn dus parallel twee niveaus waarop de ontwikkeling plaatsvindt: de geestelijke kern (= de ballon die naar de aarde daalt) en de lichamelijke drager die in al deze fasen zich uit de ballon verwijdert, zich materialiseert en op aarde belandt.

De in verharding getreden vormen ontwikkelen zich ieder op hun eigen aardse wijze. Als de planten en de dieren op aarde zijn beland, vindt het proces plaats dat Darwin ‘evolutie’ noemt. Steiner vult dus aan wat Darwin zegt, spreekt hem niet tegen (?, valt over te twisten, FS). De huidige diervormen zijn ontstaan uit eeuwenlange specialisatie. Elk dier is een specialist (…)dan komt het moment dat de primaten, de mensapen, de denkbeeldige ballon verlaten en incarneren op aarde. Daarna volgen de voorlopers van de mens. Onder deze voorlopersworden in dit verband verstaan onder andere de Pekingmens, de Pithecanthropus en de Neanderthalers. De huidige mens stamt niet af van deze voorlopers en al helemaal niet van de aapachtigen, zo moge duidelijk zijn uit het voorgaande. Toen al deze voorlopers al in de zichtbare wereld waren getreden, was er in de denkbeeldige ballon, in spirituele vorm, nog een laatste vorm over. Deze laatste vorm treedt geleidelijk aan in het zichtbare rond 50.000 v. Chr. en wordt homo sapiens genoemd. Volgens Rudolf Steiner waren deze eerste mensengestalten zo ijl als de geur van een bloem. Het verdichtingsproces zet zich voort. Langzaam verdicht het fysieke lichaam zich tot kraakbeen. Daarna treedt er een verharding in tot de huidige hardheid is bereikt.

Als inderdaad, teruggedacht in de tijd, de botten steeds zachter worden, kunnen er nooit fossiele resten gevonden worden van deze voorouders van de huidige mens. Kraakbeen, of nog zachter materiaal, lost nu eenmaal sneller op na het sterven, dan harde botten’.

Twee andere voordrachten van Rudolf Steiner over ‘rassen’, uit 1907 en 1923

 

Naast de twee voordrachten uit die Mission einzelner Volksseelen zijn er nog twee andere voordrachten uit het oeuvre van Rudolf Steiner die voor het grootste deel aan het thema ‘rassen’ zijn gewijd. Het gaat om een voordracht uit 1907, uit de cyclus ‘Das Johannes Evangelium’, gehouden te Basel en om een voordracht van anderhalf jaar voor zijn overlijden in 1923, uit ‘Vom Leben des Menschen und der Erde; über das Wesen des Christentums’, voor de arbeiders van de bouw van het Goetheanum in Dornach. Hoewel beide voordrachten verschillend zijn van inhoud en vooral van toonzetting, zullen we toch grote overeenkomsten zien, net als met de vierde en de zesde voordracht uit Die Mission. De belangrijkste karakteriseringen, door Steiner toegeschreven aan de verschillende mensenrassen, zullen ook hier weer terugkomen.

Het belangrijkste is wellicht dat de rasverschillen nog altijd van groot belang blijken te zijn voor de huidige tijd. Steiner gebruikt in beide voordrachten eigentijdse ‘voorbeelden’ en anekdotes om zijn stellingen te onderbouwen. Wel zal er in de voordracht uit 1907 iets passeren waarmee gesuggereerd zou kunnen worden, dat de komst van Christus de rasverschillen zou kunnen opheffen. Wellicht had Dieter Brüll deze passage voor ogen toen hij in zijn roemruchte artikel ‘De nieuwe reactionairen’ stelde dat de rasverschillen na de komst van Christus hun betekenis zouden hebben verloren. Toch zal juist op een pregnante wijze blijken dat deze stelling, juist op grond van deze voordracht, niet houdbaar is. Want Steiner verwijst wederom expliciet naar de eigentijdse situatie, wat hij overigens ook doet in de voordracht uit 1923. Bovendien stelt hij in die laatste voordracht: ‘…weil man eigentlich die ganze Gesichte und das ganze soziale Leben, auch das heutige soziale Leben nur versteht, wenn man auf die Rasseneigentümlichkeiten der Menschen eingehen kann’ (curs. FS).

Een andere parallel met Die Mission is dat zal blijken dat de indianen weer met decadentie en dood worden geassocieerd (in beide voordrachten). In de voordracht uit 1923 associeert hij het zwarte ras wederom met impulsiviteit en met het menselijke ‘driftleven’. De zwarten ‘koken van binnen’ en zijn zelfs te vergelijken met steenkool. De blanken zijn weer het meest ‘ontwikkelde ras’, waarbij het ‘denkleven’ tot volle ontplooiing is gekomen. Ook doet hij dan zijn beruchte uitspraak ‘het blanke ras is het ras van de toekomst’.

Er is echter een belangrijk verschil met hoe de Commissie van Baarda deze voordrachten heeft beoordeeld. Kwalificeerde de commissie geen van de uitspraken uit Die Mission einzelner Volksseelen als ernstig discriminerend, uit deze beide lezingen zijn wel degelijk een aantal uitspraken in de eerste categorie geplaatst. Uit GA 100 een en uit GA 349 maar liefst vijf. Dus zes van de zestien uitspraken die de commissie uiteindelijk als ernstig discriminerend classificeerde zullen hier uiteindelijk passeren.[165]

Toch zal er iets heel opmerkelijks zichtbaar worden. Alhoewel Steiner soms iets andere woorden gebruikt zegt hij nauwelijks iets anders dan dat hij in Die Mission einzelner Volksseelen al heeft gedaan. Dat maakt het zo opmerkelijk waarom dan wel deze lezingen vrij streng zijn beoordeeld en Die Mission niet. Dit zal echter vanzelf duidelijk worden wanneer beide lezingen gedetailleerd worden doorgenomen.

We beginnen met de lezing uit 1907:

 

Menschheitsentwickelung und Christus-erkenntnis

 

Das Johannes Evangelium (GA 100)

 

Siebenter Vortrag: Die Abstammung des Menschen – Das Wesen des Christus als Geist der Erde

Basel, 22 November 1907[166]

‘In einer Urkunde wie dem Johannes-Evangelium ist alles von Bedeutung und Wichtigkeit, und nichts könnte der gesagt werden, als es dort steht. Warum erscheint zum Beispiel der Heiligen Geist in Gestalt einer Taube? Es brauchte, um dies zu erklären, eine Reihe von Vorträgen. Aber man kann wenigstens eine Ahnung davon bekommen, wenn man die Menschheitsentwickelung von einem andern Gesichtspunkt aus betrachtet, als dies bis jetzt geschehen ist. Es wurde bereits in den früheren Vorträgen die für einen naturwissenschaftlich Denkenden ungeheuerliche Behauptung aufgestellt, daß der Mensch zu Anfang der Entwickelung bereits da war und daß er die Erdenentwickelung als seine eigene Entwickelung mitgemacht hat. Es darf aber selbstredend nicht vergessen werden, daß die früheren Menschen ganz anders organisiert und beschaffen waren als die heutigen. Schon der Atlantische Mensch ist seinem Außchen von dem heutigen sehr verschieden. Dieser Unterschied ist noch viel größer beim Menschen der lemurisichen Zeit und noch größer beim Menschen derjenigen Zeit, in welcher noch Mond und Sonne mit unserem Planeten verbunden waren’. [167]

Steiner stelt dat in de tekst van het Johannes Evangelie alles een diepere betekenislaag heeft. Niets staat er zomaar. Waarom verschijnt bijvoorbeeld de Heilige Geest in de gedaante van een duif? (zoals zal blijken ziet Steiner vogellichamen als mogelijke dragers voor hogere wezens, maar op dit punt komt hij later in deze voordracht terug). Het zou vele voordrachten vergen om alles uit het Johannes Evangelie te duiden. Maar dan komt hij op het centrale punt van deze voordracht. Steiner stelt dat de mens vanaf het begin bij de evolutie was betrokken, steker nog dat de hele evolutie van het leven op aarde eigenlijk de evolutie van de mens is. Dit is ook het centrale thema uit deze voordracht en overigens een wezenlijk concept uit de antroposofie (zie wederom Poppelbaum). We zijn dit al eerder tegengekomen in Die Mission einzelner Volksseelen en nog explicieter in de Akasha-kroniek, maar hier is deze notie van evolutie en het centrale thema van deze voordracht (heeft overigens veel met het Bijbelse Johannes-Evangelie te maken). Ik zal dit idee illustreren met een hedendaagse tekst (van Henk van Oort): ‘De mens is géén eindproduct, maar was vanaf het begin betrokken bij de scheppingsdaad van de engelhiërarchieën’. (wat hebben die antroposofen toch met dat géén,zie ook de van Baarda-Commissie met haar hoofdconclusie. Volgens mij wordt deze spellingsvariant ingezet als er iets volstrekt ongeloofwaardigs wordt ingezet, zo ook in dit geval. Er is dan bijna zeker sprake van wel. Want natuurlijk, de mens is geen eindproduct, maar gewoon een toevallig resultaat van de evolutie. Maar daar hebben ook de antroposofen, net als de orthodoxe Christenen, grote moeite mee, gezien de vermeende betrokkenheid bij engelenhiërarchiën en meer van dat soort hoogst ‘spirituele zaken’, FS) ‘Dr. Hermann Poppelbaum werkt deze antroposofische gedachte verder uit in zijn boek Mensch und Tier (1928)’. Zie in dit geval het model van Poppelbaum, al eerder weergegeven, maar hier fig. 1. Van Oort: ‘Het volgende beeld kan de  ingewikkelde gedachte enigszins helder maken: Laten we ons voorstellen dat de mensenkiem aanwezig is in een grote zwevende ballon. Deze mensenkiem moet zich blijkbaar in een bepaalde richting ontwikkelen voordat de ballon op de aarde landt. De ballon zweeft naar de aarde. Het moment van landing wordt steeds uitgesteld doordat zich elementen uit de mensenkiem afscheiden en als het ware uit de ballon worden gestoten. Ten eerste daalt de ballon dan minder snel en ten tweede komt er dan steeds meer ruimte vrij voor het ontwikkelen van de mensenkiem. Veel elementen worden achtereenvolgens uitgestoten: te beginnen met de mineralen, dan de planten, ongewervelde dieren, de vissen, de amfibieën, de reptielen, de vogels, de zoogdieren, de primaten en ten slotte de mens. Er zijn dus parallel twee niveaus waarop de ontwikkeling plaatsvindt: de geestelijke kern (= de ballon die naar de aarde daalt) en de lichamelijke drager die in al deze fasen zich uit de ballon verwijdert, zich materialiseert en op aarde belandt.

Fig. 1 Model Hermann Poppelbaum

De in verharding getreden vormen ontwikkelen zich ieder op hun eigen aardse wijze. Als de planten en de dieren op aarde zijn beland, vindt het proces plaats dat Darwin ‘evolutie’ noemt. Steiner vult dus aan wat Darwin zegt, spreekt hem niet tegen (?, valt over te twisten, FS). De huidige diervormen zijn ontstaan uit eeuwenlange specialisatie. Elk dier is een specialist (…) dan komt het moment dat de primaten, de mensapen, de denkbeeldige ballon verlaten en incarneren op aarde. Daarna volgen de voorlopers van de mens. Onder deze voorlopers worden in dit verband verstaan onder andere de Pekingmens, de Pithecanthropus en de Neanderthalers. De huidige mens stamt niet af van deze voorlopers en al helemaal niet van de aapachtigen, zo moge duidelijk zijn uit het voorgaande. Toen al deze voorlopers al in de zichtbare wereld waren getreden, was er in de denkbeeldige ballon, in spirituele vorm, nog een laatste vorm over. Deze laatste vorm treedt geleidelijk aan in het zichtbare rond 50.000 v. Chr. en wordt homo sapiens genoemd. Volgens Rudolf Steiner waren deze eerste mensengestalten zo ijl als de geur van een bloem. Het verdichtingsproces zet zich voort. Langzaam verdicht het fysieke lichaam zich tot kraakbeen. Daarna treedt er een verharding in tot de huidige hardheid is bereikt.

Als inderdaad, teruggedacht in de tijd, de botten steeds zachter worden, kunnen er nooit fossiele resten gevonden worden van deze voorouders van de huidige mens. Kraakbeen, of nog zachter materiaal, lost nu eenmaal sneller op na het sterven, dan harde botten’.[168]

Dit is een heleboel, maar hier is in feite uitgelegd waar deze voordracht over gaat. Alleen heeft Steiner het niet over de Pekingmens, de Pithecanthropus en de Neanderthalers, maar wel over de indianen, zoals direct hierna blijkt. Ik zal een lange passage laten zien. Dit fragment is overigens een van de zestien citaten  die de Commissie van Baarda uiteindelijk in de eerste categorie plaatste (ernstige discriminatie). Toch zullen we zien dat deze passage niet ernstiger is dan de meeste uit uitspraken van Steiner uit de Mission einzelner Volksseelen is, sterker nog, in bepaalde opzichten is deze vrijwel identiek. Het citaat zal hier vet worden weergegeven:

(cit. 152, cat. 1)  ‘Um uns hineinzuarbeiten in der Art und Weise, wie die Geisteswissenschaft über die Evolution denkt, müssen wir vom Nächstliegenden ausgehen. Nicht alle heute auf der Erde lebenden Menschen stehen auf derselben Stufe der Entwickelung. Neben den Völkern, die auf einer hohen Kulturstufe stehen, gibt es Naturvölker, welche in der Kultur weit zurückgeblieben sind. Es hat sich in der heutigen Naturwissenschaft die Anschauung herausgebildet-und sie wird mit großer Zähigkeit festgehalten, obschon neuere Tatsachen dagegen sprechen-, daß die höheren entwickelten Völkern abstammen. Diese Anschauung is den Ergebnissen der Geistesforschung nicht entsprechend. Erwähnen wir hier beispielweise die Völker, die durch Entdeckung Amerikas bekannt wurden, und schildern wir in Kürze eine Episode, die uns einen Einblick in das Geistesleben dieser Völker gewährt. Bekanntlich hatten die Weißen die Indianerbevölkerung immer weiter in das Innere des Landes Zurückgedrängt und das Versprechen, ihnen Ländereien zu geben, nicht gehalten. Ein Häuptling dieser Indianer sagte einmal zu Anführer eines europäischen Eroberungszuges: Ihr Bleichgesichter habt unsere Länder genommen und habt uns versprochen, uns andere zu geben. Aber der weiße Mann hat dem braunen Mann das Wort nicht gehalten, und wir wissen auch warum. Der bleiche Mann hat kleine Zeichen, in denen Zauberwesen stecken und aus denen erforscht er die Wahrheit, denn es ist nicht gut. Der braune Mann sucht nicht in solchen kleinen Zauberzeichen die Wahrheit. Er hört den ‘Großen Geist’ im Rauschen des Waldes, im Rieseln des Baches. Im Blitz und Donner gibt ihm der ‘Großen Geist’ kund, was recht und unrecht ist.

Wir haben in der amerikanischen Rasse eine primitive Urbevölkerung vor uns, die weit, weit zurückgeblieben ist, auch in bezog auf religiöse Weltanschauung. Aber sie hat sich bewahrt den Glauben an einen monotheistischen Geist, der aus allen Lauten der Natur zu ihr spricht. Der Indianer steht mit der Natur in so innigem Verhältnis, daß er noch in allen ihren Äußerungen die Stimme des hohen schöpferischen Geistes hört, während der Europäer so in der materialistischen Kultur steckt, daß er die Stimme der Natur nicht mehr wahrnehmen kann. Beide Völker haben denselben Ursprung, beide stammen von der Bevölkerung der Atlantis ab, die einen monotheistischen Glauben besaß, enstspungen aus einem geistigen Hellsehen. Aber die Europäer sind hinaufgestehen zu eine höhere Kulturstufe, während die Indianer stehengeblieben und dadurch in Dekadenz gekommen sind. Diesen Entwickelungsvorgang muß man immer beachten. Er läßt sich darstellen wie folgt. Im laufe der Jahrtausende verändert sich unser Panet, und diese Veränderung bedingt auch eine Entwickelung der Menschheit. Die Seitenzweige, die nicht mehr in die Verhältnisse hineinpassen, werden dekadent. Wir haben also einen geraden Entwickelungsstamm und abgehende Seitenzweige, die verfallen (siehe Zeichnung).

 

  

 

 

Fig. 2: Evolutiemodel GA 100 (7) nr. 1

 

Von dem Punkte der atlantische Zeit, wo Europäer und Indianer noch miteinander vereint waren, weiter zurückgehend, kommen wir in eine Zeit wo die Körper des Menschen noch verhältmäßig weich, von gallertartiger Dichtigkeit war. Da sehen wir wieder Wesen sich abzweigen und zurückbleiben. Diese Wesen entwickeln sich weiter, aber in absteigende Linie, und aus ihnen entsteht das Affengeschlecht.Wir dürfen nicht sagen, der Mensch stamme vom Affen ab, sondern beide. Menschen und Affen, stammen von einere Form ab, die aber eine ganz andere Gestalt hatte als die Affen und heutigen Menschen. Die Abzweigung erfolgte von einem Punkte, wo diese Uniform die Möglichkeit hatte, einerseits aufsteigen zum Menschen und andrerseits hinunterzufallen, zum Zerrbilde des Menschen zu werden. (einde cit. 152).[169]

Zie hier een van de zeldzame passages die door de Commissie van Baarda als ernstig discriminerend werd omschreven. Vanzelfsprekend heeft de commissie dit uitvoerig toegelicht. Ik zal in dit geval de annotatie en de motivering hier integraal weergeven:

‘Annotatie: In de boekuitgave van deze lezing is een tekening opgenomen waarin kort na elkaar van de hoofdlijn van de ontwikkeling van Atlantis-bewoner tot Europeaan twee aftakkingen lopen van respectievelijk het apengeslacht en de indianen. Bij beide aftakkingen staat: ‘Decadente aftakking’. De tekening is gemaakt naar schetsen van de bovengenoemde toehoorders. Een eventuele originele tekening is niet bewaard gebleven. Volgens de heer Kugler van de Rudolf Steiner Nachlassverwaltung mag men echter aannemen dat het om een getrouwe kopie van Steiners tekening gaat. In de lezing van 22 november 1907, waar het bovengenoemde citaat uit stamt, plaatste Steiner het evolutiebegrip van Ernst Haeckel naast het antroposofische evolutiebegrip (…) Kort samengevat houdt dit evolutiebegrip, dat naast het hele mineraal-, planten-, en dierenrijk zijn ontstaan als aftakkingen van de mensheidsontwikkeling. Geestelijk gesproken was de mens er het eerste en de andere rijken hebben zich successievelijk uit de mensheidsontwikkeling losgemaakt. In het antroposofische evolutiebegrip is niet de mens uit de aap ontstaan, maar is de aap het laatste dier dat uit de mensheidsontwikkeling is losgeraakt. Aan het begin van deze afstammingsgeschiedenis stond de aap nog dichter bij de mens dan nu. Dat is nu nog terug te vinden in het feit dat de uiterlijke overeenkomsten tussen pasgeboren apen en pasgeboren mensen veel groter zijn dan tussen volwassen apen en volwassen mensen. De ontwikkeling tot aan het huidige apengeslacht noemde Steiner in deze lezing een decadente aftakking van de ontwikkeling van de mens.

Geheel anders ontwikkelde zich meer dan 10.000 jaar geleden, gedurende de tijd van Atlantis en daarna, de ‘decadente aftakking’ van de indianen. Deze groep bleef binnen de grenzen van de mensheidsontwikkeling (?! FS) en kon daarom gelegenheid bieden aan zielen tot incarnatie. Zij werd in een later stadium gevormd dan het apengeslacht, reden waarom zij in de tekening tussen apen en Europeanen in staat.(de indianen staan er niet alleen ‘tussen’ ze worden ook weggezet als ‘decadent’, FS[170])

Het woord ‘decadente aftakking’ heeft betrekking op de bewustzijnsontwikkeling van de Atlantische bevolkingsgroep waaruit de indianen zijn voortgekomen. Deze bewustzijnsontwikkeling gaat van een stadium waarin de geestelijke wereld met een dromend helderziend bewustzijn als godenwereld werd waargenomen, naar het huidige stadium waarin dagbewustzijn en het denkvermogen dit droombewustzijn hebben afgelost. In de Atlantische tijd was de mens nog niet helemaal ontwaakt in de wereld van de zintuigen, in plaats daarvan kon hij de wereld van de geest bovenzinnelijk waarnemen. Pas in de tijd na Atlantis werden langzamerhand de zintuiglijke waarneming en het verstandelijke denken veroverd. De indianen behielden nog lange tijd het in Atlantis vanzelfsprekende vermogen om in de natuur werkzame geestelijke krachten helderziend waar te nemen. Zij vormden de Grote Geest (? FS). De Europeanen kunnen door hun materialistische cultuur deze stem van de natuur in het algemeen niet meer waarnemen.

Steiner noemde in deze lezing de indianen decadent, omdat zij deze bewustzijnsontwikkeling na Atlantis als ras niet hadden meegemaakt. Dat laatste zegt niets over de bewustzijnsontwikkeling van individuele indianen, helemaal niet over onze tijd, waar bovendien het oude Atlantische vermogen om tot de Grote Geest in de natuur helderziend waar te nemen is verdwenen (wie zegt dat?! Steiner zeker niet! FS).

Motivering: De schetsen die bij dit citaat  horen zijn doorslaggevend geweest om dit citaat in categorie I in te delen. Hierin worden blanken bovenaan in de evolutie vermeld, nadat eerst apen en indianen genoemd zijn. Dit suggereert een suprematie van het blanke ras, welke niet acceptabel is. Zoals blijkt uit par. 3.3.4.4 is niet met absolute zekerheid vast te stellen vanuit welke evolutieleer de schets begrepen dient te worden: vanuit die van Darwin of die van Haeckel zijn deze tekeningen niet correct en vanuit de evolutieleer van Steiner zijn de tekeningen incompleet. Zou de tekening vanuit Steiners visie compleet zijn geweest, dan had niet alleen de evolutie geschetst moeten worden, maar ook de involutie’.[171]

Tot zover de van Baarda-commissie. Om met de laatste opmerking te beginnen. Met het ontbreken van de ‘involutielijn’ heeft de commissie wel enigszins een punt, maar kijk dan goed naar de tweede tekening. Daar staat de involutie wel weergegeven, niet al een afdalende lijn, zoals bij Poppelbaum, maar weergegeven aan de linkerkant (de begrippen Polaris, Hyperborea, Lemurië, Atlantis). De tekening is dus wel zeer schematisch maar zeker niet incompleet. Ik zal nogmaals het model van Poppelbaum tonen (zie afb.1), maar alle ingrediënten zijn in principe weergegeven in de tweede tekening. Dus dit verontschuldigende argument gaat niet op.

Dan de bewering dat deze tekening niet zou gaan over hedendaagse indianen. Steiner sprak deze woorden uit in 1907. In december 1890 had het bloedbad van Wounded Knee plaatsgevonden, dus een kleine zeventien jaar daarvoor. Iets verderop zou blijken dat hij nog een keer verwijst naar een gebeurtenis uit de negentiende eeuw. Dus dat Steiner het niet over hedendaagse indianen zou hebben lijkt me erg onwaarschijnlijk. Bovendien, wat zijn hedendaagse indianen in Steiners visie?  In die Mission, vierde voordracht: ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’. Als het aan Steiner ligt zijn er dus geen hedendaagse indianen. ‘De enige hedendaagse indiaan is een dode indiaan’, vrij naar de beruchte uitspraak, toegeschreven aan generaal Sheridan ‘De enige goede indiaan is een dode indiaan’ uit 1869, dus nog niet eens zo gek lang daarvoor.[172] Dus dit lijkt me een niet ter zake doend argument van de commissie.

Maar wat misschien het allerbelangrijkste is: de indianen zijn een decadente afwijking ten opzichte van de lineaire evolutie van oerknal tot Ariër. Daar komt het wel op neer, zowel in de tekst als in de tekening. Steiner zegt: ‘Wir haben in der amerikanischen Rasse eine primitive Urbevölkerung vor uns, die weit, weit zurückgeblieben ist, auch in bezog auf religiöse Weltanschauung’. Dat is niet zomaar een kwalificatie. Lijkt me ook pijnlijk voor allerlei lieden die zowel met de antroposofie sympathiseren, als met de ‘Indiaanse spiritualiteit’ (ik ken er zelf genoeg, die overigens volstrekt oprecht zijn, omdat onder veel oppervlakkige sympathisanten met de antroposofie dit aspect van Steiners gedachtegoed niet zo algemeen bekend is). En dan is er nog steeds geen sprake van rassenleer? Want vergelijk dit nogmaals met Steiners eerder besproken uitspraken uit andere werken? Bovendien, wat wist de commissie zelf te melden bij citaat 54 uit de Akasha-kroniek? Het blijkt juist voor deze voordracht buitengewoon interessant te zijn:

‘De mens is van oorsprong een geestelijk wezen. In de lange wordingsgeschiedenis als aards wezen ontstonden als nevenontwikkeling naast en uit de mens het dierenrijk, het plantenrijk en minerale rijk (zie hiervoor weer het model van Poppelbaum om deze gedachtegang inzichtelijk te maken, FS). Zowel de aardse als de geestelijke mens maakten in deze lange wordingsgeschiedenis een ontwikkeling door. Het dier is in die zin niet de voorloper van de mens, maar de (geestelijke) mens is de voorloper van de aardse dieren en de aardse mens (zie hier het antropo-centrisme van Steiner, FS). De laatste blijft ‘im Gebiet des Menschlichen’, de dieren maken zich daarvan los.

Het ontstaan van de voorlopers van de huidige dieren speelde zich af in wat in de antroposofie de Lemurische tijd wordt genoemd. De oorspronkelijke diervormen waren van de toenmalige menselijke lichaamsvormen afgeleid en waren volgens Steiner hoger ontwikkeld dan de huidige diersoorten. De toenmalige menselijke lichamen lieten overigens nog geen fossiele resten na, omdat ze nog niet voldoende verhard waren (dit hebben we eerder gezien bij Steiner aan het begin van zijn beschrijving van Atlantis, FS). De huidige apen stammen op die manier af van relatief hoger ontwikkelde dieren, die zelf weer van de toenmalige mensen afstamden. In die zin noemde Steiner ‘die Affen rückgebildete Menschen einer vergangenen Epoche. So war der Mensch einstmals unvollkommener war als heute, so waren sie einmal volkommener als wie heute sind’. De mensen hebben zich verder ontwikkeld, de apen waren ‘in hun mens-stadium’ volmaakter dan ze nu zijn.

Ook met betrekking tot wat hij wilde volksstammen noemde, keerde Steiner zich tegen het idee dat deze zich aan het begin van een ontwikkeling zouden bevinden. Het waren volgens hem juist de nakomelingen van groepen van toenmalige voorlopers van de huidige mensen die hoog ontwikkeld waren, maar daarna in hun ontwikkeling waren teruggegaan en primitief waren geworden’.[173]

Deze uitleg zou perfect gepast hebben bij de hier te bespreken passage. Want bovenstaand legt Steiner het achterliggende systeem van zijn rassenleer uit, zo’n beetje wat de commissie ook doet met haar toelichting bij citaat 54 uit de Akasha-kroniek (wellicht onbedoeld, want er was juist géén sprake van rassenleer).

Wat verder nog interessant is aan dit citaat is dat Steiner wederom hetzelfde citaat gebruikt van een indiaans stamhoofd om zijn visie op de indianen te onderbouwen. De herkomst van dit citaat is inmiddels bekend, het ging om de woorden van een Choctaw hoofdman, gericht aan een commandant van het Amerikaanse leger in 1834, later opgetekend in Der Occultismus der nordamerikanischen Indianer van Dr. L. Kuhlenbeck, Leipzig, 1896. Maar wederom legt Steiner zijn eigen visie in deze woorden. Het feit dat deze Choctaw hoofdman sprak over de vernietiging van zijn volk en zijn cultuur, wil nog niet zeggen dat het Steiners theorieën over de indianen bevestigt.

Verder is dit citaat niet wezenlijk anders dan de verschillende passages uit Die Mission einzelner Volksseelen. Om nogmaals een fragment uit de zesde voordracht aan te halen: (cit. 116, cat. 2) ‘Auf das Drüsen-System endlich – nur auf dem Umwege durch alle anderen Systeme – wirkt dasjenige, was wir bezeichnen können als die abnormen Geister der Form, die im Saturn ihren Mittelpunkt haben. Da haben wir in allem, was wir als Saturn-Rasse zu bezeichnen haben, in allem, dem wir den Saturn-Charakter beizumessen haben, etwas zu suchen, was sozusagen zusammenführt, zusammenschließt das, was wieder der Abenddämmerung der Menschheit zuführt, deren Entwickelung in gewisser Weise zum Abschluß bringt, und zwar zu einem wirklichen Abschluß, zu einem Hinsterben. Wie sich das Wirken auf das Drüsensystem ausdrückt, sehen wir an der indianischen Rasse. Darauf beruht die Sterblichkeit derselben, ihr Verschwinden. Der Saturn-Einfluß wirkt durch alle anderen Systeme zuletzt auf das Drüsensystem ein. Das sondert aus die härtesten Teile des Menschen, und man kann daher sagen, daß dieses Hinsterben in einer Art Verknöcherung besteht, wie dies im Äußeren doch deutlich sich offenbart. Sehen Sie sich doch die Bilder der alten Indianer an, und Sie werden gleichsam mit Händen greifen können den geschilderten Vorgang, in dem Niedergang dieser Rasse. In einer solchen Rasse ist alles dasjenige gegenwärtig geworden, auf eine besondere Art gegenwärtig geworden, was in der Saturnentwickelung vorhanden war; dann aber hat es sich in sich selber zurückgezogen und hat den Menschen mit seinem harten Knochensystem allein gelassen, hat ihn zum Absterben gebracht. (einde citaat 116) of (citaat 117, cat. 2) ‘Man fühlt etwas von dieser wirklich okkulten Wirksamkeit, wenn man noch im neunzehnten Jahrhundert sieht, wie ein Vertreter dieser alten Indianer davon spricht, daß in ihm lebt, was vorher für die Menschen groß und gewaltig war, das aber die Weiterentwickelung unmöglich mitmachen konnte. Es existiert die Schilderung einer schönen Szene, bei welcher ein Führer der untergehenden Indianer einem europäischen Eindringling gegenübersteht. Denken Sie sich, was da Herz gegen Herz fühlt, indem sich zwei solche Menschen gegenüberstehen: Menschen, die von Europa herüberkamen, und Menschen, die in frühester Zeit, als die Rassen verteilt wurden, nach Westen hinübergegangen sind. Da haben die Indianer nach Westen hinübergenommen alles, was groß war in der atlantischen Kultur. Was war für den Indianer das Größte? Es war, daß er noch ahnen konnte etwas von der alten Größe und Herrlichkeit eines Zeitalters, das in der alten atlantischen Zeit vorhanden war, wo noch wenig um sich gegriffen hatte die Rassenspaltung, wo die Menschen hinaufschauen konnten nach der Sonne und wahrzunehmen vermochten die durch das Nebelmeer eindringenden Geister der Form. Durch ein Nebelmeer blickte der Atlantier hinauf zu dem, was sich für ihn nicht spaltete in eine Sechs- oder Siebenheit, sondern zusammenwirkte. Das, was zusammenwirkte von den sieben Geistern der Form, das nannte der Atlantier den Großen Geist, der in der alten Atlantis dem Menschen sich offenbarte. Dadurch hat er nicht mit aufgenommen das, was die Venus-, Merkur-, Mars- und Jupiter-Geister bewirkt haben im Osten. Durch dieses haben sich gebildet alle die Kulturen, die in Europa in der Mitte des neunzehnten Jahrhunderts zur Blüte gebracht wurden. Das alles hat er, der Sohn der braunen Rasse, nicht mitgemacht. Er hat festgehalten an dem Großen Geist der urfernen Vergangenheit. Das, was die anderen gemacht haben, die in urferner Vergangenheit auch den Großen Geist aufgenommen haben, das trat ihm vor Augen, als ihm ein Blatt Papier mit vielen kleinen Zeichen, den Buchstaben, von welchen er nichts verstand, vorgelegt wurde. Alles das war ihm fremd, aber er hatte noch in seiner Seele den Großen Geist. Seine Rede ist uns aufbewahrt; sie ist bezeichnend, weil sie auf das Angedeutete hinweist, und sie lautet etwa so: «Da in dem Erdboden, wo die Eroberer unseres Landes schreiten, sind die Gebeine meiner Brüder begraben. Warum dürfen die Füße unserer Überwinder über die Gräber meiner Brüder schreiten? Weil sie im Besitze sind dessen, was groß macht den weißen Mann. Den braunen Mann macht etwas anderes groß. Ihn macht groß der Große Geist, der zu ihm spricht in dem Wehen des Windes, in dem Rauschen des Waldes, dem Wogen des Wassers, in dem Rieseln der Quelle, in Blitz und Donner. Das ist der Geist, der für uns Wahrheit spricht. Oh, der Große Geist spricht Wahrheit! Eure Geister, die ihr auf dem Papiere hier habt, und die dasjenige ausdrücken, was für euch groß ist, die sprechen nicht die Wahrheit.» So sagte der Indianerhäuptling von seinem Standpunkte aus. Dem Großen Geiste gehört der braune Mann, der blasse Mann gehört den Geistern, die in schwarzer Gestalt als kleine zwerghafte Wesen -er meinte die Buchstaben – auf dem Papier herumhüpfen; die sprechen nicht wahr. – Das ist ein welthistorischer Dialog, der gepflogen worden ist zwischen den Eroberern und dem letzten der großen Häuptlinge der braunen Männer. Da sehen wir, was dem Saturn mit seinem Wirken angehört und was aus dem Zusammenwirken mit anderen Geistern in einem solchen Momente, wo zwei Richtungen sich begegnen, auf der Erde entsteht. (einde citaat 117)

De overeenkomsten zijn opmerkelijk, alleen heeft de Commissie van Baarda de passages uit Die Mission niet in de eerste categorie willen plaatsen, dat is eigenlijk het belangrijkste verschil (en natuurlijk de twee tekeningen, die de commissie in haar motivatie heeft meegewogen). Maar het is in dit verband misschien wel weer interessanter om de continuïteit van Steiners visie zichtbaar te maken. Want wederom is hier het verhaal verteld van te vroeg verharde mensvormen, die decadent zijn geworden en hun langste tijd gehad hebben. Daarom moesten de indianen sterven. In de woorden van Maarten Ploeger: ‘Met deze karakteristieken voor ogen kan Steiners uitspraak in de Volkszielen (vrij weergegeven): ‘De indianen moesten uitsterven en de kolonisten waren het uiteindelijke instrument’, in een juist daglicht worden gesteld. Het is allerminst een excuus voor het botvieren van de blanke moordcapaciteit; die schuld hebben wij hoe dan ook op ons geladen (evenmin kan de nog steeds voortgaande uitroeiing van de Amazone-indianen hiermee op welke wijze dan ook aanvaardbaar worden gemaakt). Zoals een ouder mens aan een op zichzelf niet zo dramatische ziekte licht kan bezwijken, zo betekende de confrontatie met de blanke expansiedrift voor de indianen meer dan een reeks ongelijke oorlogen. De indiaanse cultuur had à priori de bevattelijkheid om hieraan te gronde gaan (zie bijvoorbeeld de Wovoka-episode, uitmondend in de ‘zelfdestructie’ onder leiding van Sitting Bull bij Wounded Knee)’.[174]  Maar geef dan toe dat er sprake is van rassenleer.

Tot zover citaat 152. Verder blijkt deze lezing bijzonder verhelderend te zijn over hoe Steiner tegen de evolutie aankeek:

‘Wir wollen die Abstammungslehre nur so weit verfolgen, als nötig ist, um den Zusammenhang zu finden mit dem, was in früheren Vorträgen gesagt worden ist. Bei den alten Atlantische Menschen war der Ätherleib noch außerhalb des physischen Körpers. Heute ist nur noch der Astralleib des Menschen, und zwar im Schlafe, außerhalb des physischen Körpers. Heute ist daher der Mensch nur im Schlafe imstande, die Müdigkeit des physischen Körpers zu überwinden, weil da sein Astralleib außerhalb des physischen Körpers ist und so die Möglichkeit hat, sich an demselben zu betätigen. Weitere Einflüsse auf den physischen Körper sind jetzt nicht möglich. Nur die Überreste solcher Einwirkung sind noch geblieben in den Erscheinungen, wie Erröten bei Scham, Erblassen bei Angst und Schreck und so weiter. Je mehr wir aber zurückgehen in der atlantischen Zeit und je mehr der Ätherleib außerhalb des physischen Leibes war, desto mehr war er imstande, umgestaltend zu wirken auf den physischen Leib. Die Herrschaft des Ätherleibes über den physischen Leib war in früherer Zeit deshalb so groß, weil der physischen Leib noch viel biegsamer und geschmeidiger war als jetzt. Zu einer Zeit der menschlichen Entwickelung, wo der physischer Leib erst eine feigliedrige Anlage zum Knochengerüst hatte, war die Macht des Ätherkorpers über den physischen Leib so groß, daß der Mensch die Fähigkeit hatte, einen Arm, eine Hand beliebig zu verlängern, auch beliebig Finger  daraus hervorzustrecken und so weiter. Solches erscheint dem heutigen Menschen als etwas Absurdes. Es wäre ganz unrichtig, sich den Lemurische Menschen so zu denken wie den heutigen. Der lemurische Mensch ging nicht etwa wie ein Mensch von heute auf seinen Gliedern; er war mehr oder weniger ein Luftwesen. Alle Organe des heutigen Menschen waren nur andeutungsweise vorhanden; er konnte sich metamorphosieren. Es ist gänzlich unrichtig , sich vorzustellen, die lemurischen Menschen wären den heutigen, wenn auch grotesk, so doch ähnlich gewesen. Auch in der atlantischen Zeit war der menschliche Körper noch formbar und konnte durch den Willen von innen heraus umgestaltet werden. Dies hatte seine Begründung darin, daß der Ätherleib, teilweise noch außerhalb des physischen Körpers war. So hat der Ätherleib gearbeitet an der äußeren Gestalt, und die Wesen, welche nicht in der richtigen Art an ihrem Leib arbeiteten, haben sich zu dem entwickelt, was wir heute Affen nennen. So sind dies Karikaturen der heutige Menschen entstanden. Sie stammen von uns ab, nicht wir von ihnen. Man kann hier die Frage aufwerfen: Warum spalteten sich gerade die Affen ab, warum blieb ein Teil auf einer

Fig. 3: Evolutiemodel GA 100 (7), nr 2

niedrigen Stufe zurück als Seelenlose Wesen- hier ist die höhere Seele gemeint, nicht der Astralleib? Es kamen eben andere Verhältnisse. Der Mensch paßte sich denselben an, sie aber vermochten dies nicht. Ihr physischer Leib verhärtete, während der Mensch seinen physischen Körper weich und bildsam erhalten konnte. Im Begin der erdenentwickelung haben wir uns den Menschen vorzustellen mit einen feinen ätherischen Körper. Diesen hat er immer mehr umgebildet. Ein Hellseher hätte damals den Menschen in Form einer Kugel wahrgenommen. Die Zeichnung auf Seite 243 (zie fig. 3) soll den Stammbaum der Entwickelung erläutern’.[175]

Steiner verwijst hier naar het tweede evolutiemodel. Behalve dat eruit deze tekening blijkt dat volgens Steiner de Ariër een hogere mensvorm zou zijn dan de indiaan, laat deze tekening ook duidelijk de invloed zien van Ernst Haeckel op Steiners gedachtegoed (het van Baarda-rapport noemde Haeckel al in het commentaar). Steiner zal hem in de passage hierna ook nog aanhalen. Hij legt dan ook uit wat zijn belangrijkste verschil is met Haeckel. Maar het lijkt mij nuttig om eerst een beknopte inleiding te geven op Enst Haekels recapitulatietheorie (overgenomen uit Hulspas en Nienhuys):

 

Recapitulatietheorie

‘Een door de Duitse bioloog Ernst Haeckel ontworpen theorie die zegt dat alle levende wezens in de ontwikkeling voorafgaand aan de geboorte in kort bestek de stadia doorlopen die hun voorouders- volgens de evolutietheorie van Charles Darwin hebben doorlopen. Een

menselijke embryo doorloopt bijvoorbeeld tijdens zijn groei stadia waarbij het achtereenvolgens lijkt op een sponsachtig dier, een vis, een amfibie en uiteindelijk een mens.

Om het wat hoogdravender te zeggen: de ‘ontogenese’ recapituleert de ‘fylogenese’. Haeckel noemde dit in 1872 de fundamentele wet.

Fig. 4 Illustratie evolutiemodel Ernst Haeckel (recapitulatietheorie)

De recapitulatietheorie maakte volgens Haeckel al dat speuren naar fossielen overbodig: de ontwikkeling van het leven was in het ei of de baarmoeder te volgen. Darwin en zijn grote verdediger, Thomas Huxley, waren aanvankelijk wel gecharmeerd van het idee, maar later

bekroop hen de twijfel, vooral omdat Haeckel het gebruikte om aan te tonen dat de materie was doortrokken van een sturende Geist– een vorm van filosoferen waar beide Britten niets

van moesten hebben (en we weten nu dat dit bij Steiner en de antroposofie het tegenovergestelde is, zie alle tirades tegen het ‘materialisme’, FS). Een ander probleem was dat de stadia die Haeckel meende te zien, veel minder duidelijk waren dan gehoopt. Wanneer bij een bepaalde soort een lichaamsdeel of orgaan sterk ontwikkeld is, wordt dat deel al gevormd in een zeer vroeg (volgens de recapitulatietheorie té vroeg) stadium. Zo begint de groei van de menselijke hersenen veel ‘eerder’ dan men op grond van de recapitulatietheorie mag verwachten. De plaatjes van embryo’s waarmee Haeckel zijn theorie illustreerde (zie afb. 8 ), werden al spoedig als vervalsingen beschouwd. Kritiek hierop werd door vooraanstaande biologen al in 1909 weggewimpeld, omdat ze meenden dat die kritiek ook de evolutiegedachte ondermijnde.

Tegenwoordig beschouwen biologen de recapitulatietheorie als achterhaald. Er is duidelijk sprake van een uniformiteit in de ontwikkeling van het ongeboren leven, maar deze wordt veroorzaakt door de opeenvolgende activiteit van een beperkt aantal fundamentele genen die informatie bevatten over het ‘plan’ dat aan ieder dier ten grondslag ligt. De gelijkenis van de vroege ontwikkelingsstadia betekent slechts dat de mutaties in de afgelopen honderden miljoenen jaren het meest betrekking hebben op de veel grotere aantallen genen die de vorming van latere stadia besturen. De door Haeckel aangetoonde overeenkomsten vormen dus wél een sterke aanwijzing voor de gemeenschappelijke oorsprong van het leven op aarde.

Haeckels theorie gold decennia lang als een belangrijke ontdekking. Zij had grote invloed op het ‘wetenschappelijk racisme’ en de discussies over de ‘missing link’. Spoedig ontstond er een psychologische versie waarin de ontwikkeling die het kind doorliep, opgevat werd als de recapitulatie van de stadia der menselijke beschaving, die op hun beurt weer werd vergeleken met de leefwijzen van ‘primitieve volkeren’ (beide zeer herkenbaar in de antroposofie, FS). Kinderen doorliepen een ‘negerstadium’ en tijdens de puberteit een ‘mongoloïde stadium’, alvorens volwassen te worden en het stadium van de beschaafde blanke man te bereiken (zie hier een belangrijke bron voor Steiners uiteenzettingen in Die Mission, FS). Vrouwen bleven in het mongoloïde puberale stadium steken en waren daardoor behept met puberale trekjes als labiel, bijgelovig en emotioneel – eigenschappen die ook karakteristiek zouden zijn voor het mongoloïde ras (en aanleiding gaven tot de aanduiding ‘mongolisme’ voor het syndroom van Down).

Ook de pedagogiek van Rudolf Steiner en de theorie van Sigmund Freud dat het kind verschillende seksuele stadia doorloopt, zijn geïnspireerd op de recapitulatietheorie. Steiner koppelde de ontwikkeling van kind naar volwassene aan de ontwikkeling van beschaving. Pas in de hogere klassen mogen kinderen in aanraking komen met de ‘hogere’ Germaanse cultuur. Freud meende dat het universele verbod op incest, net als godsdienst en maatschappelijke regels, voortvloeide uit een dramatische gebeurtenis uit een ver verleden: de jonge mensen zouden ooit de leider vermoord hebben om zich toegang tot de vrouwen te verschaffen. Deze gebeurtenis wordt in ieder individu herhaald wanneer deze de oedipale fase in de ontwikkeling doormaakt’.[176]

Tot zover Hulspas en Nienhuys en verder met Steiner. In de volgende passage  laat Steiner duidelijk zien hoe hij Haeckels model heeft verwerkt:

‘Ziemlich spät in der atlantische Zeit zweigte die Art ab, die sich dann später zu den heutigen Affen gestaltete. Früher in der atlantischen Zeit haben sich gewisse höhere Säugtiere abgezweigt; gewisse niedere Saugtiere zweigten sich in der ältesten atlantische Zeit ab. Der physische Mensch war damals von Entwickelungswert eines Säugtiers; nur sind die Säugtiere auf dieser Stufe stehengeblieben, während der Mensch sich weiterentwickelt hat. In noch früherer Zeit stand der Mensch in Entwickelungswert eines Reptils. Der Leib war ganz andrs als der heutigen Reptils, aber das Reptil hat sich herausgebildet, indem seine leibliche Entwickelung in Dekadenz gefallen ist. Der Mensch hat hat seine inneren Glieder zur Entwickelung gebracht, das Reptil dagegen blieb zurück. Es ist ein zurückgebliebener Bruder des Menschen. Noch früher zweigte sich das ab, was die Vogelart wurde. Und noch weiter zurück stand der Mensch auf der Stufe, die im heutigen Fischengeschlecht bewahrt ist. Auf der Erde war damals nichts Höheres vorhanden als komplizierte Fischformen. In unferner Zeit stand der Mensch auf der Stufe eines wirbellosen Tieres. Und in die ältesten Zeit abgezweigt, und so auf unsere Zeit gekommen, ist das einzellige Wesen, das Haeckel Moneren nennt, das einen in der ältesten Zeit abgezweigten Bruder des Menschen darstellt. Wenn wir aus dieser Entwickelungsreihe den Stammbaum des Menschen bilden, so wird dieser genau übereinstimmen mit dem Stammbaum, den Haeckel in seinen Schriften aufgestellt hat:

  • 1. Moneren
  • 2. Einzellige
  • 3. Vielzellige
  • 4. Hohkugeln
  • 5. Urdarmtiere
  • 6. Plattentiere
  • 7. Schnurwürmer
  • 8. Kiemendarmwürmer
  • 9. Urchordatiere
  • 10. Schädellose
  • 11. Rundmäuler
  • 12. Urfische
  • 13. Smelzfische
  • 14. Lurchfische
  • 15. Kiemenlurche
  • 16. Schuppenlurche
  • 17. Proreptilien
  • 18. Säugereptilien
  • 19. Ursäuger
  • 20. Beuteltiere
  • 21. Halbaffen
  • 22. Hundsaffen
  • 23. Menschenaffen
  • 24. Affenmenschen
  • 25. Sprechende Menschen

Wir könnten auch ohne weiteres Haeckels Stammbaum übernehmen, der Unterschied ist nur der, daß Haeckel erst die Tierformen entstehen und diese sich dann bis zum Menschen hinaufeintwickeln läßt, während wir in der Uniform berietst den Menschen sehen und die Tierwelt nur als Abzweigung, als entartete Menschen betrachten. Tatsächlich is der Mensch der Erstgeborene der Erde; er hat sich gerader Linie weiterentwickelt, hat die andern Wesen an den verschiedenen Etappen zurückgelassen’.[177]

Zie hier Steiners toepassing van Haeckels evolutieleer, maar dan verpakt in een esoterische vorm. En er is nog een principiëler verschil. Waar Haeckel ook de mens ziet als een fase in de evolutie, is bij Steiner de mens zo’n beetje de essentie van de evolutie. Dieren zijn in Steiners visie ‘gedegenereerde mensvormen’ die in een vroeg stadium zijn uitgestoten. De mens is het absolute hoogtepunt van de evolutie, of, als we Steiners tekeningen serieus moeten nemen, de Arische mens. Alle andere dieren, inclusief de indianen, zijn mindere vormen van de schepping ondergeschikt aan de mens naar Arisch model. Ik denk niet dat het overdreven is om dit te stellen. Want pas bij de laatste vorm komen de geestelijke lijn van de involutie (hier weggelaten tot grote teleurstelling van de commissie van Baarda) en de materiële evolutielijn tot elkaar. In Poppelbaums model is dit wel goed te zien. Maar als dit volledig was uitgetekend, lijkt het me niet ontlastend voor de door Steiner uitgetekende evolutiemodellen, eerder het tegenovergestelde. Want ook dan zou, of misschien nog wel meer, gestipuleerd worden dat de Arische mens het ultieme hoogtepunt van de schepping is.

Hierna krijgt de lezing een meer esoterisch karakter. Steiner gaat nu wel enigszins op een paar elementen uit het echte Evangelie van Johannes in, maar past ze toe als analogieën voor zijn eigen scheppingsverhaal. Eerst nog wat meer toelichting bij zijn eigen variant op ‘Haeckels stamboom’. De vogels blijken hierin een unieke positie in te nemen, zoals ook te zien in de tweede tekening, waar de vogels de enige zijn die ‘naar boven aftakken’ van de hoofdstroom. Dit heeft echter een Bijbelse reden:

‘Wenn wir den Zeitpunkt betrachten, wo die Vögel und Reptilien sich abgezweigt haben, so sehen wir, daß damals tatsächlich physische Menschenformen vorhanden waren, die den späteren Vogelarten, und solche, die den späteren Reptilien ähnlich waren. Der Seher sicht zurück in jene ferne Zeit, in welcher die geistige Wesenheit des Menschen noch nicht von seinem Körper Besitz ergriffen hatte.  Er sieht die Gattungsseele des Menschen, die den vogelartigen Körper umschwebt. Hier blieben jene geistigen Wesenheiten zurück, die nicht nötig hatten, hinunterzusteigen in den physischen Plan. Nachdem sie bis zu dieser Stufe der physischen Welt heruntergekommen waren, entwickelten sie sich wieder zum Geistigen hinauf. Es sind die Wesenheiten des astralischen Planes, der Welt des Heiligen Geistes, die sich den Luftkreis als ihr Reich bewahrt haben, gleich wie der Mensch die physische Erde, den Erdkreis als sein Reich in Besitz nimmt.  Diese Wesen muß man sich auch in der Vogelgestalt vorstellen, wenn sie sich uns physisch sichtbar machen sollen. Daher muß der Schreiber des Johannes-Evangelium den Heiligen Geist, der in die Bewußtsinsseele des Jesus hinuntersteigt und sie erfüllt als Geistselbst, unter dem Symbolum einer Taube darstellen. Von Wunderbare Tiefe erscheint uns dieses Symbolum, wenn wir es im Zusammenhang mit der Menschheitsentwickelung betrachten’.[178]

Steiner zegt dus dat in de archetypische vorm die wij nu gedeeltelijk kennen als ‘vogels’, zich entiteiten afsplitsten van de evolutielijn van de wezens die het ‘aarde-domein’ moesten bevolken. Zoals de mens het aarde-domein in zijn bezit zou nemen, zo zou het domein van de lucht toebehoren aan de vogels. Ook dat heeft een functie. Wezens die wij als vogels waarnemen, zijn soms entiteiten uit de geestelijke wereld. Steiner noemt als voorbeeld de duif die Jezus tot Christus bezielde met de Heilige Geest, in het Evangelie van Johannes: ‘Verder getuigde Johannes: ‘Ik heb de Geest als een duif uit de hemel zien neerdalen en Hij bleef op Hem rusten’ (Joh. 1: 32)[179]. Steiner gaat verder met het duiden van de evolutie aan de hand van Christelijke symboliek, zoals hij die meent te vinden in het Evangelie van Johannes:

‘Wir wollen das, was im Johannes-Evangelium geschrieben steht, noch von einem andern Gesichtpunkte aus Zusammenhang bringen mit der Menschheits-Erdenentwickelung. Wir sollen dabei eine Vorstellung der Rosenkreuzerschule in aller Kürze wiederholen. Dem Schüler wird auf einer gewissen Stufe der Entwickelung etwa folgendes gesagt: Betrachten wir die Pflanze in ihrem Verhältnis zum Menschen. Die Pflanze richtet die Wurzel nach unten, nach dem Mittelpunkt der Erde, dem sitze ihres Ich. Ihre Bevruchtungsorgane wendet sie keusch der Sonne, dem Licht zu. Im Lichte der Sonne erschließt sie ihre Blüte indem läßt sie die Frucht reifen. Diese befruchtende Wirkung des lichtes nennt man geheimwissenschaftlich die Berührung durch die heilige Liebeslanze der Sonne. Sie lockt hervor die Blüte und bewirkt die Fruchtbarkeit der Erde. Was die Pflanze in die Erde versenkt, die Wurzel, das entspricht dem Haupt des Menschen. Der Mensch richtet sein Haupt der Sonne, dem Licht entgegen. Und was die Pflanze dem Lichte zuwendet, die Befruchtsorgane, die neigt er schamhaft der Erde zu. Der Mensch ist das umgedrehte Bild der Pflanze. Das Tier steht mitten zwischen beide. Die Pflanze zeichnet man vertikal der Erde zugerichtet, den Menschen ebenso vertikal von der Erde abgewendet, das Tier horizontal. So erhält man die Form des Kreuzes. Plato drückt dies aus, indem er sagt: Die Weltenseele ist gekreuzigt am uralten Weltenkreuz. -Das Kreuz ist ein kosmisches Symbolum, hingestellt in die Weltentwickelung.  Tiefe Schauer durchwogten die Brust des Schülers, wenn er so hineinschauen konnte in das Werden der Weltentwickelung. So sehen wir auch in der Pflanze ein Bruderwesen aus unferner Vergangenheit. Ursprünglich war auch der Mensch nicht die pflanzliche Substanz zum Fleisch umgewandelt, so wäre er keusch und rein geblieben wie die Pflanze. Nicht kennengelernt hätte er Begierde und Leidenschaft. Aber dieser Zustand konnte nicht erhalten werden, denn der Mensch wäre dann auch nicht zum Selbst bewußtsein erwacht. Es wäre immer in dem Traumleben geblieben, in dem die Pflanze sich heute noch befindet. Der Mensch mußte durchdrungen werden von Begierden und Leidenschaften, mußte zum Fleischesdasein gebracht werden. Nicht alle Organe wurden zur gleichen Zeit aus Pflanzen- in Fleischessubstanz umgewandelt. Die Organe, welche die niedrigsten Triebe ausdrücken, die sind am spätesten einbezogen worden in die leischliche Entwickelung. Und sie befinden sich auch bereits in Dekadenz. Die Fortpflanzungorgane haben am längsten ihren pflanzlichen Charakter bewahrt. Alte Sagen und Mythen berichten uns noch von Hermaphroditen; das waren solche Wesen, die keine Geschlechtorgane von Fleisch und Blut, sondern solche von pflanzlicher Substanz besaßen. Manche glauben, das Feigenblatt, das die ersten Menschen im Paradies gehabt haben, sei ein Ausdruck der Scham. Nein, in dieser Erzählung hat sich die Erinnerung daran bewahrt, daß die Menschen an Stelle der fleischlichen Fortpflanzungsorgane solche pflanzliche Natur gehabt haben. Und nun einen Blick in die Zukunft: Was heute noch niedrige Organe im menschlichen Körper sind, was am spätesten eingezogen wurde in die Fleischlichkeit, das wird auch am ersten wieder abfallen, verschwinden, verdorren am menschlichen Körper. Der Mensch wird nicht auf seiner jetzigen Stufe stehenbleiben: Wie er von der reinen Keuschheit der Pflanze in die Sinnlichkeit der Begierdenwelt hinabsteigen ist, so wird er aus dieser wieder heraufsteigen mit reiner, geläuterte Substanz zum keuschen Zustande.

Gewisse Organe des menschlichen Körpers sind im Zerfall, anders sind auf der Höhe ihrer Entwickelungsfähigkeit angelangt; wieder andere sind erst im Beginne ihrer Entwickelung. Zu den ersteren gehören die Fortpflanzungorgane, zu den zweiten gehört das Gehirn; zu jenen, welche erst in der Keimanlage sich befinden, gehören das Herz und der Kehlkopf und alles, was mit der Bildung des Worten zusammenhängt. Aus ihnen werden Organe herausgebildet, welche die Fortpflanzorgane in ihren Funktionen ersetzen und weit úberragen werden. Sie werden im höchsten Sinne willkürliche Organe werden. Wenn der Mensch zu jener Keuschheit zurückgekehrt sein, welche die Pflanze bewahrt hat; aber es wird eine bewußte Keuschheit sein’.[180]

Hier wordt een heleboel beweerd. Steiner stelt de opbouw van het lichaam van een plant omgekeerd is aan die van een mens. De wortels, waar het ‘Ik’ van de plant zich zou bevinden (voor zover planten een ‘ik’ hebben), zijn diep de aarde ingedoken. Het onderlichaam, met bijbehorende bijzonderheden en organen priemen ‘kuis’ richting de zon. Bij de mens is natuurlijk het omgekeerde het geval. Daar hangen de delen naar beneden (soms) en richt het hoofd zich naar de zon. Bij het dier is alles horizontaal georganiseerd. Het dier complementeert deze vormen dan ook tot een kruis. Zie hier Steiners uitleg van dit bekende Christelijke symbool. Steiner meent ook dit symbool bij Plato te kunnen vinden en legt hem de volgende tekst in de mond: ‘Die Weltenseele ist gekreuzigt am uralten Weltenkreuz. -Das Kreuz ist ein kosmisches Symbolum, hingestellt in die Weltentwickelung’. Het aardige is dat Steiner wanneer hij iets aan anderen ontleent, hij ‘altijd zijn bronnen noemt’ (zo werd vanuit antroposofische zijde gesteld op ‘racisme-debat’[181]), maar het vervelende is dat hij dat hier dan kennelijk niet heeft gedaan. We weten dus niet waar en wanneer Plato dit gezegd zou hebben. En of hij dit gezegd zou hebben, want kruisigen was een typische Romeinse hobby en bestond niet bij de Grieken, laat staan in de tijd van Plato (die ruimschoots voor de opkomst van Rome leefde). Laat ik voorzichtig zeggen dat ik dit een beetje een vreemde bewering vind, maar als iemand weet waar Plato dit gezegd zou hebben, houd ik me ten zeerste aanbevolen.

Maar hierna wordt het pas echt interessant. Het lijkt een beetje flauw dat ik hier zoveel aandacht aan besteed, maar later zal blijken dat dit ook relevant is voor de beweringen over ‘mensenrassen’. Steiner: ‘Ursprünglich war auch der Mensch nicht die pflanzliche Substanz zum Fleisch umgewandelt, so wäre er keusch und rein geblieben wie die Pflanze. Nicht kennengelernt hätte er Begierde und Leidenschaft. Aber dieser Zustand konnte nicht erhalten werden, denn der Mensch wäre dann auch nicht zum Selbst bewußtsein erwacht. Es wäre immer in dem Traumleben geblieben, in dem die Pflanze sich heute noch befindet. Der Mensch mußte durchdrungen werden von Begierden und Leidenschaften, mußte zum Fleischesdasein gebracht werden. Nicht alle Organe wurden zur gleichen Zeit aus Pflanzen- in Fleischessubstanz umgewandelt. Die Organe, welche die niedrigsten Triebe ausdrücken, die sind am spätesten einbezogen worden in die leischliche Entwickelung. Und sie befinden sich auch bereits in Dekadenz. Die Fortpflanzungorgane haben am längsten ihren pflanzlichen Charakter bewahrt’.

Onze geslachtsorganen waren van plantaardige oorsprong en waren in eerste instantie rein en kuis gebleven, omdat deze nog geen begeerte kenden. En dan zou dat in plantaardige vorm nog niet zoveel kwaad kunnen, want planten hebben slechts een ‘droombewustzijn’. En ‘tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, en een weemoedigheid die niemand kan verklaren, maar die des avonds komt wanneer men slapen gaat’, schreef de grote dichter Willem Elschot.[182] Deze dichtregels krijgen in deze context wel een hele bijzondere betekenis. Fantaseren is dus beter dan het in de praktijk brengen, als we Steiner moeten geloven. Dit doet enigszins denken aan de fantaserende vrouwen van Lemurië uit de Akasha-kroniek.

Maar het wordt steeds interessanter. Het vijgenblad, waarmee Adam en Eva gekostumeerd het Paradijs verlieten, was geen teken van schaamte. Neen, het was nog een symbolische herinnering aan de vroegere plantaardige toestand der edele delen. Want het zijn deze delen van de mens die het laatst tot vleze zijn gekomen. En het zijn ook de eerste delen die: ‘wieder abfallen, verschwinden, verdorren am menschlichen Körper’. Een aangenaam vooruitzicht. Kortom, antroposofie is er niet voor bange mensen (in dit geval Freudiaanse castratieangst, om in de sfeer te blijven van het bovenstaande artikel over Ernst Haeckel, uit Hulspas en Nienhuys). Dit is allemaal niet erg, want: ‘Wie er von der reinen Keuschheit der Pflanze in die Sinnlichkeit der Begierdenwelt hinabsteigen ist, so wird er aus dieser wieder heraufsteigen mit reiner, geläuterte Substanz zum keuschen Zustande’. Het is maar waar je naar uitziet. Want, om het nog aangenamer te maken, een plant is zich niet bewust van zijn kuisheid, dus die weet niet beter. Wanneer de mens tot zijn hernieuwde kuise fase terugkeert, zal het echter een ‘bewuste kuisheid’ zijn. Dat betekent dat het afvallen van de geslachtsorganen een evenement wordt dat wij met ons volle bewustzijn zullen gaan ervaren… Kunnen we ons nog op gaan verheugen!

Steiner gaat nog wat verder over andere organen, wat ik hier oversla (twee alinea’s). Er worden wel een heleboel prikkelende dingen gezegd. Zo beweert Steiner dat het hart geen pomp is, zoals de materialistische wetenschappers het afschilderen. Nee de bloedsomloop wordt niet aangedreven door het hart, maar het zit precies andersom (‘Auch das Herz ist für den Geheimforscher erst im Beginne seiner Entwickelung. Es ist nicht jene Pumpe, als welche es seitens der materialistisch Denkenden hingestellt wird. De Glaube, das Herz sei die Ursache der Blutzirkulation, ist ein irrtümlicher. So horribel es auch klingen mag: die Bewegung des Herzens ist die Folge des Blutzirkulation’.[183]). Ik weet niet of deze constatering ook tot het curriculum van de antroposofische artsenopleiding behoort (zelf overigens geen slechte ervaring met antroposofische artsen, maar die zijn wel wat pragmatischer), maar het lijkt me ingewikkeld om iemand antroposofisch te reanimeren. Zo staan er nog wel meer interessante dingen, die ik hier niet ga bespreken, omdat het voor het racismeverhaal wat minder relevant is. Het komt er uiteindelijk op neer dat Christus, door zijn offer en het Mysterie van Golgotha, zowel de heer van hemel als van de aarde is geworden. Deze gebeurtenis is de belangrijkste geweest in de evolutie van onze planeet. Vanaf dit moment zal de involutie, de afdaling van geest naar stof, worden omgebogen in evolutie, d.w.z. de mens zal weer opstijgen uit het fysieke naar het geestelijke. Steiner heeft dit beeld in vele werken op verschillende manieren geschetst.

In dit verband  is de volgende passage weer van belang. Deze is ook opgenomen in het van Baarda-rapport. Steiner:

(cit. 78, cat. 3) Die Vier Hauptrassen teilen sich in den Besitz der Erdoberfläche: die weiße, gelbe, rote und schwarze Rasse. Der Luftkreis aber, der die Erde auf allen Seiten umgibt, ist ein einheitlicher. Darauf ist hingedeutet im Kapitel 19, 23: ‘Die Kriegsknechter aber, da sie Jesum gekreuzigt hatten, nahmen sie seine  Kleider und machten vier Teile, einem jeglichen Kriegsknecht einen Teil, dazu aus den Rock. Der Rock aber war ungenäht, von oben an gewirkt durch und durch’. Die Kleider des Christus sind das Symbolum für die Erdoberfläche, der aus einem Stück gewebte Rock dagegen symbolisiert den Luftkreis, der ungeteilt und unteilbar auf allen Seiten die Erde umspannt. Es muß aber nochmals betont werden, daß auch dieses Symbolum gleichzeitig eine historische Tatsache ist. (einde citaat 78) Nach dieser ist auch der folgende Ausspruch des Meisters verständlich. Er sagt: ‘Der mein Brot isset, der tritt mich mit Füßen’ (13, 18).  Wenn der Christus der Planetengeist ist, wenn die Erde sein Leib ist, ist es da nicht berechtigt, zu sagen, die Menschen essen sein Fleisch und trinken sein Blut und treten ihn mit Füßen? Wenn dieser Geist hindeutet auf die Früchte, die von der Erde gewonnen werden, kann er da nicht sagen: ‘Dies ist mein Leib’, und auf die reinen Pflanzensäfte weisend: ‘Dies ist mein Blut?’ (6, 56). Und wandeln nicht die Menschen auf dem Leibe dieses Planetengeist herum, indem sie ihn mit Füßen treten? Nicht im bösen Sinne hat er dies gesagt, sondern um auf die Tatsache hinzudeuten, daß die Erde der wahre Leib Christi ist. Auch diese Stelle des Evangeliums ist wörtlich zu nehmen. Und die Erinnerung an diese große Wahrheit soll durch das Mysterium des Abendmahles in der Nachwelt wach gehalten werden. Nur der weiß den tiefen Sinn des Abendmahles in der Nachwelt wach gehalten werden. Nur der weiß den tiefen Sinn des Abendmahles zu würdigen, der den Wert dieser gewaltigen Ereignisse für die ganze kosmische Entwickelung zu empfinden vermag. Er sieht aufsprießen die Kraft des Christus in den Pflanzen, welche die Erde im Frühjahr dem Lichte der Sonne entgegensendet; er weiß, die Menschwerdung Christi ist nicht nur ein menschliches Ereignis, sie ist ein kosmisches Ereignis’.[184]

Toelichting van het van Baarda-rapport bij dit citaat: ‘Naar het inzicht van Steiner is de komst van Christus op aarde een unieke gebeurtenis die van immens belang is voor de evolutie van de mensheid. De verbinding van Christus met de aarde na de dood op Golgotha wordt door hem zo gezien, dat Christus sinds die tijd letterlijk de geest van de aarde is, dat wil zeggen de aarde is sinds die tijd het lichaam van Christus. In het bovenstaande citaat wordt in die beschouwing ook de atmosfeer van de aarde betrokken, die te maken heeft de ‘Rock’ van Christus, in tegenstelling tot zijn ‘Kleider’, die met het oppervlakte van de aarde te maken hebben.

De laatste zin van het citaat: ‘Es muß aber nochmals betont werden, daß auch dieses Symbolum gleichzeitig eine historische Tatsache ist’, maakt duidelijk, dat het leven van Jezus Christus door Steiner zowel symbolisch als historisch wordt opgevat. In dit geval betekent dat, dat de verdeling van de kleren van Christus onder het kruis, die zich symbolisch afspeelde, tegelijk een symbool is voor de verdeling van de op aarde levende mensheid in vier rassen’.[185] Dit is alles wat het van Baarda-rapport erover te zeggen heeft. Je zou zelfs kunnen denken dat Steiner hiermee heeft willen zeggen dat het Christendom zich op die manier moest verspreiden over de vier hoofdrassen. Daar kennen we genoeg leuke voorbeelden vanuit de geschiedenis.[186]

Verder kan ik me bij deze passage een ding bedenken. Het zou mogelijk de bron kunnen zijn voor Dieter Brüll, in zijn tirade tegen Gjalt Zondergeld, De nieuwe reactionairen. Brüll: ‘Omdat de duvel met Zondergeld speelt, heeft hij precies de verkeerde ‘racist’ te pakken. Zeker, hij (Sigismund von Gleich, FS) werkte Steiners ‘rassenleer’ uit voor de voor-Christelijke tijd (daarna hebben in de zienswijze van Steiner rassenverschillen hun betekenis verloren).

Maar hij was juist een fervente Nazi-bestrijder van het eerste uur, die nimmer een steekje heeft laten vallen…’enz.[187] Het gaat mij dus wederom alleen om die ene opmerking. Want het bovenstaande citaat is het enige Steinercitaat dat ik heb gevonden dat een beetje in de buurt komt van Brülls stelling. En geloof me, als er een uitspraak van Steiner zou bestaan die dit verhaal van Brüll meer zou bevestigen zou het breeduit, of wellicht met klaroengeschal in het eindrapport zijn opgenomen. Maar dat is dus niet het geval. Het blijft dus een raadsel waarom dit artikel van Brüll zo heilig en belangrijk is voor de rechtzinnigen der Nederlandse antroposofen. Want dit is de enige opmerking over het werk van Steiner in het hele artikel (verder gaat dit stuk uitsluitend over deze of gene infame criticus, die de godvergeten brutaliteit heeft om Steiner en de verheven ‘anthroposophie’ ervan te betichten… enz., al is er aan het eind een losse opsomming van willekeurige citaten weergegeven die zich tegen racisme zouden uitspreken, want alle critici van Steiner zouden volgens Brüll per definitie met citaten manipuleren[188]).  Maar goed, er valt veel over deze lezing te zeggen, maar het lijkt me geen bevestiging voor Brülls wilde stelling. Brüll heeft dan ook geen literatuurverwijzing geplaatst, of voelde zich niet genoodzaakt om zijn opmerkelijke stelling verder te onderbouwen.

Wat we wel hebben gezien is dat de rassenleer een wezenlijk onderdeel is van het evolutiemodel van de antroposofie. De hier naar voren gebrachte inzichten over de indianen passen wederom precies in het beeld dat we al kennen uit Die Mission einzelner Volksseelen en de Akasha-kroniek. Ook hier is Steiner weer buitengewoon consistent. Maar ik denk niet dat je kunt zeggen dat die uitgetekende evolutiemodellen ‘uitglijders’ zijn in het oeuvre van Steiner. Hoe afschrikwekkend ook, ze zijn helaas een onderdeel van het grote verhaal van de antroposofie. En die antroposofie kent wel degelijk een rassenleer. Wellicht spelen de rassen in de toekomst geen rol meer (vierde voordracht Die Mission), maar zover is het nog niet. De rasvorming wordt vooralsnog voortgezet in de erfelijkheid, aldus Hans Peter van Manen[189].  Bovendien worden de rasverschillen op zijn vroegst pas in het negende millennium na Chr. opgeheven, aldus Helmut Zander:  ‘Die Rassenentstehung, die erst in der lemurischen Zeit begonnen habe, werde in der sechsten und siebten »Entwickelungsepoche« verschwinden (ebd.), das heißt: frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend. Für eine politische Erledigung der Rassenfrage und für die Geltung von Steiners Rassentheorien ist dies eine lange, eine zu lange Zeit’.[190]  We hebben dus nog eventjes de tijd en voorlopig zullen er nog mensen met een ander kleurtje rondlopen en zitten onze geslachtsdelen nog vast aan ons lichaam. Maar misschien zal op het moment dat de vleselijke voortplanting een halt wordt toegeroepen, middels het afvallen van onze vitale organen, uiteindelijk ook dat verschil tussen de mensenrassen tot het verleden behoren. Zover is het echter nog niet. De ook weer in deze voordracht aangehaalde toespraak van de Choctaw hoofdman was ook in 1907 nog tamelijk recent. Kortom, uit ‘unsere Zeit’, waarin rasverschillen wel degelijk er toe doen. Dus zo’n vaart zal het niet lopen.

De arbeiderslezing uit 1923; Indianen zijn eigenlijk negers die te gronde gaan’

Een ander berucht werk van Steiner is ‘Vom Leben des Menschen und der Erde’ en dan vooral zijn voordracht ‘Farbe und Menschenrassen’, gehouden voor de arbeiders van de bouw van het Goetheanum in Dornacht. In verschillende kritische publicaties over Steiners visie op mensenrassen is erin de loop der tijd veel aangehaald uit deze lezing. Verder is er geen werk van Steiner dat zo streng door de commissie is aangepakt. Haalde uit Die Mission einzelner Volksseelen, toch Steiners ‘hoofdwerk’ over rassen, geen enkele uitspraak de eerste categorie, uit deze voordracht gaat het om maar liefst vijf van de zestien uitspraken. Ook zijn er veel uitspraken die door de commissie tot de tweede en derde categorie werden gerekend.

Onderstaand zal ik de tekst van deze lezing weergeven waarin de door de commissie beoordeelde citaten vet zijn weergegeven. Wanneer het de uitspraken uit de eerste categorie betreft, staat de volledige annotatie en motivatie van de commissie uit de eindconclusies van het rapport vermeld. Andere commentaar van de commissie zal ook aan bod komen. Ik zal soms ook opmerkingen van anderen weergeven en natuurlijk mijn eigen afwegingen. We zullen dus de complete tekst doorlopen, met daarin verwerkt: het volledige commentaar van de commissie bij de citaten uit categorie 1, commentaar van de commissie bij andere citaten, afgewogen tegen mijn eigen inzichten en de conclusies van eerdere commentatoren. Het wordt dus een heleboel ineen. De leidraad is echter het verloop van Steiners tekst. Daaraan zullen alle verschillende commentaren, gezichtspunten en opinies worden opgehangen. Er zal dus veel aan de orde komen, maar het wijst zich allemaal vanzelf uit. De chronologie van de tekst zal in onderstaande bespreking intact worden gehouden.

Interessant is hoe de commissie deze voordracht inleidt: ‘In september 1913 werd de grondsteen gelegd voor het Goetheanum, een gebouw dat bedoeld was als Vrije Hogeschool voor de Geesteswetenschap. Het zou een toneelzaal bevatten voor opvoeringen van euritmie en vier van de grote toneelstukken van Rudolf Steiner, de zogeheten mysteriedrama’s, en was op de betonnen onderbouw na, volledig in hout opgetrokken. Uit alle landen van Europa kwamen kunstenaars naar Dornach om aan dit gebouw te werken. Zij bewerkten het hout, beschilderden de koepels en slepen het glas voor de ramen.

De bouwarbeiders, die ook aan het Goetheanum werkten, konden deelnemen aan cursussen die door antroposofen in Dornach voor hen werden georganiseerd. Na enige tijd vroegen ze of Steiner voor hen wilde spreken. Hij ging hierop in en sprak zodoende vanaf  2 augustus 1922 regelmatig over onderwerpen die de arbeiders zelf aan de orde stelden. De lezingen werden in werktijd gehouden. De antroposofen in Dornach wilden die ook bijwonen, maar op een enkele uitzondering na werden die niet toegelaten. Behalve voor enkele medewerkers van het bouwbureau en een paar naaste medewerkers van Steiner waren de lezingen alleen toegankelijk voor de arbeiders. Ze waren op de praktijk gericht en hadden vaak een verhalend karakter; om duidelijk te maken wat hij wilde zeggen schuwde hij drastische beelden niet.

Deze lezingen, de zogenaamde arbeidersvoordrachten, zijn door hun stijl uniek in het verzamelde werk van Rudolf Steiner. Ze tonen duidelijk aan hoe hij bij zijn lezingen uitging van het referentiekader van zijn toehoorders. Het is om die reden onmogelijk om er een enkele zin uit te citeren en die buiten de context van de totale lezing te interpreteren’.[191]

Dit advies van de commissie ter harte genomen, zal de complete lezing worden weergegeven. Duidelijk zal worden dat er veel parallellen zijn met eerdere voordrachten, met de hier bovenstaande voordracht uit GA 100, maar ook met Die Mission einzelner Volksseelen en zelfs met de Akasha-kroniek. Samen met de vierde en de zesde voordracht uit Die Mission is deze voordracht wellicht de meest beruchte tekst van Rudolf Steiner geworden, wat ‘mensenrassen’ betreft. Maar, zoals de commissie het zelf zegt, deze lezing springt er absoluut uit door het gebruik van ‘drastische beelden’.

De commissie heeft, naast dat deze lezing van alle werken van Steiner het strengst is beoordeeld, ook heel veel aandacht aan deze voordracht besteed, veel meer dan aan de vierde en de zesde voordracht uit Die Mission einzelner Volksseelen (al staat er weer wel een apart hoofdstukje opgenomen als algemene inleiding op Die Mission). Hoewel er vijf citaten in de eerste categorie vallen en de beoordeling dus relatief streng is, worden de meeste citaten vooral verdedigd, vaak met de meest surrealistische argumenten (ik kan er niets anders van maken). En zelfs bij deze voordracht heeft de commissie een paar pittige uitspraken buiten het rapport gehouden. Een statement als: ‘Nun, in Amerika, da gedeihen diejenigen, die eigentlich zugrunde gehende Neger einmal waren, das heißt, sie gedeihen nicht, sie gehen zugrunde, die Indianer. Wenn man dahin kommt, da ist eigentlich immer ein Kampf zwischen Vorderhirn und Hinterhirn im Kopf’, vond de commissie zelfs niet nodig om in het rapport op te nemen. Het komt uit het weggelaten stuk tekst tussen citaat 131 en citaat 132, maar wellicht is dit een erratum, want wat ik ook van de bespreking van deze voordracht vind, de commissie is niet zuinig geweest in het behandelen en classificeren van diverse passages (veel uitvoeriger dan bij Die Mission einzelner Volksseelen en ook relatief strenger, alleen mijns inziens niet streng genoeg).  Naast dat ik de lezing bespreek, zal ook de verdediging van de commissie uitvoerig aan de orde komen. Ik zal nu alvast vermelden dat het een vrij stevig verhaal gaat worden, maar ik vind de verdediging van deze voordracht niet bepaald het hoogtepunt van het rapport. Er zijn gedeeltes van het rapport waar ik nog best positief over ben, maar dat is hier helaas niet het geval. Dus dit gedeelte zal tamelijk fors zijn.

Hieronder de (bijna) volledige tekst van de voordracht, waar de commentaren van de commissie, van eerdere verdedigers en critici van Steiner en mijn eigen commentaren zijn tussengevoegd. Het zal zich vanzelf wijzen.

Rudolf Steiner

 

Vom Leben des Menschen und der Erde; über das Wesen des Christentums

 

Dreizehn Vorträge vor den Arbeitern am Goetheanumbau in Dornach, vom 17. Februar bis 9. Mai 1923 (GA 349)

 

Dritter Vortrag; Farbe und Menschenrassen

Dornach, 3. März 1923[192]

‘Guten Morgen! Nun, meine Herren, die letzte Frage über die Farben habe ich natürlich noch nicht ganz beantwortet. Wir sollen sie noch etwas weiter oder zu Ende führen.

Da kommt heute für uns zunächst dasjenige in Betracht, was am meisten interessant ist, nämlich die menschliche Farbe selber. Sie wissen ja, daß über die Erde hin die Menschen verschiedene Farben zeigen. Von den Europäern, zu denen wir gehören, sagt man, sie seien die weiße Rasse. Nun, Sie wissen ja, eigentlich ist der Mensch in Europa nicht ganz gesund, wenn er käseweiß ist, sondern er ist gesund, wenn er seine naturfrische Farbe, die er im Innern selber erzeugt, durch das Weiße nach außen zeigt’.

Na deze opgewekte begroeting van de verzamelde bouwvakkers, poneert hij bij zijn ongetwijfeld ‘naturfrische’ gehoor de volgende stelling:

(cit. 120, cat. 3) ‘Nun haben wir aber außer dieser europäischen Hautfarbe noch vier hauptsächliche andere Hautfarben. Und das wollen wir heute ein bißchen betrachten, weil man eigentlich die ganze Gesichte und das ganze soziale Leben, auch das heutige soziale Leben nur versteht, wenn man auf die Rasseneigentümlichkeiten der Menschen eingehen kann. Und dann kann man ja auch erst im richtigen Sinne alles Geistige verstehen, wenn man sich zuerst damit beschäftigt, wie dieses Geistige im Menschen gerade durch die Hautfarbe hindurch wirkt’.[193] (einde citaat 120)

Dit citaat is heel vaak aangehaald door critici van de antroposofie, van Zondergeld en van der Tuin tot en met Toos Jeurissen[194]. De commissie zegt er overigens dit over: ‘NB Deze uitspraak aan het begin van de lezing is een typische overdrijving die kenmerkend is voor de stijl van de arbeidersvoordrachten. Uit ander werk van Steiner blijkt geenszins dat hij van mening is dat de hele geschiedenis en heel het sociale leven, ook dat van zijn tijd, uitsluitend te begrijpen is uit de raseigenschappen van de mensen. Hij wijdde talrijke lezingen aan het sociale leven en de geschiedenis zonder daarbij de raseigenschappen als uitgangspunt te nemen. De uitspraak heeft alleen betrekking op de wijze waarop hij het onderwerp raseigenschappen in déze lezing behandelt. In de lijn ervan gaf hij in het vervolg van de lezing enkele voorbeelden uit de geschiedenis en het sociale leven van de verschillende rassen waarvoor de specifieke eigenschappen van een ras een verklaring kunnen bieden’.[195]

Ik ben er zelf niet van overtuigd dat Steiner overdreef. Zelfs uit deze lezing is dat al af te leiden. Dat zal later duidelijk worden bij de passage ‘Die weiße Rasse ist die zukünftige, ist die am Geiste schaffende Rasse’ (uit citaat 132). De commissie geeft dan zelf toe dat het hier gaat om een beschrijving van de cultuurperiodes/onderrassen. Bij de Akasha-kroniek (zie mijn eerdere bespreking[196]) is gebleken dat de notie van de Wortelrassen/Zeitalter en de Unterrassen/Kultur-Epochen alles te maken heeft met de mensenrassen, althans dat voor dit aarde-tijdperk het blanke/ Arische /Kaukasische ras het cultuurdragende ras is. Dit is overigens ook al af te leiden uit de hiervoor besproken voordracht uit GA 100 en natuurlijk Die Mission einzelner Volksseelen. Want het is het blanke ras waaruit de cultuurperiodes ontspruiten en niet bijvoorbeeld het Aziatische, het zwarte of de indianen. De liefhebber zou ik wederom het artikel ‘Waarom geen Chinese cultuurperiode?’[197] (het zit al in de titel) uit het tijdschrift de Brug kunnen aanbevelen. Ik ben het dus niet eens met de commissie en we zullen zien dat later in de lezing deze ‘relativering’ door Steiner en uiteindelijk ook de commissie zelf volledig onderuit wordt gehaald (als de commissie zelf haar vingers brandt aan citaat 132). Maar dat komt later.

Wat wellicht nog het meest interessant aan deze passage is, is het woordje ‘heutige’. Dit hebben de eerdere critici van Steiner laten liggen en ook de Commissie van Baarda, maar dat lijkt me hoe dan ook van belang. Want waar zijn die verhalen dat de verschillen tussen de rassen in het verleden zijn opgeheven? Nogmaals Dieter Brüll: ‘Omdat de duvel met Zondergeld speelt, heeft hij precies de verkeerde ‘racist’ te pakken. Zeker, hij werkte Steiners ‘rassenleer’ uit voor de voor-Christelijke tijd (daarna hebben in de zienswijze van Steiner rassenverschillen hun betekenis verloren). Maar hij was juist een fervente Nazi-bestrijder van het eerste uur, die nimmer een steekje heeft laten vallen…’enz.[198] Wederom een beetje onnauwkeurig (of was het blufpoker?) van meneer Brüll en al die anderen die hetzelfde hebben beweerd.

Verder met de volgende passage:

(cit. 121, cat. 1) Ich möchte Ihnen nun die Farbigkeit der Menschen in der folgenden Wese auseinandersetzen. Gehen wir aus von Europa, wo wir selber wohnen. Da haben wir also-Ich kann es Ihnen nur ganz schematisch aufzeichnen-zunächst Europa (siehe Zeichnung), an Europa angrenzend. Also: Europa, Asien, Afrika. Nun wollen wir da einmal die Menschen, wie sie in den betreffenden Gegenden sind, hineinzeichnen. Wir selber in Europa nennen uns die weiße Rasse. Gehen wir nach Asien hinüber, so haben wir hauptsächlich in Asien die gelbe Rasse. Und wenn wir nach Afrika hinübergehen, da haben wir die schwarze Rasse. Das sind auch die ursprünglichen Rassen. Alle andere, was sonst noch in diesen Gegenden lebt, beruht eben auf Einwanderung. Also wenn wir fragen: Was gehört zu diesen Erdteilen für eine Rasse hinzu? – so müssen wir eben doch sagen: Zu Asien gehört die gelbe Rasse, die Mongolen, die mongolische Rasse, und zu Europa gehört die weiße Rasse oder die kaukasische Rasse, und zu Afrika gehört die schwarze Rasse oder die Negerrasse. Die Negerrasse gehört nicht zu Europa, und es ist natürlich nur ein Unfug, daß sie jetzt in Europa eine so große Rolle spielt. Diese Rassen sind gewissermaßen in diese drei Erdteilen heimisch (einde citaat 121).[199]

Uit het eindrapport: ‘Annotatie: NB het gele, het blanke en het zwarte ras is volgens Steiner oorspronkelijk thuis in Europa, Azië en Afrika. Zijn opmerking ‘es ist natürlich ein Unfug, daß sie jetzt in Europa eine so große Rolle spielt’ heeft wellicht te maken met de rol die negers in Europa speelden op het gebied van amusement, in het bijzonder de jazzmuziek. Steiner was niet de enige die daar negatief tegenover stond (zie M. Klausmann, ‘Zum Rassismus-Streit. II. Zu Rudolf Steiners Verständnis der negriden Rasse und des Negriden’, in Das Goetheanum, Wochenschrift fúr Anthroposophie 31, 3 november 1996, pp. 355-357. Daarin verwijst de auteur naar Über Jazz van Theodor W. Adorno en de roman Wendepunkt van Klaus Mann.

Motivering: Het gaat hier om de zin die begint met: ‘[…] und es ist natürlich ein Unfug’. Anders dan met citaat 138 het geval is, is het voor twijfel vatbaar of Rudolf Steiners opmerking betrekking heeft op het ronselen van zwarten door het Franse leger met het doel hen in Europa te laten vechten (net na WOI en bezetting van het Rijnland, volgens de bepalingen van de Vrede van Versailles, FS). Anders dan met citaat 138 is er in citaat 121 geen sprake van het bekritiseren van de Fransen.

Het Duitse woord ‘Unfug’ betekent in het Nederlands onbetamelijk of ongepast; Unfug treiben = misbruik maken. Met het woord ‘Unfug’ gebruikte Steiner een afkeurende morele kwalificatie. De kwalificatie heeft betrekking op ‘eine große Rolle’ van de zwarten in Europa, die niet anders wordt gemotiveerd dan met de opmerking dat de verscheidene raciale groeperingen thuishoren op het door hen van oudsher bewoonde gedeelte van de aarde. In de citaten 95 en 96 bespreekt Rudolf Steiner eveneens de geografische lokalisering van de rassen; in citaat 96 wijst hij er echter op dat de betekenis van deze geografische lokalisering vermindert’.[200]

In een eerdere bespreking ben ik al ingegaan op het punt van Adorno’s essay Über jazz. Ik zal dat hier nog een keer herhalen: ‘Dit citaat heeft de commissie in de eerste categorie geplaatst als ernstig discriminerend, al wordt er wel een heel bijzonder argument ter verdediging van Steiner aangevoerd. De commissie stelt dat het hier wellicht gaat over de invloed van ‘zwarten’, ‘negers’ zo je wilt, op de amusementscultuur, zoals bijvoorbeeld de jazz. En Steiner hield niet van jazz, net als de grote filosoof en muziektheoreticus Theodor Adorno van de Franfurter Schule[201]. De commissie verwijst naar Adorno’s essay ‘Über jazz’ ter verdediging van Steiner. Nu kun je lang over Adorno´s opvattingen over jazz praten (mijns inziens was deze grote filosoof wat dat betreft enigszins conservatief, of zelfs reactionair en bekrompen, zeg ik als jazzliefhebber, overigens hier niet echt relevant) het gaat hier vooral om zijn positie ten aanzien van het ‘Hight Art-Low Culture debat’ veelal aangeroerd door de Canadese socioloog en cultuurwetenschapper Thomas Crow (overigens pas jaren later), die een tegengestelde positie ten opzichte van Adorno inneemt en Adorno in deze aanvecht. Maar ook dit heeft niets te maken met huidskleur. Later zal ik Adorno nog een keer ter sprake brengen, overigens ten nadele van de antroposofie, bij de bespreking van Maarten Ploegers bijdrage aan het debat. Overigens, als de commissie constant klaagt over misbruik en uit de context halen, laat ze dan het goede voorbeeld geven en geen denkers als Edward Said en Theodor Adorno voor de kar van ‘hoe redden we de antroposofie’ spannen. Afgaande op mijn eigen bescheiden kennis en inzichten, durf ik de stelling wel aan dat beide denkers zich bij leven hier niet gelukkig bij hadden gevoeld’.[202]

Tot zover mijn commentaar uit een eerder artikel. Verder met Steiners voordracht. Hier volgt een buitengewoon interessant stukje:

Figuur 5: eerste afbeelding GA 349-3

‘Nun wollen wir uns einmal mit der Farbe dieser drei  Rassen beschäftigen. Ich habe Ihnen schon das letzte Mal gesagt: Die Farbe hat mit dem Licht zu tun. Wenn man durch das Beleuchtete des Weltenraumes hindurch das Schwarze des Weltenraumes sieht, so erscheint

es blau. Wenn man Licht, Beleuchtetes, durch die dunkle Luft hindurch sieht, so erscheint es rötlich, wie bei der Morgen- und Abenddämmerung’.[203]

Dit stukje is niet opgenomen in het van Baarda-rapport, wat op zich vreemd is, want ook hier wordt door Steiner nogal wat beweerd. Bovenstaande had tenminste in categorie 3 gemoeten (wat ook gebeurd is met het beruchte ‘Nicht deshalb…’ citaat uit Die Mission). Bovendien

staat er in dit stukje een mogelijk zeer belangrijke opmerking. Dat is dat er dag-, nacht- en schemeringsrassen zijn. Anderen, vooral critici van de antroposofie in Nederland en Duitsland (in dit geval Jan Willem de Groot en recenter Jana Husmann-Kastein) hebben wel eens geopperd dat Steiner wellicht zou zijn beïnvloed door ene Carl Gustav Carus, die de indeling maakte van dag-, nacht- en schemeringsrassen. Ik zal beide hier citeren. Eerst de Groot:

‘De antroposofische indeling van de mensheid volgens de delen van een etmaal, waarbij de huidskleur aan de zon, de nacht of de schemering wordt gerelateerd, zijn we in het schrift Rassenkunde van Juliette Oprinsen tegengekomen. De docent van De Berkel die Juliette deze indeling onderwees, baseerde zich daarbij op het door de antroposoof Max Stibbe samengestelde lesmateriaal. Stibbe, een antroposoof van het eerste uur en een trouw volgeling van Steiner, moet deze indeling weer aan Rudolf Steiner hebben ontleend.

Steiner zelf is echter niet de geestelijke vader van de classificatie van de mensheid volgens de delen van een etmaal. Zij stamt oorspronkelijk van de laat-romantische filosoof en professor in de anatomie Carl Gustav Carus (1789-1869), die bij de viering van Goethe’s honderdste geboortedag in 1849 een “Denkschrift” met deze indeling presenteerde. Dat Steiner dit geschrift van Carus moet hebben gekend, is meer dan waarschijnlijk. Ten eerste was Carus in de negentiende eeuw in Duitsland een invloedrijk romantisch filosoof.9) Daarnaast was Steiner, voordat hij na de eeuwwisseling aan een carrière als occultist begon en via de theosofie bij zijn eigen Antroposofische Vereniging uitkwam, in de jaren negentig zeven jaar werkzaam aan het Goethe-Schiller-archief in Weimar.10) In deze jaren zal hij zeker het bovengenoemde essay onder ogen hebben gekregen, dat Carus in 1849 bij de viering van Goethe’s honderdste geboortedag had uitgegeven.

De inhoud van Carus’ brochure, waaraan Steiner de indeling in dag- en nacht-volken heeft ontleend, kan men alleen maar als racistisch bestempelen. Carus’ opstel heeft als titel Über ungleiche Befähigung der verschiedenen Menscheitstämme für höhere geistige Entwickelung.11) In dit geschrift ontwerpt hij een antropologie, die zich op de stand van de zon jegens de aarde baseert. De lichtval van de zon op de aarde veroorzaakt een “dag,” een “nacht” en een “schemering.” Carus meent dat deze drie fundamentele “Lichtzustände”12) van beslissende invloed zijn op het functioneren van de verschillende menselijke rassen. Op grond van dag, nacht en schemering onderscheidt Carus “Tag-,” “Nacht-” en “Dämmerungsvölker,” welke laatste weer worden onderverdeeld in oosterse en westerse schemerings-volken. De nacht-volkeren, welke “dem Lichtmangel – der Nacht des Planeten entsprechen” zijn volgens Carus de donkergekleurde bewoners van Afrika, de westerse en oosterse schemerings-volken respectievelijk de Indianen en de Aziaten. Het dag-volk daarentegen wordt gevormd door het Kaukasische, dat wil zeggen blanke Arische ras.13)

De onderverdeling van de mensheid volgens de verschillende lichtfasen correspondeert volgens Carus met de vorm van de schedels van de verschillende rassen. Geheel in overeenstemming met de verschillende negentiende-eeuwse rassentheorieën, waarin de Ariërs op grond van hun langwerpige schedels -de zogenaamde dolichocefale schedel- een grotere herseninhoud werd toegeschreven, meent ook Carus dat de schedel van de Arische dag-volkeren de ideale vorm heeft; hij is regelmatig van opbouw en structuur en heeft de grootste herseninhoud. De schedels van de nacht- en schemerings- volkeren zijn daarentegen van een veel mindere kwaliteit; de vervormingen die hier geconstateerd kunnen worden, hebben een negatieve invloed op zowel vorm, inhoud en structuur van de hersenen. Vooral de schedel van de dag- en nacht-volken vertoont grote verschillen. Volgens Carus is deze bij de laastsen “am meisten thierähnlich,” terwijl die bij de dag-volken “am reinmenschlichsten” is.14)

Corresponderend met de grote fysiologische verschillen tussen de drie delen van de mensheid vertonen ook hun beschavingen grote onderlinge afwijkingen. De nacht-volken beschikken in de visie van Carus nauwelijks over cultuur; in hun primitieve samenlevingen ontbreken kunst en literatuur geheel. De cultuur van de verschillende schermings-volken is van een hoger niveau, wat vooral geldt voor de Aziatische volken. De Aziatische cultuur is volgens Carus echter een statische cultuur, die geen enkele ontwikkeling kent.15) In vergelijking met de nacht- en schemerings-volken bevindt de cultuur van het Arische dag-volk zich op eenzame hoogte. Hier domineren het “spirituelle Princip” en de “geistige Kraft,” wat tot uitdrukking komt in de “reine Schönheit” van de Arische fysiologie. De cultuur van de Arische dag-volkeren wordt bepaald door het principe van individualiteit en kenmerkt zich dan ook door een rijke veelzijdigheid.16) Met dit laatste bevindt Carus zich geheel in overeenstemming met de verschillende rassentheorieën van zijn tijd, waarin het Ariërdom tot de schepper van alle cultuur werd gebombardeerd.17)

Fundamenteel voor de ontwikkeling van de verschillende culturen zijn telkens de drie lichtfasen van dag, nacht en schemering. Het is de mate van “Sonnenerleuchtung” die het spirituele niveau van een ras bepaalt en waarvan de fysieke verschijningsvorm een directe weerspiegeling is. In het systeem van Carus vormen de blonde Ariërs dan ook het eigenlijk zonneras, die als “Blüthe der Menschheit”18) de hoogste trede van de spirituele ladder bezetten.

De verbinding van de Ariër als schepper van alle cultuur met de zon als symbool van hogere spiritualiteit zou aan het einde van de negentiende eeuw een grote verbreiding kennen. De associatie van de Ariër met de zon kon daarbij direct aansluiting vinden bij een ander aspect van de zonnecultus en wel het oude Germaanse zonnewendefeest. Dit feest mocht zich rond de eeuwwisseling in het kader van het opkomende “nieuw-heidendom” in Duitsland in een grote populariteit verheugen. Verbonden met het “Arische zonnemotief” waren de zogenaamde Arische kleuren, goud -of geel- en blauw, die een grote verbreiding in het völkische en antisemitische kamp kenden. Het goud stond symbool voor de Ariër zijn blonde haren, die zich in het licht van de zon weerspiegelden, terwijl het blauw voor de kleur van zijn ogen stond, die weer een afspiegeling waren van het blauw van de hemel.19)[204]

Nu Jana Husmann-Kastein: ‘Steiners viergliedriges System entspricht farblich dem im 18. Jahrhundert entwickelten System des Botanikers Carl von Linné: “Erinnern Sie sich daran, wie es Rassen gibt, die schwarze, rote, gelbe und weiße Rasse, und wie diese Rassen ursprünglich verknüpft sind mit gewissen Gebieten unserer Erde.”38 Er beschreibt das viergliedrige Farbsystem entlang von vier Entwicklungsstadien. In diesem Kontext analogisiert er Bilder vom Individual- und Kollektivkörper und lehnt sich an das Modell des Naturphilosophen Carl Gustav Carus an. Bei Steiner ergibt sich entsprechend folgende Zuordnung: “Afrika” und die “schwarze Rasse” stünden für “Kindheitsmerkmale”, “Asien” und die “gelbe” oder “bräunlichen Rassen” für “Jugendmerkmale”, Europa für “reifste Merkmale” und Amerika assoziiert Steiner mit dem “Absterben der Menschheit”40. Aus Carus’ ‘planetarischem Modell’ der “Tag-, Nacht- und Dämmerungsvölker”41 , übernimmt Steiner unter anderem auch die Identifizierung der sogenannten ‘Indianer’ durch das Bild der Abenddämmerung sowie Carus’ Gedanken ihres vermeintlich naturgemäßen Aussterbens. Bei Steiner wird dies mit seinem karmisch spiritualistischen System verknüpft:
“Nicht etwa, weil es dem Europäer gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben musste, die sie zum Aussterben führte (…) Die Typologisierung entlang der Haare entspricht der Rassensystematik des Sozialdarwinisten Ernst Haeckel, lässt sich aber etwa auch an Thesen von Carl Gustav Carus und des ‘Ariosophen’ Lanz von Liebenfels anbinden. Hier ist der farbsymbolische Zusammenhang von Weiß, Geist und Rationalität entlang des blonden Haars in die menschliche Natur verlagert, zur vermeintlich biologischen Wahrheit und entsprechend verweltlicht worden’[205]

Jana Husmann verwijst bovenstaand natuurlijk vooral naar Die Mission einzelner Volksseelen. Zij verwijst naar de vierde voordracht, maar ik zou ook een passage uit citaat 116 uit de zesde voordracht kunnen aanhalen: ‘Da haben wir in allem, was wir als Saturn-Rasse zu bezeichnen haben, in allem, dem wir den Saturn-Charakter beizumessen haben, etwas zu suchen, was sozusagen zusammenführt, zusammenschließt das, was wieder der Abenddämmerung der Menschheit zuführt, deren Entwickelung in gewisser Weise zum Abschluß bringt, und zwar zu einem wirklichen Abschluß, zu einem Hinsterben’.[206]

Zie hier ook de analogie met de etmalen. Steiner zegt hier immers: ‘Nun wollen wir uns einmal mit der Farbe dieser drei  Rassen beschäftigen. Ich habe Ihnen schon das letzte Mal gesagt: Die Farbe hat mit dem Licht zu tun. Wenn man durch das Beleuchtete des Weltenraumes hindurch das Schwarze des Weltenraumes sieht, so erscheint

es blau. Wenn man Licht, Beleuchtetes, durch die dunkle Luft hindurch sieht, so erscheint es rötlich, wie bei der Morgen- und Abenddämmerung’. Hoewel ik zelf geen onderzoek naar deze specifieke materie heb verricht lijkt het mij de verklaring van de Groot en Husmann buitengewoon plausibel. Zie voor de door Husmann genoemde invloed van Haeckel de bespreking van GA 100.

‘Wollen wir uns einfach an gewöhnlichen Gegenständen die Farben betrachten. Da unterscheiden Sie zunächst, sagen wir, Schwarz und Weiß. Das sind ja die auffälligsten Farben, Schwarz und Weiß. Wie steht es denn nun mit einem schwarzen Körper? Mit einem schwarzen Körper steht  es so, daß er all das Licht, das auf ihn fällt, in sich verarbeitet und gar kein Licht zurückspiegelt. Wenn Sie also hier einen schwarzen Körper haben, so nimmt der

alles Licht, das auf ihn fällt, in sich auf, und gar nichts gibt er zurück. Daher erscheint er schwarz, weil er kein Licht spiegelt. Wenn Die einen weißen Körper haben, der sagt: Ich brauche das Licht nicht; ich will nur das verarbeiten, was mir selber ist. Ich schicke alles Licht zurück. -Daher ist er weiß. (cit. 122, cat. 3) Also ein weißer Körper, der schickt alles Licht zurück. Wir sehen daher seine Oberfläche hell, weiß. Ein schwarzer Körper nimmt alles Licht auf, und auch alle Wärme mit dem Licht, und er wirft gar kein Licht, gar keine Wärme zurück; also erscheint er schwarz, dunkel. (einde citaat 122)

Sehen Sie, Sie können das näher studieren, wenn Sie sich folgendes überlegen. Nehmen Sie an, hier ist ein Körper auf der Erde; der nimmt alles Licht auf. Zunächst gibt er ein bißchen Licht zurück, erscheint also hell. Aber er läßt sich Zeit und nimmt möglichst viel Licht in sich auf. Nun hat er möglichst viel Licht in sich. Wenn er nun keines mehr aufnehmen kann, und man bringt ihn ins Licht, so erscheint er Schwarz.

Nun nehmen Sie einen Baum an. Der steht zunächst auf der Oberfläche der Erde, nimmt etwas Licht auf, aber viel Licht verschluckt er, viel Wärme verschluckt er. Nun, das geht solange, bis er unter der Erde hinunterstürzt. Wenn er nu ein Zeitlang- das bedeutet aber Jahrtausende oder Jahrmillionen- unter die Erde geblieben ist, was wird er? Schwarze Kohle! Schwarz wird er, als ein Baum war, Licht und Wärme in sich aufgenommen hat. Er gibt das nicht her, wenn wir ihn nicht vernichten. Wenn wir ihn verbrennen, dann gibt er es her. Da hat er so viel von Licht und Wärme aufgenommen, daß er nichts hergibt. Wir müssen ihn vernichten. Das ist der Zustand der Kohle.

Nehmen wir an, daß der Körper das Licht nicht weiter aufnimmt, er schickt jetzt alles wieder zurück: dann wird dasjenige, was so beschaffen ist, weiß sein. Das ist der Schnee im Winter. Er schickt alles Licht zurück, nimmt kein Licht und Wärme auf. Also wird er weiß. Sie sehen an dem Unterschied zwischen Kohle und Schnee, wie das eigentlich ist mit dem Verhältnis der Gegenstände auf Erden zum Weltenraum’.[207]

Bovenstaand gedeelte, ook niet opgenomen in het van Baarda-rapport, op het hele korte citaat in het midden na (cit. 122) is wat mij betreft een van de meest  bizarre passages uit de hele voordracht en dan vooral de laatste twee alinea’s. Wat mij betreft ook een belediging voor de intelligentie van zijn toehoorders. Want al zijn deze voordrachten uit deze cyclus bedoeld als ‘volksverheffing’, dit lijkt mij meer het tegenovergestelde. Hoe dan ook, dit zullen wel die ‘drastische beelden’ zijn, waarvan ‘hij het gebruik niet schuwde’ (zie inleidend gedeelte uit het van Baarda-rapport). ‘Zwarte kolen en wit als sneeuw’. De wereld is een groot sprookje, net als de antroposofie. Toch vreemd dat deze passage niet in het rapport staat. Maar misschien is het te gênant. Racistisch is het overigens ook.

Wenden wir das auf den Menschen selber im Weltenraum an. (cit. 123, cat. 1) Sehen wir uns zunächst die Schwarzen in Afrika an. Diese Schwarzen in Afrika haben die Eigentümlichkeit, daß sie alles Licht und Wärme vom Weltenraum aufsaugen. Sie nehmen das auf. Und dieses Licht und diese Wärme im Weltenraum, die kann nicht durch den ganzen Körper durchgehen, weil ja der Mensch immer ein Mensch ist, selbst wenn er ein Schwarzer ist.  Es geht nicht durch den ganzen Körper durch, sondern hält sich an die Oberfläche der Haut, und da wird die Haut dann selber schwarz. So daß also ein Schwarzer in Afrika ein Mensch ist, der möglichst viel Wärme und Licht vom Weltenraum aufnimmt und in sich verarbeitet.[208] (einde citaat 123)

Annotatie: NB Het lijkt of Steiner met de hierboven geciteerde zin: ‘weil ja der Mensch immer ein Mensch ist, selbst wenn er ein Schwarzer ist’ aan zijn gehoor meende te moeten uitleggen dat negers ook mensen zijn, omdat het zich wellicht bij zwarten in Afrika exotische, onderontwikkelde volksstammen voorstelde (zie hier een effectieve omschrijving van ‘exotisme’, FS[209]).

Het kan echter ook zo zijn, dat hij met deze zin het verschil tussen een zwart menselijk lichaam en een zwart voorwerp wilde benadrukken. Hij had hiervoor uitgelegd dat licht en warmte helemaal door een zwart voorwerp heendringen zonder dat er iets wordt teruggekaatst, waarbij in dat geval met licht ook het onzichtbare bovenzinnelijke deel van het licht moet worden bedoeld; gewoon licht dringt immers nooit door ondoorzichtige voorwerpen heen. Een plant die tot steenkool geworden is, is daarom ook door en door zwart. Bij een mens wordt alleen de huid zwart (suggereert dit een mogelijk oorzakelijk verband?? Volgens Sigismund von Gleich duiken ‘de Joden de aarde-donkerte in’[210], dus die zouden dan ook pikzwart moeten zijn, FS). In het menselijk lichaam dringen licht en warmte volgens Steiner op een andere manier door dan bij een plant. Het menselijke lichaam heeft andere eigenschappen dan een plant, ook als het zwart is (zou helemaal mooi zijn, vegetatieve en comateuze negers, en ze rennen juist zoveel, zie verderop in de lezing, citaat 123, FS). Het wordt niet door en door zwart, maar alleen de oppervlakte. Een zwart menselijk lichaam is niet een willekeurig zwart voorwerp, maar een zwart mens. Met andere woorden, een mens blijft een mens, ook als hij zwart is (met die laatste open deur natuurlijk eens, maar waarom zo’n uitleg??? FS).

Motivering: De zinsnede die begint met ‘weil ja der Mensch…’ is voor beide interpretaties die in ons commentaar genoemd worden vatbaar: enerzijds de mogelijkheid dat Steiner het nodig vond om ten behoeve van het publiek dat nog nooit een zwarte gezien had te benadrukken dat ook zwarten mensen zijn (en om die arme bouwvakkers dan maar meteen vol te pompen met racistische denkbeelden, FS), anderzijds de mogelijkheid dat Steiner het verschil tussen een zwart menselijk lichaam en een zwart voorwerp wilde benadrukken, met betrekking tot het absorberen van licht. Het lijdt echter geen twijfel, dat de lezer die deze uitspraak vijfenzeventig jaar na dato leest, de betreffende zinsnede als ernstig beledigend kan ervaren, omdat er de denigrerende suggestie in gelezen kan worden dat het kennelijk nodig is uit te leggen dat ook zwarten mensen zijn. In par. 3.6.1 hebben wij echter opgemerkt dat de opmerking van Steiner mede gelezen kan worden tegen de achtergrond van een hetze -‘la honte noire’, die destijds in Frankrijk gevoerd werd (kom ik in een later verband, buiten de bespreking van deze voordracht, op terug).[211]

(cit. 124, cat. 2) Dadurch, daß er das tut, wirken über den ganzen Menschen hin die Kräfte des Weltenalls (Zeichnung, links). Überall nimmt er Licht und Wärme auf, überall. Das verarbeitet er in sich selber. Da muß etwas da sein, was ihm hilft bei diesem Verarbeiten. Nun, sehen Sie, das, was ihm da hilft beim verarbeiten, das ist namentlich sein Hinterhirn. Beim Neger ist daher das Hinterhirn besonders ausgebildet. Das geht durch das Rückenmark. Und das kann alles das, was da im Menschen drinnen ist an Licht und Wärme, verarbeiten. Daher ist beim neger namentlich alles das, was mit dem Körper und mit dem Stoffwechsel zusammenhängt, lebhaft ausgebildet. Es hat, wie man sagt, ein starkes Triebleben, Instinktleben.  Der Neger hat also ein starkes Triebleben. Und weil er eigentlich das Sonnige, Licht und Wärme, da an der Körperoberfläche in seiner Haut hat, geht sein ganze Stoffwechsel so vor sich, wie wenn in seinem Innern von der Sonne selber gekocht würde. Daher kommt sein Triebleben. Im Neger wird da drinnen fortwährend richtig gekocht, und dasjenige, was dieses Feuer schürt, das ist das Hinterhirn.

Manchmal wirft die Einrichtung des Menschen noch solche Nebenprodukte ab. Das kann man gerade beim Neger sehen. Der Neger hat nicht nur dieses kochen in seinem Organismus, sondern er hat auch noch ein furchtbar schlaues und aufmerksames Auge. Er guckt schlau und sehr aufmerksam. Das könnten Sie leicht als Widerspruch auffassen. Aber das ist so; Wenn da vorne der Nerv des Auges (Zeichnung), so gehen die Nerven just in Hinterhirn hinein; die kreuzen sich da. Der Nerv, der geht also ins Hinterhirn. Und weil der Neger das Hinterhirn besonders ausgebildet hat, deshalb guckt er auch so schlau, deshalb ist er ein so schlauer Beobachter der Welt. (einde citaat 124)

Wenn man das anfängt zu verstehen, so wird einem alles klar. Aber solche Betrachtungen, wie wir sie jetzt wieder machen, die macht die heutige Wissenschaft gar nicht. Sie versteht daher nichts von all dem’. [212]

 

Het is wellicht interessant om deze opmerkelijke omschrijving van de inwendige processen, waar onze donker gekleurde medemens uit Afrika aan zou lijden te vergelijken met een bewering uit Die Mission einzelner Volksseelen. Uit de zesde voordracht:  ‘Sie sehen hier, daß des Menschen physischer Leib von innen bestimmt wird, so bestimmt wird, daß diese verschiedenen geistigen Wesenheiten eingreifen in die Glieder im physischen Leibe, welche die Projektionen, die Schattenbilder der höheren Glieder sind. Wo greift nun zum Beispiel der Merkur ein? – ich sage Merkur, um das zusammenzufassen, was sich als abnorme Geister der Form im Merkur befindet. Er greift so ein, daß er mit anderen zusammenwirkt, namentlich in das Drüsensystem. Er kocht in dem Drüsensystem drinnen, und da leben sich die Kräfte aus, die durch jenes Übergewicht der Merkurkräfte entstehen, die in der äthiopischen Rasse wirken. Alles, was der äthiopischen Rasse ihre besonderen Merkmale verleiht, das kommt davon her, daß die Merkurkräfte in dem Drüsensystem der betreffenden Menschen kochen und brodeln. Das kommt davon her, daß sie auskochen, was die allgemeine, gleiche Menschengestalt zu der besonderen der äthiopischen Rasse macht mit der schwarzen Hautfarbe, dem wolligen Haar und so weiter. Diese Modifikation der allgemeinen Menschengestalt kommt also von diesen Kräften her’. [213] Mijn eerdere commentaar: ‘En zo kwam, onder invloed van de planeet Mercurius, het Afrikaanse ras aan zijn zwarte huid en zijn kroeshaar. Het lijkt mij dat hier sprake is van rassenleer, of kan iemand dit nog steeds zien als niet meer dan een beschrijving van uiterlijke kenmerken, zoals de commissie van Baarda?’  Waar het mij nu hier om gaat, is dat Steiner in de periode 1910-1923 kennelijk op dezelfde manier mededelingen deed over de ‘eigenschappen van het zwarte ras’. Het lijkt mij dat er sprake is van een sterke continuïteit en neem me niet kwalijk, in beide gevallen lijkt mij ook sprake van een nogal bizarre, zo niet denigrerende en racistische typering (hoewel het zo surrealistisch is dat je het nauwelijks beledigend kunt opvatten). Tot zover de passage uit Die Mission. Wat zegt de commissie over citaat 124 uit deze arbeidersvoordracht? (over surrealisme gesproken, maar dat zal zo blijken). De commissie:

‘Samengevat heeft een donkere huidskleur volgens Steiner de volgende betekenis voor de mens: het licht en de warmte uit de omgeving van de mens worden totaal opgenomen. Door de intensieve inwerking op de huid bij een bijna loodrechte zonnestand werd deze zwart (NB Hiermee wordt dus een ander proces beschreven dan de tijdelijke verandering van de huidskleur onder invloed van de zon in de huidige tijd). Het aandeel van de warmte en het licht dat niet door de zintuigen kan worden waargenomen, worden dieper in de mens verteerd door de stofwisseling. De stofwisselingspool en daardoor ook het instinct- en driftleven (het onbewuste wilsleven dat zijn oorsprong heeft in de stofwisselingspool) zijn om die reden extra ontwikkeld. De achterste hersenen spelen daarbij een belangrijke regulerende rol en als gevolg van het feit dat de oogzenuwen in deze hersenen uitmonden kijkt hij ‘schlau’ uit zijn ogen, wat in het Nederlands opmerkzaam en slim, maar ook sluw kan betekenen ( en deze onzin geldt uitsluitend voor het zwarte ras?? Neem me niet kwalijk, maar dit is bijna van hetzelfde kaliber als ‘schedelmeten’, FS).

NB De formuleringen van Steiner wekken wel enige bevreemding (??!! FS). Zelf liet hij de volgende opmerking op het bovenstaande volgen: ‘Wenn man das anfängt zu verstehen, so wird einem alles klar. Ber solche betrachtungen, wie wir sie jetzt wieder machen, die macht die heutige Wissenschaft gar nicht. Sie versteht daher nichts von all dem’. Antroposofie gaat zoals gezegd niet alleen over zintuiglijk waarneembare feiten, maar verbindt deze met bovenzinnelijke waarnemingen’.

Nu volgt de meest begrijpelijke en heldere en vooral de meest zinvolle en constructieve passage uit het hele rapport: ‘Bovenstaande uiteenzettingen

Figuur 6: tweede afbeelding GA 349-3. Let op de weergave van de ogen en de oogzenuw bij ‘de neger’. Steiner: ‘Wenn da vorne der Nerv des Auges (Zeichnung), so gehen die Nerven just in Hinterhirn hinein; die kreuzen sich da. Der Nerv, der geht also ins Hinterhirn. Und weil der Neger das Hinterhirn besonders ausgebildet hat, deshalb guckt er auch so schlau, deshalb ist er ein so schlauer Beobachter der Welt’. En dit zou alleen gelden voor de anatomie van het zwarte ras

over de regulerende werking van de achterste hersenen bij de verwerking van licht en warmte in de stofwisseling beschrijven processen die zich voor een deel in het bovenzinnelijke deel van de mens afspelen en zijn daarom alleen in dat licht te begrijpen. Door fysiologisch onderzoek zou kunnen worden nagegaan of ook op materieel niveau zulke verbindingen te leggen zijn, maar dat valt buiten het kader van dit rapport’.[214]  (zie van Baarda Rapport 382-384 voor degenen die niet kunnen geloven dat dit er echt staat)  Guten Morgen! Je zou er bijna zelf van gaan koken, ware het niet dat je er vooral van in de lach schiet.

Waar gaat dit eigenlijk over? In de eerste plaats vindt de commissie het de normaalste zaak van de wereld dat ‘negers’ (dus niet mensen in het algemeen) licht en warmte opzuigen. Dit wordt door het ruggenmerg gezogen en het achterhoofd ingepompt. Daardoor is hij wat heetgebakerd (letterlijk, of  beter ‘heetgeblakerd’), heeft hij een sterk drift- en instinctleven en wordt door de achterhersenen voortdurend het vuurtje opgepookt, zodat hij vanbinnen kookt. Daardoor kijkt de neger ook wat sluw en opmerkzaam uit zijn ogen en heeft hij een zwarte huidskleur (de roet moet ergens neerslaan). Dit alles gebaseerd op ‘geesteswetenschappelijk onderzoek’ (moeten we dus serieus nemen). Sterker nog, de commissie doet een aanbeveling aan de medische wereld om te onderzoeken of dit eventueel bewezen kan worden via de wetten van de ‘materialistische wetenschap’. En dit alles geldt uitsluitend voor de ‘neger’, dus niet voor een Japanner (daar is weer wat anders mee aan de hand, zij het van dezelfde surrealistische orde, maar dat zullen we zo zien). En omdat eruit Steiners ‘enigszins bevreemdende opmerkingen’ misschien iets zinvols is te halen, is deze uitspraak ingedeeld in categorie 2, d.w.z. ‘Citaten waarbij er: hetzij sprake is van een lichte vorm van discriminatie als gevolg van een tijdgebonden en gedateerde woordkeuze, hetzij geen sprake van discriminatie, maar waarbij er gemakkelijk het misverstand kan ontstaan dat er wél sprake is van discriminatie (…) een grondige kennis van de antroposofie is noodzakelijk om het betreffende citaat te kunnen duiden’.  En dan moeten wij geloven dat er géén sprake is van rassenleer in het werk van Steiner, omdat een commissie alles voor ons heeft uitgezocht en heeft opgeschreven in een dik rapport dat nauwelijks vrij toegankelijk is en dus moeilijk is te controleren? (zie dit artikel.[215] Dat ik het in bezit heb, is echt een gelukkige toevalstreffer). We kunnen er dus op vertrouwen dat er  ‘géén sprake is van rassenleer’, omdat een hele wijze commissie met dit soort fantastische verklaringen komt? Ik heb deze er gedetailleerd uitgelicht en het is ook een van de meest surrealistische passages die ik in het rapport ben tegengekomen, maar het is zeker niet de enige van dit kaliber. Kortom, bijzonder geloofwaardig. Maar laten we verder gaan met de lezing zelf:

(cit. 125, cat. 2) Gehen wir jetzt vom Schwarzen zum Gelben herüber. Beim Gelben- das ist schon verwandt mit dem Roten- ist es so, daß das Licht etwas zurückgeworfen wird, viel aber aufgenommen wird. Also da ist es schon so, daß der Mensch mehr Licht zurückwirft als beim Schwarzen. Der Schwarze ist ein Egoist, der nimmt alle Licht und Wärme auf. [216](einde cit. 125)

De commissie: NB Op zichzelf beschouwd kan deze laatste zin allerlei misverstanden oproepen. Toch wordt hier alleen maar herhaald dat iemand met een zwarte huidskleur het licht en warmte van de omgeving totaal in zich opneemt (is dat zo? FS). Hij is bij wijze van spreken in fysiologisch opzicht een egoïst. Verderop in de lezing, zie citaat 128 gebruikte Steiner hetzelfde verschijnsel voor het woord ‘vriendschappelijk’: ‘Die Neger, die leben auf einem Erdstück, wo die Sonne sie sehr, sehr belästigt, eindringt in sie. Also geben sie sich ihr hin, nehmen sie ganz ihren Körper auf, werden freundschäftlich mit ihr, werfen nichts zurück’.

Op  3 mei 1909 had hij dit proces ook al eens van een ander gezichtspunt beschreven. Wat op 3 maart 1923 ‘egoïstisch’ werd genoemd, heette toen ‘zwak’ en ‘passief’. Ook dat zijn uitdrukkingen van fysiologische processen (zie citaten 96 en 87 en de commentaren daarop): ‘Diejenigen Menschen aber, die ihre Ich-Wesenheit zu schwach entwickelt hatten, die den Sonneneinwirkungen zu sehr ausgesetzt waren, sie waren wie Pflanzen: sie setzen unter Ihrer Haut zuviel kohlstoffartige Bestandteile ab und wurden schwarz. Daher sind die Neger schwarz’ en ‘… von der ganz passiven Negerseele angefangen, die völlig der Umgebung, der äußeren Physis hingegeben ist (…)’[217]

Deze laatste passage zou overigens perfect in deze voordracht passen, maar ontlastend lijkt mij dit niet. Hooguit maakt het dit alles nog  ‘bevreemdender’ (woordkeuze commissie) dan het al is.

(cit. 126, cat. 2) Der Gelbe, von der mongolischen Bevölkerung, der gibt schon etwas Licht zurück, aber er nimmt noch viel Licht auf. Das macht, daß er eigentlich ein solcher Mensch ist (ziehe Zeichnung, Mitte). Also er nimmt viel Licht auf, gebt aber einiges zurück. Er begnügt sich mit weniger Licht. Dieses wenigere Licht, das kann nun nicht im ganzen Stoffwechsel arbeiten. Da muß der Stoffwechsel schon auf seine eigene Kraft angewiesen sein. Das arbeitet nämlich in der Atmung und in der Blutzirkulation. Also beim Gelben, beim Japaner, beim Chinesen, da arbeitet das Licht und Wärme hauptsächlich in der Atmung und in der Blutzirkulation. Wenn Sie je einem Japaner begegnet sind, so werden Sie bemerkt haben, wie er auf seine Atmung achtet. Wenn er mit Ihnen redet, hält er sich immer zurück, daß die Atmung so recht in Ordnung ist. Er hat ein gewisses Wohlgefühl an der Atmung. Da ist es also so, daß da drinnen im Innern schon weniger verarbeitet wird. Da wird hauptsächlich in der Brust alles verarbeitet. Und das bewirkt, daß der Gelbe Mensch nicht sein Hinterhirn so stark ausbildet, sondern da Mittelhirn. Da hat er das, was seine Atmung und seine Blutzirkulation versorgt. Er lebt also doch ziemlich im Innern, der gelbe Asiaten. Sie können das auch seinem Gang anmerken; er hat einen mehr lässigen Gang. Er arbeitet nicht so stark mit den Gliedmaßen und dem Stoffwechsel. Der Neger ist viel mehr auf Rennen und auf die äußere Bewegung aus, die von den Trieben beherrscht ist. Der Asiate, der Gelbe, der entwickelt mehr ein innerliches Traumleben, daher die ganze asiatische Zivilisation dieses Träumerische hat. Also er ist nicht mehr so in sich bloß lebend, sondern er nimmt schon vom Weltenall etwas auf. Und daher kommt es, daß die Asiaten so wunderschöne Dichtungen über das ganze Weltenall haben. Der Neger hat das nicht. Der nimmt alles in seinen Stoffwechsel herein und eigentlich verdaut er nur das Weltenall. Der Asiate eratmet es sich, hat es in seiner Blutzirkulation. Daher kann er es auch Worten vor sich geben. Denn die Sprache ist ja nur eine umgestaltete Atmung. Ja, es sind schöne, wunderschöne Gedichte. Er sind überhaupt innerliche Menschen. Der Asiate verachtet den Europäer heute, weil er sagt: Das sind äußerliche Menschen. -Wir werden gleich sehen, warum. Das also ist die gelbe Rasse, und sie hängt zusammen mit der Farbe, wie es Ihnen gesagt habe.[218] (einde citaat 126) 

Over het bovenstaande zou ik maar een ding kwijt kunnen: exotisme! Het laat wel heel mooi zien hoe vals het romantische gedweep en het gratuite geprojecteer op het vreemde kan werken. Prachtig, die ‘Wunderschöne’ gedichten. Maar of ze zo goed kunnen denken als wijzelf is natuurlijk de vraag (want dat zal ook blijken). En wellicht was Steiner niet op de hoogte van diverse Afrikaanse literaire tradities, maar om die dan meteen zo resoluut uit te sluiten? Het lijkt me een beetje voorbarig.

Verder zijn de bijzonderheden over de Japanners en hun ademhaling wel weer fantastische details. Komt allemaal omdat het werk vooral in de borst zit en niet in de maag. Heel anders dan bij de negers, die weer door hun driftleven  worden aangestuurd. En wat kunnen die zwarten toch rennen! Maar om hier nu geesteswetenschap van te maken? De commissie zegt namelijk het volgende:

‘NB Ook deze formuleringen van Steiner kunnen bevreemding wekken. Hier geldt hetzelfde als wat in het commentaar op 124 is gezegd, dat met dit soort uitspraken ook aspecten worden aangeduid die niet met zintuigen zijn waar te nemen en dat de manier waarop ze te verifiëren zijn buiten het kader van dit rapport valt’.[219]

En bij citaat 124 heb ik al duidelijk aangegeven hoe ik daar tegenover sta, dus dat hoef ik hier niet te herhalen.

Alvorens verder te gaan wil ik toch zeggen dat ik het soms een beetje met de commissie te doen heb. Het lijkt me ook niet simpel om een geesteswetenschappelijk, oftewel esoterisch gedachtegoed (noem het dan zo, dan ben je van een heleboel moeilijkheden af en bovendien is het terecht), met ‘wetenschappelijke’ criteria kritisch tegen het licht te houden, als je zelf ook nog sympathisant bent van dit esoterische gedachtegoed. Het lijkt mij een bijna schizofrene activiteit. En bovendien gaat het niet om zomaar iets, want de grondlegger van de antroposofie is herhaaldelijk van racisme beticht. En dan moet je dat als antroposoof ‘wetenschappelijk’ en ‘objectief’ gaan uitzoeken. Ik denk dat dit zich bij deze lezing genadeloos wreekt. En ik zeg hierbij niets over de competentie van de commissie in het algemeen (ik schat ze ook echt niet laag in, etc.), maar juist in dit geval lijkt het mij dat er sprake is van de verkeerde mensen voor de verkeerde taak. Want uit het bovenstaande blijkt al dat er geen sprake is van onafhankelijkheid, althans niet van onafhankelijkheid naar deze levensbeschouwing (ik heb het dus niet over georganiseerde verbanden, als de antroposofische vereniging e.d.). Het lijkt mij dat dit het grootste euvel is. Bovendien was er aan de ene kant de pressie van de buitenwereld om toch eens kritisch naar die uitspraken over rassen te gaan kijken tegenover een (deel van) de conservatieve achterban, die van kritiek op Steiner niets wilde weten en voor wie kritische vragen stellen bij dit gedachtegoed al heiligschennis is. Dat is ook gebleken uit de nasleep van het rapport en ook uit de bijdragen op het racismedebat, juist van deelnemers uit dat smalle deel. Het is nu eenmaal zo dat dit rapport het officiële antwoord is van de Nederlandse antroposofie, waar ik het in hoge mate niet mee eens ben. Daarom vecht ik het ook aan, en wellicht soms ook wat stevig, maar dat wil niet zeggen dat ik dit soort zaken niet zou zien. Laat ik zeggen dat ik het dus nog wel te prijzen vind dat deze commissie tenminste haar tanden in deze onmogelijke materie heeft gezet. Anderen, die werkelijk ieder kritisch onderzoek afwijzen, hebben zich daar niet aan gewaagd, dat bleek nog zelfs uit onze discussie in het racismedebat. Dus daarvoor zeker mijn waardering. Nu ik dit gezegd heb zal ik op dezelfde manier doorgaan met het bespreken van deze voordracht en wat de commissie ervan gemaakt heeft.

De commissie heeft nog iets te zeggen over het bovenstaande citaat 126, over de Aziaten: ‘Volgens Steiner werken in het gele ras hoofdzakelijk de krachten van het ritmische gebied van ademhaling en hartslag, dat in de antroposofische menskunde de grondslag vormt voor het voelen. De graad van bewustzijn bij gevoelens is niet dezelfde als bij gedachten. Gevoelens kunnen vaag en onbenoembaar zijn. Wat we voelen is lang niet altijd duidelijk onder woorden te brengen. Bij een logische gedachtegang daarentegen kunnen alle stappen helder beschreven worden. Ten opzichte van het wakkere bewustzijn overdag, als we helder kunnen denken, is het voelen meer een droomachtig beleven. Door een relatief sterke verbinding van het gele ras met het ritmische systeem en daardoor met het gevoel, legde Steiner bij hen ook de nadruk op het droomleven’.[220]

Mijn commentaar. Dit is toch net zulke racistische onzin, net als die praat over het zwarte ras, al is het misschien minder beledigend? En dan te bedenken dat de commissie Edward Said als bron heeft gebruikt voor het rapport. Dit is toch ‘romantische’ en ‘oriëntalistische’ clichépraat? Dat Steiner er nog in geloofde, snap ik nog wel ergens, maar dat hoeven wij toch niet meer? Maar in dit geval is de categorie 2 wel terecht, ik denk precies passend, dus daarop zeker geen kritiek.

(cit. 127, cat. 2) Nun, meine Herren, betrachten wir uns selber in Europa. Wir sind in der Tat dem Weltenall gegenüber eine weiße Rasse, denn wir werfen alles äußere Licht zurück. Wir werfen alles äußere Licht und im Grunde genommen auch alle Wärme zurück. Die Wärme muß schon ganz mächtig werden, wenn wir sie in uns aufnehmen wollen. Und wenn sie nicht da ist, so verkümmern wir, wie es sich an den Eskimos zeigt. Da ist er also so: Da ist der Mensch so, daß er im Grunde genommen alles Licht und Wärme zurückwirft- nur wenn sie mächtig wird, nimmt er sie auf -; er wirft sie zurück und entwickelt nur dasjenige an Licht und Wärme, was in seinem Innern durch seine eigene innere Arbeit entsteht. Ja, meine Herren, da kommt ihm nicht das Atmen und die Blutzirkulation zu Hilfe und nicht die Wärme-Erzeugung, sondern da muß er durch sein Gehirn, durch seinen Kopf selber dasjenige ausarbeiten, was Licht und Wärme ist. Wir müssen also mit unserem Kopf auch das erarbeiten, was Licht und Wärme ist. Wir werfen eigentlich alles äußere Licht und Wärme zurück. Wir müssen unserem Blut selber die Farbe geben. Das dringt dann durch das Weiße durch, und dadurch bekommen wir diese europäische Menschenfarbe. Die ist also vom Innern. Daher sind wir schon so wie ein weißer Körper. Und während der Mongole das Mittelhirn hauptsächlich braucht, müssen wir Europäer das Vorderhirn anwenden (sehe Zeichnung, rechts). Dadurch aber stellt sich das Folgende heraus: Der mit dem Hinterhirn, der hat vorzugsweise das Triebleben, das Instinktleben. Der da hier mit dem Mittelhirn hat das Gefühlsleben, das indem Brust sitzt. Und wir Europäer, wir armen Europäer haben das Denkleben, das im Kopfe sitzt. Dadurch fühlen wir gewissermaßen unseren inneren Menschen gar nicht. Dadurch aber nehmen wir die ganzen Außenwelt auf, werden dadurch leicht Materialisten. Der Neger wird schon kein Materialist. Der bleibt schon innerlich Mensch. Nur entwickelt er innerlich das Triebleben. Der Asiate wird auch nicht Materialist. Der bleibt beim Gefühlsleben. Der kümmert sich nicht so ums äußere Leben wie der Europäer. Von dem sagt er: Der wird nur ein Ingenieur, der sich nur mit dem äußeren Leben beschäftigt. (einde citaat 127) Er ist eben dadurch, daß er sein Vorderhirn entwickeln muß, hauptsächlich aus die Außenwelt hingewiesen. Und mit dem hängt nun zunächst alles zusammen.[221]

Het is vreemd dat de laatste twee zinnen niet in het rapport zijn opgenomen, want die horen er namelijk wel bij. Maar wellicht zijn die er per ongeluk uitgevallen. Maar goed, de commissie legt hier iets belangrijks uit, over een belangrijk leerstuk van de antroposofie en over hoe zij deze lezing interpreteert (waar overigens veel voor te zeggen valt, alleen maakt dit het niet minder racistisch). Hier de uitleg van de commissie: ‘Het uitgangspunt van Steiner voor de beschouwing van 3 maart 1923 is kennelijk het volgende. In de antroposofische menskunde worden anatomisch en fysiologisch drie systemen van elkaar onderscheiden: het stofwisselings-ledematensysteem, het ritmische systeem en het zenuw-zintuigensysteem. Zij vormen de lichamelijke grondslag voor respectievelijk het willen, het voelen en het denken (zie in dit verband zeker fig. 2, FS). In de voordracht laat hij zien dat deze drieledigheid ook van toepassing is op de mensheid als geheel. De drie systemen zijn als het ware over de hoofdrassen verdeeld. Bij het zwarte ras ligt de nadruk op het stofwisselings-ledematensysteen, bij het gele ras op het ritmische systeem en bij het blanke ras op het zenuw-zintuigensysteem’.[222]

Juist, dus is er sprake van rassenleer. Het feit dat je dit soort fysiologische accenten gaat projecteren op mensenrassen is rassenleer, temeer daar deze ‘inzichten’ niets met de werkelijkheid te maken hebben, maar louter fictie van Rudolf Steiner zijn. Maar de commissie gaat door:

‘NB Voor Steiner is een dergelijke beschouwing over rassen geen reden om de superioriteit van het ene ras boven het andere ras aan te tonen (valt over te twisten, FS). Hij laat zien dat de mensheid een geheel is en dat de verschillende rassen elkaar net zo aanvullen als in een mens willen, voelen en denken een geheel vormen.

De eenzijdigheid van het blanke ras komt er in dit opzicht niet beter van af dan die van het gele en het zwarte ras. De blanken dreigen volgens hem het contact met hun innerlijke mens te verliezen; zij richten zich meer op de buitenwereld en worden daarom makkelijk materialist (en die exotische wilden gelukkig niet want die zijn nog zo spiritueel en zo puur, wat romantisch, wederom sprake van exotisme, FS). Wat dat betreft heeft de neger in Steiners beschouwing iets voor op de blanken, omdat hij innerlijk mens blijft en geen materialist wordt (wederom exotisme en leg dat een keer uit in een sloppenwijk in Afrika). Ook een Aziaat is in dit opzicht beter af dan een blanke’.[223]

Wel toevallig dat het denken weer is toebedeeld aan de blanken (maar dat ‘willen’ van die driftige zwarten is ook belangrijk, echt waar).

Dat de blanken erin dit verhaal niet beter vanaf komen is simpelweg niet waar. Want iets verderop zal nog een passage langskomen waarin het blanke ras tot het absolute superieure ras wordt uitgeroepen (het ras van de toekomst, terwijl er expliciet bij wordt vermeld hoe slecht het met de andere rassen gaat aflopen). Ook zou ik nog een citaat uit Die Mission einzelner Volksseelen terug kunnen halen. Uit citaat 102 (vierde voordracht): ‘Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteiligung’.[224]

Verder doet deze tekst van de commissie mij enigszins denken aan de woorden van cabaretier Hans Teeuwen, die in een van zijn programma’s de volgende tekst uitkraamde:

Kijk, het ene ras is bijvoorbeeld heel goed in leidinggeven, terwijl het andere ras weer veel beter is met hardlopen en ritmes.
En als iedereen zich daar gewoon aan houdt is er niks aan de hand.
Da’s de natuur en je bent niet sterker dan de natuur.
En ik zeg heel eerlijk, ik houd me daaraan, ja, ik houd me daaraan.
Ik zal geen wc’s gaan schoonmaken, dat gaat niet, dat zit niet in mijn roots.
Da’s belangrijk, je roots.

Hans Teeuwen (cabaretier), in zijn theaterprogramma ‘Met een Breierdeck’, 1997

Het spijt me heel erg, maar ik zie veel overeenkomsten met de voorgaande tekst van de commissie van Baarda. Ik kan het niet leuker maken dan het is, al is in ieder geval die tekst van Hans Teeuwen wel heel erg grappig, dus dat zou ondoenlijk zijn.

Maar over de tekst van Steiner zelf (hierboven ging het meer over het commentaar van de commissie), we moeten dus begrijpen dat de zwarte (die egoïst) vooral al het licht opzuigt en het inwendig verteert tot hij kookt, dat de Aziaat licht en warmte opneemt, maar ook een beetje teruggeeft en dat de Europeanen al hun licht en warmte teruggeven aan de wereld om hen heen (zie hiervoor ook figuur 6). Het is nogal bizar, maar dit is ongeveer wat Steiner beweert.

(cit. 128, cat. 2) Wir sind also die weiße Rasse. Innerlich ist das Weiß durch unser Blut gefärbt. Dann ist da die gelbe Rasse, die Mongolen, und dann ist da die schwarze Rasse. Und wir können ganz gut begreifen, wenn wir von den Farben ausgehen. Da erklärt sich die ganze Gesichte.

Nun brauchen Sie sich aber nur zu überlegen, wie das ist. Die Neger, die leben auf einem Erdstück, wo die Sonne sie sehr, sehr belästigt, eindringt in sie. Also geben sie sich ihr hin, nehmen sie ganz in ihren Körper auf, werden freundschaftlich mit ihr, werfen nichts zurück. Bei den Asiaten, da geht es schon mehr aus dem Heißen der Erde heraus. Die geben nicht mehr so viel zurück. Die werden nicht mehr so freundschaftlich mit der Sonne. Und bei den Europäern, da ist es so, daß sie eigentlich überhaupt nichts von der Sonne bekommen würden, wenn sie nichts ihr eigenes Menschliches entwickelten. Daher ist Europa immer der Ausgangspunkt für alles dasjenige gewesen, was nun das Menschliche so entwickelt, daß das zu gleicher Zeit mit der Außenwelt in Beziehung kommt. Erfindungen sind in Asien sehr wenig gemacht worden. Verarbeitet kann dann die Geschichte werden; aber Erfindungen selber, wie gesagt, das, was durch die Erfahrung mit der Außenwelt entspringt, das können die Asiaten nicht machen.

Zum Beispiel war es einmal so mit einem Schraubendampfer.  Den hatten die Japaner den Europäern abgeguckt, und wollten sie auch allein fahren. Vorher fuhren immer die Europäer und haben die Geschichte dirigiert. Nun wollten sie einmal allein fahren. Die englischen Ingenieure sind zurückgeblieben an der Küste. Plötzlich gerieten die Japaner draußen, die dann das Schiff geleitet haben, in helle Verzweiflung, denn das ganze Schiff drehte sich fortwährend um sich selber. Sie kriegten es nicht heraus, wie sie zu der Drehung die richtige Fortbewegung hinzubringen konnten. Die Europäer, die das wußten, die grinsten natürlich furchtbar am Ufer. Also dieses selbständige Denken, das der Europäer im Umgang mit der Umgebung entwickelt, das haben die Asiaten nicht. Die Japaner werden daher alle europäischen Erfindungen ausbilden; aber selber etwas ausdenken, das werden die Japaner nicht. Es ist einmal so beim Menschengeschlecht, daß die Menschen über die Erde hin eigentlich alle aufeinander angewesen sind. Sie müssen einander helfen. Das ergibt sich schon aus ihrer Naturanlage.[225] (einde citaat 128)

Commentaar commissie: ‘NB Om het verschil tussen Aziaten en blanken nog duidelijker te maken voegde Steiner een anekdote toe over een aantal Japanners, die niet wisten hoe ze een schip moesten besturen. De oorsprong van dit verhaal is niet bekend. Wel was het in die tijd een algemeen aanvaard cliché dat Japanners niets zelf konden maken, maar alleen westerse industrieproducten, goedkoop, maar slecht, konden na-apen. In feite bevestigde Steiner dit cliché’.[226]

Mijn commentaar: De lompe clichés zijn bekend en bestaan ook nog in onze tijd. Toch kun je  je afvragen hoe ze dan aan hun oude cultuur, hun schrift en hun architectuur kwamen. En de Japanse kunst en sterker nog, hun hele cultuur, zou niets authentieks hebben? In ieder geval hebben ze die niet van West Europa overgenomen (er is zeker invloed geweest vanuit China, maar de Japanse cultuur heeft zich op een volstrekt eigen manier ontwikkeld). Bovendien hebben wij (dat realiseren we ons niet zo vaak) veel uit het verre oosten overgenomen, zoals de bril of het buskruit. De boekdrukkunst is onafhankelijk van Azië bij ons uitgevonden, maar bestond daar al veel eerder. Zo kun je wel even doorgaan. En dan die opmerkingen waar de commissie het niet over heeft (staat wel afgedrukt in het rapport, maar de commissie acht het kennelijk niet nodig om daarop in te gaan). Maar dat is ook nogal wat. We moeten dus begrijpen dat de Europeanen, omdat ze zo weinig van de zon ontvangen, zelf hun eigenlijke menselijkheid moesten ontwikkelen? En dat ze daarom initiatiefrijker zouden zijn dan andere rassen, omdat ze alles zelf moeten uitvinden? Dat is ook nogal een statement, niet geheel onbelangrijk binnen de context van deze voordracht en binnen de context van de antroposofie. Dit is namelijk wel iets wezenlijks, dat vooruitloopt op iets dat nog in deze lezing gaat komen. De Europeanen zijn namelijk het werkelijke scheppende ras en de dragers van de cultuurperiodes van de na-Atlantische tijd, zoals we verderop veel explicieter krijgen meegedeeld. Dus die opmerkingen in dit citaat zijn geen onbelangrijk detail.

Het volgende citaat is weer een verhandeling over het bottenstelsel, zoals we dat eerder hebben gezien bij de beschrijvingen van de indianen:

(cit. 129, cat. 2) Nun, sehen Sie, das hängt aber mit der ganzen übrigen Ausbildung des Menschen zusammen. Denken Sie sich einmal solch einen schwarzen Menschen. Der entwickelt besonders das Triebleben, also dasjenige, was im Innern kocht. Das gibt viel Asche. Die Asche, die setzt sich dann in den Knochen ab. Dadurch wird er mehr in den Knochen ausgebildet sein als derjenige, der der weißen Rasse angehört. Der verwendet dasjenige, was er im Innern hat, mehr auf das Blut. Daher werden seine Knochen feiner ausgebildet sein. Also der Neger hat grob ausgebildete Knochen, der Europäer hat feiner ausgebildete Knochen. Und das, was Asiaten sind, die gelbe Rasse, die stehen in der Mitte drinnen.

Jetzt Können Sie, wenn Sie den Japaner anschauen, an der ganze Art und Weise, wie er dasteht und geht, sehen: er ist in seinem Knochenbau so, daß er zwischen dem Europäer und dem Afrikaner mitten drinnen steht. Die Afrikaner haben diese starke Knochen, die immer ausschlagen. Der Europäer, der hat mehr das Blutsystem. Der Japaner, der hat eigentlich alles das, was auf den Atem und vom Atem aus in die Blutzirkulation wirkt. [227](einde citaat 129)

Hier worden Steiners ‘drastische beelden’, waarvan ‘hij het gebruik niet schuwde’ (waarvoor de commissie ons eerder waarschuwde) wel heel letterlijk toegepast. Zo letterlijk dat je je kunt afvragen of  er nog sprake van  ‘beeldspraak’ is. Het idee dat de botten van de ‘neger’ zo zwaar zouden zijn (is dat zo?), omdat de as van het inwendige vuurtje op de beenderen zou neerslaan, wat moeten we daarmee? Want wat zegt de commissie over citaat 129?

‘NB Deze beschouwing heeft een bijzonder beeldend karakter. Het is niet altijd duidelijk hoe deze beelden in overdrachtelijke zin bedoeld zijn. De exacte betekenis van een aantal uitspraken is daarom niet altijd te achterhalen’.[228]

Naast een plaatsing in categorie 2, laat de commissie het hierbij. Is het overdrachtelijk, dan vraag ik me af wat het zou moeten overdragen. En letterlijk is het natuurlijk de meest waanzinnige flauwekul. Voor indeling van grof naar verfijnd bottenstelsel geldt natuurlijk hetzelfde. Kortom, dit is je reinste rassenleer. Geldt ook voor die verhalen over hijgende Japanners (dat volk dat alleen maar kan na-apen).

Ik heb het hier ook weer enigszins met de commissie te doen, want het is ook hopeloos. In ieder geval is Steiner hier niet inconsistent, want hij herhaalt verschillende ‘eigenschappen’ (‘beelden’, aldus de commissie) die hij hiervoor ook al heeft gebezigd. Wel denk ik dat het de grootst mogelijke racistische onzin is. ‘Moriaantje zo zwart als roet’, maar dan niet beeldend bedoeld, maar letterlijk.

Hierna volgt weer een van de meer pittige passages uit deze voordracht (alhoewel? De hele voordracht is nogal ‘drastisch’, maar dit is in ieder geval weer een categorie 1). Voor een goed begrip van deze tekst is het handig om het wereldkaartje (fig. 5) voor ogen te houden:

Nun aber, meine Herren, bleiben eben die Menschen nicht bloß auf der Erde sitzen. Wenn man in alte Zeiten zurückgehen würde, so würde man auch schon finden, daß zu Asien die gelbe Rasse, zu Europa die weiße Rasse und zu Afrika die schwarze Rasse gehört. Aber immer ist es auch vorgekommen, daß die Menschen nun ausgewandert sind. Und da können sie nun entweder so herwandern (Zeichnung, zie wereldkaart, fig. 5, FS), die Gelben können nach Osten wandern, oder die Schwarzen können nach Westen wandern. So ist es wohl einmal gewesen. Die Gelben sind immer nach Osten gewandert. Da sind sie auf diese Inseln gekommen, die zwischen Asien und Australien sind. Die Gelben wandern nach Osten hinüber. (cit. 130, cat. 1) Wenn die Gelben nach Osten hinüberwandern, dann werden sie braun. Da entstehen dann die Malaien; die werden braun. Warum? Ja, warum werden sie braun? Was heißt denn das: sie werden braun? Nicht wahr, wenn sie gelb sind, werfen sie einen bestimmten Grad von Licht zurück; das andere nehmen sie auf. Wenn sie braun werden durch die andere Art, wie sie jetzt in der Sonne leben, weil sie ja von einem anderen Erdstück kommen, dann werfen sie weniger Licht zurück. Sie nehmen mehr Licht in sich auf. Also diese braunen Malaien sind ausgewanderte Mongolen, die sich aber jetzt, weil die Sonne anders auf sie wirkt, angewöhnen, mehr Licht und mehr Wärme aufzunehmen. Bedenken Sie aber, daß sie nicht die Natur, soviel von Wärme aufnehmen können. Sie haben nicht die Natur, so viel Wärme aufzunehmen, als sie jetzt als Malaien aufnehmen. Die Folge davon ist, daß sie anfangen, unbrauchbare Menschen zu werden, daß sie angingen, Menschen zu werden, die am Menschenkörper zerbröckeln, deren Körper abstirbt. Das ist in der Tat nie der malaiischen Bevölkerung der Fall. Die stirbt an der Sonne. Die stirbt an der Österlichkeit. So daß man sagen kann: während die Gelben, die Mongolen, noch Menschen in der Vollkraft sind, sind die Malaien schon eine absterbende Rasse. Sie sterben ab.

Wenn die Neger – was sie allerdings heute weniger tun können, heute sind die Verhältnisse schon anders, aber in Urzeiten war das schon so, wie ich erzähle – nach dem Westen hinüberwandern – eine Schifffahrt hat es gab immer gegeben, und es waren ja außerdem durch den ganzen Atlantischen Ozean noch Inseln, der Atlantischen Ozean war ja früher auch ein Kontinent – , also wenn die Schwarzen nach dem Westen auswandern, da können sie nicht mehr so viel Licht und Wärme aufnehmen wie in ihrem Afrika. Da kommt ihnen weniger Licht und Wärme zu. Was ist die Folge? Ja, ihre Natur ist eingerichtet darauf, so viel als möglich Licht und Wärme aufzunehmen. Ihre Natur ist eigentlich eingerichtet, dadurch schwarz zu werden. Jetzt kriegen sie nicht so viel Licht und Wärme, als sie brauchen, um schwarz zu werden. Daher werden sie kupferrot, werden Indianer. Das kommt davon her, weil sie gezwungen sind, etwas von Licht und Wärme zurückzuwerfen. Das glänzt dann so kupferrot. Das Kupfer ist selber ein Körper, der Licht und Wärme so ein bißchen zurückwerfen muß. Das können sie nicht aushalten. Daher sterben sie als Indianer im Westen aus, sind wiederum eine untergehende Rasse, sterben an ihrer eigenen Natur, die zu wenig Licht und Wärme bekommt, sterben aus dem Irdischen. Das Irdische ihrer Natur ist ja ihr Triebleben. Das können sie nicht mehr ordentlich ausbilden, während sie noch starke Knochen kriegen. Weil viel Asche hineingeht in ihre Knochen, können diese Indianer diese Asche nicht mehr aushalten. Die Knochen werden furchtbar stark, aber so stark, daß der ganze Menschen an seinen Knochen zugrunde geht. [229](einde citaat 130)

Annotatie: NB Het is opmerkelijk dat Steiner hier zowel de Maleiers als de indianen een uitstervend ras noemt dat ten onder zal gaan. Voor beide rassen is dat een onjuiste bewering. Wanneer over de Maleiers gezegd wordt: ‘Die Folge davon, ist daß sie anfangen, unbrauchbare Menschen zu werden, daß sie anfangen, Menschen zu werden, die am Menschen körper zerbröckeln, deren Körper abstirbt’, blijkt uit het geheel, dat met ‘unbrauchbare Menschen’ onbruikbare lichamen bedoeld worden, lichamen die een afstervende tendens hebben en dus niet te gebruiken zouden zijn voor een ziel om te incarneren. Deze visie wordt ook verwoord door de Rudolf Steiner Nachlaßverwaltung, die in een brief te kennen gaf dat het stenogram op deze plaats niet eenduidig te interpreteren is, dar de stenografe op dat moment moeite had om Steiner in zijn betoog te volgen (daar kan ik me iets bij voorstellen, FS). Vanuit de huidige inzichten in het omzetten van stenogrammen interpreteert men het stenogram op deze plaats nu als volgt: ‘Die Folge davon ist, daß die Körper anfangen zu zerbröckeln. Das ist in der Tat bei der körperlichen Beschaffenheit der Malayen der Fall. Er stirbt an der Sonne’.

Het uitsterven van rassen krijgt overigens een andere betekenis wanneer men onder een ras niet alleen de bevolkingsgroep als zodanig verstaat, maar ook de cultuur die van oorsprong met dat ras verbonden is (sinds wanneer is een cultuur aan een ras verbonden? Bovendien, als er al zoiets bestaat als het collectief verbrokkelen van botten, moeten wij dan begrijpen dat dit ‘cultureel is bepaald’? Heeft vast te maken met de gekke eetgewoonten aldaar, FS). Het is niet onmogelijk de stelling te verdedigen dat de oorspronkelijke indiaanse cultuur te gronde gaat, evenals de oorspronkelijke Maleise cultuur. Maar zo beschouwd verdwijnen ook de negerculturen en de oude Chinese cultuur. Het verschil tussen rassen wordt minder, omdat ten koste van de oorspronkelijke culturen steeds meer de materialistische cultuur en leefwijze uit Europa en Amerika worden overgenomen. Los daarvan staan de hier en daar plaatsvindende heropleving van die culturen als reactie op het overheersende materialisme (waarom dat cliché dat niet-westerse culturen per definitie niet materialistisch zijn, FS? Wederom sprake van exotisme).

De reden die Steiner voor het uitsterven van het Maleise en het indiaanse ras aangeeft, is dat de ene aan een te sterke inwerking van de zon en de andere aan een te sterke inwerking van de aarde te gronde gaat. Bij de een ‘brokkelen de botten af’ en bij de ander ‘worden ze te zwaar’. Het is niet duidelijk welke processen aan deze beelden ten grondslag liggen. Wel zijn ze in overeenstemming met eerdere citaten, dat bij de indianen het fysieke lichaam overheerst en bij de Maleiers het zielelichaam, zie citaten 79 en 80. De overheersing van het fysieke lichaam zorgt voor een sterke verbinding met de aarde. Wanneer daarentegen het zielelichaam overheerst zonder bemiddelende rol van het levenslichaam, wordt in het algemeen de materie afgebroken.

Motivering: In dit citaat komen verschillende bezwaarlijke formuleringen voor. Voor de commissie was de volgende woordkeuze doorslaggevend om het citaat in categorie 1 te plaatsen: ‘unbrauchbare Menschen’.  Hoewel het niet met zekerheid is vast te stellen hóe Steiner deze opmerking heeft bedoeld, is het waarschijnlijk dat hij het zogenaamde ‘Maleise ras’ op het oog heeft en in de context van de menselijke evolutie spreekt van mensen ‘die am Menschenkörper zerbröckeln’. Om nu nog in dit verband te spreken van ‘unbrauchbare Menschen’ kan worden ervaren als een beledigende en discriminerende woordkeuze, met name indien men de context van Rudolf Steiners betoog niet kent (dat maakt het juist erger, FS). Het is principieel in strijd met de rechten van de mens om überhaupt te spreken van onbruikbare mensen (maar dit gaat ook niet over rechten, maar over grotere wetmatigheden, waarover Steiner in ‘Die Mission’, vierde voordracht, al zei: ‘Wo die große Bewegung der Menschheit in Betracht kommt, da darf keine persönliche Sympathie und kein persönlicher Enthusiasmus mitspielen. Denn nicht darauf kommt es an, sondern darauf, was in den großen Gesetzen des Menschentums bedingt ist’. Daar gaat het dus over).

Zoals uit onze annotatie in het interim rapport van citaat 130 bleek, komt het citaat uit een voordracht waarvan het stenogram niet door Steiner is gecontroleerd. Uit de strekking van Steiners betoog wordt het duidelijk, dat hij ‘onbruikbare lichamen’ bedoelt, zodat het voor twijfel vatbaar is of er sprake is van een correcte weergave van Steiners woorden (dit is in de context van Steiners woorden helemaal niet vreemd, zie Die Mission over de indianen. Ook bij Helena Blavatsky komt dit begrip al voor, FS). Nu de beslissing om dit citaat in categorie  1 te plaatsen vooral gebaseerd is op één begrip -‘unbrauchbare Menschen’- heeft de commissie een verzoek ingediend tot controle van het stenogram. De controle van het stenogram heeft als resultaat gehad dat de formulering ‘unbrauchbare Menschen’ niet van Steiner afkomstig is en dat de thans gepubliceerde versie van Steiners voordracht op dit punt onnauwkeurig is. De commissie beveelt aan de bestaande drukken van deze voordrachten een erratum toe te voegen en de betreffende volzin in de toekomstige drukken te corrigeren.

Zoals reeds uit ons commentaar op het citaat blijkt, zijn de beweringen dat het indiaanse en het Maleise ras zouden uitsterven, makkelijk voor misverstanden vatbaar. Met enige nadruk vestigen wij de aandacht op bijvoorbeeld de citaten 9, 41, 48, 59 en 96 waarin het verschil beschreven staat tussen het uitsterven van een ras qua raskenmerken, en het sterven en weer reïncarneren van individuen op een bepaalde plek op aarde, in lichamen die steeds moeilijker ingedeeld kunnen worden bij een bepaald ras’. [230]

Reïncarnatie als alibi dus. Maar laten we het door de commissie genoemde citaat 96 terughalen, uit de vierde voordracht van Die Mission einzelner Volksseelen:

(cit. 96, cat. 3) Nun erlangt der Mensch während dieser Zeit – die also im Grunde genommen unter der Herrschaft der abnormen Geister der Form steht – auch die Möglichkeit, die Fähigkeit, seinesgleichen hervorzubringen. Auch diese Fähigkeit wird während der Zeit erworben, in welcher der Mensch gar nicht rein von den normalen Geistern der Form dirigiert wird. Dadurch ist die Möglichkeit gegeben, daß der Mensch nicht nur in der geschilderten Weise abhängig wird von dem Orte, auf dem er geboren ist, sondern daß die Eigenschaften, die er dadurch erhält, auch auf seine Nachkommen vererbt werden können, daß also die Rassenzusammengehörigkeit nicht nur sich ausspricht in den Einflüssen des Wohnplatzes, sondern auch in dem, was durch die Rasse vererbt ist. Darin haben Sie die Erklärung dafür, warum die Rasse dasjenige ist, was vererbbar ist, und wir werden verstehen, was die Geisteswissenschaft zeigt: daß nur in der Vergangenheit die Rassenmerkmale durch den Ort hervorgebracht sind, an dem die Menschen geboren wurden. Das war in der letzten lemurischen und in der ersten atlantischen Zeit der Fall, als der Mensch direkt von der irdischen Umgebung abhängig war. In späterer Zeit beginnt die Rasse den Charakter zu haben, daß sie an die Vererbung gebunden ist und nicht mehr an den Ort. So sehen wir in der Rasse etwas, was ursprünglich an einen bestimmten Ort der Erde gebunden war und das sich dann in der Menschheit durch die Vererbung fortpflanzte, aber vom Orte immer unabhängiger wurde (einde citaat 96).[231]

Dit lijkt mij niet ontlastend, want Steiner zegt hier alleen maar dat erin het verleden op bepaalde plaatsen verschillende rassen zijn ontstaan en dat deze raskenmerken zich voortzetten in de erfelijkheid. Bovendien stelt hij nadrukkelijk juist in deze lezing, dat het blanke ras het enige ras is dat buiten zijn grondgebied kan leven (zie iets verderop citaat 132). Dat geldt niet voor de ‘negers’ en niet voor de ‘Maleisiërs’. Verplaatsing heeft voor deze rassen een algeheel verval en uiteindelijk zelfs de dood tot gevolg. Overigens zegt hij dat bij mijn weten nergens anders zo expliciet, maar het is wel vreemd dat de commissie juist met citaat 96 gaat schermen, wanneer het deze voordracht betreft. Want juist hier is Steiner kraakhelder. Maar kennis genomen van de correctie, dus het punt van de ‘unbrauchbare Menschen’ zal ik bij deze laten zitten (deze uitdrukking staat ook in de door mij geraadpleegde versie, maar die is van 1993).

En dan het punt van de verbrokkelende botten. Hoe surrealistisch dit ook is, dit heeft in ieder geval niets met de ‘cultuur’ te maken. Daar is zoiets simpelweg een te fysieke aangelegenheid voor. Hoe grotesk en belachelijk dit ook is, Steiner meent hier iets ‘fysieks’ mee te moeten beschrijven. En dit is echt geen beeldspraak, zie ook de eerdere uitspraken uit Die Mission over de ‘verknöcherung’ van de indianen. Kortom, Steiner heeft het hier over ‘raskenmerken’, hoever die ook afstaan van de realiteit.

Op zich is het interessant dat Steiner hier van zijn drieledige model tot zijn vijfledige model komt, dat hij ook hanteert in de zesde voordracht uit Die Mission. Alleen daar heeft hij de vijf rassen verbonden aan de vijf planeten.  Zie de zesde voordracht van Die Mission (citaat 109):

‘Hieraus ergibt sich, daß fünf Mittelpunkte der Beeinflussung möglich sind durch diese abnormen Geister der Form, und diese fünf Mittelpunkte der Beeinflussung ergeben in ihrer Rückstrahlung, in ihrer Reflektierung vom Erdmittelpunkte aus auf die Menschheit in der Tat dasjenige, was wir anerkennen als die fünf Grundrassen im Erdendasein.

Wenn wir den Punkt, den wir vor einigen Tagen in unseren Darlegungen in Afrika gefunden haben, und jetzt näher dadurch charakterisieren, daß, weil die normalen Geister der Form zusammenwirken mit denjenigen abnormen Geistern der Form, die im Merkur zentriert sind, die Rasse der Neger entsteht, so bezeichnen wir okkult ganz richtig das, was in der schwarzen Rasse herauskommt, als die Merkur-Rasse.

Jetzt verfolgen wir diese Linie weiter, die wir dazumal durch die Mittelpunkte der einzelnen Rassenausstrahlungen gezogen haben. Da kommen wir nach Asien und finden die Venus-Rasse oder die malayische Rasse. Wir kommen dann durch das breite Gebiet Asiens hindurch und finden in der mongolischen Rasse die Mars-Rasse. Wir gehen dann herüber auf europäisches Gebiet und finden in den europäischen Menschen, in ihrem Urcharakter, in ihrem Rassencharakter die Jupiter-Menschen. Gehen wir über das Meer hinüber nach Amerika, wo der Punkt, der Ort ist, an dem die Rassen oder Kulturen sterben, so finden wir die Rasse des finsteren Saturn, die ursprünglich indianische Rasse, die amerikanische Rasse. Die indianische Rasse ist also die Saturn-Rasse. Auf diese Weise bekommen Sie, wenn Sie sich okkult die Sache immer genauer vorstellen, die Kräfte, die in diesen Weltenpunkten, diesen fünf Planeten, ihre äußere materielle Offenbarung erfahren haben’.[232]

Steiner gaat hier dus uit van dezelfde indeling, alleen is hij nu niet helemaal consistent. Eerder schreef hij de indianen een nauwe verwantschap toe met de oude Atlantiërs (zesde voordracht Mission einzelner Volksseelen). Nu blijken de indianen opeens naar het westen geëmigreerde negers te zijn, die niet meer zoveel licht en warmte konden opnemen en daardoor koperrood zijn geworden, met dodelijke afloop. De grote constante is weer dat de indianen uitsterven aan hun eigen natuur: ‘Daher sterben sie als Indianer im Westen aus, sind wiederum eine untergehende Rasse, sterben an ihrer eigenen Natur, die zu wenig Licht und Wärme bekommt, sterben aus dem Irdischen’. Vergelijk met Die Mission einzelner Volksseelen (vierde voordracht, uit cit. 103): ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’.[233] Vergelijk ook met de uitspraken en de tekeningen uit GA 100, waar de indianen als een decadent ras worden afgeschilderd. In GA 100: ‘Aber die Europäer sind hinaufgestehen zu eine höhere Kulturstufe, während die Indianer stehengeblieben und dadurch in Dekadenz gekommen sind’.[234]  Kortom, bij Steiner loopt het met de indianen altijd slecht af. En dat ligt vooral aan hun eigen natuur (in dit geval), aan hun decadente ‘raseigenschappen’ of omdat ze zelf de krachten moesten verwerven om uit te sterven (Die Mission).

(cit. 131, cat. 1) Sehen Sie, so hat sich die Sache entwickelt, daß diese fünf Rassen entstanden sind. Man möchte sagen, in der Mitte schwarz, gelb, weiß, und als ein Seitentrieb des Schwarzen das Kupferrote, und als Seitenzweig des Gelben das Braune – das sind immer die aussterbenden Teile.

Die Weißen sind eigentlich diejenigen, die das Menschliche in sich entwickeln. Daher sind sie auf sich selber angewiesen. Wenn sie auswandern, so nehmen sie die Eigentümlichkeiten der anderen Gegenden etwas an, doch sie gehen, nicht als Rasse, sondern mehr als einzelne Menschen, zugrunde. Aber sie tun dafür noch etwas anderes. Sehen Sie, meine Herren, alles dasjenige, was ich Ihnen jetzt geschildert habe, das sind ja die Dinge, die im Leben des Menschen vor sich gehen. Die Seele und der Geist sind mehr oder weniger unabhängig davon. Daher kann der Europäer, weil ihn Seele und Geist am meisten in Anspruch nimmt, Seele und Geist am meisten verarbeiten. Der kann es am ehesten vertragen, in verschiedene Erdteile zu gehen.

Daher ist es auch gekommen, daß, von da oben ausgehend, einstmals eine große Völkerwanderung bis nach Indien hinunterging. Da traf eine große Strom weißer Bevölkerung in das Gebiet hinein, wo man gelb wird. Daher kamen dann die Inder, so eine Mischung von Mongolischem und Kaukasischem. Daher die schönsten indischen Dichtungen, das Schönste, was da ist; aber zu gleicher Zeit wiederum etwas, von dem merkt, es ist schon träge geworden, weil eben das Weiße nicht in sein eigentliche Gebiet drinnen ist. [235](einde citaat 131)

Annotatie: NB Op zichzelf beschouwd is de zin ‘Die Weißen sind eigentlich diejenigen, die das Menschliche in sich entwickeln’ gedoemd misverstanden op te roepen. Het lijkt alsof Steiner beweert dat eigenlijk alleen de blanken het menselijke element ontwikkelen, de andere rassen dus niet. Uit de karakteristiek van het blanke ras in deze lezing blijkt echter dat hij hier iets anders op het oog had. De nadruk in de geciteerde zin ligt niet bij ‘das Menschliche’ maar bij ‘in sich’, want ook uit het vervolg blijkt: ‘Daher sinds ie auf sich selber angewiesen. Wenn sie auswandern, so nehmen sie die Eigentümlichkeiten der anderen Gegenden etwas an, doch sie gehen, nicht als Rasse, sondern mehr als einzelne Menschen zugrunde’.

Met ‘das Menschliche’ wordt de menselijke constitutie bedoeld. Anders dan negers en Chinezen moeten blanken volgens Steiner die geheel en al in zich zelf ontwikkelen (?!), de warmte en het licht komen hem niet van buiten te hulp zoals bij de negers en de Maleisiërs (?!). Hierboven (citaat 127) werd dat als volgt uitgedrukt: ‘er wirft sie zurück und entwickelt nur dasjenige an Licht und Wärme, was in seinem Innern durch seine eigene innere Arbeit entsteht. Ja, meine Herren, da kommt ihm nicht das Atmen und die Blutzirkulation zu Hilfe und nicht die Wärmeeerzeugung, sondern da muß er durch sein Gehirn, durch seinen Kopf selber dasjenige ausarbeiten, was Licht und Wärme ist. Wir werfen eigentlich alles äußere Licht und Wärme zurück.

Motivering: Hier richten de bezwaren zich tegen de volzin die begint met: ‘Man möchte sagen…’ waar wordt gesproken over uitstervende vertakkingen van rassen, waarmee kennelijk het ‘Maleise ras’ en het ‘Indiaanse ras’ zijn bedoeld. De volzin die begint met ‘Die Weißen sind eigentlich…’ is bezwaarlijk. Zoals uit ons commentaar op citaat 131 blijkt, is het waarschijnlijker dat met ‘da Menschliche’ de menselijke constitutie bedoeld wordt, althans in die zin dat het blanke ras een groter vermogen zou hebben gehad om zich aan te passen aan andere klimatologische omstandigheden dan die welke in Europa heersen. De laatste volzin van de tweede alinea stelt, dat de blanken het eerder konden verdragen dan andere rassen om zich te vestigen op andere continenten (eindelijk zegt de commissie het zelf, zie eerder het commentaar bij citaat 130). Evenals met citaat 132 het geval is, geeft Rudolf Steiner een beschrijving waarin het blanke ras er gunstiger van af komt dan de andere rassen die door hem beschreven worden[236] (en dat laatste is een grote constante in zijn hele oeuvre, zie Die Mission einzelner Volksseelen en andere werken, FS).

Steiner gaat in dit citaat door op de vijfledige model. De vijf rassen die hij beschrijft zijn dezelfde als die hij in de zesde voordracht van Die Mission noemt, alleen heeft hij ze nu niet gekoppeld aan de vijf planeten van het zonnestelsel. In het midden het blanke ras en aan ‘weerszijden’ de zwarten en het Mongoolse ras. Het afstervende deel van het Mongoolse ras is het Maleise ras en dat van het zwarte ras de indianen. Vooral dat laatste is een bijzonder raar verhaal. Nu weten wij immers dat de voorouders van de Amerikaanse indianen uit Azië stammen, die zo’n 50.000 jaar geleden via de Beringstraat heel geleidelijk Amerika hebben gekoloniseerd. Maar Steiner is dus niet consistent. Tenminste, als je ervan uitgaat dat de Tolteken van Atlantis de voorouders zouden zijn van de indianen (alhoewel Steiner zelf dat nergens expliciet zegt, i.t.t. sommige latere antroposofische publicaties en vooral antroposofen die naar ‘aanwijzingen’ en zelfs ‘bewijzen’ zoeken voor Steiners drieste speculaties). Eventueel zou kunnen (maar dan alleen in Steiners wereldbeeld, niet in de realiteit), dat er een zwart ras was in Atlantis, dat na de ondergang verder leefde in Afrika. Een gedeelte trok westwaarts en kwam in Amerika terecht, kon niet meer zoveel licht en warmte opvangen als nodig was, begon aan een vreemde botziekte te lijden (zo erg dat de botten afbrokkelden), werd ook anderszins intens decadent en stierf spontaan uit toen de representanten van het edele blanke ras voet zette op het Amerikaanse continent. En dat blanke ras kreeg geen botziekte, toen het arriveerde op het domein van de ‘Finsteren Saturn’ (Amerika, vrij naar Steiners omschrijving uit de zesde voordracht uit Die Mission, zie bovenstaand voorbeeld). Wel begon het blanke ras enigszins te muteren, zie het volgende fragment (niet in het rapport opgenomen):

Und so kann man sagen: Die Weißen können überall hin, können heute sogar nach Amerika hinüber. Alles was an weißer Bevölkerung in Amerika ist, das ist ja von Europa gekommen. Da kommt also das Weiße hinein in die amerikanischen Gegenden. Aber es geschieht ja etwas mit dem Menschen, wenn er von Europa, wo er dazu natürlich gebildet ist, daß er alles im Innern entwickelt, nach Amerika hinüberkommt. Da ist es so, daß gewissermaßen schon etwas sein hinterhirn in Anspruch genommen werden muß. In Europa, sehen Sie, hat er als Europäer hauptsächlich da Vorderhirn in Anspruch genommen. Nun, in Amerika, da gedeihen diejenigen, die eigentlich zugrunde gehende Neger einmal waren, das heißt, sie gedeihen nicht, sie gehen zugrunde, die Indianer. Wenn man dahin kommt, da ist eigentlich immer ein Kampf zwischen Vorderhirn und Hinterhirn im Kopf. Es ist Eigentümliche, daß wenn eine Familie nach Amerika zieht, sich niederläßt, dann bekommen die Leute, die aus dieser Familie hervorgehen, immer etwas längere Arme. Die Arme werden länger. Die Beine wachsen auch etwas mehr, wenn der Europäer in Amerika sich ansiedelt – nicht bei ihm selber natürlich, aber bei seinen Nachkommen. Das kommt davon, weil die Geschichte mehr durch das Mittelhirn hindurch nach das Hinterhirn sich hinzieht, wenn man als Europäer nach Amerika kommt.

Wij zien dus dat het blanke ras zonder risico kan reizen. Ze kunnen echt overal heen en zich zowaar wagen aan de grote oversteek naar Amerika. Maar toch gebeuren er dan wat opmerkelijke dingen. In Europa waren de voorhersenen van het blanke ras immers tot grote bloei gekomen. En in Amerika gedijden de negers, met hun ontwikkelde achterhersenen, pardon, ze gedijden niet, want ze veranderden in ten onder gaande indianen (Steiner zegt het net zo lomp. En dit is niet eens opgenomen in het rapport!). Bij de blanken gebeurt ook iets geks en gaan de achterhersenen meer hun plaats opeisen zodra dit ras zich in Amerika vestigt. Er treden ook andere mutaties op, zoals het langer worden van de armen.

Op deze manier gaat het een tijdje door. Steiner ziet de meest bizarre verschillen tussen Europeanen en Amerikanen. Hij beschrijft dit in de hierop volgende twee alinea’s die ik hier oversla. We pakken de draad weer op bij het begin van citaat 132 van de Commissie van Baarda. Dit is het beruchte ras-van-de-toekomst-citaat. De commissie heeft echter een lange uitsnede genomen, dus een lang stuk tekst voordat de beruchte uitspraak wordt gedaan. Voor mijn bespreking is het iets doeltreffender als ik dit citaat in tweeën knip. Eerst volgt het eerste gedeelte met bespreking, dat nog vrij triviaal is. Steiner gaat hier eigenlijk door op wat hij in de twee voorgaande weggelaten alinea’s heeft besproken, over de in zijn ogen zo pregnante verschillen tussen Europeanen en Amerikanen. Het ras-van-de-toekomst-verhaal, dat ook bij dit citaat hoort, komt dus hierna. Hier het eerste gedeelte van citaat 132:

(cit. 132, cat. 1, eerste gedeelte) Und so, sehen Sie, ist es bei den Europäern so, daß sie ja ihre Rasseeigentümlichkeiten wegen ihrer ganzen Einrichtung nicht mehr so ausbilden. Sie bilden mehr die Seelisch-geistigen Eigenschaften aus. Daher können sie auch in alle übrigen Weltteile eindringen. Mit zugrundegehen geht es natürlich langsam.

Die Sonne sendet immer mehr oder weniger dasjenige auf die Erde herunter, was Licht oder Wärme ist. Jetzt haben wir den Frühlingspunkt, wie ich Ihnen gesagt habe, in den Fischen. Vorher war er im Widder. Nach einiger Zeit wird er im Wassermann sein. Da wird erst die richtige amerikanische Zivilisation nach Amerika hinübergehen. Wer das sehen will, kann es heute schon sehen, wie mächtig die Amerikaner werden, und wie Europa allmählich immer mehr und mehr ohnmächtig wird. Und daß es in Europa zu gar keinem Frieden jetzt kommen kann, das beruht eben darauf, daß Europa das eigene Land nicht mehr versteht. Nun schlägt sich die ganze Zivilisation nach Amerika hinüber. Es wird langsam gehen; aber wenn die Sonne ihrem Frühlingspunkte in das Zeichen des Wassermannes eingetreten sein wird, dann wird sie gerade so günstig ihre Strahlen herunterschicken auf die Erde, daß die amerikanische Kultur und Zivilisation dann ganz besonders mächtig sein wird. Das sieht man schon heute.

Sehen Sie, es ist wirklich so merkwürdig: In Europa herüben kann man das, was wir Anthroposophie nennen, entwickeln. Da muß man aus dem Geist heraus entwickeln. Das geht gar nicht mehr aus den Rasseneigentümlichkeiten heraus. Das muß man aus dem Geiste heraus entwickeln. Und die Menschen, die in Europa nicht heranwollen an den Geist, die werden Europa ins Unglück stürzen.

Die Amerikaner, die brauchen das heute noch nicht, namentlich diejenigen, die da hinüberreisen. Da können sie sich noch mehr auf die Rasseeigentümlichkeiten stützen. Und so entsteht da drüben in Amerika kurioserweise etwas Merkwürdiges. Wer ganz aufmerksam amerikanische Bücher liest, wer aufmerksam Parlamentsreden liest, wer überhaupt etwas aufnimmt von dem, was heute in Amerika vorgeht, der wird sich sagen: Donnerwetter, das ist ja etwas ganz Merkwürdiges. Wir in Europa bilden die Anthroposophie aus dem Geiste heraus aus. Da drüben bilden sie etwas aus, was wo wie eine Art Holzpuppe der Anthroposophie ist. Es wird alles materialistisch. Aber für den, der nicht ein Fanatiker ist, für den hat das, was amerikanische Kultur ist, etwas Ähnliches mit dem, was anthroposophische Wissenschaft ist in Europa. Nur ist dort alles aus Holz. Es ist noch nicht lebendig. Lebendig machen können wir es in Europa aus dem Geist heraus. Die nehmen es dort aus dem Instinkte heraus.

Sehen Sie, das können Sie in allen Einzelheiten bemerken. Es wird einmal die Zeit kommen, wo dieser amerikanische ‘Holzmensch’, der eigentlich jeder noch ist, anfangen wird, zu reden. Dann wird er der europäischen Anthroposophie sehr ähnliches zu sagen haben. Man kann sagen: Wir in Europa bilden die Anthroposophie auf geistige Weise aus; der Amerikaner bildet sie auf naturhafte Weise aus. Daher kann ich so oft, wenn ich Anthroposophisches auseinandersetze, darauf hinweisen: Nun ja, so ist es anthroposophisch, und so ist es die amerikanische Karikatur. Das ist die Karikatur davon.

Wenn aber einer ein Fanatiker ist und sich nicht durch innerliches Leben, sondern durch Fanatismus in die Anthroposophie hereinfindet, dann findet er gerade die schärfsten Schimpfworte für da Amerikanertum, weil – nicht wahr, der Mensch schimpft am meisten über den Affen, weil der Affe ihm ähnlich ist, aber Karikatur ist. Und so ist es wirklich eine solche merkwürdige Gesichte, wie zwischen Nord- und Südpol, zwischen dem, was wir geistig uns erringen in Europa und zwischen dem, was man sich da drüben auf naturhafte Weise in Amerika erringt.

Naturwissenschaftliche Bücher schauen in Amerika ganz anders als in Europa. Sie reden eigentlich fortwährend vom Geist, aber sie stellen sich in den Geist grobklotzig materiell vor. Daher ist auch der Spiritismus in neuerer Zeit in Amerika aufgekommen. Denn was tut der Spiritismus? Er will vom Geist reden und stellt sich den Geist vor wie Wolkenerscheinungen, möchte am liebsten wie alles wie Wolkenerscheinungen haben. Daher ist der Spiritismus ein amerikanisches Produkt; er geht auf den Geist, aber auf materialistische Weise. Das ist eben so interessant, daß in Amerika der Materialismus richtig grassiert, aber eigentlich auf dem Weg zum Geist ist, während, wenn der Europäer Materialist wird, dann stirbt er als Mensch. Der Amerikaner ist ein junger Materialist. Eigentlich sind alle Kinder zunächst materialistisch, wachsen sich dann aus zu dem, was nicht Materialismus ist. So wird sich der amerikanisch krasse Materialismus gerade zu einem Geistigen auswachsen. Das wird sein, wenn die Sonne im Zeichen des Wassermannes aufgeht.

Nun, Sie sehen, auf diese Weise kann man durchschauen, was wir als Europäer für eine Aufgabe haben. Wir haben gar nicht die Aufgabe als Europäer, über die Amerikaner immer zu schimpfen, sondern wir müssen natürlich über die ganze Erde hin ein Zivilisation begründen, die aus dem Besten zusammengesetzt ist.

Natürlich, wenn man die Sache so denkt, wie sie der Prinz von Baden gedacht hat, der auf den amerikanischen Europäer Wilson hereingefallen ist, dann geht es nicht. Denn Wilson war nicht ein richtiger Amerikaner. Dadurch hat er auch unfruchtbare Theorien gemacht. Aber das richtige Amerikanertum, das ist dasjenige, was tatsächlich einmal mit dem Europäertum, das auf mehr geistige Weise seine Sache finden wird, sich vereinigen wird. Und dann sieht man, wie man sich eigentlich verhalten muß in der Welt, wenn man so etwas auf diese Weise studiert.[237] (einde eerste gedeelte cit. 132)

 

Het commentaar van de commissie op de eerste helft van dit citaat blijkt ergens anders in het rapport te staan. De commissie heeft dit gedeelte als een apart citaat besproken. De eerste helft van citaat 132 is ook citaat 38:

‘De bewering uit het vorige commentaar, dat de antroposofie uit de geest ontwikkeld wordt en niet uit de lichamelijkheid, dus ook niet uit het ras, wordt in het bovenstaande citaat herhaald. Antroposofie is ontstaan door Steiners diepgaande onderzoek van de geestelijke wereld, en niet door het nadenken over de wereld die door (lichamelijke) zintuigen kan worden waargenomen. Er blijkt wat dit betreft een verschil te bestaan tussen Europeanen en Amerikanen. De spiritualiteit van de laatsten heeft volgens Steiner een materialistische inslag, die echter op den duur zal verdwijnen. De materialistische inslag, die voor Amerika vanzelfsprekend is, zou voor Europa funest zijn (zie voor de uitgebreide tekst citaat 132)’.[238]

Mijn commentaar op de eerste helft van citaat 132: ‘Zo zien wij dat de raseigenschappen bij de Europeanen, vanwege hun lichaamsbouw, volgens Steiner niet meer zo belangrijk zijn. Zij hebben zich meer op hun ziele- en geestelijke ontwikkeling gericht. Daarom kunnen ze zich zonder al te grote risico’s op alle werelddelen vestigen. Want zo makkelijk gaan ze niet te gronde.

Tegenwoordig staat de zon, gedurende het lentepunt in het teken van de vissen. Voorheen was dat de weegschaal. Over een tijdje zal dat de waterman zijn. En de tekenen van de grote overgang zijn al daar. We zien dat Amerika steeds machtiger wordt en dat Europa steeds onmachtiger. Dat is een teken dat de beschaving zich langzaam verschuift naar het westen, naar Amerika. Steiner heeft een zelfde soort theorie in Die Mission einzelner Volksseelen verkondigd. Binnen de antroposofische leer van de cultuurperiodes is dit ook een logische ontwikkeling. De lijn van de Arische cultuurperiodes begon in India, schoof toen langzaam op naar Perzië, Babylonië, Egypte, Griekenland, enz. Op een gegeven moment zal de ‘Amerikaanse beschaving’ de overhand krijgen (al komt er ook nog een Russische cultuurperiode, als we andere antroposofische lectuur moeten geloven, zie bijvoorbeeld een schema uit de Brug[239])

In Europa kan men zoiets vormgeven als de antroposofie, omdat deze zich vanuit de geest ontwikkelt. Zoiets ontstaat niet vanuit raseigenschappen, maar wordt ontwikkeld vanuit de geest. Dus ‘andere rassen’ kunnen slechts iets ondernemen vanuit hun raseigenschappen en alleen de Europeanen staan er kennelijk boven. Zie wederom een parallel met Die Mission einzelner Volksseelen, waar alle rassen aan een bepaalde handicap lijden, behalve het blanke ras:

‘Diese Linie besteht auch für unsere Zeit. Der afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf. Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteiligung’.[240]

Zie hier hoe consistent Steiners visie op rassen was. Hij vertelt weer hetzelfde verhaal als in 1910.  Hierna zegt hij iets eigenaardigs. Hij waarschuwt ervoor dat degenen die zich niet vanuit de geest ontwikkelen Europa in het ongeluk zullen storten.

Wat moeten we hiermee? Zou hij soms vooruitlopen op het nationaalsocialisme, dat wel uitgesproken vanuit een raciaal perspectief opereerde? Het lijkt mij voor antroposofen een hoopvolle gedachte, maar heel waarschijnlijk is dat niet. Wat wel waarschijnlijk is, is dat hij duidt op het gevaar van het materialisme. Want het staat tegenover het ‘iets uit de geest ontwikkelen’. In de context van de voordracht, ook als hij het heeft over het verschil tussen Europeanen en Amerikanen, heeft hij het over het verschil tussen de ‘geestelijke benadering’ en de ‘materialistische benadering’. En bovendien, als er iemand vanuit raseigenschappen dacht, was het meneer Rudolf Steiner zelf wel.

De Amerikanen kunnen niet meer terugvallen op hun raseigenschappen. Maar er is wel wat merkwaardigs aan de hand (Donnerwetter). Wij in Europa geven de antroposofie vorm vanuit de geest. Maar de Amerikanen maken er ‘Holzpuppe’ van. (ik ken die Duitse uitdrukking niet maar dat wijd ik meteen nederig aan mijn gebrekkige kennis van het Duits. Het betekent letterlijk ‘houten poppen’, dus het zou wel iets mee bedoeld worden als een ‘dode kopie’ of een surrogaat van de geïnspireerde werkelijke antroposofie. Dat ligt wel in de lijn van het verhaal). Alles wordt daar materialistisch (dus kennelijk ook de antroposofie), zonder bezieling. De Amerikanen zijn (nog) niet in staat om er werkelijk iets levends van te maken.

Dit zal zeker veranderen. De Amerikanen zullen het in de toekomst anders kunnen, maar nu is nog alles een karikatuur van het Europese origineel (ook Rudolf Steiner leed aan de vooringenomenheden naar Amerikanen, die nu nog steeds bestaat, vergelijk ook met zijn opmerkingen over na-apende Japanners). Zo’n ramp is dat overigens nu ook weer niet, maar waarom slechts een lading vooroordelen lanceren, als je pretendeert geesteswetenschappelijk’ bezig te zijn, of in dit specifieke geval de arbeidersklasse te verheffen tot een hoger plan? 

We moeten ons echter niet laten leiden door onze vooroordelen (is dat zo, meneer Steiner?) wanneer het de Amerikanen betreft. Het is heel makkelijk schelden op Amerikanen, alhoewel, nog makkelijker om op apen af te geven, want apen zijn pas echt een karikatuur (diervriendelijk, maar dat hadden we al eerder gezien). Maar toch, wie Amerikaanse boeken leest, ziet dat er grote verschillen zijn. Er wordt voortdurend van Geest gesproken (?) maar dit is allemaal zo grofstoffelijk (weinig subtiel) dat het eigenlijk weer materialistisch is. Daarom heeft het spiritisme daar ook voet aan de grond gekregen, want dat is weer een lagere vorm van ‘geesteswetenschap’. Want spiritisme richt zich op een materialistische wijze op de geest.

Maar wij moeten ons niet laten verleiden tot neerbuigendheid naar de Amerikanen. Neen, wij moeten over gans de aardbol een beschaving stichten (?) die uit het beste van alles is samengesteld.

Wat zeker niet moet gebeuren, zoals Prins Max von Baden[241] is overkomen, is dat wij ons moeten laten inpakken door iemand als Woodrow Wilson, eigenlijk een Europese Amerikaan (zeker niet ‘puur’ genoeg, of beantwoordt niet aan het sjabloon dat Steiner schetst). Maar Wilson is dan ook een hele slechte Amerikaan. Neen, wij moeten proberen om het goede van de Amerikanen met het goede van onszelf te verenigen.

Rudolf Steiner had dus een groot probleem met Woodrow Wilson (de president van Amerika gedurende de Eerste Wereldoorlog). Goed, vanuit Steiners eigen tijd en achtergrond begrijp ik dat nog wel enigszins. Steiner sprak deze voordracht uit toen de Eerste Wereldoorlog nog maar net achter de rug was en de Duitse verliezer werd gewurgd door de bepalingen van het verdrag van Versailles. Dus dat ressentiment (alhoewel zeker niet geheel te billijken, want het was vooral Clemenceau van Frankrijk, maar Steiner was ook niet bepaald positief over Fransen) begrijp ik nog wel ergens. Wat weer wel volstrekt belachelijk is, is het gescheld op Wilson door hedendaagse antroposofen. Er wordt soms gedaan alsof Woodrow Wilson een groter monster was dan Adolf Hitler. Dat is wel een beetje pijnlijk. In de Brug, maar ook in het boekje van Hans Peter van Manen bijvoorbeeld, wordt Wilson afgeschilderd als een voorbode van de aanstaande incarnatie van Ahriman.[242] En dat alleen maar omdat Rudolf Steiner, en dan slechts vanwege heel tijdgebonden en locale redenen, niet zo positief was over deze Amerikaanse president. Een beetje treurig is dit allemaal wel. Want met allerlei nazi’s of zelfs met Hitler hebben sommige antroposofen minder problemen dan met Woodrow Wilson, zie de complete site van de Brug als een reusachtig bewijsstuk.[243] Steiner had zelf ook minder problemen met bepaalde kanten van het nazisme dan met Woodrow Wilson, zoals bijvoorbeeld met antisemieten. Steiner bij een andere gelegenheid:

‘Ich halte die Antisemiten für ungefährliche Leute. Die Besten unter ihnen sind wie Kinder. Sie wollen etwas haben, dem sie die Schuld zuschreiben können an einem Übel, an dem sie leiden’. [244]

Goed, deze uitspraak heeft de commissie in de eerste categorie geplaatst. Ik moet zeggen dat ik hier zelf veel milder over ben. Bovendien schreef Steiner dit in 1897, dus dat is wel erg lang daarvoor. Natuurlijk, elegant is deze uitspraak niet, verre van, maar Steiner kon onmogelijk weten wat erin Europa vijfenveertig jaar later zou gebeuren, al was hij wel helderziend en kon hij zelfs voorspellen wanneer Ahriman op aarde zou arriveren (een kwestie van prioriteiten), althans als we van Manen e.a. moeten geloven. Waar ik wel regelrechte kromme tenen van krijg, is dat er allerlei hedendaagse slaafse navolgers van Steiner zijn die nog steeds menen te moeten beweren dat Woodrow Wilson het grootste kwaad was dat de wereld is overkomen. Zeker als dat ook in een digitaal blad staat (De Brug) waar verder de Holocaust systematisch wordt ontkend en de antisemitische slogans van het beeldscherm spatten, zodra je die site bezoekt. Maar nee, volgens hedendaagse antroposofen was Woodrow Wilson het grote gevaar (al had hij volgens de Brug een Ahrimanische dubbelganger, dus misschien dat die het allemaal wel gedaan heeft en dat de echte Wilson er niks aan kon doen. Het omgekeerde van Saddam Hoessein dus, die weer onschuldige dubbelgangers had, die je vooral als slachtoffers kunt zien van zijn paranoia). Dat de Holocaust door hedendaagse antroposofen wordt ontkend en dat Hitler eigenlijk wel mee viel, vindt men antroposofische kring wel best, ook als die beweringen worden gedaan in een orgaan dat zich antroposofisch noemt. Sterker nog, er wordt gewoon reclame gemaakt voor de spreekbuis die dit stelselmatig verkondigt. Volgens Paul Heldens lachte ik de Brug weg als een stel domme Belgen (want over hun gedweep met Holocaustontkenners als David Irving mocht ik natuurlijk niks zeggen). Nee, Woodrow Wilson, die was pas erg! Kortom, word wakker, we leven inmiddels in de eenentwintigste eeuw. Na dit statement denk ik dat het tijd is geworden om naar de tweede helft van citaat 132  te kijken:

 

(cit. 132, cat. 1, tweede gedeelte) Und so ist es ganz wirklich interessant. Auf der einen Seite hat man die Schwarze Rasse, die am meisten irdisch ist. Wenn sie nach Westen geht, stirbt sie aus. Man hat die gelbe Rasse, die mitten zwischen Erde und Weltenall ist. Wenn sie nach Osten geht, wird sie braun, gliedert sich zu viel dem Weltenall an, stirbt aus. Die weiße Rasse ist die zukünftige, ist die am Geiste schaffende Rasse. Wie sie nach Indien gezogen ist, bildete sie die innerliche, poetische, dichterische, geistige indische Kultur aus. Wenn sie jetzt nach dem Westen geht, wird sie eine Geistigkeit ausbilden, die nicht so sehr den innerlichen Menschen ergreift, aber die äußere Welt in ihrer Geistigkeit begreift.

Und so werden in der Zukunft gerade aus den Rasseeigentümlichkeiten solche Dinge hervorgehen, die man kennen muß, damit man sich richtig hineinstellt ins Leben. [245](einde citaat 132, tweede gedeelte, zie hier ook de ‘verontschuldigende’ uitleg van citaat 130, die hierboven onderuit wordt gehaald).

Over dit citaat is in de loop der tijd veel te doen geweest, al ruimschoots voor het rapport van de van Baarda-commissie. De geschiedenis van de op elkaar volgende reacties heb ik een keer samengevat tot een kleine citatensoap. Bij deze nogmaals weergegeven:

 

Het ras van de toekomst? Een kleine citatensoap

 

‘Und so ist es ganz wirklich interessant. Auf der einen Seite hat man die Schwarze Rasse, die am meisten irdisch ist. Wenn sie nach Westen geht, stirbt sie aus. Man hat die gelbe Rasse, die mitten zwischen Erde und Weltenall ist. Wenn sie nach Osten geht, wird sie braun, gliedert sich zu viel dem Weltenall an, stirbt aus. Die weiße Rasse ist die zukünftige, ist die am Geiste schaffende Rasse. Wie sie nach Indien gezogen ist, bildete sie die innerliche, poetische, dichterische, geistige indische Kultur aus. Wenn sie jetzt nach dem Westen geht, wird sie eine Geistigkeit ausbilden, die nicht so sehr den innerlichen Menschen ergreift, aber die äußere Welt in ihrer Geistigkeit begreift’.

Zie hier deze opmerkelijke woorden van Rudolf Steiner uit 1923 voor de arbeiders van de bouw van het Goetheanum te Dornach. De historici Evert van der Tuin en Gjalt Zondergeld hebben deze passage in 1984 ook besproken. Zij hebben gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling, die ik zelf niet heb, dus ik kan hun noten niet precies controleren. In het geval van ‘Die Mission einzelner Volksseelen’ en zelfs bij ‘Aus der Akasha-Chronik’ heb ik gemerkt dat sommige vertalingen niet altijd even accuraat zijn en dat sommige al te pittige passages zijn weggelaten of herschreven. Een van mijn discussiepartners in het racismedebat heeft mij doen vermoeden dat met dit controversiële werk van Steiner hetzelfde is gebeurd (zie commentaar van Alex van 9-12-2008 at 22:22 op racismedebat, http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-1219 ). Hij wist me te melden dat er geen Nederlandse vertaling is van de zin: ‘Die Negerrasse gehört nicht zur Europa, und es ist natürlich ein Unfug, dass sie jetzt in Europa eine so grosse Roll spielt’ (in de Duitse uitgave p. 53). Deze weggelaten passage is zelfs een van de zestien uitspraken die in 2000 door de Commissie van Baarda als ernstig discriminerend werd gekwalificeerd. Maar kennelijk gecensureerd uit de vertaling van Vrij Geestesleven van 1983 (dezelfde uitgave waar ook Zondergeld en van der Tuin gebruik van maken), althans zoals ik het heb begrepen in het ‘racismedebat’. Maar goed, op grond van deze kennelijk niet al te accurate en niet volledige vertaling bespreken Zondergeld en van der Tuin het ‘ras-van-de-toekomst-verhaal’ als volgt:
‘Omdat het in zijn ziel en geest het meest kan verwerken, is het blanke ras het enige dat buiten zijn grondgebied kan treden. Het blanke ras is het ras van de toekomst, het ras dat scheppend met de geest bezig is. Naar Indië trekkend schiep het de innerlijke poëtische, dichterlijke geestelijke Indische kultuur (noot 11: R. Steiner, Leven van mens en aarde, p. 60-64). Als het blanke ras naar het westen trekt zal het niet te gronde gaan (zoals de indianen, die geëmigreerde negers zouden zijn), maar een geestelijk leven scheppen dat niet zozeer direct met het innerlijke van de mens te maken heeft, maar het geestelijk zijn van de uiterlijke wereld begrijpt (noot 12, ibidem, p. 70). Met deze opvatting sluit Steiner simpelweg aan bij de koloniale en imperialistiese praktijk van die dagen’.  Evert van der Tuin, Gjalt Zondergeld, ‘De schaduwkant van de antroposofie’, in ’t Kan anders’, najaar 1984, p. 54.
Aan de spelling is te zien dat dit artikel enigszins gedateerd is. Ook is het in zijn geheel tamelijk gepolitiseerd (ademt sterk de sfeer uit van de jaren zeventig, en de link met het fascisme wordt wel heel snel gelegd). Desalniettemin wordt door diverse antroposofen die hun zaak verdedigen altijd verwezen naar dit ene artikel. Latere kritiek, die ik in veel gevallen ook stukken beter vind, ook de latere bijdragen deze historici, die veel genuanceerder zijn, wordt dan gemakshalve genegeerd ‘want zij zijn er toen mee begonnen’ (zo is mij letterlijk medegedeeld in het ‘racismedebat’). Maar dit eerste artikel van Zondergeld en van der Tuin heeft er kennelijk diep ingehakt. Er zijn ik weet niet hoeveel woedende reacties geweest vanuit de antroposofische hoek. Als ik het zo inschat zijn erbij elkaar zo’n twee nummers van Driegonaal volgeschreven over dit ene artikel (en die woorden van Steiner vallen dan dus wel mee? Nee, Zondergeld en van der Tuin zijn pas erg). Ook Hans Peter van Manen, geschiedenisleraar aan de Vrije School in Den Haag, schreef een kritisch artikel in het antroposofische tijdschrift Jonas, later gepubliceerd in ‘Antroposofie ter discussie’, Jelle van der Meulen (red.), Vrij Geestesleven, Zeist, 1985, getiteld ‘Rudolf Steiners visie op volken en rassen’. Dit artikel, zo is mij verzekerd, is een absolute must. Hans Peter van Manen over Zondergeld en van der Tuin:
‘Verder ontbreekt het in hun artikel – hoe kan het ook anders? – de reden en de plaats van de beschouwingen over de rassen in ‘De Volkszielen’. Ieder volk belichaamt in zijn cultuur een of meerdere elementen van het algemene zieleleven van de mensheid. Dit zieleleven is de eigenlijke drager van de mensheidsontwikkeling. De volkszielen zijn aartsengelenwezens, die de volkeren en hun culturen inspireren en stuwen en zodoende de ontwikkeling, die in rassen dreigde te verstarren, weer in beweging te brengen. ‘We zullen zien hoe het in onze tijd de kenmerken van een volk zijn, die het rassenkarakter gaan opheffen, gaan uitwissen’ (noot 8, Rudolf Steiner, ‘De Volkszielen’, Zeist, 1980, p. 83). Het kan inderdaad als een voordeel of een voorrecht van het blanke ras beschouwd worden dat deze rassenuitwissende werking primair van de Europese volkeren uitgaat. Alleen in die emanciperende zin beschouwde Rudolf Steiner het blanke ras als het ‘ras van de toekomst’, een uitdrukking die hij niet in de Volkszielen gebruikte, maar in de arbeidersvoordracht van 3 maart 1923′. (p. 52)

Dit blijkt dus een volkomen overbodige en zelfs foutieve correctie op Zondergeld en van der Tuin te zijn, want die hebben de uitspraak ‘Het blanke ras is het ras van de toekomst’ geciteerd uit die arbeidersvoordracht uit 1923 (zie hun voetnoot, die van Manen kennelijk is ontgaan). Bovendien schetst Hans Peter van Manen wel een heel rooskleurig beeld van Steiners uitspraak. Want wat zegt hij in de twee zinnen daarvoor? Dat het zwarte ras sterft als het naar het westen gaat en dat het gele ras eveneens het loodje legt, wanneer het naar het oosten gaat. Het enige ras dat in Steiners visie zich dit soort uitstapjes kan permitteren en er zelfs van opknapt, is het blanke ras, zowel als het naar het oosten gaat, als naar het westen. Dan gebeuren er zelfs prachtige dingen en daar wordt het alleen maar beter van. Het zijn dus niet Zondergeld en van der Tuin die in dit geval de woorden van Steiner manipuleren, het is Hans Peter van Manen. Hij is degene die Steiners woorden een andere betekenis geeft. Wellicht is het aardig om de woorden die Paul Heldens aan mij richtte terug te halen: ‘…waarin de feitelijke onjuistheden en de tendentieuze interpretatie van de gewraakte teksten van Rudolf Steiner worden belicht, die bij Toos Jeurissen, Bram Moerland, Gjalt Zondergeld e.a. schering en inslag zijn. Halve waarheden zijn verwoestender dan kloeke leugens. Dieter Brüll karakteriseerde deze geestesstroming daarom treffend als ‘de nieuwe reactionairen’ en ‘Wat de kritiek van Schreve op ‘De volkzielen’ betreft, vind ik het artikel van Hans Peter van Manen: ‘Rudolf Steiners visie op volken en rassen’ in de bundel ‘Antroposofie ter discussie’ nog altijd zeer ‘to the point’. Niettemin schijnt die bundel in antroposofische kringen inmiddels als hopeloos gedateerd te worden beschouwd. Maar elk nadeel heeft z’n voordeel: in de ‘ramsj’ zijn nog enkele exemplaren te koop’ (geciteerd uit http://florisschreve.blog-s.nl/2008/10/14/antroposofie-ii-een-repliek/ ). Over halve waarheden en kloeke leugens gesproken en dan heb ik het niet over de voor mij nuttig gebleken mededeling dat dit boekje nog in de ramsj te koop was (want zo heb ik het inderdaad gevonden, dus dank voor deze tip).
Wellicht is erna het verschijnen van van Manens artikel nog wat na-gepolemiseerd tussen Zondergeld en van der Tuin en van Manen. Ik ken deze stukken niet, maar ik heb zo’n vermoeden, gezien een donderende passage uit het roemruchte artikel van Prof. Dr. Dieter Brüll, hoogleraar belastingrecht en prominent antroposoof, ‘De nieuwe reactionairen; met een bijzondere aandacht voor het verschijnsel Zondergeld’, verschenen in Driegonaal:

‘Zondergeld is een slechte verliezer. Van Manen, die als geen ander de onfatsoenlijke trucjes heeft blootgelegd, die Zondergeld in zijn eerste stuk had toegepast, wordt in het derde pamflet van als ‘de historicus’ (!) van Manen aangeduid. Gesuggereerd wordt, dat van Manen geen historicus zou zijn. Voor zover ik weet, pleegt men iemand, die zijn doctoraal geschiedenis heeft gehaald, een historicus te noemen, zelfs als hij bij Zondergeld is afgestudeerd. Uiteraard bestaan er goede en slechte historici. In zijn analyse van Zondergelds vervalsingen toont van Manen dat hij zijn vak beheerst. In de omgang met de feiten toont Zondergeld dat hij zijn vak misbruikt’ (Dieter Brüll, ‘De nieuwe reactionairen’, oorspr. in maart 1986, nr. 1, geciteerd uit de extra editie van Driegonaal ‘(anti)racisme versus anthroposofie’, maart, 1996). Ik wil hier niet meedoen aan het speculeren over academische titels en diploma’s en of Hans Peter van Manen zijn vak beheerst (wellicht is hij een goed historicus en een goede leraar geschiedenis, dat wil ik zonder meer geloven en bovendien, wie ben ik?), maar ik vind wel dat Hans Peter van Manen, als hij hier de antroposofie verdedigt, er zelf niet voor terugschrikt om trucjes uit te halen. Want dat is wel gebleken, zie bovenstaand voorbeeld.
Maar dan gebeurt er het volgende: van Manen, die een zogenaamde slimme ‘correctie’ op Zondergeld en van der Tuin heeft gemaakt, daarbij onvoorwaardelijk gesteund door de antroposofische ‘titaan’ Dieter Brüll, wordt bijna slachtoffer van zijn eigen methode. Hij valt zogezegd in zijn eigen zwaard. Want dan komt Toos Jeurissen met haar brochure. Zij behandelt deze passage van van Manen als volgt:
‘De superioriteitstheorie, dat het (volgens Steiner) de blanke volkeren zullen zijn die het rassenkarakter zullen gaan opheffen, leeft ook onder antroposofen. Of, zoals de antroposofische leerkracht Hans Peter van Manen het uitdrukt: ‘Dat kan inderdaad als een voordeel of een voorrecht van het blanke ras worden beschouwd, dat deze rassenuitwissende werking primair van de Europese volkeren uitgaat’. Over deze laatste uitspraak zou u toch eens even goed moeten nadenken: ‘het kan als een voorrecht worden beschouwd dat er een rasuitwissende werking van de Europese volkeren uitgaat’ De Groep Tegen Fascisme reageerde hierop met de volgende woorden: Een dergelijke opmerking afzettend tegen de vroegere en huidige praktijken van Europese volkeren: de slavenhandel, de koloniale uitbuiting’, enz.  (Toos Jeurissen, ‘Uit de Vrije School geklapt; over antroposofie en racisme; een stellingname’, Baalproducties, Sittard, 1996, p. 12-13, http://www.antroposofia.be/wordpress/uit-de-vrije-school-geklapt.pdf ).
Goed, over de mening van ‘De Groep Tegen Fascisme’ (? Ik ga ervan uit dat Hans Peter van Manen net zo tegen het fascisme is als ik) kun je wellicht je schouders ophalen, maar de bovenstaande verdediging van Steiners rassenleer getuigt mijns inziens toch wel enigszins van antroposofische deformatie. Ik snap in ieder geval niet dat je zoiets kunt verdedigen en dan ook met die argumenten.
Herman Boswijk, gewezen bibliothecaris van de antroposofische bibliotheek in Den Haag, heeft ooit een aantal correcties geschreven op de brochure van Jeurissen en is zo vriendelijk geweest om mij die toe te zenden. Deze zijn bij mijn weten nooit echt gepubliceerd (er is gebruik van gemaakt door WF Veltman in zijn boekje ‘Van je ras, ras, ras, rijdt de koning door de plas’), dus dat zal ik hier ook niet doen. Boswijk is er overigens expliciet over dat hij slechts Jeurissen heeft willen corrigeren en geen oordeel wil uitspreken of er nu wel of geen sprake van rassenleer is in Steiners oeuvre. Daar heeft hij zich ook aan gehouden. Ik zal de correctie van Boswijk hier niet letterlijk weergeven ( nogmaals, deze is nl. bij mijn weten niet eerder gepubliceerd en dan vind ik het niet aan mij om dan wel stukjes letterlijk weer te geven), maar iedereen kan nu wel zien dat Jeurissen van Manen enigszins tendentieus aanhaalt, althans, niet de oorspronkelijke intentie van die passage weergeeft. Zelf was me dit al opgevallen en heb ik dat ook in mijn repliek op Paul Heldens benoemd, in mijn bespreking van het hele artikel van Hans Peter van Manen. Dat heeft dus ook Herman Boswijk terecht gesignaleerd. Alleen was deze opmerking naar Zondergeld van van Manen dus ook onterecht (daar heeft Boswijk het overigens niet over, maar dat was ook niet zijn doelstelling). Van Manen wilde hiermee namelijk Zondergeld en van der Tuin corrigeren. Maar zij hebben, i.t.t. wat van Manen suggereert, nergens gezegd dat deze passage uit ‘Die Mission’ kwam, maar idd uit ‘Vom Leben des Menschen’ (dat had ik zelf overigens ook nog niet gezien bij het schrijven van mijn tweede artikel en ben toen te makkelijk met van Manen meegegaan). En als we verder nu eens goed kijken naar wat van der Tuin en Zondergeld ervan gemaakt hebben, dan kun je niet zeggen dat zij overdreven hebben. Want het Duitse origineel, dat ik hierboven heb geciteerd, is nog een stukje erger.
Terecht heeft de commissie van Baarda, alweer een paar jaartjes later, deze drie citaten (in het eerste fragment zijn er twee verwerkt) in de eerste categorie geplaatst (zie de weergave in de Groene Amsterdammer http://florisschreve.web-log.nl/mijn_hersenspinsels_onder/zestien-keer-steiner-de-g.html , de citaten 4, 5 en 6, in het van Baarda-rapport, cit. 130, 131 en 132, pp. 682-686). Hadden ze ‘Die Mission einzelner Volksseelen’ ook maar zo streng beoordeeld. Want ook de uitspraak: ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’, uit de vierde voordracht, is ook ernstig discriminerend en hoort zeker in die categorie thuis. Maar daarvoor is ‘Die Mission’ kennelijk te heilig, heiliger dan die ‘arbeidersvoordracht’, althans daar lijkt het wel op. Want alles wat in ‘Die Mission’ gezegd wordt is, hoe extreem soms ook, een onderdeel van de antroposofie (daarom staan die uitspraken, naar mijn vermoeden, ook in de zogenaamde tweede categorie, d.w.z. dat het lijkt of er sprake is van discriminatie, maar dat die uitspraak alleen te begrijpen is binnen de context van de antroposofie als geheel). Bovendien vind ik die ene uitspraak over het ‘uitsterven’ van de Indianen uit ‘Die Mission’ nog iets onheilspellender, misschien juist omdat dit ‘kernantroposofie’ is. Steiner heeft die uitspraken ook gedaan binnen een welhaast hermetisch theoretisch kader, als een meedogenloze consequentie van zijn wereldbeeld, al is dat wereldbeeld slechts gebaseerd op zelfverklaarde helderziende waarneming. ‘Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit’, maar wat is dan de grond van die wetmatigheid? Wat hij in die arbeidersvoordracht heeft geroepen kun je voor een deel nog wel afdoen als wat lukraak gebral, vandaar mijn vermoeden dat deze voordracht relatief streng is beoordeeld’[246].

Tot zover deze eerder verschenen citatensoap. Maar nu het belangrijkste. Want het meest interessant is hoe de commissie deze passage heeft beoordeeld en met welke motivatie. Want die is pas echt onthullend. Want de commissie weet er wel degelijk kernantroposofie van te maken en niet zo’n beetje ook. Hier volgt wellicht, samen met de eerder besproken toelichting bij citaat 54 uit de Akasha-kroniek, de belangrijkste passage uit het hele eindrapport:

Annotatie: NB In het bovenstaande gedeelte komt vaak een geciteerde zin voor, die uit zijn verband gerukt een heel andere betekenis krijgt dan wanneer hij geplaatst wordt in de context van de lezing. Het is de zin: ‘Die weiße Rasse ist die zukünftige Rasse, is die am Geiste schaffende Rasse’. In deze lezing heeft Steiner uiteen gezet dat de cultuur van de blanke Europeanen zich naar Amerika zal verplaatsen. De huidige materialistische cultuur in Amerika zal in de toekomst uitgroeien tot een cultuur van de geest: ‘Wenn sie jetzt nach Westen geht, wird eine Geistigkeit ausbilden, die nicht so sehr den innerlichen Menschen ergreift, aber die äußere Welt in ihrer Geistigkeit begreift.

Wat hierboven wordt beschreven als de toekomstige cultuur van Amerika is een voorafschaduwing van wat in de antroposofische literatuur bekend staat als het zevende cultuurtijdperk na de zogeheten Atlantische tijd. In de loop van vele duizenden jaren hebben achtereenvolgende culturen gebloeid in Indië, Perzië, Mesopotamië en Egypte, Griekenland, het Romeinse Rijk, en verder in geheel Europa In de loop der tijd waren deze culturen steeds minder gebonden aan een geografische plaats op aarde. Ook het huidige cultuurtijdperk is weliswaar begonnen in Europa, maar strekt zich inmiddels uit over de hele wereld. Dat zal met de twee hierop volgende cultuurtijdperken ook het geval zijn. In de theosofische literatuur worden ze naar de plaats van ontstaan het Russische en het Amerikaanse cultuurtijdperk genoemd, respectievelijk vanaf het jaar 3500 en 5700. In deze lezing noemt Steiner Amerika in plaats van Rusland het eerstvolgende cultuurtijdperk.

Samengevat heeft Steiner in deze lezing drie hoofdrassen van de mensheid besproken en ze vergeleken met drie systemen in de anatomie en de fysiologie van de mens, het stofwiselings-ledematensysteem, het ritmisch systeem en het zenuw-zintuigensysteem.De eigenschappen van deze rassen werden verklaard uit de doorlaatbaarheid van de huidskleur voor licht en warmte. Afhankelijk van de kleur van de huid dringen deze door tot in een van de drie gebieden van de mens, het stofwisselings-ledematengebied, het ritmisch gebied of het zenuw-zintuigengebied.

Aan het begin werd aangekondigd (zie commentaar bij citaat 120) dat hij enkele voorbeelden uit de geschiedenis van het sociale leven van de verschillende rassen zou geven (er is veel behandeld, maar dit is volgens mij niet echt aan bod gekomen, of het moet dat verhaal over de Amerikanen zijn, FS) waarvoor de specifieke eigenschappen van een ras een verklaring zou bieden (ging meer over verklaringen voor driften, gevoelsleven en verstandelijke vermogens en uiteindelijk over kwesties als leven en dood, die volgens Steiner raciaal zouden zijn bepaald, FS). Deze werden door Steiner niet op een rijtje gezet. Wel kwamen in de lezing de volgende concrete voorbeelden voor: het opmerkzaam of slim, of ook sluw uit de ogen kijken, het hardlopen en dansen van negers, de min of meer trage manier van lopen, maar ook de prachtige, fijnzinnige dichtwerken van het oude Azië, en in tegenstelling daarmee het materialisme in Europa en de uitvindingen die daar zijn gedaan.[247]

Dit laatste is jammer, want het van Baarda-rapport heeft net hiervoor iets heel zinvols opgemerkt, maar de zoetsappige idylle uit de laatste alinea is een wel heel erg tenenkrommend zoethoudertje. Wat mij betreft een soort heilpedagogisch gezever dat als een wollen deken over het botte racisme van Steiners uitspraken wordt gelegd. Negers zijn zo bijzonder omdat ze zo leuk kunnen dansen. Net als dat indianen zo wijs zijn en zo’n sterke band met de dood hebben, omdat ze dat al eigenlijk hadden moeten zijn. Het is te hopen dat de commissie zelf het bovenstaande tekstje niet echt gelooft, al vrees ik het ergste gezien de eerdere aanbeveling aan de medische wetenschap om te onderzoeken of er bepaalde verbindingen te leggen zijn op fysiek niveau (zie commentaar commissie bij cit. 124). Maar eerst de motivering:

‘Verschillende passages in dit citaat zijn bezwaarlijk omdat ook hier sprake is van een beschrijving waarin de blanken er beter vanaf komen. In de derde alinea wordt opgemerkt, dat in Europa mensen onafhankelijk van raskenmerken de antroposofie kunnen ontwikkelen terwijl dat, getuige de vierde alinea, voor de Amerikanen – kennelijk wordt bedoeld: allochtone Amerikanen – niet het geval is (toch een compliment voor de nauwkeurigheid van de commissie, want de indianen zijn natuurlijk de autochtone Amerikanen). In de zevende alinea wordt gerefereerd aan het blanke ras als het toekomstige, geestelijk scheppende ras. De juistheid van deze bewering is voor twijfel vatbaar.

De gedachte dat Steiner hier een rassenleer bepleit, inclusief de superioriteit van het blanke ras, is echter onjuist, omdat zijn reïncarnatiegedachte de idee dat het ene ras superieur zou zijn aan het andere doorbreekt (??!!!). Citaat 132 is bezwaarlijk en voor misverstanden (?!) vatbaar; in dit citaat wordt er geen verwijzing gegeven naar de reïncarnatiegedachte, die wel genoemd wordt in de citaten 9, 41 en 102′.[248]

Dat laatste citaat is uit die Mission en door mij al heel vaak besproken:

‘Diese Linie besteht auch für unsere Zeit. Der afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf. Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteiligung’.

Eigenlijk vat dit citaat heel kort en kernachtig de bovenstaande voordracht samen, maar het laat meteen zien hoe consistent Steiner in zijn rassenleer was. Want laten we de woorden van de commissie vergelijken met twee van mijn belangrijkste conclusies uit de Akasha-kroniek (fragment):

  • Ieder aardetijdperk (wortelras) kent zeven cultuurperiodes (onderrassen), die elkaar opvolgen als de dominante cultuurdrager in de mensheidsontwikkeling. Resten van voorgaande onderrassen (‘vervallen’ of ‘verdwenen’ beschavingen) blijven nog wel bestaan, maar hebben hun leidende functie verloren, daar hun cultuurdragende inspiratie of ‘impuls’ is uitgewerkt.
  • Er kan ook worden geconstateerd dat de begrippen Wortelras/Zeitalter en Onderras/Kulturepoche alles te maken hebben met de mensenrassen. Zelfs het van Baarda-rapport kan er niet onderuit om de term Wortelras ‘gedeeltelijk’ als een ‘biologische aanduiding’ af te schilderen. Het wortelras van dit tijdperk (het vijfde) is het ‘Arische wortelras’, dat uiteindelijk de ‘denkkracht’ ontwikkelde. Net zoals Helena Blavatsky het heeft over ‘The White Aryan Root-race’, of ‘het blanke, Arische, vijfde wortelras’, dat zij afzet tegen het ‘gele ras en het Afrikaanse negerras, met hunne kruisingen’ (in mijn Nederlandse uitgave van De Geheime Leer), spreekt Steiner eveneens van het vijfde Arische wortelras.

Als de commissie de achtereenvolgende cultuurperiodes koppelt aan het blanke ras, (wat Steiner ook doet, want: Die weiße Rasse ist die zukünftige, ist die am Geiste schaffende Rasse. Wie sie nach Indien gezogen ist, bildete sie die innerliche, poetische, dichterische, geistige indische Kultur aus. Wenn sie jetzt nach dem Westen geht, wird sie eine Geistigkeit ausbilden, die nicht so sehr den innerlichen Menschen ergreift, aber die äußere Welt in ihrer Geistigkeit begreift’), dan betekent dit dat de commissie een belangrijk deel van mijn tussentijdse conclusie uit de Akasha-kroniek onderschrijft. Want als het vijfde wortelras het Arische of blanke ras is, waaruit de cultuurperiodes voortkomen (de commissie zegt hierboven dat deze het product zijn van het ‘blanke ras’) dan zijn de commissie en ik het op het allerbelangrijkste punt eens. Maar dat betekent dan wel dat de commissie haar eigen hoofdconclusie ‘géén sprake van rassenleer’ wederom spectaculair heeft ondergraven, want zij heeft zojuist de kern van die rassenleer wederom trefzeker weergeven (net als eerder bij citaat 54 uit de Akasha-kroniek, over ‘primitieve volkeren die vroeger hoog ontwikkeld waren, maar nu primitief zijn geworden’. Zie de indianen). In feite komen wij dus tweemaal op vitale onderdelen tot dezelfde conclusie, alleen durft de commissie de consequentie ‘wel sprake van rassenleer’ niet onder ogen te zien. Dat is de belangrijkste conclusie die uit dit geheel kan worden getrokken. En reïncarnatie is géén alibi!

Verder met het laatste deel van de lezing:

Die Menschen bekommen immer weniger eine Einstellung im Leben. Sie wollen eben alles aus dem Blitzblauen heraus haben, die Menschen, und nicht eigentlich lernen.

Das ist dadurch gekommen, weil eben im letzten Drittel des 19. Jahrhunderts im Grunde den Menschen, die gebildet worden sind, ja nichts Menschliches mehr angeboten wurde. Nicht wahr, es geht jetzt so schwer mit der Menschenkunde. Das merken selbst schon die materialistischen Gelehrten. Sie kommen nicht weiter. Und bei der letzten Naturforschern Versammlung war es interessant. Da war einer von diesen Naturforschern, der hat es besonders stark gemerkt: man kommt ja nicht mehr weiter, man erfährt durch die gegenwärtige Wissenschaft nichts von Menschen. Aber er hat nicht gesagt: Also müssen wir uns der Anthroposophie nähern, sondern er hat gesagt: Gebt uns Leichen, damit wir die zergliedern können.

Sehen Sie, das ist alles was er sagen konnte: Gebt uns Leichen! Mehr Leichen wollen die Menschen haben. Den toten Menschen wollen sie studieren. Das war so ein richtiges Schlagwort: Gebt uns Leichen! – während wir hier die Leichen entbehren können, denn wir wollen den lebendigen Menschen anschauen und studieren. Dazu muß man nur seine Augen aufmachen, und durch seine Augen etwas die Seele, denn den Lebendigen Menschen. Nur muß man mit ihnen leben können, damit sie einem das wirklich bekunden, was Menschenwesen ist. Aber die Leute, die heute Gelehrte sind, haben ja tatsächlich ganz schwache Augen. Sie sehen ja nicht den Menschen. Und dann flehen sie sehnsüchtig: Gebt uns Leichen! Da können sie dann studieren. Gebt uns Leichen! In einer solchen Situation waren in den letzten Jahrzehnten die Bildungsanstalten. Da haben die Menschen nichts Menschliches aufgenommen. Daher ist aus allen Wissenschaften das Menschliche herausgekommen.

Deshalb habe ich in dem ersten Kapitel meiner ‘Kernpunkte der sozialen Frage’ behandelt. Ich mußte zeigen, wie diejenigen, die nichts mit der Wissenschaft zu tun gehabt haben, sondern mit der Arbeit, herangekommen sind. Und nun natürlich wollten sie Wissenschaft. Aber die konnten ihnen die anderen nicht geben, die sie scheinbar hatten, die Bourgeois. Und dadurch entstand die ganze Kalamität in der Zivilisation. Die Arbeiter verlangten nach Wissenschaft, und sie war nicht da, weil nur eine Wissenschaft, die menschlos ist, da war. Da habe ich im ersten Kapitel der ‘Kernpunkte’ dargestellt, weil man wirklich erst das verstehen muß, wenn man von der sozialen Frage redet. So war es schon notwendig, daß die ‘Kernpunkte der Sozialen Frage’ in dem ersten Kapital damit begannen.

Nun, wir haben die Farben heute etwas weiter behandelt, meine Herren.[249]

Steiner besluit met een klaagzang op de wetenschap. Volgens Steiner bakt de wetenschap er niets meer van wat betreft de menskunde en zit zij volledig op een dood spoor. Maar niemand binnen de wetenschappelijke wereld komt op het lumineuze idee om de antroposofie erbij te betrekken om zo tot de gewenste doorbraak te komen ( de van Baarda-commissie stelde ook al zoiets voor, in het geval van ‘negers die warmte opzuigen’, zie commentaar bij citaat 124). Maar wat doet die verdraaide wetenschap? Zij smeekt om lijken, om die te ontleden en te onderzoeken. Steiner spreekt hier schande van. Deze, mede door Leonardo da Vinci geïnitieerde onderzoeksmethode om inzicht in de anatomie te krijgen, kan Steiners goedkeuring niet wegdragen. Maar wat wil je dan? Is het bovenstaande soms een ‘levend’ alternatief voor die ‘doodse wetenschap’?

Sprake van rassenleer

Tot zover deze arbeidersvoordracht. Hoewel dit misschien maar een arbeidersvoordracht was (en daarom door de commissie zo streng beoordeeld, want waarom is Die Mission zo ontzien??), zijn er wel een aantal zaken duidelijk zichtbaar geworden. In ieder geval blijkt er een sterke continuïteit met eerdere uitlatingen van Steiner over ‘rassen’, vooral met die in Die Mission einzelner Volksseelen. Maar ook elementen uit andere werken zijn hier teruggekomen. Hoewel er af en toe een paar vreemde nieuwigheidjes opdoken (indianen die opeens geëmigreerde negers bleken te zijn), is hier wederom hetzelfde verhaal over mensenrassen verteld, zij het dat de vorm wat anders was dan we hiervoor hebben gezien. Wat misschien het meest pregnante is uit deze voordracht, los van alle burleske details, is dat het wederom het blanke ras is dat de drager is van de cultuurperiodes en ook het enige ras lijkt dat zich kan ontwikkelen of buiten zijn grondgebied kan treden. In die zin is ook de lijn van de wortelrassen vastgehouden. Alle andere rassen hebben hun problematische kanten en hun beperkte houdbaarheid, of ze nu naar het oosten trekken of naar het westen. Uiteindelijk brokkelen hun botten af. Want het is slechts het blanke ras dat in de toekomst en wereldwijd een nieuwe cultuur kan scheppen. Laten we zeggen dat dit rassenleer is. Want laten we de vraagstelling van de commissie nog een keer herhalen:

a Bevat de antroposofie een rassenleer?
b Zijn er in het werk van Rudolf Steiner uitlatingen te vinden die erop duiden dat er sprake is van discriminatie naar ras?
c Zijn er in de werken van Nederlandse aanhangers van Rudolf Steiner elementen van rassendiscriminatie te vinden?[250]

De commissie heeft het begrip rassenleer als volgt gedefinieerd: ‘De betekenis van het woord ‘rassenleer’ is van belang. De commissie heeft zich genoodzaakt gezien zelf met een definitie te komen omdat de geraadpleegde bronnen niet eensluidend bleken te zijn. Van Dale’s woordenboek en Oosthoek Encyclopedie geven een etnisch beladen betekenis aan het woord, door te schrijven dat het om het beargumenteren van de vermeende superioriteit van het ene ras ten opzichte van het andere gaat. Kramers woordenboek geeft een ethisch neutrale definitie, namelijk ‘het sterk doen uitkomen van de tegenstellingen tussen rassen’. Reeds in het interim-rapport heeft de commissie op blz. 300 gesteld dat het gaat om een ‘schijnbaar wetenschappelijke theorie op grond waarvan de vermeende superioriteit van het ene ras wordt gelegitimeerd ten koste van andere rassen’. Daarmee sluit de commissie aan bij Van Dale en de Oosthoek Encyclopedie.

Het verschil zit niet alleen in de theoretische lading. Gedurende de zeventiende en achttiende eeuw was het woord min of meer neutraal: er werd mede naar aanleiding van de ontdekkingsreizen – waarbij zeelieden thuiskwamen met spannende verhalen over mensen die er heel anders uitzagen dan in Europa – gezocht naar een verklaring waarom er überhaupt verschillende rassen op aarde te vinden zijn. Gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw, de negentiende eeuw en uiteraard de eerste helft van de twintigste eeuw is de tweede betekenis van het woord ontstaan, waarbij discriminatoire en uitgesproken racistische tendensen de boventoon gingen voeren. Wie vervolgens kijkt naar de beschuldigingen die in de periode van ± 1984 tot  ± 1996 aan het adres van de antroposofie zijn geuit, ziet dat het woord consequent in de tweede betekenis wordt gebruikt. Bij de beantwoording van de hierboven vermelde vraag of er sprake is van rassenleer in de antroposofie, is de commissie dus uitgegaan van de tweede, negatieve betekenis.

Al dekt de commissie zich in haar criteria al in (rassenleer hoeft niet te betekenen dat de superioriteit van een ras wordt benadrukt, ook de constatering dat blanken beter kunnen denken dan anderen, maar dat andere rassen weer andere kwaliteiten hebben, komt al in dat vaarwater), denk ik dat in ieder geval wat betreft deze twee voordrachten en de twee voordrachten uit Die Mission einzelner Volksseelen wel kan worden geconstateerd dat er sprake is van rassenleer, welke definitie je ook hanteert. Laten we niet vergeten dat de twee hier besproken voordrachten uit verschillende periodes waren van Steiners leven, dus dat laat ook een zekere continuïteit zien. En deze voordrachten hangen, ondanks de soms wat extreme uitschieters uit de arbeiderslezing uit 1923, helaas maar al te nauw samen met de rest van het antroposofische bouwwerk. Een blik op de tekeningen van GA 100 zegt genoeg.

Conclusie

Na al het voorgaande is er maar een conclusie mogelijk; er is inderdaad sprake van rassenleer in de antroposofie en het gedachtegoed van Rudolf Steiner, de mantra ‘Géén sprake van’ ten spijt. Wel moet er worden benadrukt dat er bij Steiner geen sprake is van doorsnee racisme. Alles is ingebouwd in een grote kosmische theorie. Bovendien stelt Steiner dat ieder individu door verschillende rassen incarneert, dus het is niet zo dat bepaalde individualiteiten superieur of inferieur zouden zijn aan anderen. Voor gelovige antroposofen zou dit zeker een ontlastend argument zijn. Maar reïncarnatie is wel iets waarin je moet geloven en dit kunnen we slechts ter kennisgeving van Steiner aannemen.
Samengevat komt Steiners rassenleer op het volgende neer: In een ver verleden, nog lang voordat de mens in zijn huidige stoffelijke vorm bestond en nog grotendeels een geestelijk wezen was, hebben bepaalde gedegenereerde krachten (de achtergebleven geesten van de beweging) ervoor gezorgd dat de mensheid uiteen viel in verschillende rassen. In de Atlantische tijd, toen de mens in steeds dichtere materiële vorm op aarde verscheen, was het ras zelfs de allesbepalende factor. De verschillende ontwikkelingsstadia van de mens in de Atlantische tijd, werd bepaald door de raciale eigenschappen en elk ‘onderras’ was weer een stapje verder in deze evolutie tot de ‘Oer-Semieten, die de stamvaders zouden worden van oa. Het huidige vijfde wortelras, waar de tegenwoordige ‘cultuur mensheid’ vanaf stamt. Nazaten van andere (Atlantische rassen), zelfs nog van Lemurische rassen, bestaan nog steeds, maar zijn gedegenereerd en zijn op dit moment bezig te verdwijnen. Tot de nazaten van de Atlantische rassen moeten vooral de Amerikaanse Indianen gerekend worden, terwijl de laatste restjes Lemuriërs de oorspronkelijke bevolking van rond de Indische Oceaan en de eilanden in de Stille Zuidzee zijn. Al deze ‘mensenrassen’ (dus zowel de ‘Atlantische indianen’, als de overige ‘Lemurische inboorlingen’) bereikten het verharde stadium in een eerdere fase dan de rest van de mesnheid en zijn daarom ‘decadent geworden’ (of door ‘ouderdom versleten’ in de woorden van Helena Blavatsky). Het huidige cultuurdragende ras, waaruit de ‘na-Atlantische cultuurperiodes’ zijn voortgekomen, is het Arische blanke ras, het wortelras van deze tijd (al gebruikte Steiner deze van Blavatsky afkomstige term na het verschijnen van de Akasha-Kroniek niet meer.
Ik wil nog een keer mijn tussentijdse constatering uit de Akasha kroniek aanhalen:

1. Wij hebben gezien dat wortelrassen en onderrassen cruciaal zijn in Steiners model van de aarde-evolutie en de lotsbestemming van de mens.
2. Ieder aardetijdperk (wortelras) kent zeven cultuurperiodes (onderrassen), die elkaar opvolgen als de dominante cultuurdrager in de mensheidsontwikkeling. Resten van voorgaande onderrassen (‘vervallen’ of ‘verdwenen’ beschavingen) blijven nog wel bestaan, maar hebben hun leidende functie verloren, daar hun cultuurdragende inspiratie of ‘impuls’ is uitgewerkt.
3. Na de cyclus van zeven onderrassen gaat het wortelras ten onder en maakt plaats voor een nieuw wortelras. Soms blijven er laatste restanten van voorgaande wortelrassen achter als ‘decadente overblijfselen’, totdat het op dat moment heersende wortelras of de voorzienigheid ‘volgens een wetmatigheid’ (zie 4e voordr. Die Mission, cit. 102) er een eind aan maakt, of hun plaats verdringt, waardoor zij ‘de krachten moeten verwerven om uit te sterven’ (indianen en andere ‘wilden’, zie wederom Die Mission, cit. 103).
4. Er kan ook worden geconstateerd dat de begrippen Wortelras/Zeitalter en Onderras/Kulturepoche alles te maken hebben met de mensenrassen. Zelfs het van Baarda-rapport kan er niet onderuit om de term Wortelras ‘gedeeltelijk’ als een ‘biologische aanduiding’ af te schilderen. Het wortelras van dit tijdperk (het vijfde) is het ‘Arische wortelras’, dat uiteindelijk de ‘denkkracht’ ontwikkelde. Net zoals Helena Blavatsky het heeft over ‘The White Aryan Root-race’, of ‘het blanke, Arische, vijfde wortelras’, dat zij afzet tegen het ‘gele ras en het Afrikaanse negerras, met hunne kruisingen’ (in mijn Nederlandse uitgave van De Geheime Leer), spreekt Steiner eveneens van het vijfde Arische wortelras.

In de huidige constellatie (althans in die van het begin van de twintigste eeuw), maakte Steiner de volgende onderverdeling. Naast het leidende blanke wortelras, waarvan de ontwikkeling ‘normaal’ zou verlopen, bestaan er nog de volgende rassen:

1. Het Afrikaanse ras, dat door storende krachten vanuit de aarde en de palneet Mercurius (de abnormale geesten van de vorm) een afwijkende ontwikkeling zou kennen, waardoor in dit ras sterk de kenmerken van het kind zijn geaccentueerd.
2. Het Aziatische ras (het Maleise ras, verbonden met Venus en het Mongoolse ras, verbonden met Mars), waarin de kenmerken van de puberale fase sterk zouden doorwerken.
3. De indianen van Amerika, die sterk zouden worden gedomineerd door de ouderdomskrachten (de planeet Saturnus). Niet verwonderlijk, want dit ras, een overblijfsel van Atlantis, zou gedoemd zijn te verdwijnen (volgens Steiner waren ze zelfs al uitgestorven). Maar dit was dan ook een ‘te vroeg verhard’ ras (houd wederom het model van Poppelbaum voor ogen).

Overigens stelt Steiner nadrukkelijk dat de werking van de ‘factor ras’ op zijn einde loopt. Er zal op een gegeven moment een mensheid zijn, waarvoor het ‘rasmatige’ niet meer van belang is. Veel antroposofen hebben nadrukkelijk gesteld dat deze fase nu al is aangebroken. Hier is veel tegenin te brengen. Bij mijn weten laat Steiner nergens blijken dat die fase nu al bereikt zal zijn. Sterker nog, de aanwijzingen die hij in verschillende werken geeft (in Die Mission einzelner Volksseelen, maar ook elders) dat dit moment in de verre toekomst moet liggen, om precies te zijn, pas gedurende de laatste cultuurperiode van dit tijdperk. Dus wanneer deze na-Atlantische fase voorbij is, zullen de verschillen tussen de rassen zijn opgeheven en speelt de factor ras geen rol meer van betekenis. Dat deze factor, in Steiner eigen tijd althans, nog altijd van bijzonder belang was, blijkt uit zijn beschrijvingen van de indianen. Die gaan steevast over de indianen in de negentiende eeuw. Steiner is hierover bijzonder concreet, zoals we gezien hebben. Dus niet over de periode van de grote ontdekkingsreizen of de vóór-Christelijke jaartelling, zoals de prominente antroposofen Veltman en Brüll hebben verzekerd.

Toen ik deze teksten schreef had ik helaas nog niet het boek van Helmut Zander in mijn bezit. Dat heb ik inmiddels wel. Wellicht is het interessant om af te sluiten met zijn belangrijkste conclusies. Deze liggen geheel in de lijn van het bovenstaande betoog. Bij deze een lange passage:

1. ‘Rassen sind für Steiner ein Epiphänomen der Materie und sollen den Menschen als Geistiges Wesen letztlich nicht betreffen: ‘Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschieden Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteilung’ (GA 121, 78 [1910]). Weil der Mensch also in der Reinkarnation in andere Rassen und Völker inkarnieren müsse, seien rassische oder völkische Dimensionen der Anthropologie sekundär. Dies war Steiners Versuch, dem biologischen Determinismus zu wehren. Allerdings ist dies eine bloße Binnenperspektive hat ihre Tücken: Wenn das karmische Schicksal eine Folge guter oder schlechter Taten ist, is das Leben in einer ‘degenerierten’ oder ‘passiven’ Rasse eine Strafe (oder Vorleistung für ein besseren Leben). Kant etwa bekam dies zu spüren, da Steiner glaubte, ‘daß in Kant eine junge Seele lebte. Ja, die Tatsachen sagen es, da ist nichts dagegen zu machen. Und man könnte nun darauf hinweisen, daß die jüngeren Seelen sich allerdings in der Mehrzahl in den farbigen Rassen verkörpern, daß also die farbigen Rassen, namentlich die Negerrasse, vorzugweise jüngere Seelen zur Verkörperung bringen’ (GA 126, 35 [1910]). Diese bedeutet daß ‘Neger’, Indianer oder andere negativ stigmatisierte Menschen in dieser Verkörperung ihre Strafinkarnation ableisten.
2. Rassen seien ein kollektiver Faktor und beträfen das Individuum letztlich nicht: ‘Die Rasse kann zurückbleiben, eine Völkergemeinschaft kann zurückbleiben, die Seelen aber schreiten über die einzelnen Rassen hinaus’ (GA 104, 89 [1908]). Auch in derartigen Aussagen kann man Steiners Versuch lesen, den Biologischen Determinismus zu umgehen, Steiner wollte keine Fixierung auf eine blutsmäßige Abstammung. Aber zugleich drückt sich darin eine ungeheure Naivität gegenüber die kulturellen Prägekraft gesellschaftlicher Verhältnisse, und eben dies sind ‘Rassen’ auch, aus. Zudem bleibt auch hier die Evolution das unangetastete Gesetz der Kultur: Wer zurückbleibt, gehört zu Konkursmasse. Die Abwertung aktueller Völker und Rassen bleibt bestehen.
3. Rassen seien ein Intermezzo der Menschheitsgeschichte. ‘Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein’ (GA 121, 76 [1910]). Erneut artikulierte Steiner sein antimaterialistisches Leitmotiv, aber bei näherem Hinsehen bliebt dies ein gänzlich unpolitischen Argument. Die Rassenenstehung, die erst in der lemurischen Zeit begonnen habe, werde in der sechsten und siebten ‘Entwickelungsepoche’ verschwinden (ebd.), das heißt: frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend. Für eine politischen Erledigung der Rassenfrage und für die Geltung von Steiners Rassentheorien ist dies eine lange, zu lange Zeit. Daß die Vielfalt von Völkern und Rassen ein Reichtum der Pluralität sein könnte, tritt im übrigen nicht in Steiners Blickfeld’.

Schießlich unterschätzen derartige Interpretationen von Einstellen die Bedeutung einer zentralen Konstruktionsstelle in Steiners Denken: der Evolutionsdoktrin. Steiner sah die Entwickelung von Rassen, wie die Kosmologie oder die Bewußtseinsgesichte, als evolutiven Prozeß, der letztlich alle Dimensionen des Kosmos, des Leben oder der Kultur unterwarf. Hier liegt ein zentrales Problem seiner Rassismen, sie sind der Ausdruck eines tief im 19. Jahrhundert verwurzelten Evolutionsdenkens, das alle Bereiche seiner Weltanschauung prägte. Steiner formulierte mit seinem theosophischen Sozialdarwinismus eine Ethnologie, in die Rede von ‘degenerierten’, ‘zurückgeblebenen’ oder ‘zukünftigen’ Rasse keine ‘Unfälle’, sondern das Ergebnis einer konsequent durchgedachten Evolutionslehre waren. Ich sehe im Gegensatz zu viele Anthroposophen keine Möglichkeit, diese Konsequenz zu bestreiten. Ein weiteres Zentralen Problem liegt im Rassenbegriff: Anthropologen bestreiten heute, daß dem klassischen, auch kulturellen Begriff der Rasse ein genetische Substrat unterliegt.
Zurück zur Einfangsfrage dieses Kapitels, mit deren Beantwortung die Deutung der Geschichte zur Stellungnahme in einer aktuellen Debatte wird: Gibt es einen Rassismus bei Steiner? Wenn Rassismus die Bindung wichtiger Elemente der Anthropologie an augenblicklich existierende Rassen bedeutet, seien die biologisch oder spirituell definiert, dann kann man Steiner als Rassisten bezeichnen. Es wäre hilfreich, wenn manche Anthroposophen zugestehen würden, daß dies keine schlicht polemische Aussage ist, sondern in der kontextualisierenden Deutung des historischen Materials gründet. Zugleich aber gibt es bei Steiner Versuche, die deterministischen Konsequenzen dieses Denkens zu brechen, und es wäre gut, wenn viele Kritiker zu Kenntnis nehmen würden, daß Steiner kein Rassist sein wollte; aus diesem Grund spreche ich lieber von Steiners Rassentheorie als von Rassismus. Aber diese abgemilderte Begrifflichkeit birgt für die politische Debatte das Problem einer möglicherweise voreiligen Salvierung Steiners. Denn es gibt philanthropischen Anthroposophen solche, die rassistisch denken, wie es bei den Kritikern verständnisvolle neben blindwütigen gibt. Wir waren einen großen Schritt weiter, wenn man die historisch bedingten und in meiner Wahrnehmung vorhandenen Rassismen bei Steiner und die politischen Konsequenzen analytisch differenzieren könnte, bei Anhängern wie Kritikern Steiners.
Solange Anthroposophen sich hier zurückhalten, weil man Steiners höhere Einsicht nicht in Frage stellen will oder mit dem Argument, die Anthroposophie kenne keine Dogmen, aus rassistische Deutungen von Anthroposophen innerhalb der Anthroposophischen Gesellschaft deckt, bleibt die Debatte explosiv. Es gibt meines Erachtens nur einen Weg, Steiners Rassentheorie zu entschärfen: Indem man sie als Zeitgebundene Vorstellungswelt historisiert, sich insoweit davon distanziert und in normativer Hinsicht als Irrtum verwirft. So führt ein Weg von Steiners evolutionär hierarchisierte Rassentheorie zu einer egalitären Philantropie. Aber vor einer solchen Revision schrecken viele Anthroposophen weiterhin zurück, weil dies den Einstieg in die Kritik von Steiners ‘höheren Einsicht’ bedeuten würde’

Ik denk dat ik mij hier geheel bij aansluit.

Floris Schreve

zie ook Antroposofie  deel 1, deel 2, deel 3 en deel 4


[1] Dat ‘géén‘ in ‘geen sprake van…’ lijkt wat ‘over the top’. De Commissie van Baarda en de AViN hanteren echter consequent deze accent aigu in het Nederlandse woord ‘geen’. De behoefte om te benádrukken (en wellicht te overtúigen) blijkt dus al uit deze telkens weer toegepaste spellingsvariant[2] De citaten 80, 121, 123, 130, 131, 132,  135, 137, 141, 142, 148, 150, 152, 178, 192  en 194 vielen in de zg eerste categorie (ernstig discriminerend) Vijf van deze zestien citaten (121, 123, 130, 131 en 132) zijn afkomstig uit GA 349 (mijn eerdere bespreking van de arbeidersvoordracht uit GA 349, Farbe und Menschenrasse, oorspronkelijk in https://fhs1973.wordpress.com/2008/09/22/antroposofie-ii-een-repliek/, bevindt zich in de bijlagen). De toelichting van de Commissie is te vinden in ‘Antroposofie en het vraagstuk van de rassen; eindrapport van de onderzoekscommissie’, Zeist, 2000, 11a Bijlage conclusies, pp. 680-701. Een verkorte en vertaalde weergave van de citaten en de motivatie van de commissie verscheen in het weekblad de Groene Amsterdammer van  19-4-2000, ‘Zestien keer Steiner; antroposofie doorgelicht op racisme’, door Rene Zwaap (http://florisschreve.web-log.nl/mijn_hersenspinsels_onder/zestien-keer-steiner-de-g.html). Overigens heeft de Antroposofische Vereniging na het verschijnen van dit artikel in de Groene Amsterdammer een rechtszaak aangespannen, waarin zij rectificatie eiste. Deze rechtszaak werd door de AViN verloren. Zie voor een verslag van deze gang van zaken http://www.stelling.nl/kleintje/345/sofen.htm  Zie voor de nasleep en meer beschouwingen op het rapport http://www.antroposofie.nl/literatuur/antroposofische_literatuur/artikelendatabase/ms/antver/df/motief34-4 en  http://www.antroposofie.nl/literatuur/antroposofische_literatuur/artikelendatabase/ms/antver/df/motief34-5 .

Een korte samenvatting van de conclusies van de commissie, overigens zonder dat er een voorbeeld wordt genoemd, is te vinden op de website van de Antroposofische Vereniging in Nederland (http://www.antroposofie.nl/antroposofie/themas/ms/thema20)

[3] Eindrapport, pp. 34-45

[4] idem, p. 4

[5] Zie mijn eerste artikel over deze kwestie, gepubliceerd op mijn weblog: https://fhs1973.wordpress.com/2008/06/23/geloof-in-kabouters-atlantis-volkszielen-en-wortelrassen-en-pas-op-voor-dark-lord-ahriman-zwart-magische-constructies-de-luciferische-verleiding-en-de-finsteren-saturn/

[6] Zie wederom het artikel van Peter Zeegers, De moeizame relatie van antroposofen met hun critici, uit ‘Kleintje Muurkrant’ (noot 2), http://www.stelling.nl/kleintje/345/sofen.htm, waarin wij onder meer kunnen lezen: ‘In een interview in het aprilnummer van het antroposofische ledenblad ‘Motief’ gaf Ted van Baarda, de voorzitter van de commissie, het juridische offensief al onomwonden aan: “[Z]o ’n rapport [moet] kunnen dienen als verdedigingslinie tegen aanvallen van tegenstanders van de antroposofie. Nu alle betrokken uitspraken bij elkaar zijn gezet, kunnen we ook iedereen betrappen die selectief bezig is met citeren. Bovendien kun je nu in juridische zin bewijzen dat er bij Steiner geen sprake is van rassenleer of antisemitisme.” Dat dit geen loze woorden zijn, illustreerde Van Baarda met het volgende voorbeeld: “In september vorig jaar was er bijvoorbeeld een kleine commotie in de pers over een directeur van een Montessori school die beweerde dat er onverkort rassenleer gedoceerd wordt op de Vrije Scholen. Het bestuur van de vereniging [AViN] heeft met het interim-rapport in de hand een advocaat ingeschakeld met de vordering: u trekt uw woorden in het openbaar in of u heeft een kort geding aan de broek met schadeclaim. De beschuldiging werd vervolgens in het openbaar ingetrokken met een excuus en er hoefde dus geen schadeclaim te worden ingediend.” Dat gaat bij mij dus niet werken. Bovendien kunnen wij in dit artikel ook lezen dat ‘de rechten van het werk van Rudolf Steiner per 1-1-1996 zijn vervallen’.

[7] Eindrapport, p. 679

[8] Tamelijk recent is er in Duitsland een uitgebreide studie naar het gedachtegoed van Steiner verschenen, van de hoogleraar geschiedenis Helmut Zander, Anthroposophie in Deutschland; Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884-1945, Göttingen, 2007 (bijna driemaal zo dik als het van Baarda-rapport, over kwantiteit gesproken). Ik heb het helaas nog niet kunnen raadplegen (er zijn mij wel kleine stukjes tekst toegezonden die absoluut de moeite waard zijn, zal hier later aan de orde komen). Zijn conclusie over de kwestie wel of geen sprake van rassenleer (in een interview): ‘Rudolf Steiner ist auch in der Evolutionslehre ein Kind des 19. Jahrhunderts. Er hat geglaubt, dass sich die Menschen von einem sehr primitiven Zustand zu einem hoch entwickelten entwickeln. Und dann gibt es natürlich degenerierte Rassen und solche, die einfach diese Entwicklung nicht mitgemacht haben. Das halte ich für keinen Ausrutscher, sondern für einen zentralen Teil seiner Weltanschauung (..) Er schwimmt in diesem Typus des rassistischen Denkens mit, wie gesagt, nicht als einer der Hurra-Patrioten, aber eben auch nicht als jemand – und davon gibt es auch im 19. Jahrhundert viele -, die gesagt haben, das ist wissenschaftlicher Humbug, Rassen gibt es eigentlich nicht’ (http://www.dradio.de/dkultur/sendungen/kulturinterview/655387/ )

[9] Het ging mij vooral om de bijdragen van de historici Gjalt Zondergeld (later hoogleraar aan de VU, inmiddels weer met emeritaat) en Evert van der Tuin uit de jaren tachtig. Het ging om ‘Antroposofisch racisme; als de blonden uitsterven zullen de mensen steeds dommer worden’ (samen met vrije schoolouder August de Roode, wiens bijdrage ik overigens de beste vond), Nijmegen 1986 en een tweetal artikelen uit het blad ’t Kan anders (van de vredesbeweging), die ik soms wel heel erg jaren zeventig ‘het fascisme is overal’ vond. Hoewel zij de eersten waren die in Nederland althans de racisme-kwestie op de kaart zetten, vond ik hun vergelijkingen met het nationaal socialisme soms weinig subtiel en overtrokken en eigenlijk niet correct. In 1988 hebben zij een artikel geschreven ‘De leer van Steiner over rassen en volken’, verschenen in ‘Religieuze bewegingen in Nederland’, later opnieuw gepubliceerd in de bundel Gjalt Zondergeld, ‘Goed en kwaad; vijftien opstellen, van fascisme tot pacifisme, van Rudolf Steiner tot Colijn’ Garant, Antwerpen-Apeldoorn, 2002. Hierin hebben zij de rassenleer van Steiner opnieuw beschreven en zijn teruggekomen op hun vergelijkingen met het nazisme. Zondergeld en van  der Tuin: ‘Misschien hebben wij toen ook te gemakkelijk Steiners ideeën in verband gebracht met de rassenleer van de nazi’s. Op sommige punten hadden onze antroposofische critici wel enigszins gelijk. Zo was onze typering van Steiner als antisemiet toch veel te ongenuanceerd’, p. 69. Ik kan mij wel vinden in hoe zij in dit essay de rassenleer van Steiner beschrijven. Juist hun analyse van de plaats van het Jodendom in Steiners visie (uit dat artikel dus), zal ik hier nog aan bod laten komen.

[10] Zie http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/index.html

[11] idem. Voor een uitgebreide bespreking van deze artikelen zie mijn eerdere bijdragen:  https://fhs1973.wordpress.com/category/antroposofie-en-holocaust-negationisme/ Zie voor een pregnant voorbeeld: http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b46met/b46.htm

[12] Bram Moerland, Rassenleer met charisma; over het racisme van Steiner en Blavatsky, Haagse Academie Pers, 1989, p. 3.

[13] Geciteerd uit Toos Jeurissen, Uit de vrije school geklapt; over antroposofie en racisme; een stellingname, Baalprodukties, Sittard, 1996. Overigens heeft Herman Boswijk, bibliothecaris van de antroposofische bibliotheek in Den Haag, een aantal correcties op slordigheden, onjuiste vertalingen of tendentieuze weergaven in de brochure van Jeurissen geschreven. Hij heeft ook een opmerking over deze passage gemaakt. Ik voel me wel enigszins verplicht om die weer te geven, daar ik het origineel van Höfer niet ken (en ik heb in andere gevallen wel geconstateerd dat Boswijk nauwkeurig te werk is gegaan). Boswijk: “(…) dan zal zij een kind baren, dat bleek is,…”De hier door TJ weggelaten tekst luidt: “Das wird in ihr ein Bild, und wahrscheinlich, wenn nicht andere Maßregeln ergriffen werden können, die meistens durch das Leben, gar nicht einmal durch die Kunst ergriffen werden können,…” wat de uitspraak nogal nuanceert. Höfer-citaat: ‘Veel van zijn uitspraken berusten op bovenzinnelijk inzicht en zijn daardoor niet of moeilijk te controleren. Maar de veelgebruikte mening dat…’Tussen deze twee zinnen laat TJ er een weg, zonder dit aan te geven. Er staat: ‘Daher ist es auch nicht leicht, sich eine Urteilsgrundlage für eineangemessene Auseinandersetzung mit diesen Aussagen zu schaffen.’ Tot zover Boswijk. Met deze nuances en correcties lijkt het mij wel verantwoord om deze passage van Jeurissen hier weer te geven. Er blijft nog genoeg over.

[14] Dieter Brüll, ‘De nieuwe reactionairen, met een bijzondere aandacht voor het verschijnsel Zondergeld’, ‘Driegonaal’. 1986, nr. 1 (opnieuw gepubliceerd in maart 1996), p. 14-25; de bijdragen van Maarten Ploeger en Hans Peter van Manen in ‘Antroposofie ter discussie’ (Jelle van der Meulen ea, red.), Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist, 1985 (pp. 37-58); Walter Heijder, ‘Rudolf Steiner versus Nationaal Socialisme’ Vereniging voor Vrije Opvoedkunst, Den Haag 1997; Willem Frederik Veltman, ‘Van je ras, ras, ras rijdt de koning door de plas; een rechtzEtting’, Vereniging voor Vrije Opvoedkunst (VOK Cahier), Den Haag, 1997. Na mijn eerste artikel over antroposofie en racisme (https://fhs1973.wordpress.com/2008/06/23/geloof-in-kabouters-atlantis-volkszielen-en-wortelrassen-en-pas-op-voor-dark-lord-ahriman-zwart-magische-constructies-de-luciferische-verleiding-en-de-finsteren-saturn/ ) ontving ik een woedende reactie van Paul Heldens, middels het uitgebreide artikel ‘Heikele kwesties'(http://www.antrovista.com/artikelen/ingezonden/heldens_heikelekwesties.pdf). Hierin noemde hij de bovenstaande literatuur, die ik had ‘verzuimd’ te raadplegen (door hem gezien als de belangrijkste verdediging van de antroposofische zijde, waarin het van Baarda-rapport overigens niet tot nauwelijks aan bod kwam). Ik heb een uitgebreide repliek geschreven, waarin ik alle bovenstaande bijdragen uitvoerig behandel (https://fhs1973.wordpress.com/2008/09/22/antroposofie-ii-een-repliek/)

[15] Eindrapport, p. 14

[16] Idem, p. 379

[17] Moerland, p. 22

[18] Edward W. Said, Culture and Imperialism, Chatto and Windus, 1993 (inleidend motto)

[19] Rudolf Steiner, Die Mission einzelner Volksseelen in zusammenhange mit der Nordisch Germanische Mythologie, Vortragzyklus gehalten in Christiania (Oslo), 1910, Nachlassverwaltung Dornach, 1950 (op internet: http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121.htm) p. 86

[20] Idem, p. 81

[21] In Antroposofie ter discussie (Jelle van der Meulen ea, red.), Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist, 1985, pp. 43-44. Ik heb deze passage in een eerder verband besproken. Mijn commentaar luidde als volgt: ‘Wellicht is het zinvol om een paar foto’s te tonen van de  dode lichamen die na de slachting op karren naar het massagraf werden gereden (zie link  http://hoist.hrtc.net/~wbt/woundedknee.htm ), overigens geheel ten overvloede, de foto’s zijn schokkend. Maar misschien dat het dan wat minder een abstractie wordt waar de heren Ploeger en Wiechert vrijblijvend hun semi-wijsheidjes over menen te moeten spuien. Wat de Belgische antroposofen van de Brug met de Holocaust hebben, hebben sommige Nederlandse antroposofen met Wounded Knee. Verder blundert Ploeger al in het vermelden van de juiste feiten (het was niet onder leiding van Sitting Bull, want die was daarvoor al vermoord), laat staan dat hij dan in staat zou kunnen zijn om de ‘kosmische noodzaak’ van ‘Wounded Knee’ uit de doeken te doen. Er was ook geen sprake van zelfdestructie, want de kogels kwamen uit twee Hotchkiss kanonnen, op bevel van Kolonel James W. Forsyth opgesteld op de heuvel boven de vallei, waar een ongewapende menigte van tussen de driehonderd en driehonderdvijftig Minneconjou Lakota werd uitgemoord, zonder aanzien des persoons, op 29 december 1890 (feiten zijn toch belangrijk, al lijkt meneer Ploeger daar niet zoveel om te geven. Die zoekt het meer in de ‘grote lijnen’ en de achterliggende ‘wetmatigheden’).  Stamhoofd Big Foot, want die was het, dus niet Sitting Bull, leed op dat moment aan een zware longontsteking en was eigenlijk doodziek. Berucht is de foto van zijn door de strenge vorst bevroren lichaam, in een verwrongen houding in de sneeuw. Ik zou wellicht wat literatuur en andere bronnen kunnen aanraden over de toedracht en de achtergronden van deze massaslachting, maar het lijkt mij het beste en ook wel zo kies als bepaalde Nederlandse antroposofen voortaan hun mond houden over de kwestie Wounded Knee. Dan gebeuren er tenminste geen ongelukken’. Tot zover mijn commentaar. Overigens is de meest aangrijpende bron nog altijd het beroemde ‘Bury my heart at Wounded Knee’ van Dee Brown uit 1972. Dat is nog altijd met recht een standaardwerk.

[22] Steiner heeft overduidelijk gebruik gemaakt van Dr. Ludwig Kuhlenbeck, Der Occultismus der NordamerikanischenIindianer, Wilhelm Friedrich Verlag, Leipzig, 1886. Dit is overigens niet mijn vondst maar was de suggestie van Ton Majoor op racisme-debat en anderen, oa van iemand die mij dit boekje zelfs heeft getipt zodat ik het kon raadplegen. Ik ben die persoon uiteraard zeer erkentelijk. Overigens een saillant detail; Steiner moet zeker op de hoogte zijn geweest van de feiten rond Wounded Knee. Die staan in dat boekje allemaal correct vermeld. Bepaalde hedendaagse Nederlandse antroposofen hebben het daar in dit opzicht wat moeilijker mee (zie de opmerkingen van Maarten Ploeger en noot 20).

[23] Idem, p. 675

[24] Zie voor mijn eigen bespreking van alle omstreden passages uit Die Mission einzelner Volksseelen (in eerste instantie verschenen als forum berichten in racisme-debat, vanaf http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-526, later samengevoegd tot een document): http://www.antroposofia.be/steinerscholen/Onderzoek/rassenleer.pdf

[25] Ik heb deze methode van vet weergegeven passages in een lange lap originele tekst enigszins afgekeken van Walter Heijder. Hij heeft in Rudolf Steiner versus nationaal socialisme, Den Haag 1997, p. 11, gepoogd om op die manier aan te tonen dat Toos Jeurissen en Bram Moerland op een tendentieuze manier citaten verdraaiden. Vervolgens heb ik weer aangetoond dat Walter Heijder eigenlijk degene was die trucjes toepaste. Hij nam een algemene opmerking van Steiner die terugsloeg op zijn visie op de rassenontwikkeling en drukte de voorgaande allinea’s af, maar net niet de passages nadat Steiner specifiek op het ‘uitsterven van de indianen’ was ingegaan. Zo ontstond de indruk dat Steiner een lange tekst had geschreven die helemaal niet over de indianen ging en dat Bram Moerland (en daarna Toos Jeurissen, die zich op Moerland baseerde) de boel spreekwoordelijk had ‘geflest’, middels de opmerking: ‘Hoe ziet Rudolf Steiner de voorzienigheid? Hij wijdt daar in zijn boek ‘De Volkszielen’ een lange passage aan. Ten eerste waarschuwt hij ons ervoor dat, als we de kosmische betekenis van de indianen willen begrijpen, wij geen persoonlijke sympathie of persoonlijk enthousiasme moeten laten meespelen, want daar komt het niet op aan. Het komt slechts aan wat besloten ligt in de grote wetmatigheden van het mensdom. Wie zich tegen het noodzakelijke zou uitspreken, zou niets bereiken. Zich daartegen uitspreken betekent dat er hindernissen worden opgesteld’. (Heijder p. 11, geciteerd uit Moerland pp. 18-19, die hier overigens overduidelijk niet citeerde, maar parafraseerde, dus ook die kritiek van Heijder was onterecht). Maar  de beruchte bovenstaande passages, wat mij betreft zo’n beetje de ernstigste passages uit het gehele oeuvre van Steiner (cit. 99 t/m 104) waren door Heijder net ‘weggeknipt’. Leuk bedacht, maar wellicht werkt het alleen voor degenen die het origineel niet gelezen hebben. Iedereen die de originele tekst van Die Mission heeft gelezen zou dit hebben doorzien. Ik geef dus twee volledige voordrachten weer, waaruit niets is weggelaten en geef in die tekst de citaten van de Commissie van Baarda met weer. De inleiding van Heijders publicatie is overigens hier te lezen: http://www.geocities.com/johngrail2002/Nationaal-socialisme.html?1013279934470

Mijn bespreking van deze tekst van Heijder, waarin ik alles gedetailleerd uitleg is hier te lezen: https://fhs1973.wordpress.com/2008/09/22/antroposofie-ii-een-repliek/. Voor degenen die precies willen weten welke uitsnede Heijder gebruikte (uit de vierde voordracht, op de pagina’s hierna terug te vinden), deze ging van ‘Dies hängt alles mit dem geistigen Gang der Entwickelung zusammen…’, tot ‘Wenn man den Boden, auf dem man steht, erkennt bis zur Insel- und Halbinselbildung, dann wird man fühlen, welche Empfindung einen überkommen muß, wenn man im Sinne der Menschheitsentwickelung wirken will’,  dus van precies vijf alinea’s na citaat 104, tot het begin van citaat 105. Een lang stuk ‘onschuldige’ tekst waarvan ook de van Baarda-commissie het niet nodig vond om iets op te nemen, al slaat die opmerking over de wetmatigheden wel degelijk terug op de bovenstaand uiteen gezette rassentheorieën, waaronder de meest drastische, nl. het droeve lot van de indianen. Overigens is Jeurissen er wel vanuit gegaan dat Moerland letterlijk citeerde, ‘Uit de Vrije School geklapt’, p. 18 (http://www.antroposofia.be/wordpress/uit-de-vrije-school-geklapt.pdf )

[26] Die Mission einzelner Volksseelen is in zijn geheel na te lezen op internet http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121.htm Zelf heb ik ook gebruik gemaakt van de papieren versie, uitgave Nachlassverwaltung, Dornach, 1950. Deze bespreking is oorspronkelijk verschenen op racisme-debat http://www.antroposofia.be/steinerscholen/Onderzoek/rassenleer.pdf

[27] Die Mission (Nachlassverwaltung, 1950), pp. 69-88

[28] De citaten worden naar nummer (kort) behandeld in het van Baarda-rapport op pp. 360-377. Elders worden de citaten uitgebreid besproken en toegelicht, gerangschikt naar thematiek. In het rapport zelf wordt, heel praktisch, pas in de conclusies vermeld welke citaten in welke categorie terecht zijn gekomen en dan slechts naar citaatnummer, op p. 675.

[29] Dieter Brüll, ‘De Nieuwe reactionairen, met een bijzondere aandacht voor het verschijnsel Zondergeld’, Driegonaal, 1986, no. 1

[30]Willem Frederik Veltman, Van je ras, ras, ras, rijdt de koning door de plas; een rechtzetting, VOK Cahiers nr. 19, Vereniging voor Vrije Opvoedkunst, Den Haag, 1997 (tweede herziene druk), p. 34. Zie voor mijn bespreking van dit werkje van dhr Veltman https://fhs1973.wordpress.com/2008/09/22/antroposofie-ii-een-repliek/

[31] Hoe dichter bij het draaipunt in de aarde-evolutie (de geboorte van Christus) hoe meer samengepakt en compacter de duur van een Epoche/tijdperk. Hoe verder voor die gebeurtenis of daarna, hoe langer de tijdperken duren. De tijdvakken verlopen dus niet regelmatig, maar via een curve. Het precieze schema zal later worden behandeld.

[32] Helmut Zander, Anthroposophie in Deutschland; Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884-1945, Göttingen, 2007, p.665 (citaat aangeleverd door Andreas lichte op ´racismedebat, http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-1448

[33] In Antroposofie ter discussie, p. 42

[34] Eindrapport, p. 113-115

[35] Antroposofie ter discussie, p. 43-44

[36] Hans Peter van Manen in Antroposofie ter discussie, p.. 54

[37] Steiner, Vom Leben des Menschen und der Erde, , p. 55

[38] Eindrapport, pp. 383-384

[39] Cultuur van het hart, interview met Bernard Lievegoed door Jelle van der Meulen, oorspronkelijk in Jonas in 1980, opnieuw geplaatsts in de Brughttp://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b29bl.htm

[40] Jan Willem de Groot, Kosmisch racisme; over racistische elementen in de antroposofie, Skript, zomer 1996 http://www.stelling.nl/simpos/antro1.htm

[41] Als Steiner het over Boeddha en Zarathustra heeft doelt hij meestal niet op historische Prins Siddharta Gautama Buddha (566-486 v.Chr.), de grondlegger van het Boeddhisme, of Zoroaster/Zarathustra (rond 600 v. Chr., dus de laatste was er waarschijnlijk iets eerder!), de grondlegger van het Avestisch Mazdaïsme of Zoroastrisme. Steiner verkondigde op basis van zijn ‘geesteswetenschappelijke inzichten’, dat deze waarschijnlijk werkelijk bestaande personen incarnaties waren van respectievelijk ‘de Boeddha’, levend gedurende de ‘Oer-Indische Cultuurperiode’ (7200 – 5100 v. Chr., antroposofische tijdrekening) of ‘de Zarathustra’, levend gedurende de Oud-Perzische cultuurperiode (5100 – 2900 v. Chr., antroposofische tijdrekening), ‘grote ingewijden’, die volgens de antroposofie de werkelijke grondleggers zouden zijn van hun religieuze of spirituele traditie. Overigens denk ik, maar dat is slechts mijn vermoeden, dat Steiner met ‘Zarathas’ de historische Zarathustra bedoelt, maar normaal gesproken gaat het dus over iemand uit een heel ver, door Steiner geconstrueerd, mythisch verleden. Het is overigens zo dat op vrije scholen in het geschiedenisonderwijs slechts  de antroposofische versie van de oudheid wordt gedoceerd (beginnend bij Atlantis!) en niet de ‘normale geschiedenis’ van de oudheid. Ik baseer mij op eigen ervaring en op JD Immelman en PHB van Hoek, Hoe vrij is de Vrije School?; een analyse van de antroposofische pedagogiek, 1983, pp. 41-43. Voor het chronologische verloop van deze ‘geschiedenis’ verwijs ik naar een recent schema, afkomstig van een Duitse vrije school, dat laat zien dat er, de afgelopen vijfentwintig jaar althans, niet veel is veranderd (aangeleverd door Andreas Lichte op ‘racismedebat’,  http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-851)

[42] Steiner verwijst hier naar zijn lezing in München op 31/08/1909 (in GA 113): ‘Er moest een mysteriewijsheid in het leven geroepen worden. De mensen die vanuit het oude Atlantis naar Europa en verder gelegen gebieden getrokken waren, hadden een grote schat aan wijsheid meegebracht. In het oude Atlantis waren de meeste mensen instinctief helderziend, zij konden binnenschouwen in de gebieden van het geestelijke. Deze helderziendheid kon zich niet verder ontwikkelen, zij moest zich terugtrekken bij enkele persoonlijkheden uit het Westen. Zij werd daar geleid door een wezen dat ondertussen in diepe verborgenheid leefde… [dit wezen] bewaarde wat uit het oude Atlantis kon meegebracht worden, het bewaarde dit voor latere tijden. Deze hoge geïnitieerde, deze behoeder van de oeroude Atlantische wijsheid, …kan men Skythianos noemen, zoals dat in de vroege middeleeuwen gebruikelijk was. En degene die het wezen van de Europese mysteriën kent, blikt omhoog naar één van de hoogste ingewijden op aarde, wanneer de naam Skythianos genoemd wordt.’ Citaat afkomstig uit het Belgische antroposofische (internet) tijdschrift de Brug (http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b45geweten.htm )

[43] Rudolf Steiner, ‘De Volkeren van Europa; de opdracht van de afzonderlijke volkszielen en de samenhang met de germaans-noordse mythologie’ (meest recente vertaling van GA 121), Pentagon, Amsterdam, 2006, p. 161

[44] Op de kwestie waarom de oude religie van Perzië/Iran zo’n belangrijke rol speelt in de antroposofie en wat de relatie is met het begrip ‘Ariër’ zal ik terugkomen in de bespreking van hoe Steiner tegen het ‘blanke ras’ aankeek.

[45]  7.5 ‘Steiners ‘rasbegrip’ zoals dat ontwikkeld wordt in 1910 in de voordrachtencyclus Die Mission einzelner Volksseelen’,  Eindrapport, pp 240-247

[46] Eindrapport, pp. 240-241

[47] Dit breng ik overigens niet in verband met de strijd tussen de Hutu’s en de Tutsi’s van de jaren negentig, geen enkel misverstand. Dat zijn oorspronkelijk niet eens verschillende volkeren, maar maatschappelijke klassen, waarvan de hegemonie van de een door de ander werd betwist. Beide behoren overigens tot de Watutsi’s. Vergelijkbaar met de onderlinge strijd van de Servo-Kroaten, een taal en eigenlijk een volk of etnische groep, maar met verschillende religieuze tradities, waarbij de een om de beurt de ander domineerde, of tegen elkaar werden uitgespeeld door omringende grootmachten. De Rooms-katholieke Kroaten veelal door het Habsburgse Oostenrijk-Hongarije, de orthodoxe Serviërs door het Tsaristische Rusland en de Bosnische moslims door het Osmaanse Rijk, die allen hun eigen belangen op de Balkan hadden en streefden naar uitbreiding van hun hegemonie. (lit. Mark Mazower, De Balkan; een geschiedenis, de Bezige Bij, 2002)

[48] Helena P. Blavatsky, ‘The Secret Doctrine; Part II ‘Antropogenesis’, Londen, 1888, Vol II, p. 433 (digitale versie: http://www.theosociety.org/pasadena/sd/sd2-3-09.htm )

[49] Eindrapport, pp. 242-243

[50] Idem, p. 243

[51] Idem p. 244

[52] Idem, p. 245

[53] Idem, p. 246

[54] Maarten Ploeger verwoordde het  Antroposofie ter discussie (1985), in de beste traditie van Hans Teeuwen, als volgt: ‘Iedereen die zich op de hoogte stelt van de levensomstandigheden van bijvoorbeeld de Derde-Wereldburgers, weet dat het behoren tot een bepaald ras niet zonder gevolgen is. Maar het is al een taboe geworden daar anders over te spreken dan in puur economische-materiële zin. De oorzaak daarvan moet worden gezocht in de wijd verbreide opvatting dat iedereen zich in principe op dezelfde wijze kan ontplooien, mits de milieufactoren als opvoeding, onderwijs en materiële welvaart over de hele wereld volledig wordt gelijkgeschakeld. Dit geldt gelijkelijk voor twee Nederlanders, als voor een zwarte en een blanke. Een vergelijkbare opvatting kan worden gevonden in het radicale feminisme: corrigeer met alle kracht het foute denkbeeld dat de vrouw qua menselijke mogelijkheden verschillend zou zijn van de man (de ideologie van ‘het kleine verschil’, dat is verschil in louter voortplantingsfunctie)’ (p. 37-38). ‘Het ontkennen van rasverschillen, is een vorm van struisvogelpolitiek’, aldus Ploeger. Zie voor mijn ietwat strenge bespreking van deze bijdrage van Ploeger: https://fhs1973.wordpress.com/2008/09/22/antroposofie-ii-een-repliek/

[55] Zie deze bijdrage op racisme-debat, waarin de indianen worden omschreven als een ‘ziek ras’: http://www.antroposofia.be/steinerscholen/Onderzoek/alex.hemme.bijdrage.racismediscussie26.01.2009.pdf. Zie ook weer Maarten Ploeger en voor het nodige commentaar en de broodnodige feitelijke correcties op de  te berde gebrachte historische onjuistheden, wederom mijn bespreking van Ploegers bijdrage, https://fhs1973.wordpress.com/2008/09/22/antroposofie-ii-een-repliek/

[56] Eindrapport, p. 122

[57] Hans Peter van Manen, ‘Rudolf Steiners visie op rassen en volken’, in Antroposofie ter discussie (Zeist, 1985), p. 52

[58] Uit de vijfde voordracht (tweede helft een na laatste alinea): http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_05.htm

[59] Eindrapport, p. 370

[60] Hans Peter van Manen, ‘Rudolf Steiners visie op rassen en volken’, in Antroposofie ter discussie, p. 51

[61] Idem, p. 247

[62] Beide werken zijn online te vinden: Aus der Akasha-Chronik; Gesammelte Artikel aus der Zeitschrift „Lucifer-Gnosis” 1904/05. (http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011.htm) en Die Geheimwissenschaft im Umriß (http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_013.htm)

[63] Tabula Smaragdina, zie deze informatieve site http://www.agatentafelen.nl/tafelen/hermes.html

[64] In bepaalde gevallen is de neiging tot teleologische geschiedschrijving zo dwamgmatig, dat het eigenlijk hilarisch is. Ook de biografie van Rudolf Steiner, de geschiedenis van de antroposofische beweging en zelfs de geschiedenis van de vrije school in Nederland, verloop langs kosmische wetmatigheden. Ik heb hier twee leuke voorbeelden. Let vooral op de dwangmatige neiging om alles in cycli van 33 jaar te zien, precies de leeftijd van Christus, http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b15klett.htm (over de geschiedenis van de antroposofische beweging) en http://www.antrovista.com/artikelen/ingezonden/heldens-eerstevrijeschool.pdf (over de geschiedenis van de vrije school. Lees overigens zeker noot 14, over de geschiedenis van de ‘racisme-kwestie’)

[65] Zie http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b52a.htm

[66] Zie Rudolf Steiner, Die Geheimwissenschaft im Umriß, het hoofdtuk ‘Gegenwart und Zukunft der Welt- und Menschheits-Enwickelung’, (GA 13, 1909) http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_013_06.htm#_Toc14861976

[67] Bron: http://wiki.anthroposophie.net/Rassen

[68] Tekst te vinden onder http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_02.htm#_Toc17205762 en http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_03.htm#_Toc17205763

[69] Geciteerd uit het eindrapport, p. 119

[70] Bram Moerland is filosoof en gespecialiseerd in het gnosticisme en en het vroeg-Christelijke denken, waarover hij veel heeft gepubliceerd. In  1989 publiceerde hij het boekje/brochure Rassenleer met charisma waarin hij de rassenleer van Rudolf Steiner en Helena Blavatsky aan de kaak stelde. Itt Evert van der Tuin en Gjalt Zondergeld (en Agust de Roode, die aan een publicatie had bijgedragen) stelt hij niet dat de rassenleer van de antroposofie dicht bij het nationaal socialisme staat, maar ontstaan is door een negentiende eeuwse abberatie van het gnostische denken, waarvan de reïncarnatie-theorie (die dus ook in het vroeg-Christelijke denken voorkwam) is vermengd met modieuze negentiende eeuwse rassenleer en Europese superioriteitswaan. En zijn boekje is vanzelfsprekend een aanklacht tegen het feit dat deze achterhaalde opvattingen door hedendaagse antroposofen kritiekloos worden nagevolgd en verdedigd. Itt de eerdere publicaties van Zondergeld en van der Tuin (niet hun latere, waar ik het wel mee eens ben), heb ik me in Moerlands verhaal altijd goed kunnen herkennen. Het staat in ieder geval, van alle voorgaande critici, het dichst bij hoe ik tegenover deze materie sta.

[71] Hier doelt Moerland op het oorspronkelijke verhaal van Atlantis, zoals wij dat van Plato kennen.

[72] Bram Moerland beschrijft hier een klassiek geval van ‘Oriëntalisme’, zoals dat door de Palestijnse/Amerikaanse literatuurwetenschapper Edward Said (1935-2003) is omschreven, oftewel een ‘westerse projectie op iets dat typisch oosters zou zijn’. Vaak zijn dit soort beelden opgebouwd uit clichés en zeggen zij meer iets over de westerse perceptie, dan over de oosterse realiteit. Said beschreef dit verschijnsel uitvoerig in zijn magnum opus Orientalism (1978) en zijn tweede klassieker Culture and Imperialism (1990). De ironie wil dat er in het van Baarda-rapport meermalen naar de laatste titel wordt verwezen, om duidelijk te maken hoe niet uniek en zelfs gematigd Rudolf Steiner was, in zijn toepassing van etnische stereotyperingen. Volgens Said heeft het oriëntalisme namelijk meer gezichten: aan de ene kant exotische dweepzucht (die weinig met de werkelijkheid te maken heeft) en aan de andere kant bevestiging van de eigen (rationele) superioriteit als rechtvaardiging om de ander te kunnen overheersen/koloniseren. Toch zou ik erg benieuwd zijn geweest naar wat Edward Said zelf  zou hebben gevonden van het feit dat zijn werk is ingezet om de antroposofie van racisme vrij te pleiten. Zie voor een inleiding op Saids gedachtegoed van mijn hand (fragment van mijn scriptie): https://fhs1973.wordpress.com/2008/05/11/edward-said-orientalism-en-de-kritiek-van-kanan-makiya/

[73] Moerland, ‘Rassenleer met charisma’, pp. 7-9

[74] idem, pp. 9-10 Zie overigens ook een wat ironische samenvatting van de Geheime Leer door Rene Zwaap in de Groene Amsterdammer van 28 februari 1996, in een bericht van mij op racisme-debat (samen met het complete artikel van Sjoerd de Jong uit NRC Handelsblad, dat daarvoor integraal is weergegeven) http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-604

[75] Eindrapport 622-624 Verder heeft de commissie ongeveer dezelfde kritiek als Walter Heijder over het geval van de samenvoeging van twee ciaten uit Die Mission. Daarvoor verwijs ik naar noot 18.

[76] Het aardige is ook dat bepaalde hedendaagse New Agers dit soort vreemde opvattingen hebben verkondigd. Zie bijvoorbeeld het beruchte kruidenvrouwtje Melly Uyldert, ernstig in opspraak geraakt wegens het ‘Karmisch goedpraten van de Holocaust’. Zij is een groot voorstander van het preventief aborteren van kinderen die verwekt zijn middels een al te ‘lust bevredigende’ ervaren conceptie en daardoor gehandicapt zouden zijn. Ook het inmiddels roemruchte antroposofische tijdschrift de Brug kan er wat van. Hoewel ze daar weer tegen abortus zijn (‘voor abortus en tegen de doodstraf, hoe kan dat?’), staat het vol met fulminades tegen de alom aanwezige decadentie en de ‘op lust gerichte tijdgeest’. Homoseksuelen wacht een gruwelijk lot, daar zij half geïncarneerde mannen zijn met een zwak astraal lichaam, die zich daarom verlustigen aan de ‘oersterke etherlichamen van de ploeterende boeren op het platteland’. Kan ik me als homoseksueel ervaringsdeskundige, die is opgegroeid op het platteland niet echt in herkennen (de stad is op dat gebied veel leuker, maar misschien val ik niet op ‘etherlichamen’, zijn mij ‘te vluchtig’ en hebben gewoon te weinig substantie, zelfs als ze ‘oersterk’ zijn), maar het geeft wel een beetje de krampachtige mentaliteit weer van de diverse zingevingzoekers, die zich zo verheven en diepzinnig op het hogere en geestelijke richten en in de antroposofie, theosofie of sommige richtingen van de New Age menen de juiste weg te hebben gevonden. Overigens geldt dat in de Brug ook voor mensen met een handicap. Of rekent men homoseksualiteit tot die categorie? Als we Lieven Debrouwere moeten, geloven, met wie ik ook in discussie ben gegaan op ‘racisme-debat’, blijkbaar wel, zie http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b49hyper.htm . ‘Homo’s lijden pijn omdat ze anders zijn’. Dit zei hij overigens naar aanleiding van een ingezonden brief, die ging over een eerder artikel uit de Brug, waar men weer eens gezellig over de schreef was gegaan met het beledigen van een heleboel minderheden, waaronder ook homo’s.

Zie ook een artikel van de antroposofische arts LFC Mees, die doodleuk beweert dat er een oorzakelijk verband is tussen de toename van het aantal abortussen en de zogenaamde toename van het verschijnsel homoseksualiteit http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b50defhtm.htm#005.htm (net alsof het ‘vroeger’ net zo makkelijk uit de kast komen was als tegenwoordig, dus homoseksualiteit is vanzelfsprekend veel zichtbaarder geworden. En inderdaad een resultaat van de toegenomen seksuele vrijheid is ook de mogelijkheid van abortus toegenomen, maar dat wil niet zeggen dat abortus en homoseksualiteit op zich iets met elkaar te maken hebben). Ook zegt hij dat homoseksuelen per definitie ‘displaced’ zijn en vrouwelijke trekken hebben (het bekende cliché, waar hij alleen een soort esoterische onderbouwing voor geeft).

Maar wat betreft mensen met een ‘andere handicap’, in een ander artikel staat dat er iemand voor zijn 35e sterven omdat die stotterde en scheelzag en desalniettemin toch ‘de hoogmoedigheid bezat om niet als een gewone aardemens verder te leven’ http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b50defhtm.htm#003. Dus homo’s zijn niet de enige ‘gehandicapten’ die in de Brug beledigd worden.  Dat ten dode te zijn opgeschreven vanwege stotteren en scheelzien staat langzamerhand wel een beetje ver af van Steiners ‘heilpedagogische inzichten’, die in regel niet bedoeld zijn om zo bloederig af te lopen. Kortom de Brug is echt een aanrader, zie de ‘inhoudstafel’ http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/inhaztot.html

[77] Moerland, p. 13

[78] http://www.theosociety.org/pasadena/sd/sd2-3-09.htm

[79]  Sjoerd de Jong, Een vrouw van grote lijnen, ‘NRC Handelsblad’, 23 maart 1996, http://www.nrc.nl/W2/Lab/HAL11/011.html

[80] Dieter Brull, De nieuwe reactionairen; met een bijzondere aandacht voor het verschijnsel Zondergeld, Driegonaal, 1986, nr. 1 (geciteerd uit de extra editie (anti)racisme versus anthroposofie; een bijdrage tot oordeelsvorming, maart 1996). Dieter Brüll spreekt zelfs van ‘de voor Christelijke tijd (daarna hebben in de zienswijze van Steiner rassenverschillen hun betekenis verloren)’. Laat ik het duidelijk zeggen: dit is dus apert onjuist, een volstrekte slag in de lucht. Toch is dit artikel van Brüll bijna heilig in sommige kringen, vooral bij de rechtzinnige antroposofen die zelfs het van Baarda-rapport afwijzen.

[81] Zie de bijdragen van Jan Luiten, redacteur van het Nederlandse antroposofische tijdschrift Driegonaal, op ‘racisme-debat’ http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-265 en http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-633

[82] Moerland, p. 17

[83] Zie http://www.antroposofie.nl/nieuwspag/nieuws/1190545459/bestand en http://www.goetheanum.org/fileadmin/wochenschrift/awe/W200707.pdf. waar Bodo von Plato en Robin Schmidt in discussie gaan over het nieuwe werk van Helmut Zander.

[84] In het recente verleden (alhoewel, inmiddels weer zo’n tien jaar terug), toen ik heel langzaam twijfels begon te krijgen bij dit gedachtegoed, is mij door meerdere sympathisanten van de antroposofie en theosofie in mijn persoonlijke omgeving (waaronder een paar zeer onderlegde) met klem verzekerd dat ik wortelrassen niet moest verwarren met gewone mensenrassen. Maar wat als zelfs het van Baarda-rapport hierin voorzichtig gaat schuiven? Terwijl er daar wordt beweerd dat er ‘géén sprake is van rassenleer’. Maar als je de leer van de wortelrassen in verband gaat brengen met mensenrassen is het einde echt zoek.

[85] Eindrapport, p. 233

[86] In mijn tweede antroposofie artikel, de repliek op Paul Heldens, https://fhs1973.wordpress.com/2008/09/22/antroposofie-ii-een-repliek/

[87] In de Brug staat een artikel met de fantastische titel ‘Waarom geen Chinese cultuurperiode?’ http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b18chincul.htm Voor iedereen die niet bekend is met de antroposofie, maar wel enige werkelijke kennis heeft van de wereldgeschiedenis, is deze titel alleen al volstrekt surrealistisch. De inhoud van dat artikel is dat trouwens ook (een klein exposé van het tamelijk griezelige gedachtegoed van de antroposoof Sigismind von Gleich) en zal hier nog zeker later ter sprake komen. Maar alleen al die titel legt, wellicht onbedoeld, op een pijnlijke manier het ‘aryo-centrische’ denken van Rudolf Steiner bloot.

[88] Zie noot 70.

[89] Duitse tekst online: http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_01.htm#_Toc17205760

[90] Steiner heeft de term Akasha overgenomen van Helena Blavatsky. In het nawoord van de Nederlandse Pentagonvertaling uit 2004 licht Iwao Tkahashi het als volgt toe: ‘Het woord ‘Akasha’ stamt van het Pali-woord ‘akasa’, respectievelijk van het Sanskriet-woord ‘Akasha’ en het betekent oorspronkelijk ‘ruimte’. Hij vermeldt vervolgens dat dit begrip door Helena Blavatsky in het westen is geïntroduceerd. Zij gebruikte deze term ook in de Geheime Leer. Het kan het beste worden beschouwd als een soort geestelijk wereldgeheugen, waarin alles wat is gebeurd en zal komen is opgeslagen. Volgens Takashashi was het Rudolf Steiner die slechts echt in de ‘Akasha’ kon schouwen (uiteraard!). De daarin opgeslagen gegevens vormen de ‘Akasha-kroniek’. Een soort virtueel wereldgeheugen dus. Takashashi spreekt in deze zelfs van een antro-kosmosofie, een ‘mens-kosmos weten of leer’ dus (weet er even geen mooi synoniem voor te vinden), pp. 223-226. Maar als dit woord uit het Pali of het Hindi afkomstig is, lijkt het mij uitgesloten dat het in een ‘gnostische traditie’ staat, zoals Steiner beweert.

[91] Dit is nog een discussiepunt geweest op ‘racisme-debat’, te lezen vanaf http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-925. Juist enkelen van de ‘antroposofische partij’ bepleitten een soort postmodern subjectivisme of waarheidsrelativisme, ter verdediging van Steiners geesteswetenschap. Terecht is er op een gegeven moment op gewezen (door iemand anders uit antroposofische hoek) dat Steiner van waarheidsrelativisme niets moest hebben, zoals uiteen gezet in Filosofie der Vrijheid (GA 4). Hij noemt hier het positivisme of de empirie het ‘naïef realisme’, dat hij afzet tegen het ‘kritisch idealisme’ (waarheidsrelativisme, dat hij uiteindelijk verwerpt). Steiner: ‘Außerdem enthält die ganze Schlußfolgerung einen Sprung. Ich bin in der Lage, die Vorgänge in meinem Organismus bis zu den Prozessen in meinem Gehirne zu verfolgen, wenn auch meine Annahmen immer hypothetischer werden, je mehr ich mich den zentralen Vorgängen des Gehirn es nähere. Der Weg der äußeren Beobachtung hört mit demVorgange in meinem Gehirne auf, und zwar mit jenem, den ich wahrnehmen würde, wenn ich mit physikalischen, chemischen usw. Hilfsmitteln und Methoden das Gehirn behandeln könnte. Der Weg der inneren Beobachtung fängt mit der Empfindung an und reicht bis zum Aufbau der Dinge aus dem Empfindungsmaterial. Beim Übergang von dem Hirnprozeß zur Empfindung ist der Beobachtungsweg unterbrochen.

Die charakterisierte Denkart, die sich im Gegensatz zum Standpunkte des naiven Bewußtseins, den sie naiven Realismus nennt, als kritischen Idealismus bezeichnet, macht den Fehler, daß sie die eine Wahrnehmung als Vorstellung charakterisiert, aber die andere gerade in dem Sinne hinnimmt, wie es der von ihr scheinbar widerlegte naiveRealismus tut. Sie will den Vorstellungscharakter der Wahrnehmungen beweisen, indem sie in naiver Weise die Wahrnehmungen am eigenen Organismus als objektiv gültige Tatsachen hinnimmt und zu alledem noch übersieht, daß sie zwei Beobachtungsgebiete durcheinander wirft, zwischen denen sie keine Vermittlung finden kann.

Der kritische Idealismus kann den naiven Realismus nur widerlegen, wenn er selbst in naiv-realistischer Weise seinen eigenen Organismus als objektiv existierend annimmt. In demselben Augenblicke, wo er sich der vollständigen Gleichartigkeit der Wahrnehmungen am eigenen Organismus mit den vom naiven Realismus als objektiv existierend angenommenen Wahrnehmungen bewußt wird, kann er sich nicht mehr auf die ersteren als auf eine sichere Grundlage stützen. Er müßte auch seine subjektive Organisation als bloßen Vorstellungskomplex ansehen. Damit geht aber die Möglichkeit verloren, den Inhalt der wahrgenommenen Welt durch die geistige Organisation bewirkt zu denken. Man müßte annehmen, daß die Vorstellung «Farbe» nur eine Modifikation der Vorstellung «Auge» sei. Der sogenannte kritische Idealismus kann nicht bewiesen werden, ohne eine Anleihe beim naiven Realismus zu machen. Der letztere wird nur dadurch widerlegt, daß man dessen eigene Voraussetzungen auf einem anderen Gebiete ungeprüft gelten läßt.

Soviel ist hieraus gewiß: durch Untersuchungen innerhalb des Wahrnehmungsgebietes kann der kritische Idealismus nicht bewiesen, somit die Wahrnehmung ihres objektiven Charakters nicht entkleidet werden.

Noch weniger aber darf der Satz: «Die wahrgenommene Welt ist meine Vorstellung» als durch sich selbst einleuchtend und keines Beweises bedürftig hingestellt werden. Schopenhauer beginnt sein Hauptwerk «Die Welt als Wille und Vorstellung» mit den Worten: «Die Welt ist meine Vorstellung: – dies ist die Wahrheit, welche in Beziehung auf jedes lebende und erkennende Wesen gilt; wiewohl der Mensch allein sie in das reflektierte abstrakte Bewußtsein bringen kann: und tut er dies wirklich, so ist die philosophische Besonnenheit bei ihm eingetreten. Es wird ihm dann deutlich und gewiß, daß er keine Sonne kennt und keine Erde; sondern immer nur ein Auge, das eine Sonne sieht, eine Hand, die eine Erde fühlt; daß die Welt, welche ihn umgibt, nur als Vorstellung da ist, das heißt durchweg nur in Beziehung auf ein Anderes, das Vorstehende, welches er selbst ist. – Wenn irgend eine Wahrheit a priori ausgesprochen werden kann, so ist es diese: denn sie ist die Aussage derjenigen Form aller möglichen und erdenklichen Erfahrung, welche allgemeiner als alle andern, als Zeit, Raum und Kausalität ist: denn alle diese setzen jene eben schon voraus . . . » Der ganze Satz scheitert an dem oben bereits von mir angeführten Umstande, daß das Auge und die Hand nicht weniger Wahrnehmungen sind als die Sonne und die Erde. Und man könnte im Sinne Schopenhauers und mit Anlehnung an seine Ausdrucksweise seinen Sätzen entgegenhalten: Mein Auge, das die Sonne sieht, und meine Hand, die die Erde fühlt, sind meine Vorstellungen gerade so wie die Sonne und die Erde selbst. Daß ich damit aber den Satz wieder aufhebe, ist ohne weiteres klar. Denn nur mein wirkliches Auge und meine wirkliche Hand könnten die Vorstellungen Sonne und Erde als ihre Modifikationen an sich haben, nicht aber meine Vorstellungen Auge und Hand. Nur von diesen aber darf der kritische Idealismus sprechen.

Der kritische Idealismus ist völlig ungeeignet, eine Ansicht über das Verhältnis von Wahrnehmung und Vorstellung zu gewinnen. Die auf Seite 67 f. angedeutete Scheidung dessen, was an der Wahrnehmung während des Wahrnehmens geschieht und was an ihr schon sein muß, bevor sie wahrgenommen wird, kann er nicht vornehmen. Dazu muß also ein anderer Weg eingeschlagen werden’, pp. 75-78 (digitale versie, Hoofdstuk 4, ‘Die Welt als Wahrnehmung’, http://www.anthroposophy.com/Steinerwerke/GA4-4.html) .

[92] Te lezen op: http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_02.htm#_Toc17205762

[93] idem

[94] Zie het verhelderende artikel uit de Brug ‘De elite van Atlantis’, waar een parallel wordt getrokken met de antroposofen van nu. Het slot wil ik de lezer niet onthouden: ‘Ook vandaag klinkt die roep niet voor wie aan de spits van onze cultuur staat. De plaats die vroeger de atlantische helderzienden en magiërs ingenomen hadden, en die voorbestemd waren om uit te sterven met hun cultuur als het ware, diezelfde plaats nemen nu de mensen in die aan de spits van de geleerdheid en het uiterlijke industriële leven staan, de grote uitvinders en ontdekkers van de tegenwoordige tijd. Hoeveel ze ook presteren, ze nemen dezelfde plaats in. Ze zien met verachting neer op diegenen die iets beginnen te voelen van het spirituele leven dat gaat komen. Dit bewustzijn moet de mens zich in de ziel planten die vandaag wil gesterkt worden in zijn arbeid in de antroposofische studie- en werkgroepen.
Wanneer van de kant van de huidige aanvoerders van de cultuur met verachting neergekeken wordt op die kleine groepjes, dan moet diegene die in zijn ziel vlijtig meewerkt aan de voorbereiding van een toekomstige cultuur zich voorhouden: op diegenen die nu aan de top staan met hun intellectuele kracht wordt niet gerekend. Het zijn juist diegenen die door hen veracht worden, van wie gezegd wordt dat ze niet op het niveau van de huidige tijd staan, juist deze mensen worden nu verzameld, zoals ooit de eenvoudige mensen van Atlantis verzameld werden door de leider van het Zonne-orakel,om een toekomstige cultuur voor te bereiden, om de dageraad te zijn van die cultuur, terwijl in die geleerdheid de avondschemering van de huidige cultuur moet gezien worden. Dit maar terzijde om de mensen wat moed in te spreken die de aanvallen moeten verduren en weerstaan van de kant van zij die nu aan de spits van de cultuur willen marcheren’. Te lezen onder http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b40.htm Hoewel dit woorden van Steiner zelf zijn, past deze passage geheel cultuurpessimisme van de Brug, waar slechts de antroposofen in staat zijn het tij te keren (zie hun eerder genoemde tirades tegen seksuele decadentie). Bij het samenstellen van dit nummer zat de stemming er goed in, zie bijv. deze passage uit een ander artikel uit hetzelfde nummer, direct daaronder: ‘En omdat geesteswetenschap door het meedelen van geestelijke waarheden niet moraal wil prediken maar praktische moraal wil grondvesten, zo zal zij voor de moderne mens de brug bouwen die naar de geestelijke wereld leidt. Mag zijn dat diegenen die aan de spits van de tegenwoordige cultuur staan, de leidende persoonlijkheden der industrie en der geleerdheid, de toonaangevenden, dat die lachen met deze kleine geesteswetenschappelijke verzamelinkjes en met wat daar onderzocht wordt. Laat ze denken wat ze willen ! Daar was immers ook ooit een machtige Romeinse cultuurwereld, het oude keizerlijke Rome, waarvan we nu nog de ruïnes kunnen bewonderen. Dat oude reusachtige Colosseum was de plaats waar wierook werd gebrand om de reuk van het bloed te verdringen van de christenen die door wilde dieren verscheurd waren. Dat was het oude Rome, boven in het daglicht. En beneden ? Dalen wij af in de catacomben ! Daar vinden wij de eerste aanhangers van het christendom, van het Mysterie van Golgotha, vervolgd en veracht. Daar beneden verborgen vereerden zij de Christus, daar verrichtten zij hun symbolische handelingen, daar beneden werden de eerste christelijke gemeenschappen gesticht. Ofschoon klein in aantal en veracht, toch twijfelden ze niet. Daar beneden: een kleine schare, veracht en verstoten; daar boven: een grote schare die de toon aangeeft. Enkele eeuwen later is het oude Rome niet meer, maar zij die daar beneden waren, de onderwereld a.h.w. is opgestegen. Zo zal ook de geesteswetenschap over enkele honderden jaren opstijgen boven industrie, geleerdheid en tegenwoordige mensheidsrelaties. Maar neemt u dat niet met trots op, maar in deemoed, wanneer u uw kleine verzamelinkjes vergelijkt met die van het onderaardse Rome. En als u zich voorstelt dat de tegenwoordig schitterende wetenschap verdampt zal zijn voor de geesteswetenschap, stelt u zich dat alleen maar in deemoed voor. Als u dit gevoel vanaf nu meeneemt zodat het altijd levendig in u blijft, dan zult u aan de verspreiding van de algemene mensenliefde meewerken, en dan zult u in een nieuwe cultuur opgaan’. Een prachtig vooruitzicht, die mensenliefde, als er medemensen moeten sterven omdat ze scheel zien en stotteren (zie noot 56). Maar wie weet zien deze antroposofen zichzelf wel als de eerste kiem van het volgende onder- of zelfs wortelras, dat uiteindelijk een grootse toekomst wacht als de decadente materialistische buitenwereld om hen heen is ingestort.

[95] Aus der Akasha-Chronik, ‘Unsere Atlantischen ForFahren’ (http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_02.htm#_Toc17205762)

[96] Die Mission einzelner Volsseelen, 6er Vortrag http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_06.htm

[97] Aus der Akasha-Chronik, ‘Unsere Atlantischen ForFahren’ (http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_02.htm#_Toc17205762 )

[98] Er is een passage in het rapport waar het tussen neus en lippen wordt uitgelegd (p. 309) als er een citaat (cit. 54) wordt toegelicht uit het zesde hoofdstuk van de Akasha-kroniek. Met die toelichting wordt deze conclusie eigenlijk geheel bevestigd, al is het wellicht onbedoeld. Ik kom nog uitgebreid te spreken over die passage.

[99] Rudolf Steiner, Vom Leben des Menschen und der Erde; über das Wesen des Christentums (1923, GA 349), Rudolf Steiner Taschenbücher aus dem Gesamtswerk, Rudolf Steiner Verlag, Dornach, 1993, p. 52

[100] Eindrapport, p. 280

[101] Eindrapport, p. 233. Steiner heeft zelf overigens een keer gezegd: “Die Menschheit mischt sich, um sich von geistigen Gesichtspunkten aus zu gruppieren. Es war eine Ungezogenheit, in der Theosophie von den Rassen so zu sprechen, als ob sie immer bleiben würden. Der Begriff der Rasse verliert schon für die nächste Zukunft, womit allerdings Tausende von Jahren gemeint sind, seinen Sinn. Das ewige Reden, daß immer in der Welt sich sieben und sieben Rassen entwickelt hätten, das ist die spekulative Ausdehnung eines Begriffes, der nur für unser Zeitalter nach rückwärts und vorwärts gilt; von der Sehergabe, vom Okkultismus ist das nie gesagt worden. Wie alles entsteht, so sind auch die Rassen entstanden, und wie alles wieder vergeht, werden auch die Rassen wieder vergehen, und jene, die immer nur von Rassen gesprochen haben, die werden sich daran gewöhnen müssen, ihre Begriffe flüssig zu machen. Das ist nur eine Bequemlichkeit! Wenn man ein wenig nur in die Zukunft blickt, gelten schon die Begriffe nicht mehr, die man in der Vergangenheit und Gegenwart angewendet hat.” (Lit.: GA 99, München, 5. Juni 1907, bron http://wiki.anthroposophie.net/Rassen ). Toch hebben wij gezien dat het theosofische rassenbegrip (wortelrassen en onderrassen) idd niet hetzelfde is als het gewone mensenras, maar dat het elkaar wel degelijk overlapt. Een blik op de bovengenoemde site, waar allerlei voorbeelden worden gegeven over wat Steiner wel onder rassen verstond, zegt al genoeg.

[102] Hoewel het begrip Ariër terecht, ook in dit geval, alle alarmbellen doet afgaan, zal ik dit begrip later nader definiëren, bij de bespreking van Steiners notie van de na-Atlantische cultuurperiodes.

[103] Helena P. Blavatsky, De Geheime Leer; de synthese van wetenschap, godsdienst en wijsbegeerte, JJ Coevreur, Den Haag 1968 (jubileumuitgave Ned. Theosofische Vereniging, Fricke vertaling), Deel II ‘Antropogenesis’,  p. 568

[104] http://www.theosociety.org/pasadena/sd/sd2-3-09.htm

[105] http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_02.htm#_Toc17205762

[106] idem

[107] Buiten de antroposofie en theosofie staat het begrip ‘Tolteken’ vooral bekend als de naam voor een precolumbiaanse beschaving uit het oude Mexico, die in het centrale gedeelte tot bloei kwam tussen ca 900 en 1200 n. Chr., de voorlopers van de Azteken dus, waarvan het rijk uiteindelijk tussen 1519 en 1521 werd vernietigd door de Spaanse conquistadores. De naam is overigens van Azteekse oorsprong.  De ruïnes van de Tolteekse hoofdstad, Tollan of Tula, liggen zo’n veertig km. ten noorden van Mexico Stad, overigens niet eens een hele grote stad in vergelijking met de hoofdstad van het voorgaande imperium, Teotihuacan, of de Azteekse hoofdstad Tenochtitlan (nu Mexico Stad). Over de Tolteken gingen altijd de meest wilde verhalen rond, waarschijnlijk door de wat opgeblazen mythen van de Azteken. Ook is de beroemde legende van Quetzalcoatl, de gevederde slang, afkomstig van de Tolteken. Nadat het Tolteekse imperium in Centraal Mexico in verval was geraakt, bloeide hun cultuur op een spectaculaire manier weer op in de noordpunt van het schiereiland Yucatan, in het Maya-gebied. De waarschijnlijke Tolteekse invasiemacht ging een culturele synthese aan met de plaatselijke Maya-cultuur en bracht uiteindelijk de Mayastad Chichen Itza tot grote bloei. De ruïnes van Chichen Itza worden tegenwoordig gerekend tot de lijst van ‘nieuwe zeven wereldwonderen’, opgesteld door de Unesco. Hoe bijzonder ook, deze precolumbiaanse cultuur had niets te maken met ‘Atlantis’. Wel zijn de Tolteken ook door anderen met Atlantis geassocieerd. Dit heeft een hele banale reden. Toen in de negentiende eeuw de resten van het oude Tula in kaart werden gebracht (door oa de Duitse ontdekkingsreiziger en wetenschapper Alexander von Humboldt en Steiner en zeker ook Helena Blavatsky zijn zonder enige twijfel bekend geweest met zijn werk) noemde men de massief stenen zuilen, gebeeldhouwd in de vorm van een soort mensfiguren, die ooit het dak van de tempel droegen op de centrale piramide, de ‘Atlanten’ (zie afb. 4). Dit is dus een negentiende-eeuwse benaming en verwijst natuurlijk naar de reus ‘Atlas’, die de wereld op zijn schouders droeg, net als deze stenen reuzen die het dak van de tempel droegen (overigens was het slechts een naam, ook toen geloofde geen serieuze wetenschapper dat deze figuren Atlas moesten voorstellen, want die mythe kwam weer uit het oude Griekenland). Daarna heeft echter een hele sloot pseudowetenschappers die mythische Tolteken (zoals we ze kennen uit de Azteekse overleveringen) tot uit ten treuren geassocieerd met ‘Atlantis’ (oa Berlitz en dan echt alleen vanwege de naam ‘Atlanten’), hoewel Erich von Däniken in hun ‘helmen’ (meer kronen of hoofdtooien) de uitrusting van kosmonauten meende te herkennen en deze ‘Atlanten’ identificeerde als ‘aliens’. Ook New Age schrijver Carlos Castaneda (van Don Juan) heeft de meest spectaculaire dingen beweerd naar aanleding van deze standbeelden/zuilen. Maar het wilde gespeculeer over de ‘Tolteken’ was al in de negentiende eeuw begonnen en Rudolf Steiner en Helena Blavatsky deden daar dus vrolijk aan mee. Toch zijn deze Atlanten, hoe spectaculair en mysterieus ze ook zijn (en mooi zijn ze zeker, dus het is hoe dan ook een artistiek hoogtepunt) op zijn vroegst uit 900 n. Chr., dus uit een tijd dat er, net als nu, van dat hele ‘Atlantis’ geen spoor (meer) te bekennen was.

[108]  http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_02.htm#_Toc17205762

[109] http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_02.htm#_Toc17205762

[110] http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b40.htm (zie ook noot 71)

[111] Zie ‘Luciferisch verleden/Ahrimanische toekomst’ (over ‘joden die evengoed hun rasgenoten verraden als het ze uitkomt’): http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b45.htm, ‘Waarom verloren mensen hun geloof?’ (over ‘lelijke joden met rinkelende geldbuidels’), http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b48met/b48.htm. Zie wederom ‘Waarom geen Chinese cultuurperiode?’ (synopsis werk Sigismund vond Gleich), waarin de vreemde relatie Oersemieten/Ariërs en Semieten wordt aangestipt. In dit stuk staat ook het nodige aan ‘antisemitische uitglijders’, dat hier later nog uitgebreid aan de orde zal komen. Maar er staat bijvoorbeeld te lezen dat de Semieten: ‘…het geldwezen en alle handelsactiviteiten misschien wel het volmaakst beheersen!’ En dit is niet vriendelijk bedoeld, http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b18chincul.htm. Er is nog veel meer van dit soort antisemitisme op de site van de Brug te vinden (zie ook alle artikelen over de Holocaust, die niet zou hebben plaatsgevonden). Raadpleeg daarvoor zeker de ‘inhoudstafel’, http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/inhaztot.html, en bekijk dan vooral de ‘H’ van ‘Holocaust’, of de ‘I’ van ‘David Irving’. Zeker ook bij de ‘A’ van ‘Ahriman’ (die uit propagandistisch oogpunt de Holocaust ‘verzonnen’ zou hebben, om ‘de Christusimpuls uit Midden Europa uit te doven’) is eea te vinden (het ‘Ahrimanisch menstype’ gaat ook over ‘Joden’). Ik zal later nog een aantal antisemitische passages uit de Brug bespreken.

[112] http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_02.htm#_Toc17205762

[113] De echte Akkadiërs waren een van de oudste cultuurvolken van Mesopotamië (van Semitische oorsprong, itt hun voorgangers de Sumeriërs). Dit lijkt dus weer een beetje een zelfde soort verhaal als dat van de ‘Oer-Tolteken’. Als we het over het oudste bekende wetboek uit de geschiedenis hebben, dan is dat van koning Hamurabi van de Babyloniërs, een cultuur die weer na die van de Akkadiërs kwam.

[114] Wie echt wil genieten van hedendaags antroposofisch cultuurpessimisme kan ik, naast de complete site van de Brug, het opwekkende boekje van Hans Peter van Manen aanbevelen, Wanneer verwachtte Rudolf Steiner de komst van Ahriman?, Perum Boeken, 2007. Ook leuk is Sigismund von Gleich, De heilige graal en de nieuwe tijd van Christus; Antroposofische beschouwing over de toekomst van de mensheid, 1952, (1986, bewerkt door C. von Gleich, Uitgeverij Zevenster opnieuw verschenen in 1999). Het cultuurpessimisme uit de bovenstaande lectuur is van een zodanige apocalytische soort (de wereld verzuipt in pure decadentie, materialisme, nihilisme en pure lust en slechts de antroposofische spirituele impuls vormt de laatste strohalm tot redding van de gehele mensheid, mijns inziens volstrekt gratuit en daarmee zelf net zo goed ‘decadent’), dat de werken van Rudolf Steiner daarbij het toppunt van blijmoedigheid lijken. Voor de liefhebber!

[115] http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_02.htm#_Toc17205762

[116] Edward Said, Orientalism; western conceptions of the orient, Penguin Books, 1995 (originele uitgave, Routledge, 1978), pp. 300-301, zie ook noot 53.

[117] Eindrapport, p. 96, 123.

[118] In het derde hoofdstuk ‘Übergang der Vierten in die Fünfte Wurzelrasse’, in Rudolf Steiner, Aus der Akasha-Chronik, GA 11 (1908), http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_03.htm#_Toc17205763

[119] idem

[120] idem

[121] In een interview met het antroposofische tijdschrift Jonas in 1980, verklaarde de bekende Nederlandse psychiater en antroposoof Bernard Lievegoed een ‘nieuwe Mongolenstorm’ te vrezen. Deze zou worden aangestuurd door ‘demonische Marskrachten’, die eens in de 800 jaar actief worden (zie eerst de Hunnen van Atilla, later de hordes van Dzengiz Khan). In mijn eerste artikel heb ik hier al aandacht aan besteed en de parallel trok met Steiners opvatting over de werking van de planeet Mars in het bloed van het Mongoolse ras, uit de zesde voordracht uit Die Mission einzelner Volksseelen (zie cit. 113 ). Het interview met Lievegoed werd later opnieuw geplaatst in de Brug, omgeven met wat rellerige sneren, de Brug eenmaal eigen (al zou ik wel benieuwd zijn geweest, ondanks de wat vreemde opmerkingen in dit stuk, wat Lievegoed er zelf van zou hebben gevonden dat hij triomfantelijk wordt aangehaald in een blad dat uit naam van de antroposofie stelselmatig de Holocaust ontkent en hem juichend aanprijst vanwege die ‘niet politiek correcte opmerking’),  http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b29bl.htm. Ik zal dit interview opnieuw bespreken in het gedeelte over Steiners visie op de Aziaten

[122] Rudolf Steiner, Vom Leben des Menschen und der Erde; über das Wesen des Christentums (1923, GA 349), p. 67

[123] Zie hiervoor Jan Willem de Groot, Kosmisch racisme; over racistische elementen in de antroposofie, oorspronkelijk verschenen in ‘Skript’, zomer 1996, http://www.stelling.nl/simpos/antro1.htm , waarin ook het verband met die andere stromingen wordt gelegd (de ariosofie en wat andere afsplitsingen). Eigenlijk was dit het eerste artikel dat ik op dit gebied las, dat ik overtuigend vond. Ik kan zelfs zeggen dat het voor mij toen het omslagpunt betekende wat betreft mijn mening, of beter ‘vermoedens’ wat betreft de antroposofie (het was voor mij toen nog te vroeg om echt een mening te vormen). Vanaf dat moment ben ik, met lange onderbrekingen, beetje bij beetje wat literatuur over dit onderwerp gaan verzamelen. Wat voor mij trouwens de doorslag gaf van mijn vermoeden dat er ‘iets’ met de antroposofie aan de hand was, was de daar aangehaalde opmerking van van Schaik over het Jodendom en het daar beschreven denken in analogieën. Dat was voor mij wel zo herkenbaar (ik herkende dit soort verhalen van vroeger en uit en in het soort uitspraken dat ik van antroposofen, of antroposofisch gezinde mensen uit mijn omgeving, gewend was), dat ik voor het eerst ging vermoeden dat de verhalen over racisme weleens bijzonder serieus moesten worden genomen. Om precies te zijn, kort daarna woonde ik een lezing bij waarin de leer van de wortelrassen ter sprake kwam. Op mijn kritische vragen/opmerkingen werd mij verzekerd dat de ‘wortelrassen’ niets met mensenrassen te maken hadden. Helemaal overtuigend vond ik het niet (al was iedereen bij die bijeenkomst volstrekt te goeder trouw, inclusief de persoon die de lezing gaf). De ontwikkelingen rond het instellen van de Commissie van Baarda, de presentatie van het rapport en de conclusie géén sprake van rassenleer, maar wel ‘zestien uitspraken’, volgde ik in de jaren erna in de Groene Amsterdammer, totdat ik besloot Steiner te gaan raadplegen, om te zien of het allemaal echt klopte.

Veel van wat de Groot beweert wordt nader toegespitst in het beknopte maar zeer degelijke artikel van Jana Husman-Kastein van de Berlijnse Humboldt universiteit. Hier wordt rassenleer van Steiner in al haar facetten vrijwel volledig in een notendop uiteen gezet. Ondanks de beknoptheid, is het op een bepaalde manier grondiger dan het hele van Baarda-rapport. De belangrijkste feiten en conclusies staan daar allemaal keurig in opgesomd, http://www.religio.de/dialog/106/29_22-29.htm

[124]  Deze voordracht zal zeker nog enige aandacht krijgen, http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_10.htm

[126] http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_03.htm#_Toc17205763

[127] Rudolf Steiner, De Akashakroniek; de ontwikkeling van mens en aarde, Pentagon, Amsterdam, 2004, p. 42

[128] Helena Blavatsky, The Secret Doctrin Part II Antropogenesis, ‘Stanza IX: ‘The final evolution of Man’, http://www.theosociety.org/pasadena/sd/sd2-1-10.htm

[129] Arabisch: Abu-Rahim = ‘vader van overvloedigheid’ (vader van velen), samengevoegd tot ‘Ibrahim’, letterlijke transcriptie (het Arabisch van rechts naar links):

إبراهيم   =   ‘-ā (ī)-b-r-ā-h-i-m

[130] ‘De Bijbel uit de grondtekst vertaald’, Willibrordvertaling, Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1991.

[131] Zie toelichting op http://antroposofie.wordpress.com/2009/01/25/geschiedenis-atlantis/#comment-1665

[132] Zie deze informatieve site over de etymologie van het Hebreeuwse woord ‘Abraham’ http://en.wiktionary.org/wiki/Abraham#Etymology.

[133] Zie bijvoorbeeld hoe Vrij Geestesleven dit gedaan heeft. Bij de laatste uitgave van Het Evangelie van Mattheüs van 2003 hebben zij een nawoord laten schrijven door de Iranologe Christine Gruwez, die vanuit haar expertise de figuur Zoroaster toelicht en zijn religie, het ‘Avestisch Mazdaïsme’. Had geen kwaad gekund om ook dat soort mensen te raadplegen of zitting te laten nemen in de van Baarda-commissie en dan juist deskundigen zonder een antroposofische achtergrond (al heb ik geen idee in hoeverre deze Iranologe sympathiseert of affiniteit heeft met de antroposofie, ik heb namelijk het vermoeden van wel, gezien de inhoud van haar bijdrage, maar dat is in dit geval niet zo van belang). Dat had zo’n rapport veel meer gezag gegeven. Maar wellicht durfde men het risico niet aan om niet-antroposofen een oordeel te laten uitspreken of er al dan niet sprake was van rassenleer. Als de antroposofie pretendeert niet sektarisch te zijn, had zo’n commissie elke schijn van sektarisme moeten vermijden. Ik wil bijvoorbeeld niets af doen aan de competentie van Hans Peter van Manen, maar het feit dat hij in de commissie zitting had, maakt een ‘onafhankelijk onderzoek’ naar zijn eerdere niet geheel onomstreden bijdrage in Antroposofie ter discussie er niet erg geloofwaardig op. Want daar was in het verleden scherpe kritiek op geformuleerd (vooral door Zondergeld, van der Tuin en Jeurissen. Ik heb die bijdrage weer helemaal onder vuur genomen, maar dat is van veel later). Dan lijkt het me niet dat het handig is dat er de schijn wordt gewekt (ik zeg dus niet dat het zo gebeurd is) dat hij vervolgens een van de personen moet zijn om die kritiek te wegen. Dan is er namelijk géén sprake van onafhankelijkheid bij zo’n commissie, al noemt die zich te pas en te onpas ‘de onafhankelijke onderzoekscommissie’, die uitsluitend bezet werd door ‘onafhankelijke’ antroposofen.

[134] http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_03.htm#_Toc17205763

[135] idem

[136] Het idee van het ‘nieuwe ras’ van Manu, doet sterk denken aan Wotans ‘nieuwe mensheid’, wanneer hij het ‘Wälsungengeslacht’ schept. Het idee van het terugtrekken van de goden is zeer nadrukkelijk aanwezig in de laatste opera Götterdämmerung (aan het slot van het hoofdstuk over het ontstaan van het vijfde wortelras beschrijft Steiner in feite de ‘godenschemering’, een term die hij overigens letterlijk gebruikt in Die Mission einzelner Volksseelen, in de tiende voordracht). Zo zijn er veel meer parallellen, die ik hier niet allemaal ga opnoemen. Maar ook Steiner zelf heeft zich uitgebreid met Richard Wagner beziggehouden en een heleboel antroposofen na hem. Zie ook het vrij griezelige boekje Der Gral und seine Hüter, van Rudolf Meyer, predikant bij de Christengemeenschap uit 1958 (in het Nederlands verschenen als Het mysterie van de Graal; een verborgen stroming in het Christendom, Christofoor, Zeist, 1981). In dit werkje wordt er pas echt gebrald over reine en onreine rassen, Kelten die heel bijzonder zijn, maar moeten uitsterven, etc. Die Mission wordt nog een keertje dunnetjes overgedaan op Europees niveau en het bloed van Christus druipt uit alle hoeken en gaten. Ook daar wordt uitgebreid op Wagner ingegaan, vooral op de Parzifal, maar ook enigszins de Götterdämmerung. Het verband met Wagner, begrijp me overigens niet verkeerd, bedoel ik hier nu in algemene zin en in de zin van bepaalde mystieke denkbeelden, dus in dit geval niet Wagners verder nogal dubieuze opvattingen, zoals zijn beruchte antisemitisme.

[137] Jana Husmann-Kastein, Schwarz-Weiß-Konstruktionen im Rassebild Rudolf Steiners, Berliner Dialog, 29 juli, 2006, http://www.religio.de/dialog/106/29_22-29.htm

[138] The Secret Doctrine, ‘Antropogenesis’, ‘Stanza VII, Scienticfic and geological proof  of the existence of several submerged continents’, http://www.theosociety.org/pasadena/sd/sd2-3-09.htm

[139] ‘Die Lemurische Rasse’, uit Aus der Akasha-Chronik (GA 11), http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_04.htm#_Toc17205764

[140] R. Steiner, De Akasha-Kroniek (vert. Pentagon), p. 51

[141] http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_04.htm#_Toc17205764

[142] R. Steiner, De Akasha-kroniek (Pentagonuitgave), p. 62

[143] http://www.theosociety.org/pasadena/sd/sd2-3-09.htm

[144] Rudolf Steiner, Aus der Akasha-Chronik (GA 11), Hoofdstuk 16 ‘Das Leben der Erde’, http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_16.htm#_Toc17205776

[145] Eindrapport, p. 272

[146] Helmut Zander, Anthroposophie in Deutschland; Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884-1945, Göttingen, 2007, p.665 (citaat aangeleverd door Andreas Lichte op ´racismedebat, http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-1448

[147] http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_04.htm

[148] Rudolf Steiner, Aus der Akasha-Chronik (GA 11) , Hoofdstuk 10, ‘Einige Notwendige Zwischenbemerkungen’, http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_10.htm#_Toc17205770

[149] Rudolf Steiner, Aus der Akasha-Chronik (GA 11), Hoofdstuk 6 ‘Die letzten Zeiten vor der Geschlechtertrennung’, http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_06.htm#_Toc17205766, in het Eindrapport, p. 309.

[150] Eindrapport, pp. 309-310

[151] Ingestuurd stuk, te vinden onder deze link: http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-1648

[152] Dat er tegenwoordig veel casino’s in indianenreservaten zijn is waar. Dit heeft echter alles te maken met de Indian Reorganisation Act van 1934. Hiermee ontstond er een zekere wettelijke autonomie, een onderdeel van een soort goedmaker aan de indianen tijdens de New Deal van FDR. Omdat de economische situatie niet bepaald rooskleurig is (niet in de laatste plaats veroorzaakt door discriminatie en maatschappelijk isolement), zijn er in de loop der tijd verschillende initiatieven geweest van indianen om toch een goede bron van inkomsten te verwerven in reservaatverband. Een lacune in de wet bood uitkomst. Casino’s die elders geen vergunning zouden krijgen, konden die wel krijgen op basis van de betrekkelijke reservaatautonomie. Op die manier hebben verschillende Native American Nations, die mogelijkheid aangegrepen om in ieder geval hun inkomsten zeker te stellen. Dat sommige reservaten nu gokparadijzen zijn geworden is misschien niet leuk in de ogen van bepaalde dwepers die de indianen als diep spirituele wezens zien (maar wier tijd nu wel om is), maar het is alleszins verklaarbaar en wellicht ook te billijken. Dus dat lijkt me geen reden voor ‘antroposofische krokodillentranen’.

[153] Marcel Hulspas en jan Willem Nienhuys, Tussen waarheid en waanzin; een encyclopedie der pseudo-wetenschappen, de Geus, Breda, 1998, p. 32

[154] http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b18chincul.htm

[155] Zie deze bijdrage op ‘Vraagstuk’ II: http://antroposofie.wordpress.com/2008/09/10/vraagstuk/#comment-229 en deze op ‘racisme-debat’: http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-1368

[156] Steiner in Aus der Akasha-Chronik (eerder aangehaald en besproken): ‘Aus dieser dritten Gruppe nahm der genannte Hauptführer, welchen die okkultistische Literatur als Manu bezeichnet, die Befähigtesten heraus, um aus ihnen eine neue Menschheit hervorgehen zu lassen. Diese Befähigtesten waren in der fünften Unterrasse vorhanden. Die Denkkraft der sechsten und siebenten Unterrasse war schon in einer gewissen Weise auf Abwege geraten und nicht mehr zur Weiterentwickelung geeignet. – die besten Eigenschaften der Besten mußten entwickelt werden. Das geschah, indem der Führer die Auserlesenen an einem besonderen Orte der Erde – in Innerasien – absonderte und sie vor jedem Einflusse der Zurückgebliebenen oder der auf Abwege Geratenen befreite. – die Aufgabe, die sich der Führer stellte, war, seine Schar so weit zu bringen, daß ihre Zugehörigen in der eigenen Seele, mit eigener Denkkraft die Grundsätze erfassen könnten, nach denen sie bisher auf eine von ihnen geahnte, aber nicht klar erkannte Art gelenkt worden waren. Die Menschen sollten erkennen die göttlichen Kräfte, denen sie unbewußt gefolgt waren. Bisher hatten die Götter durch ihre Boten die Menschen geführt; jetzt sollten die Menschen von diesen göttlichen Wesenheiten wissen. Sie sollten sich selbst als die ausführenden Organe der göttlichen Vorsehung ansehen lernen’. en : ‘Die große Masse selbst, bei welcher die Denkkraft in einem dumpfen Zustande war, trotzdem sie Fähigkeiten naturwüchsiger Art besaß, welche der heutigen Menschheit verlorengegangen sind’ (http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_03.htm#_Toc17205763).

[157] In dit verband is het wel aardig om in dit verband de opmerkingen van Jan  Luiten en Paul Heldens aan mijn adres terug te halen. Jan Luiten: ‘Het artikel van Dieter Brüll zou verplichte kost moeten zijn voor de deelnemers aan deze discussie. Het is tot nu toe de beste verdediging tegen racisme aantijgingen’ (op racismedebat, http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-1368 ). Luiten kwam later met de motivatie: Wat hier maar niet duidelijk is dat de essentie van het stuk van Dieter Brüll is dat er bij de verwijten van racisme aan Steiners adres malafide methoden werden en worden gebruikt.
Hier wordt deze fout ook gemaakt door een vals en eenzijdig beeld van Steiner te schetsen.
Want waarom Floris Schreve, als je alles uitgebreid zegt onderzocht te hebben kom je dan niet met alle andere uitspraken an passages waar Steiner het omgekeerde laat zien dan de strekking van je eigen verhaal?’. Als ik uitspraken van Steiner kan vinden, die zijn beweringen uit Die Mission zouden tegenspreken, of dat hij daar afstand van zou hebben genomen, zou ik ze zeker aanhalen en bespreken. Het lijkt me alleen steeds onwaarschijnlijker worden dat ze er zijn. Dan zouden ze zeker in het van Baarda-rapport hebben gestaan, om maar iets te noemen, of het moeten die paar geïsoleerde citaten uit het artikel van Dieter Brüll zijn die je met een beetje goede wil als ontlastend kan opvatten (zonder bronvermelding en zonder uitleg van de context, iets dat Brüll nu juist alle critici van de antroposofie verwijt. Misschien was het hem daarom te doen, maar daarmee heeft hij Steiner allerminst vrijgepleit, laat staan dat het een betere ‘verdediging’ zou zijn dan het van Baarda-rapport). Brüll zelf weet slechts te melden dat de rasverschillen ‘na de Christelijke jaartelling hun betekenis hebben verloren’, zoals bovenstaand aangegeven. (discussie met Jan Luiten vanaf http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-617 ).

Paul Heldens in een repliek op mijn eerste artikel: ‘Antroposofisch racisme’, dat is naar mijn mening een contradictie in terminis. Precies dat feit maakt de hele kwestie zo heikel. Er staan in Steiners werk immers passages die nu vanzelfsprekend heel anders beleefd worden dan in de tijd, dat deze werden uitgesproken. Floris Schreve meent echter – en hij is bepaald niet de enige – dat antroposofie identiek is met racisme. Floris Schreve schijnt niet bekend te zijn met of niet geïnteresseerd te zijn in de artikelen van bijvoorbeeld Fred Beekers, Mark Bischot, Mouringh Boeke, Dieter Brül, Edith de Clerq Zubli, Stephan Geuljans, Walter Heijder, Hans Peter van Manen, Maarten Ploeger, Arnold Sandhaus en Wim Veltman, waarin de feitelijke onjuistheden en de tendentieuze interpretatie van de gewraakte teksten van Rudolf Steiner worden belicht, die bij Toos Jeurissen, Bram Moerland, Gjalt Zondergeld e.a. schering en inslag zijn. Halve waarheden zijn verwoestender dan kloeke leugens. Dieter Brüll karakteriseerde deze geestesstroming daarom treffend als “de nieuwe reactionairen”. (in ‘Heikele Kwesties’, geciteerd in ‘Antroposofie; een repliek’ https://fhs1973.wordpress.com/2008/09/22/antroposofie-ii-een-repliek/)

[158] Zie http://www.antroposofia.be/steinerscholen/Onderzoek/wortelrassen.onderrassen.rassen.pdf, p. 16-17 en p. 27

[159] Aus der Akasha-Chronik, http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011.htm

Mijn bespreking: http://www.antroposofia.be/steinerscholen/Onderzoek/wortelrassen.onderrassen.rassen.pdf, va p.17

[160] Dieter Brüll, ‘De Nieuwe reactionairen, met een bijzondere aandacht voor het verschijnsel Zondergeld’, Driegonaal, 1986, no. 1

[161] HP Blavatsky, De Geheime Leer; de synthese van wetenschap, godsdienst en wijsbegeerte, Theosofische Vereniging afd. Nederland, 1931, Fricke vertaling (oorspr. Londen, 1888), p. X

[162] Henk van Oort, Antroposofie;een kennismaking, Vrij Geestesleven, Zeist, 2006, p. 55

[163] Deze stelling kan als volstrekt achterhaald beschouwd worden. Al heel lang en inmiddels algemeen en zelfs bewezen geldt (t/m bewijsvoering middels DNA), dat de voorouders van de indianen uit Azië afkomstig zijn en tussen 100.000 en 30.000 v. Chr., uit Azië, via de Beringstraat en Alaska, Amerika zijn binnengekomen en geleidelijk aan het hele continent hebben gekoloniseerd, zowel Noord als Zuid Amerika. Er zijn zelfs verschillende migratiegroepen te onderscheiden. Zie het verschil tussen ‘indianen’ en Inuit/ Aleut (Eskimo’s), hoewel ook verschillende indianenvolkeren tot verschillende migratiegroepen behoren (de Athapaskisch sprekende bevolking, waar zowel de indianen van Alaska en West Canada toe behoren, maar ook zuidelijker groepen als de Apache en de Navaho uit Arizona en New Mexico in het zuidwesten VS, kwamen bijvoorbeeld later dan de rest).

[164] Van Oort, p. 67

[165] Zie de verkorte en vertaalde versie van deze uitspraken, zoals weergegeven in het artikel van Rene Zwaap, Zestien keer Steiner, in de Groene Amsterdammer van 19-4-2000, http://florisschreve.web-log.nl/mijn_hersenspinsels_onder/zestien-keer-steiner-de-g.html. Het gaat om citaten 2 t/m 6 (GA 349) en 13 (GA 100)

[166] Rudolf Steiner,  Menschheitsentwickelung und Christus-Erkenntniss; Theosophie und Rozenkreuzertum, Vierzehn Vorträge, gehalten in Kassel vom 16. bis 29. Juni 1907. Das Johannes Evangelium; Acht Vorträge, gehalten in Basel, vom 16. bis 25. November 1907,  Siebenter Vortrag, 22 November 1907: Die Abstammung des Menschen- da Wesen des Christus als Geist der Erde, Nachlassverwaltung, Dornach, 1967 pp. 239-250). De tekst van deze voordracht is, op twee alinea’s aan het eind, integraal in deze bespreking weergegeven.

[167] Idem, p. 239

[168] Henk van Oort, Antroposofie; een kennismaking, Vrij Geestesleven, Zeist, 2006, pp. 59-61

[169] Rudolf Steiner, Menschheitsentwickelung und Christus-Erkenntniss, pp. 239-241

[170] Is ook een klein issue geweest op racisme-debat, va http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-401

[171] Eindrapport pp. 690-691

[172] Toen de indianen van de zuidelijke prairiegebieden (Colorado, Nebraska en Kansas Territory) zich in 1869 moesten overgeven aan het Amerikaanse leger speelde zich volgens overlevering de volgende scene af, zoals beschreven in Dee Browns klassieker Begraaf mij hart bij Wounded Knee: ‘…een paar dagen later kwam de eerste groep Comanches, onder aanvoering van Tosawi, zich overgeven. Toen hij voor Sheridan stond blonken zijn ogen. ‘Tosawi, goede indiaan’, zei hij. Daarop sprak Sheridan de onsterfelijke woorden: ‘De enige goede indianen die  ik ooit heb gezien waren dood’. Luitenant Charles Nordstrom, die ook aanwezig was, bewaarde deze woorden in zijn geheugen en vertelde ze later aan iedereen die ze horen wilde, totdat ze na verloop van tijd als aforisme in de Amerikaanse taal waren opgenomen: De enige goede indiaan is een dode indiaan‘. Dee Brown, Begraaf mijn hart bij Wounded Knee, Baarn, 1971 (oosrpr. 1971), p. 152

(zie ook http://en.wikipedia.org/wiki/Philip_Sheridan)

[173] Eindrapport, pp. 309-310

[174] In Antroposofie ter discussie (Jelle van der Meulen ea, red.), Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist, 1985, pp. 43-44. Ik heb deze tekst van Maarten Ploeger eerder uitgebreid besproken, zie https://fhs1973.wordpress.com/2008/09/22/antroposofie-ii-een-repliek/

[175] Rudolf Steiner, Menschheitsentwickelung und Christus-Erkenntniss, pp. 241-244

[176] Hulspas & Nienhuys, Tussen waarheid en waanzin; een encyclopedie van de pseudo-wetenschappen,  de Geus, Breda, 1998, p. 335

[177] Rudolf Steiner, Menschheitsentwickelung und Christus-Erkenntniss, pp.244-245

[178] Idem, p. 245

[179] Wiilibrordvertaling, p. 1386

[180] Rudolf Steiner, Menschheitsentwickelung und Christus-Erkenntniss, pp. 246-247

[181]. Racisme-debat, zie http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-265

[182]  ‘Het huwelijk’ (1910), opgenomen in ‘Geluk dat kan wel jaren duren. Het huwelijk in honderd gedichten’, verzameld door Hans Warren en Mario Molegraaf, Prometheus, Amsterdam, 1999, zie ook http://www.let.rug.nl/vannoord/huwelijk.html

[183] Rudolf Steiner, Menschheitsentwickelung und Christus-Erkenntniss, pp. 247-248

[184] idem, pp. 249-250

[185] Eindrtapport, p. 345

[186] Hoewel het er te veel zijn om op te noemen wil ik wel een voorbeeld noemen van tot wat voor misverstanden de nieuwe blijde heilsboodschap van de Europeanen leidde in veroverde gebieden buiten de Christelijke wereld. In dit geval de Azteken. Uit Rudolf van Zantwijk, De oorlog tegen de goden; Azteekse kronieken over de Spaanse verovering uit het Nahuatl vertaald, Meulenhoff, Amsterdam, 1992.: ‘Om de huidige lezer enige indruk te geven van wat de Azteken aan wartaal te horen kregen kan het volgende voorbeeld dienen: als Christelijke missionarissen zich met fanatieke ijver op de studie van het Nahuatlahtolli, de officiële taal van het Azteekse Rijk hadden gestort en de volgende eenvoudige boodschap wilden brengen: ‘In de hoogste hemel verblijft God de Vader, Uw Koning. Hij is het Woord, Hij is de Schepper. Hij is de Drieëenheid: God de Vader, God, de Zoon en de Heilige geest. Jezus Christus is Gods Zoon, die voor ons aan het kruis gestorven is, Hij is het lam Gods, dat vrij is van alle zonden’, dan hoorden de Azteken letterlijk het volgende: ‘In de bovenhemel verblijft jullie vadergod, jullie spreker, het gesprokene, dat waardoor wij allen leven. Hij is drieheid, vadergod, Goddelijke zoon, Goddelijke adem. Xesuclisto is Goddelijke zoon, die voor ons op de plankenvereniging is gestorven. Hij is het nooit ernstig gekromde katoendier’. En dat terwijl de Azteekse hoofden afbeeldingen van de Spaanse koning zagen, die trots het juist ‘immer ernstig gekromde gekrulde katoendier’ om zijn hals droeg als ordeteken van het Gulden Vlies.

De bovenstaande moeizame communicatie moet een ware ramp geweest zijn, als een man als Peter van Gent zich ermee belastte, die een notoire stotteraar was. Stotteren is in het Nahuatl fataal, omdat een verdubbeling van de lettergrepen een wezenlijke betekenisverandering met zich meebrengt. Tlahtoani, (Hij die spreekt), waarmee de Azteken een vorst of een vorstin aanduiden, wordt bij stotteraars al gauw tlatlahtoani, maar dan is de betekenis ‘kletser’, of iemand die teveel praat. Het bovenstaande tekstje, uitgesproken door Peter van Gent, die al een jaar na de val van Tenochtitlan in Texcoco actief was, zal ongeveer zo in Azteekse oren hebben geklonken: ‘In de allerhoogste hemel verblijft telkens weer God het oompje, jullie veelprater, het steeds gezegde, dat waar door allen leven, hij al drieheid, oompje god, godenkleuter, godengehijg. Xesoclisto, die voor ons op de arendsplankenvereniging vele doden gestorven is. Hij is het nooit voortdurend bezorgde gekrulde katoendier’.

[187]Dieter Brüll, De nieuwe reactionairen, met een bijzondere aandacht voor het verschijnsel Zondergeld, ‘Driegonaal’. 1986, nr. 1 (opnieuw gepubliceerd in maart 1996, (anti)racisme versus Anthroposofie, p. 14-25), p. 21.

[188] Zie Lorenzo Ravagli, Rudolf Steiner und die Überwindung des Rassismus, Institut für Soziale Dreigliederung, 19-7-2003. Ravagli doet ongeveer hetzelfde als Brüll, maar dan veel effectiever en veel uitvoeriger. Het is mij een raadsel waarom de rechtzinnigen der antroposofen niet met dit artikel schermen, in plaats met dat gedateerde verhaal van Dieter Brüll over Gjalt Zondergeld. Maar kennelijk is dit artikel nog niet boven de horizon gekomen. http://www.dreigliederung.de/essays/2003-07-003.html Toch is ook dit stuk niet afdoende. Ravagli verwijt de critici van Steiner (net als Brüll) dat deze per definitie losse stukjes tekst uit de context halen, isoleren en dan Steiner van racisme beschuldigen. Ravagli doet hetzelfde, maar dan poogt hij Steiner te ontlasten. .Hoewel het voor de naïeve lezer geraffineerd lijkt, is het voor iedereen die de discussie heeft gevolgd een tamelijk doorzichtige en kinderachtige tactiek om Steiner vrij te pleiten.

[189] Hans Peter van Manen in Antroposofie ter discussie, p. 54

[190] Helmut Zander, Anthroposophie in Deutschland; Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884-1945, Göttingen, 2007, p.665 (citaat aangeleverd door Andreas lichte op ´racisme-debat’, http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-1448

[191] Eindrapport, pp. 379-380

[192] Rudolf Steiner, Vom Leben des Menschen und der Erde; über das Wesen des Christentums; Dreizehn Vorträge vor den Arbeitern am Goetheanumbau in Dornach, vom 17. Februar bis 9. Mai 1923 (GA 349), Rudolf Steiner Taschenbücher aus dem Gesamtwerk,  Rudolf Steiner Nachlassverwaltung, Dornach, 1993,  pp.52-68. De tekst van de voordracht is hier vrijwel integraal weergegeven, op twee alinea’s na, die ik in mijn uitleg kort heb samengevat. Het gaat om zijn bespreking van de verschillen tussen Europeanen en Amerikanen. Verder staat de gehele voordracht in de tekst verwerkt.

 

[193] Idem, p. 52

[194] Toos Jeurissen, Uit de Vrije School geklapt; over antroposofie en racisme; een stellingname, Baalproducties, Sittard, 1996, p. 5, http://www.antroposofia.be/wordpress/uit-de-vrije-school-geklapt.pdf

[195] Eindrapport, p. 380

[196] Zie http://www.antroposofia.be/steinerscholen/Onderzoek/wortelrassen.onderrassen.rassen.pdf

[197] Zie http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b18chincul.htm

[198]Dieter Brüll, De nieuwe reactionairen, met een bijzondere aandacht voor het verschijnsel Zondergeld, ‘Driegonaal’. 1986, nr. 1 (opnieuw gepubliceerd in maart 1996), p. 14-25

[199] Steiner, Vom Leben des Menschen, pp. 52-53

[200] Eindrapport, p. 681

[201] Zie http://en.wikipedia.org/wiki/Theodor_Adorno

[202] Zie http://florisschreve.blog-s.nl/2008/10/14/antroposofie-ii-een-repliek/

[203] Steiner, Vom Leben des Menschen…, p. 53

[204] Jan Willem de Groot, Kosmisch racisme; over racistische elementen in de antroposofie, Skript, zomer 1996, http://www.stelling.nl/simpos/antro1.htm

[205] Jana Husmann Kastein, Schwarz-Weiß-Konstruktionen im Rassebild Rudolf Steiners, Berliner Dialog 29, Juli 2006, http://www.religio.de/dialog/106/29_22-29.htm

[206] Rudolf Steiner, Die Mission einzelner Volksseelen, 1910 (Nachlassverwaltung, Dornach, 1950) p. 122

[207] Rudolf Steiner, Vom Leben des Menschen…, pp 53-55

[208] Idem, p. 55

[209] Over het begrip exotisme, zowel in ‘positieve’ als in ‘negatieve’ zin, maw dat de ‘ander’ wordt gereduceerd tot zijn ‘anders’ zijn en daarmee wordt ontmenselijkt, is nogal veel te doen geweest op ‘racisme-debat’, va http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-1220

[210] Zie het artikel uit de Brug ‘Waarom geen Chinese cultuurperiode’, een kleine synopsis van het gedachtegoed van Sigismund von Gleich, http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b18chincul.htm

[211] Eindrapport,  pp. 681-682

[212] Steiner, Vom Leben des Menschen, p. 55

[213] Steiner, Die Mission einzelner Volksseelen, 1910 (Nachlassverwaltung, Dornach,1950), zesde voordracht, p. 116, online versie http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_06.htm

[214] Eindrapport, pp. 383-384

[215]  Artikel ‘De moeizame relatie van antroposofen met hun critici’, http://www.stelling.nl/kleintje/345/sofen.htm

[216] Steiner, Vom Leben des Menschen…, p. 56

[217] Eindrapport, p. 384

[218] Steiner, Vom Leben des Menschen, pp. 56-57

[219] Eindrapport, p 385

[220] idem

[221] Steiner, Vom Leben des Menschen, pp. 57-58

[222] Eindrapport, p. 386

[223] Idem, p. 386-387

[224] Rudolf Steiner, Die Mission einzelner Volksseelen, 1910 (Nachlassverwaltung, 1950), pp. 80-81, online op http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_04.htm

[225] Steiner, Vom Leben des Menschen, p. 59

[226] Eindrapport, p. 388

[227] Steiner, Vom Leben des Menschen, p. 60

[228] Eindrapport, p. 388

[229]Steiner, Vom Leben des Menschen, pp. 60-62

[230] Eindrapport, pp. 682-684

[231] Rudolf Steiner, Die Mission einzelner Volksseelen, (Nachlassverwaltung, 1950) p. 77

[232] Idem, p 113

[233] Idem, p. 81

[234] Steiner, Menschheitentwickelung und Christus-Erkenntnis, p. 240

[235] Rudolf Steiner, Vom Leben des Menschen, p.62

[236] Eindrapport, p. 684

[237] Steiner, Vom Leben des Menschen, pp.64-67

[238] Eindrapport, p. 291

[239] Zie http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b52a.htm#004

[240] Rudolf Steiner, Die Mission einzelner Volksseelen, p. 80

[241] Rudolf Steiner heft zelfs een poging gedaan om von Baden  in zijn ideeën over ‘volkerenpsychologie’ te interesseren en gaf hem een exemplaar van Die Mission einzelner Volksseelen cadeau.

[242] Hans Peter van Manen, Wanneer verwachtte Rudolf Steiner de incarnatie van Ahriman?, Perun Boeken, Driebergen, 2007, p.19: Zie verder de Brug artikelen  http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b28dubbel.htm en http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b44deel1.htm

[243] http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/inhaztot.html

[244] Uit ‘Die Sehnsucht der Juden nach Palästina, in Magazin für Literatur, 1897, 66. Jg., Nr. 38, geciteerd uit het Eindrapport, p. 469

[245] Steiner, Vom Leben des Menschen, p. 67

[246] Verschenen op https://fhs1973.wordpress.com/2009/01/02/sprake-van-rassenleer/

[247] Eindrapport, p. 685

[248] Idem, p. 686

[249] Steiner, Vom Leben des Menschen, pp. 67-68

[250] Eindrapport, p. 14

http://www.sf.tv/videoplayer/embed/cd417eb3-78a9-40c3-9342-21bde5e7a471

 
 
 
racisme-debat op de site (VK blog) van Hugo Verbrugh (archief): Racisme-debat op de site van Hugo Verbrugh

Neo-Nazi elements sold as Anthroposophy

anthroposophy part IV, see also (in Dutch) anthroposophy I, II, III, V, VI and VII

A Bridge too far?

Neo-Nazi elements sold as Anthroposophy

 

By Floris Schreve

also published on Egoisten, the website of Michael Eggert (Germany), see http://www.egoisten.de/files/schreve.html

pdf

‘The members of the board hereby declare on behalf of the Rudolf Steiner Nachlassverwaltung that they emphatically reject the use of Rudolf Steiner’s remarks in any way which calls for hate against groups of people or is directed in a hostile and discriminatory way against groups of people on the basis of race, nation, gender, religion, etc. They would see that not just as a violation of basic principles of human dignity but also as an abuse of the intentions of Rudolf Steiner’

The Board of the Rudolf Steiner Nachlassverwaltung, Dornach, October 2007

From ‘The Frankfurther Memorandum’[1]

Almost two years ago (autumn 2007, ironically almost at the same time the Board of the Nachlassverwaltung published this declaration) I searched the internet on the (Dutch) terms ‘antroposofie’ and ‘racisme’, trying to find an article I read years before (Jan Willem de Groot, Kosmisch racisme; over racistische elementen in de antroposofie on the website of Simpos[2] ). I found this article but also something else. The article Zogezegd racisme (‘So called racism’) of Thomas Voss, as it appeared in the google search engine, was part of a series of hundreds of articles on a Belgian website.[3] This website and magazine, De Brug (means ‘The Bridge’) called itself ‘anthroposophical’. Partly it appeared to me as anthroposophical as a lot of articles were dealing with Rudolf Steiner and with an affluent use of terms as ‘Atlantis’, ‘Lemuria’, ‘reincarnation’, ‘Archangels’, ‘Lucifer’, ‘Michael’ and above all ‘Ahriman’. But this was totally different stuff than I used to know as ‘anthroposophy’, as from my own memories of my primary school, the moderate and civilized Dutch anthroposophical magazine Jonas which I knew from my parental house and the basically non racist, quiet progressive and well educated, friendly and civilised people I knew with a strong sympathy for anthroposophy. Even after I read about the possibility of racist thought in Steiner’s work appeared in the newspapers and after the discussion began, and I started to believe there is some racism, this website was something I had never expected.
Long time ago, at my own Waldorf school (I did just my primary school at a Waldorf school) my teacher told me for the first time something about the second World War and about what happened with the Jews. Here I could read, in the name of the same anthroposophy, that this was a lie and that a few brave people, like the revisionists David Irving, Ernst Zündel and Robert Faurisson, had the guts to discuss this lie, known as the Holocaust.[4] They published also an interview with another Holocaust revisionist, Johannes Lerle.[5] And I could read on this site that ‘the Jews betray there fellow race members, when this is convenient to them’[6] (although it is a translation, the sentence has the same strange appearance in Dutch). And the lie of the Holocaust was a creation of Ahriman, together with some Anglo-Saxon Loges, Illuminati, capitalists and Zionists, to destroy the spiritual impulse of Central Europe.[7]
This was not the only thing which appeared to me as totally insane. A few examples. Ahriman had provoked the opium war, by kidnapping souls which were meant to incarnate in European bodies. But he putted them into Chinese bodies.[8] Homosexuals are displaced souls, born in a non fitting body as if they were ‘transsexuals’. But the reason why there are more homosexuals today (? Maybe homosexuality is more visible, since the acceptance and tolerance increased) is because of the increase of abortions. For that reason there are more displaced souls, who never got the chance to fulfil their Karma in the live which was meant for them, which was cut off.[9]
For me as a homosexual a bit hilarious (but to be honest also quiet insane and sick), but not for everyone. After this magazine published another tirade against homosexuals (we will discuss this article later), a reader (apparently homosexual) wrote an emotional letter that, although he was positively interested in anthroposophy and just started to read more about this philosophy, he felt deeply offended. De Brug published his emotional letter on the internet (lucky for him they didn’t show his name) with a reply (entitled The pain of being different) filled with speculations about his psychological condition and explained his ‘anger’ by his so called displaced state of being, because he is a homosexual (but subconsciously he realised himself that there was something wrong with him). For me the most appalling was this man described he and his partner were in their sixties and lived through long history of the strugle for acceptance. After their retirement, his partner became highly interested in anthroposophy (followed courses with Ron Dunselman). So also for me not very pleasant to read how this man was rejected offensively  by these anthroposophical radicals with all the almost abusive speculations about his personality. [10]
I don’t think it would be wise to speculate about the mental health of the authors of this magazine, but their articles are quiet often a little bit paranoid (just a little bit). What about a texts like these? A small collage: ‘Non-anthroposophists always see conspiracies of Freemasons, illuminati and Zionists (they always do, FS), while the real anthroposphist know these conspiracies are real, but that all these ‘occult fellowships’, including UFOs (apparently they are also organised by a secret occult fellowship, FS), are directed by Ahriman’. In the same article they admit that it is not easy to say something about UFOs, because ‘unfortunately Rudolf Steiner never spoke about this phenomenon, so we have to think by ourselves, which is (to be honest) not common use for us as anthroposophists’.[11] These real anthroposophists (not the weak hearted anthroposophists in the Netherlands, who installed the van Baarda commission to examine the possibility of racism in the work of Steiner[12] ) are comparable ‘with the Christians in the catacombs during the rule of the Roman emperor Nero. But finally his empire collapsed!’ So there is hope! (‘this could give us a bit of courage’, in their own words).[13]
Above all, anthroposophists are seen as victims. Victims of the materialistic science (Ahriman!), of the political correct elite, who tries to censor everyone with a non political correct opinion (also Ahriman! although I have not the impression that anyone tries to censor this strange magazine, because ‘the weak hearted mainstream’, in their view, has no problem to be associated with these ideas, at least till now). They seem almost to beg desperately: ‘Please, help us, we want to be like David Irving. Hated, discredited and persecuted. Help us to confirm our self declared victimization’.
Belgium, their own country, is not a real nation but a ‘black magic construction’! Founded by ‘the occult loges’ and inspired by Ahriman[14]. I know there is a large movement of extreme right Flemish nationalists, sometimes organized in mostly racist political parties, but this was quiet weird. Also the European Union is an ‘Ahrimanic construction’ and Ahriman and his fellows (probably ‘the occult loges’) are building a ‘World Termite State’ (‘Wereld Termietenstaat’, as they call it). Ahriman was even the genius behind 9/11! (because his face was seen in the smoke and dust of the collapsing twin towers, as they try to prove with a picture they compare with a sculpture of Rudolf Steiner of the head of Ahriman [15] ). And above all: ‘Ahriman does not want us to become wise!’ (‘The wiser we become, the more wisdom of former incarnations we will gather, but if we neglect this wisdom, than someone comes to steal it and who knows to use it: Ahriman!’).[16]
This website was linked to a larger website www.vrijgeestesleven.be (‘Freies Geistesleben’, in the Netherlands ‘Vrij Geestesleven’ is the oldest anthroposophical publishing house. But this was something different than the decent publisher of the Dutch translations of the work of Rudolf Steiner). Who enters this website will be welcomed with the following text: ‘Vrij Geestesleven’, for all the victims of local, federal (Belgium is a federal state) and European Soviet Governments: Revisionists, smokers, refusers of vaccinations. (only the last group seemed to me more or less related to anthroposophical ideas, FS) More categories will follow!’ (so there are more victims of the Belgian and European Soviet regime? FS) . The link behind the ‘revisionists’ leads to the website www.vho.org announced as ‘The World’s largest website for Historical Revisionism! The Holocaust Controversy – A Case for open Debate’. And probably it is the largest ‘revisionist’ site, with a lot of illegal downloads of the works of David Irving, Ernst Zündel cs. Also Norman Finkelstein’s The Holocaust Industry, which I believe it is abused by these Nazi types, is illegally published in different languages on this site (Finkelstein, an American scholar with an Eastern European Jewish background, has the opinion that the remembrance of the Holocaust is being misused to support Israel by all means, also against the Palestinians and to maintain the illegal occupation of the Palestinian territories. Not everyone agrees with his ideas, but this book definitively doesn’t belong on a neo Nazi site). However, on this site the book of Finkelstein is available in different languages, also in Dutch (they used the text as it was published by Mets & Schilt, probably illegal).
I had no idea what this had to do with anthroposophy. Reading these articles I sometimes thought this website is a sick but brilliant joke (of monstrous proportions, both in ‘quality’ as ‘quantity’). But finally it appeared not to be. But what is it? Anthroposophy or neo-Nazism? (if iis possible to combine these two things) Or total madness? And why was I almost the only one who saw this? Even now, when I putted a lot of attention on this ‘thing’ (earlier I called it ‘an orgy of insanity’ and I still agree with that), there were just a few anthroposophists who openly dared to criticize the insights as exposed on this website. In the first place I have to mention Ramon de Jonghe, who owns the website (Steinerscholen) where most of the discussions took place. Originally trained as a Waldorf school teacher, he runs this critical website and wrote recently a sharp analysis on everything what going on in the world of the ‘Steinerscholen’, as Waldorfschools are called in Belgium (in the Netherlands they are known as ‘Vrije Scholen’)[17]. Also Michel Gastkemper did, editor of the new Rudolf Steiner translations in the Netherlands, on his own weblog and on the site of Ramon de Jonghe. But till now they are the only ones from ‘anthroposophical inside’ (if Ramon de Jonghe considers himself, or is considered as such).[18]
When I discovered this website two years ago my curiosity had been triggered. I was intrigued by this phenomenon and started to find out and to read everything about this subject I could get. A lot of Rudolf Steiner, works of other anthroposophists, different kind of critics, both from the Netherlands and abroad and all those articles of this strange website, recommended as an anthroposophical magazine on every mainstream anthroposophical webportal of both the Netherlands and Belgium, together with decent journals as Flensburger Hefte, Info3 and Der Europäer[19]. De Brug is even sponsored by Demeter, or at least a banner of Demeter is shown on the homepage[20]. I have no idea if someone at Demeter realises what they support, just as some other anthroposophical companies and institutions who recommend or are linked with De Brug (recently one banner of a Dutch anthroposophical organisation disappeared).
I wanted to find out how it is possible that this medium is generally accepted by the mainstream, without any critical comment or whatsoever. And above all, how (or even ‘if’) these radical ideas fit in the tradition of Rudolf Steiner and the anthroposophy. This was the beginning of a lot of reading resulting in a series of articles on my blog and finally of a lot of long lasting debates with all different kind of anthroposophists and critics.[21] In this article I will discuss some insights of mine since that time, first some of the ideas of Steiner himself and than focus on this strange magazine/website I discovered two years ago.

There is a kind of racial doctrine

As an ex pupil of a primary Waldorfschool in the Netherlands (I didn’t go to high school at a Waldorfschool) and grown up in a family with a strong sympathy for anthroposophy, I followed the discussion about racist elements in the anthroposophy and thought of Rudolf Steiner in the Dutch newspapers during the nineties. In the beginning I wasn’t convinced that the things were that bad as some critics pointed out [22](at that time mainly Toos Jeurissen, author of Uit de Vrije school geklapt; racisme en antrpoposofie, een stellingname and several articles). Gradually my opinion changed when I finally started to read the original German text of Die Mission einzelner Volksseelen (GA 121, 1910). After studying this and several other texts of Rudolf Steiner, as Vom Leben des Menschen und der Erde (GA 349, 1923), Menschheits-entwickelung und Christus Erkenntnis; Theosophie und Rosenkreuzertum; Das Johannes Evangelium (GA 100, 1908), Aus der Akasha Chronik ( GA 11, 1907) and some other works, I gradually became to believe that there is a structural problem of racism in the anthroposophy, even when you regard this in the context and the time of Rudolf Steiner himself. Although the Report of the so-called van Baarda-Commission (the commission installed by the Dutch Anthroposophical Society, which had the assignment to examine the possibility of racism in the entire work of Rudolf Steiner) concluded that there is no racist doctrine in the work of Steiner (just sixteen passages which would be severe discriminative under the current Dutch law) in my view they missed the real point.
I will mention three ‘cases’. First Steiner’s notorious remark in Die Mission einzelner Volksseelen (GA 121:4): ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’. The commission qualified this statement in the so called third category ‘passages without discrimination of any kind’. They ‘defended’ this quote with the argument that genocide was not the only reason for the decimation of the population of the native Americans. There were also imported diseases from Europe the commission report states, referring to a recent study of Jarred Diamond, Guns, Germs and Steel; The fates of Human Societies, New York/London, 1999.[23] In my view a quiet opportunistic argument to justify Steiner’s concept of the native Americans as a decadent and dying race, representing ‘der Abenddämerung der Menschheit’ . Above all this argument is completely ignorant to the fact that this representation of the native Americans is a part of a larger concept in which each race has it ‘s own place, see also fig. 2. Steiner (in GA 121:4): ‘Diese Linie besteht auch für unsere Zeit (see figure 2). Der afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf. Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteiligung. Hier ist die Wahrheit zwar manchmal verschleiert, aber Sie sehen, man kommt mit Hilfe der Geheimwissenschaft doch auf merkwürdige Erkenntnisse (…) Wenn wir dann diese Linie weiterziehen, so kommen wir weiter nach Westen nach den amerikanischen Gebieten hinüber, in jene Gebiete, wo diejenigen Kräfte wirksam sind, die jenseits des mittleren Lebensdrittels liegen. Und da kommen wir — ich bitte das nicht mißzuverstehen, was eben gesagt wird; es bezieht sich nur auf den Menschen, insofern er von den physisch-organisatorischen Kräften abhängig ist, von den Kräften, die nicht sein Wesen als Menschen ausmachen, sondern in denen er lebt -, da kommen wir zu den Kräften, die sehr viel zu tun haben mit dem Absterben des Menschen, mit demjenigen im Menschen, was dem letzten Lebensdrittel angehört. Diese gesetzmäßig verlaufende Linie gibt es durchaus; sie ist eine Wahrheit, eine reale Kurve, und drückt die Gesetzmäßigkeit im Wirken unserer Erde auf den Menschen aus. Diesen Gang nehmen die Kräfte, die auf den Menschen rassebestimmend wirken. Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten. Von der Eigentümlichkeit dieser Linie hängt das ab, was auf der Oberfläche unserer Erde mit den Rassen sich abspielt, was von den Kräften, die nicht unter dem Einfluß der normalen Geister der Form stehen, bewirkt wird. Wo Rassencharaktere in Betracht kommen, da wirken sie in dieser Weise. In unserer Zeit wird der Rassencharakter aber allmählich überwunden’.[25]
As we see, Steiner’s remarks are not an isolated description of historical events considering the native Americans, but they are part of a esoteric doctrine with an holistic worldview, in

 

365288102_6_yuxp[1]

Fig. 1: Hermann Poppelbaum, Zur Metamorphose der Menschengestalt, in ‘Gäa-Sophia, Jahrbuch der Naturwissenchaftlichen Section der Freien Hochschule für Geisteswissenschaft am Goetheanum Dornach’, Band 3, Volkerenkunde, Stuttgart, Den Haag, Londen, 1929.

which every race needs a fitting place. The African race represents the stage of childhood, the Asiatic the teenager, the European adult stage of humanity and the native Americans the latest fase of coming at age.
Another example of defending Steiner with all means is how the commission discussed a passage from Steiner from 1923 (Vom Leben des Menschen und der Erde; über das Wesen des Christentums, GA 349, Dritter Vortrag Farbe und Menschenrassen). This was a lecture given for the workers who built the Goetheanum. For this public Steiner used some more drastic metaphors, more plastic than he normally did, like in this descriptions of the ‘black race’. A few examples of his three pages exposure considering ‘der Neger’: ‘Nun nehmen Sie einen Baum an. Der steht zunächst auf der Oberflache der Erde, nimmt etwas Licht auf, aber viel Licht verschluckt er, viel Wärme verschluckt er. Nun, das geht solange, bis er unter der Erde geblieben ist, was wird er? Schwarze Kohle! Schwarz wird er wie ein Baum war, Lichtund Wärme in sich aufgenommen hat (…) Wenden wir das auf den Menschen selber im Weltenraum an. Sehen wir uns zunächst die Schwarzen in Afrika an. Diese Schwarzen in Afrika haben die Eigentümlichkeit, daß sie alles Licht und diese Wärme vom Weltenraum aufsaugen. Sie nehmen das auf (…) Dadurch, daß er das tut, wirken über den ganzen Menschen hin die Kräfte des Weltenalls. Überall nimmt er Licht und Wärme auf, überall. Das verarbeitet er in sich selber. Da muß etwas da sein, was ihm hilft bei diesem Verarbeiten. Nun, sehen Sie, das, was ihm da hilft beim verarbeiten, das ist namentlich sein Hinterhirn. Beim Neger ist daher das Hinterhirn besonderes ausgebildet. Das geht durch das Rückenmark. Und das kann alles das, was da im Menschen drinnen ist an Licht und Wärme, verarbeiten. Daher ist beim Neger namentlich alles das, was mit dem Körper und mit dem Stoffwechsel zusammenhängt, lebhaft ausgebildet. Es hat, wie man sagt, ein starkes Triebleben, Instinktleben. Der Neger hat also ein starkes Triebleben. Und weil er eigentlich das Sonnige, Licht und Wärme, da an der Körperoberfläche in seiner Haut hat, geht sein ganze Stoffwechsel so vor sich, wie wenn in seinem Innern von der Sonne selber gekocht würde. Daher kommt sein Triebleben. Im Neger wird da drinnen fortwährend richtig gekocht, und dasjenige, was dieses Feuer schürt, das ist das Hinterhirn. Manchmal wirft die Einrichtung des Menschen noch solche Nebenprodukte ab. Das kann man gerade beim Neger sehen. Der Neger hat nicht nur, durch dieses Kochen in seinem Organismus, sondern er hat auch noch ein furchtbar schlaues und aufmerksames Auge. Er guckt schlau und sehr aufmerksam (…) Der Schwarze ist ein Egoist, der nimmt alle Licht und Wärme auf’.[26]
These remarkable passages about ‘der Neger’ in relation to the racial determined symptom of ‘kochen’[27] (cit. 124 of the report) were explained and defended by the commission as following: ‘The formulations of Steiner arouse some alienation for the public in these days. But by physiological research we could examine if there is any empirical evidence for these statements, but that is not within the goals of this report’.[28] That is almost everything the commission has to say about these remarkable statements of Steiner. Although the Commission qualified five passages of this lecture as severe discriminative (five of the sixteen passages of the total oeuvre of Steiner the commission found discriminative), all the above cited assertions on ‘the black race’ were classified as ‘non discriminative but could be discriminative interpreted without the context of the anthroposophy as a whole’ (this category was used for a lot of these kind of statements by Rudolf Steiner).
Finally the commission tries to argue with several different passages of Steiner, that in his view the ‘differences between races’ were significant in the past, but have no meaning anymore for today.[29] Interesting is in this part of the report they also choose this quote of Steiner (from Die Mission einzelner Volksseelen) to argue that the differences between races lost their meaning in the past and that the racial differences are not important anymore: ‘Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein. Sie wiederholen sich nicht etwa immer in der gleichen Art, wie es bei Sinnett falsch im «Esoterischen Buddhismus» dargestellt wird. In der alten lemurischen Zeit müssen wir das Aufgehen der Rassenmerkmale, der Rasseneigentümlichkeiten suchen; wir müssen dann deren Sich-Fortpflanzen bis in unsere Zeit verfolgen, müssen uns dabei aber klar sein, daß, wenn unsere gegenwärtige fünfte Entwickelungsepoche von der sechsten und siebenten abgelöst wird, keine Rede mehr sein kann von einem Zustande, den wir als Rasse werden bezeichnen können. Wenn wir uns diese Entwickelung aber so vorstellen, als ob sie immer nur gleichmäßig so fortrollte, dann haben wir nur eine Art Mühlrad im Kopfe, sind aber weit entfernt von dem Verständnisse dessen, was in der Welt wirklich vor sich geht’.
Ironically, Helmut Zander mentions also this quote, but to argue the opposite (in my view more convincing). Zander: ‘Rassen seien ein Intermezzo der Menschheitsgeschichte. »Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein.« (GA 121,76 [1910]) Erneut artikulierte Steiner sein antimaterialistisches Leitmotiv, aber bei näherem Hinsehen bleibt dies ein gänzlich unpolitisches Argument. Die Rassenentstehung, die erst in der lemurischen Zeit begonnen habe, werde in der sechsten und siebten »Entwickelungsepoche« verschwinden (ebd.), das heißt: frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend. Für eine politische Erledigung der Rassenfrage und für die Geltung von Steiners Rassentheorien ist dies eine lange, eine zu lange Zeit. Daß die Vielfalt von Völkern und Rassen ein Reichtum der Pluralität sein könnte, tritt im übrigen nicht in Steiners Blickfeld’.[30]
In my view is the most interesting aspect of this particular issue, when Steiner discusses the native Americans in the sixth lecture of Die Mission einzelner Volksseelen (GA 121: 6), he says: ‘Sehen Sie sich doch die Bilder der alten Indianer an, und Sie werden gleichsam mit Händen greifen können den geschilderten Vorgang, in dem Niedergang dieser Rasse. In einer solchen Rasse ist alles dasjenige gegenwärtig geworden, auf eine besondere Art gegenwärtig geworden, was in der Saturnentwickelung vorhanden war; dann aber hat es sich in sich selber zurückgezogen und hat den Menschen mit seinem harten Knochensystem allein gelassen, hat ihn zum Absterben gebracht. Man fühlt etwas von dieser wirklich okkulten Wirksamkeit, wenn man noch im neunzehnten Jahrhundert sieht, wie ein Vertreter dieser alten Indianer davon spricht, daß in ihm lebt, was vorher für die Menschen groß und gewaltig war, das aber die Weiterentwickelung unmöglich mitmachen konnte. Es existiert die Schilderung einer schönen Szene, bei welcher ein Führer der untergehenden Indianer einem europäischen Eindringling gegenübersteht’.[31]
‘Wenn man noch im neunzehnten Jahrhundert sieht’… And these pictures of ‘die alten Indianer’ were taken in the Lemurian era just as when these meetings took place with the ‘europäischen Eindringling’.[32] At least all his remarks about the Native Americans are about the situation in ‘Unsere Zeit’ (he cites even a Native American chief from the 1830’s!), not about the situation in Atlantis, Lemuria or before Christ, as suggested by some anthroposophists who tried to defend Steiner’s ideas about races, as Thomas Voss or Dieter Brüll.[33]

Fig. 2: Steiner’s model of the human races as explained in the fourth and the sixth lecture of

Die Mission einzelner Volksseelen

      (GA 121), presented on a anthroposophical website (

http://wiki.anthroposophie.net/Rassen

      , see original figure:

http://florisschreve.hyves.nl/fotos/450289093/0/ZLnH/?pageid=3MEJ8NFYBCIS0GG04

      )
      Fourth lecture (scheme of four human races, modelled to the different stages of age): Der afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf. Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit (..) Wenn wir dann diese Linie weiterziehen, so kommen wir weiter nach Westen nach den amerikanischen Gebieten hinüber, in jene Gebiete, wo diejenigen Kräfte wirksam sind, die jenseits des mittleren Lebensdrittels liegen. Und da kommen wir — ich bitte das nicht mißzuverstehen, was eben gesagt wird; es bezieht sich nur auf den Menschen, insofern er von den physisch-organisatorischen Kräften abhängig ist, von den Kräften, die nicht sein Wesen als Menschen ausmachen, sondern in denen er lebt -, da kommen wir zu den Kräften, die sehr viel zu tun haben mit dem Absterben des Menschen, mit demjenigen im Menschen, was dem letzten Lebensdrittel angehört. Diese gesetzmäßig verlaufende Linie gibt es durchaus; sie ist eine Wahrheit, eine reale Kurve, und drückt die Gesetzmäßigkeit im Wirken unserer Erde auf den Menschen aus. Diesen Gang nehmen die Kräfte, die auf den Menschen rassebestimmend wirken. Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten. Von der Eigentümlichkeit dieser Linie hängt das ab, was auf der Oberfläche unserer Erde mit den Rassen sich abspielt, was von den Kräften, die nicht unter dem Einfluß der normalen Geister der Form stehen, bewirkt wird. Wo Rassencharaktere in Betracht kommen, da wirken sie in dieser Weise. In unserer Zeit wird der Rassencharakter aber allmählich überwunden’ (p. 80-81, online version

http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_04.htm

      )
      Sixth lecture (scheme of five races, modelled to the planets, see the astrological signs): ‘Wenn wir den Punkt, den wir vor einigen Tagen in unseren Darlegungen in Afrika gefunden haben, uns jetzt näher dadurch charakterisieren, daß, weil die normalen Geister der Form zusammenwirken mit denjenigen abnormen Geistern der Form, die im Merkur zentriert sind, die Rasse der Neger ensteht, bezeichnen wir okkult ganz richtig das, was in der schwarzen Rasse herauskommt, als die Merkur- Rasse. Jetzt verfolgen wir diese Linie weiter, die wir dazumal durch die Mittelpunkte der einzelnen Rassenausstrahlungen gezogen haben. Da kommen wir nach Asien und finden die Venus-Rasse oder die malayische Rasse. Wir kommen dann durch das breite Gebiet Asiens hindurch und finden der mongolischen Rasse, die Mars Rasse. Wir gehen dann herüber auf europäischen Gebiet und finden die europäischen Menschen, in ihrem Ur-Charakter die Jupiter Menschen. Gehen wir über das Meer hinüber nach Amerika, wo der Punkt, der Ort ist, an dem die Rassen oder Kulturen sterben, so finden wir die Rasse des Finsteren Saturn, die ursprüngliche indianische Rasse, die amerikanische Rasse. Die Indianische Rasse ist also die Saturn Rasse. Auf diese Weise Sie, wenn Sie sich okkult die Sache immer genauer vorstellen, die Kräfte, die diesen Weltenpunkten, diesen fünf Planeten, ihre äußere materielle Offenbarung erfahren haben. ( p. 113, online version

http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_06.htm

    )
 

 

 

Races and evolution in Steiner’s worldview

In my view the report of the Dutch Anthroposophical Society did not succeed to prove there is no racial doctrine in the work of Rudolf Steiner. I showed just a few examples but there are many more of the same kind. I agree with Helmut Zander, who stated in an interview: ‘Rudolf Steiner ist auch in der Evolutionslehre ein Kind des 19. Jahrhunderts. Er hat geglaubt, dass sich die Menschen von einem sehr primitiven Zustand zu einem hoch entwickelten entwickeln. Und dann gibt es natürlich degenerierte Rassen und solche, die einfach diese Entwicklung nicht mitgemacht haben. Das halte ich für keinen Ausrutscher, sondern für einen zentralen Teil seiner Weltanschauung (..) Er schwimmt in diesem Typus des rassistischen Denkens mit, wie gesagt, nicht als einer der Hurra-Patrioten, aber eben auch nicht als jemand – und davon gibt es auch im 19. Jahrhundert viele -, die gesagt haben, das ist wissenschaftlicher Humbug, Rassen gibt es eigentlich nicht’.[34]
There are some accusations against Steiner I do not agree with. That his teachings about races are closely related or even the same as the racial theories of the Nazis. There may be a historical connection with Guido von List and Jörg Lanz von Liebenfels and the so-called ‘Ariosophie’ (Liebenfels was, just as Steiner, highly influenced by the thought of Helena Blavatsky and the Theosophy). But these connections are indirect, at least for so far I know.
There may be a few similarities. In Die Mission einzelner Volksseelen Steiner mentions sometimes the term ‘arische Kaukasische Rasse’ (sixth lecture), and in his description of the history of the following ‘Nach-Atlantische Kulturepochen’ (at the end of the fourth lecture) he follows the same scheme which was often used by several descriptions of the Mythical roots of the Aryan race (the Aryan Myth). The main concept of this Aryan Myth (acc. Gobineau and later Lanz and von List) was that the superior and ruling race of this era originated in India slowly travelled to the west, on its way creating one sublime culture after another. This is quiet similar to Steiner’s vision on history, the notion of the so-called Kultur-Epochen. He describes this notion many times in different works and in different stages of his live. In 1923 (GA 349:3) he stated: ‘Und so ist es wirklich ganz interessant: Auf der einen Seite hat man die Schwarze Rasse, die am meisten irdisch ist. Wenn sie nach Westen geht stirbt sie aus. Man hat die gelbe Rasse, die mitten zwischen Erde und Weltenall ist. Wenn sie nach Osten geht, wird sie braun, gliedert sich sich zu viel dem Weltenall an, und stirbt aus. Die Weiße Rasse ist die zukünftige, ist die am Geiste schaffende Rasse. Wie sie nach Indien gezogen ist, bildete sie die innerliche, poetische, dichterische, geistige indische Kultur aus. Wenn sie jetzt nach westen geht, wird sie eine Geistigkeit ausbilden, die nicht so sehr den innerlichen Menschen ergreift, aber die äußere Welt in ihrer Geistigkeit begreift’.[35]
Most of the time Steiner didn’t use the word ‘Aryan’ in a ‘conventional’ way or in the way nationalists or national socialists used it. In most cases he used the word ‘Aryan’ in the way Helena Blavatsky did, who spoke several times about the ‘Ffth Aryan rootrace’. In her view, as exposed in The Secret Doctrine the rootraces represented the humanity during a certain era. There was, for example, the Lemurian Rootrace, the Atlantean Rootrace and after the downfall of Atlantis the Aryan Rootrace, divided in several subraces, like the ancient Indian, the ancient Persian, the Greek-Roman, etc. Also the subraces represented different cultural episodes or stages in the development of mankind. Certainly ‘eurocentric’ or even ‘aryo-centric’ but not strictly racial. Nevertheless, she discussed the Rootraces in terms as: ‘(before the Sixth Root-Race dawns), the white (Aryan, Fifth Root-Race), the yellow, and the African negro — with their crossings (Atlanto-European divisions). Redskins, Eskimos, Papuans, Australians, Polynesians, etc., etc. — all are dying out. Those who realize that every Root-Race runs through a gamut of seven sub-races with seven branchlets, etc., will understand the “why.” The tide-wave of incarnating Egos has rolled past them to harvest experience in more developed and less senile stocks; and their extinction is hence a Karmic necessity’.[36]
In Aus der Akasha-Chronik ( GA 11, 1907) Steiner used the same terms as Blavatsky (Wurzelrassen, Unterrassen), but in the years after (as in Geheimwissenschaft, GA 13, 1909) he abandoned these terms and changed them in ‘Zeitalter’ and ‘Kultur Epochen’. But in general in Steiners teachings eurocentrism is dominant, with a very special role and mission for the European (Aryan) white race. Steiner in Aus der Akasha-Chronik: ‘Die größte Masse der atlantischen Bevölkerung kam in Verfall, und von einem kleinen Teil stammen die sogenannten Arier ab, zu denen unsere gegenwärtige Kulturmenschheit gehört. Lemurier, Atlantier und Arier sind, nach der Benennung der Geheimwissenschaft, Wurzelrassen der Menschheit. Man denke sich zwei solcher Wurzelrassen den Lemuriern vorangehend und zwei den Ariern in der Zukunft folgend, so gibt das im ganzen sieben. Es geht immer eine aus der andern in der Art hervor, wie dies eben in bezug auf Lemurier, Atlantier und Arier angedeutet worden ist. Und jede Wurzelrasse hat physische und geistige Eigenschaften, die von denen der vorhergehenden durchaus verschieden sind. Während zum Beispiel die Atlantier das Gedächtnis und alles, was damit zusammenhängt, zur besonderen Entfaltung brachten, obliegt es in der Gegenwart den Ariern, die Denkkraft und das, was zu ihr gehört, zu entwickeln’.[37]
Although these passages of Rudolf Steiner and Helena Blavatsky look like pure Aryan obsessed racism, it is important to stipulate they don’t use the regular definition of a ‘race’, when they discuss the phenomenon ‘Rootrace’ . With the concept ‘Rootrace’/ ‘Wurzelrasse’ they mean the dominant part of humanity during a certain era. In our time, in their view these are the ‘Aryans’. But this is a broader notion of the concept Aryan then used for example by the Nazis. With Rootrace they mean the dominant and cultured part of humanity during a certain episode.
On the other hand Blavatsky is very clear that ‘negroes’, Papuans and ‘other primitive peoples or races’, even the black race and the yellow race are not a part of the Aryan rootrace. Steiner is more indirect, but in other works he is quiet explicit that for example the Native Americans are decadent dissents of the Atlantean race and not a part of the ruling Post Atlantean Rootrace . In the Akasha Chronik he calls the population of Oceania decadent dissents of the ancient Lemurians. Steiner: ‘Denn in der lemurischen und noch in der atlantischen Zeit waren Steine und Metalle viel weicher als später. – (Dem widerspricht nicht, daß noch Nachkommen der letzten Lemurier und Atlantier vorhanden sind, die heute ebenso feste Formen aufweisen wie die später gebildeten Menschenrassen. Diese Überbleibsel mußten sich den geänderten Umgebungsverhältnissen der Erde anpassen und wurden so auch starrer. Gerade darin liegt der Grund, warum sie im Niedergang begriffen sind. Sie bildeten sich nicht von innen heraus um, sondern es wurde ihr weniger entwickeltes Innere von außen in die Starrheit gezwängt und dadurch zum Stillstande gezwungen. Und dieser Stillstand ist wirklich Rückgang, denn auch das Innenleben ist verkommen, weil es sich in der verfestigten äußeren Leiblichkeit nicht ausleben konnte.)’[38]
If there are dissents of the Lemurians, we may conclude that they are not a part of the fifth rootrace. So we can conclude that with the term rootrace stands for not just an era but for a part of humanity that is dominating a certain era. Second conclusion, also in Steiner’s view the Aryans are the dominating race, the rootrace. And the Native Americans were not a part of it. Steiner in Die Mission einzelner Volksseelen (GA 121: 6): ‘Was war für den Indianer das Größte? Es war, daß er noch ahnen konnte etwas vonder alte Größe und Herrlichkeit eines Zeitalters, welches in der alten Atlantische Zeit vorhanden war, wo noch wenig um sich gegriffen hatte die Rassespaltung, wo Menschen hinaufschauen konnten nach der Sonne und wahrzunehmen vermochten durch das Nebelmeer eindringenden Geister der Form. Durch ein Nebelmeer blickte der Atlantier hinauf zu dem, was sich für ihn nicht spaltete in eine Sechs-oder Siebenheit, sondern zusammenwirkte. Das, was zusammenwirkte von den sieben Geistern der Form, das nannte der Atlantier den großen Geist, der in der alten Atlantis dem Menschen sich offenbarte. Dadurch hat er nicht mit aufgenommen das, was die Venus-, Merkur-, Mars- und Jupiter-Geister bewirkt haben im Osten. Durch dieses haben sie gebildet all die Kulturen, die in Europa in der Mitte des neunzehnten Jahrhunderts zur Blüte gebracht wurden. Das alles hat er, der Sohn der braune Rasse, nicht mitgemacht. Er hat festgehalten an dem großen Geist der unfernen Vergangenheit. Das, was die anderen gemacht haben, die unfernen Vergangenheit auch den großen Geist aufgenommen haben, das trat ihm vor Augen, als ihm ein Blatt papier mit vielen kleinen Zeichen, den Buchstaben, von welchen er nichts verstand, vorgelegt werden’.[39]
We may conclude that in Steiner’s view the Native Americans were decadent dissents (Steiner uses the qualification ‘decadent’) of the Atlanteans. In Menschheits-entwickelung und Christus Erkenntnis; Theosophie und Rosenkreuzertum; Das Johannes Evangelium (GA 100; 7) Steiner says the following about the Native Americans: ‘Um uns hineinzuarbeiten in der Art und Weise, wie die Geisteswissenschaft über die Evolution denkt, müssen wir vom Nächstliegenden ausgehen. Nicht alle heute auf der Erde lebenden Menschen stehen auf derselben Stufe der Entwickelung. Neben den Völkern, die auf einer hohen Kulturstufe stehen, gibt es Naturvölker, welche in der Kultur weit zurückgeblieben sind. Es hat sich in der heutigen Naturwissenschaft die Anschauung herausgebildet-und sie wird mit großer Zähigkeit festgehalten, obschon neuere Tatsachen dagegen sprechen-, daß die höherentwickelten Völkern abstammen. Diese Anschauung is den Ergebnissen der Geistesforschung nicht entsprechend. Erwähnen wir hier beispielweise die Völker, die durch Entdeckung Amerikas bekannt wurden, und schildern wir in Kürze eine Episode, die uns einen Einblick in das Geistesleben dieser Völker gewährt. Bekanntlich hatten die Weißen die Indianerbevölkerung immer weiter in das Innere des Landes Zurückgedrängt und das Versprechen, ihnen Ländreien zu geben, nicht gehalten. Ein Häuptling dieser Indianer sagte einmal zu Anführer eines europäischen Eroberungszuges: Ihr Bleichgesichter habt unsere Länder genommen und habt uns versprochen, uns andere zu geben. Aber der weiße Mann hat dem braunen Mann das Wort nicht gehalten, und wir wissen auch warum. Der bleiche Mann hat kleine Zeichen, in denen Zauberwesen stecken und aus denen erforscht er die Wahrheit, denn es ist nicht gut. Der braune Mann sucht nicht in solchen kleinen Zauberzeichen die Wahrheit. Er hört den ‘Großen Geist’ im Rauschen des Waldes, im Rieseln des Baches. Im Blitz und Donner gibt ihm der ‘Großen Geist’ kund, was recht und unrecht ist.
Wir haben in der amerikanischen Rasse eine primitieve Urbevölkerung vor uns, die weit, weit zurückgeblieben ist, auch in Bezug auf religiöse Weltanschauung. Aber sie hat sich bewahrt den Glauben an einen monotheistischen Geist, der aus allen Lauten der Natur zu ihr spricht. Der Indianer steht mit der Natur in so innigem Verhältnis, daß er noch in allen ihren Äußerungen die Stimme des hohen schöpferischen Geistes hört, während der Europäer so in der materialistischen Kultur steckt, daß er die Stimme der Natur nicht mehr wahrnehmen kann. Beide Völker haben denselben Ursprung, beide stammen von der Bevölkerung der Atlantis ab, die einen monotheistischen Glauben besaß, entsprung aus einem geistigen Hellsehen. Aber die Europäer sind hinaufgestehen zu eine höhere Kulturstufe, während die Indianer stehengeblieben und dadurch in Dekadenz gekommen sind. Diesen Entwickelungsvorgang muß man immer beachten. Er läßt sich darstellen wie folgt. Im laufe der Jahrtausende verändert sich unser Planet, und diese Veränderung bedingt auch eine Entwickelung der Menschheit. Die Seitenzweige, die nicht mehr in die Verhältnisse hineinpassen, werden dekadent. Wir haben also einen geraden Entwickelungsstamm und abgehende Seitenzweige, die verfallen (siehe Zeichnung, fig. 3, FS).
Von dem Punkte der atlantische Zeit, wo Europäer und Indianer noch miteinander vereint waren, weiter zurückgehend, kommen wir in eine Zeit wo die Körper des Menschen noch verhältmäßig weich, von gallertartiger Dichtigkeit war. Da sehen wir wieder Wesen sich

Fig. 3: Evolution model 1, from GA 100; 7

abzweigen und zurückbleiben. Diese Wesen entwickeln sich weiter, aber in absteigende Linie, und aus ihnen entsteht das Affengeschlecht. Wir dürfen nicht sagen, der Mensch stamme vom Affen ab, sondern beide. Menschen und Affen, stammen von einer Form ab, die aber eine ganz andere Gestalt hatte als die Affen und heutigen Menschen. Die Abzweigung erfolgte von einem Punkte, wo diese Uniform die Möglichkeit hatte, einerseits aufsteigen zum Menschen und anderseits hinunterzufallen, zum Zerrbilde des Menschen zu werden. Wir wollen die Abstammungslehre nur so weit verfolgen, als nötig ist, um den Zusammenhang zu finden mit dem, was in früheren Vorträgen gesagt worden ist. Bei den alten Atlantische Menschen war der Ätherleib noch außerhalb des physischen Körpers. Heute ist nur noch der Astralleib des Menschen, und zwar im Schlafe, außerhalb des physischen Körpers. Heute ist daher der Mensch nur im Schlafe imstande, die Müdigkeit des physischen Körpers zu überwinden, weil da sein Astralleib außerhalb des physischen Körpers ist und so die Möglichkeit hat, sich an demselben zu betätigen’.[40]

Fig. 4: Evolution model 2, from GA 100; 7

Again Steiner cites the native American Chieftain (he used the same quote in the sixth lecture of Die Mission einzelner Volksseelen, to argue the American Indians are a dying race), who spoke these words in the nineteenth century [41] (not in the pre-Christian age, when the differences between races would have disappeared, acc Dieter Brüll and several others), so Steiner’s descriptions of races are also about the contemporary situation. But the main topic here is that a ‘Wurzelrasse’ is not the humanity as a whole during a certain era, but the dominating race during an era. Because (acc Steiner) the native Americans were still a part, or decadent dissents, of the Atlantean rootrace. And in our era the dominating race is the Aryan race, from which the native Americans are not a part of.
Remarkable is that in Steiner’s view both the Aryans as the Semites (he means most of the time the Jews) are dissents of the so called ‘Ur-Semiten’, one of the cultured people/subraces of Atlantis. All the ‘post Atlantean cultures’ (but not all cultures of humanity, only the cultures he calls ‘Kultur-Epochen’, like ‘the Ancient Indian’, ‘the Ancient Persian’, etc.) are Aryan in Steiner’s view.
An important aspect of Steiner’s evolutionary view is that human beings as we know exists since the end of the Atlantean era. During the Atlantean ers, the Lemurian era, etc. man was present but not in his contemporary form. Like there is an evolutionary line of the material form of natural life, Steiner believed there is also an involutionary development (a declining line) from the spiritual world. Human kind in Atlantis and Lemuria were made of a more etherical stuff than the complete material human beings of today. Steiner describes this process in several works. His most extended description of his view on evolution is his chapter ‘Die Weltentwickelung und der Mensch’ from his magnum opus Geheimwissenschaft (GA 13). This chapter is more than hundred pages and probably to complex to give even a short summary.
Steiner’s view on evolution has summarised and well formulated explained by Henk van Oort, in his Dutch short introduction on anthroposophy Antroposofie; een kennismaking (‘Anthroposophy; an introduction’), published by Vrij Geestesleven, Zeist ( the real one, not the strange website from Belgium). He describes Steiner’s concept of evolution on the hand of the evolution model drawn by Hermann Poppelbaum (see fig. 5), biologist and anthroposophist of the first generation. I have translated his explanation of two paragraphs:
‘The following visualisation will probably clarify the complex concept: Let us imagine that the ‘essence of human’ is present in a large floating balloon. This ‘human essence’ needs to develop apparently in a certain direction before the balloon lands on earth. The balloon floats to the earth. The moment of landing is constantly postponed because elements of this human essence separates and leave the balloon. First the balloon decreases less rapidly and, secondly, the space is increasing for developing the human essence. Many elements are successively emitted: starting with the minerals, then plants, invertebrates, fish, amphibians, reptiles, birds, mammals, primates and finally humans. There are two parallel levels on this development: the

Fig. 5: The anthroposophical evolution model, drawn by Hermann Poppelbaum, as it appeared in Mensch und Tier (1928). Texts translated in Dutch. Most of the text will be clear, except probably the descriptions on the involution and evolution line. Above left: ‘Spiritual essence’. Along the involution line: ‘spiritual development declining’. Left under: ‘fysical body’. Along the evolution line: ‘fysical development ascending’.

spiritual essence (= the balloon falls to the earth) and the physical medium, which leaves the balloon and materialise itself after landing on the earth. The hardened forms evolve each in their own earthly way. When the plants and animals are on the earth, is the process begin Darwin calls ‘evolution’. Steiner completes what Darwin says, he doesn’t exclude Darwin’s theory. The existing animal forms are the result of centuries of specialization. Every animal is a specialist (…) then when the primates, the apes, are leaving the imaginary balloon to incarnate on earth. Then the predecessors of humans are following. Under these early human forms we reckon the Peking Man (360.000 BC), the Pithecanthropus (100.000 BC) and Neanderthals (75.000 BC). The current man comes not from these precursors and certainly not from the ape men, as it becomes clear. When all these precursors arrived in the visible world, in the imaginary balloon, there was one form left. The latter form occurs gradually in the visible around 50,000 BC. This is what we call homo sapiens. According to Rudolf Steiner, these first people figures were as thin as the scent of a flower. The materialising process is continuing. Slowly the physical body materialises to cartilage. Then there is a hardening till the current hardness is achieved.
If you think back in time, keeping in mind that the bones were still soft, you may never be found fossil remains of the ancestors of the current humans. Cartilage, or soft material, now has been lost and didn’t fossilise like hard bones’.[42]
I think this is a quiet effective explanation, except for one thing. For so far I know Steiner doesn’t discuss, or hardly discuss (on ‘racisme debat’, one of the contributors claimed that he does somewhere, but these passages are unknown to me) earlier forms of man, like the Neanderthals, etc.. Steiner talks about ‘human races’. If we change the words ‘Peking Man’, ‘Pithecanthropus’ and ‘Neanderthals’ in ‘Indianer’ we can explain his two evolution models from GA 100. ‘Beide Völker haben denselben Ursprung, beide stammen von der Bevölkerung der Atlantis ab, die einen monotheistischen Glauben besaß, entsprung aus einem geistigen Hellsehen. Aber die Europäer sind hinaufgestehen zu eine höhere Kulturstufe, während die Indianer stehengeblieben und dadurch in Dekadenz gekommen sind’ and ‘Von dem Punkte der atlantische Zeit, wo Europäer und Indianer noch miteinander vereint waren, weiter zurückgehend, kommen wir in eine Zeit wo die Körper des Menschen noch verhältmäßig weich, von gallertartiger Dichtigkeit war. Da sehen wir wieder Wesen sich abzweigen und zurückbleiben. Diese Wesen entwickeln sich weiter, aber in absteigende Linie, und aus ihnen entsteht das Affengeschlecht. Wir dürfen nicht sagen, der Mensch stamme vom Affen ab, sondern beide. Menschen und Affen, stammen von einer Form ab, die aber eine ganz andere Gestalt hatte als die Affen und heutigen Menschen’. So the Native Americans left ‘the balloon’ too early and became ‘decadent’. According to the second drawing of GA 100 is the ‘real homo sapiens’ (in the terms of Henk van Oort) ‘der Arier’ (I will nuance this by stipulating that Rudolf Steiner considered all human races as human).
It is interesting to have a look on two fundamental quotes of Rudolf Steiner, both from two essential works. First a passage from Aus der Akasha-Chronik (from chapter 6 ‘Die letzten Zeiten vor der Geschlechtertrennung’), also discussed in the van Baarda Report, as passage 54: ‘In diesen Tieren hat man also Wesen zu sehen, welche auf einer früheren Stufe der Menschenentwickelung stehenbleiben mußten. Nur haben sie nicht dieselbe Form behalten, die sie bei ihrer Abgliederung hatten, sondern sind zurückgegangen von höherer zu tieferer Stufe. So sind die Affen rückgebildete Menschen einer vergangenen Epoche. So wie der Mensch einstmals unvollkommener war als heute, so waren sie einmal vollkommener, als sie heute sind. – Was aber im Gebiet des Menschlichen geblieben ist, hat einen ähnlichen Prozeß, nur innerhalb dieses Menschlichen, durchgemacht. Auch in mancher wilden Völkerschaft haben wir die heruntergekommenen Nachfahren einstmals höher stehender Menschenformen zu sehen. Sie sanken nicht bis zur Stufe der Tierheit, sondern nur bis zur Wildheit’.[43]
The van Baarda Report comments this passage (quote 54) as following: ‘In the article (originally Aus der Akasha-Chronik was published as a series of articles in the journal Luzifer-Gnosis, FS) where this passage comes from, a fundamental part of anthroposophical thought on development is being explained: the evolution was not only as a development from lower to higher organisms. The origin of the evolutionary development lays in the spiritual world.
The human kind was originally a spiritual being. In the long history as terrestrial arose essentially as a secondary development in addition to humans and the animal world, the plants and mineral world (see again the model of Poppelbaum to understand this assumption, FS). Both the terrestrial and the spiritual man made in this long history evolved. The animal is in that sense the precursor of man, but the (spiritual) man is the precursor of the terrestrial animals and terrestrial humans. The last remains ‘im Gebiet des Menschlichen’, from which the animals were separated.
The origin of the forerunners of current animals took place in what in anthroposophy is known as the ‘Lemurian era’. The original animals were then derived and according to Steiner human body shapes were developed higher than the current species. The ethereal formed human bodies didn’t leave any fossil remains, because they were not yet sufficiently hardened. The current monkeys are dissents of relatively higher developed animals, which are dissents of the ethereal formed people of that time. In this sense, Steiner called ‘die Affen rückgebildete Menschen einer vergangenen Epoche. So war der Mensch einstmals unvollkommener war als heute, so waren sie einmal volkommener als wie heute sind’. People have been further developed, the monkeys were in their human-stage ‘more perfected’ than they are today.
With regard to what he called ‘wilden Völkerschaft’ Steiner opposed the idea that they are at the beginning of a development of civilization. In his view they were descendants of the groups, at that time precursors of the present people who were highly developed, but returned in their development and had become primitive’.[44]
I think this time the report explained this perfectly well. But in my view the best parts of the report are when it explains anthroposophy. These parts are outstanding. But in qualifying passages like this in my view the report misses the point. Because I think this is the essence of Steiner’s racial teachings. The commission explains perfectly well why the Native Americans are a degenerated and decadent race (‘they had become primitive’, as the commission says). But that is racism, or at least ‘racist taught’.
Another crucial passage of Steiner can be found in probably his most important work Die Geheimwissenschaft in Umriß (GA 13) in the long chapter ‘Die Weltentwickelung und der Mensch’ (more than 100 pages, almost a separate book): ‘Diejenigen Menschen-Rassen-Formen, welche sich vor diesem Zeitraum verfestigt hatten, konnten sich zwar lange fortpflanzen, doch wurden nach und nach die in ihnen sich verkörpernden Seelen so beengt, daß die Rassen aussterben mußten. Allerdings erhielten sich gerade manche von diesen Rassenformen bis in die nach-atlantischen Zeiten hinein; die genügend beweglich gebliebenen in veränderter Form sogar sehr lange. Diejenigen Menschenformen, welche über den charakterisierten Zeitraum hinaus bildsam geblieben waren, wurden namentlich zu Körpern für solche Seelen, welche in hohem Maße den schädlichen Einfluß des gekennzeichneten Verrats erfahren haben. Sie waren zu baldigem Aussterben bestimmt.
Es hatten sich demnach seit der Mitte der atlantischen Entwickelungszeit Wesen im Bereich der Menschheitsentwickelung geltend gemacht, welche dahin wirkten, daß der Mensch sich in die sinnlich-physische Welt in einer ungeistigen Art hineinlebte. Das konnte so weit gehen, daß ihm statt der wahren Gestalt dieser Welt Trugbilder und Wahnphantome, Illusionen aller Art erschienen. Nicht nur dem luziferischen Einfluß war der Mensch ausgesetzt, sondern auch demjenigen dieser anderen Wesen, auf die oben hingedeutet worden ist und deren Führer nach der Benennung, die er später in der persischen Kultur erhalten hat, Ahriman genannt werden möge. (Der Mephistopheles ist dasselbe Wesen.) Durch diesen Einfluß kam der Mensch nach dem Tode unter Gewalten, welche ihn auch da nur als ein Wesen erscheinen ließen, welches den irdisch-sinnlichen Verhältnissen zugewandt ist. Der freie Ausblick in die Vorgänge der geistigen Welt wurde ihm immer mehr genommen. Er mußte sich in der Gewalt des Ahriman fühlen und bis zu einem gewissen Maße ausgeschlossen sein von der Gemeinschaft mit der geistigen Welt’.[45]
This long passage, in the report quote 48, is the only passage Steiner discusses theme ‘race’ in this chapter of Geheimwissenschaft. You could think this theme became less important in Steiner’s view on evolution (the report says the same), but I think that is very questionable, because one year later, he gave his lectures in Norway, known as Die Mission einzelner Volksseelen. On this passage the commission has a short comment: ‘In the following quote the words ‘Menschen-Rassen-Formen’ and ‘Rassenformen’ mean ‘the form of human races’. The word ‘form’ stands both for the forms of human races as for the appearance of the human body. With the use of the word ‘form’ Steiner emphasises that the race is the appearance of the human physical form, not his essence. Because these forms were not fitting anymore for the post-Atlantean situation, most of the Atlantean varieties died out’.[46]
‘Reincarnation as an alibi’. Although I heard this argument very often from different anthroposophists, in several debates, I read it in several articles, written to defence Steiner’s view on races and even long before from different sympathizers with the anthroposophy, when I confronted theme with racist remarks of Steiner. But the most interesting is, Steiner confirms his view on races again. Apparently there are decadent ‘leftovers’ from Atlantis, for whom there was no place anymore in the new situation. Therefore these degenerated forms had to die out, because they didn’t fit in the new situation. Steiner said this many times. Here with just one general remark, but much more detailed in Die Mission einzelner Volksseelen and in 1923, one and a half year before his death in 1925, in Vom Leben der Menschen un der Erde (GA 349): ‘Die Gelben wandern nach Osten hin¬über. Wenn die Gelben nach Osten hinüberwandern, dann wer¬den sie braun. Da entstehen dann die Malaien; die werden braun. Warum? Ja, warum werden sie braun? Was heißt denn das: sie werden braun? Nicht wahr, wenn sie gelb sind, werfen sie einen bestimmten Grad von Licht zurück; das andere nehmen sie auf. Wenn sie braun werden durch die andere Art, wie sie jetzt in der Sonne leben, weil sie ja von einem anderen Erdstück kommen, dann werfen sie weniger Licht zurück. Sie nehmen mehr Licht in sich auf. Also diese braunen Malaien sind ausgewanderte Mongo¬len, die sich aber jetzt, weil die Sonne anders auf sie wirkt, ange¬wöhnen, mehr Licht und mehr Wärme aufzunehmen. Bedenken Sie aber: nun haben sie nicht die Natur dazu. Sie haben sich schon

Fig. 6: Ilustration from GA 349; 3

angewöhnt, sogar ein solches Knochengerüste zu haben, daß sie nur einen bestimmten Grad von Wärme aufnehmen können. Sie haben nicht die Natur, so viel Wärme aufzunehmen, als sie jetzt als Malaien aufnehmen. Die Folge davon ist, daß sie anfangen, unbrauchbare Menschen zu werden, daß sie anfangen, Menschen zu werden, die am Menschenkörper zerbröckeln, deren Körper abstirbt. Das ist in der Tat bei der malaiischen Bevölkerung der Fall. Die stirbt an der Sonne. Die stirbt an der Östlichkeit. So daß man sagen kann: Während die Gelben, die Mongolen, noch Men¬schen in der Vollkraft sind, sind die Malaien schon eine abster¬bende Rasse. Sie sterben ab.
Wenn die Neger – was sie allerdings heute weniger tun kön¬nen, heute sind die Verhältnisse schon anders, aber in Urzeiten war das schon so, wie ich es erzähle -, nach dem Westen hinüber-wandern – eine Schiffahrt hat es ja immer gegeben, und es waren ja außerdem durch den ganzen Atlantischen Ozean noch Inseln, der Atlantische Ozean war ja früher auch ein Kontinent -, also wenn die Schwarzen nach dem Westen auswandern, da können sie nicht mehr so viel Licht und Wärme aufnehmen wie in ihrem Afrika. Da kommt ihnen weniger Licht und Wärme zu. Was ist die Folge? Ja, ihre Natur ist eingerichtet darauf, so viel als mög¬lich Licht und Wärme aufzunehmen. Ihre Natur ist eigentlich eingerichtet, dadurch schwarz zu werden. Jetzt kriegen sie nicht so viel Licht und Wärme, als sie brauchen, um schwarz zu werden. Da werden sie kupferrot, werden Indianer. Das kommt davon her, weil sie gezwungen sind, etwas von Licht und Wärme zu¬rückzuwerfen. Das glänzt dann so kupferrot. Das Kupfer ist sel¬ber ein Körper, der Licht und Wärme so ein bißchen zurückwer¬fen muß. Das können sie nicht aushalten. Daher sterben sie als Indianer im Westen aus, sind wiederum eine untergehende Rasse, sterben an ihrer eigenen Natur, die zu wenig Licht und Wärme bekommt, sterben an dem Irdischen. Das Irdische ihrer Natur ist ja ihr Triebleben. Das können sie nicht mehr ordentlich ausbil¬den, während sie noch starke Knochen kriegen. Weil viel Asche hineingeht in ihre Knochen, können diese Indianer diese Asche nicht mehr aushalten. Die Knochen werden furchtbar stark, aber so stark, daß der ganze Mensch an seinen Knochen zugrunde geht.
Sehen Sie, so hat sich die Sache entwickelt, daß diese fünf Ras¬sen entstanden sind. Man möchte sagen, in der Mitte schwarz, gelb, weiß, und als ein Seitentrieb des Schwarzen das Kupferrote, und als ein Seitenzweig des Gelben das Braune – das sind immer die aussterbenden Teile. Die Weißen sind eigentlich diejenigen, die das Menschliche in sich entwickeln. Daher sind sie auf sich selber angewiesen. Wenn sie auswandern, so nehmen sie die Eigentümlichkeiten der anderen Gegenden etwas an, doch sie gehen, nicht als Rasse, son¬dern mehr als einzelne Menschen, zugrunde. Aber sie tun dafür noch etwas anderes. Sehen Sie, alles dasjenige, was ich Ihnen jetzt geschildert habe, das sind ja die Dinge, die im Leibe des Men¬schen vor sich gehen. Die Seele und der Geist sind mehr unabhän¬gig davon. Daher kann der Europäer, weil ihn Seele und Geist am meisten in Anspruch nimmt, Seele und Geist am meisten ver¬arbeiten. Der kann es am ehesten vertragen, in verschiedene Erd¬teile zu gehen’.[47]
In this long passages there are three passages which the van Baarda commission considered as severe discriminative (three of the sixteen in the total work of Steiner). So they were harsh on this lecture for the workers on building the Goetheanum in Dornach. Although Steiner’s formulations are quiet rough, what he says is not essentially different than what we saw before. There are some differences; for example he states that the predecessors of the Native Americans are Black Africans. Earlier, and more often, he said that the Native Americans were a kind of Atlanteans who survived, but became decadent. But this is the only thing in which he is not consequent. His description of the ‘Knochen’ (ashes on the skeleton, because in an earlier stage these Indians were ‘boiling negroes’) of the Native Americans, and his remark that they are ‘eine untergehende Rasse’, who ‘sterben an ihrer eigenen Natur’ is something we have seen before, in different varieties (‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’, in Die Mission einzelner Volksseelen, or the description and the drawings from GA 100, where the native Americans are represented as a ‘decadent race’).
There are many, many more examples, too much to discuss them all. But that is not the aim of this article. The main conclusion is that there is a kind of structural racial teaching in the work of Rudolf Steiner, in contrary to the van Baarda Commission’s main conclusion: ‘Géén sprake van Rassenleer’ (‘No racial teachings’). There really is, whatever Steiner’s intentions were (see the declaration of the ‘Nachlassverwaltung’, which I have no reason to doubt).
According to Helmut Zander there are three central issues in Steiner’s racial teachings which are often defended by anthroposophists to argue Steiner was not a racist, but studying them in detail, these arguments are even quiet unvalid and even reveal the essence of the problematic side of Steiners racial teachings. Helmut Zander (in his major work Anthroposophie in Deutschland):

1. ‘Rassen sind für Steiner ein Epiphänomen der Materie und sollen den Menschen als Geistiges Wesen letztlich nicht betreffen: ‘Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschieden Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteilung’ (GA 121, 78 [1910]). Weil der Mensch also in der Reinkarnation in andere Rassen und Völker inkarnieren müsse, seien rassische oder völkische Dimensionen der Anthropologie sekundär. Dies war Steiners Versuch, dem biologischen Determinismus zu wehren. Allerdings ist dies eine bloße Binnenperspektive hat ihre Tücken: Wenn das karmische Schicksal eine Folge guter oder schlechter Taten ist, is das Leben in einer ‘degenerierten’ oder ‘passiven’ Rasse eine Strafe (oder Vorleistung für ein besseren Leben). Kant etwa bekam dies zu spüren, da Steiner glaubte, ‘daß in Kant eine junge Seele lebte. Ja, die Tatsachen sagen es, da ist nichts dagegen zu machen. Und man könnte nun darauf hinweisen, daß die jüngeren Seelen sich allerdings in der Mehrzahl in den farbigen Rassen verkörpern, daß also die farbigen Rassen, namentlich die Negerrasse, vorzugweise jüngere Seelen zur Verkörperung bringen’ (GA 126, 35 [1910]). Diese bedeutet daß ‘Neger’, Indianer oder andere negativ stigmatisierte Menschen in dieser Verkörperung ihre Strafinkarnation ableisten.

2. Rassen seien ein kollektiver Faktor und beträfen das Individuum letztlich nicht: ‘Die Rasse kann zurückbleiben, eine Völkergemeinschaft kann zurückbleiben, die Seelen aber schreiten über die einzelnen Rassen hinaus’ (GA 104, 89 [1908]). Auch in derartigen Aussagen kann man Steiners Versuch lesen, den Biologischen Determinismus zu umgehen, Steiner wollte keine Fixierung auf eine blutsmäßige Abstammung. Aber zugleich drückt sich darin eine ungeheure Naivität gegenüber die kulturellen Prägekraft gesellschaftlicher Verhältnisse, und eben dies sind ‘Rassen’ auch, aus. Zudem bleibt auch hier die Evolution das unangetastete Gesetz der Kultur: Wer zurückbleibt, gehört zu Konkursmasse. Die Abwertung aktueller Völker und Rassen bleibt bestehen.

3. Rassen seien ein Intermezzo der Menschheitsgeschichte. ‘Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein’ (GA 121, 76 [1910]). Erneut artikulierte Steiner sein antimaterialistisches Leitmotiv, aber bei näherem Hinsehen bliebt dies ein gänzlich unpolitischen Argument. Die Rassenenstehung, die erst in der lemurischen Zeit begonnen habe, werde in der sechsten und siebten ‘Entwickelungsepoche’ verschwinden (ebd.), das heißt: frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend. Für eine politischen Erledigung der Rassenfrage und für die Geltung von Steiners Rassentheorien ist dies eine lange, zu lange Zeit. Daß die Vielfalt von Völkern und Rassen ein Reichtum der Pluralität sein könnte, tritt im übrigen nicht in Steiners Blickfeld’.[48]

So Helmut Zander argues the following (summarized in my own words):

1. Although, in Steiners view, every individual incarnates within different races, Steiner is very explicit about the different ‘qualities’ of these races. The ‘white race’ is the far best compared with other ‘races’, like native Americans or black Africans. So you could say there are more or less racial conglomerates of ‘Straf Inkarnationen’ (using this effective characterization of Zander).

2. The race is just a temporary step and just one factor in the development of an individual soul, on its journey through different incarnations. In Steiner’s view the individual can’t be reduced to its ‘race’. But this assertion doesn’t mean that in Steiner’s view all races are equal (the reincarnation alibi argument). This defence doesn’t release certain ‘races’ of their negative stigmas. Some races are degenerated when they don’t fit anymore in the general evolution of mankind and become, in Zanders words: ‘leftovers of the bankrupt property’.

3. In the several articles, discussions but also in de van Baarda rapport, very often has been argued by anthroposophists (see also Dieter Brüll and Thomas Voss) Steiner believed that races were an important factor in the past, but they lost there meaning in the present time. Zander shows one passage of the 4th lecture of the Mission einzelner Volksseelen, but there are many more of such passages, that the differences between races will disappear in the far future (acc. Zander’s calculation in the 9th millennium![49]).

But Zander continues and he discusses one aspect I think it is crucial in Steiner’s total vision on the development of mankind considering the ‘races’. Zander:

‘Schießlich unterschätzen derartige Interpretationen von Einstellen die Bedeutung einer zentralen Konstruktionsstelle in Steiners Denken: der Evolutionsdoktrin. Steiner sah die Entwickelung von Rassen, wie die Kosmologie oder die Bewußtseinsgesichte, als evolutiven Prozeß, der letztlich alle Dimensionen des Kosmos, des Leben oder der Kultur unterwarf. Hier liegt ein zentrales Problem seiner Rassismen, sie sind der Ausdruck eines tief im 19. Jahrhundert verwurzelten Evolutionsdenkens, das alle Bereiche seiner Weltanschauung prägte. Steiner formulierte mit seinem theosophischen Sozialdarwinismus eine Ethnologie, in die Rede von ‘degenerierten’, ‘zurückgeblebenen’ oder ‘zukünftigen’ Rasse keine ‘Unfälle’, sondern das Ergebnis einer konsequent durchgedachten Evolutionslehre waren. Ich sehe im Gegensatz zu viele Anthroposophen keine Möglichkeit, diese Konsequenz zu bestreiten. Ein weiteres Zentralen Problem liegt im Rassenbegriff: Anthropologen bestreiten heute, daß dem klassischen, auch kulturellen Begriff der Rasse ein genetische Substrat unterliegt.
Zurück zur Einfangsfrage dieses Kapitels, mit deren Beantwortung die Deutung der Geschichte zur Stellungnahme in einer aktuellen Debatte wird: Gibt es einen Rassismus bei Steiner? Wenn Rassismus die Bindung wichtiger Elemente der Anthropologie an augenblicklich existierende Rassen bedeutet, seien die biologisch oder spirituell definiert, dann kann man Steiner als Rassisten bezeichnen. Es wäre hilfreich, wenn manche Anthroposophen zugestehen würden, daß dies keine schlicht polemische Aussage ist, sondern in der kontextualisierenden Deutung des historischen Materials gründet. Zugleich aber gibt es bei Steiner Versuche, die deterministischen Konsequenzen dieses Denkens zu brechen, und es wäre gut, wenn viele Kritiker zu Kenntnis nehmen würden, daß Steiner kein Rassist sein wollte; aus diesem Grund spreche ich lieber von Steiners Rassentheorie als von Rassismus. Aber diese abgemilderte Begrifflichkeit birgt für die politische Debatte das Problem einer möglicherweise voreiligen Salvierung Steiners. Denn es gibt philanthropischen Anthroposophen solche, die rassistisch denken, wie es bei den Kritikern verständnisvolle neben blindwütigen gibt. Wir waren einen großen Schritt weiter, wenn man die historisch bedingten und in meiner Wahrnehmung vorhandenen Rassismen bei Steiner und die politischen Konsequenzen analytisch differenzieren könnte, bei Anhängern wie Kritikern Steiners.
Solange Anthroposophen sich hier zurückhalten, weil man Steiners höhere Einsicht nicht in Frage stellen will oder mit dem Argument, die Anthroposophie kenne keine Dogmen, aus rassistische Deutungen von Anthroposophen innerhalb der Anthroposophischen Gesellschaft deckt, bleibt die Debatte explosiv. Es gibt meines Erachtens nur einen Weg, Steiners Rassentheorie zu entschärfen: Indem man sie als Zeitgebundene Vorstellungswelt historisiert, sich insoweit davon distanziert und in normativer Hinsicht als Irrtum verwirft. So führt ein Weg von Steiners evolutionär hierarchisierte Rassentheorie zu einer egalitären Philantropie. Aber vor einer solchen Revision schrecken viele Anthroposophen weiterhin zurück, weil dies den Einstieg in die Kritik von Steiners ‘höheren Einsicht’ bedeuten würde’.[50]

So far this long passage of Zander. I have to say I just agree with these last conclusions and suggestions of Zander. In my earlier articles, although much more provocative and polemical, and far less empathically than Zander does, I wrote that the racial doctrines of Steiner are deeply interwoven with his concept of evolution and his view of the ‘quest’ of the development of the human kind. I argued more or less the same in this article. So I believe this is the main problem, but possibly also the most important challenge of anthroposophy in our current time. Although I am myself not a believer I never had any problem with the spiritual content of anthroposophy, just with the racist elements, or maybe better (in the words of Zander) ‘racial theories’. Nevertheless I believe this is the fundamental point. The same kind of thing was also said by Jana Husmann Kastein, also from the Humboldt University (I cited her article several times before).[51]
But whatever you may think of these factually nineteenth century and colonial ‘misconceptions’ of Evolution, as they were fit in a well constructed mystical and esoteric worldview (which in my view the problematic aspect of anthroposophy), there is no ground nor justification for denying the Holocaust in Steiner’s name, as some of his followers are doing. I think every even orthodox but decent anthroposophist should agree with that.
But let us have a look on Steiner’s position on Judaism and try to find out if there is any justification in the work of Steiner, which may ‘justify’ (from an anthroposophical point of view) some of the anti-Semitic texts of De Brug.

Steiner on Judaism

A different issue is the question of anti-Semitism in the work of Rudolf Steiner. The opinions about this sensitive issue are different. In the Netherlands one of the fiercest critics of Steiner’s racial theories Gjalt Zondergeld (Professor of History at the Free University of Amsterdam) stated (in an essay, written with the historian Evert van der Tuin, published in 1988 and republished in 2002): ‘Steiner was not anti-Semitic in the way the national socialists were. In the past we may have made to easy the connection with the Nazis’ (referring their earlier publications in the early eighties). ‘In the fierce debate, following after our first publications on this issue, the prominent anthroposophist Professor Dieter Brüll defended Steiner, by pointing at the current problems of Israel. He stated that Steiner was thinking of ‘solving the Jewish problem’ by racial mixing, because Steiner was against ‘racial messianism’, as Judaism in Steiner’s opinion stands for. The remarkable thing was that Brüll used the term ‘Jewish Race’.[52]
The same kind of argument in defending Steiner was used by the Belgian chemist and prominent anthroposophist Dr. Jos Verhulst. In an article, later republished in ‘De Brug’ he stated: ‘In the article ‘Is anthroposophy racist?’ (De Morgen, June 23, 2000, p. 34) the following ‘serious discrimination’ quote of Steiner was mentioned: ‘The Judaism itself has long survived, has no justification within the modern life of peoples, and that it still exists in the present, is a failure of world history of which the consequences could not be occurred. Here we mean not only of the Jewish religion, but also the spirit of Judaism, the Jewish way of thinking’. Verhulst continues: ‘At the first sight this statement of Steiner seems pure anti-Semitic and racist. But the things are not what they look like. The sentences immediately preceding the quote shows that Steiner means with the spirit of Judaism ‘the Jewish variant of racial segregation and group’. Steiner has always been the most consistent pronouncing against anti-Semitism. But in his criticism he did not spare Zionism and the Jewish obsession with traditional racial purity (…) This ‘Jewish thinking’ is still alive. For example, the Jewish Professor Deborah Lipstadt, who was charged unsuccessfully for libel in court by the revisionist David Irving (!), is an active advocacy against ‘mixed’ marriages (…) Steiner had a realistic and differentiated view on Judaism, he knew many Jews, several of them were good friends and he lived for a while with a Jewish family as a private teacher for their disabled child, who was educated successfully. He had been attacked himself by anti-Semites. But he was not a supporter of the traditional Jewish tendency to live in racial segregation in relation to the other men, in his view an aberration. If that is racism, I am racist too’.[53]
This strange argument to defend Steiner was later used by other anthroposophists. I heard this myself in the fierce debates I participated in, with different Dutch and Belgian anthroposophists. ‘Steiner was not a racist, but the Judaism is racist. He was even so anti-racist that he corrected the Jews on their own racism’.[54] The remarkable fact that Jos Verhulst is mentioning the notorious revisionist and martyr/hero of the international neo-Nazi movement David Irving (why mentioning Irving in this particular case?) is not an incident, as we have seen earlier.
Steiner’s passage (from his Homunkulus review, an epic poem of Hammerling, in Magazin für Literatur in 1886): ‘Das Judentum als solches hat sich aber längst ausgelebt, hat keine Berechtigung innerhalb des modernen Völkerlebens, und dass es sich dennoch erhalten hat, ist ein Fehler der Weltgeschichte, dessen Folgen nicht ausbleiben konnten’ has been discussed many times. Finally the van Baarda Commission categorized is passage as severe discriminative (one of the sixteen passages of Steiner the Commission found ‘there was serious discrimination’).
But on the other hand, Steiner criticized also anti-Semites, which he considered as not very intelligent. That he called them ‘Ungefährliche Leute’ is a naivety you can’t blame him for; this was long before the National Socialism became a serious factor in German politics.
There is one quote of Steiner which wasn’t discussed in public; at least in the Netherlands. It has been mentioned by the van Baarda Commission, but they also missed the point. In my view this is the most serious and close to real anti-Semitism. In Menschheitsentwickelung und Christus-Erkenntnis (GA 100, 1907) Steiner says: ‘Und diejenigen, die so recht am Alltäglichen haften, die sich nicht verbinden wollen mit dem, was der Zukunft entgegengeht, werden mit der Rasse verschmelzen. Es gibt solche Menschen, die bei dem bleiben wollen, was althergebracht ist, die nichts wissen wollen von dem, was weiterschreiten heißt; die nicht hören wollen auf solche, die über die Rasse hinüberführen zu immer neuen Gestaltungen der Menschheit. Die Mythe hat in wunderbarer Weise diese Tendenz erhalten. Nicht besser könnte sie das darstellen, als indem sie auf einen der Größten hinweist, der das Wort ausgesprochen hat: ‘Wer nicht verlässt Vater und Mutter, Weib und Kind, Bruder und Schwester, der kann nicht mein Jünger sein’, und dagegen das Traurige in einem Menschen darstellt, der da sagt: Ich will nichts von einem solche Führer wissen!- und ihn zurückstößt. Wie könnte man das klarer ausdrücken als in dem Bilde dessen, der den Führer von sich weist, und der nicht aufzusteigen vermag! Das ist die Sage von Ahasver, dem Ewigen Juden, der da staß und den größten Führer, den Christus Jesus von sich stieß, nichts wissen wollte von der Entwickelung, und der deshalb bei seiner Rasse bleiben muß, immer wiederkehren muß in seiner Rasse. Das sind solche Mythen, die der Menschheit zum ewigen Gedächtnis gegeben sind, damit sie weiß um was es sich handelt’.[55]
The Commission mentions this passage in a series with others, to argue that the ‘differences between races’ (in Steiner’s view) are something from the past. The report hardly discusses this specific quote and almost ignores the remarkable things Steiner has to say. The commission makes one short remark:
‘Anthroposophy can’t be understood with just the ratio, but also with the intuition. Our open-mindedness will be tested when we know that the saga of the ‘Wandering Jew’, Ahasverus, who turned his back to Jesus on his way to Golgotha and for that reason he has to wander the earth and to wait for the return of Christ, is factually a representation of a man who refuses to participate in the development of humanity and for that reason will incarnate in the same race. (!) Superficial conclusions that Ahasverus would represent Judaism in general, that the rejection of Christ would have something to do with the rejection of Christianity and that several incarnations in the same race only happens with the Jewish ‘race’, are totally unjustified’.[56]
Are they? I am not that sure that it is ‘totally unjustified’ to assume that in this case Steiner had other ‘races’ in mind than the Jews, or this should mean that all the non-Christian peoples (races!) of this planet are ‘doomed’ to their own ‘race’. Earlier I discussed Steiner’s passage from Die Mission einzelner Volksseelen (GA 121: 4): ‘Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteiligung’. But do we have to assume that we just benefit from this ‘Überwindung des Rassencharakters’ when we recognise Christ? Steiner says something like that in the same cyclus (at the end of his lecture of 22 November 1907 in Basel) when he states that ‘the mantle of Christ will unite the four main races of humanity’[57] , but I don’t think there is any reason to assume that he means the same in this case, or probably ‘except the Jews’. And why does the commission advice us to understand this passage with our intuition and not with our ratio? But anyway, this is not a very elegant passage of the report. I may have been sometimes quiet harsh about the report, in this article and in earlier comments, but the report is, except for the good parts- mainly the passages where anthroposophy in general is explained, full with of statements like this (see in this article also the call for a physiological research in case of Steiner’s statements on the ‘kochende Neger, mit furchtbar schlaue Augen und er nimmt alle Licht und Wärme auf’, in GA 349).
The most significant thing is Steiner uses the term ‘ewige Jude’, ignored by the commission. The use of this term, in relation to the ‘Ahasverus Myth’ places this passage (not the entire work of Steiner or Rudolf Steiner himself) in a long (Christian) anti-Semitic tradition. Steiner mixes this with typical anthroposophical ideas, like reincarnation and ‘salvation’ of ‘racial deformations’, originated by the ‘Dynameis Geister’, or ‘abnormen Geister der Form’ in the Lemurian Era, but something we will overcome in the future, probably with the help of Christ. But than he makes an exception for the Jews, because they didn’t recognise Christ, is an original Christian concept, later used in the nationalistic German rhetoric. We find this idea also in the work of Richard Wagner, especially in his opera ‘Der Fliegende Hollander’. Wagner uses the personage Ahasver who rejected the Salvation by Christ as a metaphor for the ‘Wandering Jew’. Later this anti-Semitic notion was used for the Nazi propaganda film Der ewige Jude, in 1940 (Steiner uses also this term). Originally, the ‘Ahasverus Myth’ even came from the mystical Jewish tradition, but this legend was used in the German nationalistic tradition, as a symbol for the eternal non-Christian ‘Heimatloser’ [58] unrooted element as the counterpoint of the Aryan Man. I don’t think there could be any misunderstanding about the interpretation of this passage.
But for this article it is sufficient to mention this remarkable passage. The only thing I want to is that this quote of Rudolf Steiner is, for so far I know, the passage which comes most close to national socialist thought, although even the term ‘ewige Jude’ wasn’t an original Nazi concept, like almost nothing was original in the Nazi thought, so enough reason to be not to conclusive. Further the Nazis didn’t believe in ‘Salvation’ for the Jews, just as they didn’t believe in reincarnation. We may conclude that this concept was very ‘Wagnerian’ and later used both by Steiner and the Nazis. But the use of the term ‘ewige Jude’ is not a triviality which could be ignored.
Peter Bierl pays a lot of attention to Steiner’s view on Judaism in his book Wuzelrassen Erzengel und Volksgeister (2005). At the beginning of his chapter on this subject he summarizes Steiner’s development of thinking about Judaism as following: ‘Anhand der veröffentlichten Briefe, Zeitungsartikel, Vorträge und Bücher lässt sich belegen, dass Steiners Haltung gegenüber Juden sich im Lauf der Zeit veränderte. In einem Zentralen Punkt blieb sich Steiner treu. Ob als deutschnationaler Student und Journalist, als Verfechter eines Idealistischen Individualismus, der sich für Dreyfus engagierte, oder als Esoteriker: Er war überzeugt, dass das Judentum sich überlebt habe; Assimilation bedeutete für ihn, dass jede eigenständige jüdische Identität verschwinden sollte. Daraus resultierte auch seine scharfe Abneigung gegen den Zionismus. Nach der Wende zu Esoterik um 1901 leitete Steiner seine Sicht des Judentums aus der Wurzelrassenlehre ab, kombiniert mit Motiven des traditionellen christlichen Antisemitismus. Je mehr er sich von den Theosophie entfernte und christliche Elemente in die Anthroposophie aufnahm, desto stärker betonte Steiner, die Juden leugneten Christus und seien eine verderbte, Wurzellose Rasse’.[59]
Also interesting is this passage: ‘Wie andere völkische Ideologen behaupten Steiner und seine Anhänger, dass die Juden besonders rassisch dächten und sich von der Fixen Idee der Reinheit des Blutes leiten ließen, ‘es liegt bei ihnen im Blut, des Einheitsgott, das Momon zu vertreten’ (see Jos Verhulst and in his particular case the possibility of ‘völkisch’ thought is not exaggerated, as we will see later, FS). Hans Razum meinte, ‘jahrtausendelange Inzucht charakterisiert die Rassenpolitik der Juden’; aber diese Reinheit des Blutes helfe nichts, wenn die ‘geistige Kulturaufgabe’ eines Volkes erfüllt sei. Mission erfüllt, Verfall programmiert, lautet die anthroposophische Grundregel (in my view Bierl explains it well, see all the earlier discussed passages of Steiner about the Native Americans, FS). Aus einer angeblich besonders starken Blutsbindung der Juden schlussfolgerte Steiner abstrakte Strenge und Unerbittlichkeit. Er leitete daraus allerlei Klischees ab: Monotheismus gleich geistige Erstarrung, die Juden lebten nach einem ‘unfruchtbaren Gesetz’, seien ausgedörrt und versteinert’.[60]
He pays also some attention to the passage of Steiner from GA 100. Bierl: ‘In Blavatskys Theosophie werden die Juden, im Gegensatz zu Ariern, als bösartige, verschlagene, machthungerige Rasse dargestellt.[61] Steiner verknüpfte diese Lehre mit dem Christlichen Motiv der jüdischen Gottesmörder und Gottesleugner und erklärte seinen Zuhörern (1907) dass die Juden darum rassisch nicht aufsteigen könnten: ‘Wie könnte man das klarer ausdrücken als in dem Bild dessen, der Führer von sich weist und der sich nicht aufsteigen vermag! Das ist die Sage von Ahasver, dem Ewigen Juden, der da saß und den größten Führer, den Christus Jesus, von sich stieß, nichts wissen wollte von der Entwickelung, und der deshalb bei seiner Rasse bleiben muss, immer wiederkehren muss in seiner Rasse’ (we have seen this passage before, FS). Nach der antisemitische christlichen Überlieferung ist der Jude Ahasver auf ewig verflucht, weil er Jesus auf dem Kreuzweg eine Ruhepause verweigerte.
Der Phantasierte Zusammenhang zwischen spiritueller Entwickelung und rassischer Höherentwickelung und die Vorstellung, die Juden als Gottesleugner seien Angehörige einer zurückgebliebenen Rasse, werden noch deutlicher in einem Vortrag, den Steiner ein Jahr später hielt (…)‘Und wenn andere Menschen, welche auf die großen Führer der Menschheit hören und die Seele mit dem ewigen Wesenkern bewahren, in einer vorgeschrittenen Rasse wiedererscheinen, so wird der, der von großen Menschheitsführer von sich stößt, immer in derselben Rasse wiedererscheinen, weil er nur die eine Gestalt hat ausbilden können. Das ist die tiefere Idee des Ahasver, der immer in derselben Gestalt wiederkehren muss, weil er die Hand des größten Führers, des Christus, von sich gewiesen hat. So ist die Möglichkeit für den Menschen vorhanden, mit dem Wesen einer Inkarnation zu verwachsen, den Menschheitsführer von sich zu stoßen, oder aber die Wandlung durchzumachen zu höheren Rassen, zu immer höheren Vervollkommnung. Rassen würden gar nicht dekadent werden, gar nicht untergehen, wenn es nicht Seelen gäbe, die nicht weiterrücken wollen zu einer höheren Rassenform. Schauen Sie hin auf Rassen, die sich erhalten haben aus früherer Zeit: Sie sind bloß deshalb da, weil da Seelen nicht höher steigen könnte’.[62]
The passages of GA 100 and GA 102 shows also something else; whatever Jos Verhulst and some other defenders of Steiner may say (using the argument that the Jews themselves are ‘racial obsessed’) this is not what Steiner says. Jews have to incarnate in the same race, because they didn’t recognise Christ. Although there are strong parallels with the traditional Christian anti-Semitism (the Jews are doomed, because they didn’t recognise or even murdered Christ) it is interesting to see how this notion mixed with Steiner’s idea of the Mission of people and races.
The words of this passage, original from GA 102, are a reprise of what we have seen earlier. Some races became decadent, but the higher souls incarnated in newer and better forms. The sad thing is that some contemporary anthroposophists still use these kind of arguments to defend Steiner, also in the many debates I participated in, totally unable to identify this as racism. This was in case of the Native Americans. The argument was, although the natives had a great spirituality and philosophy about Nature and Harmony (all those clichés), in the current Indians are incarnated lower souls, see their poverty, casinos and addiction problems in their reservations ( the natives were literally called ‘a sick race’). Another opponent (from outspoken ‘orthodox signature’ and editor of an important anthroposophical magazine in the Netherlands) said that he didn’t like it, but Steiner had said this was ‘eine Gesetzmäßigkeit’, so it was no fun, but these are the facts. But the higher souls of the former spiritual natives have now incarnated in new forms, so nothing wrong with that.[63] But what can you expect from individual anthroposophists as even de van Baarda-report uses arguments like these? Because what do they have to say about this passage (cit. 40 in the report)?
‘The essence of this quote is ‘Rassen würden gar nicht dekadent werden, gar nicht untergehen, wenn es nicht Seelen gäbe, die nicht weiterrücken können und nicht weiterrücken wollen zu einer höheren Rassenform’. Also here, Steiner uses the word Race in a Theosophical way, somewhere further he mentions some peoples from Atlantis. The different physical possibilities of races, are called ‘Rassenformen’, but they are always at service of the souls who want to incarnate on earth. On earth there have to be physical bodies which are necessary for the next stage of development of those souls, or fitting with the individual needs of these souls. If every soul went through a certain development, the races which were necessary for this development are dying out, because there is no need for any soul to incarnate in such a race. So the human soul is not dependent on a race, the human souls themselves decide which races will appear on earth. With the decadency of a race Steiner means that the bodies of that race were stagnated in their development. When there are still souls incarnating in such a race, these are souls who didn’t develop themselves. And with decadent, Steiner means not developing anymore, which means stagnation. But this is never meant definitively for a soul, because the has always the possibility to incarnate again in a body which fits in the necessary development of the human kind’.[64]
Again reincarnation as the universal alibi for racism. ‘Mission erfüllt, Verfall programmiert’, calls Bierl this universal law of Steiner. ‘Daß is einfach eine Gesetzmäßigkeit’, says Steiner in the fourth lecture of Die Mission einzelner Volksseelen and immediately followed by this explanation: ‘Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteiligung. Hier ist die Wahrheit zwar manchmal verschleiert, aber Sie sehen, man kommt mit Hilfe der Geheimwissenschaft doch auf merkwürdige Erkenntnisse’[65]
Remarkable is that Helmut Zander doesn’t mention this example of the Ahasver Myth. He mentions another example: ‘…in der Substanz der Evolution des Judentums kein Vermögen mehr besteht, heraufzureichen zu den Offenbarungen des Gottesreiches (GA 148, 60);…Es nicht mehr für diese Erde möglich die Offenbarung des alten Judentums, denn die alten Juden sind nicht mehr da, um sie aufzunehmen. Das muß als etwas Wertloses auf unserer Erde angesehen werden’.[66]
Zanders general remark on Steiners position on Judaism is nuanced: ‘Ein kritischer Blick auf seine Evolutionsbegründeten Abwertungen des Judentums hat sich ihm gleichwohl nicht eröffnet, hier liegt das Kernproblem seines theosophischen Antisemitismus. Ihm war auch nicht klar, in welch großem Ausmaß er mit derartigen Hierarchisierungsmodellen evolutionistische Entwürfe der Ethnologie und Religionswissenschaft um 1900 aufnahm. Bis heute fällt es Anthroposophen schwer, die Ambivalenz Steiners zwischen der Verteidigung jüdischer Positionen einerseits und seinem Antijudaismen und Antisemitismen andererseits zu realisieren’.[67]
I think it would be wise to be not to conclusive about this sensitive issue. But there is one thing we can be sure of. Radical anti-Semitism or Holocaust revisionism are not to justify in the tradition of Rudolf Steiner, beside that it is also immoral in general. But also based on Steiner’s ideas about Judaism or even races in general, there is absolutely no ground for the severe aberration of anthroposophy I will discuss in the next part.

How Ahriman and the occult fellowships are building their ‘World Termite State’ and made up the ‘Holocaust Myth’ to suppress the Christian Impulse from Central Europe

Jens Heisterkamp, prominent anthroposophist in Germany, one of the authors of the Franfurther Memorandum and editor of Info3, on the Russian anthroposophist Gennady Bondarew: ‘Während Bondarew als Ziel von West Alliierten und Sowjets im Zweiten Weltkrieg die ‘Ausrottung der Bevölkerung Mittel- und Osteuropas’ ausmacht, finden sich in Bezug auf die Ausrottungsaktionen der Deutschen nur vielsagende Auslassungen von Seite 241 der Publikation an, wo es um das Schicksal des europäischen Judentum während der nationalsozialistischen Herrschaft geht, erklärt der Verlag in einer Fußnote: ‘Die heute in Westeuropa allgemein geltenden Rechtsvorschriften zwangen die Redaktion, dieses Kapitel um einige Abschnitte zu kürzen. Es bleibt zu hoffen, das der geneigte Leser den Gedanken des Autors trotzdem zu folgen vermag’. Dies fällt allerdings nicht schwer. Jene ‘Rechtsvorschriften’ beziehen sich ebenso wie die durch Klammern ausgedeuteten Passagen Bondarews auf die mittlerweile auch in der Schweiz strafbare Leugnung der Massenvernichtung der europäischen Juden im Dritten Reich. ‘Müssen wir uns jeden Schwindel, jede Lüge anhören und uns damit ihren Folgen generationslang unterwerfen?’ fragt Bondarew. (…) Zurück bleibt der Eindruck eines heillosen Sektierums. Was immer Bondarew in Russland während der schweren Jahre des sozialistischen Regimes geleistet haben mag- dieses Buch ist eine Schande für Rudolf Steiner und der Anthroposophie’.[68]

Also in the Netherlands there was even a ‘Bondarev affair’. It hardly reached the media, except ‘de Groene Amsterdammer’. In an article of Rene Zwaap, on 15-10-1997, we could read that Ron Dunselman, chair of the Dutch Anthroposophical Society, made a strong effort at the Ministry of Foreign Affairs to withdraw a visa for the Russian anthroposophist Bondarew, who was invited to come to the Netherlands, ironically by the prominent Dutch anthroposophist Willem Frederik Veltman and the banker Rudolf Mees, a strong supporter of anthroposophical initiatives in the Netherlands. The reason was Dunselman, who ordered to translate some fragments of the Russian version of Bondarev’s book Antroposophie auf der Kreuzung der okkult-politischen Bewegungen der Gegenwart, after rumours of anti-Semitism, concluded this man was a structural racist and anti-Semite.
Things appeared far more worse than he expected. Bondarev appeared not only a severe anti-Semite but also a Holocaust revisionist, basing himself on the ideas of the French Holocaust denier Robert Faurisson (we will see this name again). Although supported by the organisation of Veltman and Mees, who even invited former foreign minister and ex UN High commissioner on the Minorities and Human Rights, Max van der Stoel, to join the committee of recommendation, for Dunselman this was enough reason to try to keep Bondarev away from a congress he was invited to speak, in The Hague, October 1997. Although this was a little bit a blamage for a general respected ex minister Max van der Stoel and some other prominents (according to this article van der Stoel appeared to be a former classmate of WF Veltman, for that reason he joined the committee) the Dutch anthroposophical community made a principal statement. This gave some troubles within the anthroposophical ranks of the Netherlands; for example WF Veltman, one of the most prominent but also an outspoken conservative member of the Dutch anthroposophical society, withdraw his membership.[69]
This happened at the moment that the Dutch Anthroposophical Society was in the middle of the ‘racism affair’. A year before, two parents of children on a Dutch Waldorfschool contacted the media after they found some racist text and a drawing in the school cahiers of their children. A large newpaper opened with the article ‘Op de Vrije school hebben negers dikke lippen’ (‘on Waldorschools, negroes have thick lips’). After this first rumours, one of these parents, Toos Jeurissen, wrote a brochure ‘Uit de Vrije school geklapt; Antroposofisch racisme; een stellingname’. Again this arose a lot of publicity and finally Mr. Christof Wiechert, vice chairman of the Dutch Anthroposophical Society was interviewed on the radio. He explained some passages of Steiner by pointing at the vitality surpluses of the black footballplayers of Ajax and on the tragic events of the massacre of Wounded Knee, to suggest that Rudolf Steiner was right with his insights about the native Americans as a dying race. After this happened, on a special general assemblee, the Dutch anthroposophists decided to install the van Baarda Commission to research the work of Steiner for possible racism. This story has been told many times, at least in the Netherlands.
But the most interesting thing here is, we have seen the Dutch anthroposophists acted quiet effectively in the case of Bondarev. Lobbying for refusing someone’s visa is quiet a radical measure, I think. Maybe to much (you can also declare you don’t support or agree with these ideas), but anyway the Dutch anthroposophists acted (like the German anthroposophists acted in the case of Andreas Molau [70]). My question is, why even promoting (on all the Dutch anthroposophical websites) a magazine and website which is at least as radical as Bondarev? I never had the opportunity to read Bondarev’s texts, but I can’t imagine that it is even more worse than this. Let’s not forget that Bondarev’s most radical texts were not even translated in German (only a softened version,though some texts are translated in English and available on the internet like here). The difference with this website is, that it is all in Dutch and available on the internet. So why even promoting this ‘medium’? I will show here a long fragment, translated into English and German, of one of the articles of ‘de Brug’. From The Ahrimanic Society; Ahriman, state, multiculturalism and Holocaust  (the original Dutch text can be found here: http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b46met/b46.htm ). Click here for the German translation (edited by Michael Eggert). Here the English version (translation FS with some editing of Ramon de Jonghe):

‘In the sequence of Post-Atlantic culture periods, we see a resonance between the first and seventh, second and sixth, and third (Egyptian-Babylonian) in our fifth post-Atlantic period. That does not mean that the fifth culture period must be a repetition of the Egyptian period. It should be a mirror in which the new element, the Christ-impulse, is included.

Ahriman tries to make a repetition of it in which every reference to Christ is missing. It seems that he, the Antichrist, is creating a kind of anti-religion in the lives of many with the main doctrines: multiculturalism and holocaust.

– Multi-culture: the mendacity of this ‘concept’ was yet again demonstrated following the accession of Turkey to the EU. Adultery was no longer punishable. Several commentators pointed out that business and trade compliance of a contract while suddenly obvious – where a voluntary personal commitment of faith to marriage – is not a contract that should be respected.

Matthias Storme in ‘De Doorbraak’ (No. 9 October 2004):

“The great majority of the cultures, the compliance with the voluntary loyalty obligation is still important to the social order and, if not physical then at least before its intangible spiritual entity of man. But the new high priests of the ‘Eureligion’ know of course much better: their materialistic and family hostile ideology is the only one who is still permitted. That a democratically elected parliament in a country that thinks otherwise can not be accepted, the concept of multi-culture can only be used for traditional social institutions to move aside and, of course, not to keep them. In the new ‘Eureligion’ virtues as natural loyalty and faith fit no longer, but is a suspect idea from an obscurantist past. The idea that we are committed to forming a co-based family of faith is unacceptable in that religion: man must be liberated from all those heavy bands and constantly be open for new consumer experiences, constantly ready to use the market goods, which must be replaced by new, nicer, more modern. ”

– The ‘Holocaust’.

In the Western world everyone is free to think what he wants on a particular historical fact. Has someone the opinion that Napoleon never had a campaign in Russia, and he writes a book with arguments for that proposition, he can do. But there is one topic that should not be examined, and that is the ‘holocaust’, the dogma of the systematic slaughter of 6 million Jews during the Second World War.

In most Western countries it is prohibited by law to comply with this ‘fact’.

Why only to this ‘fact’? Stalin and Mao were responsible for the deaths of millions of people, but nobody seems to be disturbed by these facts. Why systematically revive and picture the German war action?

There is obviously no doubt that the Anglo-Saxon occult lodges know that a threat for them only can come from Central Europe. And as to frustrate each operation of a spiritual impulse, Germany is depicted as the origin of all evil.

Where the Mystery of Golgotha is the spindle in the spiritual development of humanity for all mankind, a shining beacon in the joint search for the right way to realize the Christ Impulse in the world, we are on a central mental-rejection point, the black hole in human history which everyone must avoid and that humanity unites in a common hatred against …. the spiritual impulse from Central Europe! Because it is no coincidence that the Holocaust was to be kept alive for a constant hatred against the German people, against Germany as an area for which humanity should be careful and vigilant. Even before the war the hate propaganda already began.

Previously, in the cinema new movies were always shown before the film began. In 1981 died Jack Glenn, the man who made movies in the United States. Occasionally, this guy made arrangements of world events played by actors in a theatrical sequel decor. One of his movies was ‘Inside Nazi Germany’, launched in 1938. It contained a scene of a concentration camp, filmed on Staten Island with New York actors. Much of the film was included in the Third Reich by a freelance cameraman, but Louis Roche Ment, the producer, had the feeling that the film was censored by the German authorities and ordered Glenn to dramatize the Nazi brutality. Millions of Americans who saw these new movies in their local cinema, were convinced that what they saw was reality. How many of those situations that we’re presented today would not get the work of movie artists?

The fact is that after the war the Allies hired Hollywood producers to make propaganda films for army use.

David Irving’s commentary:

“A few years ago came, I think on BBC2, a program on ‘documentaries’ of this Glenn. The documentary revealed that the scenes of SA brown hordes who molest their enemies who were in the streets of Berlin and the Jews in Vienna who were cleaning up the sidewalk, were filmed in the scenes of Hollywood. The Japanese soldiers babies on their bayonets tasks and other atrocities were also hate propaganda scenes from Hollywood. I am not saying that these facts do not actually have occurred. But modern television makers are now using those images to fill their own reports, just as material from the former Soviet GPOE is used as authentic. For years they have deceived the public and fed the wheel of hate. ”

On the website of David Irving (http://www.fpp.co.uk/online/index.html ) we can also read how a film crew from the U.S. army directed the ‘discovery’ of a bag with golden teeth of concentration camp victims in the (empty) safes of the Reich Bank. Another clever piece of propaganda.

Why is Spielbergs film ‘Schindler List’ recorded in black and white? Shortly after the release of the film, the first cameraman in a German magazine declared that they intentionally wanted to create documentary impression so that later (even less critical – fdw) generations would be easily convinced of the veracity.

The film is however based on a novel, the product of the imagination of a writer, Thomas Kenneally. But there is something strange that happened. In the first edition of the book, before the film was released, the word ‘fiction’ appears five times. In the second edition three times and in the third edition the word ‘fiction’ disappeared. Some weekend newspapers even list the book as non-fiction “!

Why are the so called ‘revisionists’ as Norman Finkelstein, David Irving, Robert Faurisson, Ernst Zündel stubbornly prosecuted as if they were heretics during the Inquisition period? For the same reason as then: they have set themselves outside the community of believers who cherish the dogma: Germany is the source of all evil.

In Canada, Ernst Zündel is imprisoned for 22 months (December 2004) in solitary confinement because of his conviction; he has never hurt anyone, but only expressed his opinion. The lawsuits against him seem like Kafka’s books: the former head of the secret service that has followed him for years now is his judge. Each question of the defence is rejected because of national security.

The Antichrist, cunning to change things in their opposite, tries to replace the Holy Spirit by a very worldly, very empty, concept with the name Holocaust, not coincidentally in English sounding as ‘Holy Ghost’.[71]

So far this long fragment of this remarkable ‘article’(more a collection of slogans) from de Brug. Although one of rougher category, it is not the only one in its kind. But let’s also have look on a kind of  ‘propaganda wallpaper’ (fig. 7), they placed in the same issue (I don’t know what else this could be).

Fig. 7 ‘propaganda-wallpaper’ from de Brug (http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b46met/b46.htm) Rudolf Steiner as an alternative to ‘Bush’ and ‘Bin Laden’. Translation: Left (under ‘Uncle Sam’): ‘Fight for me to save the values of our materialistic God. Choose freedom of religion, commercials will show the way. Economic Freedom = Social Darwinism. Here (lacks) Brotherhood’. Right (under ‘Osama Bin Laden’): ‘Fight for me to save the values of our spiritual God. You don’t need freedom: Allah will show the way. Spiritual equality = denying the individual. Here (lacks) Freedom’. Middle part (under Rudolf Steiner): ‘In the sphere of law everyone is equal. One man = one vote. Direct democracy keeps the western economic and the eastern spiritual tendencies within their boundaries. Here (lacks) Equality’. (they probably mean ‘uniformity’, although it is typical for ‘de Brug’ to promote inequality, FS). Something different than Steiner’s idea of the Social Threefolding.

In another article, The Ahrimanic personality, after a description of how the demonic the character of the Rothschild family is) we can read:

‘In these circuits, we find the occult brotherhoods. That they might predominantly by Jews at this time is no longer relevant. If it suits their purposes, they also betray their ‘fellow race members’ (‘hun rasgenoten’, FS) (There are several interesting studies on what kind of networks financed Hitler). As you can deduce from the article above even their own family members are not safe if they are willing to receive the ahrimanic inspirations.

We said that the efforts of occult lodges are designed to suppress every spiritual impulse of the Central European spirit. From there alone could come the only model for society that can fulfil the needs of mankind in the era of the consciousness soul. But this model, the Social Threefolding, means the end of the dominance of certain elites. These elites can maintain their power, when the people get no fruitful and inspired ideas about build up an alternative to deal with money, about direct democracy, about ‘Geisteswissenschaft’. And that is exactly what only can come from Middle Europe. From the Belgium-Brussels the European Moloch got prepared, decorated with western thinking, which seduced Central Europe. The Eastern areas were powerless and waiting for the impulse from Central Europe. It is because of the powers of the same centre that Hitler and Stalin could come to power. Nazism and Bolshevism have disappeared now, but the totalitarian system are restructuring themselves, both in Europe as in North America. Many Ahrimanic types work together to realise these systems’.[72]

Also this passage seems totally paranoid. The same lack of structure, but also the same hate against almost everything and above all the radical anti-Semitism(‘If it suits their purposes, they also betray their ‘fellow race members’). Beside that in this case Hitler is also ‘Ahrimanic’.
But the sympathy for the ideas of David Irving and Ernst Zündel, etc., goes even further. For their magazine they published an interview with another ‘Holocaust revisionist’, Johannes Lerle, who is also an anti-abortion activist. The reason why they publish the words of this personality is explained as following:

‘So executing criminals is not human, but apparently to murder unborn, innocent children is called human. There is obviously more behind this than what the legislators themselves do believe there is; a useful and cost-benefit principle in morality. Through the years of indoctrination, we believe abortion is not a moral problem, it is nothing more than the disposal of some ‘pregnancy tissue’. So the people were all just deceived by the idea that the principle that life must be slain if we decide there is no chance for a live in dignity (..) And all those women who want to maintain this principle ‘baas in eigen buik’? (means literally ‘boss of your own belly’. This was the slogan of the Dutch feminist abortion activists during the seventies, FS). In fact they are desperate, like the Indians who were forced by the Spanish conquistadors to work to death in the silver mines, desperate killed their own offspring. They saw no future for their children’.

‘This policy will result in a complicated chaos of Kharmic connections. Even the Angels and their hierarchies will be confused! Maybe this is a probable reason why nowadays there are so many broken families: were they originally meant to live together?’ [73] (so we are confusing the higher spiritual hierarchies that much with our abortion policies, that they putted people together who were never mentioned to be together? FS)

After this remarkable conclusion they published an interview with a militant Catholic anti abortion activist and Holocaust revisionist, Johannes Lerle, after the following introduction:

‘We as anthroposophist has to be alert for the sake of our fellow citizens. And perhaps we should be as inventive as Johannes Lerle!’ The interview follows:

‘Dr. Johannes Lerle from Erlangen in Germany is a known anti-abortion activist.

In June 2007 he was 1 year convicted for… negationism, particularly ‘because of instigating the people by denying openly the Nazi atrocities’.

How come we read in an interview with him on the Catholic website http://www.kreuz.net What our negationism called in German: Holocaust-leugner means literally ‘denying the Holocaust’. We translated this as the first questions (and answers) to understand.

Dr. Lerle, are you a ‘Holocaust Leugner’?

If a dissentient is called a denier (Leugner), then you are in the religious sphere. There are people who deny the Holy Trinity, the Immaculate Conception, the Resurrection, etc.

What do you mean?

The expression holocaust ‘Leugner’ that you use, reveals that this obviously is an article of faith. Because csidering historical facts you can deny whatever you want.

Examples?

You may ignore many historical facts: the war crimes of the Soviet Army in the “liberation” of Germany, the war and post-war crimes of our so called American friends, even the child murders in their parental body, on a much larger scale than the Nazi horror …. All one can deny, except the crimes Hitler.

Is that a problem?

Yes, a great problem. Because the fundamental right of free speech should only be limited by general laws, and not the exception for laws that deny the crimes of Hitler are punishable, while all other crimes and problems with impunity and denied excused them.

And the genocide of the Jews?

An Exceptional inconsistent with the Constitution, the Holocaust into a religion doctrine imposed by the State. To deny it is forbidden, just like heresy in earlier centuries.

So the holocaust is a new religion?

Yes. But the problem is it that only God can provide an article of faith, nobody else. And about the Nazi gas chambers is simply nothing in the Bible. Therefore, it can’t be considered as a religious dogma.

No article of faith of God, but surely of the people?

Of course. But people can wander, and people can lie, even deliberately.

Do you have reasons to believe that?

I wasn’t born during the Hitler time. But I have learned at school the lie that the Nazi regime made soap of human bones and lampshades of human skin.

What did you conclude on this?

I heard myself that that they lied to us about Hitler’s crimes. In Germany we say: ‘Einem Lügner glaubt man nicht, wenn er auch die Wahrheit spricht’.[74]

This is going on in the same way. I show this very detailed (maybe too) but I think it is important to show what this magazine is doing. For me there is still the question why? Because the main aim of this website is (in there own words): to spread the thoughts of Rudolf Steiner, because we believe the world needs them’

Holocaust denying is not the only activity of this magazine which should be questioned. There is more, maybe to many.

Another interesting fragment comes from the article ‘The Ahrimanic Future’. Although this is a concept of Steiner himself (as they explain), the way they describe this is typical for de Brug:

‘This expression is for anthroposophists a concept for a phase in human development which is largely still has to come and a powerful and intelligent creatures who try to neutralize the Christ-impulse. Several inspired artists have already described how this future will look like. We have in mind of course ‘1984’ by George Orwell and ‘Brave New World’ by Aldous Huxley, but many lesser-known science-fiction authors, cartoonists and filmmakers have the same picture of a depressing future had a future in which the people as an amorphous mass consumer a soul and spirit free existence in a society by a small elite with sophisticated techniques governed. Since 1998, the business rapidly affected. This is not only determined by anthroposophists. The Internet is overloaded with websites of the various facets of this trend and highlight different assumptions and present conspiracy theories. The difference of these theories with the anthroposophical interpretation is that we assume that this is organised by a spiritual entity, an organized power of non earthly or materialistic origin, while non-anthroposophists search the guilty ones within the earth atmosphere (Freemasons, Lodge, Illuminati, Zionists, capitalists ) or outside the earth atmosphere, where they assume work of more or less material intelligences (UFOs, etc.). We are aware that the organizations and groups that we see working in the direction of a ‘World-termite State’ (original ‘Wereld termietenstaat’, they use this expression on different places, FS) is also the implementation of a superhuman intelligence, called Ahriman. The world today is massively overwhelmed by his influence, we can see the lies’.[75]

In another article, describing this ‘Ahrimanic future’, we can read the following:

‘Since the last 2000 years the Luciferian type had replaced gradually by the ahrimanic type. If we read the descriptions of Caesar how inspired the Nervians fought against the Romans till the last man died, we conclude that in terms of individual courage they were higher developed than the average Roman. The Romans fought with more technology, in certain tactical setups, so with the cold, calculated reason. And they won. Also in the last world war, it is significant how the Germans fought with honour, compared with Americans (That the propaganda has managed to reverse this view illustrates yet again the great potential of the occult groups)’.[76]

You could say that the people who wrote these articles are completely insane (sometimes it is more Starwars than anthroposophy, with Ahriman as the Dark side of the Force, or the Dark Lord of the Sith). Maybe, but they are very capable to read Rudolf Steiner, as they discuss a lot of his work on several places on this website, even his complete scheme of evolution, based on the different texts of Geheimwissenschaft about the past and future.[77] And that is not the easiest stuff concerning anthroposophy. Both editors of this magazine are respected members of the Belgian anthroposophical community. On several websites you can find their names (I don’t want to mention their names here, but everyone can find out who searches this website). They have several functions in the anthroposophical scene and are giving lectures on different anthroposophical subjects, also at the Rudolf Steiner Academie in Gent, one of the most respected anthroposophical institutes of Belgium. And they are not the only ones who write these kind of articles in this magazine. There are also others (different guest authors). So if these people are invited to give lectures about complex anthroposophical concepts (like the Ahrimanic future) I will take them seriously.
In this article I will mention one name of someone who wrote several articles for this magazine and who is also very active in the environment of this site (as shown before, in the introduction of this article, this website is a part of a collection of sites of the same kind, which are all connected, like for example ‘Vrij Geestesleven’). Jos Verhulst, a prominent anthroposophist in Belgium and also respected in the Dutch anthroposophical scene. He is the author of several books (mainly about Steiner’s ideas of evolution, which he tries to implement or to correspondent with accepted scientific insights). He also wrote a lot of articles which are accepted in the ‘more serious’ (anthroposophical) media. Earlier I cited his article on Steiner’s passage on Judaism, in which he also used David Irving as an example. But Verhulst is not a marginal figure in the anthroposophical scene of both the Netherlands and Belgium. So here a few passages of what he writes in de Brug in his article with the optimistic title A short preview on a terrible future:

‘Remarkable how quick the boundaries are moving of what can be said and what can’t be said. In the shadow of the Holocaust, which acts as an Ersatz-Mystery of Golgotha of the secular world religion, the taboos are increasing. Guy Verhofstadt (the Belgian Prime Minister at that time, FS) is ashamed now for the reasonable words, he wrote just ten or fifteen years ago on Islam in his ‘Burgermanifest’ (means ‘Civil Manifest’, FS). Opinions which thirty years ago could be published in the newspapers, are now a reason for prosecution for ‘incitement to hatred’. The sky above the Free Word is darkening rapidly, and the world becomes a stifling web of restrictions on speaking and even thinking.

But everything is more or less organised. Somewhere, situated in a centre X, rather than in a classic organized body, but more a diffuse anti-cultural breeding ground, there is a kind well structured ‘factory of memes’, that step by step pushes our world forward in a terrible direction. The real leader is not human but a spirit of anti-civilization, which more and more the powerful of the earth are willing to receive. I don’t know the exact nature or location of this source, but that it exists is as clear as the hunter is clearly aware of the existence of his prey, of which he has tracked the imprints in the snow. Who is watching how ideas and social norms are accelerated moving in the same direction, can not hide for this conclusion. This is not a ‘random drift’, nor a coincidental series of events. This is structural. Here is a corrupt kind of intelligence at work’.[78]

After this quiet paranoid theory (I think it is Ahriman) Verhulst is mentioning a lot of examples from Canada, most from the gay rights movement (I still wonder why this is such an issue for anthroposophists, but it apparently is, especially for the authors of the several articles on this website). But his main point is that he believes there are dark forces at work to censor every opinion, which is considered as ‘non political correct’. His conclusive part:

‘There is little doubt that the global anti-discrimination lobby accelerates towards a global ban on critical remarks on homosexuality.

Just as in Belgium in the Netherlands the political class converted to the anti-discrimination ideology . In our northern neighbour country, even the Constitution begins with the proclamation of this human hostile principle (this is nonsense, FS [79]). The consequences of such a step should be more reflected. What are the logical consequences of the fact that people are more open to disclose their criteria for choosing a marriage partner? This means nothing else than that the marriage choice itself is basically nationalized. The political class has the right to intervene with the introduction of the anti-discrimination laws, including the right appropriated to this life domain. It is one of the last stages of the collectivisation of family life. Individuals with such laws against the state step by step in the same ratio as the ratio has a rabbit against rabbit breeder. People have gradually manoeuvred into a position where they are in the eyes of the political class a kind of culture subjects. Do not think that this is far-fetched. About thirty years ago someone had said that the currently existing laws on real marriage, abortion, censorship, etc. ever reality would be, would love worn. However, it is now ready. What will be thirty years our part? What are the objectives that our guardians now have in mind? Nothing can be predicted with certainty, but an extrapolation of what during the previous decades was ‘achieved’ can be the basis for an ‘educated guess’. We may, for example, polygamous’ marriages’ expect the introduction of prostitution as a recognized profession, the imposition of quotas marriage – with premiums for ‘mixed marriages’. On the wish list are undoubtedly the abolition of the Christian calendar and the Christian era, mandatory Holocaust education (relevant measures were already Verhofstadt promised during his visit to Israel) and ethnic taxes (higher rates for people with a ‘guilty’ ethnic or racial background). Again: don’t think this is exaggerated. Towards this direction we will evolve. Don’t have any illusions. And the worst things have still to come’.

After this optimistic message of Jos Verhulst, de Brug concludes with a short editorial comment:

‘Sounds all rather depressing, but this is a step in the development of mankind which we should go through. For us it is a challenge to find the right ideas and thoughts to come and to distribute especially the thoughts of the social threefolding, that the human beings live together within three areas, each with its own principles.

The situation of the first Christians in the catacombs of Rome was also not very bright, Nero and his fellows accused them of burning down the city, that they were terrorists! But ultimately the Empire collapsed by its own unwieldiness. That may give us a little bit of courage …’ [80]

The issue Sigismund von Gleich

If you have a look on this collection of articles you might question what all this (quiet depressing and xenophobic) stuff has to do with anthroposophy. There may be some racism in the work of Steiner, but why transmitting the ideas of David Irving into the anthroposophy? And why all this self declared victimization?
This kind of pessimism or even fatalism, which also dominates these articles, has a certain tradition in anthroposophy. I think de Brug perfectly fits into that tradition. If there is one example of this pessimistic voice, it is Sigismund von Gleich, an original German anthroposophist who lived for a long time in the Netherlands. His magnum opus Der Mensch der Eiszeit und Atlantis (1936) is a more personal variant on Steiner’s view on the history of mankind, but sometimes even more racist. In de Brug, the editors published a short excerpt of this work. Maybe it is worthwhile to show it here (translation of the Dutch original, which is a very confusing text, even almost unreadable in Dutch, FS):

‘In the development of man and earth, we identify several larger and smaller units of time. The Earth went through different stages which we designate by the name of a celestial body, eg. Saturn, Sun and Moon. As you know we live now in the fifth culture period of the fifth period. After the fourth period, called Atlantis, followed by the Deluge. Then came the ancient Indian culture period, the ancient Persian, the Egyptian-Babylonian and Greco-Roman. It seems that in anthroposophy all large, well-known cultures have a place, except one: the Chinese. That has to do with the strong sequel of Atlantic elements in this culture. Sigismund von Gleich searched for the origins of various peoples, and discovered interesting connections. A number of terms he used in modern anthropology is no longer used (Indo Germanic became Indo-European, etc.), but for modern science will the spirit science is nonsense anyway. We will therefore begin the story with Noah:

‘Manu or Noah led the most practicable part of the fifth Atlantean race (the ‘Ur-Semites’ – fdw) from the sinking Atlantis to Inner Asia.[81] Therefore this race represents the Noah origin, of which was rescued from the deluge and developed to the fifth rootrace (after-Atlantic or Aryan). Noah had three sons: Japhet, Ham and Sem. How should we reveal these historical ethnologic insights from the spiritual science of the history of the ice age?

Japhet meant the bulk of the Indo-Germanic mankind. The people mentioned in Genesis, show clearly the name ‘Javanese’, like the Ionians, ‘Madai’ the Medes, ‘Gomer’ the Cimbres. Actually Japhet stands for the Euro-Caucasian humanity. The Greeks called him Japetos, whose son Prometheus was chained by Zeus-Jupiter in the rocks of the Caucasus. This image tells us: The promethean power of the brain of the Aryan-Caucasian people in the post-Atlantic period was developed, first in the high rocky mountains of the head, the Jupiter-thinking seated in the brains. Japetos and Prometheus are at the beginning of the Greek family tree. In antiquity, the Greeks and Ionians were regarded as a Zeus-Jupiter People, the people of thinkers. Rudolf Steiner described Plato as a typical representative of this spirit. The region of the Sea of Azov (or Asa Sea) to the peaks of the Caucasus, where Europe goes into Asia, was always called Asia. The Gothic and Scandinavian peoples called the foot of the Caucasus in their Nordic Saga, Asaland, or the wall of Asahai. It is the origin of the dynasty of the

Fig. 8 Map of the ‘post-Atlantean world’, as described by Sigismund von Gleich (published in de Brug, http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b18chincul.htm

‘Asgardians’[82] , their gods and heroes, and in all myths Odin departed from there to the European North… Prometheus’ mother or wife was Asia. The lofty Caucasus itself as origin of the Asgardians still has the word ‘Asi’ in its last syllable. All the people there regard it as a holy mountain chain. Asia is the land of the gods and angels, but especially the Jupiter Beings of which the Aryan Caucasian or Indo-Germanic peoples of Europe belong to because they felt themselves the gods worked in them as the ‘form forces’ from the region of the Caucasus.

The origin of both the Indo-Germanic peoples as the Semites can be found in that part of the Atlantic rootrace, occupying the northwestern European part of Atlantis, to the area of Hyperborea, and the areas in Asia. This group of people we call ‘Noah’, as it has survived the deluge. This Noah, the seeds of Eurasian-Aryan humanity comes from Japhet, the ‘Indogermanicness’. Sem or the Semites sprang from the same blood, but formed a separate branch. In the Semite race works also the Turanian element *. The ‘Geisteswissenschaft’ has found that at one time the North Atlantic peoples flow together with the southern stream of Turanians who left Atlantis via Africa. The Semites emerged as a strange mixture. ‘Everything which was decadent of the Turanians worked transforming and eliminating in the Hebrew people’. (Rudolf Steiner explains in Das Mattheus Evangelium, ‘that the old Atlantic ‘Hellsehen’ is not manifested in a lower astral body of the Hebrews, but inwarded and hit the inner life’). Sem is the mixture of pre-Aryan element with the North Asian, Mongolian Turanian-world flow attached. This is what Sem while the pre-Aryan element, especially in the more Chinese element lived, although the Mongolian part had become strong. Finally, the Sem-Semite element of the subsequent time when the Eurasian-Aryan element, the Turanian had recast in a positive way – in contrast with the Chinese element.

The result is a very special polarity between Semites and the Mongolian-Turanian Chinese elements. The two are related, but opposite in their polarity! In both ethnic groups the blood is highly organized, working alongside the general human forces of the sun especially the forces of Mars in case of the Turanians. But in the Mongols these solar effects are overwhelming, while with the Semites there is the reverse situation. However, both varieties are very aggressive (oorlogszuchtig!). Rudolf Steiner describes this in detail in Die Mission einzelner Volksseelen (GA 121)[83]. It is one of the main imprints of the second period after Atlantic culture which the constellation of Gemini is the emergence of the Semites and the polar opposite Chinese, which in many respects belong to each other as light and shadow. The old Chinese culture, which around 3100 from Inner Asia (Turkistan) went east where it awoke, wanted to keep the Luciferian Spirit of Atlantis, but the old Persian and old Semitic-which developed parallel to them- dived bravely into the darkness of the matter and fought with the earth-darkness. The Light Culture of Iran stood against the dark magic of Turan and prepared the Christianity. Across the Persian dualism of Ormuzd and Ahriman stood the ancient Chinese of Yin and Yang – the heavenly and earthly in polarity. But at the same time formed from the Turanian-Semitic Aryan mixing the Twins, whose Hebrew branch prepared Christianity, while the Arab branch as a shadow of the post-Semitism turned against the latter. But in the ‘Hebrewship’ itself, which began with Abraham, with Ishmael as the ‘Arabness’, revealed the Gemini principle (in the course of history this happens all the time time). By the end of the Gemini Era the Semite element-originated in the region of the Caspian Sea and were created from the contact with Turanians, appeared for the first time in North Babylon and conquered by its lust for war Anatolia and the Levant, and some later Arabia, where a secondary centre was established.

Everyone who compares the real-Semitic Hebrew face type eg. with the classic Turkish (Turanian), will notify the great similarities. Semites and Chinese are peoples who are both masters in mathematics, and they have a perfect control over the monetary system and all trade! It should be remembered that, in addition to the Hebrew Semites traditionally the Assyrians, the Babylonians (2000 BC), the Syrians, and of course the Arabs are included. Mathematics and monism are the philosophies that have become classic, thanks to the Semites. It becomes clear how the teachings of the Atlantic Manu admitted one from Inner Asia to the West in the ‘Turanised Semiteness’ and eastbound in the Aryan affected the ‘Turanianship’/ ‘Chineseness’ (Sigismund von Gleich, or the translator are using the same kind of neologisms, FS). The Hebrew Ye-ho-va corresponds with the Chinese name of God ‘I-Hi-Wei’, whose trinity Lao-Tse profound described: ‘Who looks on thou and thou do not see it, which is the name I mentioned. Who listens and thou will hear him, which is the name called Hi, to whom be the hands and grabs him, which is the name of Wei. These three are not understandable, nor penetrable, so they are united’. [… ]

So we see again how misleading schemes sometimes can be. They give the impression as if there is any period or culture period is fully completed, while in reality forerunners and laggards along with the mainstream business. On the next page we try to identify what was discussed above (see fig. 8, FS). For completeness we mention that the Ham Hamite population arose, through a mixture of the fifth and sixth race of Atlantis. Hugo Obermaier wrote : ‘The ancient Egyptians are the main representatives of Hamites which are the white North Africans, like Europeans, but considering colour, hair type and face they are more related to the west Mediterranean race’.[84]

Beside this is historical, linguistic, etymological, anthropological, etc. (you name it) complete nonsense, it is sometimes also quiet racist. At least stereotyping. Why these remarks about ‘the Semites who have a perfect control over the monetary system and all trade’? The ‘normal science’ could be far from perfect, but this ‘spiritual science’ (Geiteswissenschaft) is nothing more than promoting stereotypes (at least this example of ‘Geisteswissenschaft’).
But, there is one remarkable thing to tell about the author, Sigismund von Gleich. Whatever you may think of these ideas, it seems that he was a principal dissident of the Nazi regime. He even fled to the Netherlands, before it was occupied by Germany. After the war he was one of the few in the Netherlands who openly criticized the Dutch colonial war against the post-war independence movement of Indonesia, of Sukarno. This has been described by Dieter Brüll, professor in Tax Law and prominent anthroposophist in the Netherlands (of German origin). Earlier the ideas of von Gleich were strongly criticized by Gjalt Zondergeld, professor in History at the Free University of Amsterdam and the first criticizer of Steiner’s views on races in the Netherlands. After Zondergeld published several articles Dieter Brüll wrote a now famous reply (at least in the circuits of conservative anthroposophists in the Netherlands) entitled ‘De Nieuwe Reactionairen’ (The new Reactionairies). In this article he defended von Gleich and praised him for his principal and brave attitude against the Nazis. Probably Brüll was right, so all respect to the person von Gleich. It doesn’t change my opinion on the ideas as described above. Beside this, von Gleich wrote some more texts after the war, during his time in the Netherlands. An example is his small publication The Holy Grail and the New Era of Christ (in Dutch ‘De Heilige Graal en de nieuwe tijd van Christus’). In this booklet he shows he didn’t change fundamentally. His ideas are quiet the same as his pre-war ideas. The difference is he writes some more positive about Judaism. The new target of his xenophobia has become the Islam. Two passages:

‘With a deep sense of sorrow and pain in the heart, many of us ask themselves: how many cruelties has the human kind to suffer before we reach the year 2000? And there are increasing numbers of people who feel or realise that the last years of this century will be crucial for the eternal faith of humanity. Most of the time we think of the superficial appearance of things. We fear the outbreak of the Third World War, revolutions, concentration camps, massive bloodshed, atom bombs and severe famines or epidemics, but less the spiritual collapse and the moral decay. Some of us may think of the possibility of unexpected natural catastrophes. The harsh afflictions which will suffer are more spiritual and will reach their climax around 2000. They are more related with the increasing but disastrous and immense disturbed changes of the condition of the soul and the moral orientation of the people, connected with the transformation of the rational and materialistic consciousness towards the spiritual inspired state of mind of the near future’.[85]

Unless the promise of a better future in the last sentence this seems typical anthroposophy in the same style of Jos Verhulst and the Ahriman obsessed articles of De Brug. This is a kind of dark and pessimistic anthroposophy I wasn’t familiar with, at least not in my own environment. But von Gleich continues:

‘While the old dreamlike clairvoyance of the Israelites changed in a deep religious or inspired thought, that was able to witness the presence of God, hardened this gift of the Ishmaelite Arabs of the desert in a way, that the seed originated for a form of intelligence, which denies the spirit and ‘ridicules’ the divine. Because of this the later Islamic monotheism is like a dead copy of the Israeli monotheism, although also the Law of Moses was revealed on Mount Sinai. Allah is the shadow of Jehovah!’[86]

Here we see the old von Gleich, like he was in 1936, although he changed his targets, which fits better in the post war climate. Suddenly he becomes almost a fan of Israel. He continues: ‘What a striking image (says von Gleich about his own metaphor, FS) for a dry, barren become power of the intellect – the desert, which all live is dead. The contemporary view of nature resembles a desert, where nothing is growing and the forces of life are nothing but a dead mechanism of atoms’.[87]

The interesting thing is that Dieter Brüll, in his defence of von Gleich, made the following statement (in the footnotes): ‘Who reads the books of von Gleich will be affected by the warmth of the way he describes the contribution to human civilization of the Arabs, the Chinese and the Jews’. [88] This is not a joke, Brüll really says this in his famous article ‘De nieuwe reactionairen’ (The New Reactionaries, the most effective defence against all accusations of racism in anthroposophy, according to an amount of conservative Dutch anthroposophists). Well, have a look yourself.

So far Sigismund von Gleich (old style or new style). Although, maybe one thing. In his defence of von Gleich against Zondergeld Dieter Brüll wrote the following (I quote the whole passage):

‘Like as if the Devil plays with Zondergeld he attacked exactly the ‘wrong racist’ Sigismund von Gleich. It is true that he published on Steiner’s ‘racial teachings’ before the Christian period (after the Christian era in the view of Steiner the racial differences lost their meaning). But he was just one of the most principal Nazi fighters in the earliest stage, who never made any concession. As the son of a Prussian General, he had distanced himself from his parental environment. Just once he acted as an officer, when the brown hordes came at his home for a search for ‘that Jew’. There was a guest and the slim man stood resolute amongst these thugs – Von Gleich: ‘Was suchen Sie hier?’ He didn’t give way for a moment from their side until they left without finding anything. He was also, on an evening, on the market in Nuremberg where the agitated mass burnt books of Jewish writers. But in a lecture for fifty people he quoted Heine, not necessarily for this lecture, but as a protest against this cultural disgrace. And then, after a ban on anthroposophy in Germany and he had emigrated to Holland, he often tried to warn the indifferent Dutch citizens for the brutality of the Nazis (but these were incidents? And Hitler had overcome unemployment, wasn’t he?). When the occupation gets behind him, he as a German, who ave lectures for living, he had the choice: Kultur Kammer of KZ. He refused to become a member. There followed a home search and all his manuscripts were confiscated. Finally he was called to appear in front of the Gestapo. Again the choice Kultur Kammer or KZ. ‘You see, I’ve already brought my suitcase’. Just after the liberation, he again fought against racism. For an audience full of ‘Dutch Imperialists’ (original ‘Rijkseenheders’) and other colonial types, he argued that the Netherlands were at a colonial war and that no argument could be found, why the whites had the right to patronize the Indonesians so heavily. And exactly this man should have written a racist oeuvre? Painful, Zondergeld. At the very least apologies to the relatives of von Gleich should be appropriate’.[89]

Before discussing the arguments concerning Sigismund von Gleich, I would like to discuss one other issue of this passage. That is Brüll’s remark between braces: ‘It is true that he published on Steiner’s ‘racial teachings’ before the Christian period (after the Christian era in the view of Steiner the racial differences lost their meaning)’. This short remark is the only thing Brüll says in the article about Steiner’s own ideas about races (except for one general remark in Steiner’s review on Homunkulus). Factually this is the one and only fragment he discusses Steiner. Further he discusses just critics and defenders of anthroposophy, except in the end. When he finished his argumentation he presents a kind of personal highlights of quotes of Rudolf Steiner, which could be interpreted as ‘anti-racist’. In most cases he just gives the year, not even a GA number. This to demonstrate how in his opinion Zondergeld works (just mentioning some isolated quotes without context). It is also the method of Lorenzo Ravagli who states the same about all critics of Steiner in Ravagli, ‘Rudolf Steiner und die Überwindung des Rassismus’ [89], but Ravagli’s article is much more extended and above all much more refined (but also not sufficient). But in ‘De nieuwe Reactionairen’ Brüll is just defending von Gleich and attacking some critics of the anthroposophy (Zondergeld, but also prof. JD Immelman, who wrote a critical analysis of the education method of the Waldorf Schools, but that has no relevance for this article). But his only statement/confession about how he thinks Steiner’s ideas about races are, is this small remark. And I am afraid that this statement: ‘after the Christian era in the view of Steiner the racial differences lost their meaning’ is completely untrue, although these kind of assertions were also done by other anthroposophists. Again the words of Helmut Zander: ‘Rassen seien ein Intermezzo der Menschheitsgeschichte. »Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein.« (GA 121,76 [1910]) Erneut artikulierte Steiner sein antimaterialistisches Leitmotiv, aber bei näherem Hinsehen bleibt dies ein gänzlich unpolitisches Argument. Die Rassenentstehung, die erst in der lemurischen Zeit begonnen habe, werde in der sechsten und siebten »Entwickelungsepoche« verschwinden (ebd.), das heißt: frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend. Für eine politische Erledigung der Rassenfrage und für die Geltung von Steiners Rassentheorien ist dies eine lange, eine zu lange Zeit’.[91]
As seen before, we concluded that Zander is right. Think about the examples of the Native Americans, described as a dying race, during the nineteenth century or other contemporary situations. That the differences between races will disappear in Steiner’s view is correct, but in the far future. So definitively we can conclude that Brüll is wrong.
The reason I spend so much attention to this minor detail is that in the Netherlands there are some (more orthodox) anthroposophists who reject the van Baarda report (sixteen discriminative passages were for them unacceptable, one of these anthroposophists called this even ‘treason’) are always pointing at the article of Brüll as the best defence against accusations of racism, whatever the arguments may be. In the Netherlands ‘De Nieuwe Reactionairen’ became for this group a kind of a slogan; if you shout it loud enough you immunize Steiner of all critic. I hope I finally argued that this article is not sufficient to immunize Steiner of all critic on the issue of races. One suggestion for anthroposophists who don’t have this opinion: republish the article of Brüll on the internet in different languages, so everyone can find out themselves (probably an suggestion for the editorial of Driegonaal).
As we have seen in Brüll’s article (and I have no reason for doubts in this particular case, so concerning von Gleich’s attitude towards the Nazis I am willing to believe Brüll) Von Gleich wasn’t a friend of the National Socialists and he even resisted in a very brave way. For this, he earns without any doubt all admiration and honour. Also for his point of view concerning Indonesia, because there were just a few people in the Netherlands who had the same insight and history has proven that they were right.
There is one thing I think the Dieter Brüll apologetics should do (even principally), if they are serious with Brüll’s mission to advocate or rehabilitate Sigismund von Gleich. That is questioning why this principal dissident of the Nazis is used by a website/journal which constantly tries to question the Holocaust and for their mission are seeking support with Neo-Nazis. Maybe these Dutch (and Belgian) anthroposophists have no idea who these David Irving and Ernst Zündel really are. My suggestion is, please find out. I suppose one Google search is sufficient.

Freies Geistesleben?

As we have seen in De Brug there are several places where has suggested that the Holocaust is a lie (but ‘Freedom of Speech’) and that this magazine places even a link to the website of David Irving, the most notorious revisionist in the world who became a main figure within the international Neo Nazi Movement (the man has a strange history, from a respected academic to paria 92). But also other revisionists were mentioned, like Robert Faurisson and Ernst Zündel, and some others. This is not just happening in de Brug. In the ‘environment’ of this site are also other websites, which are even more extreme. While de Brug is concerning ‘anthroposophy’ there are some sister websites dealing with several subjects which are partly related to anthroposophy. One of these sites is http://www.vrijgeestesleven.be (Freises Geistesleben). And again, this site has nothing to do with the publisher of the works of Rudolf Steiner in the Netherlands. You can even question if this site, unless this name, has something to do with anthroposophy. If you enter this site you will find the following text:

www.vrijgeestesleven.be

neemt het op voor alle slachtoffers van lokale, federale of Europese SovjetOverheden: – rokersnegationistenvaccinatieweigeraars  Meerdere categorieën volgen nog …

‘Vrij Geestesleven’, defends all the victims of local, Federal or European Soviet Governments: smokers, negationists, refusers of vaccinations. More categories will follow’.

Except this, there are two links to two different sites. Left you have the link naar de map “antroposofie” (means ‘towards the directory anthroposophy’), which leads to De Brug and right a link naar de map “directe democratie” (means ‘towards the directory ‘Direct Democracy’), which leads to a site of the political initiatives of Jos Verhulst (I will also discuss some aspects of this site).
The link behind negationisten (means ‘revisionists’) leads to the website www.vho.org announced as ‘The World’s largest website for Historical Revisionism! The Holocaust Controversy – A Case for open Debate’.
Even when you have the conviction that there is racism in the anthroposophy (which I gradually have), that this racism is close related to national socialism (which I don’t), or that some individual anthroposophists are sometimes ‘too sensitive’ for several pseudo scientific, fantastic, wrong ideas (also morally), or just stupid (I have seen sometimes different examples of these categories), this is something I think almost no one could expect. Because here an anthroposophical magazine links itself explicitly and clearly to a neo Nazi website, although this site pretends not to be. And this is not an incident. In the case of de Brug we have already seen that they even recommended the website of David Irving (even mentioned in the index). Although there are no Swastikas or other Nazi symbols to welcome you (for example, on the site of David Irving you can buy pictures on poster format of Rudolf Hess), the content is, without any mistake, of neo Nazi origin. A few excerpts from the introduction:

‘Revisionists agree with establishment historians that the German National Socialist State singled out the Jewish people for special and cruel treatment. In addition to viewing Jews in the framework of traditional anti-Semitism, the National Socialists also saw them as being an influential force behind international communism and behind the so-called international “finance capital,” which they held responsible for the worldwide economic crisis and for the impoverishment of German workers. During World War II, Jews were considered to be enemies of the German State and a potential danger to its war efforts, much like the Germans, Italians, and Japanese were viewed in the U.S. Consequently, Jews were stripped of their rights, forced to live in ghettos, conscripted for labor, deprived of their property, deported, and otherwise mistreated. Many tragically perished. In contrast to establishment historians, Revisionists claim that the German State had NO policy to exterminate the Jewish people (or anyone else) in homicidal gas chambers or by killing them through abuse or neglect. Revisionists also maintain that the figure of six million Jewish deaths is an irresponsible exaggeration, and that no execution gas chambers existed in any camp in Europe which was under German control. Fumigation gas chambers, both stationary and mobile, did exist to delouse clothing and equipment to prevent disease at POW, labor, and concentration camps and at the fighting front. It is highly likely that it was from this lifesaving procedure that the myth of extermination gas chambers emerged’(..)

‘It is certain that if there had been “killing factories” in Poland murdering millions of civilians, then the Red Cross, the Pope, humanitarian agencies, the Allied governments, neutral governments, and prominent figures such as Roosevelt, Truman, Churchill, Eisenhower, and many others would have known about it and would have often and unambiguously mentioned it, and condemned it. They did not! The promoters admit that only a tiny group of individuals believed the story at that time—many of whom were connected either with Jewish or with Communist propaganda agencies. The rise of the Holocaust story reads more like the success story of a PR campaign than anything else’ (..).

‘Only two monographs were written so far on the question of how many Jews lost their lives during World War II. The first is a revisionist book concluding that some 300,000 perished. The second is authored by several recognized historians claiming that some six million died. Whereas the Revisionist book takes into consideration demographic changes of the Jewish population in all countries, the mainstream book compiles its figures by simply subtracting the number of Jews alive in Europe a few years after the war from those alive in Europe several years before the war. It ignores that the Jewish population in America, Israel, and other countries outside of Europe had increased by almost six million in this period of time, as a result of a new Exodus. Thus, those who had left Europe were simply declared to be Holocaust victims’(…)

‘Still, at camps such as Buchenwald, Dachau, and Bergen-Belsen tens of thousands of relatively healthy internees were liberated. They were there in the camps when “The Photographs” were taken. There are newsreels of these internees walking through the camp streets laughing and talking. Others picture exuberant internees throwing their caps in the air and cheering their liberators. It is only natural to ask why you haven’t seen those particular films and photos while you’ve seen the others hundreds of times’(…)

‘If you wish to learn more about Holocaust revisionism, we recommend our free brochure with answers to the most frequently asked questions and links to articles and entire books available on this topic. Those wishing to verify the truthfulness of the statements made above, can visit our vast Internet database at http://www.vho.org and download many scholarly articles and books about this topic, including many references to primary sources, forensic research, and much more’.93

I think this is enough to show what kind of a website this is. Although these texts are much more cautious and tactical formulated (compared with the texts about Ahriman and the Holocaust in de Brug) I think everyone could see this is a real neo Nazi site.
The most important content of this site is the immense amount of downloads of literature. You can find a lot of titles of the Holocaust revisionists who were discussed earlier, like Irving, Faurisson, Zündel. But also of Norman Finkelstein, who is in my view misused by this neo Nazi site. Aan overview of the more than thousand downloads can be found here. A catalogue of the bookshop of VHO can be found here. It is worth to have a general look on this, while questioning why an anthroposophical website or magazine should be involved in these kind of things.

But this is not the only thing of this kind you could find on ‘vrijgeestesleven’. Behind the link naar de map “directe democratie” (direct democracy) normally you find the site of the political initiative of Jos Verhulst. At the moment they announced ‘closed because of Holiday’. I have some reasons to doubt this. In I didn’t know that websites have also holidays and second they placed the text of an old children song on the site, with the significant passage (translated in English): ‘And for those who mock on us, finally they will loose’ (original: ‘En zij die op ons kniezen, zullen gaan verliezen’). Probably they did this because some people (myself and some others) paid some attention on this site a few weeks ago.94
But that time, when they were not on holiday, one of the first things you saw, after entering this website was a banner ‘Free Ernst Zündel’. I am not the only one who saw this, more people paid some attention on this interesting detail, see again the debate on the site of Ramon de Jonghe.95 But perhaps, when they are back from holiday, they may want to explain why they placed that specific banner. Till now, ‘Vrij Geestesleven.be’ is keeping silence.
Some parts of Jos Verhulst contributions are still online, especially where he fulminates against political correctness (as against the Belgian writer Thom Lanoye, who appeared to be a candidate for the Belgian Green party). Lanoye, who spoke himself repeatedly against censorship, didn’t do this when a Belgian library banned a book of Robert Faurisson. According to Jos Verhulst Lanoye is a hypocrite, because he supports the literature of Herman Brusselmans (with to much sex in it, according to Jos Verhulst, he uses the word ‘zandbakseks’, means ‘sex in the sandpit’ and to be honest, there is a lot of sex, with a lot of humour, but probably not the humour Verhulst likes) and Brusselmans proclaims sexual freedom. But real freedom, Verhulst says, like legalizing the books of Faurisson, is something Lanoye doesn’t want to defend’.96 This is one of the strangest reproaches I have ever seen. The idea that you are angry with someone for defending Herman Brusselman, but refusing to defend Robert Faurisson. But that’s what ‘s going on. Verhulst: ‘Freedom! Let’s have a look at the freedom of thinking and speaking and reading and writing. Tom Lanoye ofcourse supports the abuse of freedom by Brusselmans. Sandpit Freedom for piss and shitwriters is not only harmless, but even serving the system, because they create the illusion of real freedom. But what about the political freedom? Agalev (the Belgian Green Party, FS) for which Lanoye is on a list for the elections, registered as an independent, but he does. What is this, the censorship initiative Agalev in Gent? In this city, at the initiative of Agalev an apparently dangerous book by Faurisson was removed from the library, that claims the authenticity of the diary of Anne Frank is in serious doubt’.
You may question who is more abusing freedom: Brusselmans or Faurisson? And I am afraid I strongly suggest that the last one is the most likely candidate, although I don’t say that Faurisson necessarily needs to be censored or even banned from libraries (my personal viewpoint is principally not so in a certain way I even agree with Verhulst especially on the issue of removing a book from the library, but that is a different issue). And since when is the literature of Brusselmans ‘low culture’ and the neo Nazi pulp of Faurisson ‘high art’? But anyhow, this is typical for the entourage of de Brug, In the same article Verhulst claims that the existence of the Belgian Waldorfschools is in great danger, because the state wants close them, because in their view Steiner would be a racist. Well I think you will help the acceptance of Rudolf Steiner the Waldorfschools seriously when you constantly promote an amount of Holocaust deniers in Steiner’s name, especially when you do this in the same article. As a parent who is not familiar with the Waldorfschool you could almost think the children at school have to read Faurisson.
These are the issues www.vrijgeestesleven.be and de Brug want to be associated with. The right of denying the Holocaust is the most fundamental human right de Brug is fighting for. You may ask why. Because they really believe that the holocaust never took place? That it is a myth, created by Ahriman, to destroy the Christian Impulse of Central Europe, necessarily for the ‘spiritual revolution’, when the ‘real Christians finally can leave their catacombs?’ Maybe. Probably they really believe they have to operate as an underground movement, as a new spiritual elite that is to be prepared in secrecy, while the outside world is ruled or dominated by occult fellowships, political correctness, sandpit sex and above all Ahriman. But till this moment they have there place within the anthroposophical scene and everyone seems to agree that their message is a part of the mainstream anthroposophy. There is no much reason for such a martyrdom they fantasize about in their most of the time totally confused articles.

The silent majority?

Maybe it is not worth to discuss a medium as de Brug seriously. There are probably some good reasons for. First most of these articles are completely over the top, extreme or confused, that they cause no damage, except probably the anthroposophy itself. ‘Sandpit sex’, how ‘Ahrimanic’ this possibly could be, is not an issue to make a lot of fuzz about. Even the insane statements about the connection of the increasing abortions and the imagined increase of homosexuality, Ahriman and the Holocaust, or David Irving. You could see them as the jester of the anthroposophy of Belgium and the Netherlands (although not everything is that funny). But you could say that if the anthroposophists have some idiots amongst them, let them play in their own obscure domain on the internet (also a kind of a sandpit). Second they apparently suffer so heavily on their self declared martyrdom that there are good reasons to let them believe they are like the Christians in the catacombs. In that position they are quiet harmless.
But in my view there are three reasons to spend this extensive attention on this medium. This has everything to do with the quantity, the ‘quality’ and the interaction with the mainstream, which already has a serious credibility problem. First the quantity: this by far the largest anthroposophical website of Belgium and the Netherlands, so the largest anthroposophical website in the Dutch language. It is larger than the major anthroposophical webportals as Antrovista, the official websites of the Dutch and the Belgian anthroposophical society and larger than any other site of the ‘serious’ anthroposophical media. If you search the internet on information on anthroposophy in Dutch, this site is one of the first which pops up in for example the google search engine (I found this website in this way). I think this is a problem, or I should consider this as a problem if I were an anthroposophist who is active in whatever organised way. If I were in that position I shouldn’t like the idea when people without any knowledge of the anthroposophy and are searching the internet to gather some more information which is available in Dutch this site is probably the first thing they would find. So I think this is something to worry about. Because the ‘quality’ of these articles, which leads to the second point.
Reading all these articles (some hundreds, probably more than thousand) a naïve reader could easily assume that anthroposophy is severe anti-Semitic or even neo-Nazistic (see the remarks about the Holocaust, the links to the site of David Irving, The VHO, etc.). I think this is totally intolerable. And I am not saying that these articles have to be removed from the internet, being censored, etc. but without any reaction, counter argument or whatsoever it is not unreasonable that anthroposophy is racist and is even connected with national socialist ideas (this is not my opinion, but in general this will give the appearance of this connection).
This leads to my second point; it looks like if these articles are even supported by subscribed by the mainstream anthroposophy of both Belgium and the Netherlands. Because on every anthroposophical main portal on the internet the Brug has recommended as ‘anthroposophical magazine’, together with Motief, Driegonaal, or international magazines as Der Europaër, Flensburger Hefte, Erziehungskunst or Info3. In the Dutch anthroposophical magazines the ‘different face’ of Jos Verhulst has much positive attention. His books, mainly dealing with evolution and anthroposophy have serious reviews.97 Probably these books deserve this attention within the anthroposophical context, but why accepting or being silent about the other things he is also promoting on ‘vrijgeestesleven’ and de Brug (as the other authors and the two editors of this magazine)? Because if Verhulst is considered as a contributor to anthroposophy in Belgium and the Netherlands, you have to question him for this holocaust revisionism he apparently likes to be involved with. But no-one does, or pretend is doesn’t exist, hoping the outside world is not watching.
I don’t think that no-one in the mainstream is aware of what is going on in the environment of de Brug, Vrijgeestesleven or Democratie nu. But why tolerating this without any protest or even one critical remark? This is my third and most important point. It is true that the anthroposophy had a traumatic period during the nineties, especially in the Netherlands. During the eighties appeared the first publication about possible racism in the work of Rudolf Steiner. These were followed by even more during the nineties, which got more and more attention of the media (especially the affair of the parents Toos Jeurissen and Angelique Opprinsen, who contacted the media). This followed by the dramatic interview on the radio with the vice-president of the Dutch anthroposophical society. That became the final apotheosis of a long lasting affair.
The Dutch anthroposophists tried to solve the issue with the van Baarda commission and the report, although it was almost impossible because it was not general available or discussed in public (I was lucky that I could get a copy). For me, and for some other critics this report was not convincing. I discussed some aspects of this report above but it is too extensive to discuss all of it for an article like this (the report is quiet voluminous, 720 pages). But I think there is a structural racial doctrine in the work of Steiner and I don’t think it is easy to reject the arguments of different critics. But probably the Dutch Anthroposophical Society has to make this report public (they never did), so everyone has the opportunity to study this. The Frankfurther Memorandum is even available on the internet, so why not the van Baarda Report?
But something different is to keep silence when in the name of the philosophy you pretend to represent, some, maybe marginal figures, think they can use this philosophy for spreading the word of David Irving, Ernst Zündel cs. I think than it is time to act, for both the Belgian and the Dutch anthroposophical communities. To make a public and convincing statement that promoting racism, severe anti-Semitism, homophobia or Holocaust revisionism, is not a part of what you represent, instead of promoting the medium which has itself structurally committed to these excesses.
Because if you tolerate this without any reaction, the mantra of the Dutch Anthroposophical Society and the commission report ‘Géén Sprake van Rassenleer’ (No racial teachings) has lost every credibility. I don’t believe this must be hard. Unless my criticism and my conviction that there is some racism I am still convinced, and I am probably not the only one, that Neo Nazism or Holocaust revisionism have nothing to do with Rudolf Steiner. So why do we have to read in an ‘anthroposophical medium’ that David Irving is telling the (possible) truth ad that Robert Faurisson ‘also possibly proved’ the diary of Anne Frank is a falsification? Show that this is serious, because when you don’t act responsible I believe that you will severely harm the reputation of Steiner. Although I consider myself as a ‘non-believer’ I still think that his general intentions were good, and promoting Neo-Nazism is definitively not in the spirit nor letter of Rudolf Steiner and the Anthroposophy. But a convincing statement or action is the very least the anthroposophical community can do. Because Neo-Nazism and anthroposophy are not a happy marriage. Prove me that I am right. I think this to serious. And closing your own eyes doesn’t mean that nobody else is able to see.

with thanks to Michael Eggert  (Germany) and Ramon de Jonghe (Belgium)

Selected bibliography:

Th.A. van Baarda, E.A.P. de Clerq-Zubli, H.P. van Manen (ao), Antroposofie en het vraagstuk van de rassen; eindrapport van de onderzoekscommissie, Antroposofische Vereniging in Nederland, Zeist, 2000

Helena P. Blavatsky, The Secret Doctrine; the Synthesis of Science, Religion and Philosophy, London, 1888, online version http://www.theosociety.org/pasadena/sd/sd-hp.htm

Peter Bierl, Wurzelrassen Erzengel und Volksgeister; die Anthroposophie Rudolf Steiners und die Waldorpädagogik (Aktualisierte und erweiterte Neuausgabe), Konkret Literatur Verlag, Hamburg, 2005

Gennady Bondarev, The Crisis of Civilization (Anthroposophie auf der Kreuzung der okkult-politischen Bewegungen der Gegenwart; ANTROPOSOFIYA na skryeshchyenii okkultno-politichyeskikh tyechyeniy sovryemyennosti), Lochmann Verlag, Moskou/Basel, 1995. Excerpts in English on http://www.altanthroinfo.9f.com/BondarevExcerpts.htm)

Dieter Brüll, De Nieuwe reactionairen, met een bijzondere aandacht voor het verschijnsel Zondergeld, in ‘Driegonaal’, 1986, no. 1(repr. in Driegonaal exta edition ‘(anti)racisme versus anthroposofie; een bijdrage tot oordeelsvorming’ (met bijdragen van Fred Beekers, Mark Bischot, Mouringh Boeke, Dieter Brüll, Stephan Geuljans, Jan Luiten, Arnold Sandhaus en Liesbeth Takken), maart 1996, see here .

Ramon Brüll, Jens Heisterkamp, Frankfurt Memorandum: Rudolf Steiner and the subject of racism, Info 3 Verlag, 2008, http://www.info3.de/ycms/download/memorandum_english.pdf

Sigismund von Gleich, De Heilige Graal en de Nieuwe Tijd van Christus, de Zevenster, Driebergen, 1952, (second revised edition with an introduction of Clemens von Gleich, 1982)

Sigismund von Gleich, Der Mensch, der Eiszeit und Atlantis (original 1936, excerpt in Dutch published in de Brug, http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b18chincul.htm)

Guido und Michael Grandt, Waldorf connection; Rudolf Steiner und die Anthroposophen, Alibri Verlag, Aschaffenburg, 2001

Jana Husmann-Kastein, Schwarz-Weiß-Konstruktionen im Rassebild Rudolf Steiners, Berliner Dialog 29 Juli 2006, http://www.religio.de/dialog/106/29_22-29.htm

Toos Jeurissen, Uit de Vrije School geklapt; antroposofie en racisme; een stellingname, Baalproducties, Sittard, 1996 (published in English as Waldorf Salad with Aryan mayonaise, http://www.waldorfcritics.org/active/articles/waldorf_salad.html )

Ramon de Jonghe, Focus op de Steinerschool; onderwijs op maat van wie? , Unibook, 2009 (see also http://antroposofie.wordpress.com/2009/07/17/schotschrift/)

Ludwig Kuhlenbeck, Der Occultismus der Nordamerikanischen Indianer, Wilhelm Friedrich Verlag, Leipzig, 1886

Henk van Oort, Antroposofie; een kennismaking, Vrij Geestesleven, Zeist, 2006

Bram Moerland, Rassenleer met charisma; over het racisme van Helena Blavatsky en Rudolf Steiner, Haagse Academie voor Filosofie, 1989

Lorenzo Ravagli, Rudolf Steiner und die Überwindung des Rassismus, Institut für Soziale Dreigliedung, 7-2003, see http://www.dreigliederung.de/essays/2003-07-003.html

August de Roode, Evert van der Tuin and Gjalt Zondergeld, Antroposofisch racisme, of: als de Blonden uitsterven zullen de mensen steeds dommer worden, Nijmeegs Comite van Waakzaamheid, 1984

Rudolf Steiner, Aus der Akasha Chronik, Gesammelte Artikel aus Luzifer Gnosis, 1906, GA 011, online version: http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011.htm

Rudolf Steiner, Menschheits-entwickelung und Christus Erkenntnis; Theosophie und Rosenkreuzertum; Das Johannes Evangelium, GA 100, 1907 (Verlag der Rudolf Steiner-Nachlassverwaltung, Dornach, 1967)

Rudolf Steiner, Die Geheimwissenschaft im Umriß, GA 013, 1909, online version http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_013.htm

Rudolf Steiner, Die Mission einzelner Volksseelen im zusammenhange mit der Germanisch Nordische Mythologie; Vortragzyklus gehalten in Christiana (Oslo) GA 121, 1910 (Nachlassverwaltung, im Selbstverlag, Dornach 1950), online version: http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121.htm

Rudolf Steiner, Vom Leben des Menschen und der Erde; über da Wesen des Christentums, (GA 349) 1923 (Rudolf Steiner Taschenbücher aus dem Gesamtwerk, Rudolf Steiner Verlag, Dornach, 1993), online version: http://www.anthroposophieonline.net/index.php?option=com_content&view=category&id=247:ga-349-vom-lebens-des-menschen-und-erde-&Itemid=19

Helmut Zander, Anthroposophie in Deutschland; Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884–1945, Band 1&2, Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 2007

Gjalt Zondergeld, Goed en kwaad; vijftien opstellen, van fascisme tot pacifisme, van Rudolf Steiner tot Colijn, Garant, Antwerpen/Apeldoorn, 2002

The several discussed articles of De Brug can be found on http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/index.html (homepage) or http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/inhaztot.html (index) or at Vrij Geestesleven, http://www.vrijgeestesleven.be/ A copy of the complete index: http://florisschreve.web-log.nl/mijn_hersenspinsels_onder/inhoudstafel-brug-kopie.html . Articles discussed in this article are also available in one document (in order of appearance) see artikelen Brug a Bridge too far

 

notes

[1] See http://www.info3.de/ycms/download/memorandum_english.pdf

[2] See http://www.stelling.nl/simpos/antro1.htm

[3] Homepage of ‘De Brug’ http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/index.html . The index of articles, with on the first page fifteen articles with the subject ‘Ahriman’ can be found on http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/inhaztot.html The article of Thomas Voss (German original appeared in Erziehungskunst) can be found on http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b14rac.htm

[4] http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b46met/b46.htm

[5] http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b57net.htm

[6] http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b45.htm

[7] http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b46met/b46.htm

(see also note 4)

[8] http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b44deel1.htm.

[9] http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b50defhtm.htm.

[10] http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b49hyper.htm#001

[11] http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b48met/b48.htm#ahr

[12] According to this article the Dutch Anthroposophical Society lacked ‘Michaelic courage’, when they decided to start an investigation for possible racism in the work of Rudolf Steiner, http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b14eur.htm

[13] Ibid.

[14] http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b44deel2.htm

[15] http://users.telenet.be/antroposofie/dornach/b33duivel.htm

[16] http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b40a.htm#10

[17] Ramon de Jonghe, Focus op de Steinerschool; onderwijs op maat van wie?, Unibook, 2009 (see also http://antroposofie.wordpress.com/2009/07/17/schotschrift/)

[18] The contributions on the issue of racism (and also on this particular issue) of Michel Gastkemper can be found on his site http://antroposofieindepers.blogspot.com/search/label/racisme

[19] For example www.antrovista.com, the largest anthroposophical webportal of the Netherlands. See under ‘tijdschriften’

[20] http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/index.html

[21] My articles on anthroposophy (in Dutch) on my blog, https://fhs1973.wordpress.com/category/antroposofie-en-racisme/.  The following debates were on the site of Ramon de Jonghe (Belgium), racisme-debat http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/ and (about the magazine De Brug) http://antroposofie.wordpress.com/2009/03/21/brugklasje-van-angry-man/

[22] Before the van Baarda-commission was installed in 1996, there were several critical publications in the Netherlands about the issue of racism in the work of Rudolf Steiner. The most significant were (chronologically) August de Roode, Evert van der Tuin and Gjalt Zondergeld, Antroposofisch racisme, of: als de Blonden uitsterven zullen de mensen steeds dommer worden, Nijmeegs Comite van Waakzaamheid, 1984; Bram Moerland, Rassenleer met charisma; over het racisme van Helena Blavatsky en Rudolf Steiner, Haagse Academie voor Filosofie, 1989; Toos Jeurissen, Uit de Vrije School geklapt; antroposofie en racisme; een stellingname, Baalproducties, Sittard, 1996 (published in English as Waldorf Salad with Aryan mayonaise, http://www.waldorfcritics.org/active/articles/waldorf_salad.html ) and the article by Jan Willem de Groot, Kosmisch racisme; over racistische elementen in de antroposofie, Skript, Amsterdam, 1996, see http://www.stelling.nl/simpos/antro1.htm After the publication of Jeurissen, Mr. Christof Wiechert, vice-president of the Dutch Anthroposophical Society, was invited for an interview on the Dutch radio. He claimed that Steiner’s insights about the nature of black Africans and native Americans could be right, pointing at the successes of the team of Ajax, the Amsterdam soccer club (with a lot of black players, he pointed at their ‘energy surpluses’) and he mentioned the massacre of Wounded Knee in 1890 as possible evidence that the native Americans are a dying race. After these remarkable statements for the Dutch radio, in the Netherlands arose a lot of publicity. Finally the Dutch Anthroposophical Society installed a commission to investigate the work of Rudolf Steiner for possible racism. In 2000 they presented their report (720 pages). The commission found sixteen passages which could be severe discriminative under the current Dutch law, but their main conclusion was ‘There is no structural racist thought in the collected work of Rudolf Steiner’. This report was also used as a basis for the more recently published Frankfurter Memorandum, of the editing board of Info 3 in Germany. See here (http://www.info3.de/ycms/download/memorandum_english.pdf ) the text of the Frankfurther Memorandum and here (http://www.egoisten.de/autoren/staudenmaier/frankfurt_memo/frankfurt_memo.html ) a sharp analysis of the Memorandum by Peter Staudemaier.

[23] Antroposofie en het vraagstuk van de rassen; eindrapport van de onderzoekscommissie, Antroposofische Vereniging in Nederland, Zeist, 2000, p. 423

[24] Rudolf Steiner, Die Mission einzelner Volksseelen im zusammenhange mit der Germanisch Nordische Mythologie; Vortragzyklus gehalten in Christiana (Oslo) GA 121, 1910 (Nachlassverwaltung, im Selbstverlag, Dornach 1950), p. 80-81 (online version: http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121.htm

[25] Steiner, Die Mission einzelner Volksseelen, idem

[26] Rudolf Steiner, Vom Leben des Menschen und der Erde; über da Wesen des Christentums, (GA 349)1923 (Rudolf Steiner Taschenbücher aus dem Gesamtwerk, Rudolf Steiner Verlag, Dornach, 1993), p. 54, 55-56, online version: http://www.anthroposophieonline.net/index.php?option=com_content&view=article&id=3709dritter-vortrag-dornach-3-maerz-1923&catid=247:ga-349-vom-lebens-des-menschen-und-erde-&Itemid=19

[27] In Die Mission einzelner Volksseelen, sixth lecture (GA 121: 6) Steiner says almost the same: ‘Alles, was der äthiopische ihre besonderen Merkmahle verleiht, das kommt davon her, daß die Merkurkräfte in dem Drüssensystem des betreffende Menschen kochen und brodeln. Das kommt davon her, daß sie auskochen, was die allgemeine, gleiche Menschengestalt zu besonderen der äthiopischen Rasse macht-mit der schwarzen Hautfarbe, dem wolligen Haar usw.’ (Nachlassveraltung, 1950, p 116)

[28] Report van Baarda commission (Antroposofie en het vraagstuk van de rassen), p. 384

[29] Ibid., p 271-293

[30] Helmut Zander, Anthroposophie in Deutschland; Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884–1945, Band 1, Göttingen, 2007, p.665

[31] Steiner, Die Mission einzelner Volksseelen (Nachlassverwaltung, 1950), p. 122

[32] In the Netherlands orthodox anthroposophists who even rejected the van Baarda report often state that there was one article written that rejects all accusations of racism against Rudolf Steiner, except of the article of Lorenzo Ravagli, Rudolf Steiner und die Überwindung des Rassismus, Institut für Soziale Dreigliedung, 7-2003, see http://www.dreigliederung.de/essays/2003-07-003.html or even Karl Heyer’s Wie man gegen Rudolf Steiner kämpft from 1932 (!). This was Dieter Brüll, ‘De Nieuwe reactionairen, met een bijzondere aandacht voor het verschijnsel Zondergeld’ (The new Reactionaries with a special attention the phenomenon ‘Zondergeld’), Driegonaal, 1986, no. 1 (see http://florisschreve.web-log.nl/mijn_hersenspinsels_onder/dieter-br%C3%BCll-de-nieuwe-reactionairen.html ), an article that is considered as the best defence against the accusations of racism by a number of Dutch conservative anthroposophists (who reject even the van Baarda-report). It was Brüll’s reply on the first publications about racism in the work of Rudolf Steiner by the Dutch historian Gjalt Zondergeld (Free University of Amsterdam). Brüll wrote this article as a defence of the Dutch but original German anthroposophist Sigismund von Gleich (whose Der Mensch, der Eiszeit und Atlantis was strongly criticized as a racist work, see for some quotes in Dutch this article, published in de Brug, http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b18chincul.htm ). The only remark about Steiner’s own ideas Dieter Brüll makes is ‘After the Christian era, in Steiner’s view the meaning of the factor ‘race’ lost their meaning’, which is completely untrue when you consider Steiner’s remarks about the native Americans or his general exposure about when the differences between races will disappear (As in Die Mission einzelner Volksseelen, but also in other works).

[33] Different anthroposophists stated Steiner didn’t speak about the contemporary situation, when he discusses the ‘diffences between races’. Beside Dieter Brüll (see also note 10) it was said by Thomas Voss in the article Antroposofie en racisme (originally published in Erziehungskunst). This article can be found (in Dutch) on the site of de Brug, (http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b14rac.htm (see also note 1)

[34] Deutschland Radio Kultur, see http://www.dradio.de/dkultur/sendungen/kulturinterview/655387/

[35] Rudolf Steiner, Vom Leben des Menschen und der Erde; über das Wesen des Christentums, Dornach, 1923, GA 349 (Rudolf Steiner Taschenbücher aus dem Gesamtwerk, Dornach, 1993), p. 67

[36] Helena P. Blavatsky, The Secret Doctrine; the Synthesis of Science, Religion and Philosophy, London, 1888, Part II ‘Antropogenesis’, additional commentaries on Stanza XII, online version http://www.theosociety.org/pasadena/sd/sd2-3-09.htm

[37] Rudolf Steiner, Aus der Akasha Chronik, Gesammelte Artikel aus Luzifer Gnosis, 1906, GA 11, chapter 2 ‘Unsere Atlantischen Vorfahren’, online version: http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_02.htm#_Toc17205762

[38] Ibid., at the of the chapter Die Lemurische Rasse, http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_04.htm#_Toc17205764

[39] Steiner, Die Mission einzelner Volksseelen, p. 123

[40] Rudolf Steiner, Menschheits-entwickelung und Christus Erkenntnis; Theosophie und Rosenkreuzertum; Das Johannes Evangelium, GA 100, 1907, 7th lecture, Die Abstammung des Menschen- Das Wesen des Christus als Gesit der Erde, (Verlag der Rudolf Steiner-Nachlassverwaltung, Dornach, 1967) p. 240-241

[41] On ‘racisme-debat’ one of the participants (Ton Majoor) showed the probable source of this speech, quoted by Steiner. The source of the text he quotes in GA 121 and GA 100, is probably Dr. Ludwig Kuhlenbeck, Der Occultismus der Nordamerikanischen Iindianer, Wilhelm Friedrich Verlag, Leipzig, 1886, p. 8-10. Ironically Kuhlenbeck’s text is very respectful to the Native Americans, especially witin the context of that time. He explains that their culture, unless the differences, is not necessarily less than ours, which can be considered as a very progressive point of view for someone in the end of the nineteenth century. These remarks of Kuhlenbeck are in sharp contrasting with Steiner’s remark, just after he used this quote in GA 100: Wir haben in der amerikanischen Rasse eine primitieve Urbevölkerung vor uns, die weit, weit zurückgeblieben ist, auch in Bezug auf religiöse Weltanschauung’. For the quote Steiner paraphrased a leader of the Choctaw (a small sedentary Native American nation, originally from the Eastern part of the US, later ‘transported’ to Oklahoma), known as Chief Mingo. Steiner used some quotes of a much more longer text (also Steiner picked sometimes some fragments of a longer story and reconstructed this as if this was one passage). Contributions of Ton Majoor on ‘racisme-debat’, from http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-1706

[42] Henk van Oort, Antroposofie; een kennismaking, Vrij Geestesleven, Zeist, 2006, p. 59, 61

[43] Rudolf Steiner, Aus der Akasha-Chronik (GA 11), chapter 6 ‘Die letzten Zeiten vor der Geschlechtertrennung’, http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_06.htm#_Toc17205766.

[44] van Baarda Report, p.309

[45] Rudolf Steiner, Die Geheimwissenschaft im Umriß, GA 013, 1909, chapter 4 ‘Die Weltentwickelung und der Mensch’ online version http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_013_04.htm#_Toc14861974

[46] Van Baarda Report, p. 303

[47] Rudolf Steiner, Vom Leben des Menschen und der Erde, 1923 p.60-62, online version: http://www.anthroposophieonline.net/index.php?option=com_content&view=article&id=3709dritter-vortrag-dornach-3-maerz-1923&catid=247:ga-349-vom-lebens-des-menschen-und-erde-&Itemid=19

[48] Helmut Zander, Anthroposophie in Deutschland (Band 1), p. 634-636

[49] Zander’s calculation is based on the anthroposophical timescale. Earlier I made the same kind of calculation. To explain this as simple as possible: the post Atlantean eras (Kulturepochen) are each lasting 2160 years, based on the period during the equinox the sun rises in one constellation of the zodiac (acc. Henk van Oort, Antroposofie; een kennismaking, Zeist, 2006, p. 67) . We are living in the 5th post-Atlantean cultural era (Kultur Epoche). This era started in 1413. Steiner says in this passage of the 4th lecture of Die Mission (GA121) the differences between races have disappeared when the sixth and the seventh era are over. This means there is a big margin, but if we consider that our era finishes in 3573 and that we need two more eras of 2160 years, which means 4320 years, so the year 3573 plus 4320 years, it means that we are dealing with the year 7893, so within 5884 years from now and 106 years before the beginning of the 9th millennium, the moment when the post-Atlantean era (Zeitalter) will end. So the 9th millennium is a very realistic (but Zander says ‘frühestens’) calculation..

[50] Helmut Zander, Anthroposophie in Deutschland (Band 1), p. 636-637

[51] Jana Husmann-Kastein, Schwarz-Weiß-Konstruktionen im Rassebild Rudolf Steiners, Berliner Dialog 29 Juli 2006, http://www.religio.de/dialog/106/29_22-29.htm

[52] Gjalt Zondergeld, Goed en kwaad; vijftien opstellen, van fascisme tot pacifisme, van Rudolf Steiner tot Colijn, Garant, Antwerpen/Apeldoorn, 2002, in the essay (with Evert van der Tuin), Rudolf Steiners visie op rassen volken, p. 72

[53] Jos Verhulst, Was Rudolf Steiner een antisemiet?, published in ‘De Brug’, see http://users.telenet.be/antroposofie/dornach/antisem.htm

[54] As pointed out by an editor of a prominent anthroposophical journal (Driegonaal) in the Netherlands on http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-277

[55] Rudolf Steiner, Menschheits-entwickelung und Christus Erkenntnis; Theosophie und Rosenkreuzertum, vierzehn Vortrage, gehalten in Kassel vom 16. bis 29. Juni 1907, GA 100 (Verlag der Rudolf Steiner-Nachlassverwaltung, Dornach, 1967), Vierzehnter Vortrag: Weitere Stufen der Rosenkreuzerschulung, pp.182-183. The van Baarda-report quotes this passage (cit. 39) on p. 293.

[56] Antroposofie en het vraagstuk van de rassen (The commission report), p. 294-295

[57] Steiner, Menschheitsentwickelung und Christus Erkenntnis / Das Johannes Evangelium, (GA 100:7, Verlag der Rudolf Steiner-Nachlassverwaltung, Dornach, 1967) p. 249-250

[58] Ironically In Die Mission einelner Volksseelen, but in the first lecture, Steiner pleads for the state of ‘Heimatloser Mensch’.

[59] Peter Bierl, Wurzelrassen Erzengel und Volksgeister; die Anthroposophie Rudolf Steiners und die Waldorpädagogik (Aktualisierte und erweiterte Neuausgabe), Konkret Literatur Verlag, 2005, p. 127

[60] Idem, p. 132

[61] This is true, and in case of Blavatsky it is even worse. In the Secret Doctrine she claims that the word Abraham originally means ‘No Brahmin’, like ‘a-Brahman’, or ‘anti-Brahman’ as counterpoint for the ‘Aryan’ Brahmans. Blavatsky: ‘The inflectional speech — the root of the Sanskrit, very erroneously called ‘the elder sister’ of the Greek, instead of its mother — was the first language (now the mystery tongue of the Initiates, of the Fifth Race). At any rate, the “Semitic” languages are the bastard descendants of the first phonetic corruptions of the eldest children of the early Sanskrit. The occult doctrine admits of no such divisions as the Aryan and the Semite, accepting even the Turanian with ample reservations. The Semites, especially the Arabs, are later Aryans — degenerate in spirituality and perfected in materiality. To these belong all the Jews and the Arabs. The former are a tribe descended from the Tchandalas of India, the outcasts, many of them ex- Brahmins, who sought refuge in Chaldea, in Scinde, and Aria (Iran), and were truly born from their father A-bram (No Brahmin) some 8,000 years B.C. The latter, the Arabs, are the descendants of those Aryans who would not go into India at the time of the dispersion of nations, some of whom remained on the borderlands thereof, in Afghanistan and Kabul, and along the Oxus, while others penetrated into and invaded Arabia’, Helena Blavatsky, The Secret Doctrine Part II Antropogenesis, ‘Stanza IX: ‘The final evolution of Man’, http://www.theosociety.org/pasadena/sd/sd2-1-10.

This is absolutely nonsense, although she uses the word ‘root’ (common linguistic term in describing Semitic languages, but not in this way). ‘Abraham means, like Ibrahim in Arabic, literally ‘affluent Father’, but factually ‘Father of many’, or ‘Patriarch’, which means that he was a father from whose offspring both the Jews and the Arabs are dissents. See this website for the explanation of the Hebrew word ‘Abraham’, http://en.wiktionary.org/wiki/Abraham#Etymology. In Arabic ‘Abu Rahim’ = ‘Father of many’, in a junction as ‘Ibrahim’ (literal transcription, Arab from the right to the left):

إبراهيم = ‘-ā (ī)-b-r-ā-h-i-m

[62] Bierl, p. 132-133. In the last passage he cited Rudolf Steiner from Das hereinwirken geistiger Wesenheiten in den Menschen, Vorträge, 1908. GA 102

[63] See the many contributions on ‘Racisme-debat’, http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/

[64] Van Baarda-report, p. 295

[65] Steiner, Die Mission einzelner Volksseelen, p. 80-81

[66] Helmut Zander, Anthroposophie in Deutschland, Band 1, p. 832

[67] idem

[68] Cited from Guido und Michael Grandt, Waldorf connection; Rudolf Steiner und die Anthroposophen, Alibri Verlag, Aschaffenburg, 2001, p. 220-221

[69] Rene Zwaap, Russisch revisionisme, de Groene Amsterdammer, 15-101997, http://www.groene.nl/1997/42/Russisch_revisionisme or the full text in the forum of ‘Brugklasje van Angry Man’, on the site of Ramon de Jonghe’, http://antroposofie.wordpress.com/2009/03/21/brugklasje-van-angry-man/#comment-2185 (both in Dutch)

[70] Andreas Molau was a teacher of history on a Waldorfschool in Braunsweig, but became active in the extreme right NPD. The school decided that it was no longer possible to work with Molau, who wrote since 1996 articles for several extreme right magazines (under pseudonym, so unnoticed by the school). But the German Waldorfschools were clear they wanted nothing to do with neo Nazism. Peter Bierl, p. 9

[71] http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b46met/b46.htm it is interesting to compare this confused text with Bondarev’s view ( http://www.altanthroinfo.9f.com/ahriman.htm). Although a littlebit of the same kind, Bondarev’s explanation is much more sophisticted. So another this is the same kind of direction within anthroposophy, with the difference that de Brug is much more simplistic or even banal..It

[72] http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b45.htm

[73] http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b57net.htm#04

[74] idem

[75] http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b48met/b48.htm#ahr

[76] http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b45.htm

[77] http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b52a.htm

[78] http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b48met/b48.htm#toek

[79] The Dutch constitution (article 1) begins (just like in Belgium, as in the most democracies): ‘Everyone who is present in this country is equal to the law’. That is something different than the anti-discrimination laws. It simply says that there is no class justice. Since the French Revolution equality by law is accepted by all democracies

[80] http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b48met/b48.htm#toek

[81] The story of Manu has told by Steiner in Aus der Akasha-Chronik (GA11), in the 2nd chapter ‘Übergang die Vierte in der Fünfte Wurzelrasse’, http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_011_03.htm#_Toc17205763

[82] The Asgardians, or the Gods of Asgard, were the members of the most important dynasty of Gods in the Nordic Edda. Wodan (Odin), Thor, Baldur and Freya belonged to this family of Gods

[83] In the sixth lecture of Die Mission einzelner Volksseelen, Rudolf Steiner says both the Mongols and the Semites are under influence of the planet Mars. But the Mongolians are also influenced by the Sun, while the Semites are more under the influence of the forces of the Moon. Jahwe, according Steiner one of the seven ‘Elohim’, works from the Moon, while the other six Elohim operates from the Sun. See http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_06.htm

[84] http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b18chincul.htm

[85] Sigismund von Gleich, De Heilige Graal en de Nieuwe Tijd van Christus, de Zevenster, Driebergen, 1952, (2e herziene druk met een inleiding van Clemens von Gleich, 1982) p. 7

[86] Idem. p. 25

[87] Idem

[88] Dieter Brüll, De Nieuwe Reactionairen, p. 24 (http://florisschreve.web-log.nl/mijn_hersenspinsels_onder/dieter-br%C3%BCll-de-nieuwe-reactionairen.html )

[89] Idem, p. 21

[90] Lorenzo Ravagli, Rudolf Steiner und die Überwindung des Rassismus, Institut für Soziale Dreigliedung, 7-2003, see http://www.dreigliederung.de/essays/2003-07-003.html

[91] Helmut Zander, Anthroposophie in Deutschland; Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884–1945, Göttingen, 2007, Band 1, p.665

[92] I think it would be wise for everyone who concerns this subject (especially anthroposophists) to gather some knowledge about this early academic historian and later Holocaust revisionist. The English Wikipedia page is very extensive (much more than an average wiki and with a lot of links), http://en.wikipedia.org/wiki/David_Irving. Information about the Irving Lipstadt process, mentioned by Jos Verhulst can be found here http://www.skepsis.nl/irving.html (in Dutch). At the site of De Brug there is already a link to his homepage, even the only external link in the index of the articles (under the W of World War II, but again http://www.fpp.co.uk/online/index.html). Also I can recommend a compelling documentary Mr. Death: The Rise and Fall of Fred A. Leuchter Jr. about Fred Leuchter, originally a ‘Gas-chamber expert’ from the US and inventor of the ‘injection machine’, now common use for executions in the US. He gradually came more and more in Neo Nazi circuits and was hired as an expert to prove that the gas-chambers of Auschwitz never existed. The story is quiet sick, but nevertheless it is a brilliant documentary.

[93] http://vho.org/Intro/GB/Flyer.html

[94] On the site of Ramon de Jonghe http://antroposofie.wordpress.com/2009/03/21/brugklasje-van-angry-man/. See for the ‘holiday message’ http://www.vrijgeestesleven.be/directe%20democratie/index.html

[95] idem

[96] See http://www.vrijgeestesleven.be/directe%20democratie/Archief/watispc.htm#correct

[97] Jos Verhulst and reactions of Wijbrand de Steur, Henk Verhoog en Ferdie Amons, Waarnemen en denken; mens en dier in de evolutie, Motief nr. 43, Juli/augustus, 2001, http://www.antroposofie.nl/literatuur/antroposofische_literatuur/artikelendatabase/ms/nws/df/motief43-5

Simyo

Sprake van rassenleer

Antroposofie en racisme III, zie ook deel I, deel II, deel IVdeel V, deel VI en deel VII

‘Aber jeder Geheimwissenschafter weiß, daß von solchen Dingen viel mehr abhängt als von der Erweiterung der Intelligenz und von dem Anstellen künstlicher Übungen. Insbesondere kann leicht ein Mißverständnis darüber entstehen, wenn manche glauben, daß man sich tollkühn machen solle, weil man furchtlos sein soll, daß man sich vor den Unterschieden der Menschen verschließen soll, weil man die Standes-, Rassen- und so weiter Vorurteile bekämpfen soll. Man lernt vielmehr erst richtig erkennen, wenn man nicht mehr in Vorurteilen befangen ist. Schon in gewöhnlichem Sinne ist es richtig, daß mich die Furcht vor einer Erscheinung hindert, sie klar zu beurteilen, daß mich ein Rassenvorurteil hindert, in eines Menschen Seele zu blicken’

Rudolf Steiner, Wie erlangt man Erkenntnisse der höheren Welten, GA 10, 1909, hoofdstuk 3: ‘Praktische Gesichtspunkte’, zie link

Nadat ik een artikel over de kwestie racisme in het werk van Rudolf Steiner op mijn weblog heb gepubliceerd (korte versie ook hier, overigens wel makkelijk om te lezen als inleiding op dit verhaal), een woedende reactie kreeg, waarop ik weer een repliek heb geschreven, is de discussie stevig losgebarsten op de Belgische weblog van Ramon de Jonghe (Steinerscholen, voor wie zich er vragen bij stelt, Racismedebat). Om de lucht op een aantal gebieden te klaren en om te laten zien waar de verdediging mank gaat heb ik een klein artikeltje geschreven, oorspronkelijk in die discussie verschenen.
Duidelijk wordt dat de belangrijkste conclusie van de zg. Commissie van Baarda, die in 2000 namens de Nederlandse Antroposofische Vereniging een onderzoek verrichtte en concludeerde dat er ‘géén sprake was van rassenleer’, onhoudbaar is (slechts zestien discriminerende uitspraken). Deze commissie was in het leven geroepen na aanhoudende negatieve publiciteit over racisme in de antroposofie, wat ook zou blijken uit het Vrije Schoolonderwijs (zie bijv. de brochure en een artikel van Vrije Schoolouder Toos Jeurissen).
Vorig jaar publiceerde de Duitse hoogleraar geschiedenis Helmut Zander een kolossaal werk, waarin hij het complete oeuvre van Steiner doorlichtte. Zijn conclusie op dit gebied: ‘Rudolf Steiner ist auch in der Evolutionslehre ein Kind des 19. Jahrhunderts. Er hat geglaubt, dass sich die Menschen von einem sehr primitiven Zustand zu einem hoch entwickelten entwickeln. Und dann gibt es natürlich degenerierte Rassen und solche, die einfach diese Entwicklung nicht mitgemacht haben. Das halte ich für keinen Ausrutscher, sondern für einen zentralen Teil seiner Weltanschauung (..) Er schwimmt in diesem Typus des rassistischen Denkens mit, wie gesagt, nicht als einer der Hurra-Patrioten, aber eben auch nicht als jemand – und davon gibt es auch im 19. Jahrhundert viele -, die gesagt haben, das ist wissenschaftlicher Humbug, Rassen gibt es eigentlich nicht’, aldus Zander in een interview. Ik heb nog niet de kans gehad om Zanders boek ‘Anthroposophie in Deutschland; Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884–1945’ zelf in handen te krijgen, al zijn er me wel stukjes tekst toegezonden. In het Duitse taalgebied is het overigens stevig aangekomen, in Nederland wordt het vooralsnog genegeerd (of in antroposofische kring angstvallig doodgezwegen). Ik zie er dan ook erg naar uit om dit werk (1884 pagina’s!) nog een keer door te spitten. Zijn centrale stelling is overigens dat Steiner zich vooral baseerde op schriftelijke bronnen (zonder bronvermelding), maar ze heeft gepresenteerd als een product van ‘geesteswetenschappelijk onderzoek'( = helderziende waarneming). Maw, zijn oeuvre bij elkaar heeft geplagieerd.
Maar goed, hier mijn eigen bevindingen over de rassenleer. Wel is het zo langzamerhand een ontzettend specialistisch verhaal geworden, met veel gemier op de (Duitse) letter. Degenen die het echt tot in de kleinste details willen weten kunnen er kennis van nemen.
tekening van Steiner bij een lezing in Basel, 1907 (GA 100). Bron: http://namenstaenzer.de/2008/08/28/die-philosophie-der-un-freiheit-zu-rudolf-steiners-rassismus/

Lemurien oder in Unsere Zeit??

Over toen de Indianen decadent aan het ‘verknöcheren’ waren, terwijl de Europeanen, oftewel de vertegenwoordigers van het Arische vijfde wortelras, er foto’s van namen

In de discussie over de uitspraken van Rudolf Steiner wat betreft ‘verschillen tussen rassen’ is er een argument dat telkens wordt gebezigd door antroposofen. Dat is dat Steiner over een situatie zou spreken uit een ver verleden en dat de rasverschillen tegenwoordig geen rol van betekenis meer spelen. Ook zouden de verschillende betekenissen van het woord ‘ras’ in Steiners werk debet zijn aan de verschillende misverstanden (het theosofische ‘wortel- en onderras’ versus het gewone mensenras). Daarom lijkt het mij nuttig om een aantal uitspraken van Rudolf Steiner nauwkeurig te lezen en deze af te wegen tegen wat er door antroposofen ( Dieter Brüll, Hans Peter van Manen, de Brug en het van Baarda-rapport) en door critici (in dit geval Helmut Zander) over gezegd is.

Uitlatingen van Steiner uit Die Mission einzelner Volksseelen

Uit de vierde voordracht op p. 76-78 (http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_04.htm ) :

‘Aus dem, was ich jetzt gesagt habe, werden Sie erkennen, in welchem Zeiträume der Evolution es erst einen Sinn hat, von dem Rassenbegriff zu sprechen. Es hat keinen Sinn – im eigentlichen Sinne des Wortes -, vor der lemurischen Zeit von einem Rassenbegriff zu sprechen, denn in dieser Zeit steigt der Mensch erst auf die Erde herab (zie voor een beter begrip van deze woorden het antroposofische evolutie-model, uitgewerkt door Hermann Poppelbaum, FS). Vorher war er im Umkreis der Erde; dann kam er auf die Erde, und es vererbten sich die Rassenmerkmale in der atlantischen Zeit und bis herein in unsere nachatlantische Epoche. Wir werden sehen, wie in unserer Zeit die Volksmerkmale das sind, was die Rassencharaktere wieder auseinander bringt, was sie wieder auszulöschen beginnt. Das alles werden wir noch später sehen. Wir müssen uns jetzt nur hüten, die Welt so zu betrachten, als ob die Evolution nur wie ein Rad wäre, das anfangs- und endlos um sich herumrollte; die Vorstellung von dem rollenden Rad, die in mancher mystischen Weltanschauung so breit ausgeführt wird, bringt eine furchtbare Verwirrung in den Begriff der eigentlichen Menschheitsevolution. Wenn man sich den Vorgang so vorstellt, daß sich alles sozusagen wie um ein bleibendes Zentrum herum bewegt, wobei es in soundsoviele Rassen gegliedert ist, dann hat man eigentlich keinen Begriff davon, daß alles sich in Entwickelung befindet, und daß auch die Rassen sich entwickeln. Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein. Sie wiederholen sich nicht etwa immer in der gleichen Art, wie es bei Sinnett falsch im «Esoterischen Buddhismus» dargestellt wird. In der alten lemurischen Zeit müssen wir das Aufgehen der Rassenmerkmale, der Rasseneigentümlichkeiten suchen; wir müssen dann deren Sich-Fortpflanzen bis in unsere Zeit verfolgen, müssen uns dabei aber klar sein, daß, wenn unsere gegenwärtige fünfte Entwickelungsepoche von der sechsten und siebenten abgelöst wird, keine Rede mehr sein kann von einem Zustande, den wir als Rasse werden bezeichnen können. Wenn wir uns diese Entwickelung aber so vorstellen, als ob sie immer nur gleichmäßig so fortrollte, dann haben wir nur eine Art Mühlrad im Kopfe, sind aber weit entfernt von dem Verständnisse dessen, was in der Welt wirklich vor sich geht.

De evolutie volgens de antroposofie (model van Hermann Poppelbaum), zoals Steiner die uiteen heeft gezet in zijn werken ‘Aus der Akasha-Chronik’ en ‘Geheimwissenschaft’

Wir sehen also, wie die Rassenentwickelung erst beginnt in der lemurischen Zeit durch das Hineinwirken der abnormen Geister der Form. Da lassen diese Geister die Kräfte unseres Erdenplaneten eingreifen an dem Orte, wo der Mensch seine erste Lebenszeit zu verbringen hat, und das überträgt sich in gewisser Weise auch wieder auf das spätere Leben, weil der Mensch ein Gedächtnis hat, durch das er sich erinnert an die eigentlich abnormerweise vor dem einundzwanzigsten Jahre auf der Erde zugebrachte Zeit auch in dem späteren Leben. Der Mensch würde ein ganz anderes Wesen sein, wenn nur die normalen Geister der Form wirkten. Durch die abnormen Geister der Form ist der Mensch abhängig von dem Punkte der Erde, auf dem er lebt. Die Abweichung von den Gesetzen der normalen Geister der Form ist auf die eben geschilderte Weise entstanden, so daß bedeutsam wurde für den Menschen der Punkt der Erde, auf dem er in einer bestimmten Verkörperung lebt.

Wir werden diese Verhältnisse noch genauer begreifen durch die folgende Betrachtung. Da können wir in gewisser Weise angeben, wie der Untergrund, der Bodengrund, sein Wesen nach oben strahlt und die menschliche Organisation durchdringt, so daß der Mensch abhängig wird von diesem Erdenuntergrund. In dieser Beziehung können wir also bestimmte Punkte der Erde angeben, die mit der menschlichen Wesenheit entwickelungs-geschichtlich zusammenhängen. Wir werden auf diese Verhältnisse noch genauer eingehen. Ich will sie jetzt in abstracto charakterisieren’ (p. 78-79).

Ik haal er nog eentje uit. Het gaat hier om een tekst die essentieel is:

‘Wir sehen also, wie die Rassenentwickelung erst beginnt in der lemurischen Zeit durch das Hineinwirken der abnormen Geister der Form. Da lassen diese Geister die Kräfte unseres Erdenplaneten eingreifen an dem Orte, wo der Mensch seine erste Lebenszeit zu verbringen hat, und das überträgt sich in gewisser Weise auch wieder auf das spätere Leben, weil der Mensch ein Gedächtnis hat, durch das er sich erinnert an die eigentlich abnormerweise vor dem einundzwanzigsten Jahre auf der Erde zugebrachte Zeit auch in dem späteren Leben’.

Steiner beschrijft hier dus de werking van de abnormale geesten van de vorm, die de mens van de normale ontwikkeling doen ‘afwijken’. Het gaat er hier om in welke periode dit plaats vond. Laten we vaststellen dat het begin van dit proces plaatsvond gedurende de Lemurische tijd. Heel lang geleden dus, toen er nog niet eens van de mens in zijn huidige materiële vorm gesproken kon worden. Maar wanneer wordt deze ontwikkeling afgesloten? Steiner: ‘…dann kam er auf die Erde, und es vererbten sich die Rassenmerkmale in der atlantischen Zeit und bis herein in unsere nachatlantische Epoche. Wir werden sehen, wie in unserer Zeit die Volksmerkmale das sind, was die Rassencharaktere wieder auseinander bringt, was sie wieder auszulöschen beginnt’.

De werkzaamheid van de abnormale geesten van de vorm begon dus tijdens de Lemurische tijd. Tijdens de Atlantische tijd werden deze eigenschappen via de erfelijkheid voortgezet tot en met de huidige periode. Pas vanaf nu zal het volkskarakter het rassenkarakter vervangen. Nu is Lemurië alweer een tijdje terug, dus we mogen aannemen dat de mens vele millennia in de greep was van de abnormale geesten van de vorm en dat dit nu aan het veranderen is.

Iets verderop (p. 80): ‘Da haben Sie zum Beispiel (siehe Figur) einen Punkt, der im Innern von Afrika liegt. An diesem Punkte wirken gleichsam von der Erde ausstrahlend alle diejenigen Kräfte, welche den Menschen namentlich während seiner ersten Kindheitszeit ergreifen können. Später wird der Einfluß solcher Kräfte auf den Menschen geringer; er ist dann diesen Kräften weniger ausgesetzt, aber sie prägen sich ihm mit dem, was aus ihnen kommt, doch in der stärksten Weise auf. So also wirkt jener Punkt auf der Erde, auf dem der Mensch lebt, am allerstärksten in der ersten Kindheitszeit und bestimmt dadurch diejenigen Menschen, die ganz abhängig sind von diesen Kräften, ihr ganzes Leben hindurch so, daß jener Punkt ihnen die ersten Kindheitsmerkmale bleibend aufprägt. Das ist ungefähr eine Charakteristik aller derjenigen Menschen – in bezug auf ihren Rassencharakter -, die sozusagen um diesen Erdenpunkt herum die bestimmenden Kräfte aus der Erde heraus erhalten. Das, was wir schwarze Rasse nennen, ist im wesentlichen durch diese Eigenschaften bedingt.

Wenn Sie nun weiter nach Asien hinübergehen, da haben Sie einen Punkt auf der Erdoberfläche, wo die späteren Jugendmerkmale dem Menschen aus den Erdenkräften heraus bleibend aufgedrückt werden, wo das, was die besonderen Eigenschaften des späteren Jugendzeitalters sind, aus der Erdenwesenheit heraus auf den Menschen übertragen wird und ihm den Rassencharakter gibt. Die hier in Betracht kommenden Rassen sind die gelben und bräunlichen Rassen unserer Zeit.

Wenn wir dann weiter von Osten nach Westen gehen, so finden wir einen Punkt, der von Asien her gegen Europa zu liegt und der die spätesten Merkmale, diejenigen Merkmale, welche gerade in dem späteren, auf die erste Jugendzeit folgenden Lebensalter dem Menschen zukommen, dem Menschen bleibend aufdrückt, den Punkt, wo der Mensch nicht schon in der Kindheit von den Erdenkräften ergriffen wird, sondern dann, wenn die Jugend in das spätere Lebensalter übergeht.

In dieser Art wird der Mensch von den Kräften ergriffen, die von der Erde aus bestimmend für ihn sind, so daß wir, wenn wir diese einzelnen Punkte ins Auge fassen, eine merkwürdig verlaufende Linie erhalten. Diese Linie besteht auch für unsere Zeit. Der afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf. Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteiligung. Hier ist die Wahrheit zwar manchmal verschleiert, aber Sie sehen, man kommt mit Hilfe der Geheimwissenschaft doch auf merkwürdige Erkenntnisse. (p. 79-80)

Laten we hier eens goed naar kijken. Er zijn op een gegeven moment (wellicht in de Lemurische tijd) vier punten op aarde ontstaan, waar de abnormale geesten van de vorm werkzaam zijn. Toen was de aard van de mens overigens nog niet zo stoffelijk als nu, dat kwam pas aan het eind van de Atlantische tijd. Dus de periode dat deze abnormale geesten van de vorm werkzaam konden zijn op de fysionomie van de mens is vanaf het eind van de Atlantische tijd. Toen zijn de mensen weliswaar ook losgekomen van de plaats van hun ontstaan en werden deze kenmerken voortgezet in de erfelijkheid. Maar het een sluit het andere niet uit. De krachten van de abnormale geesten zijn actief ‘auch in unsere Zeit’. Kortom de plaatsen op aarde waar de abnormale geesten van de vorm werkzaam zijn geven deze kenmerken mee aan de rassen die daar ontstaan, die deze eigenschappen verder met zich meedragen in de erfelijkheid. Alleen zijn is de kracht van die punten wel afgenomen (zullen we zo zien), maar geen nood, de erfelijkheid zet deze eigenschappen voort. Steiner zegt weliswaar: ‘Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein’, maar zover zijn we nog niet. Wanneer zijn we dan wel zover? Steiner zegt het: wir müssen dann deren Sich-Fortpflanzen bis in unsere Zeit verfolgen, müssen uns dabei aber klar sein, daß, wenn unsere gegenwärtige fünfte Entwickelungsepoche von der sechsten und siebenten abgelöst wird, keine Rede mehr sein kann von einem Zustande, den wir als Rasse werden bezeichnen können’.

We hebben het over de zesde of de zevende cultuurperiode, waarin er niet meer kan worden gesproken van ‘ras’. Dat is dus in de toekomst. Wij bevinden ons immers in de vijfde cultuurperiode. Hier het schema uit de Brug, om dit nog eens te verduidelijken:

5de tijdvak: Na-Atlantis de zeven gemeenten uit de Apokalyps
1) Oud-Indische cultuurperiode = Efeze
2) Oud-Perzische cultuurperiode = Smyrna
3) Egyptisch-Babylonische cultuurperiode = Pergamum
4) Grieks-Romeinse cultuurperiode= Tyatira
5) Huidige cultuurperiode = Sardes
6) Russische cultuurperiode = Philadelphia
7) Amerikaanse cultuurperiode = Laodicea
grote oorlog van allen tegen allen
(http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b52a.htm)

Dus in onze tijd ongeveer (gedurende deze cultuurperiode, of zelfs aan het eind van deze cultuurperiode) worden de verschillen tussen rassen opgeheven. Gedurende de toekomstige Russische en Amerikaanse cultuurperiode, net voordat er een soort doomsday optreedt, kan er dus niet meer van het begrip ‘ras’ gesproken worden.

Laten we kijken wat Steiner verder zegt:

‘Wenn wir dann diese Linie weiterziehen, so kommen wir weiter nach Westen nach den amerikanischen Gebieten hinüber, in jene Gebiete, wo diejenigen Kräfte wirksam sind, die jenseits des mittleren Lebensdrittels liegen. Und da kommen wir — ich bitte das nicht mißzuverstehen, was eben gesagt wird; es bezieht sich nur auf den Menschen, insofern er von den physisch-organisatorischen Kräften abhängig ist, von den Kräften, die nicht sein Wesen als Menschen ausmachen, sondern in denen er lebt -, da kommen wir zu den Kräften, die sehr viel zu tun haben mit dem Absterben des Menschen, mit demjenigen im Menschen, was dem letzten Lebensdrittel angehört. Diese gesetzmäßig verlaufende Linie gibt es durchaus; sie ist eine Wahrheit, eine reale Kurve, und drückt die Gesetzmäßigkeit im Wirken unserer Erde auf den Menschen aus. Diesen Gang nehmen die Kräfte, die auf den Menschen rassebestimmend wirken. Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten. Von der Eigentümlichkeit dieser Linie hängt das ab, was auf der Oberfläche unserer Erde mit den Rassen sich abspielt, was von den Kräften, die nicht unter dem Einfluß der normalen Geister der Form stehen, bewirkt wird. Wo Rassencharaktere in Betracht kommen, da wirken sie in dieser Weise. In unserer Zeit wird der Rassencharakter aber allmählich überwunden.

uit Hermann Poppelbaum, Zur Metamorphose der Menschengestalt, in ‘Gäa-Sophia, Jahrbuch der Naturwissenchaftlichen Section der Freien Hochschule für Geisteswissenschaft am Goetheanum Dornach’, Band 3, Volkerenkunde, Stuttgart, Den Haag, Londen, 1929.

Zie hier de verklaring. ‘In onze tijd wordt het raskarakter langzaam overwonnen’. Nu dus zo’n beetje. Wel jammer voor de indianen, want voor hen is het net te laat. En dat gebeurde in de negentiende eeuw, middels een ‘Linie in unsere Zeit’, oftewel ‘eine reale Kurve, und drückt die Gesetzmäßigkeit im Wirken unserer Erde auf den Menschen aus’ . In de tweede zin daarvoor staat immers (zo’n beetje zijn meest beruchte uitspraak): ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’. In de zesde voordracht is Steiner overigens nog veel explicieter, daar gaat het zelfs over ontmoetingen tussen indianen en Europeanen, waarbij hij ook nog vermeldt dat het in de ‘neunzehnten Jahrhundert’ was. Ook komen er foto’s ter sprake, waarop de neergang van het Indiaanse ras goed zichtbaar zou zijn. Foto’s bewijzen niet altijd iets, maar deze keer wel, want die foto’s konden niet zijn gemaakt ver voor de negentiende eeuw, laat staan in Lemurië. Kortom, hoogst actueel allemaal, zeker in 1910.

Het is wel aardig om tussentijds te kijken wat het van Baarda-rapport vermeldt: ‘Als we Steiners geesteswetenschappelijk onderzoek serieus moeten nemen, zijn de hierna volgende ‘ontwikkelingshistorische’ kenmerken van de verschillende rassen, dat wil zeggen de leeftijdskenmerken, geen subjectieve conclusies maar objectieve bovenzintuiglijke wetmatigheden. Met andere woorden, voor Steiner waren dit geen vermeende karaktereigenschappen van rassen, maar bovenzinnelijke feiten. De aardse krachten, die de eigenschappen bepaalden, waren voor hem geen theorie, zij werden door hem reëel waargenomen. Voor iemand die deze krachten niet bovenzinnelijk kan waarnemen, kunnen het hooguit veronderstellingen en werkhypothesen zijn. In de hierna volgende uitspraken over leeftijdskenmerken van verschillende rassen wordt dus in wezen geen uiterlijke beschrijving van die rassen gegeven, maar worden de krachten gekarakteriseerd die aan de vorming van die rassen ten grondslag lagen. In de ontstaanstijd waren die krachten allesbepalend, in onze tijd worden ze teruggedrongen door de overheersende invloeden van cultuur en individualiteit. Zoals uit citaat 96 blijkt werkten de leeftijdskenmerkende krachten vanuit de aarde tijdens het laatste deel van Lemurië en het eerste deel van Atlantis. Daarna werden deze eigenschappen door de erfelijkheid doorgegeven’ (p. 364-365).

Vervolgens wordt het laatste deel van de bovenstaande tekst weergeven, van ‘Da haben Sie zum Beispiel…’ tot het eind. Dan vermeldt het van Baarda-rapport:

‘NB Het is niet helemaal duidelijk wat Steiner bedoelde met de zin ‘Diese Linie besteht auch für unsere Zeit’. Het lijkt erop dat rasscheppende krachten door middel van leeftijdskenmerken tot in onze tijd doorwerken. Dat is echter in tegenspraak met wat er in citaat 96 gezegd is over het tijdperk waarin deze krachten werkzaam waren. Wat ook bedoeld kan zijn is, dat jeugd- en ouderdomskrachten in het algemeen langs deze lijn op aarde verdeeld zijn, wat in overeenstemming is met citaat 104. (van Baarda rapport p. 366)’.

Nu het volgende. De laatste optie is zeker niet waar, want dan zouden bijvoorbeeld alle Amerikanen, ook in onze tijd, geassocieerd moeten worden met de ouderdom. Dat lijkt me niet waarschijnlijk. De ‘ouderdomsbeschrijvingen’ gaan echt over de stervende indianen, niet over hedendaagse Anglo, hispanic of Afro-Amerikanen.

Maar laten we eens goed kijken. Is dit echt in tegenspraak met citaat 96 (hiervoor al langsgekomen, maar nu naar indeling commissie van Baarda)? Ik zal hier citaat 96 volledig weergeven:

‘Nun erlangt der Mensch während dieser Zeit – die also im Grunde genommen unter der Herrschaft der abnormen Geister der Form steht – auch die Möglichkeit, die Fähigkeit, seinesgleichen hervorzubringen. Auch diese Fähigkeit wird während der Zeit erworben, in welcher der Mensch gar nicht rein von den normalen Geistern der Form dirigiert wird. Dadurch ist die Möglichkeit gegeben, daß der Mensch nicht nur in der geschilderten Weise abhängig wird von dem Orte, auf dem er geboren ist, sondern daß die Eigenschaften, die er dadurch erhält, auch auf seine Nachkommen vererbt werden können, daß also die Rassenzusammengehörigkeit nicht nur sich ausspricht in den Einflüssen des Wohnplatzes, sondern auch in dem, was durch die Rasse vererbt ist. Darin haben Sie die Erklärung dafür, warum die Rasse dasjenige ist, was vererbbar ist, und wir werden verstehen, was die Geisteswissenschaft zeigt: daß nur in der Vergangenheit die Rassenmerkmale durch den Ort hervorgebracht sind, an dem die Menschen geboren wurden. Das war in der letzten lemurischen und in der ersten atlantischen Zeit der Fall, als der Mensch direkt von der irdischen Umgebung abhängig war. In späterer Zeit beginnt die Rasse den Charakter zu haben, daß sie an die Vererbung gebunden ist und nicht mehr an den Ort. So sehen wir in der Rasse etwas, was ursprünglich an einen bestimmten Ort der Erde gebunden war und das sich dann in der Menschheit durch die Vererbung fortpflanzte, aber vom Orte immer unabhängiger wurde’ (p. 77, van Baarda rapport, p. 263)

De commissie sluit hier gelijktijdigheid uit. De krachten van de abnormale geesten van de vorm hebben deze rassen doen ontstaan, maar zijn nog niet uitgewerkt, al zijn de eigenschappen doorgegeven in de erfelijkheid. In onze tijd is de laatste factor het meest dominant, want de mens is ‘onafhankelijker geworden van plaats’, al is ‘Diese Linie’ nog alleszins relevant voor de indianen, zoals we zullen zien. Die zitten nog vast aan het krachtpunt in Amerika, waar de werking van de ouderdom vanuit gaat. ‘Es wird almählig überwunden’, zegt Steiner verder over de werking van het ‘ras’. Pas in de zesde en zevende cultuurperiode behoort ook deze werking tot het verleden. Kortom, in de toekomst, niet in ‘unsere Zeit’. Steiner spreekt zichzelf dus allerminst tegen, wellicht ten nadele van de meeste van zijn verdedigers. Want laten we eens kijken wat die te berde brengen:

De Brug: ‘Als Steiner over rassen spreekt, dan is het belangrijk om niet uit het oog te verliezen, dat hij het altijd enkel over tijdperken uit een zeer ver verleden heeft, toen de mens wat betreft lichamelijke, ziele- en geestelijke ontwikkeling nog maar pas aan het begin stond. In het bijzonder spreekt hij over de “atlantische tijd” waar de mensen nog volledig in grotere rasverbanden ingebed waren. Het zijn vooral vier rassen waar Steiner over spreekt: Het Afrikaans-Ethiopisch ras, het Aziatisch-Mongools ras, het oeramerikaans-Indiaans ras en het Kaukasisch-Europese ras. Bij het karakteriseren van die rassen gebruikte hij voor het zwarte ras dikwijls het woord “negers” en voor het blanke ras “ariërs”, iets wat toentertijd de gewoonte was. Volgens Steiner drukt zich in ieder ras een bepaalde leeftijdsperiode van de mens resp. de mensheid uit. Zo zegt hij van het zwarte ras dat de mensen hier de elementen van het kind-zijn sterker weerhouden hebben, wat men bvb. kan zien in de beweeglijkheid en de wakkerheid van de ledematen. Het Aziatisch ras heeft vooral de kracht van de jeugd uitgedrukt. In de jeugd versterken ademhaling en bloedcirculatie. Bij de Aziaten is volgens Steiner een grote wakkerheid in de ademhaling en in de ritmische bloedcirculatie vast te stellen. Een naklank van dit fenomeen kan men nog aantreffen in de sterke neiging tot yoga, een ademhalingsmeditatie. Bij het Kaukasisch-Europese blanke ras spreekt Steiner van een bijzondere wakkerheid van het denken, van de koporganisatie. Hij trekt een parallel met de volwassenenleeftijd, waar de verbinding tot de wereld van de mythen verbroken is ten gunste van het logisch denken. Tenslotte wordt het oeramerikaans-Indiaanse ras beschreven als het ras dat vooral de wijsheidskrachten en de kracht van de terugblikkende herinnering ontplooide. De Indiaanse bevolking werd gekenmerkt door een sterke innerlijkheid en een diepe verbondenheid met de natuurgeest’ (http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b14rac.htm).

Voor iedereen die verder de ene krankzinnigheid na de andere wil lezen, zie http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/inhaztot.html. Er zal ruimschoots aan de verwachtingen worden voldaan. Los van dat dit weer een vreselijk racistisch verhaal is, de Brug meer dan waardig, klopt het verhaal op een belangrijk punt niet. En dat is dat Steiner het over een ver verleden heeft. Steiner zegt in de vierde voordracht namelijk expliciet van niet. Yoga komt overigens uit India en is dus geenzins een uitvinding van het ‘Mongoolse ras’, maar van het Indo-Europese ‘ras’ (als je het zo kunt noemen, volgens Steiner in ieder geval de eerste ‘na-Atlantische Arische cultuur’)

De samenvatting die Hans Peter van Manen geeft is dus wel weer correct, zij het niet compleet (de indianen zullen het vreugdevolle slot, waarvan van Manen gewag maakt, niet meer meemaken): 1. Door een samenspel van storende bovenzinnelijke invloeden en aardse krachtwerkingen zijn er in het verleden vijf rassen ontstaan. 2. Door de erfelijkheid zijn de raskenmerken voortgeplant en tegelijk losgekomen van de plaats van ontstaan. 3. Binnen enkele duizenden jaren zullen rasverschillen gaan verdwijnen en hun betekenis verliezen. 4. De ontwikkeling van de volkeren en culturen, die sterk vanuit Europa geïmpulseerd is, is een belangrijke eerste stoot tot de doorbreking van de verstarring in rassen. 5. De tijdelijke verdeling van mensen in rassen is niet los te zien van de reïncarnatiegedachte’ (in Jelle van der Meulen (red.)‘Antroposofie ter discussie’, Zeist 1985, Vrij Geestesleven p. 54).

Laten wij eens voor de aardigheid kijken wat de Nederlandse antroposoof en aardrijkskundeleraar Maarten Ploeger te melden heeft: ‘We lichten er hier drie van de vijf rassen uit: negers, blanken en indianen. Want met name de passages uit De Volkszielen die hiernaar verwijzen, blijken vaak op onbegrip te stuiten. Het negerras beheerst bij uitstek de psychische vermogens van het heel jonge kind. Het blanke ras die van de middelbare leeftijd. Het indiaanse ras sluit de rij met de ouderdom. Let wel: niet de neger is een kind, maar de mens met een lichamelijk instrument dat ontleend is aan het zwarte ras, heeft innerlijke mogelijkheden die we kunnen begrijpen als we kijken naar het karakteristieke van de leeftijdsfase tot het zevende jaar’ ( in Antroposofie ter discussie, p. 42). Iets verder: ‘Er blijkt zelfs een opmerkelijke affiniteit te bestaan tot grensoverschrijding tussen leven en dood. Al in een vroeg leeftijdsstadium vertonen indianen scherp getekende gelaatstrekken. Bij de prairie-indianen werd een belangrijkste krijgers inwijding gevonden in strijdsituaties met een welhaast zeker dood voor ogen (de eer behalen door een gewapende vijand aan te tikken met een stok)…(…) Met deze karakteristieken voor ogen kan Steiners uitspraak in de Volkszielen (vrij weergegeven): ‘De indianen moesten uitsterven en de kolonisten waren het uiteindelijke instrument’, in en juist daglicht worden gesteld. Het is allerminst een excuus voor het botvieren van de blanke moordcapaciteit; die schuld hebben wij hoe dan ook op ons geladen (evenmin kan de nog steeds voortgaande uitroeiing van de Amazone-indianen hiermee op welke wijze dan ook aanvaardbaar worden gemaakt). Zoals een ouder mens aan een op zichzelf niet zo dramatische ziekte licht kan bezwijken, zo betekende de confrontatie met de blanke expansiedrift voor de indianen meer dan een reeks ongelijke oorlogen. De indiaanse cultuur had à priori de bevattelijkheid om hieraan te gronde gaan (zie bijvoorbeeld de Wovoka-episode, uitmondend in de ‘zelfdestructie’ onder leiding van Sitting Bull bij Wounded Knee)’. (p.43-44)
Ploeger blundert al in het vermelden van de juiste feiten (het was niet onder leiding van Sitting Bull, want die was daarvoor al vermoord), laat staan dat hij dan in staat zou kunnen zijn om de ‘kosmische noodzaak’ van ‘Wounded Knee’ uit de doeken te doen. Er was ook geen sprake van zelfdestructie, want de kogels kwamen uit twee Hotchkiss kanonnen, op bevel van Kolonel James W. Forsyth opgesteld op de heuvel boven de vallei, waar een ongewapende menigte van tussen de driehonderd en driehonderdvijftig Minneconjou Lakota werd uitgemoord, zonder aanzien des persoons, op 29 december 1890. Feiten zijn toch belangrijk, al lijkt meneer Ploeger daar niet zoveel om te geven. Die zoekt het meer in de ‘grote lijnen’ en de achterliggende ‘wetmatigheden’. Stamhoofd Big Foot, want die was het, dus niet Sitting Bull, leed op dat moment aan een zware longontsteking en was eigenlijk doodziek. Berucht is de foto van zijn door de strenge vorst bevroren lichaam, in een verwrongen houding in de sneeuw. Ik zou wellicht wat literatuur en andere bronnen kunnen aanraden over de toedracht en de achtergronden van deze massaslachting, maar het lijkt mij het beste en ook wel zo kies als bepaalde Nederlandse antroposofen voortaan hun mond houden over de kwestie Wounded Knee . Dan gebeuren er tenminste geen ongelukken. En ongelukken zijn er inmiddels wel gebeurd. Zie de uitspraken van Christoph Wiechert, in het IKon radio programma ‘Het voordeel van de twijfel’ van 19 februari 1996. Nav deze uitzending besloot de ledenvergadering van de antroposofische Vereniging om de van Baarda-Commissie in te stellen.

Wiechert over Steiners uitspraak ‘Nicht nur etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’:

‘Ik denk dat dit geen beladen uitspraak is. Want als je ziet toen de Europeanen zich met de negers gingen bemoeien. Dat volk is niet te gronde gegaan (..) Terwijl je bij de indianen inderdaad, als je ziet wat er in Wounded Knee gebeurd is, dat is toch een ongelooflijke tragedie, daar zie je echt iets uitgeblust worden, onvoorstelbaar (…)Dus in die zin is de gedachte aannemelijk, gewoon uit de waarneming, ja, dat je ziet, ja, dat eindigt in reservaten. Ongelooflijk tragisch, bij negers zie je: dat eindigt helemaal niet in reservaten, die hadden ook wel kunnen sterven, bij wijze van spreken, want de Europeanen gingen daar ook niet zachtzinnig mee om’. (eindrapport, pp. 636-637)

Rest mij nog te melden dat Wounded Knee plaatsvond in 1890 en niet in Lemurië of tweeduizend jaar geleden. Want wat heeft Dieter Brüll, hoogleraar belastingrecht en prominent antroposoof (inmiddels overleden), te melden, in zijn, vooral door rechtzinnige antroposofen zo bewonderde beschouwing ‘De Nieuwe Reactionairen’? (De Nieuwe Reactionairen ) ‘De beste verdediging tegen de racisme-aantijgingen ooit’, aldus een van mijn discussie-partners. Een van de zeldzame keren dat Brüll het (terloops) echt over Steiner zelf heeft (hij heeft het veel te druk met Zondergeld, Immelman en het verdedigen van Sigismund von Gleich, zie voor de laatste dit afschrikwekkende voorbeeld): ‘Omdat de duvel met Zondergeld speelt, heeft hij precies de verkeerde ‘racist’ te pakken. Zeker, hij (von Gleich) werkte Steiners ‘rassenleer’ uit voor de voor-Christelijke tijd (daarna hebben in de zienswijze van Steiner rassenverschillen hun betekenis verloren)’. (Dieter Brüll, ‘De Nieuwe reactionairen, met een bijzondere aandacht voor het verschijnsel Zondergeld’, Driegonaal, 1986, no. 1). Brüll concludeert overigens met: ‘In 1932 verscheen Karl Heyers studie ‘Wie man gegen Rudolf Steiner kämft’. Sindsdien is er weinig veranderd. De onderwerpen en de termen zijn aangepast. En wat vroeger meer van de kerken uitging, komt nu van hun opvolgers, de nieuwe reactionairen. Ook zij kunnen ongetwijfeld op vele gelovigen rekenen. Toch is één ding anders geworden. Werd destijds iemand op een onwaarheid betrapt, dan placht hij zich, weliswaar met smoesjes, te excuseren. dat was minder het gevolg van fatsoen, dan wel van ’social control’. Tegenwoordig hoeft dat niet meer. Je kunt anderen, zonder een spoor van bewijs, van indoctrinatie van kinderen beschuldigen, van racisme en antisemitisme’. Een beetje pijnlijk… De cursivering is overigens mij.

Ook Dieter Brüll slaat hier de plank dus mis. In dit geval zelfs overduidelijk, dat kan iedereen hier nu wel zien (vóór-Christelijke tijd). Wat hebben die ortho-sofen dan toch zo met Brüll, terwijl ze het van Baarda-rapport afwijzen? Want het van Baarda-rapport kijkt tenminste nog serieus naar wat Steiner nu echt gezegd heeft en zelfs dat doet Brüll niet eens. Het spijt mij erg, maar dan kom ik toch op Helmut Zander, die het zo verwoordt (aangeleverd door Andreas Lichte op racismedebat):

‘Rassen seien ein Intermezzo der Menschheitsgeschichte. »Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein.« (GA 121,76 [1910]) Erneut artikulierte Steiner sein antimaterialistisches Leitmotiv, aber bei näherem Hinsehen bleibt dies ein gänzlich unpolitisches Argument. Die Rassenentstehung, die erst in der lemurischen Zeit begonnen habe, werde in der sechsten und siebten »Entwickelungsepoche« verschwinden (ebd.), das heißt: frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend. Für eine politische Erledigung der Rassenfrage und für die Geltung von Steiners Rassentheorien ist dies eine lange, eine zu lange Zeit. Daß die Vielfalt von Völkern und Rassen ein Reichtum der Pluralität sein könnte, tritt im übrigen nicht in Steiners Blickfeld’.

Vervelend voor de van Baarda Commissie, de Brug, Dieter Brüll ea, maar Zander geeft hier de juiste voorstelling van zaken. Pas over zevenduizend jaar dus, want inderdaad pas in de zesde of zevende cultuurperiode. We hebben het hierboven al zien langs komen. Ben benieuwd of er dan nog antroposofen zijn om dat te registreren.

Steiner laat het in ‘Die Mission einzelner Volksseelen’ overigens niet bij het bespreken van de mensenrassen naar de leeftijdsfase van de mens. In de zesde voordracht bespreekt hij ze nog een keer, maar nu brengt hij ze in verband met de planeten van het zonnestelsel (een soort astrologisch model dus, zie ook bovenstaande tekening van een antroposofische website, waar naast de leeftijdsfases ook de astrologische tekens zijn verwerkt). Overigens spreekt hij dan van vijf rassen, het ‘Aziatische ras’ wordt opgesplitst in het Maleise en het Mongoolse. Uit de zesde voordracht: (http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_06.htm):

‘Wenn wir den Punkt, den wir vor einigen Tagen in unseren Darlegungen in Afrika gefunden haben (zie bovenstaande afbeelding), uns jetzt näher dadurch charakterisieren, daß, weil die normalen Geister der Form zusammenwirken mit denjenigen abnormen Geistern der Form, die im Merkur zentriert sind, die Rasse der Neger ensteht, bezeichnen wir okkult ganz richtig das, was in der schwarzen Rasse herauskommt, als die Merkur- Rasse. Jetzt verfolgen wir diese Linie weiter, die wir dazumal durch die Mittelpunkte der einzelnen Rassenausstrahlungen gezogen haben. Da kommen wir nach Asien und finden die Venus-Rasse oder die malayische Rasse. Wir kommen dann durch das breite Gebiet Asiens hindurch und finden der mongolischen Rasse, die Mars Rasse. Wir gehen dann herüber auf europäischen Gebiet und finden die europäischen Menschen, in ihrem Ur-Charakter die Jupiter Menschen. Gehen wir über das Meer hinüber nach Amerika, wo der Punkt, der Ort ist, an dem die Rassen oder Kulturen sterben, so finden wir die Rasse des Finsteren Saturn, die ursprüngliche indianische Rasse, die amerikanische Rasse. Die Indianische Rasse ist also die Saturn Rasse. Auf diese Weise Sie, wenn Sie sich okkult die Sache immer genauer vorstellen, die Kräfte, die diesen Weltenpunkten, diesen fünf Planeten, ihre äußere materielle Offenbarung erfahren haben. (Die Mission, p. 113).

Hierna gaat Steiner overigens uitgebreider op ieder ras in, zoals de door Mercurius ingegeven kokende klieren bij de zwarten, de Venuskrachten in de zinnelijke ademhaling van de Maleisiërs, de Jupiterkrachten in het rotsgebergte van het hoofd van de Europeanen, enz. Een greep uit enkele uitspraken op de daarop volgende pagina’s: ‘Alles, was der äthiopische ihre besonderen Merkmahle verleiht, das kommt davon her, daß die Merkurkräfte in dem Drüssensystem des betreffende Menschen kochen und brodeln. Das kommt davon her, daß sie auskochen, was die allgemeine, gleiche Menschengestalt zu besonderen der äthiopischen Rasse macht-mit der schwarzen Hautfarbe, dem wolligen Haar usw.’ (p. 116, heb dit laatste citaat trouwens ook gebruikt in de Nederlandse vertaling, in mijn vorige artikel). Over het ‘Maleisische Ras’: ‘Es wird also in diesem Teile des Nervensystems auf der Umwege durch das Atmungsystem gewirkt, der unserem Sinne noch nicht zu der höheren geistigen Tätigkeit gehört. Es wird tief im unterbewußten Organismus durch diese Venuskräfte gewühlt, die in diesem Rassenteile der Menschheit wirke’ (p. 117).
Aan de door ‘Mars’ bezielde Mongolen wijdt Steiner onder meer de volgende woorden: ‘Jetzt gehen wir über die breiten, mongolischen Flächen herauf. Das sind diejenigen Flächen, in denen die Geister der Form vorzugweise wirken, die den Umweg durch das Blut genommen haben. Da wird im Blut dasjenige ausgekocht, was die eigentliche Modifikation aus der menschheit heraus, den grundcharakter der Rasse bewirkt. Nun ist aber bei dieser mongolischen Rasse etwas höchst Eigentümliches vorhanden. Da gehen ins Blut hinein die Marsgeister’ (p.118). De planeet Mars werkt trouwens ook in op het Hebreeuwse Volk: ‘Wie das Mongolische hinein die sechs Elohim von der Sonne, Jahve vom Monde und ihnen entgegen die Marsgeister wirken, so müssen wir in einem anderen Falle annehmen, daß von der Mondrichtung her die Jahvekräfte wieder zusammentreten und zusammenwirken mit den Marsgeistern, und daß dadurch eine besondere Modifikation entsteht. Hier haben Sie, aus dem okkultesten Hintergrunde heraus geklährt, eine besondere Modifikation der Menschheit, nämlich diejenige, die zum Semietentum gehört. Im Semitentum haben Sie eine Modifikation des gesamten Menschentums, so, daß sich anschließt von den anderen Elohim Jahve oder Jehova und dieses Volk mit einem besonderen Charakter veranlangt, indem er zusammenwirkt mit den Geistern des Mars, um die besonderen Modifikation dieses Volkes hervorzubringen. Jetzt werden Sie auch das Besondere einsehen, das den semitischen Volk und seiner Mission liegt. In einem gewissen, tiefen okkulten Sinn konnte der Schreiber der Bibel sagen, daß Jahve oder Jehovah dieses Volk zu seinem Volk gemacht habe, und wenn Sie jetzt das dazu nehmen, daß hier eine Zusammenwirken stattfindet mit den Marsgeistern, und daß die Marsgeister ihre Angriffe vorzugweise auf das Blut richten, dann werden sie auch begreifen, warum gerade die fortgehende Wirkung des Blutes von Geschlecht zu Geschlecht, von Generation zu Generation für das semitisch-hebräische Volk von ganz besonderer wichtigkeit ist….’enz (p. 118). Wellicht is het aardig om de opmerkingen van twee prominente antroposofen aan te halen, allebei een keer verschenen in het tijdschrift Jonas. Het gaat om Bernard Lievegoed en John van Schaik. Lievegoed, psychiater en prominent antroposoof en normaal gesproken niet de onredelijkste, meende dat onder invloed van Mars er binnenkort weer een invasie van de Mongolen komt, vergelijkbaar met die van de Hunnen onder Atilla en later onder Dzenghiz Khan: ‘Dat is een heel bijzonder gebied op aarde, waar heel sterke Marskrachten inwerken. Deze worden volgens een oude Chinese traditie elke achthonderd jaar actief. De demonische Marskrachten in dat gebied nemen dan bezit van mensen en drijven ze tot gewelddadige overheersing. Er zijn een aantal momenten in de geschiedenis aan te wijzen waarop eerst China en later ook Europa vanuit het Oosten dreigden te worden overheerst’ (in een interview in het Nederlandse antroposofische tijdschrift ‘Jonas’ met Jelle van der Meulen in 1980, opnieuw geplaatst en van wat rellerig commentaar voorzien op de website van de Brug, http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b29bl.htm) Een andere Nederlandse antroposofische prominent, John van Schaik, kende deze cyclus blijkbaar net zo goed als Lievegoed. Ik citeer uit het artikel ‘Kosmisch racisme’, van Jan Willem de Groot: ‘Ook de joden krijgen in de antroposofie een hemellichaam toebedeeld, in hun geval de maan. De antroposofische visie op de verbindingen tussen het jodendom en de maan vinden we kernachtig verwoord in een interview met de antroposoof John van Schaik in het antroposofische tijdschrift Jonas van 27 mei 1994. Van Schaik zegt hier over Steiners visie op de joden het volgende: “(…) Ook Steiner maakt verschil. Hij zegt dat de god in het Oude Testament nog werkt vanuit de maansfeer en de God in het Nieuwe Testament vanuit zonnekracht. Vanuit de maansfeer geeft Jahweh leiding aan het joodse volk. De maan spiegelt, werkt op het spiegelende bewustzijn. Het reflecteert op iets. Het joodse volk ontwikkelde een reflecterend, sterk intellectueel bewustzijn’. http://www.stelling.nl/simpos/antro1.htm

Dan de Europeanen. ‘Wir haben noch weiter zu verfolgen, wie die Geister und Wesenheiten, die im Jupiter ihren Mittelpunkt haben, in dem Menschen kochen und brodeln. Diese wählen sich nun den Zweiten Angriffspunkt, um ummittelbar auf das nervensystem zu wirken, und zwar geht durch alles das, was die Sinne des Menschen sind, der eine Angriffpunkt; der andere Angriffspunkt, der das Nervensystem zu wirken; und zwar geht durch alles das, was die Sinne des Menschen sind, der eine Angriffspunkt; der andere Angriffspunkt, der das Nervensystem hineinwirkt, geht auf dem Umwege durch das Atmungsystem in das Sonnengeflecht. Der Angriff, der von dem Jupiter ausgeht, geht auf dem Umweg durch die Sinneseindrücke und strömt von da auf die Teile des Nervensystems, die im Gehirn und Rückenmark zentriert sind. Da hinein fließen also bei denjenigen Rassen, die zur Jupiter-Menscheit gehören, jene Kräfte, die den Rassencharakter besonders ausprägen. Das ist bei den arischen, vorderasiatischen und europäischen Völkern, bei denen, die wir zu Kaukasiern rechnen, mehr oder weniger der Fall’ (p. 119). Drie pagina’s gaat het zo verder, een grote jubelzang op de Jupiterkrachten in de hersenen van het Kaukasische ras, waardoor het zo ‘wakker in het hoofd is’. ‘Das ist das Kollegium, das sich, unter der Führung eines noch Größeren, die Aufgabe gesetzt hat, die Geheimnisvollen Kräfte zu untersuchen, welche ausgebildet werden müssen für die Evolution der Menschheit, der Ausgangpunkt genommen worden ist von jenige Punkte, der ursprüngliche zusammenhängt mit der Jupiter-Kráften und in der erwähnten Landkarte der Erde voherbestimmt war’. (p.121)
Maar aan al het goede komt een eind en na de bloei volgt de neergang. Dit zien wij terug in een ander ras, aan de overkant van de Oceaan. ‘Auf das Drüsen-System endlich, nur auf dem Umweg durch alle Systeme, wirkt dasjenige, was wir bezeichnen können als die abnormen Geister der Form, die im Saturn ihren Mittelpunkt haben. Da haben wir allem, was die Saturnrasse zu bezeichnen haben, etwas zusuchen, was sozusagen zumsammenführt, zusammenschließt das, was wieder der Abenddämmerung der Menscheit zuführt, deren Entwickelung in gewisser Weise zum Abschluß bringt, und zwar zu einem wirklichen Abschluß, zu einem Hinsterben. Wie sich das Wirken auf das Drüsensystem ausdrückt, sehen wir an der indianischen Rasse. Darauf beruht die Sterblichkeit derselben, ihr Verschwinden. Der Saturn-Einfluß wirkt durch alle anderen Systeme zuletzt auf das Drüsensystem ein. Das sondert aus die härtesten Teile des Menschen, und man kann daher sagen, daß dieses Hinsterben in einer Art Verknöcherung besteht, wie dies im Äußeren doch deutlich sich offenbart. Sehen Sie sich doch die Bilder den alten Indianer an, und Sie werden gleichsam mit Händen greifen können den geschilderten Vorgang, in dem Niedergang dieser Rasse. In einer solchen Rasse ist alles dasjenige gegenwärtig geworden, auf eine besondere Art gegenwärtig geworden, was in der Saturnentwicklung vorhanden war; dann aber hat es in sich selber zurückgezogen und hat den Menschen mit seinem harten Knochensystem allein gelassen, hat ihn zu Absterben gebracht’. (p. 122)
Bijna temerig gaat Steiner door over de ‘zwanenzang’ van het ‘rode ras’: ‘Was war für den Indianer das Größte? Es war, daß er noch ahnen konnte etwas vonder alte Größe und Herrlichkeit eines Zeitalters, welches in der alten Atlantische Zeit vorhanden war, wo noch wenig um sich gegriffen hatte die Rassespaltung, wo Menschen hinaufschauen konnten nach der Sonne und wahrzunehmen vermochten durch das Nebelmeer eindringenden Geister der Form. Durch ein Nebelmeer blickte der Atlantier hinauf zu dem, was sich für ihn nicht spaltete in eine Sechs-oder Siebenheit, sondern zusammenwirkte. Das, was zusammenwirkte von den sieben Geistern der Form, das nannte der Atlantier den großen Geist, der in der alten Atlantis dem Menschen sich offenbarte. Dadurch hat er nicht mit aufgenommen das, was die Venus-, Merkur-, Mars- und Jupiter-Geister bewirkt haben im Osten. Durch dieses haben sie gebildet all die Kulturen, die in Europa in der Mitte des neunzehnten Jahrhunderts zur Blüte gebracht wurden. Das alles hat er, der Sohn der braune Rasse, nicht mitgemacht. Er hat festgehalten an dem großen Geist der unfernen Vergangenheit. Das, was die anderen gemacht haben, die unfernen Vergangenheit auch den großen Geist aufgenommen haben, das trat ihm vor Augen, als ihm ein Blatt papier mit vielen kleinen Zeichen, den Buchstaben, von welchen er nichts verstand, vorgelegt werden’. (p. 123).

‘Sehen Sie sich doch die Bilder der alten Indianer an, und Sie werden gleichsam mit Händen greifen können den geschilderten Vorgang, in dem Niedergang dieser Rasse. In einer solchen Rasse ist alles dasjenige gegenwärtig geworden, auf eine besondere Art gegenwärtig geworden, was in der Saturnentwickelung vorhanden war; dann aber hat es sich in sich selber zurückgezogen und hat den Menschen mit seinem harten Knochensystem allein gelassen, hat ihn zum Absterben gebracht. Man fühlt etwas von dieser wirklich okkulten Wirksamkeit, wenn man noch im neunzehnten Jahrhundert sieht, wie ein Vertreter dieser alten Indianer davon spricht, daß in ihm lebt, was vorher für die Menschen groß und gewaltig war, das aber die Weiterentwickelung unmöglich mitmachen konnte. Es existiert die Schilderung einer schönen Szene, bei welcher ein Führer der untergehenden Indianer einem europäischen Eindringling gegenübersteht’ (p. 122).

Er staat ‘neunzehnten Jahrhundert’. En er zijn ook nog foto’s van gemaakt! Allemaal uit de ‘vóór-Christelijke tijd‘, aldus Dieter Brüll. Kortom er is ‘geen spoor van bewijs!’ Ik vrees dat de zaak beklonken is.

de Commissie legt uit:

algemene inleiding op Die Mission einzelner Volksseelen uit het van Baarda-rapport

De Commissie van Baarda heeft in een apart hoofdstukje aandacht besteed aan deze cyclus, waarin in grote lijnen het geheel wordt toegelicht en wat specifieker deze twee voordrachten (p. 240-247). Ik zal me hier vooralsnog tot dit ene hoofdstuk beperken; wanneer het later over Steiners omerkingen over sepcifieke zaken gaat (rassen), zal ik ingaan op hoe de commissie de verschillende citaten interpreteert. Hier gaat het dus om de cyclus in algemene zin.
Gesteld wordt dat Steiner probeerde om met deze cyclus de ‘psychologie van de ontwikkeling der volken’ te beschrijven. Er wordt vermeld dat dit in die tijd geen unicum was. Genoemd wordt het ‘Zeitschrift für Völkerpsychologie und Sprachwissenschaft’ van Moriz Lazarus en Steinthal en het tiendelige werk Völkerpsychologie, van Wilhelm Wundt. Goed, bij mijn weten is dit een tak van sport die in de culturele antropologie van nu als enigszins achterhaald wordt beschouwd (na Claude Levy Strauss! En dat is al een tijdje terug), maar in die tijd was het wellicht (nog net) een belangrijke vorm van wetenschapsbeoefening. Tekenend is dat er hedendaagse antroposofen zijn, die deze cyclus nog altijd zien als een vorm van culturele antropologie (zie deze reactie op racisme-debat, van een redacteur van het tijdschrift Driegonaal, http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-382 ). Verder noemt de commissie dat in die tijd ook het internationaal recht zich begon te ontwikkelen.
Voor Steiner was dit een ‘ken uzelf” voor de mensheid, in dit verband als ‘ken uzelf als lid van een volk’, aldus de commissie. Genoemd wordt dat hij deze lezingen gaf in een tijd dat er toenemende spanningen waren ontstaan tussen de grote Europese mogendheden (niet lang daarna brak de Eerste Wereldoorlog uit). Steiner vond het dus nodig om hierover zijn licht te laten schijnen, vanuit ‘Geesteswetenschappelijk’ perspectief (dit begrip behoeft denk ik geen toelichting meer). Het ging hem dus om wederzijds begrip, noodzakelijk om in vreedzame co-existentie samen te leven.
Steiner was zich bewust van de gevoeligheid van de materie. Hij benadrukte dat er een flinke dosis goede wil en inzet nodig was om zijn redeneringen te volgen en dat zijn publiek onbevooroordeeld moest zijn (dat hebben we meer gehoord). Interessant is, zoals de commissie mijns inziens terecht opmerkt, dat Steiner in de eerste voordracht (http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_01.htm ) wees op het belang van de ‘Heimatloser Mensch’. Steiner bedoelde hierbij dat het uiteindelijk de bedoeling is dat het individu boven zijn ‘volkskarakter’ uitstijgt om tot een nader begrip voor de ander te komen (toen ik zelf deze cyclus voor het eerst begon te lezen, vond ik dit een verrassend sympathiek standpunt, dus ik was aanvankelijk aangenaam verrast, door deze passages uit de eerste voordracht). Maar om de grote ontwikkelingen, die Steiner in deze cyclus schetst, helemaal te kunnen vatten, zou men eigenlijk een ‘Heimatloser Mensch’ moeten zijn.
De commissie vermeldt dat het houden van deze cyclus een groot waagstuk was. Steiners toehoorders en latere lezers hadden dit stadium van Heimatloser Mensch nog lang niet bereikt. Hij waarschuwde zijn publiek er dan nadrukkelijk voor om zich niet te laten leiden door persoonlijke sympathieën of enthousiasme voor een bepaalde cultuur, volk of beschaving (we zijn zoiets al bovenstaand tegengekomen in de vierde voordracht, maar dan in een hele andere betekenis). Iemand kan best zeggen’ik houd het meest van de Egyptische/Indische, etc. cultuur’, maar dat is slechts een persoonlijke en subjectieve voorkeur en dat heeft natuurlijk niet met (geestes)wetenschap te maken! De gang der gebeurtenissen voert ten aller tijden voorwaarts, al zou men terugkijkend soms kunnen zeggen dat er bepaalde dingen zich negatief hebben ontwikkeld (maar dat is subjectief). Mijns inziens is het natuurlijk de vraag of Steiners stelling dat alle ontwikkelingen uiteindelijk positief zijn, zelf geen subjectief oordeel is. Ook is het opmerkelijk dat hij, wanneer hij in deze cyclus, maar ook elders van ‘volkeren’ spreekt, dit bijna altijd volkeren zijn die tot het blanke ras behoren. Bij Aziaten maakt hij soms ook nog onderscheid. In deze cyclus tussen het Maleise en het Mongoolse ‘ras’, maar hij spreekt in andere werken ook van ‘Japanners’ en ‘Chinezen’ (zoals in GA 349). Hij doet dit echter nooit in het geval van de zwarte Afrikanen of de Amerikaanse indianen. Deze worden door Steiner stelselmatig tot hun ‘ras’ gereduceerd. Er zijn bijvoorbeeld nogal wat verschillen tussen een Lakota van de Noord-Amerikaanse plains, een Arawak van de Cariben, een Tlingit uit Alaska, een Maya uit Guatemala en een Quechua (Inca) uit de Andes. Het zelfde kun je ook van Afrika zeggen. In Ruanda wonen bijv. de langste mensen ter wereld (Watutsi’s) naast de kleinste (Pygmeeën). Allemaal in een klein Afrikaans land . En dan hebben wij het hier slechts over uiterlijk, laat staan over de grote culturele diversiteit. Overigens weet Helena Blavatsky in dit specifieke geval, deze nuance wel aan te brengen, zij het op een wat aparte manier: ‘There were brown, red, yellow, white and black Atlanteans; giants and dwarfs (as some African tribes comparatively are, even now)’.
Voor dat soort nuances had Steiner echter geen oog. Als er iemand vanuit zijn eigen subjectieve wereldbeeld en perspectief sprak, was het Rudolf Steiner zelf wel. Het is tekenend dat hij in de zesde voordracht zegt dat er veel grotere onderlinge verschillen voorkomen bij het blanke ras, dan bij andere rassen. Maar het is een bekend verschijnsel dat andere volken of rassen dat ook van ons vinden. In China bijvoorbeeld vindt men vaak dat alle Europeanen er hetzelfde uitzien, of ze nu donker zijn of blond. Bij Steiner is, zonder enige zelfrelativering, het eurocentrisme troef, waarbij moet worden opgemerkt dat hij de Indiase, de Perzische en de Egyptische cultuur/beschaving zag als grote voorlopers van de onze. Zie het schema van de cultuurperiodes, waartoe Steiner de wereldgeschiedenis meende te kunnen reduceren. Wellicht had Steiner nog nooit een indiaan ontmoet en heel misschien een enkele keer een zwarte Afrikaan, dus kun je hem deze onwetendheid niet erg aanrekenen, maar aan de andere kant, hij pretendeerde nogal veel te weten op grond van zijn helderziende waarnemingen en ‘geesteswetenschappelijke onderzoekingen’. Maar dit terzijde.
Enfin, de commissie stelt dat Steiner het begrip tussen ‘volken’ met deze cyclus heeft willen bevorderen. Daarbij was de entiteit ‘volksziel’ van cruciaal belang. Steiner stelde dat deze een overkoepelend ‘geestelijk wezen’ was en niet te reduceren tot een optelsom van individuen, die toevallig tot een ‘volk’ behoren. Het was daarom van belang om de ‘volksziel’ te herkennen en op waarde te schatten. Een soort mengsel van een bepaald type uit de hand gelopen cultuurrelativisme en etnocentrisme dus, uitgaande van het collectief en niet van een universeel individualisme (mijn woorden, al is dat niet helemaal fair, daar hij juist begrip nastreefde).
Steiner wilde met deze cyclus een positieve daad stellen tot het bevorderen van begrip tussen volkeren (maar wellicht slechts de Europese en niet bijvoorbeeld tussen de Afrikaanse en al helemaal niet tussen of voor de talrijke volkeren van de oorspronkelijke Amerikanen). In 1918 werd deze cyclus opnieuw afgedrukt en schreef Steiner een nieuw voorwoord. Hij overhandigde de prins Max von Baden, kort daarna Duitse Rijkskanselier, een exemplaar in de hoop dat hij zijn beslissingen mede zou nemen op basis van de hierin uiteengezette inzichten over de verschillen tussen volken, met het doel om de vrede in Europa te bevorderen.
Hierna volgt de beschrijving van de hiërarchieën, die volgens Steiner werkzaam zijn boven de mens en niet (meer) in een fysieke gestalte verschijnen. Het betreft achtereenvolgens de engelen, daarboven de aartsengelen, dan de archai of ‘geesten van de persoonlijkheid’, de exousiai, volgens Steiner ‘de geesten van de vorm’, de dynameis of de ‘geesten van de beweging’, de kyriotes of ‘geesten van de wijsheid’ en helemaal daarboven de cherubijnen en serafijnen. Het rapport vermeldt dat de ziel en de geest van een volk behoren tot de rang der aartsengelen en dus twee trappen boven de mens staan. We hebben dit al langs zien komen aan het begin van de vierde voordracht.
De mens heeft zijn bestaan te danken aan deze hogere geestelijke wezens. Over een lange periode is vanuit deze hogere geestelijke wezens het fysieke lichaam geschapen (door de geesten van de wil), het levenslichaam (door de geesten van de wijsheid), het zielenlichaam (door de geesten van de beweging) en tenslotte het ik (door de geesten van de vorm).
Maar, zoals wij ook al in de vierde voordracht hebben kunnen zien, deze hogere krachten werken niet altijd even harmonieus samen. Ook bij de wezens boven de mens zijn er wezens die zijn achtergebleven. Dit soort achtergebleven entiteiten kunnen soms de harmonieuze orde van de kosmos verstoren, door een oppositionele rol te spelen. Zoals de commissie het vermeldt: ‘Dat is met name het geval bij de wezens die de veroorzakers zijn van de rassen op aarde. Deze hoorden eigenlijk tot de vijfde rangorde boven de mens, dus tot de geesten van de beweging, maar zijn blijven steken op het niveau van de geesten van de vorm’.
Goed, we hebben het al in de vierde voordracht gezien, dit zijn dus de ‘abnormale geesten van de vorm’, de krachten die achter de rasvorming zitten.
De commissie haalt Steiners constatering aan dat de mens een gecompliceerd wezen is. In hem werken vele geestelijke wezens. De normale geesten van de vorm, de exousiai, werken vanuit de zon en zouden een harmonieuze ontwikkeling bevorderen (wij hebben aan het begin van de zesde voordracht gezien dat het om zeven gaat, zes vanuit de zon en een, Jahwe, een van de zeven exousiai of Elohim, vanuit de maan), ware het niet dat de dynameis-wezens (vanuit de vijf planeten en vier krachtpunten op aarde) deze verstoren. Daardoor werd de eenheid of de universaliteit van de mensheid doorbroken (zie citaat 93 uit de vierde voordracht). Omdat deze geesten, de abnormale geesten van de vorm (de achtergebleven dynameis dus), werkten vanuit verschillende punten op aarde werd de mens afhankelijker van zijn plaats van ontstaan, dan oorspronkelijk de bedoeling was. Nadrukkelijk stelt de commissie dat er dus vele krachten op de mens inwerken, waarvan die van de abnormale geesten van de vorm er eentje is. M.a.w. de mens is niet te reduceren tot zijn ras. De commissie constateert dat terecht, ikzelf had deze passages ook gevonden. Maar dat neemt natuurlijk niet weg dat het behoren tot een ras voor Steiner slechts betekent dat je een bepaalde huidskleur hebt en misschien nog een paar andere uiterlijke kenmerken. En over de aard van die kenmerken hebben wij al in het voorgaande veel kunnen vernemen. De consequenties van het behoren tot een ras kunnen in Steiners optiek heel ver gaan, zie het droeve lot van de indianen.
Het van Baarda-rapport vermeldt dat volgens Steiner het ontstaan van de rassen plaatsvond in een periode dat de mens nog niet in zijn hedendaagse verharde fysieke vorm bestond (Lemurië). Dit hangt samen met de antroposofische notie van evolutie, de evolutie van geest (afdalend) naar stof (opklimmend). Maar in de tijd dat het fysieke lichaam weker was dan nu hadden verschillende krachten uit de omgeving er een sterkere invloed op dan tegenwoordig. De verschillende krachtpunten op aarde hadden een sterk differentiërend effect op de menselijke gestalte, waarbij op verschillende plaatsen verschillende accenten werden gelegd. Zo zijn volgens Steiner de verschillende rassen ontstaan. Zo hebben de mensen in Afrika sterk de accenten van het kind meegekregen (cit. 98). In Zuid-Oost Azië lag het accent van de jeugdige kenmerken en in centraal Azië die van de jong volwassen leeftijd (cit. 100). In de Kaukasus is de invloed van de middelbare leeftijd overheersend (cit. 101) en in Amerika die van de ouderdom (cit. 103). In de Atlantische tijd werden deze kenmerken in de erfelijkheid gefixeerd.
Het rapport stelt dat het hier uitsluitend om lichamelijke ontwikkelingen gaat. Het zou niet gaan over de hele mens, die uit een lichaam, een ziel en geest bestaat. Mocht er sprake zijn van een voorsprong bij de Europeanen, dan kan deze voorsprong door iedereen genoten worden, daar de mens door alle rassen reïncarneert.
In het rapport wordt gesteld dat na de Atlantische tijd de rol van de rassen werd overgenomen door de grote culturen. Deze ontwikkeling vond plaats van een lijn die van Atlantis naar het oosten liep en vanaf Azië (India, het Midden Oosten en Noord Afrika, tot Europa en Noord Amerika). Dit is inderdaad de antroposofische notie van de cultuurperiodes (onderrassen in theosofisch jargon, door Steiner gebezigd tot omstreeks 1908). Dit zal later ter sprake komen. Ik wil hier wel vast opmerken dat deze cultuurontwikkeling uitsluitend een aangelegenheid lijkt van het blanke/Kaukasische/Arische ras. Ook de Aziatische culturen, als die van de Indiërs en de Perzen kunnen hiertoe gerekend worden (de oorspronkelijke ‘Ariërs’ stammen immers uit Voor Indië en Perzië!). Zo’n ontwikkelingslijn van cultuurperiodes bestaat volgens Steiner niet in het oude Amerika, om maar iets te noemen. Zie hier de ‘ario-centrische’ visie op de geschiedenis.
Hierna komt (kort) de indeling van de analogie met de planeten van het zonnestelsel aan de orde. De reguliere geesten van de vorm werken vanuit de zon en de maan en de abnormale geesten van de vorm vanuit de verschillende planeten. Deze laatste geesten werken in verschillende fysieke systemen van de mens. Het bloed is verbonden met het ik, het zenuwstelsel met het zielelichaam en het klierstelsel met het levenslichaam. Mercurius werkt in op het kliersysteem (cit. 111), Venus via de ademhaling (cit. 112), Mars in het bloed (cit. 113 en 114), Jupiter via de zintuigen (cit. 115, bij Steiner overigens onlosmakelijk verbonden met de hersenen, FS) en Saturnus tenslotte weer op het kliersysteem (cit. 116).
Het rapport stelt over het bovenstaande: ‘Dat Steiner een dergelijke indeling zo expliciet aan de orde stelt, is, zelfs wanneer men zijn herhaaldelijke nadrukkelijke oproep tot onbevooroordeeldheid in gedachten houdt, naar hedendaagse maatstaven ongebruikelijk, zo niet schokkend. Met name het verband van geografische invloeden met leeftijdsfases heeft in de openbare discussie over de antroposofie een grote rol gespeeld. Een van de stenen des aanstoots in deze discussie was de simplificatie ‘negers zijn kinderen’, een simplificatie die aan gevoeligheid won, omdat het voormalig apartheidsregime de vermeende kinderlijkheid van zwarten heeft aangegrepen om een blank minderheidsregime te rechtvaardigen. Die simplificatie is echter onjuist. De planeetinvloeden golden alleen ten aanzien van de universele gestalte van de mens bij het ontstaan van de rassen. Steiner benadrukte dat het gaat om het lichaam, dat, zoals wij reeds op blz. 122 hebben opgemerkt, niet het wezenlijke van de mens uitmaakt’.
Hier valt veel over te zeggen. Na een lange en op zich correcte inleiding waarin wel om de hete brei wordt heen gedraaid, komt men bij de kern terecht. Maar dan begint de commissie te draaien. Het lijkt schokkend en het heeft tot misverstanden geleid. Ik vrees dat het eerder schokkend is en dat er geen misverstand over kan bestaan, althans wat die twee voordrachten betreft. Maar laten wij eens kijken wat er op pagina 122 wordt gezegd. Het betreft hier de ‘slotopmerkingen’ van het derde deel Historische plaatsbepaling van Rudolf Steiner-een korte schets. Ik zal dit stuk integraal weergeven (precies een pagina), maar dan wel met de noodzakelijke aantekeningen van mijn hand (alles wat tussen haakjes staat is dus van mij):

‘In het mens- en wereldbeeld van de antroposofie staat de totale mensheid centraal. Voor zover rassen nog betekenis hebben gehad, ging het om aanvullende delen, net als dat bij de individuele mens het geval is. Bij elk kind dat geboren wordt zijn bepaalde eigenschappen sterker ontwikkeld dan anderen. Het is belangrijk om die verschillen te onderkennen (curs. FS, vergeet niet, we hebben het hier over rassen) . Het is niet toevallig dat er in de op antroposofie gestoelde pedagogiek zo’n nadruk wordt gelegd, dat de kinderen niet alleen in cognitieve, intellectuele zin moeten worden ontwikkeld, maar ook en juist in het gevoels- en wilsgebied (en die zijn dus ook verschillend per ras? FS). Dit zou betekenen dat we ook de uitspraken van Steiner over het blanke ras, waar zich vooral meer technische wetenschappen en vaardigheden zich in de voorgaan de eeuwen hebben ontwikkeld (hoezo dit zou betekenen, sinds wanneer bestaat er een causaal verband tussen de vermeende kenmerken van een ras en de verschillende ontwikkelingsmogelijkheden van kinderen? FS), niet mogen opvatten dat blanken daardoor beter zijn dan niet-blanken (het argument dat een directeur niet beter is dan een schoonmaker, is dus hetzelfde dat een blanke niet beter is dan een zwarte, ze zijn gewoon ‘anders’, oftewel de zwarten naar het VMBO en de blanken naar het gymnasium, al moeten in het vrije schoolonderwijs alle kinderen juist weer naar een soort school, dus dit gaat niet helemaal op, FS).
Het gaat uiteindelijk om de hele mens, die zich overal ter wereld verschillend heeft laten zien (langs raciale scheidslijnen? FS). Dit geldt uiteindelijk niet alleen voor volkeren en cultuurgroepen, maar ook voor individuen onderling (ook? Zullen we er maar juist van maken, of zelfs uitsluitend? FS). Het in evenwicht brengen van de verschillende kwaliteiten, die in vele verschillende levens op heel verschillende plaatsen op aarde en in heel uiteenlopende tijden zijn verworven, ligt nu binnen de verantwoordelijkheid van het individu (nu pas?). Deze zal zijn ontwikkeling als volwassene (gold vroeger alleen voor de blanken? Dus nu is iedereen volwassen? FS) zelf ter hand moeten nemen, en eveneens verantwoordelijkheid voor het samenwerken met zijn medemensen. In sociaal opzicht gaat die verantwoordelijkheid de eigen kring, gemeenschap en volk ver te buiten. Met name op economisch gebied behoort zich een wereldwijde broederschap te ontwikkelen, als basis voor een wereldmensheid (prachtig, maar als de basis is dat het blanke ras het meest volwassen is? Terug naar het kolonialisme? Of mogen de jong-volwassenen deze keer wel meepraten? FS).
De uitspraken die Steiner heeft gedaan over rassen kunnen misschien het beste vergeleken worden met het stellen van een lichamelijke diagnose (dus de indianen zijn ‘doodziek’ als ras?? ), ze hebben geen betrekking op het wezen van de mens (‘uitsterven’, in Steiners woorden in de vierde voordracht althans, want het is niet helemaal gebeurd, lijkt me vrij wezenlijk, FS). Volgens het antroposofische mensbeeld kunnen lichamelijke eenzijdigheden of gebreken door individuele geestkracht omgevormd worden (dus ‘kinderlijke negers’ kunnen hun eenzijdige kinderlijke eigenschappen omvormen door individuele geestkracht? FS). Dit verklaart ook waarom de antroposofie niet voor iedereen dezelfde aanwijzingen, therapieën, didactische aanwijzingen, meditaties en medicaties heeft (vanzelfsprekend, maar worden deze ook op raciale gronden voorgeschreven? FS). Zij vraagt om een actieve waarneming van specifieke mensen en situaties, waardoor telkens opnieuw een ter zake kundig en moreel oordeel over de te nemen maatregelen genomen moet worden (ook voor de indianen?? FS). Iedere situatie, ieder mens vraagt om een eigen aanpak, een eigen weg tot het algemeen gestelde doel (wat is dat doel, speciaal voor de indianen? FS). Daarmee is er ook geen sprake van modellen, recepten, eeuwig geldende afspraken of voorbeelden (doe dat dan ook niet, FS). Indien goed toegepast (?!) kan hiermee stereotypering van mensen en volken worden voorkomen (??!!!)’ .

Tot zover de complete tekst van pagina 122, voorzien van de nodige kanttekeningen. Je zou anders door de zalvende en bijna therapeutische woorden bijna vergeten dat het onderwerp hier ‘mensenrassen’ is, geen handleiding voor een of andere halfzachte kruiden- of kleurentherapie, vandaar de nodige interventies mijnerzijds, in sommige zinnen zelfs meer dan een. En dan gebruikt men het de termen ‘schokkend’ en ‘misverstand’, voordat er naar deze tekst wordt verwezen. Maar dan blijkt er dus juist geen misverstand over mogelijk.
Over de laatste passage ‘indien goed toegepast kan hiermee stereotypering van mensen en volken worden voorkomen’, kan ik slechts het volgende adviseren: ‘Indien niet toegepast’, etc.
Uit deze misschien goed bedoelde tekst, waarin alles wordt ingezet om Steiners kijk op de verschillende niet-Europese rassen zo vriendelijk mogelijk af te schilderen (allemaal didactisch, therapeutisch, tot heil van de gehele mensheid) blijkt een onverholen paternalisme en zelfoverschatting en daarmee eigenlijk volstrekte minachting voor de ander, al is het wellicht niet zo bedoeld. En het enige criterium hiervoor is NB huidskleur! De Commissie heeft op verschillende plaatsen in het rapport de Palestijnse denker Edward Said aangehaald (Orientalism en vooral Culture and Imperialism), die als geen ander in staat was om verkapte koloniale noties van stereotypering en daarmee van macht ontzenuwen. Wat zou het mooi geweest zijn als Edward Said (helaas in 2002 overleden) deze pagina 122 onder handen zou hebben genomen. Verder zou ik pagina 122 willen afschilderen als een halfzachte variant op een nummer van Hans Teeuwen:

‘Kijk, het ene ras is bijvoorbeeld heel goed in leidinggeven, terwijl het andere ras weer veel beter is met hardlopen en ritmes.
En als iedereen zich daar gewoon aan houdt is er niks aan de hand.
Da’s de natuur en je bent niet sterker dan de natuur.
En ik zeg heel eerlijk, ik houd me daaraan, ja, ik houd me daaraan.
Ik zal geen wc’s gaan schoonmaken, dat gaat niet, dat zit niet in mijn roots.
Da’s belangrijk, je roots’.

Hans Teeuwen (cabaretier), in zijn theaterprogramma ‘Met een Breierdeck’, 1997

Terug naar de algemene inleiding op ‘Die Mission einzelner Volkseelen’ uit het rapport (inmiddels het slot). De commissie vermeldt dat uit het besprokene niet moet worden opgemaakt dat de cyclus als geheel uitsluitend over rassen gaat. Het gaat immers over volkeren, maar omdat in de geschiedenis van de ‘volksontwikkeling’ er ook rassen zijn ontstaan heeft Steiner ook de rassen besproken. Er wordt nog verder vermeld wanneer het onderwerp ras aan de orde komt. Dat is pas aan het eind van de derde lezing. De vierde voordracht is in zijn geheel aan dit onderwerp gewijd (die is hiervoor integraal weergegeven). In de vijfde voordracht wordt er een opmerking over gemaakt en de zesde voordracht gaat wederom in zijn geheel over rassen (ook hiervoor integraal weergegeven).
Wellicht moet er hier aandacht worden besteed aan de hierboven genoemde passgage uit de vijfde voordracht. Het van Baarda-rapport en anderen halen deze passage aan om duidelijk te maken dat Steiner de val in de verschillende rassen niet als een positieve ontwikkeling zag. Hij beschouwde de abnormale geesten van de vorm niet als positieve krachten, zoals blijkt uit deze passage. Overigens gaat de vijfde voordracht, hoewel tussen de twee belangrijkste teksten van Steiner die over rassen gaan (4e en 6e voordracht), niet over rassen, maar meer over de krachten boven de mens (die ook hierboven zijn besproken). Toch wijdt Steiner een passage aan de geesten die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de rassen. Het gaat hier om citaat 107. Eerst de volledige tekst:

‘Diese eigenartigen Geister der Bewegung, die deplazierte, gestürzte Geister sind, sie sind das nächste, was sichtbar wird von diesen in der geistigen Erdenatmosphäre webenden und wogenden geistigen Wesenheiten. Diese geistigen Wesenheiten, die das erste sind, was auf dem Astralplan zunächst sichtbar wird, noch bevor dasjenige, was normalerweise auftritt, die Engelwesen oder Angeloi sichtbar werden, sind für das hellseherische Schauen eigentlich – trotzdem sie für die Erzeugung der Rassen im tiefsten Sinne notwendig sind – doch in gewisser Weise die verführerischen Geister. Diese Geister, von welchen jeder wieder viele unter sich hat – weil jeder viele geistig untergeordnete Wesen erzeugt -, sind in der geistigen Welt eingehüllt in eine Summe von geistigen Wesenheiten, die immer unter den betreffenden Hierarchien stehen. Auch die höheren Geister haben solche unter ihnen stehende Wesenheiten; die Geister des Willens: die Undinen; die Cherubim: die Sylphen; die Seraphim: die Salamander. Aber auch diese abnormen Geister der Form, die eigentlich Geister der Bewegung sind, die wie eine Art häßlicher geistiger Wesen auf dem astralischen Plane erscheinen, haben ihre untergeordneten Geister. Sie sind die Geister, welche weben und leben in dem, was mit dem Entstehen der menschlichen Rassen zusammenhängt, was also beim Menschen mit dem zusammenhängt, sozusagen an dem Elemente hängt, das wir als das erdgebundene charakterisiert haben, als das mit der Fortpflanzung zusammenhängende und dergleichen. Das sind Wesenheiten, das ist überhaupt ein Terrain, welches zu den buntesten und gefährlichsten der astralischen Welt gehört, und es ist leider das Terrain %u2014 an dieser Stelle kann es am besten im Zusammenhange gesagt werden -, das von denjenigen, die auf eine unrichtige Weise zum Schauen kommen, am allerleichtesten gefunden werden kann. Am leichtesten kommt das Heer derjenigen Geister, die mit der Fortpflanzung der Rasse zu tun haben und dienende Glieder derselben sind, zum Vorschein. Mancher, der vorzeitig und auf unrichtige Weise sich in das okkulte Gebiet hineinbegeben hat, hat es teuer dadurch bezahlen müssen, daß ihm das Heer dieser geistigen Wesenheiten ohne die Harmonisierung durch andre geistige Wesen entgegentrat’.

De commissie gat hier verder nauwelijks op in. Er staat bij het citaat vermeldt: ‘De afschuwelijke aanblik in de bovenzinnelijke wereld van de gevaarlijke wezens die meewerken aan de vorming van het rassenelement’. Wie hier wel op wat meer op ingaat is Hans Peter van Manen (in Antroposofie ter discussie). Van Manen: ‘Men doet er goed aan om voor ogen te houden, dat Steiner in zijn totale werk veel meer aandacht schenkt aan de ontwikkeling van de individuele persoonlijkheid. Volkeren beschouwt hij als helpende factoren in die ontwikkeling, rassen als remmende elementen, die desondanks een functie in het geheel hebben. In het midden tussen het rasbestaan en het individu ligt het volksbestaan. Hij maakt dus een principieel onderscheid tussen rassen en volken. Elk volk betekent een verrijking van de cultuur en het zieleleven van de mensheid. Die positieve betekenis hebben rassen niet zonder meer. Hun ontstaan vormt zelfs een hoogst problematische ontwikkeling voor de mensheid. Daarover laat Steiner geen enkel misverstand bestaan. De harmonisch evoluerende, goede hogere machten streven naar een mensheid, dus ook naar één mensensoort lichamelijk gesproken, als bevolking der aarde. Hun scheppende en dirigerende werk werd echter doorkruist door het ingrijpen van oppositionele geesten van zeer hoge orde, die op een bepaalde trap van hun ontwikkeling waren blijven staan. ‘Gedeplaceerde, gevallen geesten’, noemt Steiner hen in de vijfde voordracht. Zij manifesteren zich voor de innerlijke blik van de ziener ‘als een afschuwelijk soort geestelijke wezens’. Deze werken zowel differentiërend als verstarrend, waardoor de wordende ene mensheid tijdelijk- in verschillende rassen verdeeld raakte. Bovendien raakte de mensenziel door hun inwerking veel dieper dan vroeger met het lichaam verbonden dan anders het geval was geweest’.
Het is bijna een toren van Babel verhaal; door hoogmoed viel de mensheid uiteen in verschillende taalgroepen. Of in dit geval, door hoogmoed bleven er geesten op een lager plan staan, waardoor deze ontwikkelingen zich op aarde bij de mensen voltrokken. Maar kun je daarmee de ene taal of het ene ras hoger aanschrijven dan de ander? En dat doet Steiner wel met de rassen. In de vierde voordracht zegt hij: ‘so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteiligung. Hier ist die Wahrheit zwar manchmal verschleiert, aber Sie sehen, man kommt mit Hilfe der Geheimwissenschaft doch auf merkwürdige Erkenntnisse’ (het laatste stuk van citaat 102). En dan misschien de meest wezenlijke vraag: sinds wanneer betekent het feit dat als er betreurd wordt dat er rassen bestaan, er geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van racisme? Want het zijn juist die negatieve of teruggebleven krachten die vooral werkzaam zijn in de niet-Europese rassen. Het blanke ras heeft er immers het minste last van. Dus het lijkt mij eerder meer belastend dan dat het Steiner vrijpleit.
Terug naar het van Baarda-rapport en de inleiding op Die Mission einzelner Volksseelen. Deze besluit met: ‘Hierna, dat wil zeggen in de vijf hierop volgende lezingen, verdwijnt het rassenthema. Eerst komen de volken uit de oudheid en hun mythologie aan bod, terwijl de achtste lezing de blik richt op de Germaanse mythologie, wat in de negende en de tiende lezing wordt voortgezet, samen met beschouwingen over verleden en toekomst van de mensheid’.
Tot zover de bespreking van dit specifieke gedeelte van het van Baarda-rapport.
Ik denk dat je over deze bespreking uit het van Baarda-rapport het volgende kunt concluderen: Zolang het een algemene inleiding betreft op het gedachtegoed van Rudolf Steiner, weten ze het goed en helder uit te leggen (daar zijn het ook antroposofen voor). Maar zodra de pijnpunten ter sprake komen, begint het verhaal te zwabberen. Dit komt uitsluitend omdat er wanhopig wordt geprobeerd iets te verdedigen, dat me vrijwel onmogelijk lijkt om te verdedigen. Want er is wel degelijk sprake van rassenleer, al is dit rapport vooral geschreven om aan te tonen dat er géén sprake is van rassenleer. De inmiddels roemruchte en bijna hilarische slotoverwegingen van het derde deel van het rapport, op pagina 122, maakt dit zonder meer zichtbaar.

Nicht deshalb?

Ik wil aan de hand van een voorbeeld laten zien hoe de Commissie te werk is gegaan. Laten we de uitspraak ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’ tegen het licht houden. Zelf vind ik dit de ergste. In het van Baarda-rapport wordt deze besproken op p. 367. Het blijkt dan om citaat nr. 103 te gaan. Vervolgens moeten we naar p. 675 gaan om te kijken in welke categorie deze uitspraak is geplaatst. En dan blijkt dat deze uitspraak als volgt is beoordeeld en geclassificeerd:

Categorie 3. Onderzochte citaten waarbij geen sprake is van discriminatie.

Toen ik dit ontdekte was ik lichtelijk verbijstd. Dit lijkt mij de allergrofste speculatie over een ‘mensenras’ die je maar kunt bedenken. Of vindt de Commissie soms dat hier slechts een feitelijkheid wordt gepresenteerd? Geen sprake van discriminatie. Dat de indianen massaal zijn vermoord door de Europeanen zou de oorzaak zijn van hun ‘uitsterven’, maar omdat ze ‘zelf krachten moesten verwerven om uit te sterven’ . De Commissie vindt dat er met deze uitspraak niets mis is. In de derde categorie geplaatst dus. Geen wonder dat zij tot de conclusie zijn gekomen dat er géén sprake van rassenleer is.
Maar laten we de uitleg van de Commissie lezen. Op p. 367, waar het citaat volledig staat weergegeven staat slechts de opmerking: ‘Voor een uitvoerige bespreking van citaat 103, zie #8.5.3 citaat 165 over de uitroeiing van de indianen’.
Dat is ook een hebbelijkheid van het rapport. Om de beoordeling en de motivatie en het volledige citaat te lezen moet je je een ongeluk bladeren. Kortom zeer onoverzichtelijk en ook niet erg helder. of is dit om iedere kritische onderzoeker de moed in de schoenen te laten zinken? Erg gebruiksvriendelijk is het niet. Maar wij gaan monter door. De uitleg bij citaat 165 dus, volgens het citatenregister op p. 421. Hier blijkt dat het citaat nog een keer in zijn geheel is weergegeven. Hier staat een lange uitleg (van Baarda-rapport pp 421-423). Ik ga hem niet helemaal weergeven. Het komt erop neer dat Steiner bij zijn aanschouwingen zowel de uiterlijke als de achterliggende geestelijke aspecten meewoog. Ben trouwens benieuwd wat die geestelijke aspecten dat dan wel zijn? De Commissie stelt dat Steiner dit ras eerder met de ouderdom verbond. Ook dit lijkt mij geen doorslaggevend bewijs. Een bewijs zonder enige wetenschappelijke grond.
Maar dan: Als het ze uitkomt maakt de commissie wel degelijk gebruik van wetenschappelijke inzichten. De materialistische wetenschap blijkt opeens heel bruikbaar. De Commissie verwijst naar de studie ‘Guns, germs and steel; the fates of human societies’ van J. Diamond, waarin wordt gesteld dat de indianen massaal stierven aan door de Europeanen meegebrachte ziektes, die in de Nieuwe Wereld niet bekend waren en waar de mensen geen immuunsysteem tegen hadden ontwikkeld, waardoor zij extra gevoelig zouden zijn. Dat laatste is zonder meer waar. Het is om die reden ook dat het Azteken en het Inca-rijk betrekkelijk makkelijk door een kleine legermacht kon worden veroverd, omdat deze ziektes vernietigend hadden toegeslagen. In Noord Amerika was de cultuur van de Moundbuilders in de Mississippi-vallei verdwenen door de pokkenepidemie die de Europeanen vooraf was gegaan. Ik ken deze studie overigens niet, maar het is zeker een gezaghebbend werk. En het is ook en gegeven dat in andere recente publicaties over dit onderwerp wordt besproken, zoals dat van Charles Mann.
Alleen nu mijn probleem; Steiner wist dit niet, want dit was in zijn tijd onbekend. Of zou hij dit toch hebben geweten omdat hij helderziend was? Maar dan nog, het feit dat de indianen gevoelig waren voor Europese ziektes is toch geen bevestiging van zijn theorie over de indianen als een decadent ras? Of een ras waar door invloed van de abnormale geesten van de vorm de ouderdomskrachten inwerken en dat er louter is om dood te gaan? Het gegeven van die Europese ziektes maakt Steiners opmerking niet minder racistisch, te meer Steiner dit absoluut niet wist. Overigens is het wel weer een compleet nieuw argument, afwegend tegen Maarten Ploeger en Wiechert (Wounded Knee, want dat waren geen bacteriën maar kanonnen). Ook anders dan de vermeende decadente trekken uit de zesde voordracht, ingegeven door de werking van de planeet Mercurius. Brüll kan ook wel van tafel met zijn ‘voor Christelijke jaartelling’.
Ik moet zeggen dat de van Baarda-commissie tot nu toe de slimste uitleg heeft gevonden. Maar ook deze gaat helaas niet op. Want Steiners uitleg gaat niet over de Europese ziekten, maar over een denkbeeldige curve, waarlangs de abnormale geesten van de vorm zouden werken. In Afrika zouden de mensen de accenten van het kind hebben verkregen, in Azië die van een puber, Europa volwassen en de indianen bejaard. Dit heeft niets te maken met de epidemieën, anders had Steiner die heus wel zelf genoemd om zijn verhaal te onderbouwen. Zo%u2019n kansje om zijn verhaal te onderbouwen had hij niet laten liggen. Dit gaat over een metafysische rassenleer, niet om een beschrijving van een historisch proces. En hoe zit het dan met het argument dat de rasverschillen geen rol van betekenis meer spelen: ‘Het is niet helemaal duidelijk wat Steiner bedoelde met de zin ‘Diese Linie besteht auch für unsere Zeit’. Het lijkt erop dat rasscheppende krachten door middel van leeftijdskenmerken tot in onze tijd doorwerken. Dat is echter in tegenspraak met wat er in citaat 96 gezegd is over het tijdperk waarin deze krachten werkzaam waren. Wat ook bedoeld kan zijn is, dat jeugd- en ouderdomskrachten in het algemeen langs deze lijn op aarde verdeeld zijn, wat in overeenstemming is met citaat 104′. (van Baarda rapport p. 366). Dat blijkt dus ook in overeenstemming te zijn met citaat 103 dat nu aan de orde is, tenminste als we het van Baarda-rapport in deze uitleg moeten geloven. Want dit gaat niet over Lemurië en Atlantis, maar unsere Zeit, zeker bekenen vanuit het perpectief van 1910.
Dit is een goed voorbeeld van hoe de van Baarda-commissie met veel verschillende argumenten (soms slim gevonden) en verspreid over verschillende pagina%u2019s in het rapport de ene na de andere racistische uitspraak van Steiner probeert recht te praten. Helder is het allemaal niet, maar op deze manier wordt er gepoogd de scherpe kantjes van iedere pittige uitspraak weg te vijlen, totdat er inderdaad geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van rassenleer. Het gebruik van opportunistische argumenten (zoals de grote epidemieën, waar Steiner niets van kon geweten hebben) is ook een mooi voorbeeld.
Het is tot dusverre de slimste verdediging van Steiners omstreden uitspraak tot nu toe. Dus ik snap niet waarom allerlei orthodoxe antroposofen zo boos zijn over dit rapport, want de argumentatie is, zij het bijzonder onoverzichtelijk in het rapport verwerkt, vele malen slimmer dan wat zij er tot nu toe van bakken. Maar helaas is het niet ontlastend.
Ik wil aan dit concrete geval nog een ding toevoegen: het van Baarda-rapport verwijt alle critici van Steiner consequent het uit de context halen, verkeerd citeren, etc., vooral Bram Moerland. Laten we eens kijken hoe Bram Moerland deze uitspraak heeft besproken. Moerland: ‘Als we de oceaan oversteken, waar de rassen uitsterven, dan vinden wij het ras van de duistere Saturnus, het oorspronkelijke indiaanse ras. Het indiaanse ras is het Saturnus-ras. Dat heeft gevolgen: ‘Niet omdat de Europeanen het wilden is het indiaanse volk uitgestorven, maar omdat het volk zich de krachten moest verwerven die to uitsterven leiden’ (Rassenleer met charisma, p. 20). Op de manier waarop Moerland deze passages bespreekt kun je terechte kritiek hebben. Hij neemt een passage uit de zesde voordracht en bespreekt in een adem deze passage uit de vierde voordracht er achteraan. Maar hij doet de oorspronkelijke betekenis geen geweld aan. Dat doet de van Baarda-commissie wel, met hun uit de lucht gegrepen speculaties over epidemieën waar Steiner van op de hoogte zou zijn geweest, omdat hij ook het innerlijk van de zaken kon beschrijven en niet slechts de uiterlijke gebeurtenissen. Een bijzonder wetenschappelijk argument voor een zich zelf  ‘wetenschappelijk’ noemende commissie (maar deze bestond dan ook uitsluitend uit antroposofen).
Maar het ernstigste is dat als je ziet wat zij met deze uitspraak hebben uitgehaald, dit wel het toppunt is van het uit de context halen. Gemakshalve wordt er vergeten dat de indianen slechts een ‘ras van de ouderdom’ is in samenhang met een theorie dat het zwarte ras dat is van de kinderlijkheid, de Aziaten van de puber enz. Het wordt nu gepresenteerd als een enkele ‘objectieve uitspraak’, waar toevallig wat hedendaagse wetenschappelijke argumenten voor zijn aan te dragen. Kortom, een volstrekt opportunistische verdediging. Maar bij deze doorgeprikt naar ik mag hopen.
Toch ben ik benieuwd met wat voor verdediging de commissie was gekomen als Steiner gezegd zou hebben: ‘Niet omdat de Duitsers het wilden is de Joodse bevolking in Europa…’enz. Ik realiseer me dat dit heel grof is en dat je erg moet oppassen met dit soort speculaties. Maar ik vind hem helaas net zo ernstig. Maar ik denk dat die niet recht te praten zou zijn geweest. Wel handig, die epidemieën, al wist Steiner daar waarschijnlijk niets vanaf. Want wat betreft de indianen is niet gebleken dat hij enige kennis van zaken had. Zie hiervoor zijn opmerking uit 1923 dat de indianen naar het westen getrokken negers zijn die door te weinig licht en warmte koperrood zijn geworden en daardoor decadent en uiteindelijk daardoor stierven.
Of dat de indiaan een decadente aftakking is tussen aap en Ariër. Dus kennis van zaken kun je Steiner niet verwijten. Dat maakt dit epidemieën argument nog grotesker.

Follow up:

Farbe und Menschenrassen; Steiner in 1923
 

(zie voor een uitvoerige bespreking van de complete voordracht http://antroposofia.be/steinerscholen/Onderzoek/rassenleer-antroposofie.pdf )

Ik wil hier nog een andere publicatie van Steiner behandelen, de uitgeschreven voordrachtencyclus ‘Vom Leben des Menschen und der Erde; über das Wesen des Christentums’ (GA 349) die hij in 1923 hield voor de arbeiders van de bouw van het Goetheanum in Dornach (dus dertien jaar na Die Mission). Deze cyclus is bijna net zo berucht geworden. Het gaat hierbij vooral om de derde lezing, ‘Farbe und Menschenrassen’, gehouden op 14 maart 1923 online hier te raadplegen). Hij hield deze voordracht twee jaar voor zijn dood op 30 maart 1925, toch van belang om op te merken, omdat er in antroposofische kring weleens gezegd wordt dat de late Steiner afstand had genomen van zijn eerdere rassentheorieën. Als dat zo is moet dat gebeurd zijn in die laatste twee jaar. Overigens wordt dit vaak beweerd, zonder een concrete literatuurverwijzing. Wie mij kan vertellen waar Steiner dat gedaan zou hebben (in de periode 1923-1925), aarzel niet en laat het mij weten. In 1923 was hij nog net zo’n racist als in 1910, zoniet erger, zoals we hier zullen zien.
Overigens zijn er uit deze lezing wel uitspraken door de van Baarda commissie als ernstig discriminerend aangemerkt (maar liefst vijf van de zestien, om precies te zijn de citaten 2 t/m 6, uit de opsomming in het artikel van Zwaap in de Groene Amsterdammer). Dit is een opmerkelijk verschil. Toegegeven, de toonzetting van ‘Farbe und Menschenrassen’ is aanmerkelijk ruwer dan die uit Die Mission. Zoals de commissie zelf zegt: ‘Deze lezingen, de zogenaamde arbeidersvoordrachten, zijn door hun stijl uniek in het verzamelde werk van Rudolf Steiner. Ze tonen het duidelijkst aan hoe hij bij zijn lezingen uitging van het referentiekader van zijn toehoorders. Het is om die reden onmogelijk er een enkele zin uit te citeren en die buiten de de context van de hele lezing te interpreteren'(eindrapport, p. 380).
Goed, met andere woorden, een vorm van volksverheffing. Wat betreft de context en de lezing als geheel valt overigens zeker wat interessants te melden, maar dat is wel wat anders dan wat de commissie er van heeft gemaakt. Kom ik later op terug. Wat Steiner onder deze ‘volksverheffing’ verstond wordt meteen duidelijk. Na het ‘Gutemorgen’ brandt hij als volgt los: ‘Da kommt heute für uns zunächst dasjenige in Betracht, was am meisten interessant ist, nämlich die menschliche Farbe selber. Sie wissen ja, daß über die Erde hin die Menschen verschiedene Farben zeigen. Von den Europäern, zu denen wir gehören, sagt man, sie seien die weiße Rasse. Nun, sie wissen ja, eigentlich ist der Mensch in Europa nicht ganz gesund, wenn er käseweiß ist, sondern er ist gesund, wenn er seine naturfrische Farbe, die er im Innern selber erzeugt, durch das Weiße nach außen zeigt’. Hij vervolgt met: ‘Nun haben wir aber außer dieser europäischer Hautfarbe noch vier hauptsächliche andere Hautfarben. Und das wollen wir heute ein bißchen betrachten, weil man eigentlich die ganze Gesichte und das ganze soziale Leben, auch das heutige soziale Leben, nur versteht wenn man auf die Rasseneigentümlichkeiten der Menschen eingehen kann. Un dann kann man ja auch erst im richtigen Sinne alles Geistige verstehen, wenn man sich zuerst damit beschäftigt, wie dieses Geistige im Menschen gerade durch die Hautfarbe hindurch wirkt’ (p. 52).
Over dit laatste citaat is veel te doen geweest. Het is door alle critici van Steiner aangehaald, om het belang van zijn rassenleer te onderstrepen. De Commissie van Baarda ziet het overigens als een ‘typische overdrijving’, die Steiner wel vaker toepaste als hij op een specifiek onderwerp inging. In dit geval de rassen dus, dus zou dat ook op dat moment van wezenlijk belang zijn. Ik wil dit in het midden laten. Wat ik hier interessanter vind is dat Steiner spreekt van ‘das heutige soziale Leben’. In veel vertalingen, of verkorte weergaves van deze passage is dit vaak weggevallen, maar dit lijkt mij cruciaal. Hij zegt namelijk hetzelfde in Die Mission ‘Diese Linie besteht auch für unsere Zeit’ (p. 81). ‘Unsere Zeit’ of ‘das heutige soziale Leben’, Steiner bespreekt de contemporaine situatie en dus niet een ver verleden. Veel antroposofen van nu (Dieter Brüll, De Brug ea) beweren namelijk dat alle kwalificaties voor mensenrassen over een ver verleden zouden gaan. Dat blijkt dus wederom niet het geval. Bernd Hansen van de Junge Antroposophen in Duitsland heeft dit argument overigens ook al eens overtuigend weerlegd. Hansen: ‘Die oft betonte Aussage Rudolf Steiners ‘Rassen haben ab jetzt keine Bedeutung mehr oder verlieren an Bedeutung’ wird durch den Satz ‘Die weisse Rasse ist die zukünfige, die am Geiste schaffende Rasse’ relativiert. Auch stehen die pauschalen, öfter herablassenden und teilweise unbegreiflichen Äusserungen über Japaner, Franzosen, Malaien, Schwarze und Indianer im Widerspruch zu dieser Äusserung’ (geciteerd uit Jan Willem de Groot).
Verder is deze voordracht wat betreft racistische kwalificaties regelrecht grof te noemen, uitzonderlijk grof voor Steiners doen. Die Mission is gematigder getoonzet, maar ook veel geraffineerder. Dit is een opeenstapeling van lompe kwalificaties. Ik zal er een paar uitlichten, waarvan sommige zijn gekwalificeerd als ernstig discriminerend maar sommigen gek genoeg niet, terwijl die soms nog ernstiger zijn. Dat laatste is buitengewoon vreemd; het gaat hier om een korte voordracht (slechts zestien pagina’s in pocket uitgave), dus ik kan me niet voorstellen dat die niet gesignaleerd zijn. Een paar zijn overigens wel gesignaleerd (staan ook in het rapport vermeld), maar de selectie van de commissie van welke wel en welke niet discriminerend zijn, vind ik wel wat vreemd en wellicht willekeurig.
Een paar voorbeelden: ‘Zu Asien gehört die gelbe Rasse, die Mongolen, die Mongolische Rasse, und zu Europa gehört die Weiße Rasse oder die kaukasische Rasse, und zu Afrika die schwarze Rasse oder die Negerrasse. Die Negerrase gehört nicht zu Europa, und es ist natürlich nur ein Unfug, daß sie jetzt in Europa eine so große Rolle spielt. Diese Rassen sind gewissermaßen in diesen drei Erdteilen heimisch’ (Vom Leben des Menschen, p. 53, van Baarda rapport 380). Dit citaat heeft de commissie in de eerste categorie geplaatst als ernstig discriminerend, al wordt er wel een heel bijzonder argument ter verdediging van Steiner aangevoerd. De commissie stelt dat het hier wellicht gaat over de invloed van ‘zwarten’, ‘negers’ zo je wilt, op de amusementscultuur, zoals bijvoorbeeld de jazz. En Steiner hield niet van jazz, net als de grote filosoof en muziektheoreticus Theodor Adorno van de Franfurter Schule. De commissie verwijst naar Adorno’s essay ‘Über jazz’ ter verdediging van Steiner. Nu kun je lang over Adorno´s opvattingen over jazz praten (mijns inziens was deze grote filosoof wat dat betreft enigszins conservatief, of zelfs reactionair en bekrompen, zeg ik als jazzliefhebber, overigens hier niet echt relevant) het gaat hier vooral om zijn positie ten aanzien van het ‘Hight Art-Low Culture debat’ veelal aangeroerd door de Canadese socioloog en cultuurwetenschapper Thomas Crow (overigens pas jaren later), die een tegengestelde positie ten opzichte van Adorno inneemt en Adorno in deze aanvecht. Maar ook dit heeft niets te maken met huidskleur.
Overigens, als de commissie constant klaagt over misbruik en uit de context halen, laat ze dan het goede voorbeeld geven en geen denkers als Edward Said en Theodor Adorno voor de kar van ‘hoe redden we de antroposofie’ spannen. Afgaande op mijn eigen bescheiden kennis en inzichten, durf ik de stelling wel aan dat beide denkers zich bij leven hier niet gelukkig bij hadden gevoeld.
Interessanter is overigens om naar een ander citaat van Steiner te kijken, iets verderop. Deze werd niet als ernstig discriminerend aangemerkt, bijzonder vreemd want deze is nog een beetje ernstiger. Steiner: ‘Und weil er eigentlich das Sonnige, Licht und Wärme, da an der Körperoberfläche in seiner Haut hat, geht sein ganzer Stoffwechsel so vor sich, wie wenn in seinem Innern von der Sonne selber gekocht würde. Daher kommt sein Triebleben. Im Neger wird da drinnen fortwährend richtig gekocht, und dasjenige, was dieses Feuer schürt, das ist das Hinterhirn (..) Der Neger hat nicht nur dieses Kochen in seinem Organismus, sondern er hat auch noch ein furchtbar schlaues und aufmerksames Auge. Er guckt schlau und sehr aufmerksam’ (p. 55). Deze lijkt me iets ernstiger dan de vorige uitspraak. Waarom deze uitspraak niet in de eerste categorie, Commissie van Baarda? Het laat ook meteen iets interessants zien. Je zou deze uitspraak bijna op de uitspraken over het ‘zwarte ras’ uit Die Mission kunnen leggen. Conclusie er is sprake van een sterke continuïteit, oftewel dit is geen uitglijder. Tussen de Volkszielen en deze voordracht zit immers dertien jaar. Tweede conclusie, er is inderdaad sprake van rassenleer.
Ook uit andere passages blijkt de continuïteit met Die Mission. Alleen gaat het er hier wat ruiger aan toe. Zo vergelijkt Steiner ‘negers’ met ‘steenkool’, want ‘Wenn er nun eine Zeitlang in der Erde geblieben ist, was wird er? Schwarze Kohle! Schwarz wird er, weil er, als ein Baum war, Licht und Wärme in sich aufgenommen hat'(p. 54). En negers nemen ook licht en warmte op, dat hebben we eerder gezien.
Iets verder staat: ‘Gehen wir jetzt vom Schwarzen zum Gelben herüber. Beim Gelben-das ist schon verwandt mit dem Roten-ist es so, daß das Licht etwas zurückgeworfen wird, viel aber aufgenommen wird. Also da ist es schon so, daß der Mensch mehr Licht zurückwirft als beim Schwarzen. Der Swarze ist ein Egoist, der nehmt alles Licht und Wärme auf’ (p. 56). Steiner had er zin in. Waarom heeft niemand eerder deze eruit gelicht? Dit is pas echt een oneliner. Wat heeft de commissie van Baarda hierop te melden? Eerst ‘De formuleringen van Steiner wekken wel enige bevreemding op’. Dat lijkt mij ook, maar dan: ‘Door fysiologisch onderzoek zou kunnen worden nagegaan of ook op materieel gebied zulke verbindingen te leggen zijn, maar dat valt buiten het kader van dit rapport’ (p. 384). Weet niet of ik zo’n onderzoek wel zo verstandig zou vinden, laten we het daar maar bij houden. Als het een antroposofisch initiatief zou zijn en je zou met deze motivatie van Steiner komen heb je pas echt een rel, lijkt mij tenminste.
Steiner vervolgt: ‘Der Gelbe, von der mongolischen Bevölkerung, der gibt schon etwas Licht zurück, aber er nimmt auch viel Licht auf. Er begnügt sich mit weniger Licht, das kann nun nicht im ganzen Stoffwechsel arbeiten. Da muß der Stoffwechsel schon auf seine eigene Kraft angewiesen sein. Das arbeitet nämlich in der Atmung und in der Blutzirkulation. Also beim Gelben, beim Japaner, beim Chinesen, da arbeitet das Licht und die Wärme hauptsächlich in der Atmung und der Blutzirkulation. Wenn Sie je einem Japaner begegnet sind, so werden Sie bemerkt haben, wie dr auf seine Atmung achtet. Wenn er mit Ihnen redet, hält er sich immer zurück, daß die Atmung so recht in Ordnung ist. Er hat ein gewisses wohlgefühl an die Atmung (…) Der Neger ist viel mehr auf Rennen und auf die äußere Bewegung aus, die von dem Trieben beherrscht ist. Der Asiate, der Gelbe, der entwickelt mehr ein innerliches Traumleben, daher ganze asiatische Zivilisation dieses Träumerische hat. Also ist er nicht mehr so in sich bloß lebend, sondern er nimmt schon vom Weltenall etwas auf. Un daher kommt es, daß die Asiaten so wunderschöne Dichtungen über das ganze Weltenall haben. Der Neger hat das nicht’ (p. 57).
Ik denk niet dat dit is recht te praten, met wat voor kunst en vliegwerk dan ook. Dit is puur racisme, oftewel rassenleer in de meest elementaire vorm. Ook dat verhaal van de ademhaling bij de Aziaten hebben we al gezien bij de Volkszielen, dus wederom een sterke continuïteit. Op deze manier gaat het door tot het eind.
Goed, de Europeanen dan. Wat heeft Steiner daar over te melden? ‘Nun, meine Herren, betrachten wir uns selber in Europa. Wir sind in der Tat dem Weltenall gegenüber eine weiße Rasse, den wir werfen alles äußere Licht zurück. Wir werfen alles äußere Licht und im Grunde genommen auch alle Wärme zurück’. Dus de Europeaan geeft en de Afrikaan neemt. Interessante theorie, zeker in Steiners tijd, toen het kolonialisme op zijn hoogtepunt was.
Maar goed, Steiner stelt dat wat de Afrikanen met hun ‘Triebleben’ hebben en de Aziaten met hun ‘Traumleben’ heeft de Europeaan met zijn ‘Denkleben’, gezeteld in zijn ‘Vorderhirn’ (schematisch uitgetekend op p. 56, waar ook is weergegeven dat de zwarten meer hun ‘Hinterhirn’ hebben ontwikkeld en de Aziaten hun ‘Mittelhirn’, zie afb. hieronder). Steiner resumeert: ‘Dadurch aber stellt sich das Folgende heraus: Der mit dem Hinterhirn, der hat vorzugweise das Triebleben, das Instinktleben. Der da mit der Mittelhirn hat das Gefühlsleben, das inder Brust sitzt. Und wir Europäer, wir armen Europäer haben das Denkleben, das im Kopf sitzt. Dadurch fühlen wir gewissermaßen unseren inneren Menschen gar nicht’ (p. 58).

afbeelding uit Vom Leben des Menschen und der Erde, ‘Farbe und Menschenrassen’, ‘Tafel 6’, p. 56. (bron http://wiki.anthroposophie.net/Rassen )

Steiner gaat hierna nog door maar de essentie van zijn voordracht is hier wel weergegeven. Steiner roemt nog de bijzondere innerlijke kwaliteiten van het zwarte ras en inderdaad, dat haalt ook de commissie van Baarda aan. De commissie stelt: ‘In de antroposofische menskunde worden anatomisch en fysiologisch drie systemen van elkaar onderscheiden: het stofwisselings-ledematensysteem, het ritmische systeem en het zenuw-zintuigensyteem. Zij vormen de lichamelijke grondslag voor respectievelijk het willen, het voelen en het denken. In de voordracht laat hij zien dat deze drieledigheid ook van toepassing is op de mensheid als geheel. De drie systemen zijn als het ware over de drie hoofdrassen verdeeld. Bij het zwarte ras ligt de nadruk op het stofwisselings-ledematensysteem, bij het gele ras op het ritmische systeem en bij het blanke ras op het zenuw-zintuigensysteem’ (p. 386).
Duidelijk, alleen zegt de commissie het vriendelijker dan Steiner zelf. Maar als je zelfs slechts de woorden van de commissie zou aanhalen, is er dan geen sprake van rassenleer? Ik denk dat met deze laatste opmerkingen de commissie haar eigen hoofdconclusie ‘er is géén sprake van rassenleer’ volledig ondergraaft. Het gaat hier, ook voor Steiners doen, om een buitengewoon platvloers verhaal, eigenlijk weerzinwekkend in zijn unverfroren racisme. Toch is er iets interessants uit te halen. Naast het vijfdelige planetaire model en het vierdelige ‘leeftijdsfase’ model, duikt hier het ‘driedelige model’ op. Die van de dag, nacht en schemeringsrassen. De Indianen zijn dan ook een ‘schemeringsras’, zij het dat die de ‘avondschemering’ representeren. Dat laatste zegt Steiner trouwens letterlijk in Die Mission, zoals we eerder hebben gezien. Hij spreeekt van ‘der Abenddämmerung der Menschheit’ (‘Die Mission’, p. 122). Anderen hebben er al op gewezen dat dit drieledige model verdacht veel lijkt op de rassentheorieën van Carl Gustav Carus, een van de grondleggers van het schedelmeten (Jana Hussman en Jan Willem de Groot). Nu kunnen wij ook de tekening begrijpen die de dochter van Angelique Oprinsen maakte op de Vrije School de Berkel in Zutphen, waarna Angelique Oprinsen bij de schoolleiding aan de bel trok en uiteindelijk resulteerde in de brochure van Toos Jeurissen (zie onderstaande afbeelding). Ook wordt het antroposofische model van ‘hoofd’, ‘hart’ en ‘buik’, oftewel verstand, gevoel en driftleven op de drie hoofdrassen geprojecteerd. Alles hangt immers samen met alles en alle patronen herhalen zich in diverse verschijningsvormen. Zie hier weer het hermetische element, al geloof ik niet dat dit ooit voor mensenrassen was bedoeld.
Verder is deze lezing, al was het maar vanwege de bruutheid, van een ander kaliber dan wat we hiervoor gezien hebben. Nog een fragment: ‘Und so ist es wirklich ganz interessant: Auf der einen Seite hat man die Schwarze Rasse, die am meisten irdisch ist. Wenn sie nach Westen geht stirbt sie aus. Man hat die gelbe Rasse, die mitten zwischen Erde und Weltenall ist. Wenn sie nach Osten geht, wird sie braun, gliedert sich sich zu viel dem Weltenall an, und stirbt aus. Die Weiße Rasse ist die zukünftige, ist die am Geiste schaffende Rasse. Wie sie nach Indien gezogen ist, bildete sie die innerliche, poetische, dichterische, geistige indische Kultur aus. Wenn sie jetzt nach westen geht, wird sie eine Geistigkeit ausbilden, die nicht so sehr den innerlichen Menschen ergreift, aber die äußere Welt in ihrer Geistigkeit begreift’ (p. 67). Gutemorgen inderdaad. Wat een jubelzang. Bij deze is dus ook de veel aangehaalde opmerking van Steiner dat het Europese ras het ras van de toekomst is langsgekomen.
Aan het eind van het verhaal krijgt de ‘normale wetenschap’ een veeg, wanneer het de ‘menskunde’ betreft. Steiner: ‘Da war einer von diesen Naturforschern, der hat es besonders stark gemerkt: man kommt ja nicht mehr weiter, man erfährt durch die gegenwärtige Wissenschaft nichts von Menschen. Aber er hat nicht gesagt: also müssen wir uns der Anthroposophie nähern, sondern er hat gesagt: Gebt uns Leichen, damit wir die zergliedern können. Sehen Sie, das war alles was er sagen konnte: Gebt uns Leichen!’ (p. 67-68). Dit laatste staat los van de rassenkwestie, maar het is weer wel een aardig voorbeeld van hoe de antroposofie, in dit geval Steiner zelf, tegen wetenschap aankijkt. Wat wilt u dan meneer Steiner, onbewezen rassentheorieën loslaten op echte levende mensen? Geef mij dan toch die materialistische wetenschap maar, gebaseerd op empirie. En daar heb je soms weleens ‘Leichen’ voor nodig. Zolang dat maar netjes geregeld is, met wilsbeschikking etc. en niet zoals dat nu nog gebeurt in de Volksrepubliek China, lijkt me daar niets mis mee. Is trouwens een goed gebruik sinds de renaissance. Een ‘grote ingewijde’ als Leonardo da Vinci was hierin zelfs pionier. Hij is er mee begonnen lichamen van overledenen te onderzoeken (heeft ook de prachtigste anatomische tekeningen opgeleverd). Toch niet echt iemand die in met hermetisme en gnosticisme dwepende kringen wordt afgewezen.
Goed, het gaat hier om een korte lezing, slechts bedoeld als ‘volksverheffing’ en dus zeker geen basiswerk van Steiner, of een andere essentiële sleutel tot zijn gedachtegoed (al is het opduiken van Carus driedelige rasmodel zeker interessant). In die zin is het van minder belang dan de Volkszielen. Wel opmerkelijk dat de commissie zich zo op dit verhaal heeft gefixeerd (vier uitspraken in de eerste categorie, overigens dan nog een paar ernstiger uitspraken over het hoofd ziend). Dit verhaal maakt echter wel zichtbaar dat het racisme van Steiner virulent is, alleen laat hij zich in dit verhaal echt goed gaan en gooit hij alle remmen los. Schwarze Kohlen und käseweiß! Met de zwarte als nemer en de blanke als gever, vooral van ‘warmte’. Dit ter meerdere glorie ende verheffing der arbeidersklasse. Wat zou een goede Duitse socialist uit die tijd of onze eigen Domela Nieuwenhuys hiervan gevonden hebben? Zou wel benieuwd zijn. Voor de echte rassenleer en de achterliggende theorie moet je echter bij Die Mission zijn. Dat is rassenleer voor de ‘elite’ en de ‘ingewijden’.
Toch is er een ding opmerkelijk. We hebben gezien dat bovenstaande lezing relatief streng beoordeeld is door de van Baarda-Commissie (vier van de zestien uitspraken). Geen van de uitspraken uit Die Mission is uiteindelijk in die categorie geplaatst. Hoewel de toonzetting wat ruwer is (‘directer’) lijkt mij de ernst van sommige uitspraken uit Die Mission niet aan ernst onderdoen voor enkele uit deze lezing. Dat geeft alle redenen tot vragen.
Zelf denk ik dat daar wel een antwoord op is. Het bovenstaande verhaal wordt niet gezien als een belangrijk antroposofisch werk. Dat is met Die Mission wel anders. Het van Baarda-rapport vermeldt (p. 242) immers over Die Mission dat Steiner dit zelf als een belangrijk werk zag. In 1918 overhandigde hij zelfs een exemplaar aan Prins Max von Baden, omdat hij het als een belangrijke handleiding zag om tot vrede te komen tussen volken (niet de hele cyclus gaat over rassen).
Toch denk ik, maar dat is slechts mijn visie, dat Vom Leben des Menschen, al is er wel een continuïteit met Die Mission, geen ‘kern-antroposofie’ is. Dat is Die Mission wel. Daar worden verbanden gelegd met het grotere geheel van de antroposofie, zoals de aarde-evolutie. ‘Farbe und Menschenrassen’ zou je nog als een ongelukkige ‘uitglijder’ kunnen zien, waarin Steiner de boel flink provoceerde (of maar wat stond te brallen). ‘Die Mission’ laat echter zien dat de rassenleer een wezenlijk onderdeel van de antroposofie is en daarmee dat er wel degelijk sprake is van rassenleer. ‘Das halte ich für keinen Ausrutscher, sondern für einen zentralen Teil seiner Weltanschauung’, aldus Helmut Zander.

tekening van Juliette Oprinsen bij de periode ‘Rassenkunde’ op de Vrije School ‘de Berkel’, in Zutphen, later de omslagillustratie van de brochure van Toos Jeurissen. Hoewel deze tekening al vaak is vertoond, is nu de achterliggende idee duidelijk geworden. De inspiratie ligt onmiskenbaar in Steiners ideeën zoals hij die in ‘Vom Leben des Menschen’ uiteen heeft gezet, gebaeerd op de rassentheorie van Carl Gustav Carus. Hoewel deze stelling van Jan Willem de Groot sterk in twijfel is getrokken door de Nederlandse antroposofen Hugo Verbrugh en Arnold Sandhaus en later ook in het van Baarda rapport, is dit ook de mening van Jana Husman-Kastein en naar ik begrepen heb ook die van Helmut Zander. Wat toch in het nadeel van deze antroposofen spreekt (Verbrugh en Sandhaus) is dat zij uitsluitend naar Steiner zelf kijken en daarbij het idee uit het oog verliezen dat Steiner ook ideeën zou kunnen hebben overgenomen van tijdgenoten. (bron: http://www.stelling.nl/simpos/antro1.htm).

Het ras van de toekomst? Een kleine citatensoap
 

Uit Rudolf Steiner, ‘Vom Leben des Menschen und der Erde; über das Wesen des Christentums’, Dreizehn Vorträge gehalten vor den Arbeitern am Goetheanumbau in Dornach vom 17. Februar bis 9. Mai 1923 (GA 349), Rudolf Steiner Taschenbücher aus dem Gesamtwerk, Dornach, 1993, ‘Farbe und Menschenrassen’, Dritter Vortrag, Dornach, 3. März 1923:

‘Wenn die Neger-was sie allerdings heute weniger zu tun können, heute sind die Verhältnisse schon anders, aber in Urzeiten war das schon so, wie ich es erzähle -nach Westen hinüberwandern- eine Schiffahrt hat es ja immer gegeben, und es waren ja außerdem durch den ganzen Atlantischen Ozean war ja früher auch ein Kontinent (Atlantis, FS)-, also wenn die Schwarzen nach dem Westen auswandern, da können sie nicht mehr so viel Licht un Wärme aufnehmen wie in ihrem Afrika. Da kommt ihnen weniger Licht und Wärme zu. Was war die Folge? Ja, ihre Natur ist eingerichtet darauf, so viel als möglich Licht und Wärme aufzunehmen. Ihre Natur ist eigentlich eingerichtet, dadurch schwarz zu werden. Jetzt kriegen sie nicht so viel Licht und Wärme, als sie brauchen, um schwarz zu werden. Daher werden sie kupferrot, werden Indianer. Das kommt davon her, weil sie gezwungen sind, etwas von Licht un Wärme zurückzuwerfen. Das glänzt dann so kupferrot. Das Kupfer ist selber ein Körper, der Licht un Wärme so ein bißchen zurückwerfen muß. Das können sie nicht aushalten. Daher sterben die Indianer im Westen aus, sind wiederum eine untergehende Rasse, sterben an ihrer eigenen Natur, die zu wenig Licht und Wärme bekommt, sterben an dem Irdischen. Das Irdische ihrer Natur ist ja ihr Triebleben. Das können sie nicht mehr ordentlich ausbilden, während sie noch starke Knochen kriegen. Weil viel Asche hineingeht in ihre Knochen, können diese Inianer diese Asche nicht mehr aushalten. Die Knochen werden furchtbar stark, aber so stark, daß der ganze Mensch an seinen Knochen zugrunde geht.

Sehen Sie, so hat sich die Sache entwickelt, daß diese fünf Rassen enstanden sind. Man möchte sagen, in der Mitte schwarz, gelb, weiß, und als ein Seitentrieb des Schwarzen das Kupferrote, und als ein Seitenzweig des Gelben das Braune- das sind immer die aussterbende Teile’. (p. 61-62)

‘Und so ist es wirklich ganz interessant: Auf der einen Seite hat man die Schwarze Rasse, die am meisten irdisch ist. Wenn sie nach Westen geht stirbt sie aus. Man hat die gelbe Rasse, die mitten zwischen Erde und Weltenall ist. Wenn sie nach Osten geht, wird sie braun, gliedert sich sich zu viel dem Weltenall an, und stirbt aus. Die Weiße Rasse ist die zukünftige, ist die am Geiste schaffende Rasse. Wie sie nach Indien gezogen ist, bildete sie die innerliche, poetische, dichterische, geistige indische Kultur aus. Wenn sie jetzt nach westen geht, wird sie eine Geistigkeit ausbilden, die nicht so sehr den innerlichen Menschen ergreift, aber die äußere Welt in ihrer Geistigkeit begreift’ (p. 67)

Zie hier deze opmerkelijke woorden van Rudolf Steiner uit 1923 voor de arbeiders van de bouw van het Goetheanum te Dornach. De historici Evert van der Tuin en Gjalt Zondergeld hebben deze passages in 1984 ook besproken. Zij hebben gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling, die ik zelf niet heb, dus ik kan hun noten niet precies controleren. In het geval van ‘Die Mission einzelner Volksseelen’ en zelfs bij ‘Aus der Akasha-Chronik’ heb ik gemerkt dat sommige vertalingen niet altijd even accuraat zijn en dat sommige al te pittige passages zijn weggelaten of herschreven. Een van mijn discussie partners in het racisme-debat heeft mij doen vermoeden dat met dit controversiële werk van Steiner hetzelfde is gebeurd (zie commentaar van Alex van 9-12-2008 at 22:22 op racismedebat, http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/#comment-1219 ). Hij wist me te melden dat er geen Nederlandse vertaling is van de zin: ‘Die Negerrasse gehört nicht zur Europa, und es ist natürlich ein Unfug, dass sie jetzt in Europa eine so grosse Roll spielt’ (in de Duitse uitgave p. 53). Deze weggelaten passage is zelfs een van de zestien uitspraken die in 2000 door de Commissie van Baarda als ernstig discriminerend werd gekwalificeerd. Maar kennelijk gecensureerd uit de vertaling van Vrij Geestesleven van 1983 (dezelfde uitgave waar ook Zondergeld en van der Tuin gebruik van maken), althans zoals ik het heb begrepen op ‘racisme-debat’. Maar goed, op grond van deze kennelijk niet al te accurate en kennelijk niet volledige vertaling bespreken Zondergeld en van der Tuin het ‘ras van de toekomst verhaal’ als volgt:

‘Omdat het in zijn ziel en geest het meest kan verwerken, is het blanke ras het enige dat buiten zijn grondgebied kan treden. Het blanke ras is het ras van de toekomst, het ras dat scheppend met de geest bezig is. Naar Indië trekkend schiep het de innerlijke poëtische, dichterlijke geestelijke Indische kultuur (noot 11: R. Steiner, Leven van mens en aarde, p. 60-64). Als het blanke ras naar het westen trekt zal het niet te gronde gaan (zoals de indianen, die geëmigreerde negers zouden zijn), maar een geestelijk leven scheppen dat niet zozeer direct met het innerlijke van de mens te maken heeft, maar het geestelijk zijn van de uiterlijke wereld begrijpt (noot 12, ibidem, p. 70). Met deze opvatting sluit Steiner simpelweg aan bij de koloniale en imperialistiese praktijk van die dagen’.

Evert van der Tuin, Gjalt Zondergeld, ‘De schaduwkant van de antroposofie’, in ’t Kan anders’, najaar 1984, p. 54.

Aan de spelling is te zien dat dit artikel enigszins gedateerd is. Ook is het in zijn geheel tamelijk gepolitiseerd (ademt sterk de sfeer uit van de jaren zeventig, en de link met het fascisme wordt wel heel snel gelegd). Desalniettemin wordt door diverse antroposofen die hun zaak verdedigen altijd verwezen naar dit ene artikel. Latere kritiek, die ik in veel gevallen ook stukken beter vind, ook de latere bijdragen deze historici, die veel genuanceerder zijn, wordt dan gemakshalve genegeerd ‘want zij zijn er toen mee begonnen’ (is mij letterlijk medegedeeld op ‘racisme-debat’). Maar dit eerste artikel van Zondergeld en van der Tuin heeft er kennelijk diep ingehakt. Er zijn er ik weet niet hoeveel woedende reacties geweest vanuit de antroposofische hoek. Als ik het zo inschat zijn er bij elkaar zo’n twee nummers van Driegonaal volgeschreven over dit ene artikel (en die woorden van Steiner vallen dan dus wel mee? Nee, Zondergeld en van der Tuin zijn pas erg). Ook Hans Peter van Manen, geschiedenisleraar aan de Vrije School in Den Haag, schreef een kritisch artikel in het antroposofische tijdschrift Jonas, later gepubliceerd in ‘Antroposofie ter discussie’, Jelle van der Meulen (red.), Vrij Geestesleven, Zeist, 1985, getiteld ‘Rudolf Steiners visie op volken en rassen’. Dit artikel, zo is mij verzekerd, is een absolute must. Hans Peter van Manen over Zondergeld en van der Tuin:

‘Verder ontbreekt het in hun artikel -hoe kan het ook anders?- de reden en de plaats van de beschouwingen over de rassen in ‘De Volkszielen’. Ieder volk belichaamt in zijn cultuur een of meerdere elementen van het algemene zieleleven van de mensheid. Dit zieleleven is de eigenlijke drager van de mensheidsontwikkeling. De volkszielen zijn aartsengelenwezens, die de volkeren en hun culturen inspireren en stuwen en zodoende de ontwikkeling, die in rassen dreigde te verstarren, weer in beweging te brengen. ‘We zullen zien hoe het in onze tijd de kenmerken van een volk zijn, die het rassenkarakter gaan opheffen, gaan uitwissen’ (noot 8, Rudolf Steiner, ‘De Volkszielen’, Zeist, 1980, p. 83). Het kan inderdaad als een voordeel of een voorrecht van het blanke ras beschouwd worden dat deze rassenuitwissende werking primair van de Europese volkeren uitgaat. Alleen in die emanciperende zin beschouwde Rudolf Steiner het blanke ras als het ‘ras van de toekomst’, een uitdrukking die hij niet in de Volkszielen gebruikte, maar in de arbeidersvoordracht van 3 maart 1923′. (p. 52)

Dit blijkt dus een volkomen overbodige en zelfs foutieve correctie op Zondergeld en van der Tuin te zijn, want die hebben de uitspraak ‘Het blanke ras is het ras van de toekomst’ geciteerd uit die arbeidersvoordracht uit 1923 (zie hun voetnoot, die van Manen kennelijk is ontgaan). Bovendien schetst Hans Peter van Manen wel een heel rooskleurig beeld van Steiners uitspraak. Want wat zegt hij in de twee zinnen daarvoor? Dat het zwarte ras sterft als het naar het westen gaat en dat het gele ras eveneens het loodje legt, wanneer het naar het oosten gaat. Het enige ras dat in Steiners visie zich dit soort uitstapjes kan permitteren en er zelfs van opknapt is het blanke ras, zowel als het naar het oosten gaat, als naar het westen. Dan gebeuren er zelfs prachtige dingen en daar wordt het alleen maar beter van. Het zijn dus niet Zondergeld en van der Tuin die in dit geval de woorden van Steiner manipuleren, het is Hans Peter van Manen. Hij is degene die Steiners woorden een andere betekenis geeft. Wellicht is het aardig om de woorden van Paul Heldens aan mij terug te halen: ‘…waarin de feitelijke onjuistheden en de tendentieuze interpretatie van de gewraakte teksten van Rudolf Steiner worden belicht, die bij Toos Jeurissen, Bram Moerland, Gjalt Zondergeld e.a. schering en inslag zijn. Halve waarheden zijn verwoestender dan kloeke leugens. Dieter Brüll karakteriseerde deze geestesstroming daarom treffend als ‘de nieuwe reactionairen’ en ‘Wat de kritiek van Schreve op ‘De volkzielen’ betreft, vind ik het artikel van Hans Peter van Manen: ‘Rudolf Steiners visie op volken en rassen’ in de bundel ‘Antroposofie ter discussie’ nog altijd zeer ‘to the point’. Niettemin schijnt die bundel in antroposofische kringen inmiddels als hopeloos gedateerd te worden beschouwd. Maar elk nadeel heeft z’n voordeel: in de ‘ramsj’ zijn nog enkele exemplaren te koop’ (geciteerd uit http://florisschreve.blog-s.nl/2008/10/14/antroposofie-ii-een-repliek/ ). Over halve waarheden en kloeke leugens gesproken en dan heb ik het niet over de voor mij nuttig gebleken mededeling dat dit boekje nog in de ramsj te koop was (want zo heb ik het inderdaad gevonden, dus dank voor deze tip).

Wellicht is er na het verschijnen van van Manens artikel nog wat na-gepolemiseerd tussen Zondergeld en van der Tuin en van Manen. Ik ken deze stukken niet, maar ik heb zo’n vermoeden, gezien een donderende passage uit het roemruchte artikel van Prof. Dr. Dieter Brüll, hoogleraar belastingrecht en prominent antroposoof, ‘De nieuwe reactionairen; met een bijzondere aandacht voor het verschijnsel Zondergeld’, verschenen in Driegonaal: ‘Zondergeld is een slechte verliezer. Van Manen, die als geen ander de onfatsoenlijke trucjes heeft blootgelegd, die Zondergeld in zijn eerste stuk had toegepast, wordt in het derde pamflet van als ‘de historicus’ (!) van Manen aangeduid. Gesuggereerd wordt, dat van Manen geen historicus zou zijn. Voor zover ik weet, pleegt men iemand, die zijn doctoraal geschiedenis heeft gehaald, een historicus te noemen, zelfs als hij bij Zondergeld is afgestudeerd. Uiteraard bestaan er goede en slechte historici. In zijn analyse van Zondergelds vervalsingen toont van Manen dat hij zijn vak beheerst. In de omgang met de feiten toont Zondergeld dat hij zijn vak misbruikt’ (Dieter Brüll, ‘De nieuwe reactionairen’, oorspr. in maart 1986, nr. 1, geciteerd uit de extra editie van Driegonaal ‘(anti)racisme versus anthroposofie’, maart, 1996). Ik wil hier niet speculeren over academische titels en diploma’s en of Hans Peter van Manen zijn vak beheerst (wellicht is hij een goed historicus en een goede leraar geschiedenis, dat wil ik zonder meer geloven en bovendien, wie ben ik?), maar ik vind wel dat Hans Peter van Manen, als hij hier de antroposofie verdedigt, er zelf niet voor terugschrikt om trucjes uit te halen. Want dat is wel gebleken, zie bovenstaand voorbeeld.

Maar dan gebeurt er het volgende: van Manen, die een zogenaamde slimme ‘correctie’ op Zondergeld en van der Tuin heeft gemaakt, daarbij onvoorwaardelijk gesteund door de antroposofische ‘titaan’ Dieter Brüll, wordt bijna slachtoffer van zijn eigen methode. Hij valt zogezegd in zijn eigen zwaard. Want dan komt Toos Jeurissen met haar brochure. Zij behandelt deze passage van van Manen als volgt:

‘De superioriteitstheorie, dat het (volgens Steiner) de blanke volkeren zullen zijn die het rassenkarakter zullen gaan opheffen, leeft ook onder antroposofen. Of, zoals de antroposofische leerkracht Hans Peter van Manen het uitdrukt: ‘Dat kan inderdaad als een voordeel of een voorrecht van het blanke ras worden beschouwd, dat deze rassenuitwissende werking primair van de Europese volkeren uitgaat’. Over deze laatste uitspraak zou u toch eens even goed moeten nadenken: ‘het kan als een voorrecht worden beschouwd dat er een rasuitwissende werking van de Europese volkeren uitgaat’ De Groep Tegen Fascisme reageerde hierop met de volgende woorden: Een dergelijke opmerking afzettend tegen de vroegere en huidige praktijken van Europese volkeren: de slavenhandel, de koloniale uitbuiting’, enz.

(Toos Jeurissen, ‘Uit de Vrije School geklapt; over antroposofie en racisme; een stellingname’, Baalproducties, Sittard, 1996, p. 12-13, http://www.antroposofia.be/wordpress/uit-de-vrije-school-geklapt.pdf ).

Goed, over de mening van ‘De Groep Tegen Fascisme’ (? Ik ga ervan uit dat Hans Peter van Manen net zo tegen het fascisme is als ik) kun je wellicht je schouders ophalen, maar de bovenstaande verdediging van Steiners rassenleer getuigt mijns inziens toch wel enigszins van antroposofische deformatie. Ik snap in ieder geval niet dat je zoiets kunt verdedigen en dan ook met die argumenten.

Herman Boswijk, bibliothecaris van de antroposofische bibliotheek in Den Haag, heeft ooit een aantal correcties geschreven op de brochure van Jeurissen. Hij is zo vriendelijk geweest om mij die, op mijn verzoek, toe te zenden. Deze zijn bij mijn weten nooit echt gepubliceerd (er is gebruik gemaakt door WF Veltman in zijn boekje ‘Van je ras, ras, ras, rijdt de koning door de plas’), dus dat zal ik hier ook niet doen. Boswijk is er overigens expliciet over dat hij slechts Jeurissen heeft willen corrigeren en geen oordeel wil uitspreken of er nu wel of geen sprake van rassenleer is in Steiners oeuvre. Daar heeft hij zich ook aan gehouden. Ik zal de correctie van Boswijk hier niet letterlijk weergeven ( nogmaals, deze is nl. bij mijn weten niet eerder gepubliceerd en dan vind ik het niet aan mij om dan wel stukjes letterlijk weer te geven), maar iedereen kan nu wel zien dat Jeurissen van Manen enigszins tendentieus aanhaalt, althans, niet de oorspronkelijke intentie van die passage weergeeft. Zelf was me dit al opgevallen en heb ik dat ook in mijn repliek op Paul Heldens benoemd, in mijn bespreking van het hele artikel van Hans Peter van Manen. Dat heeft dus ook Herman Boswijk terecht gesignaleerd. Alleen was deze opmerking naar Zondergeld van van Manen dus ook onterecht (daar heeft Boswijk het overigens niet over, maar dat was ook niet zijn doelstelling). Van Manen wilde hiermee namelijk Zondergeld en van der Tuin corrigeren. Maar zij hebben, itt wat van Manen suggereert, nergens gezegd dat deze passage uit ‘Die Mission’ kwam, maar idd uit ‘Vom Leben des Menschen’ (dat had ik zelf overigens ook nog niet gezien bij het schrijven van mijn tweede artikel en ben toen te makkelijk met van Manen meegegaan). En als we verder nu eens goed kijken naar wat van der Tuin en Zondergeld er van gemaakt hebben, dan kun je niet zeggen dat zij overdreven hebben. Want het Duitse origineel, dat ik hierboven heb geciteerd, is nog een stukje erger.

Terecht heeft de commissie van Baarda, alweer een paar jaartjes verder, deze drie citaten (in het eerste fragment zijn er twee verwerkt) in de eerste categorie geplaatst (zie de weergave in de Groene Amsterdammer http://florisschreve.web-log.nl/mijn_hersenspinsels_onder/zestien-keer-steiner-de-g.html , de citaten 4, 5 en 6, in het van Baarda-rapport, cit. 130, 131 en 132, pp. 682-686). Hadden ze ‘Die Mission einzelner Volksseelen’ ook maar zo streng beoordeeld. Want ook de uitspraak: ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’, uit de vierde voordracht, is ook ernstig discriminerend en hoort zeker in die categorie thuis. Maar daarvoor is ‘Die Mission’ kennelijk te heilig, heiliger dan die ‘arbeidersvoordracht’, althans daar lijkt het wel op. Want alles wat in ‘Die Mission’ gezegd wordt is, hoe extreem soms ook, een onderdeel van de antroposofie (daarom staan die uitspraken, naar mijn vermoeden, ook in de zg tweede categorie, dwz dat het lijkt of er sprake is van discriminatie, maar dat die uitspraak alleen te begrijpen is binnen de context van de antroposofie als geheel). Bovendien vind ik die ene uitspraak over het ‘uitsterven’ van de Indianen uit ‘Die Mission’ nog iets onheilspellender, misschien juist omdat dit ‘kern-antroposofie’ is. Steiner heeft die uitspraken ook gedaan binnen een welhaast hermetisch theoretisch kader, als een meedogenloze consequentie van zijn wereldbeeld, al is dat wereldbeeld slechts gebaseerd op zelfverklaarde helderziende waarneming. ‘Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit’, maar wat is dan de grond van die wetmatigheid? Wat hij in die arbeidersvoordracht heeft geroepen kun je voor een deel nog wel afdoen als wat lukraak gebral, vandaar mijn vermoeden dat deze voordracht relatief streng is beoordeeld.

zie verder voor een van de meest recente en vooral een van de meest ‘originele’ verdedigingen van Steiners ‘inzichten over rassen’ deze bijdrage (oorspronkelijk verschenen op racisme-debat). Rassen zijn te vergelijken met automodellen, waarvan op een gegeven moment de tijd om is en slechts leuk zijn voor in een museum (de bestuurder/ziel incarneert toch wel in een nieuwe). De indianen worden hier omschreven als een ‘ziek ras’.

Update 6-6-2011 Een interview met Helmut Zander voor de Zwitserse televisie (59 min.)

http://www.videoportal.sf.tv/video?id=cd417eb3-78a9-40c3-9342-21bde5e7a471

Sternstunde Philosophie: Mysterium Anthroposophie. Der Historiker Helmut Zander im Gespräch mit Norbert Bischofberger

11:00 UhrDie Rudolf Steiner Schulen sind bekannt. Weniger bekannt ist die Weltanschauung Rudolf Steiners (1861-1925), dem Begründer der Anthroposophie. Er suchte nach “Erkenntnissen der höheren Welten” und wollte Erziehung und Pädagogik, Politik, Landwirtschaft, Architektur, Medizin und Religion radikal erneuern. Aus welchen Quellen schöpfte Rudolf Steiner seine “Geheimlehre”, und wie aktuell sind die Ideen der bedeutendsten esoterischen Bewegung der europäischen Geschichte? Was macht die Faszination der Anthroposophie aus? In der “Sternstunde Philosophie” gibt der Historiker Helmut Zander Einblick in das Mysterium Anthroposophie und erläutert, welche Impulse diese Weltanschauung der modernen Gesellschaft vermitteln kann.Literaturhinweis:Helmut Zander: Anthroposophie in Deutschland. Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884-1945., 2 Bände, 1884 Seiten. Verlag Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen 2007. Wiederholung der Sternstunde Philosophie:Montag, 16. Februar 2009 um 01.20 Uhr auf SF1Dienstag, 17. Februar 2009 um 12.00 Uhr auf SFinfoMittwoch, 18. Februar 2009 um 04.30 Uhr auf SF1Samstag, 21. Februar 2009 um 08.50 Uhr auf SF1Sonntag, 22. Februar 2009 um 09.15 Uhr auf 3satVHS- oder DVD-Bestellung direkt: sternkopien@sf.tv

http://www.sf.tv/videoplayer/embed/cd417eb3-78a9-40c3-9342-21bde5e7a471

http://www.sf.tv/videoplayer/embed/cd417eb3-78a9-40c3-9342-21bde5e7a471

Antroposofie II; een repliek

VAN DE PROPAGANDA, HALVE WAARHEDEN EN DE KLOEKE LEUGENS

ANTROPOSOFIE DEEL II (zie ook deel I, deel III, deel IV, deel V, deel VI en deel VII)

Over de kunst van het vermeend selectief citeren ter bewijs van een ‘vermeende’ rassenleer

waarin een gedeeltelijke repliek op Paul Heldens ‘9/11 Heikele kwesties’ en met een verwerking van zijn belangrijkste literatuursuggesties

Afgelopen voorjaar publiceerde ik op mijn blog een nogal polemisch artikel ‘Geloof in kabouters, Atlantis, Volkszielen en Wortelrassen en pas op voor Dark Lord Ahriman, zwart-magische constructies, de Luciferische Verleiding, overkokende kliersystemen en de ‘Finsteren Saturn’;  Rudolf Steiner en de antroposofie’ (inderdaad, de titel was wat lang). Hoewel het op sommige plaatsen enigszins ironisch getoonzet was, was het wel degelijk bedoeld om aan te tonen dat er wat duistere kanten aan de antroposofie kleven. Sterker nog, dat deze duistere kanten zich ook in de kern van de door  Rudolf Steiner geformuleerde ‘Weltanschauung’  bevinden.
Zoals ik ook in dat stuk al heb aangegeven, waren mijn motieven voor het schrijven van deze beschouwing vooral persoonlijk. Van de kleuterklas tot de zevende klas heb ik zelf op de Vrije School gezeten en kom ik uit een achtergrond die de antroposofie aanvankelijk zeer welgezind was. Het was bij ons de BD, de Jonas en mijn ouders lazen Bernard Lievegoed en Jelle van der Meulen. Wel was het altijd de gematigde kant van de antroposofie, het radicale gezicht ben ik pas later gaan ontdekken.
Na mijn lagere schooltijd ben ik nog slechts sporadisch met de antroposofie in aanraking geweest. Bij ons in de buurt (Twente) was geen bovenbouw en ik ben naar een niet antroposofische middelbare school gegaan. Eigenlijk was het pas tijdens mijn verblijf  in Leiden dat ik weer in aanraking kwam met deze levensbeschouwing. Ik wilde er zelf wat meer van weten dus heb een paar inleidende boeken gelezen, over de antroposofie (vooral de inleiding van Jacob Slavenburg) en verder over esoterie in het algemeen, vaak publicaties van min of meer antroposofisch georiënteerde uitgeverijen als ‘Ankh Hermes’ en ‘Christofoor’ (vooral de boeken van Thorwald Dethlefsen en Jan Karel Hylkema staan mij nog bij, maar ook Castaneda en Gurdieff). Ook heb ik me wat georiënteerd op andere stromingen, als de Vrijmetselarij en de esoterische kant van het Boeddhisme. Dat laatste was vaak meer geschiedenis, net als de uitstapjes naar het ’vermeend oorspronkelijk Christendom’, Katharen, etc, ook een tijdelijke hobby (lang voor ‘de Da Vinci Code’ overigens). Verder heb ik me enigszins beziggehouden met sommige esoterische uitleggingen van de opera’s van Mozart (‘Die Zauberflöte’), Richard Strauss (‘Die Frau ohne Schatten’) en Richard Wagner (‘Der Ring des Nibelungen’) en heb op dat gebied het een en ander aan overigens zeer boeiende lezingen gevolgd, van iemand die dat ook op een hele goede manier vanuit theosofisch/antroposofisch perspectief wist te belichten (vooral rond de tijd dat ‘de Ring’ van Wagner in de Nederlandse Opera werd uitgevoerd).
Vanuit de universiteit kreeg ik echter volstrekt ander soort denkbeelden mee (vooral veel postmodernisme en later ook het ‘postkolonialisme’ als ik het zo kan omschrijven, gezien mijn interesse voor hedendaagse kunst en cultuur uit de niet-westerse wereld). Ik ben me ook veel meer daarop gaan richten en heb de esoterie gelaten voor wat die was. Uiteindelijk vond ik het ook veel te megalomaan en, wat betreft de antroposofie, een idee als bijvoorbeeld de Aarde Evolutie en het bestaan van Wortelrassen (en ik verwar deze niet met de huidige mensenrassen, al blijf ik erbij dat het wel wat met elkaar te maken heeft, zie Blavatsky en overigens ook Steiner) werd voor mij een regelrechte absurditeit. Maar goed, ieder zijn geloof. Mijn interesse in de antroposofie werd weer gewekt toen de berichten van de kwesties Toos Jeurissen en Angelique Oprinsen in de Volkskrant verschenen en later uitgebreider in de Groene Amsterdammer. Het ging om twee vrije school ouders die waren gestuit op racistische elementen in het lesmateriaal van hun kinderen en een verband legden met de opvattingen van Rudolf Steiner zelf (zie hier de brochure van Toos Jeurissen, die deze naar alle vrije scholen in Nederland stuurde). Voor mij was het toen nog steeds dat de antroposofie op zich geen probleem was. Hooguit waren de opvattingen van Steiner ouderwets koloniaal, inderdaad precies wat de Commissie van Baarda met Edward Said in de hand ‘juridisch’ probeert aan te tonen (wel origineel gevonden, wat je er verder van mag vinden) en natuurlijk dat veel antroposofen van nu, dogmatisch als ze soms zijn, rigide de gedateerde opvattingen van Steiner letterlijk navolgden, zonder een greintje historisch besef (dat laatste vind ik overigens nog steeds).
Voor mij kwam een paar jaar geleden de kentering, na het lezen van het artikel van de historicus Jan Willem de Groot (gespecialiseerd in de, net als de antroposofie, aan de theosofie verwante ariosofie), gevonden op de site van Simpos (http://www.stelling.nl/simpos/antro1.htm). Dat was voor mij het breekpunt ‘voordeel van de twijfel/nadeel van de twijfel’. Uit zijn beschrijving van Steiners rassenleer herkende ik veel elementen die ik vroeger vanuit de Vrije school of antroposofische lectuur had meegekregen. Vanaf dat moment was het voor mij duidelijk dat de antroposofie echt een serieus racisme probleem heeft.

Nogmaals ‘Die Mission einzelner Volksseelen’; de sleutel tot Steiners occulte en zelfs ‘Hermetische’ rassenleer

Vooral het denken in analogieën (nacht=zwarte ras, ochtend =Aziaten, dag=blanke ras, avond=indianen) was voor mij een schok van herkenning, al had ik het zelf nooit meegekregen dat dit soort modellen ook op mensenrassen werden geprojecteerd. Maar het antroposofisch wereldbeeld (overigens net zo goed andere esoterische denksystemen, maar bijvoorbeeld ook de astrologie) hangen aan elkaar van analogieën, in plaats van causaliteiten. Wat ik hiermee bedoel is dat in de antroposofie het hermetische principe wordt toegepast, het ‘zo boven zo beneden’ beginsel , oorspronkelijk afkomstig van de Smaragden Tafel van Hermes Trismegistus, waarop zo’n beetje de hele westerse esoterische traditie is gebouwd (zie hier een Nederlandse en verschillende Engelse versies van de tekst, waaronder de vroegste middeleeuwse Arabische varianten tot de versies van Newton, Bacon en Helena Blavatsky). Deze korte tekst is grotendeels tamelijk cryptisch maar zou slechts door ‘ingewijden’ volledig te begrijpen zijn. Het gaat mij hier vooral om stelling 2, die van ‘wat lager is en wat hoger is’ (zie voor meer uitleg deze informatieve website of deze link naar de Ritman Bibliotheek), vergelijk ook met de hier later te bepreken notie van ‘evolutie en involutie’. Het belang van Hermes Trismegistus voor Rudolf Steiner blijkt uit een passage uit zijn cyclus ‘Het Mattheus Evangelie’ (p. 42). Daarin noemt hij Hermes Trismegistus een incarnatie van Zarathustra, een niet geheel onbelangrijk figuur voor de antroposofie ( de grondlegger van het Perzisch dualisme en de ‘uitvinder’ van Ahriman). Steiner heeft aan dit Hermetische concept (’zo boven, zo beneden’) overigens nog een keer een aparte voordracht gewijd, getiteld ‘Makrokosmos und Mikrokosmos : Die grosse und die kleine Welt – Seelenfragen, Lebensfragen, Geistesfragen’ (GA 119). Ook de titel ’Die Chymische Hochzeit des Christian Rosenkreutz’ uit 1917, spreekt al voor zich; het Hermetische gedachtegoed heeft Steiner, evenals Blavatsky, diepgaand beïnvloed en is wellicht essentieel om de antroposofie echt te begrijpen. De Tabula Smaragdina geldt immers als de belangrijkste oertekst, zoniet de ‘grondwet’ van de alchemisten en de Rozenkruisers. Wie hier meer van zou willen weten zou ik Gilles Quispel, ‘Hermetische Gnosis’, (Haarlem, Rozekruis Pers, 2003) willen aanraden. Ook het verband met Rudolf Steiner wordt hier duidelijk uitgelegd (p. 592-594). En Quispel is niet de minste autoriteit op dit gebied.
Wat houdt dit ‘zo boven zo beneden beginsel’ in? Krachten en verhoudingen die in de macrokosmos werkzaam zijn, bijvoorbeeld de sterren of de loop van de planeten, zijn ook aanwezig in de microkosmos, bijvoorbeeld de levensloop van de mens, en in het geval van de antroposofie, de mensenrassen. Steiners ‘de Volkszielen’ is gebouwd op analoge causaliteiten of Hermetische ‘zo boven, zo beneden’ redenaties.  De Volkzielen is mijns inziens dan ook pas echt te begrijpen als je dit Hermetische aspect meeweegt. Zoals Steiner zijn rassenleer in astrologische termen heeft gegoten (in mijn artikel weergegeven in een wat ludiek overzichtje, maar hier dan maar voluit geciteerd):

Figuur 1: ‘Die Mission einzelner Volksseelen’, p. 80, bij het citaat ‘Diese Linie besteht auch für unsere Zeit. Der Afrikanische Punkt…’ enz. (http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121.htm). Deze schets is van de hand van Rudolf Steiner zelf.
 

‘Wenn wir den Punkt, den wir vor einigen Tagen in unseren Darlegungen in Afrika gefunden haben (zie bovenstaande afbeelding), uns jetzt näher dadurch charakterisieren, daß, weil die normalen Geister der Form zusammenwirken mit denjenigen abnormen Geistern der Form, die im Merkur zentriert sind, die Rasse der Neger ensteht, bezeichnen wir okkult ganz richtig das, was in der schwarzen Rasse herauskommt, als die Merkur- Rasse. Jetzt verfolgen wir diese Linie weiter, die wir dazumal durch die Mittelpunkte der einzelnen Rassenausstrahlungen gezogen haben. Da kommen wir nach Asien und finden die Venus-Rasse oder die malayische Rasse. Wir kommen dann durch das breite Gebiet Asiens hindurch und finden der mongolischen Rasse, die Mars Rasse. Wir gehen dann herüber auf europäischen Gebiet und finden die europäischen Menschen, in ihrem Ur-Charakter die Jupiter Menschen. Gehen wir über das Meer hinüber nach Amerika, wo der Punkt, der Ort ist, an dem die Rassen oder Kulturen sterben, so finden wir die Rasse des Finsteren Saturn, die ursprüngliche indianische Rasse, die amerikanische Rasse. Die Indianische Rasse ist also die Saturn Rasse. Auf diese Weise Sie, wenn Sie sich okkult die Sache immer genauer vorstellen, die Kräfte, die diesen Weltenpunkten, diesen fünf Planeten, ihre äußere materielle Offenbarung erfahren haben. (Die Mission, p. 113).

Hierna gaat Steiner overigens uitgebreider op ieder ras in, zoals de door Mercurius ingegeven kokende klieren bij de zwarten, de Venuskrachten in de zinnelijke ademhaling van de Maleisiërs, de Jupiterkrachten in het rotsgebergte van het hoofd van de Europeanen, enz. Een greep uit enkele uitspraken op de daarop volgende pagina’s: ‘Alles, was der äthiopische ihre besonderen Merkmahle verleiht, das kommt davon her, daß die Merkurkräfte in dem Drüssensystem des betreffende Menschen kochen und brodeln. Das kommt davon her, daß sie auskochen, was die allgemeine, gleiche Menschengestalt zu besonderen der äthiopischen Rasse macht-mit der schwarzen Hautfarbe, dem wolligen Haar usw.’ (p. 116, heb dit laatste citaat trouwens ook gebruikt in de Nederlandse vertaling, in mijn vorige artikel). Over het ‘Maleisische Ras’: ‘Es wird also in diesem Teile des Nervensystems auf der Umwege durch das Atmungsystem gewirkt, der unserem Sinne noch nicht zu der höheren geistigen Tätigkeit gehört. Es wird tief im unterbewußten Organismus durch diese Venuskräfte gewühlt, die in diesem Rassenteile der Menschheit wirke’ (p. 117).
Aan de door ‘Mars’ bezielde Mongolen wijdt Steiner onder meer de volgende woorden: ‘Jetzt gehen wir über die breiten, mongolischen Flächen herauf. Das sind diejenigen Flächen, in denen die Geister der Form vorzugweise wirken, die den Umweg durch das Blut genommen haben. Da wird im Blut dasjenige ausgekocht, was die eigentliche Modifikation aus der menschheit heraus, den grundcharakter der Rasse bewirkt. Nun ist aber bei dieser mongolischen Rasse etwas höchst Eigentümliches vorhanden. Da gehen ins Blut hinein die Marsgeister’ (p.118). De planeet Mars werkt trouwens ook in op het Hebreeuwse Volk: ‘Wie das Mongolische hinein die sechs Elohim von der Sonne, Jahve vom Monde und ihnen entgegen die Marsgeister wirken, so müssen wir in einem anderen Falle annehmen, daß von der Mondrichtung her die Jahvekräfte wieder zusammentreten und zusammenwirken mit den Marsgeistern, und daß dadurch eine besondere Modifikation entsteht. Hier haben Sie, aus dem okkultesten Hintergrunde heraus geklährt, eine besondere Modifikation der Menschheit, nämlich diejenige, die zum Semietentum gehört. Im Semitentum haben Sie eine Modifikation des gesamten Menschentums, so, daß sich anschließt von den anderen Elohim Jahve oder Jehova und dieses Volk mit einem besonderen Charakter veranlangt, indem er zusammenwirkt mit den Geistern des Mars, um die besonderen Modifikation dieses Volkes hervorzubringen. Jetzt werden Sie auch das Besondere einsehen, das den semitischen Volk und seiner Mission liegt. In einem gewissen, tiefen okkulten Sinn konnte der Schreiber der Bibel sagen, daß Jahve oder Jehovah dieses Volk zu seinem Volk gemacht habe, und wenn Sie jetzt das dazu nehmen, daß hier eine Zusammenwirken stattfindet mit den Marsgeistern, und daß die Marsgeister ihre Angriffe vorzugweise auf das Blut richten, dann werden sie auch begreifen, warum gerade die fortgehende Wirkung des Blutes von Geschlecht zu Geschlecht, von Generation zu Generation für das semitisch-hebräische Volk von ganz besonderer wichtigkeit ist….’enz (p. 118). Wij zien dus hier dat Steiner de oorspronkelijk nomadische traditie van het Joodse Volk, waarin familieverbanden essentieel waren (uit het Oude Testament blijkt dat meer dan eens) te wijten zijn aan de werking van de planeet Mars op de bloedbanden, zodat het bijna een fysiek anatomisch tintje krijgt.
Dan de Europeanen. ‘Wir haben noch weiter zu verfolgen, wie die Geister und Wesenheiten, die im Jupiter ihren Mittelpunkt haben, in dem Menschen kochen und brodeln. Diese wählen sich nun den Zweiten Angriffspunkt, um ummittelbar auf das nervensystem zu wirken, und zwar geht durch alles das, was die Sinne des Menschen sind, der eine Angriffpunkt; der andere Angriffspunkt, der das Nervensystem  zu wirken; und zwar geht durch alles das, was die Sinne des Menschen sind, der eine Angriffspunkt; der andere Angriffspunkt, der das Nervensystem hineinwirkt, geht auf dem Umwege durch das Atmungsystem in das Sonnengeflecht. Der Angriff, der  von dem Jupiter ausgeht, geht auf dem Umweg durch die Sinneseindrücke und strömt  von da auf die Teile des Nervensystems, die im Gehirn und Rückenmark zentriert sind. Da hinein fließen also bei denjenigen Rassen, die zur Jupiter-Menscheit gehören, jene Kräfte, die den Rassencharakter besonders ausprägen. Das ist bei den arischen, vorderasiatischen und europäischen Völkern, bei denen, die wir zu Kaukasiern rechnen, mehr oder weniger der Fall’ (p. 119). Drie pagina’s gaat het zo verder, een grote jubelzang op de Jupiterkrachten in de hersenen van het Kaukasische ras, waardoor het zo ‘wakker in het hoofd is’. ‘Das ist das Kollegium, das sich, unter der Führung eines noch Größeren, die Aufgabe gesetzt hat, die Geheimnisvollen Kräfte zu untersuchen, welche ausgebildet werden müssen für die Evolution der Menschheit, der Ausgangpunkt genommen worden ist von jenige Punkte, der ursprüngliche zusammenhängt mit der Jupiter-Kráften und in der erwähnten Landkarte der Erde voherbestimmt war’. (p.121)
Maar aan al het goede komt een eind en na de bloei volgt de neergang. Dit zien wij terug in een ander ras, aan de overkant van de Oceaan. ‘Auf das Drüsen-System endlich, nur auf dem Umweg durch alle Systeme, wirkt dasjenige, was wir bezeichnen können als die abnormen Geister der Form, die im Saturn ihren Mittelpunkt haben. Da haben wir allem, was die Saturnrasse zu bezeichnen haben, etwas zusuchen, was sozusagen zumsammenführt, zusammenschließt das, was wieder  der Abenddämmerung der Menscheit zuführt, deren Entwickelung in gewisser Weise zum Abschluß bringt, und zwar zu einem wirklichen Abschluß, zu einem Hinsterben. Wie sich das Wirken auf das Drüsensystem ausdrückt, sehen wir an der indianischen Rasse. Darauf beruht die Sterblichkeit derselben, ihr Verschwinden. Der Saturn-Einfluß wirkt durch alle anderen Systeme zuletzt auf das Drüsensystem ein. Das sondert aus die härtesten Teile des Menschen, und man kann daher sagen, daß dieses Hinsterben in einer Art Verknöcherung besteht, wie dies im Äußeren doch deutlich sich offenbart. Sehen Sie sich doch die Bilder den alten Indianer an, und Sie werden gleichsam mit Händen greifen können den geschilderten Vorgang, in dem Niedergang dieser Rasse. In einer solchen Rasse ist alles dasjenige gegenwärtig geworden, auf eine besondere Art gegenwärtig geworden, was in der Saturnentwicklung vorhanden war; dann aber hat es in sich selber zurückgezogen und hat den Menschen mit seinem harten Knochensystem allein gelassen, hat ihn zu Absterben gebracht’. (p. 122)
Bijna temerig gaat Steiner door over de ‘zwanenzang’ van het ‘rode ras’: ‘Was war für den Indianer das Größte? Es war, daß er noch ahnen konnte etwas vonder alte Größe und Herrlichkeit eines Zeitalters, welches in der alten Atlantische Zeit vorhanden war, wo noch wenig um sich gegriffen hatte die Rassespaltung, wo Menschen hinaufschauen konnten nach der Sonne und wahrzunehmen vermochten durch das Nebelmeer eindringenden Geister der Form. Durch ein Nebelmeer blickte der Atlantier hinauf zu dem, was sich für ihn nicht spaltete in eine Sechs-oder Siebenheit, sondern zusammenwirkte. Das, was zusammenwirkte von den sieben Geistern der Form, das nannte der Atlantier  den großen Geist, der in der alten Atlantis dem Menschen sich offenbarte. Dadurch hat er nicht mit aufgenommen das, was die Venus-, Merkur-, Mars- und Jupiter-Geister bewirkt haben im Osten. Durch dieses haben sie gebildet all die Kulturen, die in Europa in der Mitte des neunzehnten Jahrhunderts zur Blüte gebracht wurden. Das alles hat er, der Sohn der braune Rasse, nicht mitgemacht. Er hat festgehalten an dem großen Geist der unfernen Vergangenheit. Das, was die anderen gemacht haben, die unfernen Vergangenheit auch den großen Geist aufgenommen haben, das trat ihm vor Augen, als ihm ein Blatt papier mit vielen kleinen Zeichen, den Buchstaben, von welchen er nichts verstand, vorgelegt werden’. (p. 123). Direct hierna volgt de zg toespraak van een indiaans oppperhoofd,die Steiners visie op het ‘rode ras’ zou moeten bevestigen, al besproken in mijn vorige artikel.

figuur 2: afbeelding bij Anthrowiki; Rassen (http://wiki.anthroposophie.net/Rassen), Let op de bijgevoegde astrologische tekens. Beide modellen uit ‘De Volkszielen’ (het vierdelige leeftijdsfasemodel en het vijfdelige planetaire model) zijn hier geïntegreerd. Het feit dat iemand zo’n model heeft uitgewerkt en zeer recent op internet heeft gezet, met het doel de antroposofie uit te leggen, zegt denk ik wel genoeg.
 

Tot zover deze citatenreeks uit de Volkszielen. Nog even ter herinnering, volgens de van Baarda commissie waren er in het totale oeuvre van Steiner slechts zestien ernstig discriminerende uitspraken te vinden, waarvan er geen één uit ‘Die Mission einzelner Volksseelen’ afkomstig was. En vooral dat er geen sprake was van rassenleer. Concluderend kan er mijns inziens het volgende gesteld worden: Steiners rassenleer uit de Volkszielen is de bijna volmaakte synthese van:

1. Het Hermetische ‘zo boven zo beneden principe’ en het denken in analogieën (planeten, leeftijdsfases, etc.). Voor de indeling naar de leeftijdsfases nog eenmaal (in mijn vorige artikel al geciteerd): ‘Der Afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf. Das ist einfach ein Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteilung’ (’Die Mission’, p. 80-81, zie figuur 1 en 2) en ‘Dann sehen wir später eine Herüberbewegung des Menschen nach der westlichen Richtung, und in der Verfolgung der rassebestimmende Kräfte nach Westen können wir dann das Absterben in den Indianen beobachten. Nach Westen mußte die Menschheit gehen, um als Rasse zu sterben’ (p. 81-82). Ik zou het overigens eerder een racistische aberratie van het Hermetisme willen noemen.

2. De recapitulatie-leer van Ernst Haeckel (1834-1919) waar Steiner diepgaand door beïnvloed was, zie ‘Waarheid en wetenschap’, maar ook de uitleg in het van Baarda rapport, p. 113-115 (de leeftijdsfases van de mens, zie hiervoor ook Poppelbaum). Haeckels nu algemeen verworpen theorie komt er op neer dat de menselijke foetus alle stadia van evolutie doormaakt tot de geboorte (ongewerveld dier, vis, reptiel, zoogdier, mens, zie afb. ). Steiner, die een enthousiast aanhanger van Haeckel was, trekt dan na de geboorte een parallel met de verschillende rassen (zwarte als kind, Aziaat als puber tot en met als meest rijpe fase, het Arische ras, waarna de degeneratie volgt met de Indianen, zie bovenstaand citaat). Overigens was de relatie met Haeckel een gecompliceerde. Ik verwijs hier naar een informatief artikel van de website Defending Steiner (ik doe niet alles af), waarin deze relatie gedetailleerd wordt uitgelegd. Ook komt daar de notie van Evolutie en Involutie ter sprake, waar ik later nog op terugkom. De invloed van Haeckel op Steiner blijkt overigens duidelijk uit deze tekening van Steiner uit 1907.

3. Plat negentiende eeuws racisme en arische superioriteitswaan, ingebouwd (gerationaliseerd zo je wilt) in bovendstaande modellen. Zie voor de Europese superioriteitsgedachte vanzelfsprekend Edward Saids notie van Oriëntalisme (westen = rationeel, oosten=irrationeel, westen=volwassen, oosten = kinderlijk, enz.), of het 19e eeuwse Amerikaanse Manifest Desteny (indiaanse ras is voorbestemd te verdwijnen voor de superieure westerse beschaving). Zijn vanzelfsprekend nog veel meer voorbeelden van te noemen. Ik zou het overigens ongekend progressieve maar toch zeer koloniale ‘Max Havelaar’ van onze eigen Multatuli kunnen noemen, tot en met de beschrijvingen van Alexis de Tocqueville, ook niet de minste, over de indianen uit 1831. Verschil is wel dat Steiners geschriften van veel recentere datum zijn. En Multatuli (bepleitte een krachtig Nederlands bestuur tov de corrupte Javaanse vorsten) en de Tocqueville (de indianen, met wie hij zeker begaan was, gingen ten onder aan een concurrentiestrijd met de blanke nieuwkomers), niet geheel vrij van koloniale smetjes, zijn vele malen progressiever dan Rudolf Steiner.

Wij hebben hier kennisgemaakt met het vijfledige (planetair) en het vierledige (naar leeftijdsfase) rassenmodel van Steiner. Wij zullen hierna zien dat er ook een drieledig model bestaat, gemodelleerd naar de indeling ‘hoofd’, ‘hart’ en ‘buik’, oftewel ‘dag’, ‘schemering’ en ‘nacht’.

‘Der Schwarze ist ein Egoist’ in ‘Farbe und Menschenrassen’; Steiner op zijn grofst

Ik wil hier nog een andere publicatie van Steiner behandelen, de uitgeschreven voordrachtencyclus ‘Vom Leben des Menschen und der Erde; über das Wesen des Christentums’ die hij in 1923 hield voor de arbeiders van de bouw van het Goetheanum in Dornach (dus dertien jaar na de Volkszielen). Deze cyclus is bijna net zo berucht geworden als de Volkszielen (veel aangehaald in zowel Jeurissen als Moerland, maar ook elders). Het gaat hierbij vooral om de derde lezing, ‘Farbe und Menschenrassen’, gehouden op 14 maart 1923. Hij hield deze voordracht twee jaar voor zijn dood op 30 maart 1925, toch van belang om op te merken, omdat er in antroposofische kring weleens gezegd wordt dat de late Steiner afstand had genomen van zijn eerdere rassentheorieën. Als dat zo is moet dat gebeurd zijn in die laatste twee jaar. Overigens wordt dit vaak beweerd, zonder een concrete literatuurverwijzing. Wie mij kan vertellen waar Steiner dat gedaan zou hebben (in de periode 1923-1925), aarzel niet en laat het mij weten. In 1923 was hij nog net zo’n racist als in 1910, zoniet erger, zoals we hier zullen zien.
Overigens zijn er uit deze lezing wel uitspraken door de van Baarda commissie als ernstig discriminerend aangemerkt (maar liefst vier van de zestien). Dit is een opmerkelijk verschil. Toegegeven, de toonzetting van ‘Farbe und Menschenrassen’ is aanmerkelijk ruwer dan die uit ‘de Volkszielen’. Zoals de commissie zelf zegt: ‘Deze lezingen, de zogenaamde arbeidersvoordrachten, zijn door hun stijl uniek in het verzamelde werk van Rudolf Steiner. Ze tonen het duidelijkst aan hoe hij bij zijn lezingen uitging van het referentiekader van zijn toehoorders. Het is om die reden onmogelijk er een enkele zin uit te citeren en die buiten de de context van de hele lezing te interpreteren’ (eindrapport, p. 380).
Goed, met andere woorden, een vorm van volksverheffing. Wat betreft de context en de lezing als geheel valt overigens zeker wat interessants te melden, maar dat is wel wat anders dan wat de commissie er van heeft gemaakt. Kom ik later op terug. Wat Steiner onder deze ‘volksverheffing’ verstond wordt meteen duidelijk. Na het ‘Gutemorgen’ brandt hij als volgt los: ‘Da kommt heute für uns zunächst dasjenige in Betracht, was am meisten interessant ist, nämlich die menschliche Farbe selber. Sie wissen ja, daß über die Erde hin die Menschen verschiedene Farben zeigen. Von den Europäern, zu denen wir gehören, sagt man, sie seien die weiße Rasse. Nun, sie wissen ja, eigentlich ist der Mensch in Europa nicht ganz gesund, wenn er käseweiß ist, sondern er ist gesund, wenn er seine naturfrische Farbe, die er im Innern selber erzeugt, durch das Weiße nach außen zeigt’. Hij vervolgt met: ‘Nun haben wir aber außer dieser europäischer Hautfarbe noch vier hauptsächliche andere Hautfarben. Und das wollen wir heute ein bißchen betrachten, weil man eigentlich die ganze Gesichte und das ganze soziale Leben, auch das heutige soziale Leben, nur versteht wenn man auf die Rasseneigentümlichkeiten der Menschen eingehen kann. Un dann kann man ja auch erst im richtigen Sinne alles Geistige verstehen, wenn man sich zuerst damit beschäftigt, wie dieses Geistige im Menschen gerade durch die Hautfarbe hindurch wirkt’ (p. 52).
Over dit laatste citaat is veel te doen geweest. Het is door alle critici van Steiner aangehaald, om het belang van zijn rassenleer te onderstrepen. De Commissie van Baarda ziet het overigens als een ‘typische overdrijving’, die Steiner wel vaker toepaste als hij op een specifiek onderwerp inging. In dit geval de rassen dus, dus zou dat ook op dat moment van wezenlijk belang zijn. Ik wil dit in het midden laten. Wat ik hier interessanter vind is dat Steiner spreekt van ‘das heutige soziale Leben’. In veel vertalingen, of verkorte weergaves van deze passage is dit vaak weggevallen, maar dit lijkt mij cruciaal. Hij zegt namelijk hetzelfde in de Volkszielen ‘Diese Linie besteht auch für unsere Zeit’ (p. 81).  ‘Unsere Zeit’ of ‘das heutige soziale Leben’, Steiner bespreekt de contemporaine situatie en dus niet een ver verleden. Veel antroposofen van nu (heb ik ook laten zien in ‘Geloof in Kabouters…’) beweren namelijk dat alle kwalificaties voor mensenrassen over een ver verleden zouden gaan (zullen we ook later terugzien bij Geuljans en van Manen). Dat blijkt dus wederom niet het geval. Bernd Hansen van de Junge Antroposophen in Duitsland heeft dit argument overigens ook al eens overtuigend weerlegd. Hansen: ‘Die oft betonte Aussage Rudolf Steiners ‘Rassen haben ab jetzt keine Bedeutung mehr oder verlieren an Bedeutung’ wird durch den Satz ‘Die weisse Rasse ist die zukünfige, die am Geiste schaffende Rasse’ relativiert. Auch stehen die pauschalen, öfter herablassenden und teilweise unbegreiflichen Äusserungen über Japaner, Franzosen, Malaien, Schwarze und Indianer im Widerspruch zu dieser Äusserung’ (geciteerd uit Jan Willem de Groot).
Verder is deze voordracht wat betreft racistische kwalificaties regelrecht grof te noemen, uitzonderlijk grof voor Steiners doen. De Volkszielen is gematigder getoonzet, maar ook veel geraffineerder. Dit is een opeenstapeling van lompe kwalificaties. Ik zal er een paar uitlichten, waarvan sommige zijn gekwalificeerd als ernstig discriminerend maar sommigen gek genoeg niet, terwijl die soms nog ernstiger zijn. Dat laatste is buitengewoon vreemd; het gaat hier om een korte voordracht (slechts zestien pagina’s in pocket uitgave), dus ik kan me niet voorstellen dat die niet gesignaleerd zijn. Een paar zijn overigens wel gesignaleerd (staan ook in het rapport vermeld), maar de selectie van de commissie van welke wel en welke niet discriminerend zijn, vind ik wel wat vreemd en wellicht willekeurig.
Een paar voorbeelden: ’Zu Asien gehört die gelbe Rasse, die Mongolen, die Mongolische Rasse, und zu Europa gehört die Weiße Rasse oder die kaukasische Rasse, und zu Afrika die schwarze Rasse oder die Negerrasse. Die Negerrase gehört nicht zu Europa, und es ist natürlich nur ein Unfug, daß sie jetzt in Europa eine so große Rolle spielt. Diese Rassen sind gewissermaßen in diesen drei Erdteilen heimisch’ (Vom Leben des Menschen, p. 53, van Baarda rapport 380). Dit citaat heeft de commissie in de eerste categorie geplaatst als ernstig discriminerend, al wordt er wel een heel bijzonder argument ter verdediging van Steiner aangevoerd. De commissie stelt dat het hier wellicht gaat over de invloed van ‘zwarten’, ‘negers’ zo je wilt, op de amusementscultuur, zoals bijvoorbeeld de jazz. En Steiner hield niet van jazz, net als de grote filosoof en muziektheoreticus Theodor Adorno van de Franfurter Schule. De commissie verwijst naar Adorno’s essay ‘Über jazz’ ter verdediging van Steiner. Nu kun je lang over Adorno´s opvattingen over jazz praten (mijns inziens was deze grote filosoof wat dat betreft enigszins conservatief, of zelfs reactionair en bekrompen, zeg ik als jazzliefhebber, overigens hier niet echt relevant) het gaat hier vooral om zijn positie ten aanzien van het ‘Hight Art-Low Culture debat’ veelal aangeroerd door de Canadese socioloog en cultuurwetenschapper Thomas Crow (overigens pas jaren later), die een tegengestelde positie ten opzichte van Adorno inneemt en Adorno in deze aanvecht. Maar ook dit heeft niets te maken met huidskleur. Later zal ik Adorno nog een keer ter sprake brengen, overigens ten nadele van de antroposofie, bij de bespreking van Maarten Ploegers bijdrage aan het debat.
Overigens, als de commissie constant klaagt over misbruik en uit de context halen, laat ze dan het goede voorbeeld geven en geen denkers als Edward Said en Theodor Adorno voor de kar van ‘hoe redden we de antroposofie’ spannen. Afgaande op mijn eigen bescheiden kennis en inzichten, durf ik de stelling wel aan dat beide denkers zich bij leven hier niet gelukkig bij hadden gevoeld.
Interessanter is overigens om naar een ander citaat van Steiner te kijken, iets verderop. Deze werd niet als ernstig discriminerend aangemerkt, bijzonder vreemd want deze is nog een beetje ernstiger. Steiner: ‘Und weil er eigentlich das Sonnige, Licht und Wärme, da an der Körperoberfläche in seiner Haut hat, geht sein ganzer Stoffwechsel so vor sich, wie wenn in seinem Innern von der Sonne selber gekocht würde. Daher kommt sein Triebleben. Im Neger wird da drinnen fortwährend richtig gekocht, und dasjenige, was dieses Feuer schürt, das ist das Hinterhirn (..) Der Neger hat nicht nur dieses Kochen in seinem Organismus, sondern er hat auch noch ein furchtbar schlaues und aufmerksames Auge. Er guckt schlau und sehr aufmerksam’ (p. 55). Deze lijkt me iets ernstiger dan de vorige uitspraak. Waarom deze uitspraak niet in de eerste categorie, Commissie van Baarda? Het laat ook meteen iets interessants zien. Je zou deze uitspraak bijna op de uitspraken over het ‘zwarte ras’ uit de Volkszielen kunnen leggen. Conclusie er is sprake van een sterke continuïteit, oftewel dit is geen uitglijder. Tussen de Volkszielen en deze voordracht zit immers dertien jaar. Tweede conclusie, er is inderdaad sprake van rassenleer.
Ook uit andere passages blijkt de continuïteit met de Volkszielen. Alleen gaat het er hier wat ruiger aan toe. Zo vergelijkt Steiner ‘negers’ met ‘steenkool’, want ‘Wenn er nun eine Zeitlang in der Erde geblieben ist, was wird er? Schwarze Kohle! Schwarz wird er, weil er, als ein Baum war, Licht und Wärme in sich aufgenommen hat’ (p. 54). En negers nemen ook licht en warmte op, dat hebben we eerder gezien.
Iets verder staat: ‘Gehen wir jetzt vom Schwarzen zum Gelben herüber. Beim Gelben-das ist schon verwandt mit dem Roten-ist es so, daß das Licht etwas zurückgeworfen wird, viel aber aufgenommen wird. Also da ist es schon so, daß der Mensch mehr Licht zurückwirft als beim Schwarzen. Der Swarze ist ein Egoist, der nehmt alles Licht und Wärme auf’ (p. 56). Steiner had er zin in. Waarom heeft niemand eerder deze eruit gelicht? Dit is pas echt een oneliner. Wat heeft de commissie van Baarda hierop te melden? Eerst ‘De formuleringen van Steiner wekken wel enige bevreemding op’. Dat lijkt mij ook, maar dan: ‘Door fysiologisch onderzoek zou kunnen worden nagegaan of ook op materieel gebied zulke verbindingen te leggen zijn, maar dat valt buiten het kader van dit rapport’ (p. 384). Weet niet of ik zo’n onderzoek wel zo verstandig zou vinden, laten we het daar maar bij houden. Als het een antroposofisch initiatief zou zijn en je zou met deze motivatie van Steiner komen heb je pas echt een rel, lijkt mij tenminste.
Steiner vervolgt: ’Der Gelbe, von der mongolischen Bevölkerung, der gibt schon etwas Licht zurück, aber er nimmt auch viel Licht auf. Er begnügt sich mit weniger Licht, das kann nun nicht im ganzen Stoffwechsel arbeiten. Da muß der Stoffwechsel schon auf seine eigene Kraft angewiesen sein. Das arbeitet nämlich in der Atmung und in der Blutzirkulation. Also beim Gelben, beim Japaner, beim Chinesen, da arbeitet das Licht und die Wärme hauptsächlich in der Atmung und der Blutzirkulation. Wenn Sie je einem Japaner begegnet sind, so werden Sie bemerkt haben, wie dr auf seine Atmung achtet. Wenn er mit Ihnen redet, hält er sich immer zurück, daß die Atmung so recht in Ordnung ist. Er hat ein gewisses wohlgefühl an die Atmung (…) Der Neger ist viel mehr auf Rennen und auf die äußere Bewegung aus, die von dem Trieben beherrscht ist. Der Asiate, der Gelbe, der entwickelt mehr ein innerliches Traumleben, daher ganze asiatische Zivilisation dieses Träumerische hat. Also ist er nicht mehr so in sich bloß lebend, sondern er nimmt schon vom Weltenall etwas auf. Un daher kommt es, daß die Asiaten so wunderschöne Dichtungen über das ganze Weltenall haben. Der Neger hat das nicht’ (p. 57).
Ik denk niet dat dit is recht te praten, met wat voor kunst en vliegwerk dan ook. Dit is puur racisme, oftewel rassenleer in de meest elementaire vorm. Ook dat verhaal van de ademhaling bij de Aziaten hebben we al gezien bij de Volkszielen, dus wederom een sterke continuïteit. Op deze manier gaat het door tot het eind.
Goed, de Europeanen dan. Wat heeft Steiner daar over te melden? ‘Nun, meine Herren, betrachten wir uns selber in Europa. Wir sind in der Tat dem Weltenall gegenüber eine weiße Rasse, den wir werfen alles äußere Licht zurück. Wir werfen alles äußere Licht und im Grunde genommen auch alle Wärme zurück’. Dus de Europeaan geeft en de Afrikaan neemt. Interessante theorie, zeker in Steiners tijd, toen het kolonialisme op zijn hoogtepunt was.
Maar goed, Steiner stelt dat wat de Afrikanen met hun ‘Triebleben’ hebben en de Aziaten met hun ‘Traumleben’ heeft de Europeaan met zijn ‘Denkleben’, gezeteld in zijn ‘Vorderhirn’ (schematisch uitgetekend op p. 56, waar ook is weergegeven dat de zwarten meer hun ‘Hinterhirn’ hebben ontwikkeld en de Aziaten hun ‘Mittelhirn’, zie afb. hieronder). Steiner resumeert: ‘Dadurch aber stellt sich das Folgende heraus: Der mit dem Hintergehirn, der hat vorzugweise das Triebleben, das Instinktleben. Der da mit der Mittelgehirn hat das Gefühlsleben, das inder Brust sitzt. Und wir Europäer, wir armen Europäer haben das Denkleben, das im Kopf sitzt. Dadurch fühlen wir gewissermaßen unseren inneren Menschen gar nicht’ (p. 58).

figuur 3: afbeelding uit Vom Leben des Menschen und der Erde, ‘Farbe und Menschenrasse’, ‘Tafel 6’, p. 56. (bron  http://wiki.anthroposophie.net/Rassen )

fig. 4: tekening van Juliette Oprinsen bij de periode ‘Rassenkunde’ op de Vrije School ‘de Berkel’, in Zutphen, later de omslagillustratie van de brochure van Toos Jeurissen. Hoewel deze tekening al vaak is vertoond, is nu de achterliggende idee duidelijk geworden. De inspiratie ligt onmiskenbaar in Steiners ideeën zoals hij die in ‘Vom Leben des Menschen’ uiteen heeft gezet, gebaeerd op de rassentheorie van Carl Gustav Carus. Hoewel deze stelling van Jan Willem de Groot sterk in twijfel is getrokken door de Nederlandse antroposofen Hugo Verbrugh en Arnold Sandhaus en later ook in het van Baarda rapport, is dit ook de mening van Jana Husman-Kastein en naar ik begrepen heb ook die van Helmut Zander (kom ik later op terug). Wat toch in het nadeel van deze antroposofen spreekt (Verbrugh en Sandhaus) is dat zij uitsluitend naar Steiner zelf kijken en daarbij het idee uit het oog verliezen dat Steiner ook ideeën zou kunnen hebben overgenomen van tijdgenoten.  (bron: http://www.stelling.nl/simpos/antro1.htm).

Sprake van rassenleer

Laten we dus vaststellen dat er wel degelijk sprake is van rassenleer en wel volgens een zeer doordacht en consequent model, al zijn de grondslagen van dat model regelrecht absurd te noemen volgens iedere ‘normale’ logica. Fysionomie, astrologie, geografie en huidskleur, alles samengebracht tot een geheel. Hoe ‘mooi’ de theorie ook in elkaar lijkt te zitten, deze manier van redeneren staat haaks op iedere vorm van academisch of filosofisch redeneren in de wetenschappelijke traditie, zoals die sinds Descartes gebruikelijk is. Dit plaatst de antroposofie ook buiten de wetenschap, hoezeer er in antroposofische kring wordt gesproken van ‘wetenschap’. Correcter is het om te zeggen dat het om een geloof gaat, al wil ik mij hier niet uitspreken over de mogelijkheid tot schouwen in de Hogere Werelden, zoals Rudolf Steiner zijn ‘Geesteswetenschap’ heeft omschreven (vooral Steiners ‘Wetenschap van de Geheimen der Ziel’ is op dit gebied zeer onthullend). Het gaat mij er hier overigens niet om, om een uitgebreide beschouwing te houden over wat wetenschap is en wat niet (dat is filosofisch nogal complex en voert dus wat ver), maar ik denk dat de vaststelling dat de antroposofie vooral een ‘geloof’ is en geen ‘wetenschap’ hier volstaat. In de woorden van Jan Willem de Groot:

“De antroposofie presenteert zich graag als een ‘wetenschap’. Zij meent dat haar uitspraken over ‘kosmische wetmatigheden’ en de invloed van deze ‘wetten’ op het functioneren van hele volken en culturen een objectieve basis hebben. De antroposofen zelf spreken hier van een specifieke antroposofische ‘geesteswetenschap’, een methode, waarmee objectief inzicht in de (bovenzinnelijke) ‘geesteswereld’ zou kunnen worden verkregen (voor antroposofen een vaststaand gegeven). Op deze wijze zou ook het metafysische lot van volken en rassen ‘objectief’ kunnen worden bepaald. De pretentie van de antroposofie een ‘wetenschap’ te zijn, is natuurlijk onzinnig. De grandioze kosmologische veronderstellingen van de antroposofie over de ontwikkeling van de mensheid in de richting van een ‘hogere’ bestemming (het teleologische aspect van de antroposofie) en de rol van de verschillende rassen daarin kunnen op geen enkele wijze worden geverifieerd of gefalsifieerd. De antroposofie is een typisch voorbeeld van een speculatieve metafysica en daarmee een geloof”.

Beter zou ik het niet kunnen formuleren. Overigens heb ik hier wel wat aan toe te voegen. De algemene generalisaties en de welhaast monolithische voorstellingen van niet alleen ‘rassen’ maar ook ‘culturen’ zijn een gruwel voor iedereen die vandaag de dag een beetje geschoold is in een historische of cultuurwetenschap. Ook in de culturele antropologie is dit soort etnocentrisch, laat staan racistisch denken (want dat is het) terecht volstrekt uit den boze. De hele theorie van de rassen, maar ook de cultuurperiodes kan wat mij betreft afgedaan worden als negentiende eeuwse eurocentrische rassenwaan, maar helaas tot op de dag van vandaag wordt het binnen sommige antroposofische kringen verkocht en beleden als een diepe mystieke en essentiële waarheid.
Toen dit voor mij duidelijk was geworden heb ik het onderwerp een tijd lang laten liggen. Voor mij was het langzamerhand wel klaar. Dat veranderde toen ik op internet (min of meer toevallig) het Belgische internet tijdschrift ‘de Brug’ ontdekte. De opvattingen die daar geventileerd werden waren wat mij betreft zo extreem (ik herkende het in eerste instantie ook nauwelijks als antroposofie, gezien de Holocaustontkenningen in diverse artikelen. Leek meer op neo-fascisme) dat ik in ieder geval er meer van wilde weten en er desnoods iets mee wilde doen. Toen ik uiteindelijk ‘Die Mission einzelner Volksseelen’ in handen heb gekregen en Steiners woorden in de oorspronkelijke taal kon bestuderen, viel alles op zijn plaats. Natuurlijk, het soms duistere, wollige en archaïsche taalgebruik van Steiner en de niet al te rabiate toon van de meerderheid van de vooraanstaande Nederlandse antroposofen vielen in het niet bij de soms drieste scheldkanonnades van de Brug, maar de inhoudelijke overeenkomsten waren er zeker. Vandaar dat ik uiteindelijk in de pen ben geklommen (de directe aanleiding was een platform voor oud-vrije schoolleerlingen op hyves, waar iemand zei eigenlijk geen idee te hebben wat de antroposofie als levensfilosofie inhoudt, terwijl ze  onder en bovenbouw had gedaan. Overigens begrijpelijk, want een vak antroposofische levensbeschouwing krijg je niet, dat komt pas op de Vrije Hoge School).
De reacties op mijn stuk zijn wisselend geweest. Vanuit de sfeer van bekenden waren die meestal positief, ook als mensen, veelal in beperkte mate, zich verwant voelden aan de antroposofie. Een enkeling reageerde met ongeloof en zelfs afwijzing en een ander (overigens een groot kenner van het werk van Steiner en Blavatsky, wiens mening ik zeer hoog acht, maar niet gelieerd aan de antroposofische vereniging of een soortgelijk georganiseerd verband) was het niet eens met mijn uitleg van de wortelrassen, vooral het verband dat ik legde Steiners theorieën over de bestaande mensenrassen in de Volkszielen. Op grond van de literatuur (‘de Akasha Kroniek’ en Blavatsky’s ‘De Geheime Leer’) ben ik tot een andere conclusie gekomen. We zijn het voorlopig oneens maar moeten hier wellicht een keer over van gedachten wisselen.

Heikele Kwesties

Een zeer negatieve maar uitvoerige reactie heb ik gekregen van Paul Heldens, onder meer docent aan de Rudolf Steiner Academie in Gent. Aanvankelijk aarzelde ik een beetje of ik het moest noemen, want hij heeft zijn tegenartikel na twee dagen weer ingetrokken, wegens de negatieve reacties die hij ontving, ook van antroposofische zijde. Toch heeft hij zijn stuk op de site van Antrovista geplaatst (een grote Nederlandse antroposofische website), met een duidelijke en zelfs ronkende banner op de homepage met de titel ‘Heikele kwesties; zeven jaar  9/11′. Hij hekelde daarin vooral Michel Gastkemper, voormalig redacteur van ‘Motief”, het blad van de Antroposofische Vereniging in Nederland, en mede redacteur van een project voor de nieuwe Rudolf Steiner vertalingen (is overigens een ander project dan de Pentagon vertalingen, die ik in mijn vorige stuk sterk heb bekritiseerd), die een welwillende bespreking van mijn stuk had geschreven op zijn blog, overigens in het midden latend of ik gelijk had of niet. Heldens: ‘Als dan ook nog een goudeerlijke oud-vrijeschoolleerling luisterend naar de naam Floris, maar die niets heeft met Blanchefleur, Rudolf Steiner en zijn leerlingen voor racistische idioten uitmaakt en een van die ‘idioten’ daar welwillend zijn oren naar laat hangen, krijg ik ondanks al mijn goede voornemens om vanwege een RSI niet meer te schrijven, hevige jeuk. Drie heikele thema’s binnen één week kan zelfs een zachtmoedig mens teveel worden. Tijd om even op het toetsenbord mijn jeuk weg te krabben. Die RSI loopt toch niet weg, die komt vanzelf wel terug’.
Tot mij zelf heeft hij zich niet direct gericht, al is zijn verhaal voor het grootste deel een aanval op mijn artikel. Ik heb wel en poging ondernomen om direct met hem te communiceren maar daar wilde hij niet op ingaan (hij reageerde slechts op Michel Gastkemper en had het daarbij vooral ‘over mij’, maar hij weigerde mij te woord te staan).  Na een paar dagen heeft hij zijn tekst verwijderd met de volgende boodschap: Naar aanleiding van zeven jaar “9/11″ heb ik enkele dagen geleden een artikel gepubliceerd over “heikele kwesties”. De reacties hierop waren zodanig, dat mijn artikel contraproductief heeft uitgepakt. Daarom heb ik de webmaster gevraagd het artikel van de site te verwijderen. Ik wens de heren Michel Gastkemper en Floris Schreve van harte succes met de voortzetting van hun weblog’.
Ik wil niet op alle details van zijn tekst ingaan, al heb ik de volledige tekst wel bewaard. Hij heeft hem niet voor niets teruggetrokken, dus het lijkt me dan ook niet zo zinvol en wellicht ook niet helemaal fair om hem volledig van repliek te bedienen (al vroeg zijn verhaal er wel om). Toch zijn er allerlei flarden van zijn verhaal op internet bewaard gebleven, veelal in weblogs van anderen, die hem hebben geciteerd en vervolgens bekritiseerd. Ik heb al deze fragmenten als reactie onder de tekst van mijn oorspronkelijke artikel geplakt, dus daar zijn ze nog te lezen (het was oorspronkelijk een verhaal van acht pagina’s, maar de stukken met kritiek op mij zijn ook elders in zijn geheel bewaard gebleven, dus dat gedeelte is compleet). Ik denk dat ik op wat ervan over is gebleven wel een reactie kan geven, dat lijkt me niet ongepast. Bovendien betrof zijn kritiek vooral mijn verhaal, dus het lijkt me dat ik gerechtigd ben om iets terug te zeggen.
Wat in dit verband zeker interessant is, is dat hij mij een heleboel literatuur van antroposofische zijde heeft aangeraden (die ik zou hebben ‘verzuimd’ te raadplegen). Heldens, in een elders (op de weblog van Michel Gastkemper nog bewaard gebleven fragment):

“Op zaterdag 6 september 2008 bracht Michiel Gastkemper op zijn weblog het verhaal van een 35-jarige oud-vrijeschoolleerling en kunsthistoricus, die door zelfstandig onderzoek tot de kloeke conclusie is gekomen dat de antroposofie racistisch en sektarisch is. Punt uit. Gastkemper is duidelijk ingenomen met Felix Schreve, want zo heet de persoon in kwestie. En ik lees graag de informatieve en goed geschreven weblog van Michiel Gastkemper. Maar ook het beste paard laat wel eens een vijg vallen, nietwaar?
“Volkomen integer” en “eerlijk onderzoekend en afwegend” noemt Gastkemper het lange stuk van Schreve met de al even lange titel: “Geloof in kabouters, Atlantis, Volkszielen en Wortelrassen en pas op voor Dark Lord Ahriman, zwart-magische constructies, de Luciferi-sche Verleiding, overkokende kliersystemen en de ‘Finsteren Saturn’; Rudolf Steiner en de antroposofie”.
Nieuwsgierig geworden, heb ik mij de moeite getroost – zo mag ik dat wel noemen – om dat onderzoeksverhaal over antroposofie helemaal uit te lezen. Afgaand op de titel dacht ik eerst nog dat het om een hilarische column ging, maar dat bleek niet het geval. Zo ‘open minded’ Floris Schreve is als het gaat om allerlei interessante vormen van kunst over de hele wereld – zijn website is een kleine goudmijn op dit terrein -, zo kleingeestig wordt hij als het gaat om antroposofie. Een veel voorkomend verschijnsel; een mens zit vol tegenstrijdigheden.
Schrijvers van het Belgische tijdschrift voor antroposofie, De Brug, blijken in de ogen van Floris lachwekkend domme Belgen te zijn. Op grond van passages in de zogeheten volkeren-cyclus wordt Steiner door hem ontmaskerd als een overtuigd racist. Niks ‘slip of the tongue’, niks koloniale tijdgeest van destijds of andere slappe excuses. Geen wonder dat veel antroposofen zich tegenwoordig geen raad meer met Steiner weten, meent hij. De naar zijn mening halfslachtige benadering in de eindrapportage van de z.g. Commissie van Baarda, ziet hij als een voorbeeld van die verlegenheid.
Michiel Gastkemper is duidelijk gecharmeerd van de fermheid van Schreve’s denkwijze. Het is sowieso overal ‘recht voor je raap’ wat de klok slaat. De nuance zoeken, ‘that’s just boring man!’ Maar als een kwieke jonge hond mij tegen de broek aanpiest, ben ik toch niet zo charmant om te zeggen ‘dank u wel, ga gerust uw gang!’ Ik ben in zo’n geval meer van “hee joh, doe effe normaal zeg!’
Floris Schreve noemt zichzelf “agnost/atheïst”. Ieder zijn meug natuurlijk, maar die overtuiging valt moeilijk te rijmen met onbevangenheid als het om ‘bijgeloof in iets bovennatuurlijks’ gaat. Zijn lange tirade tegen de antroposofie is dan ook geheel in de stijl van Simpos, die linkse bikkels van de harde actie tegen discriminatie, fascisme en racisme. Simpos staat voor “Stichting Informatie over Maatschappelijke Problemen rond Occulte Stromingen”. Samen met de wat chiquere academici van de Stichting Skepsis vormen zij de ‘ghostbusters’ van elke New-Agestroming die door middel van slimme indoctrinatie onschuldige burgers van hun gezonde verstand berooft. De antroposofie valt vanzelfsprekend ook onder die kwalificatie. Wat de Vereniging tegen de Kwakzalverij is op het gebied van de gezondheidszorg, zijn Simpos en Skepsis op het gebied van de levensbeschouwing.
‘Floris Schreve blijkt zich erg thuis te voelen bij de geschriften van Toos Jeurissen, Bram Moerland en Simposman Jan Willem de Groot. Tegen het eind van zijn stuk bedankt hij Bram Moerland en de weduwe van August de Roode vriendelijk “voor het aanleveren van hun materiaal”.
Wijlen August de Roode was vader van een kind op de Vrije School Meppel medio jaren tachtig. Hij stuitte meer of minder toevallig op passages in het werk van Rudolf Steiner die hij erg discriminerend vond. Hij eiste van de schoolleiding opheldering. Dat liep in 1985 uit op een vreselijke rel en August de Roode nam zijn kind van school. Inmiddels had hij zijn licht opgestoken bij ‘pacifist’ Gjalt Zondergeld, die hem volledig inwijdde in de geheime fascistische trekjes van Steiner en zijn aanhangers. August de Roode werd in 1986 samen met Evert van der Tuin en Gjalt Zondergeld auteur van het boekje: “Antroposofisch racisme. Als de blonden uitsterven zouden de mensen steeds dommer worden”. Aangezien mijnheer de Roode bij leven een ‘donkergekleurde medemens uit Suriname’ was, betekende alleen al zijn medewerking aan die publicatie een luide aanklacht tegen Steiner die ieder normaal denkend mens moest overtuigen. De kunst van propaganda maken verstonden Gjalt Zondergeld en ook Bram Moerland altijd uitstekend. In dit opzicht hebben zij in 1995 ook Toos Jeurissen – een pseudoniem overigens – doeltreffend geadviseerd.
‘Antroposofisch racisme’, dat is naar mijn mening een contradictie in terminis. Precies dat feit maakt de hele kwestie zo heikel. Er staan in Steiners werk immers passages die nu vanzelfsprekend heel anders beleefd worden dan in de tijd, dat deze werden uitgesproken. Floris Schreve meent echter – en hij is bepaald niet de enige – dat antroposofie identiek is met racisme.
Floris Schreve schijnt niet bekend te zijn met of niet geïnteresseerd te zijn in de artikelen van bijvoorbeeld Fred Beekers, Mark Bischot, Mouringh Boeke, Dieter Brül, Edith de Clerq Zubli, Stephan Geuljans, Walter Heijder, Hans Peter van Manen, Maarten Ploeger, Arnold Sandhaus en Wim Veltman, waarin de feitelijke onjuistheden en de tendentieuze interpretatie van de gewraakte teksten van Rudolf Steiner worden belicht, die bij Toos Jeurissen, Bram Moerland, Gjalt Zondergeld e.a. schering en inslag zijn. Halve waarheden zijn verwoestender dan kloeke leugens. Dieter Brüll karakteriseerde deze geestesstroming daarom treffend als “de nieuwe reactionairen”.

Een viertal correcties op de beweringen van Floris Schreve wil ik de lezer niet onthouden.

Wat de kritiek van Schreve op “De volkzielen” betreft, vind ik het artikel van Hans Peter van Manen: “Rudolf Steiners visie op volken en rassen” in de bundel “Antroposofie ter discussie” nog altijd zeer ‘to the point’. Niettemin schijnt die bundel in antroposofische kringen inmiddels als hopeloos gedateerd te worden beschouwd. Maar elk nadeel heeft z’n voordeel: in de ‘ramsj’ zijn nog enkele exemplaren te koop.
Wat het vaak bekritiseerde citaat betreft, waarin Steiner spreekt over de invloed van ervaringen van de moeder tijdens de zwangerschap op het embryo, waarbij hij als voorbeeld het lezen van destijds in de mode zijnde ‘negerromans’ noemde, zie Lorenzo Ravagli: “Negerromane – was meinte Steiner wirklich?“. Der Europäer, jrg. 5, nr. 5, pag. 19-21, maart 2001.
Over de eindeloos herhaalde zogenaamde antisemitische uitlating van Steiner uit 1888 schreef Boris Bernstein in het tijdschrift Der Europäer recent een verhelderend artikel met de titel: “Apropos 44: Wie gegen Rudolf Steiner agitiert wird“. De uitgever van het tijdschrift, Perseus Verlag te Bazel, bracht dit jaar een herdruk uit van de boeiende studie van Karl Heyer: “Wie man gegen Rudolf Steiner kämpft“.
En wat het vermeende ‘jatten’ van Steiner bij andere, eeuwenoude geestesstromingen betreft, leze men het slot van de Voorwoorden van juni 1913 en januari 1925 in Steiners boek “De wetenschap van de geheimen der ziel
Tot slot de hamvraag: welke vitale samenhang bestaat er tussen “De volkszielen” van Rudolf Steiner en de preventie van (staats)terrorisme? Als een epidemisch verschijnsel zie je op de Balkan, in Irak en in de Kaukasus immers niet langer meerdere volken, culturen en godsdiensten samenleven binnen één staatsvorm, maar elke etnisch-religieuze groep zijn eigen ministaatje opeisten in naam van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren. Het zionistische Israël, dat het nagenoeg onoplosbaar geworden Palestijnenvraagstuk voortbracht en daardoor aan de wieg stond van het Arabisch terrorisme, lijkt het prototype te zijn geworden voor een nieuw verdeel-en-heers-systeem, dat door George Bush senior op 11 september 1990 in de aanloop naar de z.g. Golfoorlog in 1991 in een rede voor het Amerikaanse Congres en de Senaat te samen, The New Order werd genoemd. Niet het zelfbeschikkingsrecht van het menselijke individu, maar het misleidende ‘zelfbeschikkingsrecht der volkeren’ vormt de grondslag van die nieuwe wereldorde, die op zijn beurt de basis heeft gelegd voor de ‘botsende beschavingen’. Een gewaarschuwd mens telt voor twee!” (zie hier de literatuurverwijzingen van Paul Heldens)

Tot zover Paul Heldens. Op het bovenstaande heb ik wel wat aan te merken, los van dat Felix Schreve mijn neefje van een jaar oud is. Het gaat hier echt om Floris Schreve. Er is een ding waarmee ik het roerend eens ben met Paul Heldens. Dat is dat het zelfbeschikkingsrecht van het individu ten principale voorop staat. Ben ik persoonlijk een groot voorstander van, al heb ik mijn twijfels of de antroposofie de weg is om die te realiseren. Maar dat is mijn ‘meug’.  En we hebben nu eenmaal te maken met volkerenrecht (toch handig om uiteindelijk het Midden Oosten probleem op te lossen), maar goed het gaat er nu niet om wat de beste weg naar de wereldvrede is.
Nu de kanttekeningen: Het citaat van de negerromans en de zwangere vrouwen heb ik inderdaad niet zelf gevonden bij Steiner. Wel is dit een van de weinige uitspraken van Steiner die door het van Baarda rapport is gekwalificeerd als ‘ernstig discriminerend’. Het gaat om het volgende citaat: ‘Aber wir haben ja sogar schon diesen Negerroman. Er ist urlangweilig, greulich langweilig, aber die Leute verschlingen ihn. (…) Da entsteht durch rein geistiges Lesen von Negerromanen eine ganze Anzahl von Kindern in Europa, die ganz grau sind, Mulattenhaare haben werden, die mulattenähnlich aussehen werden’. Ik heb dit teruggevonden in het artikel waar Paul Heldens naar verwijst, te lezen op http://www.perseus.ch/PDF-Dateien/batuala.pdf
Het oordeel van de Commissie van Baarda  luidde overigens: ‘Bezwaarlijk is Steiners opmerking dat blanke zwangere vrouwen mulattenkinderen zouden krijgen indien zij een ‘negerroman’ zouden lezen. Bovendien wordt de indruk gewekt dat het krijgen van een mulattenkind iets ergs is. Het is een verkeerd gekozen voorbeeld, in de context van een betoog over gevoelsbelevingen van de moeder tijdens de zwangerschap op de ongeboren vrucht. Het voorbeeld is zeer beledigend voor zwarten’ ( Eindrapport onderzoekscommissie p. 688). Hier wordt dus in antroposofische kring kennelijk verschillend over gedacht. Ook Thomas Höfer, van de wat meer progressieve lichting der antroposofen in Duitsland, noemt dit citaat en verwerpt het. Höfer: ‘Indianen stierven aan hun eigen natuur, vrouwen baarden door het lezen van negerrromans mulattenkinderen, de Franse taal is een leugentaal: Met het oog op deze en andere uitspraken kan men moeilijk ontkennen dat Steiners kennis van zwarten, Indianen en anderen, zelfs voor de toenmalige tijd, mild uitgedrukt niet bijzonder vooruitstrevend was’ (Jeurissen, p. 12, geciteerd uit ‘Flensburger Hefte’, no 41).
Maar heeft meneer Heldens gelezen wat ik over dit citaat heb geschreven? In ‘Geloof in kabouters…’: ‘De enige twee in opspraak geraakte Steinercitaten dat ik als uitglijders kan zien, dat wil zeggen, niet kan inpassen in zijn totaalvisie zijn: ‘Ik ben er persoonlijk van overtuigd, dat als we nog een paar negerromans te verwerken krijgen, en we geven die negerromans in de eerste tijd van de zwangerschap aan zwangere vrouwen te lezen, dan hoeven er helemaal geen zwarten meer naar Europa te komen om voor mulatten te zorgen – dan ontstaat puur door het geestelijk lezen van die negerromans een groot aantal kinderen in Europa die helemaal grijs zijn, mulattenhaar hebben, die er als mulatten uit zullen zien!’ (uit een lezing in Dornach uit 1922) en ‘Het Jodendom heeft zichzelf al lang overleefd, heeft geen rechtvaardiging binnen het moderne leven der volkeren, en dat is een fout van de wereldgeschiedenis, waarvan de gevolgen niet kunnen uitblijven. We bedoelden hier niet alleen de vormen van de joodse religie, maar vooral ook de geest van het Jodendom, de joodse manier van denken’ (bespreking van Baarda rapport p. 693-697). Nogmaals, wat betreft antisemitisme bij Steiner lopen de meningen uiteen (zie hierover dit Zwitserse artikel http://www.cjp.ch/artikel/anthroposophie.htm. Zie ook dit artikel over de kwestie in het Zwitserse Solothurn http://www.welt.de/welt_print/article1411569/Wie_antisemitisch_war_Rudolf_Steiner.html)’. Met de laatste opmerking is ook het door meneer Heldens aangezwengelde punt van dat ik Steiner van antisemitisme beticht afgehandeld. Ik laat die kwestie dus in het midden. Elders heb ik gezegd ‘Steiner heeft antisemitische uitlatingen gedaan, maar hij heeft zich ook tegen het antisemitisme uitgesproken’ (ik heb namelijk nog wat andere uitspraken gevonden, zie ‘Geloof in kabouters…’). Tamelijk genuanceerd toch? Eerst goed lezen, dan stampij maken, lijkt me. Antroposofen kunnen er soms ook wat van om willekeurige stukjes tekst eruit te plukken en vervolgens een keel opzetten, dat is niet slechts voorbehouden aan die vermalijde critici, ‘propagandisten’ en die ‘nieuwe reactionairen’. Zal ik hier later nog een paar leuke gevalletjes van laten zien.
Om verder nog een keer terug te komen op de ‘negerromans’, in een veel recentere publicatie (2002) stelt de door Paul Heldens zo gehekelde historicus Gjalt Zondergeld (verbonden aan de VU) dat er van plat racisme bij Steiner meestal geen sprake is. Alles is ingebouwd in zijn totale kosmologie. Alleen met dit citaat ‘valt hij echt door de mand’ (in ‘Goed en kwaad; vijftien opstellen’, p. 82). Ik moet zeggen dat ik me hier zeker in kan herkennen. Ik ben inderdaad tot dezelfde conclusie gekomen, overigens geheel onafhankelijk van Zondergeld, omdat ik toen dit recentere essay van hem nog niet kende.
Dan mijn opmerkingen over het ‘jatten’ van Steiner. Ik heb mij daar niet over uitgesproken. Ik heb verwezen naar een opmerking van Bram Moerland en daarbij gezegd dat dit de enige verklaring is, als je de mogelijkheid tot helderziende waarneming uitsluit. Je zou inderdaad kunnen stellen dat Helena Blavatsky helderziend was en de ‘waarheid’ heeft aanschouwd. Wat betreft Steiner, mocht hij over dezelfde talenten beschikken, dat hij dan ook die waarheid heeft gezien. En omdat ze beide ongeveer hetzelfde hebben gezien is het dus waar. Ik ben alleen bang dat ik dat zelf niet kan geloven en feit is dat Steiner niet aan bronvermelding doet. Het zou trouwens wel toevallig zijn dat allerlei modieuze ideeën van toen net de universele waarheid zijn. Is dan wel een uniek moment in de wereldgeschiedenis geweest, de trends in occulte kring rond het fin du siècle. Ook dat die dan zo eurocentrisch is. Maar het blanke ras is het ras van de toekomst, dat hebben we zojuist bij Steiner zelf gezien. Goed, ik heb daar zeker mijn persoonlijke gedachten over, maar dat laat ik liever aan ieder voor zich. Wat ik wel frappant nieuws vind (weet ik ook nog maar sinds heel kort) dat er in Duitsland een hoogleraar geschiedenis, Helmut Zander, net een omvangrijke studie heeft gepubliceerd (het schijnt een kolossaal werk te zijn van 1800 pagina’s), waarin hij schijnt te kunnen aantonen dat Steiner zich uitsluitend op schriftelijke bronnen heeft gebaseerd, dus niet op helderziende waarneming. Ik heb dat boek nog niet gelezen, dus ik kan er niets over zeggen. Wel heb ik begrepen via anderen, die ook op mijn blog hebben gereageerd (terug te lezen in de reacties), dat dit een boek is dat buitengewoon serieus moet worden genomen en dat er zelfs antroposofen zijn die dat doen (vooral in Duitsland). Even tussendoor, Zander krijgt, vanwege een eerdere publicatie (in ‘Handbuch zur Völkische Bewegungen 1871-1918’), er stevig van langs in het van Baarda-rapport wegens… onzorgvuldig of verkeerd citeren (p. 652). Volgens mij zijn alle contemporaine historici echte sloddervossen wanneer het de antroposofie betreft. Gelukkig zijn antroposofen dat niet. Dat belooft dus wat, als zijn nieuwe boek in Nederland uitkomt (zie voor een televisie interview met Zander deze link of deze bespreking van zijn boek). Maar los van Zanders nieuwste stelling, wat mij betreft ieder zijn geloof ( en de antroposofie is wat mij betreft een geloof) zolang het maar wel binnen de grenzen van het betamelijke blijft en geen racistische uitspattingen kent, om maar een voorbeeld te noemen. En dat kan ik helaas van de antroposofie als leer niet zeggen (ik heb het dus niet over individuen die de antroposofie belijden).
Misschien moet ik me op dit punt wat duidelijker uitspreken, om ieder misverstand te voorkomen. Ik heb geen enkel probleem met welk geloof dan ook, ook niet als dat geloof het mijne niet is. Ik zal u een voorbeeld geven. Ik ben zelf geen moslim, maar ik heb een grote bewondering voor de manier waarop de Egyptische hoogleraar Nasr Hamid Abu Zayd, vroeger in Cairo, nu verbonden aan de Universiteit Leiden, vanuit de nieuwste taalfilosofische inzichten (hij baseert zich op de hermeneutiek van Hans-Georg Gadamer, voert hier wat ver om dat toe te lichten), opnieuw de Koran weegt. Hij weet op een intellectueel doortimmerde wijze, die ook aansluit bij de behoefte van deze tijd, het grote erfgoed van de islam en de Profeet Mohammed opnieuw te wegen en komt tot waardevolle inzichten. Op grond van de Koran bepleit hij bijvoorbeeld meer tolerantie en gelijkheid tussen man en vrouw. Dit doet hij zeer overtuigend. Ik heb daar een diep ontzag voor, al ben ik zelf geen moslim. Zo zou je ook tegen Albert Schweitzer aan kunnen kijken, die door de van Baarda commissie, wat mij betreft geheel ten onrechte, wordt gelijkgesteld met Rudolf Steiner. Dus als er antroposofen zijn die werkelijk tot vernieuwing kunnen komen, mijn zegen hebben ze zonder meer.
Dan ‘de Brug’ het tijdschrift dat in mijn vorige beschouwing een prominente rol speelt. Ik geloof niet dat ik ergens de schrijvers van de Brug afdoe als ‘domme Belgen’. Mijn kritiek is inderdaad soms wat pittig, maar dat heeft meer te maken met de systematisch gebezigde Holocaustontkenningen, de regelmatig terugkerende antisemitische opmerkingen (’Joden die hun rasgenoten verraden’), de homohaat en andere plezierige geluiden in dat blaadje. Ook het permanente ge-Ahriman  (komt terug in zo’n veertig artikelen) maakt een ietwat sektarische, zo niet obsessief diabolisch gefixeerde indruk, toch wat grimmiger dan de schapenwollen engelen, het houten speelgoed en de zelfgedoopte waskaarsen, of zelfs de briljant geschminkte duivel van het Paradijsspel en het Driekoningenspel van mijn eigen vroegere Vrije School (heeft een grote indruk gemaakt). Ik kan hard lachen om de volgende tekst (wanneer het fenomeen ‘complot-theorieën’ ter sprake komt), maar het maakt wel een beetje een geschifte indruk: ‘Het verschil van al deze theorieën met de antroposofische interpretatie is dat wij aannemen dat er een geestelijk wezen aan de basis ligt van deze gang van zaken, terwijl niet-antroposofen de schuldigen ofwel zoeken binnen de aardesfeer (Vrijmetselaars, Loge, Illuminati, Zionisten, Kapitalisten) ofwel buiten de aardesfeer waar ze activiteiten van min of meer materiële intelligenties veronderstellen (UFO’s e.d.). Volgens ons zijn de organisaties en groeperingen die we zien werken in de richting van een wereld-termietenstaat ook maar uitvoerders van een bovenmenselijke intelligentie, nl. Ahriman’ (http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b48met/b48.htm#ahr). Ik wil hier als niet-antroposoof best verklaren dat ik in mijn hele leven nog nooit een UFO of de Illuminati ergens de schuld van heb gegeven en ik ken genoeg niet-antroposofen die dat ook nog nooit gedaan hebben, daar durf ik mijn hand voor in het vuur te steken. Had trouwens geen idee dat er een organisatie of een groepering achter de UFO’s zit. Zou best wel willen weten wie dat zijn. Maar ik moet dus begrijpen dat het die dekselse Ahriman weer is. Een soort Blofeld dus. Arme Zoroaster, had hij ooit kunnen vermoeden dat er eeuwen later dit soort teksten zouden circuleren toen hij het begrip Ahriman lanceerde? Voor wie mij nog steeds niet gelooft dat het er bij de Brug er zo woest aan toe gaat, bekijk zeker deze site, alleszins de moeite waard: http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/inhaztot.html. Lees anders als voorproefje het artikel met de titel ‘Ahriman; staat, multicultuur en Holocaust’ (directe link:  http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b46met/b46.htm) . Voor de duidelijkheid een uitgebreide uitsnede/citaat:

“ Het bijna vensterloos gebouw, opgetrokken in Grieks-Egyptische stijl …”Behalve het seksuele aspect duikt hier terug een verwijzing naar het oude Egypte op :

In de opeenvolging der na-Atlantische cultuurperiodes zien we een spiegeling tussen de eerste en de zevende, de tweede en de zesde, en de derde (Egyptische-Babylonische) met onze vijfde na-Atlantische periode. Dat betekent niet dat de vijfde cultuurperiode een herhaling moet zijn van de Egyptische periode. Het moet een spiegeling zijn waarin het nieuwe element, de Christus-impuls, is opgenomen.

Ahriman doet zijn best om er een herhaling van te maken waarin iedere verwijzing naar Christus ontbreekt. Het lijkt er sterk op dat hij, de antichrist, daartoe zelfs een soort anti-religie in het leven heeft geroepen met als centrale geloofsartikelen : multicultuur en holocaust.

– multicultuur : de leugenachtigheid van dit ‘begrip’ werd nog maar eens gedemonstreerd n.a.v. de eventuele toetreding van Turkije tot de E.U. Overspel mocht er niet langer strafbaar zijn. Verschillende commentatoren wezen erop dat in het zakendoen en handeldrijven het naleven van een verbintenis vanzelfsprekend is terwijl nu ineens – wanneer het een persoonlijke vrijwillige verbintenis betreft o.m. tot huwelijkstrouw – een contract juist niet zou moeten nageleefd worden.
Matthias Storme in Doorbraak (nr. 9-oktober 2004):

”De grote meerderheid van de culturen beschouwt de naleving van de vrijwillig aangegane getrouwheidsplicht nog steeds als belangrijk voor de maatschappelijke orde en indien niet voor de materiële dan minstens toch voor de immateriële geestelijke huishouding des mensen. Maar de nieuwe hogepriesters van de “Eureligie” weten het natuurlijk veel beter: hun materialistische en familievijandige ideologie is de enige die nog toegelaten wordt. Dat een democratisch verkozen volksvertegenwoordiging in een ander land daar anders over denkt kan niet worden aanvaard; het begrip multicultuur mag immers alleen worden gebruikt om traditionele maatschappelijke instituties terzijde te schuiven, niet om ze te behouden natuurlijk.In de nieuwe “Eureligie” passen deugden als loyauteit natuurlijk niet meer en is trouw een verdacht idee uit een obscurantistisch verleden. Het idee dat men zich verbindt tot het vormen van een mede op trouw gebaseerd gezinsverband is voor die religie immers ondraaglijk: een mens moet immers geëmancipeerd worden uit al die knellende banden en voortdurend voor nieuwe consumptie-ervaringen kunnen open staan, voortdurend bereid zijn om op de markt zijn gebruikte goederen te vervangen door nieuwe, mooiere, modernere.”

– het fenomeen “holocaust”.
In de Westerse wereld staat het iedereen vrij om over een bepaald geschiedkundig feit te denken hoe hij wil. Komt iemand op het idee dat Napoleon nooit een veldtocht naar Rusland heeft ondernomen, en hij schrijft een boek met argumenten om die stelling te onderbouwen, dan kan hij dat doen. Maar er is 1 onderwerp dat niet meer mag onderzocht worden, en dat is de “holocaust”, het dogma van de systematische uitmoording van 6 miljoen Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Het is in de meeste Westerse landen bij wet verboden om aan dit “feit” te twijfelen.
Waarom alleen aan dit ‘feit’ ? Stalin en Mao zijn verantwoordelijk voor de dood van miljoenen mensen, maar niemand schijnt zich daar nog aan te storen. Waarom dan dit systematisch oprakelen en in beeld brengen van alleen de Duitse oorlogsdaden ?
Het kan niet anders of de Angelsaksische occulte loges weten dat voor hen een gevaar alleen uit Midden-Europa kan komen, en om bij voorbaat iedere werking van een spirituele impuls uit te sluiten werd en wordt Duitsland als de oorsprong van alle kwaad afgeschilderd.

Waar het Mysterie van Golgotha als centraal geestelijk gegeven in de ontwikkeling van de mensheid voor alle mensen een lichtend baken zou kunnen zijn dat iedereen verenigt in een gezamenlijk zoeken naar de juiste weg om de Christusimpuls in de wereld te realiseren, krijgen we nu een centraal on-geestelijk afstotingspunt, het zwarte gat in de mensheidsgeschiedenis waar iedereen in een grote boog moet omheen lopen en dat de mensheid verenigt in een gezamenlijke haat tegen …. de geestelijke impuls uit Midden-Europa ! Want het is niet toevallig dat met de holocaust een voortdurende haat tegen het Duitse volk in leven wordt gehouden, tegen Duitsland als een gebied waarvoor de mensheid moet oppassen en waakzaam blijven. Zelfs vóór de oorlog begon die haatpropaganda al.
Vroeger werden in de bioscopen altijd nieuwsfilmpjes getoond vóór de eigenlijke film begon. In 1981 overleed Jack Glenn, de man die deze filmpjes maakte in de Verenigde Staten. Af en toe liet deze man wereldgebeurtenissen door acteurs naspelen in een toneeldecor. Eén ervan was het filmpje “Inside Nazi Germany”, gedraaid in 1938. Het bevatte een scène van een concentratiekamp, voor een stuk gefilmd op Staten-Island met New-Yorkse acteurs. Een groot deel van de film was opgenomen in het Derde Rijk door een free-lance cameraman, maar Louis Rochement, de producer, had het gevoel dat die film gecensureerd was door de Duitse autoriteiten en beval Glenn om de Nazi-brutaliteiten zelf in scène te zetten. Miljoenen Amerikanen die deze nieuwsfilmpjes in hun plaatselijke bioscoop bekeken waren overtuigd dat ze de realiteit zagen. Hoeveel dergelijke realiteiten die we tegenwoordig voorgeschoteld krijgen zouden niet het werk zijn van filmkunstenaars ?
Feit is dat de Geallieerden na de oorlog Hollywood-producers huurden om propagandafilms te maken in plaats van het filmmateriaal van het leger te gebruiken.

David Irving geeft daarop volgende commentaar :

“Enkele jaren geleden kwam er op BBC2 geloof ik, een programma over de ‘documentaires’ van deze Glenn. Daarin werd onder meer onthuld dat de scènes van SA-bruinhemden die hun vijanden molesteerden in de straten van Berlijn en die de Joden in Wenen het voetpad deden opkuisen, gefilmd waren in de decors van Hollywood. Ook de Japanse soldaten die baby’s op hun bajonetten staken en andere wreedheden waren haatpropagandascènes uit Hollywood. Ik zeg niet dat die feiten zich niet werkelijk voorgedaan hebben. Maar moderne televisiemakers gebruiken nu die opnamen om hun eigen reportages mee te vullen, net zoals ze materiaal van de vroegere Sovjet-GPOE gebruiken als authentiek. Jarenlang hebben ze het publiek bedrogen en hun steentje bijgedragen opdat het wiel van de haat blijft draaien.”

Op de website van David Irving kan men overigens ook lezen hoe een filmploeg van het Amerikaanse leger de “ontdekking”van een zak met de gouden tanden van concentratiekampslachtoffers in de (lege) kluizen van de Reichsbank regisseerde. Een ander knap propagandastaaltje.

Waarom draaide Spielberg zijn film “Schindlers List” in zwart-wit ? Kort na het uitkomen van de film verklaarde de eerste cameraman in een Duits vaktijdschrift dat men opzettelijk een documentaire-indruk wou creëren opdat latere (nóg minder kritische – fdw) generaties gemakkelijker overtuigd zouden worden van het realiteitsgehalte.
De film is nochtans gebaseerd op een roman, het product van de fantasie van een schrijver dus, van Thomas Kenneally. Maar daar is ook iets raar mee gebeurd. Vooraan in de eerste editie van het boek, vóór de film gemaakt werd, leest men vijf keer het woord ‘fictie’. In de tweede editie nog drie keer, in de derde editie is er geen sprake meer van fictie, het boek verschijnt in de weekendbijlage van sommige kranten zelfs in de lijst “non-fictie” !

Waarom worden zgn. negationisten als Norman Finkelstein, David Irving, Robert Faurisson, Ernst Zündel zo hardnekkig vervolgd als de ketters destijds door de Inquisitie ? Om dezelfde reden als toen : ze hebben zichzelf buiten de gemeenschap der gelovigen geplaatst, de gelovigen die het dogma aanhangen : Duitsland is de bron van alle kwaad.

In Canada zit Ernst Zündel al 22 maanden (december 2004) in eenzame opsluiting wegens zijn overtuiging, hij heeft nog nooit een vlieg kwaad gedaan, maar wel zijn mening geuit. De rechtszaken tegen hem lijken zo uit boeken van Kafka te komen: de voormalige chef van de geheime dienst die hem jarenlang geschaduwd heeft is nu zijn rechter. Iedere vraag van de verdediging wordt verworpen omdat ze de nationale veiligheid in gevaar zou brengen.

De antichrist, die zo handig de zaken in hun tegendeel kan verkeren, probeert ook de Heilige Geest te vervangen door een zeer aards, zeer leeg gegeven, dat de naam holocaust heeft gekregen, weerom niet toevallig in het Engels klinkend als Holy Ghost.

Tot zover deze passage uit ‘de Brug’. Hier hebben we het dus over. Dus hier kritiek op hebben betekent kennelijk voor sommigen dat ik de auteurs van de Brug weglach als ‘domme Belgen’. Ik denk dat het bovenstaande voor zich spreekt. Ik hoop ook dat de meeste antroposofen, inclusief Paul Heldens, zich verre houden van dit soort praatjes over Ahriman, de multicultuur en de Holocaust. Sterker nog, het lijkt mij genoeg reden voor de gemeenschap der antroposofen om zich definitief van tijdschrift de Brug te distantiëren. Hoe je ook over de kwestie ‘wel of geen rassenleer’ mag denken, dit heeft niets meer met Steiner te maken en is wat mij betreft niets anders dan ‘revisionisme’, zoals dat in extreem rechtse kring heet. David Irving is overigens een beruchte Holocaustontkenner en wordt normaal alleen in neo-nazi kringen serieus genomen. Hij werd onlangs in Oostenrijk voor drie jaar gevangenisstraf veroordeeld (zie  http://nl.wikipedia.org/wiki/David_Irving of http://www.skepsis.nl/irving.html, in het laatste artikel wordt ook verwezen naar de bovengenoemde zaak van Ernst Zündel). Los van wat je daar weer van mag vinden,  zegt het wel iets over in welk vaarwater de Brug zich begeeft. Bijna alle andere hier aangeprezen auteurs zijn overigens van dezelfde slag, behalve Norman Finkelstein, die niet in dit rijtje thuishoort. Finkelstein is een Amerikaanse schrijver van Oost Europese Joodse afkomst, waarvan de ouders in Auschwitz hebben gezeten, maar die vindt dat de Holocaust wordt misbruikt om de Israëlische politiek naar de Palestijnen te vergoelijken, zoals hij uiteen heeft gezet in zijn boek ‘The Holocaust Industry’. Een soort Amerikaanse versie van ‘Een ander Joods geluid’ dus. Weerzinwekkend trouwens dat hij in dit Holocaustontkenners verhaal wordt misbruikt (zie hier overigens een uitgebreid interview met hem, waarin hij ook uitgebreid ingaat op hoe hij door echte Holocaustontkenners wordt misbruikt, zoals Ernst Zündel, van wie hij niets heel laat) . Over propaganda gesproken. Wat dit verhaal nog enigszins geraffineerd maakt  (propaganda-technisch dan), is dat Thomas Keneally een historische roman schreef over Oskar Schindler (inderdaad een roman, maar gebaseerd op nauwkeurig verzameld feitenmateriaal, zoals bijvoorbeeld ook de Nederlandse schrijver Arthur Japin te werk is gegaan, met bijvoorbeeld ‘de Zwarte met het witte hart’). ‘Schindler’s List’ is dus een roman, maar de feiten kloppen wel. Wat de Brug hier doet is echt het toppunt van manipulatie en propaganda. Toch nog knap van ze, want het meeste wat er verder op die ranzige website staat is tamelijk doorzichtig recht toe rechtaan racisme, antisemitisme, etc. Tamelijk walgelijk, maar geraffineerd is het meestal niet. Maar die vondst van Schindler’s list is dus echt heel smerig. Het zou me overigens niets verbazen als ze die niet zelf hebben bedacht, maar gewoon hebben overgenomen van een echte neo-nazi bron. Van David Irving bijvoorbeeld, die is op dat gebied bijzonder uitgekookt en zo slim zijn ze bij de Brug meestal niet; met hun schreeuwerigheid brengen ze mijns inziens de antroposofie alleen maar grote schade toe, dan dat ze die handig weten te verdedigen. Eerder regelrecht stompzinnig dus, want om met neo-nazi’s proberen je punt te maken lijkt me zeer beschadigend voor Rudolf Steiner en de antroposofie en doe je zelfs de antroposofie een groot onrecht aan. Meneer Heldens, u zou bijna blij moeten zij dat ik de opvattingen uit de Brug, waar nodig, weet te scheiden van de werkelijke antroposofie. Maak het dan niet nog erger door het weer voor de Brug op te nemen, door hard te gaan roepen dat ik de auteurs van deze schrijfsels weg zet als domme Belgen.
Vanzelfsprekend heeft mijn  kritiek dus niets te maken met de Belgische afkomst van de auteurs, voor mij beslist geen reden om iemand als ‘dom’ te kwalificeren. Dan zou ik immers hetzelfde doen als wat ik nu juist de antroposofen verwijt: generaliseren naar ras, etnische afkomst of in dit geval nationaliteit. Bij de Brug wordt er juist op meer plaatsen over geklaagd dat België geen ‘Volksstaat’ is  Zie bijvoorbeeld het artikel ‘België, een zwart magische constructie’, waar overigens gesproken wordt van Baälgië, een leuke toespeling op de Phoeninische God Baäl, overigens geen vriend van de sofen, maar dat weet meneer Heldens vast ook wel (http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b45.htm). Deze site is dus eerder beledigend voor de Belgische nationaliteit, dan mijn beschouwing  Maar goed, daar gaat het mij dus niet om. Het gaat wel mij om de bijna ‘neo-nazistische’ inhoud. Moet ik het een keer herhalen? Over ‘Joden’ die ‘als het ze uitkomt even goed hun rasgenoten verraden’, in het artikel ‘Het Ahrimanisch menstype’ (http://users.telenet.be/antroposofie/vanaf40/b45.htm).  Waarom zegt niemand uit antroposofische kring hier iets van? Dit lijkt me veel besmeurender dan die paar kritische stukjes van mij,  van ‘die linkse bikkels van Simpos’ of de ‘propaganda’ van Zondergeld en Moerland. En waarom staat dit blad gewoon op antrovista aangeprezen, onder media/tijdschriften? Stel dat er eens een argeloze bezoeker komt. Voor je het weet wordt er gedacht dat antroposofie synoniem is met Holocaust ontkennen. Ik zou het er maar heel snel afgooien, nog voortvarender dan wat er met onze polemiek is gebeurd.
Dan de connectie met  August de Roode. Ik ben, door een toevalligheid die zelfs geheel los staat van de kwestie ‘antroposofie’, goed bevriend met de vroegere echtgenote van August de Roode, (August de Roode zelf heb ik overigens niet gekend) en ik meen te weten hoe deze ‘rel’ echt in elkaar heeft gezeten. Dat is een beetje anders gegaan dan Paul Heldens het weergeeft, maar dit lijkt me niet de plek om daarop in te gaan. De kwestie is bijna te ordinair, juist vanuit antroposofische zijde. Bovendien zijn de belangrijkste betrokkenen inmiddels overleden (August de Roode zelf en de belangrijkste, overigens prominente persoon uit de antroposofische beweging in Nederland met wie hij een ‘conflict’ heeft gehad), dus het lijkt me voor alle betrokkenen beter dat ik deze kwestie op deze plek in het midden laat. Toos Jeurissen heeft deze affaire overigens geheel naar waarheid beschreven (en ik heb hele goede redenen om te zeggen dat dit de juiste versie is)  in ‘Antroposofie en racisme’, in de Groene Amsterdammer van 5 februari 1997. Wie wil weten hoe dit allemaal echt is gegaan moet dat artikel nog maar eens lezen (te vinden in het digitale archief van  de Groene Amsterdammer, moet overigens wel opgevraagd worden: http://www.groene.nl/1997/6/Een_kruistochtantroposofie_en_racisme/4 ).
In ieder geval wil ik Paul Heldens  wel bedanken voor zijn uitvoerige literatuursuggesties, hoewel het moeilijk was om een aantal artikelen nog te bemachtigen (zijn literatuurlijst is ook niet echt up to date te noemen en het meeste is meer dan tien en soms zelfs meer dan twintig jaar oud). Ik neem de uitdaging graag aan. In de meeste gevallen is mij dit wel gelukt om de door hem aangeprezen bronnen in handen te krijgen. Het gaat om de bundel ‘Antroposofie ter discussie’ (onder redactie van Jelle van der Meulen) en om een serie gebundelde artikelen uit het Nederlandse antroposofische tijdschrift ‘Driegonaal’ over de racisme kwestie, waar Heldens veelvuldig naar verwijst. Het lijkt me interessant om dit materiaal te wegen tegen de bronnen die ik in ‘Geloof in kabouters …’ heb gebruikt, al zal vaak genoeg blijken dat deze artikelen grotendeels niet relevant zijn voor mijn stuk. Het gaat vooral om oude polemieken tegen een artikel van Evert van der Tuin en Gjalt Zondergeld, ‘De schaduwkanten van de antroposofie’, verschenen in ‘t Kan anders, in najaar 1984 (?!). Net alsof het debat toen is stil blijven staan. Met andere woorden, geen Jeurissen, geen Wiechert met Ajax en Wounded Knee op de radio en geen van Baarda Rapport. Het zeer gedateerde aspect van Paul Heldens repliek zal via deze bronnen vanzelf zichtbaar worden. Maar ik vrees dat ook de accenten op iets anders komen te liggen dan waar Paul Heldens het over heeft.  Er is één door Heldens aanbevolen bijdrage die er zo uitspringt in extremiteit, dat die een geheel aparte bespreking verdient, al is er al veel vaker kritiek op afgevuurd (vooral door Moerland en Jeurissen). Het betreft de bijdrage van Maarten Ploeger in ‘Antroposofie ter discussie’, eerder ook verschenen in de ‘Jonas’. De kritiek van Jeurissen en Moerland betrof vooral verschillende losse uitspraken, maar het is ook absoluut de moeite waard om het geheel een keer te behandelen. Dit stuk is zo uniek dat ik er een apart gedeelte aan zal wijden (direct hieronder). Zoiets krijg je zelden in handen. Bij deze mijn follow up. Met dank aan Paul Heldens.

De bijdrage van Maarten Ploeger in ‘Antroposofie ter discussie’

In 1985 verscheen ‘Antroposofie ter discussie’ , onder redactie van onder meer Jelle van der Meulen ( in het Nederlandse antroposofische circuit vooral bekend als redacteur van het tijdschrift ‘Jonas’), met bijdragen van een aantal auteurs die actief waren in verschillende antroposofische werkgebieden, als Willem Veltman, Bernard Lievegoed ea. De bundel behandelt verschillende thema’s en werkgebieden waarin de antroposofie actief is en waarin deze ook niet vrij is van enige controverse. Al deze verschillende hoofdstukken zijn toenterijd ook als artikel in de Jonas verschenen. Omdat er toen ook al enige ontwikkelingen waren in de racisme affaire, zijn er ook twee bijdragen die deze thematiek behandelen, een van Maarten Ploeger ‘Racisme en antroposofie’ en een van Hans Peter van Manen ‘Rudolf Steiners visie op volken en rassen’ (zie de beide bijdragen van deze auteurts hier). Hoewel de titel van deze bundel ‘Antroposofie ter discussie’ is, wordt op alle gebieden door de diverse auteurs uitsluitend het antroposofische standpunt verdedigd. In de woorden van Bram Moerland: ‘In het boek Antroposofie ter discussie heb ik niets kunnen terugvinden van enige kritische zin jegens Steiner. De antroposofie staat in dat boek helemaal niet ter discussie. Die wordt door dik en dun verdedigd. Steiner heeft gewoon gelijk. Maarten Ploeger beklaagt zich in zijn bijdrage zelfs over de kritiek op de racistische uitspraken van Steiner die hij in de antroposofie ontmoet en schrijft: ‘Het valt niet mee om tegendraads te blijven nadenken over kwesties als het ontstaan en de betekenis van rassen en volkeren’ (Moerland, Rassenleer met charisma, p. 16, citaat Antroposofie ter discussie, p. 37). Ik vrees dat Moerland hier inderdaad weer een punt heeft. Overigens, speciaal voor de Commisie van Baarda, Moerland citeert hier tot op het niveau van de spaties correct. Tot zover Moerland en verder met de bijdrage van Ploeger, want daarna wordt het pas echt interessant: ‘Iedereen die zich op de hoogte stelt van de levensomstandigheden van bijvoorbeeld de Derde-Wereldburgers, weet dat het behoren tot een bepaald ras niet zonder gevolgen is. Maar het is al een taboe geworden daar anders over te spreken dan in puur economische-materiële zin. De oorzaak daarvan moet worden gezocht in de wijd verbreide opvatting dat iedereen zich in principe op dezelfde wijze kan ontplooien, mits de milieufactoren als opvoeding, onderwijs en materiële welvaart over de hele wereld volledig wordt gelijkgeschakeld. Dit geldt gelijkelijk voor twee Nederlanders, als voor een zwarte en een blanke. Een vergelijkbare opvatting kan worden gevonden in het radicale feminisme: corrigeer met alle kracht het foute denkbeeld dat de vrouw qua menselijke mogelijkheden verschillend zou zijn van de man (de ideologie van ‘het kleine verschil’, dat is verschil in louter voortplantingsfunctie)’ (p. 37-38).
Ploeger houdt hier verder een pleidooi voor het opwaarderen van de erkenning dat er rasverschillen zijn. Het wegkijken ziet hij als een vorm van struisvogelpolitiek. Het gaat hem er niet om dat het ene ras beter is dan het andere, hij stelt wel dat ieder ras over verschillende kwaliteiten beschikt. Zolang wij dat niet durven inzien of benoemen zullen wij op mondiaal niveau voor dezelfde problemen blijven staan en zijn we dus op een verkeerde manier bezig. ‘Problemen worden niet opgelost door ze te ontkennen, maar onder ogen te zien’ vindt Ploeger, wat betreft de verschillen tussen rassen (p. 39-40).
Ploeger meent een bondgenoot te vinden in Leopold Sédar Senghor (1906-2001), de eerste president van Senegal. En zijn notie van ‘négritude’ ziet Ploeger als een bevestiging van de antroposofische kijk op het zwarte ras. Dit punt is interessant en verdient wellicht serieuze aandacht, al ben ik van mening dat Ploeger hier een cruciale denkfout maakt. Allereerst was Senghors notie natuurlijk ingegeven om zich af te zetten tegen het onvermijdelijke racisme van de koloniale tijd. Dit was overigens niet uniek voor Senegal, of zelfs Afrika, maar soortgelijke idealen of ideologieën hebben overal in voormalig koloniaal bestuurde landen bestaan Zie bijvoorbeeld zelfs een soort opgelegde ‘1001 nacht romantiek’ in de kunsten van het Irak van Saddam Hoessein tot en met de krankzinnige herbouw van Babylon met portretten van Saddam als Nebukhadnezar, de zg turath-cultuurpolitiek (‘turath’ betekent ‘erfgoed’ in het Arabisch), die ik elders weleens ‘zelfbevestigend oriëntalisme’ heb genoemd. Idi Amin, met zijn gebral dat de Egyptische beschaving in Oeganda is ontstaan, is ook een goed voorbeeld, al kun je Senghor overigens niet op een hoop gooien met beide dictators. Bovendien was Senghors notie van Negritude ‘cultureel’ van aard en niet ‘raciaal’ of racistisch, althans niet bedoeld. Dat zijn Steiners opvattingen over het zwarte ras namelijk wel. Ik denk niet dat de tekst: ‘Alles, was der äthiopische Rasse ihre besonderen Merkmahle verleiht, das kommt davon her, daß die Merkurkräfte in dem Drüssensystem des betreffende Menschen kochen und brodeln. Das kommt davon her, daß sie auskochen, was die allgemeine, gleiche Menschengestalt zu besonderen der äthiopischen Rasse macht-mit der schwarzen Hautfarbe, dem wolligen Haar usw.’ (die Mission, p. 116) in overeenstemming zijn met Senghors ideologische notie van ‘négritude’.
Waar stond Senghor dan wel voor? Négritude was voor Senghor een attitude, een cultuuruiting, voor degenen die oorspronkelijk stammen uit het Afrikaanse continent om zich af te zetten tegen de Europese cultuur, die vanwege het kolonialisme zo lang dominant geweest was. Eigenlijk een onderdeel van een bevrijdingsideologie, vergelijkbaar met Ghandi’s oproep om weer traditionele kleding te gaan dragen in plaats van  westerse. Daarmee overigens ook een neo-beweging, niet zozeer een voortzetting van een oorspronkelijke locale traditie. Het was namelijk bedoeld voor iedereen met ‘Afrikaanse roots’. Een soort ‘Pan-Afrikanisme’ dus. Kortom, ondenkbaar zonder het Europese imperialisme, al zette het zich er wel tegen af. Senghors vond dat négritude zich vooral cultureel moest manifesteren. Vreemd genoeg noemde hij als voorbeeld de kunst van Pablo Picasso. De manier waarop Picasso zijn Catalaanse wortels in zijn modernistische kunst wist te vertalen vond hij de ideale manier waarop zwarten, waar dan ook ter wereld, hun roots zouden moeten onderzoeken, om vervolgens een vertaalslag te maken naar de eigen tijd (uit: Petra Heemskerk, Moderne kunst uit Senegal1960-1980, in Decorum, nr. 1+2, vakgroep kunstgeschiedenis, Universiteit Leiden, p. 57). Senghor beschouwde négritude in de eerste plaats als een keuze en een levenshouding, natuurlijk niet als iets dat biologisch, laat staan astrologisch bepaald was (zie Steiners opvattingen).
Van belang is wellicht om kennis te nemen van de kritiek op Senghors identiteits- en cultuurpolitiek. In Culture and Imperialism wijdt Edward Said  hier een lange passage aan Hij haalt hier onder meer de kritiek van de beroemde Nigeriaanse schrijver Whole Soyinka aan, Nobelprijswinnaar voor de literatuur in 1986. Said: ‘Nativism (een begrip van de Duitse filosoof Theodor Adorno, daar is ie weer, en ik denk dat de term voor zich spreekt, FS), alas, reinforces the distinction even while revaluating the weaker or subserviant partner. And it has often led to compelling but demagogic assertions about a native past,  narrative or actuality that stands free from worldly time itself. One sees this in such enterprises as Senghor’s négritude, or in the Rastafarian movement, or in the Garveyite back-to-Africa project for American Blacks, or in the rediscoveries of various unsullied, pre-colonial Muslim essences (…) A useful way of getting a better hold of this analytically is to look at an analysis of the same problem done in the African context: Whole Soyinka’s withering critique of négritude published in 1976. Soyinka  notes that the concept of négritude is the second, inferior term in an opposition-European versus African-that  ‘accepted the dialectical structure of European ideological confrontations but borrowed from the very components of its racist syllogism’. Thus Europeans are analytical, Africans ‘incapable of analytical thought. Therefore the African is not highly developed’ whereas the European is. The result is, according to Soyinka, that ‘Négritude trapped itself in what was primarily a defensive role, even though its accents were strident, its syntax hyperbolic and its strategy aggressive…Négritude stayed within the pre-set system of Eurocentric intellectual analysis of both man and his society, and tried  to re-define the African and his society in those externalized terms’ (Culture and Imperialism, p.276-277).
Duidelijk is dat, ondanks de fundamentele kritiek van Said en Soyinka, Senghors opvattingen meer te maken hebben met identiteitspolitiek (en wellicht een spiegelbeeld is geworden van de racistische opvattingen van de kolonisator) en toch echt onmogelijk gezien kunnen worden als een rechtvaardiging van Steiners rassenleer, die ‘biologisch’ en occult van aard is. Ploeger weet nog te melden: ‘Senghor was naar westerse maatstaven een ontwikkeld man; hij studeerde in Parijs. Hij kende de westerse cultuur van binnenuit en begreep dat het westen zijn negroide cultuurfilosofie, door het structurele onvermogen om zijn ervaringen mee te beleven, haast wel moest afwijzen. Hij vroeg echter ruimte voor zijn cultuurideaal: het naast elkaar waarderen van verschillende bewustzijnskwaliteiten’ (p. 42). Het spijt me voor Maarten Ploeger maar ik denk dat Edward Said en Whole Soyinka de ‘Négritude’ beter weten te verklaren (namelijk vooral als iets typisch ‘westers’) dan dat de verklaring of rechtvaardiging moet worden gezocht in Steiners rassenleer uit de Volkszielen. En bovendien, sinds wanneer is de oproep tot cultureel pluralisme en diversiteit een rechtvaardiging voor determinisme naar raciale achtergrond? Net alsof multiculturalisme hetzelfde is als Apartheid.
Wat heeft Ploeger ons nog meer te vertellen? ‘We lichten er hier drie van de vijf rassen uit: negers, blanken en indianen. Want met name de passages uit De Volkszielen die hiernaar verwijzen, blijken vaak op onbegrip te stuiten. Het negerras beheerst bij uitstek de psychische vermogens van het heel jonge kind. Het blanke ras die van de middelbare leeftijd. Het indiaanse ras sluit de rij met de ouderdom. Let wel: niet de neger is een kind, maar de mens met een lichamelijk instrument dat ontleend is aan het zwarte ras, heeft innerlijke mogelijkheden die we kunnen begrijpen als we kijken naar het karakteristieke van de leeftijdsfase tot het zevende jaar’ (p. 42). Dit is dus weer een herhaling van wat er in de Volkszielen staat in wat andere formulering. Steiner:  ‘Das was wir Schwarze Rasse nennen, ist im wesentlich durch diese Eigenschaften (die Kindheitsmerkmahle) bedingt’ (‘Die Mission’, p. 79).Waarom wil iemand (Paul Heldens) dat ik deze uitleg van Ploeger lees of meeweeg om tot een afgewogen oordeel te komen?  Dit is toch al behandeld door Jeurissen? Die Ploeger overigens ook weer tot op de letter correct citeert (je moet het er bij blijven vermelden). Terecht commentaar van Jeurissen: ‘Hier wordt dus eenvoudigweg beweerd dat het geestelijke ontwikkelingsniveau van volwassen zwarten te vergelijken is met dat van blanke kinderen van zeven jaar. Hij zegt het wel zo ingewikkeld dat je het bijna niet begrijpt, maar dat is wel wat er staat’ (Jeurissen p. 5). Punt gemaakt en ik ben het er roerend mee eens.
Verder is de bijdrage van Ploeger niet meer zo bijster spannend. Het is heel veel van hetzelfde en ook nog flinterdun. Ik kan het hier wel allemaal gaan uitschrijven, maar dat zal niet zoveel veranderen. Het is gewoon een racistisch verhaal, geschreven ter verdediging en met onvoorwaardelijke instemming van Steiners rassenleer uit ‘de Volkszielen’. Dat is eigenlijk alles. Ik heb ook een vermoeden dat het misschien wel vanwege deze verkwikkende  bijdrage is, dat deze bundel inmiddels in antroposofische kring als verouderd wordt gezien. Er is al zo vaak op geschoten en iedere keer met succes. Zo gênant is dat verhaal van Ploeger namelijk wel. Misschien was die truc met Senghor nog het enige slimmigheidje, maar die is bij deze ook uit de lucht geschoten. Alleen een Paul Heldens ziet er kennelijk nog wat in. Maar het stuk van Ploeger is zo slecht dat het ook al het andere uit deze bundel de nek omdraait. Alleen bij ‘de Brug’ maken ze het nog bonter.
Vooruit, uit een passage valt nog wat eer te behalen. Net als Christoph Wiechert brandt ook Maarten Ploeger zijn vingers aan Wounded Knee. Eerst legt Ploeger uit dat de Indiaan, zelfs al op jonge leeftijd, opvallende gelijkenissen vertoont met een bejaarde. Ploeger: ‘Er blijkt zelfs een opmerkelijke affiniteit te bestaan tot grensoverschrijding tussen leven en dood. Al in een vroeg leeftijdsstadium vertonen indianen scherp getekende gelaatstrekken. Bij de prairie-indianen werd een belangrijkste krijgers inwijding gevonden in strijdsituaties met een welhaast zeker dood voor ogen (de eer behalen door een gewapende vijand aan te tikken met een stok)…(…) Met deze karakteristieken voor ogen kan Steiners uitspraak in de Volkszielen (vrij weergegeven): ‘De indianen moesten uitsterven en de kolonisten waren het uiteindelijke instrument’, in en juist daglicht worden gesteld. Het is allerminst een excuus voor het botvieren van de blanke moordcapaciteit; die schuld hebben wij hoe dan ook op ons geladen (evenmin kan de nog steeds voortgaande uitroeiing van de Amazone-indianen hiermee op welke wijze dan ook aanvaardbaar worden gemaakt). Zoals een ouder mens aan een op zichzelf niet zo dramatische ziekte licht kan bezwijken, zo betekende de confrontatie met de blanke expansiedrift voor de indianen meer dan een reeks ongelijke oorlogen. De indiaanse cultuur had à priori de bevattelijkheid om hieraan te gronde gaan (zie bijvoorbeeld de Wovoka-episode, uitmondend in de ‘zelfdestructie’ onder leiding van Sitting Bull bij Wounded Knee)’. (p.43-44)
Wellicht is het zinvol om een paar foto’s te tonen van de  dode lichamen die na de slachting op karren naar het massagraf werden gereden (zie link ), overigens geheel ten overvloede, de foto’s zijn schokkend. Maar misschien dat het dan wat minder een abstractie wordt waar de heren Ploeger en Wiechert vrijblijvend hun semi-wijsheidjes over menen te moeten spuien. Wat de Belgische antroposofen van de Brug met de Holocaust hebben, hebben sommige Nederlandse antroposofen met Wounded Knee. Verder blundert Ploeger al in het vermelden van de juiste feiten (het was niet onder leiding van Sitting Bull, want die was daarvoor al vermoord), laat staan dat hij dan in staat zou kunnen zijn om de ‘kosmische noodzaak’ van ‘Wounded Knee’ uit de doeken te doen. Er was ook geen sprake van zelfdestructie, want de kogels kwamen uit twee Hotchkiss kanonnen, op bevel van Kolonel James W. Forsyth opgesteld op de heuvel boven de vallei, waar een ongewapende menigte van tussen de driehonderd en driehonderdvijftig Minneconjou Lakota werd uitgemoord, zonder aanzien des persoons, op 29 december 1890 (feiten zijn toch belangrijk, al lijkt meneer Ploeger daar niet zoveel om te geven. Die zoekt het meer in de ‘grote lijnen’ en de achterliggende ‘wetmatigheden’).  Stamhoofd Big Foot, want die was het, dus niet Sitting Bull, leed op dat moment aan een zware longontsteking en was eigenlijk doodziek. Berucht is de foto van zijn door de strenge vorst bevroren lichaam, in een verwrongen houding in de sneeuw. Ik zou wellicht wat literatuur en andere bronnen kunnen aanraden over de toedracht en de achtergronden van deze massaslachting, maar het lijkt mij het beste en ook wel zo kies als bepaalde Nederlandse antroposofen voortaan hun mond houden over de kwestie Wounded Knee. Dan gebeuren er tenminste geen ongelukken.
Aan het eind van dit onfrisse verhaal zegt Ploeger, nu kennelijk in de hoedanigheid van rassenveredelaar: ‘De opheffing van de fysieke verschillen tussen de rassen gaat onherroepelijk door. Er is nog maar weinig tijd om hier juist op te antwoorden. Dit antwoord moet grotendeels nog gevonden worden. Schrijver dezes heeft het voornemen tot een uitvoeriger publicatie te komen, in een poging hieraan verder te werken’.
Bij mijn weten is die publicatie er nog niet gekomen. Houder van deze webstek heeft echter het voornemen om die publicatie op gepaste wijze te recenseren, mocht het ooit zover komen, al denk ik dat de heer Ploeger het maar beter kan laten.

 
figuur 5: Illustratie bij Gjalt Zondergeld, Evert van der Tuin, ‘De schaduwkant van de antroposofie’,  in ‘t Kan anders, najaar 1984. Oorspronkelijk uit Hermann Poppelbaum, Zur Metamorphose der Menschengestalt, in ‘Gäa-Sophia, Jahrbuch der Naturwissenchaftlichen Section der Freien Hochschule für Geisteswissenschaft am Goetheanum Dornach’, Band 3, Volkerenkunde, Stuttgart, Den Haag, Londen, 1929. Dat deze tekening al op een suggestieve manier racistisch is lijkt mij niet moeilijk aan te tonen. Ik denk dat ik voor uitleg slechts naar de bovenstaande citaten uit de Volkszielen hoef te verwijzen, hoewel Maarten Ploeger het ook kernachtig weet te verwoorden. Hoezo is er ‘géén sprake van rassenleer’ of sterker, is ‘antroposofisch racisme een contradictio in terminis’ (in de woorden van Paul Heldens)?

Antroposofie ter discussie 2; de bijdrage van Hans Peter van Manen

Dan nu de belangrijkste bijdragen die mij door Paul Heldens zijn aanbevolen. Het gaat hier om een vracht aan reacties uit de antroposofische hoek uit de jaren tachtig op slechts één artikel, dat ik overigens niet voor ‘Geloof in kabouters’ heb gebruikt. Het betreft een beschouwing van de historici Gjalt Zondergeld en Evert van der Tuin, ‘De schaduwkant van de antroposofie’ in ‘t Kan Anders , een tijdschrift van de Vredesbeweging. Hoewel het hier niet eens om een heel uitvoerig artikel gaat, is er vanuit antroposofische hoek een stortvloed van reacties gekomen. De bijdragen van de door Paul Heldens genoemde auteurs Hans Peter van Manen, Mark Bischot, Dieter Brüll (die van de ‘nieuwe reactionairen’), Jan Luiten, Fred Beekers, Mouringh Boeke en Arnold Sandhaus gaan over dit ene stuk. Verder is er ook wat kritiek op Bram Moerland, wiens brochure ik wel als bron heb gebruikt in ‘Geloof in kabouters…’. Het is wel ronduit verbijsterend dat in 2008 deze reacties op een artikel uit 1984 voor Paul Heldens nog steeds zo belangrijk zijn, omdat het debat sinds die tijd zich wel een beetje verder heeft ontwikkeld, tot en met het omvangrijke van Baarda rapport. Het gaat hier voorlasnog om de bijdrage van Hans Peter van Manen, expliciet aanbevolen door Paul Heldens, zoals we eerder hebben gezien.
Eerst het gewraakte artikel van Zondergeld en van der Tuin zelf (van Manens verhaal is een reactie op dit artikel). Zij beginnen met de stelling dat steeds meer ‘progressieve mensen’ zich aangetrokken voelen tot de biologisch dynamische landbouw (zij schrijven overigens hier ‘biologies dynamies’, in die zin is het wel erg gedateerd, gezien de ‘ideologiese’ spelling uit die dagen. Ze zijn dus heel erg ‘krities’). Daardoor is er steeds meer belangstelling gekomen voor andere aspecten van de antroposofie, zoals de vrije scholen, waarvan het aantal ‘eksplosief’ is toegenomen (ik zal er nu mee ophouden, maar het geeft wel aan van hoe lang geleden dit is en dat deze beschouwing enigszins onderhevig was aan de mode van die tijd). Zij noemen verder nog dat er een opinieblad is (Jonas), een kinderziekenhuis, instellingen voor gehandicapten, etc.
‘De Volkskrant (3-11-1984) spreekt terecht van een kleine antroposofische zuil. En dat in een tijd van ontkerkelijking en ontzuiling. De laatste jaren oefent de antroposofie een grote aantrekkingskracht uit op linkse en progressieve mensen’.
Over het Vrije School onderwijs schrijven zij: ‘De leerlingen krijgen een totaalpakket aangeboden, waaraan zij zich nauwelijks kunnen onttrekken. Een onderwijspakket, waarin geloof in reïnkarnatie, karma (Indisch noodlot), aura (onzichtbare uitstraling van ieder mens als ‘tastbaar’ bewijs van zijn geesteslichaam) en allerlei andere totaal onbewezen occulte zaken langzaam maar heel zeker de kinderen wordt ingegoten’ (p. 49).
Hans Peter van Manen zegt in ‘Antroposofie ter discussie’ terecht: ‘Dit is van a tot z de allergrootste kolder. De enige vraag zou kunnen zijn wie dit uit zijn duim heeft gezogen: de auteurs of een kwaadwillende informant’ (p. 47). Hierin moet ik van Manen gelijk geven, als ervaringsdeskundige kan ik mij niet herkennen in het bovenstaande beeld. Zonder meer een punt voor van Manen.
Maar dan vervolgen Zondergeld en van der Tuin: ‘Ook het geschiedenisonderwijs- voor zover dat volgens de voorschriften van Steiner gegeven wordt en dat is volgens ons onderzoek niet altijd het geval- kenmerkt zich door de meest onwaarschijnlijke onzin. Atlantis heeft een miljoen jaar bestaan. Een reeds lang en breed achterhaald bijgeloof dat ook door Mellie Uyldert wordt aangehangen, die zich daarbij beroept op nazi-historicus/charlatan Hermann Wirth’ (p. 49).
En nu het meest interessante, over deze laatste passage zwijgt van Manen, terwijl het in de direct opvolgende zin staat. Dit laatste is namelijk wel waar. Dat van die Nazi historicus en Mellie Uyldert weet ik niet direct (de schrijfter en astrologe Mellie Uyldert is een beruchte randfiguur binnen het Nederlandse esoterische spectrum, overigens niet eens een antroposofe, die de Holocaust ‘kharmisch’ weet te rechtvaardigen omdat ‘Joden er zijn om te lijden’ en van ‘Christus stierf voor ons en zij sterven nog steeds met hem mee’. Kom ik later op terug). Maar dat je leert dat Atlantis heeft bestaan klopt, zeg ik wederom als ervaringsdeskundige (al ligt de bron daarvan natuurlijk bij Steiner zelf en niet bij een of andere Nazi-historicus, al wil ik meteen geloven dat Mellie Uyldert zich daar maar al te graag op beroept. Overigens stellen Zondergeld en van der Tuin dat Zeylmans van Emmichoven zich wel op deze Hermann Wirth beroept. Als dat zo is verdient dat zeker nader onderzoek). Zo begon mijn eerste periode geschiedenis in de vijfde klas van de lagere school. Over Manu die het verzinkende Atlantis wist te ontkomen en de beschaving naar het oude India bracht.
Wat laat dit voorbeeld van close reading van deze twee bronnen ons zien? In ieder geval dat van Manen hier selectief citeert. Nu is citeren per definitie selectief, maar dit is overduidelijk ‘opzettelijk’ selectief citeren. Zoiets heet manipuleren. Van Manen had ook kunnen zeggen: ‘wat zij over occultisme op school uitkramen is van a tot z de grootste kolder, maar wij leren onze kinderen wel over het bestaan van Atlantis. Wij antroposofen geloven namelijk dat Atlantis heeft bestaan, zoals Rudolf Steiner dit talloze malen uiteen heeft gezet in oa zijn ‘Akasha Kroniek’. Het is misschien een kinderachtig voorbeeld en in dezelfde zin wordt na een zij het niet onbelangrijk detail (dat je op de lagere school leert dat Atlantis heeft bestaan is wel significant) dat gewoon wel klopt meteen weer onzin beweerd. Heel erg spijkers op laag water zoeken dus, maar dat doe ik hier met een reden. Ik doe dit omdat antroposofen die zich voelen aangevallen door critici, soms wel terecht en soms niet terecht, altijd klagen dat er verkeerd geciteerd wordt, selectief geciteerd wordt, gemanipuleerd wordt of dat er zaken worden beweerd zonder bronvermelding etc. Het zijn altijd de critici die manipuleren en die Steiner niet gelezen hebben (de meeste antroposofen wel, want die kunnen in regel goed uit de voeten met Steiners vaak ondoorgrondelijke taalgebruik, leert mijn ervaring…). Over de inhoud wil men vaak het debat niet aangaan. Dat hele dikke van Baarda rapport is voor een deel een lange litanie van klachten over hoe verkeerd, slecht of onzorgvuldig er geciteerd wordt en zelfs kwaadwillig gemanipuleerd wordt. Maar in dit geval is het dus een beetje het verhaal van de waard, het vertrouwen en zijn gasten, etc. Dat maakt het verhaal van van Manen er niet geloofwaardiger op; zijn verdere betoog is trouwens ook een lange klaagzang op het verkeerd citeren en het daarmee verkeerd voor het voetlicht brengen van de grote meester Rudolf Steiner. De critici zijn altijd de grootste charlatans, toch?
Dit is overigens niet alleen een Nederlands probleem, ook in Duitsland roepen antroposofen dit aan de lopende band (zie voor een interessant artikel hierover van Jana Hussmann van de Berlijnse Humboldt Universiteit http://www.religio.de/dialog/106/29_22-29.htm ). Hooguit is het alleen iemand als Thomas Höfer die daar een keer openlijk heeft gezegd dat het een keer afgelopen moet zijn met de eeuwig terugkerende mantra dat er verkeerd of selectief geciteerd wordt als er een racistische passage uit het werk van Steiner voor het voetlicht wordt gebracht, tenzij zo’n klacht terecht is natuurlijk. Maar hier kunnen we dus vaststellen dat van Manen welhaast opzettelijk ‘selectief citeert’. Fouten en onzorgvuldigheden zijn er om gecorrigeerd te worden, maar dat is dit overduidelijk niet. Meneer Heldens, u sprak toch van propaganda?  Van ‘schering en inslag’ en van ‘verwoestend’, van ‘halve waarheden’ en ‘kloeke leugens’.  Een beetje grote woorden nietwaar? Maar op deze manier weet ik er nog wel een.
Dat het niet alleen van Manen is blijkt wel uit de verschillende bijdragen uit Driegonaal. Daar wordt door de verschillende auteurs alleen maar gezeurd over verkeerd en selectief citeren. Het woord ‘propaganda’ en de vergelijkingen met ‘nazi-propaganda’ vliegen je van het papier tegemoet (zijn ‘schering en inslag’). Critici die wijzen op racistische passages in het werk van Steiner hanteren ‘nazi-methodes’, of er moet gespeculeerd worden over hun persoonlijk welbevinden. Ik denk dat het wellicht veel zinvoller en interessanter is om dit aspect zichtbaar te maken, dan om allerlei oude koeien uit de jaren tachtig weer uit een muffe sloot te gaan vissen, omdat Paul Heldens die zo belangrijk vindt.
Om nog even terug te komen op van Manen. Naast dat zijn stuk vooral een reactie is op het verhaal van Zondergeld en van der Tuin legt hij ook uit hoe het nu wel zit met Rudolf Steiner en zijn uitspraken over rassen (dat is waarschijnlijk de reden waarom Paul Heldens mij dit oude stuk heeft aanbevolen). Van Manen: ‘Men kan Steiners visie op de rassen als volgt samenvatten. 1. Door een samenspel van storende bovenzinnelijke invloeden en aardse krachtwerkingen zijn er in het verleden vijf rassen ontstaan. 2. Door de erfelijkheid zijn de raskenmerken voortgeplant en tegelijk losgekomen van de plaats van ontstaan. 3. Binnen enkele duizenden jaren zullen rasverschillen gaan verdwijnen en hun betekenis verliezen. 4. De ontwikkeling van de volkeren en culturen, die sterk vanuit Europa geïmpulseerd is, is een belangrijke eerste stoot tot de doorbreking van de verstarring in rassen. 5. De tijdelijke verdeling van mensen in rassen is niet los te zien van de reïncarnatiegedachte’. (Antroposofie ter Discussie, p. 54).
Ja en? Is er dan geen sprake van rassenleer? Eerder lijkt mij dat er inderdaad sprake is van rassenleer, ongeveer zoals van Manen het hierboven heeft samengevat. Zie hiervoor alle eerdere citaten uit ‘Die Mission’. Ik zou alleen toch wel de correctie willen aanbrengen dat die visie op rassen soms wat drastischer is dan hoe van Manen het hier voorspiegelt. Het moeten verdwijnen van de indianen bijvoorbeeld. Of moet ik begrijpen dat die toch weer incarneren in een ander ras, dus niets aan de hand? Van Manen is over dit soort kwesties niet duidelijk, zijn verhaal blijft sterk in het vage. Wel aardig dat hij nog een keer instemmend het verhaal van Maarten Ploeger aanhaalt (p. 52). En Ploegers verhaal is in zijn lompheid en recht voor zijn raap racisme meer dan duidelijk, dat hebben we eerder gezien. Van Manen: ‘Wat de rassen betreft, gaat het niet om de vraag of rassendiscriminatie juist is of niet. Daarop is het antwoord bekend. De vraag waar het om gaat is: bestrijdt men het leed en het onrecht, dat met rassenverschil verbonden wordt, het beste door alle rassenverschillen te ontkennen? (zie de bijdrage van Maarten Ploeger). Of is het wijzer om de stenen die hier liggen wel te zien? Niet om ze op te rapen om als projectielen te gebruiken, dat wil zeggen als argumenten voor superioriteitsaanspraken, maar om er overheen of er langs te stappen. Wie weigert de stenen te zien, kan er makkelijker over struikelen dan hij die ze wel ziet’. Mooi gesproken meneer van Manen, ook die beeldspraak, maar moeten we nu de ‘rasverschillen’ zien? Op de manier van Maarten Ploeger? Het lijkt me beter om te zwijgen en een paar goede boeken te gaan lezen (en daar bedoel ik vooral niet-antroposofische literatuur mee), voordat u over stenen begint met een verwijzing naar Maarten Ploeger. Het klinkt allemaal heel charmant, bijna parmantig, maar de uiteindelijke inhoud is dat toch wat minder. ‘Schwarze Kohle und der Neger ist ein Egoist’. Daar hebben we het namelijk wel over en u bent zeker bekend met deze voordracht getuige een ander citaat op dezelfde pagina. Van Manen: ‘Het kan inderdaad als een voordeel of een voorrecht van het blanke ras beschouwd worden dat deze rasuitwissende werking primair van de Europese volkeren uitgaat. Alleen in emanciperende zin beschouwde Rudolf Steiner het blanke ras als het ras van de toekomst, een uitdrukking die hij niet in de Volkszielen (als correctie op Zondergeld en van der Tuin, FS) gebruikte maar in een arbeidersvoordracht van 3 maart 1923’. Heel knap gevonden en vooral prachtig dat u de heren van der Tuin en Zondergeld zo toespreekt, maar we hebben het wel over dit citaat: ‘Auf der einen Seite hat man die Schwarze Rasse, die am meisten irdisch ist. Wenn sie nach Westen geht stirbt sie aus. Man hat die gelbe Rasse, die mitten zwischen Erde und Weltenall ist. Wenn sie nach Osten geht, wird sie braun, gliedert sich sich zu viel dem Weltenall an, und stirbt aus. Die Weiße Rasse ist die zukünftige, ist die am Geiste schaffende Rasse’ (vom Leben des Menschen.., p. 67 ). Ik heb het hierboven aangehaald. Het is maar wat je onder emancipatie verstaat. Geloof niet dat er veel van die emancipatie te genieten valt voor ‘Gelben und Swarzen’. Dus als u zich op dit citaat beroept, meneer van Manen, valt u toch een beetje door de mand.
Dit kleine polemiekje heeft wel een mooie geschiedenis. U dacht met uw opmerking iets slims te zeggen tegen Zondergeld en van der Tuin. Jeurissen haalt u slechts aan met ‘..zoals de antroposofische leerkracht Hans Peter van Manen het uitdrukt: ‘Dat kan inderdaad als een voordeel of een voorrecht van het blanke ras worden beschouwd, dat deze rassenuitwissende werking primair van de Europese volkeren uitgaat’ (Uit de Vrije School geklapt, p. 12). Uw vriend Paul Heldens, met wie u samen het boekje ‘Wanneer verwachtte Rudolf Steiner de komst van Ahriman’ samenstelde (waar het cultuurpessimisme à la Oswald Spengler overigens vanaf druipt), slaat mij jaren later met uw scherpzinnige verhaal om de oren en ik betrap u weer vervolgens op selectief, zoniet dubieus citeren. Terwijl het allemaal met uw slimme correctie op Zondergeld en van der Tuin was begonnen. Zo haarkloven wij allen weer in een rondje en uiteindelijk komt alles als een boemerang weer bij u terug. Alleen het racisme van Steiner blijft.
Van Manen besluit zijn beschouwing met: ‘Van der Tuin en Zondergeld proberen hun zonder meer absurde aantijgingen in een progressief kader te plaatsen en kiezen daarvoor een antimilitaristisch blad. Geweldloosheid is, hoe men het ook bekijkt, een edele zaak. Er is echter sprake van een tragische vertoning als juist de geweldloosheid als kader moet dienen voor een aanval, die op zo’n plompe wijze de waarheid geweld aandoet’ (p. 57-58). Toch vraag ik mij af wie de waarheid hier nu zo’n geweld aandoet, door weliswaar half toe te geven dat het blanke ras het ras van de toekomst is, maar daarbij niet vermeldt wat Steiner in de zin ervoor heeft gezegd. Een massaal uitsterven van twee mensenrassen, Gelb oder Schwarz, lijkt me geen onbelangrijk detail. ‘Halve waarheden zijn verwoestender dan kloeke leugens’, meneer Heldens.
Verder is het mij een beetje een raadsel waarom Paul Heldens het zo belangrijk vond dat ik deze bijdrage zou moeten meewegen. Van Manen legt nauwelijks iets uit over de visie van Steiner op rassen en volken en het is vooral gericht tegen een artikel van Zondergeld en van der Tuin, dat ik voor ‘Geloof in kabouters…’ niet heb gebruikt. Nu kan het zijn dat Paul Heldens vindt dat ik dezelfde argumenten gebruik als Zondergeld en van der Tuin, maar ik geloof dat ik wat betreft Steiner niet vaak vergelijkingen maak met het fascisme (om maar een voorbeeld te noemen). Ik heb het wel gehad over neo-nazi elementen (David Irving dus), maar dat was in verband met de Brug. Dit laatste lijkt meneer Heldens wel erg hoog te zitten, wat we zullen zien in de artikelen uit Driegonaal. Daar gaat het heel vaak over nazisme en de Tweede Wereldoorlog. Maar ik heb het in verband met de persoon Steiner geen relatie gelegd met het nationaal socialisme. Wel goed lezen, meneer Heldens.
Natuurlijk heb ik het wel over Steiners rassenleer zelf gehad. Over dat laatste is van Manen ronduit vaag; niet een keer citeert hij Steiner zelf, wat ik wel uitvoerig doe. Dus voor mijn eigen bevindingen kan ik het als grotendeels irrelevant terzijde schuiven, tenzij het gaat om de kwestie selectief citeren, daarvoor was het weer wel een aardige eyeopener.
Overigens heb ik nog iets toe te voegen wat betreft Zondergeld en van der Tuin. Vrij recent hebben zij een nieuw stuk geschreven over de rassenleer van Rudolf Steiner (in Gjalt Zondergeld, ‘Goed en kwaad; vijf opstellen, van fascisme tot pacifisme, van Rudolf Steiner tot Colijn’, Antwerpen, 2002, grote gedeeltes hier online te lezen . Zij nemen hierin afstand van hun vroegere vergelijkingen met het nazisme. Het jaren zeventig denken is er echt uitgezeefd. Hoewel ik dit nieuwe stuk van hen niet kende (ik heb het ook niet voor ‘Geloof in kabouters..’ gebruikt) blijkt dat hun inzichten van nu verrassend overeen komen met wat ik geschreven heb. Onze conclusies zou je bijna op elkaar kunnen leggen. Dus meneer  Heldens, als u zich zo druk maakt om wat beide historici hebben geschreven, neem dan eerst daar kennis van. Wellicht zouden we dan een ander soort discussie kunnen voeren. Zou wel wat actueler zijn geweest.

Antroposofie versus (anti)racisme; de speciale editie van ‘Driegonaal’

Weer van een heel andere aard zijn de artikelen uit de speciale editie van het Nederlandse antroposofische tijdschrift ‘Driegonaal; tijdschrift voor sociale driegeleding’, de ‘extra editie’, (anti)racisme versus anthroposofie; een bijdrage tot oordeelsvorming, maart 1996, gevestigd te Hemrik, met ‘artikelen die al verschenen waren vanaf 1985, aangevuld met een tweetal recente artikelen’. De bijdragen zijn van Fred Beekers, Mark Bischot, Mouringh Boeke, Dieter Brüll, Stephan Geuljans, Jan Luiten, Arnold Sandhaus en Liesbeth Takken. Let overigens op de spelling van het woord ‘anthroposofie’, dit vertegenwoordigt, samen met het Willehalm Instituut voor ‘Graalonderzoek en sociale driegeleding’ het geharnaste en ongenaakbare gezicht van de antroposofie in Nederland. Het tegenovergestelde van ‘krities’ dus. En dat blijkt meteen te kloppen. Geen knieval voor progressieve nieuwlichterij, maar ook niet zo ordinair radicaal als ‘de Brug’. Toch valt het me op dat men hier wel van wanten weet en van het op de man spelen is men hier niet altijd vies van (dat is soms een beetje beschamend).
Eerst het redactionele ten geleide van deze speciale editie. Daar staat onder meer: ‘De aantoonbare onwetenschappelijkheid van de anti-racisten, hun hardnekkige vasthouden, ook aan stellingen die onhoudbaar zijn, en de over ruim tien jaar uitgestrekte ‘jacht’ op de in hun ogen ‘racistische anthroposofie’, vormen een pijnlijk adequate illustratie van een uitspraak die Rudolf Steiner op 16 juni 1923 deed: ‘Wij hebben tegenover degenen die heden de anthroposofie bestrijden, slechts de opgave duidelijk aan te tonen waar zij de onwaarheid verkondigen. Daarover kunnen wij spreken. Maar over het meer rhetorische (curs. FS), over het inhoudelijke kunnen we natuurlijk niet spreken met mensen  die zich niet alleen niet willen laten overtuigen, maar die zich ook in wezen niet willen laten overtuigen, omdat het fundament hen ontbreekt’ (Driegonaal, p. 2).
Dit begint stevig. Toch vraag ik mij af wat zij met dat wetenschappelijke bedoelen. Ik zou de antroposofie toch niet erg wetenschappelijk willen noemen, althans volgens de normen die er binnen de normale academische wereld gelden. Ik vraag me namelijk serieus af of bijvoorbeeld Steiners visie op rassen, in de woorden Hans Peter van Manen, binnen de gebruikelijke wetenschap veel kans van slagen zou hebben: ‘Men kan Steiners visie op de rassen als volgt samenvatten. 1. Door een samenspel van storende bovenzinnelijke invloeden en aardse krachtwerkingen zijn er in het verleden vijf rassen ontstaan. 2. Door de erfelijkheid zijn de raskenmerken voortgeplant en tegelijk losgekomen van de plaats van ontstaan. 3. Binnen enkele duizenden jaren zullen rasverschillen gaan verdwijnen en hun betekenis verliezen. 4. De ontwikkeling van de volkeren en culturen, die sterk vanuit Europa geïmpulseerd is, is een belangrijke eerste stoot tot de doorbreking van de verstarring in rassen. 5. De tijdelijke verdeling van mensen in rassen is niet los te zien van de reïncarnatiegedachte’.  Noem het alsjeblieft levensbeschouwelijk, dit heeft namelijk niets met wetenschap te maken. Zie ook het eerder aangehaalde citaat van Jan Willem de Groot over antroposofische definitie van wetenschap, die ik alleen maar kan onderschrijven. Vraag me ook af hoe ‘aantoonbaar onwetenschappelijk’ de methodes van de antiracisten zijn. Hangt er natuurlijk vanaf wie je voor ogen hebt. Maar het lijkt me dat je heel wetenschappelijk verantwoord antiracistische kritiek kunt formuleren op de antroposofie.
Maar tot zover de wetenschap en de antroposofie. Wat staat er zoal in de verschillende bijdragen? Om te beginnen is het dus allemaal pre-van Baarda Commissie en zelfs pre-Jeurissen. De diverse auteurs richten vooral hun pijlen op wederom het artikel van Zondergeld en van der Tuin en een enkele keer op Bram Moerland. Erg actueel is het dus niet. Helemaal niet zelfs. Maar wellicht is het interessant om hier een blik op te werpen.
Het blad opent met een artikel van Stephan Geuljans, getiteld Antroposofie en Darwinisme. Geuljans is een bekende uit de artikelen van Jeurissen overigens en een later verklaard ‘rechtzinnig’ tegenstander van het van Baarda rapport, in zijn mening een knieval voor de niet-antroposofische kritische buitenwereld, zie bijvoorbeeld zijn artikel uit ‘Motief’ http://www.antroposofie.nl/literatuur/antroposofische_literatuur/artikelendatabase/ms/antver/df/motief33-3. Wat beweert hij daar zoal? Dat ook de van Baarda Commissie selectief citeert, die overigens weer alle critici van de antroposofie van selectief citeren beschuldigt. Driewerf hoera, of in dit geval driegeleed hoera. Net de Dordtse Synode.
Verder stelt Geuljans: ‘Citaten bewijzen niets’. Hangt er maar net vanaf in welke context. Ik ben het er wel mee eens dat een citaat zonder context niets bewijst (dat lijkt me niet meer dan een fatsoenlijk uitgangspunt voor iedere alfa- of cultuurwetenschap). En het duiden van een context is geen exacte wetenschap. Die zou je dus enigszins in een betoog moeten hard maken. Toch valt het me vaak op dat als je bij Steiner de context erbij betrekt het erger wordt in plaats van minder erg (zie mijn vorige stuk). Veel losse uitspraken van Steiner zijn juist heel goed in te passen in zijn gehele vertoog (behalve dus die uitspraak over de negerromans, daar kon ik verder niet mee uit de voeten).
In zijn beschouwing voor ‘Driegonaal’ begint Geuljans met een uiteenzetting over hoe de Nazi’s de antroposofie afwezen en zelfs een poging hebben ondernomen Steiner te vermoorden. Ook werd er in de Völkische Beobachter opgeroepen om Steiners komst naar München te verhinderen. ‘In die tijd werd Steiner al verdacht gemaakt’. Geuljans vervolgt met: ‘In onze tijd wordt Steiner opnieuw verdacht gemaakt, deze keer door de antiracisten. De aanklacht wordt onderbouwd met op zichzelf staande citaten zonder het door Steiner ontwikkelde mensbeeld erbij te betrekken’ (p. 3). Het spijt me maar ik kan dit alleen maar demagogisch vinden. Maar laten we verder het artikel van Geuljans verder serieus bekijken, die aandacht verdient het namelijk wel.
Vervolgens komt er een uiteenzetting over het verschil tussen Darwinisme en Steiners opvattingen: ‘Bij Darwin staat de evolutie der soorten centraal, waarbij de mens zich als hoogste diersoort heeft ontwikkeld. Het sociaal darwinisme past dit mensbeeld toe op de sociale verhoudingen, waarbij de mens zich in een ‘strijd der soorten’ zou bevinden waarbij het sterkste ras of diersoort in de ‘struggle for life’ overleeft, en in mindere mate het sterke ras het onderspit delft. Afgezien van alle nuances is de gangbare opvatting dat een mens, als lid van het ‘menselijk ras’ bepaalde universele rechten kunnen worden toegekend’. Daarna komt hij met ‘Filosofie der Vrijheid’ waarin Steiner stelt dat er één menselijk ras is. Ook spreekt Geuljans van een ‘ethisch individualisme’ bij Steiner.
Een belangrijk punt bij Geuljans is, wat hij trouwens ook uiteen zet in zijn artikel in Motief dat er bij Steiner sprake is van ‘evolutie’ en ‘involutie’. Als Steiner spreekt van het degeneren van de Indianen, is dit volgens Geuljans dat de ‘raskenmerken’ sterven, met andere woorden ‘involutie’ maar dat de mens als individu zich verder evolueert. Dus het belang van het ‘ras’ neemt af terwijl het belang van de individuele mens toeneemt. Geuljans besluit zijn artikel met: ‘Iemand die Steiner als filosoof serieus neemt en de zaak vanuit zijn ethisch individualisme beoordeelt weet dat Steiner in alle wetenschappen die hij becommentarieert, het individu centraal stelt. Als Steiner daar volgens enkelen niet geheel in geslaagd zou zijn, is dat een reden om die delen van de wetenschap alsnog met het menselijke te verbinden. Alleen iemand die de antroposofie als onfeilbaar systeem ziet, zal eisen dat distantiëren op zijn plaats is wanneer het citaat niet heilig genoeg is’(p. 7).
Ik ben met hele grote sprongen door dit verhaal gegaan (dat is wel te zien aan mijn verwijzingen) maar ik moet toegeven dat dit op zich serieuze stof tot nadenken oplevert (ik doe dus niet alles af). Wat betreft de notie van evolutie en involutie denk ik misschien weer het mijne, maar goed, de antroposofie is nu eenmaal mijn levensbeschouwing niet (eerlijk antwoord). Toch moet ik wel zeggen dit verhaal voor het eerst (van alle lectuur die ik inmiddels verwerkt heb) iets zie van een mogelijkheid om uit die volstrekt absurde rassjablonen te breken. Alleen bij die laatste opmerking heb ik wel weer mijn kanttekeningen. Juist als je het niet als onfeilbaar ziet kun je je er makkelijker van distantiëren lijkt me. Geuljans haalt veel van Steiner zelf aan, maar in zijn noten verwijst hij alleen naar jaartallen, er staan ook geen GA nummers, dus voor mij is het onduidelijk naar welke titels of voordrachten hij verwijst. Het jaartal 1910 ontbreekt, dus de Volkszielen zit er niet tussen. Ik heb trouwens nog wel meer vraagtekens. Wat er ook door veel antroposofen gezegd wordt (de rassenkwestie is iets van het verleden), Steiner zegt in de Volkszielen een keer expliciet dat zijn rassenverhaal ‘ook voor onze tijd’ geldt. Ik herhaal het in mijn vorige artikel aangehaalde citaat uit Die Mission Einzelner Volksseelen: ‘Diese Linie besteht auch für unsere Zeit (cursivering FS). Der Afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf. Das ist einfach ein Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteilung. Hier ist die Wahrheit zwar manchmal verschleiert; aber Sie sehen, man kommt mit Hilfe der Geheimwissenschaft doch auf merkwürdige Erkentnisse”( Die Mission, p. 80-81). Dat ‘unsere Zeit’ lijkt me nog een ingewikkelde kluif om op te lossen en daar heb ik tot nu toe nog nooit een overtuigend antwoord op gehoord. Zie ook de eerder genoemde citaten uit ‘Vom Leben des Menschen und Erde’.  Zie verder het eerder aangehaalde commentaar van Bernd Hansen van de Junge Antroposophen..
Verder vind ik dat wat Geuljans in dit artikel naar voren brengt meer stof tot nadenken (en zelfs mogelijkheden tot eventuele vernieuwing) brengt, dan bijvoorbeeld de beschouwing van van Manen (en Ploeger laten we maar zitten). Maar erken dan wel dat er sprake is van racisme, want die is er en niet zo’n beetje ook. En ook de bespiegelingen over de innerlijke kwaliteiten van de indianen, aan de hand van Steiner, het zou kunnen. Maar daar tegenover staan ook de zeer negatieve kwalificaties. Alleen al dat sjabloon denken over rassen is al iets waarvan ik denk dat de antroposofie zich zou moeten bevrijden.  Verder is er natuurlijk een vracht aan postkoloniale literatuur die ik zou kunnen bedenken, maar dat voert een beetje ver. Zijn ook erg mijn eigen stokpaardjes en die zal ik er hier maar buiten laten. Alleen het gefixeerde denken in ‘cultuurperiodes’ al, het is het iets dat iedereen die een beetje geschoold is in de hedendaagse cultuurwetenschappen volstrekt wezensvreemd. Maar goed, antroposofie is dan ook geen wetenschap maar esoterie, mijns inziens althans. Erken dat gewoon en doe dan verder geen algemene uitspraken met wetenschappelijke pretenties over rassen meer.
Verder moet ik zeggen dat de verdere inhoud van het blad zeer achterhaald is en ook niet altijd even netjes is naar de critici van de antroposofie, sterker nog, zwaar onder de gordel. Ik ga hier niet alle sneren weergeven die er worden uitgedeeld naar Moerland en Zondergeld, maar beschamend is het wel. Het gaat echt tot en met speculaties over persoonlijke zaken. En meer dan speculeren is het niet. Had het dan bij dat ene stuk van Geuljans gehouden. Op zaak spelen mag wat mij betreft stevig en soms hard, maar dat op de man spelen is wel een beetje ranzig. Lijkt me ook een teken dat er dan niet zo’n sterke zaak is. En inderdaad, er is wel een probleem. Een racisme probleem bijvoorbeeld.
Een voorbeeld wil ik er wel uitlichten. Het betreft het artikel ‘Het bruine denken van Frans van de Ven; het karakter van fascistoïde propaganda’, door Arnold Sandhaus. Ook dit is een repliek op een oud artikel. Het gaat om ‘De bruine kanten van het groene denken’, door Frans van de Ven in de Groene Amsterdammer van 23 maart 1988 (op p. 35). Overigens kan ik niet op de inhoud van dat artikel ingaan, ik heb dit niet boven water gekregen. Ik ben dus wel beperkt in mijn inhoudelijke behandeling, maar ik kan er wellicht iets over de argumentatie van Sandhaus zelf uithalen (we zijn eurythmie docent Arnold Sandhaus al eerder tegen gekomen bij zijn kritiek op Jan Willem de Groot). Het komt erop neer dat Sandhaus van der Ven beschuldigt van Nazi-methodes, nav de opmerking ‘Wanneer verdwijnt Atlantis voor goed in de zee?’ (lijkt me trouwens geen drama, die opmerking althans). Maar wat ik het kwalijke van Sandhaus vind is dat hij anderen van ‘bruin denken’ beschuldigt, maar zelf jaren later een keer goed door de mand is gevallen. Toen de Antroposofische Vereniging in Nederland na een buitengewone ledenvergadering had besloten de Commissie van Baarda in te stellen om Steiners werk op mogelijk racisme door te lichten, behoorde Sandhaus tot de rechtzinnige tegenstanders. Hij ging daarin zo ver, dat hij zelfs bij de radicale antroposofen in Begië (we kennen ze van de Brug) een voordracht kwam houden over ‘Michaëlische moed’. Daar zou het de Nederlandse antroposofische vereniging aan ontbreken, vond Sandhaus. Hij was daar tamelijk duidelijk over. In de Brug staat een uitgebreid verslag van deze bijeenkomst. Ik had dit al bij het schrijven van mijn vorige artikel gesignaleerd, maar heb toen Sandhaus niet met naam en toenaam genoemd. Maar als meneer Sandhaus een journalist van de Groene Amsterdammer van ‘bruin denken’ beschuldigt, wat doet hij dan bij een blad waar grof antisemitisme en holocaustontkenningen ‘schering en inslag zijn’? En we hebben gezien, op meer plaatsen wordt er in dat blaadje gedweept met neo-nazi elementen. Dus als ik meneer Sandhaus was, zou ik een beetje terughoudend zijn met het beschuldigen van journalisten van de Groene van ‘bruin denken’. Dan moet hij eerder bij zijn vrienden van de Brug zijn; daar vind je pas echt ‘bruin denken’. De grootste klapper is toch wel, meneer Sandhaus, dat er in deze speciale editie van Driegonaal een ander artikel van u is verschenen (Paul Heldens verwijst er in ‘Heikele kwesties’ ook naar) met de titel ‘Het nazisme waart nog steeds rond maar waar?’ (p. 41). Ik zal het u laten zien: daar. Lees verder nog maar het hierboven aangehaalde artikel ‘Ahriman; staat, multicultuur en holocaust’, waar een hele trits holocaustontkenners wordt aangeprezen. Gaat u daar maar eens kijken. Uw vrienden van de Brug lusten er wel spreekwoordelijke pap van. Ik heb geen idee hoe die relatie verder zit, ik constateer alleen dat u opdook in dat Blad, met een verhaal dat het de Nederlandse Antroposofische Vereniging aan ‘Michaëlische Moed’ ontbrak. Maar ik zou hoe dan ook het bruine element eerder daar zoeken dan bij ‘de Groene Amsterdammer’ (ik was er ook niet over begonnen als u niet die beschuldiging naar van de Ven had geuit). En de bewijslast voor dat bruine element is in het geval van de Brug overstelpend. Zo kun je er lezen dat de Holocaust ‘nog onderzocht’ moet worden, in het artikel ‘De Christelijke impuls uit Midden Europa’. Verder zit je vanaf die site met twee muisklikken op de ergste neo-nazi sites die je maar kunt bedenken (kijk maar onder de W van ‘Wereldoorlog II’, of de H van ‘Holocaust’).
Gezien de krachtige kwalificatie in het verhaal van Paul Heldens wil ik tot slot nog kort ingaan op het artikel van Dieter Brüll, ‘De nieuwe reactionairen’ (p. 14-24, De Nieuwe Reactionairen (def)te raadplegen, inclusief naschrift). Wat bedoelt meneer Brüll daarmee?  Het is vooral een tirade tegen het werk van Zondergeld en de Groningse hoogleraar pedagogiek JD Imelman, auteur van het toen actuele ‘Hoe vrij is de Vrije School’, uit 1983 waarin hij kritiek heeft geuit op het Vrije School onderwijs (is net zoveel over gereld als over Zondergeld, ook in ‘antroposofie ter discussie’). Is het voor mijn verhaal relevant? Totaal niet zelfs, dus begrijp ook niet waarom Paul Heldens ermee aan kwam zetten. Brülls betoog is verder dat de antiracisten van de generatie jaren zestig/zeventig net zo reactionair zijn als de fascisten van de jaren dertig/veertig. Lijkt me onwaarschijnlijk, maar is weer een hele andere discussie. Wat wilde u hiermee, meneer Heldens? Hoor ik daar soms ook bij? Nu ben ik geboren in de jaren zeventig maar ik leef er niet in.
Een van de zeldzame keren dat Brüll het (terloops) echt over Steiner zelf heeft (hij heeft het veel te druk met Zondergeld, Immelman en het verdedigen van Sigismund von Gleich, zie voor de laatste dit afschrikwekkende voorbeeld): ‘Omdat de duvel met Zondergeld speelt, heeft hij precies de verkeerde ‘racist’ te pakken. Zeker, hij (von Gleich) werkte Steiners ‘rassenleer’ uit voor de voor-Christelijke tijd (daarna hebben in de zienswijze van Steiner rassenverschillen hun betekenis verloren)’. (Dieter Brüll, ‘De Nieuwe reactionairen, met een bijzondere aandacht voor het verschijnsel Zondergeld’, Driegonaal, 1986, no. 1). Laten we dit maar eens afwegen tegen de volgende passage van Steiner uit Die Mission: ‘Sehen Sie sich doch die Bilder der alten Indianer an, und Sie werden gleichsam mit Händen greifen können den geschilderten Vorgang, in dem Niedergang dieser Rasse. In einer solchen Rasse ist alles dasjenige gegenwärtig geworden, auf eine besondere Art gegenwärtig geworden, was in der Saturnentwickelung vorhanden war; dann aber hat es sich in sich selber zurückgezogen und hat den Menschen mit seinem harten Knochensystem allein gelassen, hat ihn zum Absterben gebracht. Man fühlt etwas von dieser wirklich okkulten Wirksamkeit, wenn man noch im neunzehnten Jahrhundert sieht, wie ein Vertreter dieser alten Indianer davon spricht, daß in ihm lebt, was vorher für die Menschen groß und gewaltig war, das aber die Weiterentwickelung unmöglich mitmachen konnte. Es existiert die Schilderung einer schönen Szene, bei welcher ein Führer der untergehenden Indianer einem europäischen Eindringling gegenübersteht’ (p. 122).
Er staat ‘neunzehnten Jahrhundert’. En er zijn ook nog foto’s van gemaakt! Als dit artikel van Brüll de ultieme verdediging moet zijn, vrees ik dat de antroposofie echt met lege handen staat.
Brüll concludeert overigens met: ‘In 1932 verscheen Karl Heyers studie ‘Wie man gegen Rudolf Steiner kämft’. Sindsdien is er weinig veranderd. De onderwerpen en de termen zijn aangepast. En wat vroeger meer van de kerken uitging, komt nu van hun opvolgers, de nieuwe reactionairen. Ook zij kunnen ongetwijfeld op vele gelovigen rekenen. Toch is één ding anders geworden. Werd destijds iemand op een onwaarheid betrapt, dan placht hij zich, weliswaar met smoesjes, te excuseren. dat was minder het gevolg van fatsoen, dan wel van ’social control’. Tegenwoordig hoeft dat niet meer. Je kunt anderen, zonder een spoor van bewijs, van indoctrinatie van kinderen beschuldigen, van racisme en antisemitisme’. Een beetje pijnlijk… De cursivering is overigens mij. Die uitsmijter over Karl Heyer heeft Paul Heldens dus gewoon letterlijk van Brüll overgeschreven. Interessant. Heel effectief, tegen welke racisme-aantijging dan ook. Brüll sluit af met: ‘Daarbij hoort ook het recept van Lenin: liquideer gerust honderd mensen, waarvan er negenennegentig onschuldig zijn, als dat een manier is om de schuldige te vernietigen. Het is ook de methode van onze technocratie. En op het peil van Zondergelds artikelen overgebracht: gooi gerust honderd modderkogels naar de vijand; als er ook maar een raak is, is het de moeite waard. Omdat ik geen zin heb om de edelsten onder dit modderbad vandaan te (blijven) slepen, is voor mij hier de casus Zondergeld gesloten’. Wat een theater. Bovendien blijkt die zaak voor anderen (zie Paul Heldens) helemaal niet gesloten. Iedere keer als er iets gezegd wordt over racisme in de antroposofie wordt er weer op de trom Brüll/Zondergeld geroffeld. Net alsof er daarna nooit meer een zinnig argument is uitgewisseld. Of is dat soms te bedreigend, want deze polemiek was tenminste overzichtelijk? Maar daarmee is Steiner niet ontlast, dus ik vrees dat je het daarmee niet redt.
Concluderend kunnen we toch wel stellen dat het hier allemaal om erg verouderd materiaal gaat. Het stuk van Geuljans vond ik er op een bepaalde manier wel uitspringen (zie er zelfs een openingetje voor vernieuwing in, al is dat een zaak van de antroposofen zelf), maar verder denk ik dat het verder allemaal niet meer erg van belang is.

Update januari 2009: Walter Heijders ‘Rudolf Steiner versus nationaal socialisme’

Het lijkt mij nuttig om nog kort aandacht te besteden aan twee andere door Paul Heldens aanbevolen bronnen. Het betreft de VOK Cahiers (nu pas in handen) over de racisme-kwestie van Walter Heijder ‘Rudolf Steiner versus nationaal socialisme’ en Willem Frederik Veltman ‘Van je ras, ras, ras rijdt de koning door de plas’ (humor, maar we zullen kijken of de inhoud net zo geestig is).
Eerst de meest serieuze. De bioloog Walter Heijder schrijft vaker voor antroposofische media. Hij behoort niet bepaald tot de rekkelijken (eerder de preciezen). Zijn bijdragen zijn in regel erg degelijk, met veel gemier op de letter (vaak terecht, zie overigens ook dit artikel uit Skepter http://www.skepsis.nl/steinercommissie.html). Dat lijkt ook zijn insteek te zijn in deze publicatie. We zullen kijken of hij het hier ook bij het rechte eind heeft.
Hij begint met een uiteenzetting dat er in het afgelopen decennium (de publicatie is uit 1997) veel onjuiste beweringen zijn gedaan inzake Rudolf Steiner en de rassenkwestie, zowel door de critici (vooral Moerland en Jeurissen) maar ook door enkele antroposofen (in dit geval Jelle van de Meulen). Zijn focus ligt sterk op de relatie van Rudolf Steiner en het antisemitisme/nationaal socialisme. Ik heb mij tot nu toe altijd vrij neutraal in deze zaak opgesteld, dus ik wil in dit verband ook niet uitgebreid ingaan op wat Heijder hierover beweert. Heb ik bij de andere partij ook niet gedaan, dus ik laat dat hier vooralsnog in het midden. De inleding op deze VOK uitgave is overigens hier te lezen.
Wat in dit verband wel interessant is, is Heijders kritiek op Bram Moerland en Toos Jeurissen wat betreft de passage ‘geen persoonlijke sympathie’ en de ‘grote wetmatigheden in het mensdom’ uit de vierde voordracht uit Die Mission einzelner Volksseelen (al vaak langsgekomen). Heijder citeert Moerland: ‘Hoe ziet Rudolf Steiner de voorzienigheid? Hij wijdt daar in zijn boek ‘De Volkszielen’ een lange passage aan. Ten eerste waarschuwt hij ons ervoor dat, als we de kosmische betekenis van de indianen willen begrijpen, wij geen persoonlijke sympathie of persoonlijk enthousiasme moeten laten meespelen, want daar komt het niet op aan. Het komt slechts aan wat besloten ligt in de grote wetmatigheden van het mensdom. Wie zich tegen het noodzakelijke zou uitspreken, zou niets bereiken. Zich daartegen uitspreken betekent dat er hindernissen worden opgesteld. (Heijder p. 11, geciteerd uit Moerland p. 18-19). Jeurissen heeft deze passage van Moerland overigens letterlijk overgenomen in haar brochure (p. 18, http://www.antroposofia.be/wordpress/uit-de-vrije-school-geklapt.pdf). Zij bespreekt trouwens de algemene intentie van dit citaat en koppelt dat aan het beruchte ‘Jodendom-citaat’. Het gaat dus bij Jeurissen om de algemene ethiek die uit die woorden spreekt, niet om het specifieke voorbeeld.
Walter Heijder stelt dat Jeurissen hier wel erg kort door de bocht is gegaan en zich heeft laten inpakken door Bram Moerland. En Moerland flest de boel, blijkens de bewijsvoering van Walter Heijder. Heijder maakt dit hard door een bijna anderhalve pagina uit Die Mission voluit te citeren. Daaruit blijkt het volgende. Het ‘citaat’ van Moerland blijkt een samenstelling te zijn van twee losse zinnen, waar drie alinea’s tussen staan. Deze zijn ook nog eens in omgekeerde volgorde weergegeven. Dus eerst komt: ‘Wie zich tegen het noodzakelijke zou uitspreken, zou niets bereiken. Zich daartegen uitspreken betekent dat er hindernissen worden opgesteld’, dan drie alinea’s en dan pas ‘…geen persoonlijke sympathie of persoonlijk enthousiasme moeten laten meespelen, want daar komt het niet op aan. Het komt slechts aan wat besloten ligt in de grote wetmatigheden van het mensdom’. Heijder laat ook zien dat in de zinnen voor deze passages, er tussen en erna, het woord ‘indianen’ niet eens voorkomt. Conclusie, Moerland bedriegt de boel.
Laat ik beginnen om mijn complimenten aan Walter Heijder te maken, want wat je er verder van mag vinden, slim is het wel. Er zijn alleen twee kanttekeningen te maken. In de eerste plaats parafraseert Moerland. Misschien had hij dat duidelijker moeten aangeven (wellicht is die kritiek wel terecht), maar bij zowel Moerland als Jeurissen gaat het om de context van het hele betoog van Steiner. En nergens geeft Moerland aan dat het een letterlijk citaat is.
Verder gaat het hier niet om de letter maar om de intentie. Heijder laat namelijk de context van het hele betoog van Steiner buiten beschouwing (in dit geval de vierde voordracht), al wekt hij de schijn dat hij dit niet doet, middels een lange uitsnede (waarin heel precies de cruciale passages zijn weggelaten). Dat betoog komt, in mijn eigen woorden, dus geen enkel misverstand, op het volgende neer:
Er zijn sinds de Lemurische tijd storende krachten actief, de zogeheten ‘abnormale geesten van de vorm’.Deze hebben op verschillende plekken op aarde invloed doen geleden en hebben ervoor gezorgd dat bij de locale bevolking aldaar een paar storingen in de ontwikkeling hebben plaatsgevonden. In Afrika hebben deze krachten ervoor gezorgd dat de accenten van het kind doorwerken op de plaatselijke bevolking, in Azië dat de puberale accenten dominant zijn. In Europa is alles betrekkelijk harmonisch verlopen. Daar hebben deze krachten vooral de volwassenheid geaccentueerd, maar dat is niet zo erg, blijkens de woorden: Diese Linie besteht auch für unsere Zeit. Der afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf. Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteiligung. Hier ist die Wahrheit zwar manchmal verschleiert, aber Sie sehen, man kommt mit Hilfe der Geheimwissenschaft doch auf merkwürdige Erkenntnisse. (p. 79-80)
Verder zegt Steiner dat deze eigenschappen zich voortzetten in de erfelijkheid en dat deze zich dus los van de plaats van het ontstaan voorplanten. Maar de lijn loopt door; er is immers ook een ras dat met de ouderdom en de dood wordt geassocieerd, in dit betoog een niet onbelangrijk detail: ‘Wenn wir dann diese Linie weiterziehen, so kommen wir weiter nach Westen nach den amerikanischen Gebieten hinüber, in jene Gebiete, wo diejenigen Kräfte wirksam sind, die jenseits des mittleren Lebensdrittels liegen. Und da kommen wir — ich bitte das nicht mißzuverstehen, was eben gesagt wird; es bezieht sich nur auf den Menschen, insofern er von den physisch-organisatorischen Kräften abhängig ist, von den Kräften, die nicht sein Wesen als Menschen ausmachen, sondern in denen er lebt -, da kommen wir zu den Kräften, die sehr viel zu tun haben mit dem Absterben des Menschen, mit demjenigen im Menschen, was dem letzten Lebensdrittel angehört. Diese gesetzmäßig verlaufende Linie gibt es durchaus; sie ist eine Wahrheit, eine reale Kurve, und drückt die Gesetzmäßigkeit im Wirken unserer Erde auf den Menschen aus. Diesen Gang nehmen die Kräfte, die auf den Menschen rassebestimmend wirken. Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten. Von der Eigentümlichkeit dieser Linie hängt das ab, was auf der Oberfläche unserer Erde mit den Rassen sich abspielt, was von den Kräften, die nicht unter dem Einfluß der normalen Geister der Form stehen, bewirkt wird. Wo Rassencharaktere in Betracht kommen, da wirken sie in dieser Weise. In unserer Zeit wird der Rassencharakter aber allmählich überwunden.
We kunnen dus ook concluderen dat de ‘wetmatigheden’ ervoor gezorgd hebben dat de Indiaanse bevolking’ is ‘uitgestorven’, net voordat ‘in onze tijd het rassenkarakter langzaam wordt overwonnen’.
Als wij dan nu weer gaan kijken naar de verknipte ‘citaten’ van Bram Moerland, waar gaan die dan wel over, geplaatst in de oorspronkelijke context? Zij gaan over de ‘wetmatigheden’ die in het voorgaande besproken zijn. Het zijn concluderende opmerkingen aan het slot van een betoog, of zelfs een bevestiging van wat er eerder is gezegd. De meest in het oog springende zaken van dat betoog zijn hierboven weergegeven. En het meest pregnante detail zijn toch wel de beweringen over de indianen. Moerland heeft de intentie van de tekst dus correct weergegeven, die is weggelaten uit de lange uitsnede van Walter Heijder.
Laten we duidelijk zijn dat Moerland niet correct heeft geciteerd. Maar heeft Moerland dan de suggestie gewekt dat hij letterlijk citeerde? Er staan namelijk nergens aanhalingstekens. Moerland parafraseert dus. Wel heeft Jeurissen dit later als een ‘citaat’ opgevat. Zij schrijft: ‘Bram Moerland citeert in zijn boekje Rassenleer met charisma Rudolf Steiner in zijn boek de Volkszielen over het lot van de indianen: ‘ Ten eerste waarschuwt hij (Steiner) ons ervoor dat…’ enz. We kunnen dus wel zeggen dat Jeurissen er te makkelijk vanuit is gegaan dat Moerland letterlijk citeert. Die kritiek op Jeurissen is dus wel terecht. Moerland zou je kunnen verwijten dat hij misschien iets duidelijker had moeten zijn dat hij niet citeerde maar parafraseerde (dan is het in dit geval minder ernstig dat beide opmerkingen van Steiner in omgekeerde volgorde zijn weergegeven). Maar dat dit ook over het lot van de indianen gaat is zonder meer waar. En precies dat detail laat Walter Heijder weg. Die is in zijn lange uitsnede wel zo slim geweest om net die passages niet mee te nemen (het scheelt een paar regels). De laatste opmerking over de indianen staat in een paar zinnen daarboven. Kortom, bijzonder slim, maar uiteindelijk niet slim genoeg. Voor degenen die het willen nakijken, de uitsnede van Heijder loopt van:

Dies hängt alles mit dem geistigen Gang der Entwickelung zusammen (Nachlassverwaltung, Dornach, 1950, p. 84).
Vertaling Heijder: ‘Dat hangt allemaal met de geestelijke ontwikkeling samen’.
Vertaling Pentagon-uitgave (De Volkeren van Europa, 2006): ‘Dit hangt allemaal met de geestelijke ontwikkeling samen’ (p. 116)

tot

‘Wenn man den Boden, auf dem man steht, erkennt bis zur Insel- und Halbinselbildung, dann wird man fühlen, welche Empfindung einen überkommen muß, wenn man im Sinne der Menschheitsentwickelung wirken will’ (p. 86).
Vertaling Heijder: ‘Als men de grond waarop men staat leert kennen, tot en met de vorming van eilanden en schiereilanden, dan zal men ervaren welk gevoel men moet ontwikkelen wanneer men in positieve zin voor de mensheidsontwikkeling wil werken’.
Vertaling Pentagon-uitgave: ‘Wanneer je de grond waarop je staat leert kennen, tot en met de vorming van eilanden en schiereilanden, zul je gaan ervaren welk gevoel zich van je meester moet maken als je in de zin van de mensheidsontwikkeling wilt werken’ (p. 118).

In een fatsoenlijke tekstinterpretatie (althans zoals ik dat gewend ben), wordt er goed gekeken naar de letter, maar ook naar de context en de intentie. Misschien is Heijder, met zijn achtergrond als bioloog, wat anders gewend, maar dat is normaal gesproken de correcte gang van zaken. En naar de intentie en naar de letter staat er dat wij ons niet moeten uitspreken tegen de wetmatigheden van het mensdom, of ons moeten laten leiden door persoonlijke sympathie (voor alle duidelijkheid, ik parafraseer dus). En wat houden die wetmatigheden in? Onder meer dat de indianen zich de krachten moesten verwerven om uit te sterven, net voordat er een heerlijke ‘rasloze’ toekomst wordt beloofd. En het zijn de Europeanen die daar de vruchten van zullen plukken. Zij hebben alle voordelen en lijden niet aan de nadelen, waar de andere rassen wel aan lijden. Voor de indianen is het jammer, maar te laat. Conclusie, uiteindelijk (in de context van het hele betoog, in zijn geheel na te lezen op http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_04.htm) komt Moerlands beschrijving meer in de buurt van wat Steiner beoogt met deze voordracht dan Walter Heijder, al doet zijn lange uitsnede anders vermoeden. Wie hier nog aan twijfelt zou ik willen verzoeken om de vierde voordracht uit Die Mission in zijn geheel precies na te lezen. Ik denk dat er dan geen andere conclusie mogelijk is. Het betoog is duidelijk.
Ik moet zeggen dat ik deze truc (iets anders kan ik er niet van maken) wel erg doorzichtig vind. Als Heijder echt wilde aantonen dat de door Moerland aangehaalde citaten niet over de indianen gingen, had hij die passages die wel over de indianen gaan gewoon moeten meenemen en op basis daarvan zijn gelijk moeten aantonen. Maar dat was stukken moeilijker geweest, zo niet onmogelijk. En dan die eeuwige klacht van antroposofen dat critici bijna per definitie ‘selectief citeren’. Op die manier wordt het wel heel pathetisch. We zullen bovendien bij de volgende ‘verdediging’ van Steiner zien, die van Veltman (ook een VOK uitgave) dat die passages weer nadrukkelijk wel over de indianen gaan, alleen wordt er daar weer een volstrekt nieuw argument verzonnen waarom die passages niet racistisch zouden zijn. Slim van Paul Heldens dat hij mij beide publicaties heeft aangeraden. Want hoewel Veltman Steiner ook probeert vrij te pleiten zijn argumenten staan haaks op die van Heijder, zoals we zullen zien. Beide verdedigingen van Steiner ondergraven elkaar. Dat hebben ze bij Vrije Opvoedkunst dus niet handig op elkaar afgestemd. Het is dus of het een of het ander. Of allebei niet natuurlijk, maar dat zal zo duidelijk worden.

Update januari 2009: Van je ras, ras, ras…Een jongensboek; waarin een olijke meneer Veltman monter van leer trekt tegen die ‘schreeuwende mevrouw Toos’

Van een iets andere orde is de publicatie van Willem Frederik Veltman ‘Van je ras, ras, ras, rijdt de koning door de plas; een rechtzEtting’ (met die spelling, subtiel), uit 1997. Zijn verhaal is vooral een reactie op Jeurissen (waarin hij ook gebruik maakt van het bovenstaand behandelde betoog van Heijder) en hij hekelt de slappe knieën van het bestuur van de antroposofische vereniging na de ‘affaire Wiechert’. Het meeste van wat hij tegen Jeurissen in stelling brengt is afkomstig uit twee andere geschriften; het in beperkte oplage verschenen ‘Commentaar op ‘Uit de Vrije School geklapt’ van Herman Boswijk en een (toen nog niet verschenen) tekst van Mees Meeussen. Ik heb het idee dat de serieuze gedeeltes vooral afkomstig zijn uit beide publicaties. Die passages maken ook een degelijke indruk en vormen een schril contrast met Veltmans eigen uitleg van een paar fragmenten van Steiners werk. Die is soms bijna schokkend benedenmaats. Als hij andere teksten van Steiner bespreekt leunt hij meestal op de uitleg van anderen. De enige twee keren dat hij, naast een verwijzing naar Steiners autobiografie ‘Mein Lebensgang’ waarmee hij afdoende meent te verklaren dat Steiner nooit van zijn leven een ‘theosoof ’is geweest, wel iets aanhaalt en probeert uit te leggen (beide uit Die Mission einzelner Volksseelen) blijkt dat hij de tekst in het eerste geval niet goed gelezen of begrepen heeft (laat ik ervan uit gaan dat het niet moedwillig is) en in het tweede geval (in een eindnoot) geeft hij er wel zo’n aparte draai aan dat het regelrecht lachwekkend wordt. Dat lijkt me wel moedwillig, maar zijn lezing is de meest wanhopige uitvlucht die ik tot nu toe ben tegengekomen. Als er een iemand Steiners woorden weet te misvormen of te verdraaien dan is het meneer Willem Frederik Veltman wel. Dat zullen we later zien. Veltman lijkt het verder het een buitengewoon jolig onderwerp te vinden (gezien de titel, maar ook sommige uitspraken). Zo spreekt hij steeds van Mevrouw Toos Jeurissen. We zullen zien of dit werkje van meneer Willem Frederik Veltman ook zo’n vrolijke behandeling verdient. De passages die duidelijk van Meeusen of Boswijk zijn (ik heb overigens het idee dat Veltman dat niet altijd even duidelijk aangeeft, wat van hen is en wat van hem zelf) zal ik hier vooralsnog buiten beschouwing laten. Ik heb het idee dat ik die meer recht zou doen en echt een serieuze bespreking verdient als ik hun complete artikelen in de oorspronkelijke vorm zou lezen, dus daarin hou ik me op de vlakte. De focus ligt op de inbreng van Veltman zelf, waar al genoeg over te zeggen valt.
Meneer Veltman begint: ‘Van je ras, ras, ras, rijdt de koning door de plas. Wat gebeurt er als de koning door de plas rijdt? Hij wordt overdekt met modderspatten. Als hij in een koets rijdt, zitten die spatten op de koets, als hij te paard door die plas draaft, zal hij zelf ook wel onder de modderspatten raken. Hoe dan ook, er moet worden schoongemaakt, koets of koning, het vuil moet eraf! Je kunt natuurlijk ook vragen: waarom rijdt hij door de plas, of hoe komt het dat hij door de plas rijdt? Het antwoord is betrekkelijk eenvoudig: omdat hij of de koetsier niet goed hebben uitgekeken’ (p. 4). Het statement is duidelijk. Het blazoen is dus besmeurd en meneer Veltman, die ongetwijfeld wel goed zou hebben uitgekeken, gaat poetsen. We gaan rijden met koetsier Meneer Veltman op de bok.
Wie in de ogen van Veltman de vervuiler is wordt al vrij snel duidelijk: ‘En toen kwam mevrouw Toos Jeurissen en zij schreef haar brochure ‘Uit de Vrije School geklapt; over antroposofie en racisme; een stellingname’(…) Hoewel haar betoog zwak was en slecht gedocumenteerd, emotioneel geschreven en op veel plaatsen volstrekt gespeend van iedere logica bracht deze publicatie veel te weeg. Het was duidelijk dat zij haar steun zocht bij enkele scribenten en ook gevonden, die reeds tien jaar tevoren een aanval hadden gedaan op Rudolf Steiner, de antroposofie en de Vrije Scholen met beschuldigingen van racisme, antisemitisme en nazisme. Deze beschuldigingen waren destijds op overtuigende wijze weerlegd in Driegonaal (dat hebben we gezien, FS), maar deze weerleggingen had Toos Jeurissen kennelijk niet gelezen of indien wel, naast zich neergelegd. Na het verschijnen van de brochure waarin de Vrije Scholen met nadruk werd aangeraden zich van Steiners rassenleer te distantiëren, volgde een merkwaardige reeks gebeurtenissen’ (p. 4-5). Hierna komt een korte beschrijving van de radio-uitzending met Christoph Wiechert en de advertentie van het bestuur van de antroposofische vereniging, waar Veltman het niet mee eens was.
Over de radio-uitzending en de ‘kwestie Wiechert’: ‘Zijn uitspraak over de vitaliteit van bepaalde Ajax-spelers kan je moeilijk opvatten als negatief discriminerend. Zijn woorden die betrekking hebben op de indianenvolken van Amerika konden daarom zoveel stof op doen waaien omdat een zeker de Bruyn van het ANP de term ‘uitroeiing’ van de indianen introduceerde, terwijl in werkelijkheid gesproken van afsterven of het te gronde gaan van deze volken’ (p. 7-8). Meneer Willem Frederik Veltman toch, Wiechert had het over ‘Wounded Knee’! Nooit van gehoord? Dat was pas gezellig te gronde gaan (is niet erg volgens meneer Veltman), althans voor die driehonderd slachtoffers. Maar de indianen zijn nog niet allemaal te gronde gegaan. Gelukkig niet, of moet ik begrijpen dat dit misschien jammer is omdat Steiner dan geen gelijk heeft? Ga eens een goed boek lezen over de geschiedenis van de indianen in plaats van het kritiekloos napraten van Rudolf Steiners racistische praatjes uit Die Mission. En ga aan je zwart gekleurde medemens maar eens een keer vragen hoe zij aankijken tegen de ‘vitaliteitsoverschotten’ van Wiechert, of nog beter, de ‘Kindheitsmerkmalen’ van Rudolf Steiner. Ben benieuwd of er dan ook beleefd meneer Willem Frederik Veltman wordt teruggezegd. Voor de duidelijkheid over wat Wiechert nu wel of niet gezegd heeft, hier de transcriptie van de radio-uitzending (http://florisschreve.web-log.nl/mijn_hersenspinsels_onder/transcriptie-.html overgenomen uit het van Baarda-rapport, p. 634-637 ).
Een belangrijke kwestie waar Veltman bij Jeurissen over valt is de passage over van Wettum. Jeurissen: ‘zoals de Vrije Schoolleerkracht J. van Wettum concludeerde in zijn artikel over vrije schoolonderwijs in Zuid Afrika (op dat moment nog zuchtend onder het apartheidsregime) ‘Vijftig jaar ontwikkeling’ in de jubileumuitgave van Vrije Opvoedkunst: ‘..dat het zwarte kind nog niet een gelijkwaardige partner is in de ontwikkeling van de mensheid’ (Jeurissen, p. 6).
Meneer Veltman weet hierop te melden dat hij het artikel aan zijn klas ter lezing heeft voorgeschoteld en dat er niet een leerling was die er iets racistisch in kon vinden. En dat terwijl zijn klas niet gevuld was met kinderen die zich knollen voor citroenen liet verkopen. ‘Kortom, een typische Vrije Schoolklas’, aldus meneer Veltman.
Een leerlingentribunaal dus? Tegen die mevrouw Toos Jeurissen? Toe maar. Dat lijkt ook een beetje op een heksenjacht. Of raak ik nu een hele gevoelige snaar, want antroposofen zijn goed te vergelijken met de Tempeliers? (uw woorden op p. 16). Dat sommige vrije schoolleerlingen redelijk mondig zijn ben ik wel met u eens, ook inzake de racisme-kwestie. Ga maar kijken op deze Duitse site http://namenstaenzer.de/2008/08/28/die-philosophie-der-un-freiheit-zu-rudolf-steiners-rassismus/. Daar wordt hartstochtelijk gediscussieerd over Steiners racisme, een onderwerp dat uw generatie Nederlandse antroposofen in een krampachtige ‘state of denial’ doet schieten. En die Duitse vrije schoolleerlingen (‘Waldi’s’) doen het goed. Konden meer antroposofen dat maar.
Maar als die leerlingen niets racistisch konden vinden zou het wel aardig zijn om te vernemen wat hun argumenten waren. Nog aardiger zou zijn als meneer Veltman zelf met argumenten kwam in plaats van zich achter zijn klas te verschuilen. Ik ken het bewuste artikel van van Wettum niet, althans niet meer dan wat er in verschillende publicaties uit geciteerd is, dus ik zal me in deze van een oordeel onthouden, maar ik vind Veltmans onorthodoxe wijze van polemiseren wel heel bedenkelijk. Zo’n zaak moet dus collectief worden uitgemaakt door een groep opgehitste kinderen, NB door hun eigen klassenleraar. Ga onderwijs geven in plaats van met je kinderen politiek bedrijven. En een ‘mevrouw Jeurissen denk erom, de kinderen vinden het ook’ vind ik geen indrukwekkend statement, al helemaal niet van een leraar. Of wordt in de klas van meneer Veltman alles collectief bepaald? Lijkt mij geen prettige omgeving om je kind tot een vrij en onafhankelijk denkend mens te laten ontwikkelen, toch een doelstelling van de vrije school, waar zelfs cijfers taboe zijn en ieder kind een individueel getuigschrift meekrijgt? En bovendien, zou u het in de eindexamenklas bijvoorbeeld aandurven om een paar van de meest controversiële teksten van Steiner door te nemen? Die arbeidersvoordrachten lijken mij voor de dertiende klas wel te doen (ik ken er wel een). Of durft u dat niet aan, want uw kinderen laten zich geen knollen voor citroenen verkopen? Maar dat is natuurlijk weer taboe, want tot de vrije hoge school worden kinderen niet geacht zelfstandig over de woorden van Steiner na te denken, of zelfs te reflecteren op de levensbeschouwelijke achtergrond van hun eigen school, laat staan kritiek hebben. Vraag me trouwens af wanneer dat dan wel mag. Als het aan u ligt volgens mij nooit.
‘In de geschiedenis van de kettervervolgingen en de Tempelieren- dan besef je hoe essentieel het is om zulke onjuistheden en vervalsingen recht te zetten’ (p. 16). Eigenlijk zijn antroposofen gewoon de Tempelieren van deze tijd. Mochten ze willen. Hoewel ontstaan uit de kruistochten waren die uiteindelijk stukken kosmopolitischer, ook in hun contacten met ‘heidenen’, dan waar de antroposofen ooit van zouden kunnen dromen. Of de catacombenchristenen (zie de Brug). Ook al zo’n goede vergelijking. Wel heerlijk slachtofferig, want wat zijn die sofen zielig. In dit stuk staat een nog heerlijker holocaustontkenning, dus een belangrijke voorwaarde voor dit knusse catacombenbestaan (uitgekotst worden door de meerderheid) is meteen geregeld.
Bovendien weet ik nog wel een relevantere parallel, dan het roeren van de tempelierentrom: In de geschiedenis van progroms en koloniale moordpartijen, zie je dat racistische misvattingen vaak een belangrijke basis vormden- dan besef je hoe essentieel het is om eurocentrische rassenwaan te corrigeren. Kijk maar naar Wounded Knee! Vooral dat laatste ligt kennelijk een beetje moeilijk. Het is bijna de universele bananenschil geworden van de Nederlandse antroposofie (zie Maarten Ploeger en Christoph Wiechert).
Over verschillende critici van de antroposofie weet Veltman te melden: ‘Citaten hoeven niet op juistheid te worden onderzocht, de context doet er niet toe. Er mag geïnsinueerd worden, vermeende verbanden worden gelegd, gevaarlijke strekkingen, enz.’ Heel belangrijk meneer Willem Frederik Veltman, maar vindt u dat serieus gelden voor het volgende? Veltman: ‘Bram Moerland, op wiens ‘Rassenleer met charisma’ Toos Jeurissen zich baseert, suggereert dat de uitspraak van Rudolf Steiner over het niet laten meespreken van persoonlijke sympathie bij de beschouwing van kosmische wetmatigheden inhoudt, dat je de vernietiging van de indianenstammen door de kolonisten in Amerika gevoelloos moet aanzien en daardoor eigenlijk met deze vernietiging instemt. Daar gaat mevrouw Jeurissen dan emotioneel van leer trekken: elke vezel van haar lichaam schreeuwt het uit. Maar geen enkele vezel in haar hersenen helpt haar op het idee komen deze uitspraak van Moerland eerst te verifiëren, voordat je je onsterfelijk blameert door dit niet alleen als zoete koek te slikken, maar ook nog eens te publiceren’. Wie zich hier vervolgens totaal blameert is meneer Veltman zelf, wanneer hij het gelijk van Jeurissen en Moerland bevestigt als hij eindelijk zelf iets durft te citeren uit Die Mission. Veltman: ‘Rudolf Steiner zegt totaal iets anders (?!) in zijn lezing over de volkszielen (hoezo is de vierde voordracht uit Die Mission een lezing over de volkszielen? De titel van deze voordracht is immers ‘Rassenentwickelung und Kulturentwickelung’, de ‘volkszielen’ komen pas later aan bod, FS). Hij wijst op een beweging die de mensheid heeft gemaakt vanuit Afrika over Azië naar Europa en Amerika: ‘Waar de grote beweging van de mensheid in aanmerking komt, mag geen persoonlijke sympathie en geen persoonlijk enthousiasme meespelen’.
Veltman licht toe met: ‘Deze wetmatigheid, zo legt hij eerder in de lezing uit, houdt in dat de naar het westen reikende beweging gepaard gaat met een ‘verouderende’ invloed; krachten werken in, die verhardend zijn, zodat dit to uitsterven kan leiden. Dit proces is een gegeven dat je niet kunt veranderen door het prettig of niet prettig te vinden, evenzeer als het proces dat de individuele mens doormaakt, dat ook tot verharding, veroudering en uiteindelijk tot afsterving leidt’ (p. 27). Meneer Willem Frederik Veltman, nu u zo aan het speculeren bent geslagen over de hersenvezels van anderen, is het weleens tot uw eigen hersenvezels doorgedrongen dat u niets anders doet dan het slaafs napraten van een speculatie, van iemand die van zichzelf beweerde helderziend te zijn? En uw eigen hersenvezels vinden dat genoeg grond om blindelings aan te nemen dat er daarom maar een heel mensenras moet worden weggevaagd? Dat die mevrouw Jeurissen het daarbij uitschreeuwt lijkt mij een gezondere reactie dan uw slaafse apologetendom. Want u neemt kritiekloos aan dat er zo’n wetmatigheid bestaat, uitsluitend omdat Steiner het gezegd heeft. Al bestaat er voor die wetmatigheid geen enkele grond en al levert het een heleboel dode indianen op. Je zou maar eens gaan twijfelen aan zo’n ‘wetmatigheid’.
Bovendien wordt er nu iets interessants zichtbaar. We hebben gezien dat in een andere VOK uitgave (die van Walter Heijder, net hiervoor besproken) juist is gepoogd om aan te tonen dat deze wetmatigheden niet over indianen gaan. ‘Steiner noemt de indianen niet eens’, meent Walter Heijder, althans niet wanneer hij het over de ‘wetmatigheden’ heeft (iets daarvoor wel, maar dat laat Heijder weg). Maar volgens Veltman gaat het dus wel over de indianen. Verschil van inzicht is natuurlijk altijd interessant, maar het is toch wel leuk om te zien dat bij Vrije Opvoedkunst de neuzen niet altijd dezelfde kant op wijzen. Lang leve de diversiteit, maar dit is wel heel pluralistisch. Waarom zijn Walter Heijder, Veltman en anderen er dan wel zo eenduidig over dat er geen sprake is van racisme of rassenleer? Het is opvallend hoe eensgezind antroposofen over die laatste stelling zijn maar hun argumenten (zie ook eerdere bijdragen) lopen nogal uiteen en zijn vaak regelrecht met elkaar in tegenspraak.
Meneer Willem Frederik Veltman heeft tot slot nog een paar uitsmijters in petto in zijn concluderende opmerkingen en in een regelrecht spectaculaire voetnoot. Eerst het slot van de brochure: ‘Door zinnen weg te laten en de anderen uit hun context te lichten doet Moerland voorkomen of Steiner zonder enig mededogen het uitmoorden van de indianen beschouwt. De suggestie wordt gewekt dat het objectieve inzicht in een wereldproces (? Cursivering FS) een goedkeuring betekent van gewelddadigheid, volkerenmoord en dergelijke. Maar deze gedachte is net zo onmogelijk als de mening dat je iemand mag doodslaan, omdat hij toch doodgaat. Over het indianencitaat zie noot 16. En mevrouw Jeurissen schreeuwt het uit omdat ze gelooft wat Bram Moerland zegt. En Bram Moerland omdat hij het zelf gelooft? Of omdat hij weet dat hij tendentieus aan de gang is?’ Meneer Veltman, Bram Moerland heeft een correcte beschrijving gegeven. En ik heb wel een idee wie hier tendentieus aan de gang is, als je het tenminste al zo kunt noemen. Mij lijkt hier eerder sprake te zijn van regelrechte fictie, zoals we zo zullen zien. Laten we eens kijken wat u in die noot 16 zoal te melden hebt: ‘Dit proces van ‘overwinning van het raselement’ kwam op gang met het doorbreken van de afzondering tussen de continenten als Afrika en Amerika gedurende duizenden jaren hadden geleefd (?) Vanuit Europa vonden de zogenaamde ontdekkingsreizen plaats, die pas de confrontatie van verschillende rassen mogelijk maakten, maar die tevens het tijdperk inluidden waarin de rassenonderscheiden moeten worden overwonnen.
Dit proces waarin wij nog volop staan, is veelal door ongelijke machtsverhoudingen in negatieve zin verlopen. Het doorbreken van de afzondering van rassen en volken leidde ten aanzien van de indianen bijvoorbeeld tot massale slachting en vernietiging. Het gaat er nu om dat men een onderscheid maakt tussen een ontwikkelingswetmatigheid: verdwijnen van het rasmatige ten gunste van het individu en de manier waarop zich dat voltrekt. Dit laatste kan zeer afkeurenswaardig, anti-menselijk, dus verwerpelijk zijn. Maar men mag aan niet aan iemand die op een wetmatigheid wijst, het verwijt richten dat hij de verwerpelijke wijze waarop mensen rassen tot vernietiging hebben gebracht, goedkeurt omdat hij zegt dat dit wetmatige zonder sympathie of antipathie moet worden beschouwd’ (Veltman, p. 34). Juist, meneer Veltman, ik moet dus begrijpen dat u echt meent dat de indianen ‘toch dood gaan’ (als ras!) en dat dit een wetmatigheid is omdat Steiner het gezegd heeft.
Van alle mogelijke lezingen van Steiners vierde voordracht is dit wel de meest bizarre die ik tot nu toe ben tegengekomen. Meneer Veltman, u speculeert misschien graag over de vezels van mevrouw Jeurissen, maar uw vezels lijken bijna dronken van de jongensboekenromantiek. De grote ontdekkingsreizen! En dan vraag ik me toch af wat is er hier wetmatig aan is, los van Steiners opmerking: ‘Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit’ (vierde voordracht Die Mission)? Wetmatig omdat Steiner het zegt? Bijzonder sterk. Geloof ook niet dat de geschiedenis volgens ‘wetmatigheden’ verloopt. Wie het weet mag het zeggen. Maar goed, Veltman gaat er dus vanuit dat het wel zo is. En om het nog erger te maken, itt Moerland, die Steiner wel goed heeft gelezen, bedenkt meneer Veltman opeens dat het over de veertiende en vijftiende eeuw gaat. Waar zegt Steiner dat? Het raskarakter wordt in onze tijd langzaam overwonnen (‘In unserer Zeit wird der Rassencharakter aber allmählich überwunden’, Die Mission p. 81). Iets daarvoor zegt hij het wellicht nog explicieter: ‘…müssen uns dabei aber klar sein, daß, wenn unsere gegenwärtige fünfte Entwickelungsepoche von der sechsten und siebenten abgelöst wird, keine Rede mehr sein kann von einem Zustande, den wir als Rasse werden bezeichnen können’ (p. 78). Helmut Zander heeft volgens de antroposofische tijdrekening uitgerekend dat dit op zijn vroegst in het negende millennium zal gebeuren. Zander: ‘Rassen seien ein Intermezzo der Menschheitsgeschichte. »Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein.« (GA 121,76 [1910]) Erneut artikulierte Steiner sein antimaterialistisches Leitmotiv, aber bei näherem Hinsehen bleibt dies ein gänzlich unpolitisches Argument. Die Rassenentstehung, die erst in der lemurischen Zeit begonnen habe, werde in der sechsten und siebten »Entwickelungsepoche« verschwinden (ebd.), das heißt: frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend. Für eine politische Erledigung der Rassenfrage und für die Geltung von Steiners Rassentheorien ist dies eine lange, eine zu lange Zeit. Daß die Vielfalt von Völkern und Rassen ein Reichtum der Pluralität sein könnte, tritt im übrigen nicht in Steiners Blickfeld’ (Helmut Zander, ). Dat duurt dus nog wel een poosje. Niks veertiende en vijftiende eeuw. Toen werd het pas echt gezellig!
Het lijkt leuk en inderdaad bijna een jongensboek; van de kinderliedjes, ras ras ras naar de ontdekkingsreizen. Maar de geschiedenis verloopt niet volgens hetzelfde schema als de vertelstof in het vrije schoolonderwijs.
Ontdekkingsreizen, slavernij, t/m de moordpartijen op de indianen. Waar zullen we beginnen? U kent de geschiedenis van Cortez en Montezuma? Of van Pizarro en Atahualpa? Dat was in de tijd dat volgens u de rasverschillen werden opgeheven. Dan vraag ik me af wat u onder opheffing van rasverschillen verstaat. Grootschalige volkenmoord lijkt me meer op zijn plaats, een verschijnsel dat wel meer optrad met die ‘rasopheffende ontdekkingsreizen’ van u. kolonialisme ter bevordering van de wereldwijde gelijkheid, alleen zijn sommige rassen gelijker dan anderen, naar Orwells ‘Animal Farm’.
En waar denkt u dat Steiner naar verwijst in Die Mission, als hij een hoofdman van de indianen aan het woord laat? Naar de Azteken en de Inca’s in de zestiende eeuw? Ik zal het nog een keer voor u terughalen. Het wordt wel weer hetzelfde argument dat bij Brüll is gebruikt, maar wellicht is het wederom noodzakelijk. Uit de zesde voordracht: ‘Durch dieses haben sich gebildet alle die Kulturen, die in Europa in der Mitte des neunzehnten Jahrhunderts zur Blüte gebracht wurden. Das alles hat er, der Sohn der braunen Rasse, nicht mitgemacht. Er hat festgehalten an dem Großen Geist der urfernen Vergangenheit. Das, was die anderen gemacht haben, die in urferner Vergangenheit auch den Großen Geist aufgenommen haben, das trat ihm vor Augen, als ihm ein Blatt Papier mit vielen kleinen Zeichen, den Buchstaben, von welchen er nichts verstand, vorgelegt wurde. Alles das war ihm fremd, aber er hatte noch in seiner Seele den Großen Geist. Seine Rede ist uns aufbewahrt; sie ist bezeichnend, weil sie auf das Angedeutete hinweist, und sie lautet etwa so: ‘Da in dem Erdboden, wo die Eroberer unseres Landes schreiten, sind die Gebeine meiner Brüder begraben’ (Die Mission, p. 123).
Dit gaat dus niet over een gesprek tussen Cortez en de Aztekenkeizer Montezuma in 1519, of Pizarro en de Incakeizer Atahualpa in 1533. Dit gaat over een gebeurtenis die zich in een paar decennia voordat Steiner deze woorden uitsprak heeft afgespeeld. Als we ook meewegen dat Steiner het over foto’s heeft die er van indianen zijn gemaakt, dan gaat het over gebeurtenissen van ten minste na 1860.
Het bovenstaande is een wat burlesk geheel geworden, maar het is geheel in dezelfde stijl waarmee meneer Willem Frederik Veltman die mevrouw Toos Jeurissen toespreekt. Een spreekwoordelijk koekje van eigen deeg dus. De hier naar voren gebrachte argumenten zijn neem ik aan wel overgekomen. Met dank aan Paul Heldens, die mij op het bestaan van dit cahier heeft geattendeerd. Wellicht was het anders aan mijn aandacht ontsnapt. En nogmaals de mogelijke serieuze kritiek van Herman Boswijk en Mees Meeussen op Toos Jeurissen heb ik hier buiten beschouwing gelaten. Er worden wat flarden van weergegeven in Veltmans tekst. Toch denk ik dat die allebei een apparte en ook een ander soort bespreking zouden verdienen. Ik heb mij hier beperkt tot de opmerkingen die evident van Veltman zelf afkomstig zijn.

SLOT

Beste Paul Heldens, wat mijn probleem met de antroposofie is, is dat het zich allerlei uitspraken permitteert over onbewijsbare grootheden, met een air en een pretentie alsof het de universele waarheid is. Nu doen ook alle religies dat, maar erken dan tenminste dat de antroposofie geen wetenschap is maar een geloof. En voor als je er in kan geloven (en dat kan ik niet meer) waag je dan niet aan allerlei theorieën en uitspraken over rassen, homoseksualiteit (zijn ze bij de Brug heel goed in), over hoe de geschiedenis in rigide sjablonen van cultuurperiodes is in te delen, over de geschiedenis van de aarde, etc.
Ik zie ook wel de goede dingen (bepaalde kanten van het onderwijs en ik ben ook zeker voor ecologische landbouw), maar wat betreft het duiden of classificeren van rassen en culturen en de megalomane visie op de geschiedenis zijn voor mij persoonlijk moeilijk te verteren.
Ik wil nog een voorbeeld laten zien, om mijn punt expliciet te maken. Het gaat weliswaar om een randfiguur binnen het Nederlandse antroposofische spectrum, maar ook in dit geval wordt het mij te vaak door de mainstream serieus genomen. Ik bedoel de astrologe en natuurgenezeres Melly Uyldert. Ik moest er weer plotseling aan denken, omdat ik ontdekte dat in de noten van een artikel van uw hand op internet over ‘elementswezens’ (http://www.antrovista.com/artikelen/ingezonden/heldens-elementenwezens.pdf, ik was natuurlijk wel nieuwsgierig naar u geworden toen u me zo van repliek had bediend, dus heb u even ‘gegoogled’ zoals dat heet) het verder in brede antroposofische en zelfs in New Age kringen populaire boek van Kees Zoeteman ontdekte ‘Over Moeder Aarde, dertien spirituele visies op de natuur’,  Rotterdam, 1996. Daar heeft deze Melly Uyldert gewoon een bijdrage aan geleverd, staat ook nog expliciet in uw noten vermeld. Ik wil u overigens op geen enkel beding, begrijp me niet verkeerd, verder in verband brengen met deze mevrouw, alleen viel het me op dat haar naam viel in uw noten. Toen wist ik me haar ook weer te herinneren.
In antroposofische kring wordt er gedaan alsof er niets met dit ‘fenomeen’ aan de hand is. Het is zelfs zo dat ik in de zevende klas, bij ons op school, een boekje van haar heb gelezen over een mogelijke symbolische uitleg van Tolkiens ‘Lord of the Rings’ (voor alle duidelijkheid, we kregen dit niet expliciet aangeboden, maar het lag ergens tussen wat andere boeken, wellicht niet eens met opzet). Ik las dit op mijn dertiende, vond dit heel fascinerend en het was voor het eerst dat ik echte esoterische lectuur las. Ook haar ‘Verborgen Wijsheid van het Sprookje’ circuleerde bij ons op school en het lag ook prominent in de locale antroposofische boek en levensmiddelenwinkel, gerund door diverse ouders van kinderen van mijn vroegere Vrije School (was bijna een soort verlengstuk, begrijpelijk in een middelgrote provincieplaats in het oosten van het land). Ik had toen natuurlijk geen vermoeden en wellicht wist niemand dat, ook niet de leerkrachten van mijn school, dat deze Melly Uyldert ook met grote regelmaat wat vreemde uitspraken deed over bijvoorbeeld het Jodendom en ‘de Joden’. Ik weet eigenlijk wel zeker dat niemand dit toen wist, omdat wij in de zevende klas NB een keer uitgebreid aandacht aan dit onderwerp hebben besteed naar aanleiding van Jan Terlouws ‘Oorlogswinter’, onder leding van een leraar die dat heel goed deed (nogmaals dit alles heeft niets met mijn school te maken). Pas veel later is Melly Uyldert in de publiciteit gekomen. Het was pas in de jaren negentig toen ik een verbijsterende passage las, in een artikel van Toos Jeurissen in de Groene Amsterdammer. Daar stond ondermeer het volgende citaat. Melly Uyldert over ‘de Joden’, oorspronkelijk in haar eigen blad ‘De Kaarsvlam’ (staan overigens ook een aantal nummers van online op http://www.uyldert.nl/):

‘Men is het geboren slachtoffer, de martelaar, of men wil of niet. Vaak neemt zo iemand vrijwillig de voor anderen bestemde slagen op zich, kiest altijd het naarste plekje in vervoermiddelen of schouwburg en neemt de schuld van een ander op zich (…) Zij zuigen als het ware de disharmonieën van hun omgeving in zich op en boeten die uit met hun lichaamslijden. (…) Dit type komt bijzonder veel voor onder het joodse volk, dat, in wezen wars van alle geweld en agressie, het lijden van de gehele volkerengemeenschap op onze planeet op zich genomen heeft en de collectieve schuld uitboet, niet alleen in haar grote zoon Jezus van Nazareth, maar in de miljoenen bij pogroms en in concentratiekampen gemartelde en in onzegbaar lijden vernietigde en toch onsterfelijke joden. Zij zijn het grote voorbeeld van dit aspect: het verlossen van anderen door hun eigen ondergang. Daardoor kunnen zij ook onmogelijk kerkchristen worden, dus het dogma aannemen dat Jezus voor hen gestorven zou zijn – zij sterven zelf met hem mee voor dezelfde zaak.’

Voor wat meer (beknopte) informatie zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Mellie_Uyldert. Een zoektocht op internet over haar levert veel saillants op, tot en met contacten met het Consortium ‘De Levensboom’ van wijlen mevr. Florrie Rost van Tonningen-Heubel, de Zwarte Weduwe. Ik kan me nog het verhaal uit de krant herinneren dat zij een ruilabonnement op elkaars blaadjes hadden. Florrie ontving Mellie’s ‘De Kaarsvlam’ en Mellie kreeg dan Florrie’s  ’Manuscripten’. Ik weet niet of dit allemaal waar is, maar het feit dat zij ook schedelmeten promoot (gewoon open en bloot in ‘de Kaarsvlam’) geeft wel te denken. De Duitse bezetting was ‘een heerlijke tijd’ en de bevrijding in 1945 betekende een ‘terugval in het materialisme’. Verder schijnt zij een ‘wijze maagd’ te zijn. Teveel seksueel genot bij de conceptie trekt slechte geesten aan, waardoor er een grote kans is op de geboorte van een gehandicapt kind. Zij is overigens een groot voorstander van abortus, vooral als het om dit soort ‘gehandicapte lustkinderen’ gaat. Goed, ook mevrouw Uyldert kan worden afgedaan als een marginale randfiguur, maar waarom wordt er in antroposofische kringen weer gedaan alsof er niets aan de hand is, net als met die neo-nazipraat uit ‘de Brug’? Overigens besteedt het van Baarda Rapport kort aandacht aan haar met de mededeling dat zij ‘geen antroposofe is’ (p. 601). Ik moet zeggen dat ik hierin wel enigszins kan meegaan (is natuurlijk een kwestie van definitie), althans ze verwijst bij mijn weten nooit naar Rudolf Steiner en ik zou haar qua opvattingen, wanneer je het antisemitische element eruit zeeft, eerder tot de New Age rekenen. Zoals op haar website staat vermeld: ‘Slechts weinigen begrepen, dat zij op al deze gebieden slechts toepaste wat haar het naast aan het hart ligt: het nieuwe denken, dat past in de nieuwe tijd die is aangebroken. Ze voelt het als haar taak, om op elk gebied het licht van dat nieuwe denken, het denken in analogieën, te laten schijnen. Ze houdt haar toverlamp bij elke verschijningsvorm van de dagelijkse werkelijkheid, om de straling te doen doordringen tot in het wezen daarvan: “Kijk, dat is waar het om gaat! Daar komt het patroon uit de kosmos en drukt zich uit in het vormmateriaal dat op dat speciale gebied voorhanden is.” Zo toont ze aan, op haar cursussen, in haar boeken en in haar maandblad, dat alle opvattingen tegelijk waar zijn, want het zijn verschillende vormen voor één en hetzelfde wezen’. Dit is inderdaad meer New Age dan antroposofie al zijn er zeker overeenkomsten. Het denken in analogieën bijvoorbeeld. Een verschijnsel uit de kosmos dat zich op aarde uitdrukt, we hebben het al eerder gezien, bij ‘de Volkszielen’. Van Manen heeft het nog een keertje goed samengevat en uitgelegd, zoals hiervoor besproken. Verder is deze tekst weinig meer dan de Tabula Smaragdina van Hermes Trismegistus teruggebracht tot het niveau van Efteling kitsch (haar website is ook in die stijl vormgegeven).
Ook is in het algemeen de overeenkomst van de antroposofische notie van het ‘Michaëlstijdperk’ met het ‘Aquariustijdperk’ van de New Age erg groot te noemen, al zeg ik hier niet dat dit hetzelfde is. Beide behelsen echter wel de belofte van een nieuw tijdperk en een hernieuwd spiritueel ontwaken. Een voorzichtige parallel mag je in deze wel trekken. De Brug heeft een buitengewoon ‘leuk’ artikel aan dit komende Michaëlstijdperk besteed (http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b32bewaareng.htm).
Maar neem dan een keer van antroposofische zijde duidelijk stelling tegen haar standpunten, in plaats van haar boeken gewoon in antroposofische winkels aan te prijzen, om maar een voorbeeld te noemen. In de praktijk blijkt ze gewoon geaccepteerd te zijn in antroposofische circuits. Tot voor kort kon ze nog overal lezingen komen geven, in diverse spirituele en antroposofische centra en instellingen en werd haar spiritueel centrum ‘Oasis’ in het Belgische Kalmhout gewoon aangeprezen (zij verblijft nu in een antroposofisch verpleeghuis in Bilthoven). Het feit dat zij een bijdrage kan leveren aan zo’n boek van Kees Zoeteman is (haar naam duikt op naast die van Bernard Lievegoed, om maar iets te noemen), is hoe je het ook bekijkt, op z’n vriendelijkst gezegd een flater van jawelste en met een beetje kwade wil zelfs regelrecht ‘fout’ te noemen.
Overigens wordt er in een van de door u aanbevolen bronnen duidelijk stelling genomen tegen Melly Uyldert. Het gaat om de bijdrage van Edithe Boeke  (onlangs overleden, zie een herdenkingsartikel op de blog van Michel Gastkemper) in ‘Antroposofie en mythisch denken’. Voor mijn eerdere artikel was deze bijdrage niet echt relevant, dus ik weet niet waarom u haar artikel op uw lijstje hebt gezet (en om Mellie Uyldert was het zeker ook niet, want u heeft daar, blijkens uw artikel, niet zo’n moeite mee), maar zij doet het. Zij beschrijft een congres van verschillende occulte stromingen, dat in 1984 in Brussel heeft plaatsgevonden. Boeke: ‘De nieuwe ideologieën concentreren zich tijdens dit congres rond neo-matriarchale verheerlijking van het oorspronkelijk vrouwelijke, en de daar natuurlijk direct bij aansluitende mythe van de dionysische ‘wild man’. In een rationele, koude en verburgerlijkte samenleving is de erotiek uiteraard in de marge geschoven, wat zich dan weer wreekt met harde seks- en pornobusiness. Wanneer we de mythologieën al te letterlijk nemen en daarmee ‘ideologiseren’ valt er niet alleen voor de erotiek veel te halen, maar worden er sluizen open getrokken voor anachronismen van allerlei soort. Iemand die daar rijkelijk uit put is Mellie Uyldert. In een betrekkelijk recent verleden werden bloedbandtheorieën van de nationaal socialisten en het Derde Rijk direct op de oude Germaanse mythologieën geënt; daar liggen gevaarlijke interpretaties, waar men de historische dimensie van de mythe wil terughalen’ (Antroposofie ter discussie, p.65). Hulde, het kan dus wel. Maar waarom moest ik dit stuk lezen meneer Heldens? Beter had u een ingezonden brief in de Brug kunnen plaatsen, waarin u gewag maakt van deze bijdrage. De door u blijkbaar enigszins gewaardeerde Brug (althans, u vond het de moeite waard om het voor dit blaadje op te nemen) zou deze kritiek beter passen. Want daar gaan de ‘sluizen pas echt open’, zoals we eerder hebben gezien. Edithe Boeke zegt Mellie Uyldert de wacht aan, nu de rest nog. En dan het liefst en-masse gaarne hetzelfde doen met de Brug. Daar is de antroposofie in de Lage Landen alleen maar mee geholpen. Gooi het antrovista af, laat het ‘Willehalm Instituut voor Graalonderzoek’ er geen banner meer op plaatsen (kijk maar op de thuispagina) en zeg dat blad luid en duidelijk de wacht aan. Ik denk dat iedereen daar alleen maar beter van wordt.
Om toch nog een ander interessant aspect uit uw artikel aan te halen (ik wil u niet alleen met Melly Uyldert om de oren slaan, en zij figureerde slechts in een voetnoot), U schrijft op een positieve manier over ‘de Indianen’ en u baseert zich  op een passage uit de Volkszielen. U stelt: ‘Eén bron vormt de natuurreligie van bepaalde Noord-Amerikaanse indianenstammen. Deze vorm van religie is een laatste rest van wat eens uitging van de grootse Atlantische mysteriën’. Waarschijnlijk verwijst u naar deze uitspraak, hier eerder aangehaald: ‘Was war für den Indianer das Größte? Es war, daß er noch ahnen konnte etwas vonder alte Größe und Herrlichkeit eines Zeitalters, welches in der alten Atlantische Zeit vorhanden war, wo noch wenig um sich gegriffen hatte die Rassespaltung, wo Menschen hinaufschauen konnten nach der Sonne und wahrzunehmen vermochten durch das Nebelmeer eindringenden Geister der Form. Durch ein Nebelmeer blickte der Atlantier hinauf zu dem, was sich für ihn nicht spaltete in eine Sechs-oder Siebenheit, sondern zusammenwirkte. Das, was zusammenwirkte von den sieben Geistern der Form, das nannte der Atlantier  den großen Geist, der in der alten Atlantis dem Menschen sich offenbarte’. Maar U weet toch wat hij in de zin erna zegt? Ik heb het hierboven aangehaald, tot en met de ‘Buchstaben’ die hij niet zou begrijpen. Overigens historisch onjuist, het oude Amerika kende diverse schriftculturen, tot en met het volledig fonetische alfabet van de Maya’s (was overigens in Steiners tijd nog niet bekend). Dit is de januskop van het exotisme. Prachtig die Indianen, maar ’hun tijd was wel om’, in de woorden van Helena Blavatsky, uit de ‘Geheime Leer’ (’Antropogenesis’, p. 687) . Elders wat explicieter (nadat zij gesproken heeft van ‘het vijfde Arische wortelras, het zwarte negerras en het Aziatische ras en hunne kruisingen’): ‘Roodhuiden, Eskimo’s, Papoea’s, Australiërs, Polinesiërs, enz. enz. zijn allen aan het uitsterven. Zij die inzien dat elk wortelras een toonladder van zeven onderrassen doorloopt zullen het ‘waarom’ begrijpen. De incarnerende ego’s zijn aan hen voorbij gegaan, om ondervinding te doen in een beter ontwikkelde en minder door ouderdom versleten stammen, en hun vernietiging is derhalve een Kharmische Noodzakelijkheid’ (geciteerd uit Bram Moerland, p. 13, uit ‘De Geheime Leer’, ‘Antropogenesis’, p. 688, door Moerland geheel correct geciteerd, dus meneer Heldens, die propaganda vlieger van u blijkt steeds meer een krachteloze losse flodder. Zie voor meer uitleg ‘Geloof in kabouters…’). En Steiner was het daar klaarblijkelijk roerend mee eens. Dat plaatst die met de mysteriegodsdiensten van Atlantis verbonden indiaan opeens in een heel ander licht.
Wat u schrijft over de indianen klinkt verder heel mooi en bijna bewonderend, maar het is wel exotisme, maw een veelal uit de negentiende eeuw (enigszins achttiende zie Rousseau) stammende notie van de romantiek van de nobele wilde. Als de van Baarda commissie nu toch met Edward Said aan komt, dan kan ik zeggen dat dit nu juist een kant van de medaille is van het koloniale superioriteitsdenken, waar ook de antroposofie mee doordrenkt is. Juist door de ‘ander’ als iets exotisch en iets mysterieus af te schilderen, is het ook makkelijker om die ander te ontmenselijken. Door hem slechts te zien als een representatie van iets dat mysterieus en spannend en misschien wijs is, maar daarmee ontmenselijkt. Enige studie van postkoloniale literatuur leert vaak dat het ophemelen van het mysterieuze van de ander twee gezichten heeft. Dit gaat vrijwel altijd gepaard met het idee dat de ander toch niet zo rationeel is als wijzelf en dus politiek, economisch etc. beter onder controle moet worden gehouden. Dit is ongeveer de kern van Edward Saids betoog in Culture and Imperialism en vooral in zijn nog veel bekendere Orientalism, maar ook wat specifiek de indianen betreft is hier interessante literatuur over verschenen, veelal van auteurs van indiaanse afkomst. Een grote oude klassieker is Custer died for your sins van Vine Deloria jr. (1973), in het Nederlands verschenen als Custer stierf voor jullie zonden . Hij maakt hierin gehakt van het stereotype en romantische beeld dat veel westerlingen, ook degenen die zo’n ‘bewondering’ voor de natuurvriendelijke indiaan hebben. Hij ziet deze stereotypen als buitengewoon badinerend en ontmenselijkend. Om in de woorden van een andere prominente intellectueel van Indiaanse afkomst te spreken, Pam Colorado, hoogleraar aan de universiteit van Toronto: ‘In the end non Indians will have complete power to define what is and what is not Indian, even for Indians… When this happens, the last vestiges of Indian Society and Indian rights will disappear. Non Indians wil then ‘own’ our heritage and ideas as thouroughtly as they now claim to own our land and resources’ (geciteerd uit Lucy Lippard, Mixed Belessings; new art in multicultural America, Pantheon Books, New York, 1990, p. 117). Door megalomane sjablonen op de ander te leggen, zal de ‘ander’ altijd de ‘ander’ blijven.
Ook van dit soort koloniaal gedachtegoed is de antroposofie doordrenkt, zij het dat er een dikke esoterische saus overheen is gegoten, verpakt in een universele en eeuwig geldende kosmologie. Het zou interessant zijn om dat te doorbreken, dan kan de antroposofie zich ook van het racisme bevrijden. Want dat racisme duikt constant in verschillende vormen op.
Ik denk dat dit het probleem is, hoewel het door Geuljans geopperde ‘ethisch individualisme’ wellicht een uitweg biedt. Verder is het in verschillende antroposofische uitingsvormen, in talloze gedaantes, telkens weer raak. De vorm is vaak verschillend, maar de inhoud is steeds dezelfde. Of het nu gaat om de mysterieuze op astrologie en aardkrachten gebaseerde rassenleer van Rudolf Steiner in de Volkszielen (en dat is wel de bron), het kwakkelende betoog voor ‘rasbewustzijn’ van Maarten Ploeger ( zwabberend tussen Senghor en Wounded Knee, waarvan hij de eerste niet begrepen heeft en van het tweede de feiten niet kent), het gezwam van meneer Wiechert over Ajax en wederom Wounded Knee, de agressieve vlucht naar voren methode van de auteurs van de Brug die er allerlei neo-nazi elementen bij sleuren (David Irving), of de kruidenvrouwtjespraat van Mellie Uyldert over het Jodendom en de concentratiekampen; keer op keer steekt het racisme de kop weer op. Dat is precies het probleem, en dat maakt voor mij de antroposofie onverteerbaar en uiteindelijk verwerpelijk. Ik denk dat aan dat racisme probleem echt iets gedaan moet worden. Verder natuurlijk ‘ieder zijn meug’ (in uw woorden).
In de discussie die volgde nadat u uw repliek op mijn artikel had geplaatst zei u: ‘Ik weiger  pertinent om in het openbaar een inhoudelijke discussie aan te gaan die alle argumenten slechts in één richting waardeert: de publieke bekentenis dat Steiner een racist was. Dat is m.i. de reactionaire kant van zo’n enorm eerlijke discussie. In China is de ‘culturele revolutie’ godzijdank voorbij, nu in antroposofenland nog, zeg ik maar. Héél kort samengevat: ‘antroposofisch racisme’ is een contradictio in terminis’.  Ik zal u gerust stellen, al vindt u mij ‘een jonge hond die tegen uw broek aanpiest’ (uw woorden), ik ben geen rode gardist. Ik zeg ook niet dat antroposofen per definitie racisten zijn, alleen dat de antroposofie een ernstig racisme probleem heeft. En dat van die contradictio in terminis is helaas onhoudbaar en onjuist. Dit blijkt uit vrijwel alle bronnen die u mij NB hebt aangeprezen. Hoewel ik de oude VOK cahiers helaas niet geraadpleegd heb (heb ik niet meer in handen weten te krijgen), laten het door u aangeprezen ‘Antroposofie ter discussie’ en de artikelen uit ‘Driegonaal’ het tegenovergestelde zien van wat u wellicht bedoeld had. Ik denk dat het de zaken alleen maar erger maakt dan minder. Dan is het van Baarda Rapport (al geraadpleegd voor mijn eerste artikel) toch vele malen beter inzetbaar als de verdediging van de antroposofie, dan die zeer gedateerde en meteen het tegendeel bewijzende bijdragen waar u mee bent komen aanzetten. Want daarmee schiet de antroposofie zich wel heel erg in eigen voet. Dus als we wederom de oogst van het bovenstaande eerlijk onder ogen durven te zien lijkt mij een discussie niet meer dan normaal. Maar deze zal vooral door de antroposofen zelf gevoerd moeten worden, want een antroposoof ben ik niet. Maar het positieve nieuws is dat er in Duitsland antroposofen van mijn generatie zijn, dus weer nog een nieuwere lichting dan Thomas Höfer ea, die hier echt serieus werk van maken (heb ik begrepen althans). Wellicht moet het van hen komen.
Nu Thomas Höfer toch ter sprake is gekomen wil ik hem aan het eind van dit verhaal nog een keer aanhalen. Höfer: ‘De door Steiner vertegenwoordigde meningen, dat de indianen stierven aan hun eigen natuur en dat de blanken het eigenlijk zijn die het menselijke in zich ontwikkelen, passen bij de racistische superioriteitstheorieën, die de Europese expansie, kolonialisme, agressieve kerstening en volkerenmoord moreel moesten rechtvaardigen. Vooruitstrevender zou het zijn geweest de superioriteitsaanspraak van de blanken en de daarbij horende racistische rechtvaardigingstheorieën kritisch aan te kaarten in plaats van ze ook nog eens occult te onderbouwen’ (geciteerd uit Jeurissen, p. 12).
Zie hier de kern van de zaak. Het koloniale superioriteitsdenken heeft allang afgedaan, ik neem aan ook voor de meeste antroposofen (een aantal eerder aangehaalde dolgedraaide fanatici daargelaten). Alleen de occulte onderbouwing van Steiner blijft, waardoor antroposofen van nu zich in allerlei bochten moeten wringen om de racistische uitspraken, die gezamelijk een welomschreven en coherente rassenleer vormen, te bagatelliseren of te ontkennen (zie het van Baarda rapport). Want de rassenleer is inderdaad ingemetseld in het gehele occulte bouwwerk van de antroposofie en het zal niet makkelijk zijn om die uit het bouwwerkje te slaan zonder dat er instortingsgevaar voor de rest dreigt. Toch lijkt mij dat het enige wat er op zit, al zal het niet makkelijk zijn. Degenen die zich daar toch aan willen wagen hebben mijn bescheiden zegen, al heb ik als (inmiddels) een buitenstaander makkelijk praten.
Nu heb ik zelf geen hekel aan antroposofische mensen en ik meen te weten dat er genoeg rondlopen die dit probleem eigenlijk ook verschrikkelijk vinden, maar het probleem blijft als er niet een keer een gemeende en verinnerlijkte verandering optreedt. En de plaat van het verkeerd citeren, uit de context halen, etc. is langzamerhand wel grijs gedraaid. De tijd van de ontkenningsfase lijkt me nu wel voorbij.

Het was een eer u te mogen riposteren,

Verder vriendelijke groet,

Floris Schreve

Geraadpleegde literatuur

(anti) racisme versus antroposofie; een bijdrage tot oordeelsvorming, ‘Driegonaal; tijdschrift voor sociale driegeleding’, extra editie, maart 1996 (artikelen vanaf 1985).

Commissie van Baarda, Antroposofie en het vraagstuk van de rassen; eindrapport van de onderzoekscommissie Antroposofische Vereniging in Nederland, Zeist, 2000.

Helena P. Blavatsky, De Geheime Leer; de synthese van wetenschap, godsdienst en wijsbeerte, Ned. Theosofische Ver. (jubileum uitgave), JJ Couvreur, Den Haag, 1968 (oorspr. 1888, Londen).

Dee Brown, Begraaf mijn hart bij Wounded Knee, Jos Knipscheer/Hollandia, Baarn, 1971

Vine Deloria jr., Custer stierf voor jullie zonden; een indiaans manifest, De Indiaanse Bibliotheek/In de Knipscheer, Haarlem, 1973

Jan Willem de Groot, Kosmisch racisme; over racistische elementen in de antroposofie, Skript, zomer 1996 (zie http://www.stelling.nl/simpos/antro1.htm )

Walter Heijder, Rudolf Steiner versus nationaal-socialisme, Vereniging voor Vrije Opvoedkunst, Den Haag, 1997.

Toos Jeurissen, Antroposofie en racisme,  de Groene Amsterdammer, 5 februari 1997

Toos Jeurissen, Uit de vrije school geklapt, Baal producties, Sittard, 1996 (online te lezen op http://www.antroposofia.be/wordpress/uit-de-vrije-school-geklapt.pdf)

Jelle van der Meulen (red.), Antroposofie ter discussie,  uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist, 1985 (Bijdragen Maarten Ploeger en Hans Peter van Manen in Antroposof)

Bram Moerland, Rassenleer met charisma; over het racisme van Steiner en Blavatsky, Haagse academie Pers, Den Haag, 1989.

Gilles Quispel, De Hermetische Gnosis in de loop der eeuwen; beschouwingen over de invloed van de Egyptische religie op de cultuur van het Westen, Tirion, Baarn, 1997.

Edward W. Said, Culture and Imperialism, Vintage, Londen, 1994

Rudolf Steiner, De Akashakroniek; de ontwikkeling van mens en aarde (verzamelde bijdragen, gebundeld door Marie von Sievertz), oorspr. uitg. Dornach 1939, Pentagon, Amsterdam, 2004. (de Duitse tekst van ‘Aus der Akasha-Chronik’ is hier te lezen)

Rudolf Steiner, Het Evangelie naar Mattheüs; esoterische achtergronden, oorspr. 1910, Vrij Geestesleven, Zeist, 1983.

Rudolf Steiner, Die Mission einzelner Volksseelen in zusammenhange mit der Nordisch Germanische Mythologie, Vortragzyklus gehalten in Christiania (Oslo), 1910, Nachlassverwaltung Dornach, 1950 (op internet: http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121.htm)

Rudolf Steiner, Vom Leben des Menschen und der Erde; über das Wesen des Christentums, Rudolf Steiner Taschenbücher aus dem Gesamtwerk,  Dornach, 1993 (oorspronkelijk Dornach 1923)

Rudolf Steiner, De wetenschap van de geheimen der ziel (‘Geheimwissenschaft’, 1920), Rotterdam, 1924.

Evert van der Tuin,  Gjalt Zondergeld, De schaduwkant van de antroposofie,  in ‘’t Kan anders’, najaar 1984

Willem Frederik Veltman, Van je ras, ras, ras, rijdt de koning door de plas; een rechtzetting, VOK Cahiers nr. 19, Vereniging voor Vrije Opvoedkunst, Den Haag, 1997 (tweede herziene druk).

Gjalt Zondergeld, Goed en kwaad; vijftien opstellen, van fascisme tot pacifisme, van Rudolf Steiner tot Colijn, Antwerpen, 2002. Het essay ‘Steiners leer over rassen en volken’ (samen met Evert van der Tuin) is grotendeels online te lezen op: http://books.google.nl/books?id=dJKIrS-B_hEC&pg=PA9&lpg=PA9&dq=Gjalt+Zondergeld+Goed+en+Kwaad&source=web&ots=yTxqjefED7&sig=Xfs5I5XMahD_wEo5qPMxsHL_CPE&hl=nl&sa=X&oi=book_result&resnum=1&ct=result#PPA69,M1

Voor een uitgebreider literatuuroverzicht zie de literatuurlijst van mij vorige artikel: https://fhs1973.wordpress.com/2008/06/23/

zie voor verdere discussie: Het racisme-debat op Steinerscholen.com (Ramon de Jonghe, België)

http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/

Update april 2012

Tot mijn grote verrassing ontdekte ik vrij onlangs dat Paul Heldens wel degelijk goed op de hoogte was van de activiteiten van de Brug en Jos Verhulst. En ook heel goed begrepen heeft waar zij mee bezig zijn (qua het aanprijzen van Holocaust ontkennen). Maar misschien nog verrassender, Paul Heldens heeft op een voorbeeldige manier stelling genomen tegen deze tendens.

Een klein zoektochtje in het archief heeft een aantal opzienbarende zaken opgeleverd. Het blijkt dat Driegonaal steeds meer dezelfde kant opgaat als de Brug. De zeer omstreden en met neonazi”s sympathiserende/antisemitische Russische antroposoof Gienady Bodarev wordt in Driegonaal de hemel ingeprezen, iets wat overigens duidelijk ingaat tegen het offieciële styandpunt van de Nederlandse Antroposofische Vereniging. Ook Jos Verhulst heeft in Driegonaal alle ruimte gekregen om zijn eigen antisemitisme te verk0pen (wat hij doet in een artikel waarin hij poogt Steiner van antisemitisme te ontzetten). Die ruimte krijgt hij ook in het door Driegonaal uitgegeven thema-boekje ‘Het Verbod op Denken’, waarvoor Verhulst twee bijdragen schreef, hier: (Jos Verhulst in Het Verbod op denken (Driegonaal, 2001) te raadplegen)

In een nieuw artikel over de kwestie ‘antroposofie en racisme’ zal ik uitgebreid op deze kwestie terugkomen. Maar Paul Heldens verdient voor zijn stellingname alle lof. Dat geldt niet voor Driegonaal. Maar ook dat zal ik nog toelichten. Wie zich er alvast een beeld van wil vormen kan ik wijzen op een kleine compilatie van verschillende bijdragen die er in Driegonaal vanaf 1999 zijn verschenen. Zie Neonazisme in Driegonaal (eerste lichting). En dit is nog maar het topje van de ijsberg. De rest volgt later in een nog te verschijnen bijdrage

Geloof in kabouters, Atlantis, Volkszielen en Wortelrassen en pas op voor Dark Lord Ahriman, zwart magische constructies, de Luciferische verleiding en de Finsteren Saturn

de antroposofie is racistisch en sektarisch (deel 1 van de zevendelige serie, zie ook deel 2, deel 3, deel 4deel5, deel 6 en deel 7)

Rudolf Steiner, ‘Ahriman’, sculptuur, Dornach 1914. Piet Mondriaan hierover: ‘Steiner heeft goede ideeën, maar van de kunst moet hij afblijven’. Gelukkig had Mondriaan meer verstand van kunst dan van ideeën. Zijn opvattingen zijn nu tamelijk naïef en zelfs bijna totalitair te noemen, maar zijn kunst is gebleven. Kan van dit beeld niet gezegd worden. Opvallend zijn trouwens de karikaturale mongoloïde trekken. Maar misschien representeert deze verbeelding van de alom aanwezige Ahriman wel de ‘demonische marskrachten’ (zie verderop, bij de bespreking van De Volkszielen).

Geloof in kabouters, Atlantis, Volkszielen en Wortelrassen en pas op voor Dark Lord Ahriman, zwart magische constructies, de Luciferische verleiding en de Finsteren Saturn;

Rudolf Steiner en de antroposofie

Elders op een forum voor oud vrije schoolgangers, vroeg iemand zich af waarom je op de Vrije School nooit een gedegen inleiding krijgt in het gedachtegoed van de antroposofie zelf en haar grondlegger Rudolf Steiner (1861, Donji Kraljevec, Oostenrijk-Hongarije – 1925, Dornach, Zwitserland), filosoof, medium, ziener, mysticus, Goethe kenner (zijn oorspronkelijke vak), Messias, ‘Ingewijde’, (pseudo) wetenschapper, pedagoog, estheticus, landbouwdeskundige, sekteleider, natuurvriend, allesweter (een kwestie van smaak en definitie). Dat is een hele goede vraag en inderdaad opmerkelijk. Ik heb me daar ook pas sinds de laatste jaren in verdiept. Ik ben er niet positiever over gaan denken, al heb ik dit bizarre gedachtegoed heel lang het voordeel van de twijfel gegeven. Ik ben er voor een gedeelte mee opgegroeid en heb zelf op de Vrije School gezeten (alleen lagere school, waar ik goede herinneringen aan heb ). Thuis deden we aan de BD en we hadden een abonnement op de ‘Jonas’, een niet meer bestaand liberaal en gematigd antroposofisch tijdschrift en opinieblad. Toen er midden jaren negentig verhalen in de Volkskrant en de Groene Amsterdammer verschenen over racisme in het onderwijs op Vrije Scholen (de kwesties van de verontruste Vrije School ouders Angelique Oprinsen en Toos Jeurissen, die van de kant van de Antroposofische Vereniging in Nederland slechts op een muur van onwil en afwijzing stuitten) was ik aan een kant verrast, maar terugdenkend aan mijn eigen ervaringen, had ik toch het bange vermoeden dat het weleens waar zou kunnen zijn. De reactie naar Toos Jeurissen van de orthodoxe antroposofen, ‘als jij Rudolf Steiner echt zou begrijpen, zou je zijn visie op wel onderschrijven’, kwam mij pijnlijk bekend voor (zo wordt er namelijk veelal in die wereld geredeneerd). Verder wist ik mij te herinneren dat mijn broer van een stagiair van de lerarenopleiding ooit gehoord had dat ‘negers dikke lippen hebben en dus geen wijsheid bezitten’, maar goed, dat was een tijdelijke kracht en zei dus niet zoveel over mijn school. Dus toen deze verontrustende berichten kwamen was het voor mij toen nog van ‘ach die gekke sofen, er zitten soms wat vreemde figuren tussen’. Maar ik wilde toch wel weten hoe het echt zat. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt en ik besloot me er meer in te verdiepen.
Aanvankelijk ben ik met welwillendheid en enige relativering in de wondere wereld van Steiner en de antroposofie gestapt, alsmede de aanverwante theosofie van Helena Blavatsky. Ik stoorde me soms aan de bij tijd en wijle rigide dogmatiek der antroposofen, gezien sommige vroegere ervaringen en observaties uit het verleden, maar droeg ze, hoewel ik soms weleens een beetje lacherig van ze werd, geen kwaad hart toe. Geleidelijk aan is het beeld voor mij gekanteld. Na gedurende een paar jaar, soms intensief lezen, dan weer lange tussenpauzes, is voor mij gebleken dat de antroposofie als levensfilosofie een ernstig racisme probleem heeft. Het bleek nog erger dan verwacht. Het racisme bleek in het totale wereldbeeld van de antroposofie een prominentere rol te spelen dan de onderzoekscommissie, onder leiding van de jurist Ted van Baarda doet suggereren. Deze commissie was in opdracht van de AViN in het leven geroepen om het gedachtegoed van Steiner na de almaar toenemende negatieve publiciteit, op racistische uitspraken juridisch tegen het licht te houden en was in 2000 met een lijvig rapport gekomen. Er waren zestien uitspraken gevonden die als ‘ernstig discriminerend naar de huidige maatstaven’ werden bevonden (en nog wat meer als ernstig stigmatiserend). Maar de commissie stelde ook dat er bij Steiner ‘geen sprake is van rassenleer’. Bij beide conclusies heb ik, zacht uitgedrukt, ernstig mijn twijfels. Steiners boekje ‘Die Mission Einzelner Volksseelen’, in Nederland meestal kortweg ‘De Volkszielen’ genoemd, uit 1910, bevat alleen al wel wat meer dan zestien discrimenerende uitspraken (recent in het Nederlands weer uitgegeven onder de titel, ‘De Volkeren van Europa’, Pentagon, 2006. Ondanks deze titel gaat het hier om Steiners meest beruchte verhandeling over mensenrassen). Ik denk dat het zinloos is om ze te gaan tellen, daarvoor zijn het er simpelweg te veel. Bovendien gaat het bij een filologische analyse niet om de kwantitatieve maar om de kwalitatieve weging van een tekst. Dat is mijn belangrijkste bezwaar tegen de methode die de Commissie van Baarda heeft toegepast. Turven hoe vaak er iets strafbaars wordt gezegd is wellicht juridisch zinvol, maar is geen tekst analyse. Sinds wanneer is het huidige Nederlandse wetboek van strafrecht relevant voor Rudolf Steiner? Geldt hooguit voor antroposofen die nu klakkeloos uitspraken zouden overnemen (wat overigens wel veel gebeurt dus dat is dan nog wel de meerwaarde, maar het lijkt me niet relevant voor het antwoord op de vraag of er sprake is voor rassenleer. Bovendien wordt het dan ook niet duidelijk waarom Steiner iets zegt, alleen dat hij het zegt. Op die manier kun je er ook mee weg komen met de bewering het om een aantal ontsporingen van Rudolf Steiner gaat, niet om een integraal onderdeel van zijn totaalvisie. Dat is precies wat de commissie doet. In die zin werkt dit lijvige rapport meer als een rookgordijn dan dat het verklaart en analyseert. Laten we het erop houden dat Steiners betoog in essentie racistisch is, al spreekt hij de belofte uit dat de mens in de toekomst uiteindelijk zal uitstijgen boven de rasverschillen. Maar het feit dat deze rasverschillen worden onderscheiden, is al racistisch, naar ‘de huidige maatstaven’, maar ook naar die van toen (1910). Conclusie, op basis van ‘De Volkszielen’ alleen al kun je stellen dat er wel degelijk sprake is van rassenleer en dan heb ik het nog niet eens over de rest van zijn oeuvre, al spant ‘De Volkszielen’ wel de kroon.
Naast het inventariseren heeft de commissie zeker ook een aardige historische schets gegeven van de tijd waarin Steiner leefde en welke stereotype ideeën er toen gemeensgoed waren. Maar dan nog, hun conclusies op dit gebied kan ik niet delen, geplaatst in zijn tijd kun je wat dit aspect betreft, Steiner als aarts-reactionair aanmerken. Aardig is trouwens dat de commissie de Palestijnse Amerikaanse hoogleraar literatuurwetenschappen en denker Edward Said aanhaalt (’Culture and Imperialism’, op p. 96 en 123) om aan te geven hoe er in die tijd over niet-westerse volkeren en culturen werd gedacht. Ben benieuwd wat Said hier zelf van zou hebben gevonden. Ik denk dat hij lichtelijk verbaasd zou zijn geweest dat zijn ideeën van kolonialisme/post-kolonialisme zouden worden aangevoerd om Rudolf Steiner van alle blaam te zuiveren. Overigens heeft Edward Said, in zowel ‘Cuture and Imperialism’ als ‘Orientalism’, het nooit over Rudolf Steiner en zelfs Helena Blavatsky. Hij noemt in ‘Culture and Imperialism’ een keer Annie Besant, maar dan in het kader van haar feministische werk (’Culture and Imperialism’, 1993, Vintage uitgave 1994, p. 264). Zelfs een bespreking van Jiddu Krishnamurti (zou een prachtige casus voor Edward Said zijn geweest) ontbreekt. Ik denk niet dat Rudolf Steiner voor Edward Said zo belangrijk was. Het is jammer dat Said is overleden (in 2004) maar het zou interessant geweest zijn om hem te vragen zijn licht te laten schijnen op het werk van Steiner en Blavatsky. Ik denk dat het verpletterend zou zijn, zeker over Steiners verhandeling ‘Orient-Occident’ uit 1927. Ik denk alleen dat niet veel antroposofen daar erg enthousiast over zouden zijn. Maar goed, buiten antroposofische/theosofische kring wordt Steiner zelden of nooit gerekend tot de canon van grote denkers, eerder tot de mystisci en pseudowetenschappers (en dan ben ik nog terughoudend). Ook dat is een interessant aspect van het rapport van Baarda; Steiner wordt vergeleken met Friedrich Nietzsche en Albert Schweitzer, iets dat je waarschijnlijk nooit zult aantreffen in een niet-antroposofische studie. Mijns inziens ook een appels met peren vergelijking. Beter hadden ze Steiner kunnen vergelijken met Helena Blavatsky (alleszins te rechtvaardigen) of de grondleggers van de ariosofie Georg Lanz von Liebenfels en Guido von Lizst. Steiner heeft deze radicale racisten zelfs goed gekend en er zijn zeker parallellen met hun werk te vinden, zij het dat hun relatie tamelijk gecompliceerd was (lopen de meningen over uiteen). Of met Houston Stuart Chamberlain. Allen mystici en geen filosofen (net als Steiner, al zijn werk na ‘Filosofie der Vrijheid’ is eerder mystiek of esoterisch te noemen dan filosofisch) en allemaal puttend uit een zelfde soort gedachtegoed over rassen en reïncarnatie (afkomstig van Helena Blavatsky). Tegen de achtergrond van deze figuren zou Steiner nog gunstig afsteken.
Interessant is ook om kennis te nemen van wat Steiner onder wetenschap verstond. Bij Steiner lag de definitie veel ruimer dan bij de ‘normale wetenschap’. Zijn vermogen tot ’schouwen’ in de bovenzinnelijke wereld noemde Steiner geesteswetenschap (dus niet te verwarren met het hedendaagse begrip geesteswetenschappen op universiteiten, waar vooral de vakgebieden filosofie en theologie onder vallen). Het bestuderen van paranormale verschijnselen of het aanschouwen van hogere niet-materiële werelden was voor Steiner net zo goed wetenschap. Ook nu nog leidt dit soms tot de nodige begripsverwarring tussen antroposofen en niet antroposofen. Dit zal ook blijken uit de vele artikelen waar via weblinks naar verwezen wordt. Antroposofen noemen sneller iets wetenschap dan niet-antroposofen. Zelfs uit de beschouwingen over het van Baarda rapport blijkt dat er sprake is van deze begripsverwarring, al pretendeert het van Baarda rapport strikt wetenschappelijk te zijn naar de hedendaagse maatstaven.
Een van de kwalijkste kanten van het rapport van Baarda, los van het feit dat men mijns inziens slechts probeert zoveel mogelijk Steiners reputatie op te schonen, zijn de scherpe verwijten aan het adres van verschillende critici, vooral ook naar degenen die in gesprek met de antroposofie willen blijven, als bijvoorbeeld Toos Jeurissen (haar brochure ‘Uit de Vrije School geklapt’ staat sinds kort online: http://www.antroposofia.be/wordpress/uit-de-vrije-school-geklapt.pdf) . Kritiek op Steiner heet vaak ‘oppervlakkig’ of er is verkeerd geciteerd, of zaken zijn uit hun verband gerukt. Laat ik met het verkeerd citeren beginnen. In het geval van Toos Jeurissen en Bram Moerland ben ik alle citaten nagegaan, voorzover het de literatuur betreft die ik ook bestudeerd heb. Ik heb géén enkele verkeerde bronvermelding of een verdraaiing van een citaat mogen aantreffen. Alles wat Jeurissen en Moerland aanhalen uit ‘De Volkszielen’, ‘De Akasha kroniek’ of (in het geval van Moerland) Blavatsky’s ‘De Geheime Leer’ is correct. Ik heb hier Max Heindels ‘De wereldbeschouwing der rozenkruizers’ buiten beschouwing gelaten, dus ben daar ook niet de verwijzingen van Bram Moerland nagegaan, maar voor het overige klopte alles. Als de van Baarda commissie met dit soort beschuldigingen komt en daarmee de integriteit van de critici in twijfel  trekt moet ze ook met bewijzen komen. Daar is ze niet in geslaagd. Dit maakt het rapport er niet geloofwaardiger door, al lijkt het door de omvang en de vele geraadpleegde bronnen nog zo degelijk. Niet geloofwaardig en ook niet erg sympathiek. Dit geldt ook voor de behandeling van Jeurissen, die voor een korte brochure goed en degelijk werk heeft geleverd, binnen de Nederlandse context zelfs baanbrekend. Bovendien is Jeurissen al te zeer bereid de dialoog aan te gaan (doet ze ook met haar contact met de Flensburger Hefte). Qua bronnen leunt haar verhaal dan ook sterk op de publicaties van de Flensburger Hefte. Daarover meldt het van Baarda rapport niets. Het blijft dus onduidelijk of de onderzoekscommissie ook vraagtekens heeft bij het werk van deze kritische antroposofen in Duitsland. Het zou wel interessant zijn geweest om daar iets meer te van vernemen. Indirect wordt er zo wel gesuggereerd dat het werk van Thomas Höfer en Bernd Hansen ook gebaseerd is op selctief citeren en het uit hun verband halen van uitspraken van Rudolf Steiner, tenzij Jeurissen deze inmiddels vooraanstaande antroposfische nieuwlichters ook verkeerd citeert (daarover trouwens ook geen woord, het lijkt erop alsof dit onderwerp gemeden wordt). Maar Jeurissen krijgt dus de volle laag en over de Flensburger Hefte geen woord, terwijl meer dan de helft van haar betoog op hun bevindingen is gebaseerd. Maar dan nog, los van de Flensburger Hefte heeft ook Jeurissen een andere behandeling verdiend. Haar zorgen als direct betrokkene (ouder van kinderen op een vrije school) waren absoluut gerechtvaardigd en zij heeft voor haar bijdrage meer dan goed werk gedaan. Een enkel door haar gegeven citaat dat ik persoonlijk niet ben nagegaan heb ik weer gevonden in de beschouwing van Jana Hussman-Kastein van de Humboldt Universiteit (over dat ‘de neger van binnen zou koken’, zoals Steiner dit de arbeiders van de bouw van het Goetheanum heeft voorgehouden) en Jeurissen heeft dit citaat ook correct uit het Duits vertaald. Of wil de commissie soms beweren dat Jeurissen onder een hoedje speelt met deze medewerker van de hier genoemde beroemde universiteit, die dit citaat overigens tien jaar later weergeeft in haar artikel, met een bronvermelding naar de desbetreffende voordracht van Steiner. Het lijkt me zeer onwaarschijnlijk. Maar de commissie doet Jeurissen bijna af als niet relevant (opmerkelijk, want naar aanleiding van haar brochure kwam de discussie pas echt goed op gang en werd deze commissie samengesteld met de opdracht het werk van Steiner op racisme door te lichten) en blijft ontkennen dat de antroposofie en de denkbeelden van Rudolf Steiner een ernstig racisme probleem hebben.
Terug naar Rudolf Steiner zelf. Multatuli en Conrad hadden al ruimschoots voor Steiners ’Die Mission einzelner Volksseelen’ hun meesterwerken geschreven en de eerste kritiek op het kolonialisme had al het levenslicht gezien. In dit verband interessant om alvast te wijzen op het artikel van Jan Willem de Groot, die aantoont dat Steiners rassenleer voor een groot deel leunt op de schedelmeters-theorieën van Carl Gustav Carus (1789-1869), opgetekend in zijn ‘Denkschrift’ (1849), midden negentiende eeuw al een achterhaald fossiel, laat staan in 1910, toen Steiner zijn beruchte Volkszielen cyclus voordroeg in Zweden. Steiners ‘wetenschappelijke onderbouwing’ liep toen al een beetje achter. Dit geldt trouwens ook voor zijn visie op de evolutie theorie, die sterk leunde op de toen ook al gedateerde recaputilatieleer van Ernst Haeckel, in plaats van Darwin, ook een belangrijke bron voor zijn rassenleer (Hulspas en Nienhuys, p. 157).
De Duitse rechter heeft vrij onlangs (2007) restricties en voorwaarden gesteld aan publicatie en verspreiding van ‘De Volkszielen’ (moet vanaf nu geannoteerd en met een inlegblad). Ook in Zwitserland is er op dit moment een zaak onder de rechter wat betreft antisemitisme in het werk van Steiner. Geeft toch een beetje een ander beeld dan wat de AViN en de Commissie Baarda ons voorschotelt. Het internationale debat vind ik overigens ook een gemiste kans van de Commissie van Baarda; dit is natuurlijk niet een kwestie die zich tot Nederland beperkt. Vooral in Duitsland wordt het debat veel intensiever gevoerd. Maar ook in Zwitserland, Canada en de Verenigde Staten speelt deze kwestie, zowel de discussie als verschillende rechtzaken, die niet allemaal in het voordeel van de locale antroposofen en het werk van Rudolf Steiner hebben uitgepakt. Nu zijn de meeste van deze zaken van recenter datum dan het van Baarda rapport, maar toch, ook toen speelden deze kwesties ook in het buitenland, met name in Duitsland rond de kring van Thomas Höfer en de Flensburger Hefte waar vanuit overigens moedige en lovenswaardige pogingen zijn ondernomen om de antroposofie daadwerkelijk te zuiveren van racisme (in plaats van simpelweg te ontkennen dat er sprake is van rassenleer). Zoals verwoord in hun publicatie ‘Antroposophie und Rassismus’: ‘Onder de uitspraken van Steiner bevinden zich enkele die door niets meer te rechtvaardigen zijn en waar men zich consequent van zou moeten distantiëren. Wij zijn ons ervan bewust dat dit pijnlijk kan zijn, maar we menen dat het noodzakelijk is en dat het ook in de bedoeling lag van Steiner, die er immers telkens weer toe opgeroepen heeft zijn uitspraken te onderzoeken. Wij hebben niets anders gedaan dan aan deze oproep gehoor te geven.’ (geciteerd uit Jeurissen in de Groene Amsterdammer van 5-2-1997). Er is dus echt wel iets aan de hand met het antroposofische gedachtegoed.
Het gaat mij hier niet om alle juristerij, waar ik geen verstand van heb en voor mij ook niet zo belangrijk is. Persoonlijk ben ik op dat vlak een tamelijk radicale en hartstochtelijke libertinist dat ik vind dat zelfs ‘Mein Kampf’ niet verboden zou mogen worden, al zullen mijn juristen vrienden mij nu kunnen zeggen dat ik hier wellicht hele domme dingen uitkraam. Maar een wereld met boeken waar je je helemaal kapot aan kan ergeren, of zelfs gevaarlijke boeken, is interessanter dan zonder. Alles beter dan indexen, inquisities of censuur.
Ik zal later terugkomen op de Volkszielen maar ik ben in het algemeen tot de conclusie gekomen dat de antroposofie structureel racistisch is en als levensbeschouwing regelrecht bizar en sektarisch, hoe mooi en bijna ‘kloppend’ het theoretische bouwwerk ook door Steiner aan elkaar gepraat is. Dit gaat nadrukkelijk niet over mijn oude school, noch mijn leraren, aanhangers of enthousiastelingen die ik persoonlijk ken, veelal mee bevriend ben en waar bovendien geen onintelligente mensen tussen zitten, geen enkel misverstand, maar de leer zelf. Ik ben tot deze conclusie gekomen na enige studie naar het werk van Steiner, Blavatsky, sympathisanten, aanbidders, opportunisten, meelopers en goedpraters, regelrechte racisten en Holocaustontkenners (uit naam van Rudolf Steiner), krankzinnige fanatici en dolgedraaide extremisten die Ahriman op een foto menen te herkennen bij de aanslagen van 11 september, maar ook critici, waarvan de laatsten vaak beter op de hoogte bleken te zijn van de herkomst van bepaalde opvattingen of de historische wortels van de antroposofie dan de sofen zelf. Die staren zich in regel blind op hun grote roerganger. Hieronder mijn uitgebreide en uit de hand gelopen antwoord (voor mij de aanleiding en het excuus om alles een keer op te schrijven) op een hele simpele vraag, oorspronkelijk in een iets andere en veel kortere vorm elders geplaatst:

De extremisten

Steiner heeft meer dan twintig boeken geschreven, dus het is niet makkelijk te zeggen waar je zou moeten beginnen. Het beste kun je eerst wat over hem lezen. Een uitgesproken pro-Steiner werkje is Jacob Slavenburg, ‘Rudolf Steiner, vernieuwer van het oude weten’, Ankh Hermes, 1990. Hoewel de schrijver een naar mijn smaak te grote bewondering voor Steiner heeft, is het wel een aardige inleiding op zijn gedachtegoed. Als je wat kritischer stukken wil lezen kijk dan op de website van Simpos (http://www.stelling.nl/simpos/steiner.htm ). De heldere en goed onderbouwde beschouwing van Jam Willem de Groot over Steiners rassenleer verdient een aanbeveling: http://www.stelling.nl/simpos/antro1.htm . Een bijna nog betere, maar zeer compacte analyse van Jana Husmann-Kastein, van de Berlijnse Humboldt Universiteit vind je hier: http://www.religio.de/dialog/106/29_22-29.htm . Overigens is er ook nog een lezenswaardige Belgische website, van het tijdschrift ‘De Brug’ (http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/inhaztot.html) die zo hysterisch pro-Steiner is dat het bijna lachwekkend wordt. Zo wordt de rassenleer met vuur verdedigd en staan er de meest absurde hatelijke teksten over zaken waar de antroposofie allemaal tegen zou zijn, zoals inentingscampagnes, atheïsme (’een ziekte!’), politieke correctheid en homoseksualiteit (’een luciferische verleiding van niet volledig geïncarneerde mannen met een zwak astraal lichaam’ en ’ze lijden pijn om hun anders zijn’, http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b50defhtm.htm. In dit zelfde artikel wordt trouwens ook gesproken van ‘het zich verlustigen aan de oersterke etherlichamen van de ploeterende boeren op het platteland’).
De auteurs van de vele artikelen van de Brug (het gaat zeker om een paar honderd) schieten zich in hun blinde fanatisme wel erg in de eigen voet. Zij zien overal samenzweringen tegen die prachtige antroposofie en zijn volgens mij doodsbang. Ook zoeken ze de meest vreemde bondgenoten, zoals de Britse Holocaust ontkenner David Irving, die meermalen instemmend wordt aangehaald, bijvoorbeeld in de beschouwing ‘De Ahrimanische maatschappijvorm; Ahriman heeft zijn eigen religie in Staat, Multi-cultuur en Holocaust’, waarin de auteur verder ‘woordgrapjes’ uithaalt met de begrippen ‘Holy-Ghost’ en ‘Holocaust’ (te vinden onder ‘A’ van ‘Ahriman’, directe link http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b46met/b46.htm). Hier wordt ook verwezen naar de website van David Irving, die de waarheid zou onthullen over de Holocaust. Dit alles uit naam van de antroposofie. Qua woordspelingen blijken deze auteurs nog meer dijenkletsers in petto te hebben; zo wordt er gesproken van Baäl/Baälgië (Baäl is een Fenicische God waar de sofen, net als met de Perzische Ahriman, grote problemen mee hebben en tot grote bovennatuurlijke boef is gebombardeerd, dus bruikbaar als een leuk etiket voor het verfoeilijke ‘multiculturele België’). Elders wordt België als staat een ‘Zwart Magische constructie’ genoemd. Heeft weinig meer met Steiner zelf te maken. Eerder met het Vlaams Belang van Filip Dewinter. Maar misschien zoeken deze verwarde antroposofen krampachtig naar allerlei bondgenoten, om die rassenleer maar te kunnen blijven handhaven. Wellicht zijn ze zo wanhopig dat ze uitkomen bij een obscurantist als David Irving. Staat wel in schril contrast met de uitspraak van de Steinergezinde theosofe Alice Ann Bailey, die in 1949 de Holocaust weer een ‘vuur van gerechtigheid’ noemde (uit Jeurissen, p. 19). Met dit soort vrienden heeft de antroposofie geen vijanden meer nodig. Ze zijn zelfs zo tactisch dat ze eerst met veel misbaar ontkennen dat er bij Steiner sprake is van rassenleer om deze daarna zo effectief samen te vatten en uit te leggen dat er geen misverstand meer mogelijk is. Ik zal later op de rassenleer en deze uitleg terugkomen bij de bespreking van ‘de Volkszielen’.
Geheel ongevaarlijk is deze website niet. Op een herdenkingssite van Kamp Westerbork schrijft een zekere Philippine in het forum: ‘In de Westerse wereld staat het iedereen vrij om over een bepaald geschiedkundig fenomeen te denken hoe hij wil…maar er is een onderwerp dat niet meer onderzocht mag worden en dat is de “holocaust”, het dogma van de systematische uitmoording van 6 miljoen joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het is in de meeste Westerse landen verboden om aan dit “feit te twijfelen….Waar het mysterie van Golgotha als centraal geestelijk gegeven in de ontwikkeling van de mensheid voor allen een lichtend voorbeeld zou kunnen zijn…krijgen we nu een verhaal en geestelijk afstotingspunt, het zwarte gat in de mensheidsgeschiedenis waar iedereen in een grote boog om heen zou moeten lopen en dat de mensheid verenigt in een voortdurende haat tegen Duitsland. Zelfs voor de oorlog begon die haatpropaganda al. De Antichrist, die zo handig de zaken in hun tegendeel kan verkeren, probeert ook de Heilige Geest te vervangen door een zeer aards, zeer leeg gegeven, dat de naam holocaust heeft gekregen, weerom niet toevallig in het Engels klinkend als Holy Ghost”. Citaat uit artikel van de Brug, antroposofisch tijdschrift’ (http://www.peterbreedveld.com/archives/00001347.html) . Hier staat je verstand letterlijk bij stil. Zo ver kan het dus gaan.
Er wordt verschillend gedacht over of Steiner een antisemiet was (daar zijn ook teveel tegenstrijdige berichten en uitspraken over). Bij de Brug wordt nadrukkelijk beweerd dat hij dat niet was, artikel ‘Was Steiner een antisemiet? Natuurlijk niet’ (http://users.pandora.be/antroposofie/dornach/antisem.htm). Goed Steiner dan misschien niet, maar de schrijvers van de Brug waarschijnlijk wel, als ze vol enthousiasme een citaat aanhalen van de Vlaamse schrijver en jezuïet Ernest Claes, om alvast ‘in de stemming te komen voor de Kerstspelen’, dat is althans de motivatie van ‘de Brug’. Ik zou zeggen, geniet van deze opbeurende kerstwens: ‘Daar zaten de Joden van het Sanhedrin, met losse zwarte mantels aan en gekke mutsen op de kop. En die gezichten ! … Bijna zwart, lange baarden en grote kromme neuzen. Eén van hen leek op Victalis. Ze deden gebaren die een gewoon mens zo niet doet. Van wat die loeders tegen elkaar zaten te fezelen kon ik niets verstaan, maar ik kon het wel raden (…) Eén van die lelijke Joden telde het geld uit een grote beurs. Ik hoorde het rammelen stuk voor stuk’, http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b48met/b48.htm#geloof. Een duidelijk gevalletje van antisemitisme lijkt me, ook met die intentie op deze site geplaatst. Ik denk dat je dat rustig kan stellen, zeker in de context van deze site, waar meer dan eens David Irving instemmend wordt aangehaald. Ook een andere Holocaustontkenner, een zekere Dr. Johannes Lerle, wordt geïnterviewd en er wordt medegedeeld dat de Holocaust ‘nog onderzocht’ moet worden (http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b57net.htm). Er staat overigens ook een apparte link naar de site van David Irving met de triomfantelijke tekst: ‘link naar David Irvings politiek niet correcte webstek over de oorlogsgeschiedenis’ (te vinden onder de W bij Wereldoorlog II).
En wat te denken van het volgende citaat? ‘In deze milieus moeten we de occulte broederschappen gaan zoeken. Dat daar misschien overwegend Joden bij zijn is in deze tijd niet meer relevant. Als dat voor hun doeleinden uitkomt verloochenen ze evengoed hun rasgenoten (Er bestaan verschillende interessante studies over welke kringen Hitler financierden). Zoals men uit bovenstaand artikel kan afleiden zijn zelfs de eigen familieleden niet veilig wanneer ze zich niet willen openstellen voor de ahrimanische inspiraties’. Joden die hun ‘rasgenoten’ verloochenen als het ze uitkomt. Dat er al gesproken wordt van een ‘Joods ras’ is al antisemitisch. Dit alles uit naam van de antroposofie. Terug te lezen op http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b45.htm, waar wij ook kunnen lezen dat ‘Lucifer en Ahriman werken aan de opbouw van een termietenstaat’. Dit laatste met behulp van een militair-industriëel en een ‘academisch’ complex. Het eerste klinkt vertrouwd maar dat ‘academisch’ is nieuw. Maar antroposofen zijn niet altijd de grootste vrienden van de wetenschap, dat blijkt weer eens.
Het meest verbijsterende is nog wel dat deze krankzinnige website gewoon wordt aangeprezen door de Belgische Antroposofische Vereniging. Ook wordt er naar deze ‘digitale Augiasstal’ verwezen op de site van een Nederlandse beginnerscursus antroposofie in Zeist. Het zou maar je eerste introductie in de antroposofie zijn. Na toch wel wat ervaring in die wereld kan ik echt wel het marginaal sektarische van de mainstream onderscheiden (al ben ik in het algemeen niet zo’n aanhanger, geheel ten overvloede), maar in het geval van ‘de Brug’ lijk ik de enige die het ziet. Ik geloof niet dat er ooit een verstandig mens uit antroposofische kring een keer goed deze site heeft geïnspecteerd, anders zou die niet zo vaak worden aangeprezen als een goede bron voor achtergrondinformatie (ook op grote antroposofische webgidsen als ‘Antrovista’ wordt de Brug aangeprezen). Over deze site alleen al zou je tien ‘onderzoekscommissie rapporten’ kunnen schrijven. Goed voor een aardig relletje wanneer dit duistere hoekje op het internet ontdekt wordt en in de schijnwerpers wordt gezet. Een blik op de inhoudsopgave is genoeg. Zelfs de Paus wordt niet ontzien. Wat te denken van de volgende titel: ‘Ratzinger; Lieven Debrouwere verdedigt hem, de Brug sabelt hem neer’. Wel erg agressief, ook als je geen vriend van de huidige Paus bent. Deze sofen zijn echt razend. Dit is wel iets anders dan de vroegere beschaafde ‘Jonas’.
De ‘leukste’ artikelen gaan over het Michaelsmysterie en de Ahrimanische krachten, die overal op de loer zouden liggen. ‘Michael heeft trouwens een ernstig gelaat’, maar dat lijkt me niet zo verwonderlijk. Ik denk dat hij net zo veel gevoel voor humor heeft als de auteurs van de artikelen van de Brug, al zijn die vaak onbedoeld nogal hilarisch. Alhoewel, wij kunnen ook lezen dat ‘humor het beste wapen is tegen Lucifer’ in het artikel met de veelbelovende titel ‘Sekten en Seks; Lucifer en Ahriman’, http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/b08sex.htm.
Ook de islam krijgt een veeg. Deze religie zou ‘luciferisch’ zijn. De Goddelijke Openbaring van de Profeet zou vergelijkbaar zijn met de wereld van Mephistoteles uit Goethe’s ‘Faust’. Het oosten zou sowieso Lucifers domein zijn, terwijl het westen dat van Ahriman is.  Vervolgens blijkt de Holocaust toch plaats te hebben gevonden, maar is deze ‘verheven tot een religie’, die weer ‘Ahrimanisch’ zou zijn, http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b57net.htm#13. Helderheid is niet de sterkste kant van de schrijvers van de Brug.
Hoogtepunt is de beschouwing ‘Naar een afschuwelijke toekomst’, waarin de antroposofie een welhaast apocalyptische dimensie krijgt. De huidige positie van de gemeenschap der antroposofen wordt vergeleken met die van de eerste Christenen in Rome in de catacomben, ten tijde van Nero (’Maar uiteindelijk stortte het Rijk ineen door zijn eigen logheid. Dat kan ons wat moed geven’, http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b48met/b48.htm#ahr, onderaan artikel) . Elders wordt er beweerd dat de leden van de Antroposofische Vereniging geïncarneerde engelen zijn, met de missie om als een soort ‘Jedi Knights’ het lot van de aarde en de kosmos ten goede te laten keren. Dit zou moeten gebeuren in een soort ‘kosmische jihad’ aan de zijde van Aartsengel Michael (http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/b32bewaareng.htm). Het zou gaan om een wraakoefening voor een catastrofale gebeurtenis in het ‘rampjaar 869′, toen op het oecumenische concilie van Constantinopel de leer van de menselijke driegeleding zou zijn verworpen. In de hemel zouden op dat moment de duistere krachten Michael van de troon hebben gestoten, middels een kosmische staatsgreep. Want ‘zo boven zo beneden’ leert de grondwet van de Hermetica ons, die ook door de sofen wordt onderschreven. Met deze welhaast intergalactische ramp zou de werkelijke ‘Christusimpuls’ zijn verloochend. Het is nu aan de tot antroposofen geïncarneerde schare engelen en Michael om de positie op aarde en in de kosmos weer te heroveren op de duistere krachten van Lucifer en Ahriman, om zo de hemelcoup weer ongedaan te maken. Dit zou zijn besloten op een reeks hemelse conferenties van engelen en zielen, die nu zijn geïncarneerd tot de leden van de antroposofische vereniging, onder voorzittersschap van Michael. Kan iemand dit nog volgen? De ‘Jedi-Council’ tegen de ‘Sith’. For peace and prosperety in the Galaxy. Net Starwars, met the force tegen de Darkside van Ahriman, het Beest.
Ahriman, of Angra Mainyu, is overigens oorspronkelijk de god van de Duisternis in de Zoroaster cultus van het pre-islamitische Perzië (de tegenhanger van de lichtgod Hormuzd, Varuna of Ahura Mazda in het Perzische Avestische dualisme), maar door Steiner en verder een aantal pan-Germaanse 19e eeuwse denkers afgestoft en opgewaardeerd tot een universele en eeuwige ‘Darth Vader’, (of ‘Sauron’ voor de Tolkien liefhebbers). Laten we niet vergeten dat er wel meer Perzische symbolen werden ingezet in allerlei pan-Germanistische bewegingen, zoals ook de Swastika, waarmee ik geen verband suggereer met de antroposofie, behalve dat het voor die tijd niet ongebruikelijk was om met Perziche begrippen en symbolen te schermen, zie ook Nietzsches ‘Also sprach Zarathustra’, hoewel Nietzsche zeker geen pan-Germanist was. Maar het was wel een modegril van die tijd. Het Perzisch is immers een Indo-Germaanse taal (itt het Arabisch, dat Semitisch is) en vanwege de ouderdom en de lange culturele traditie ideaal voor de pan-Germaanse mythevorming. Voor de antroposofie is Ahriman dus de ultieme boeman en Rudolf Steiner heeft dan ook veel woorden aan deze booswicht besteed.
Volgens de auteurs van Brug is er altijd wat aan de hand met die Ahriman. Hij zit nooit stil, ligt altijd op loer, beïnvloedt de Amerikaanse politiek (jammer voor Bush met zijn Jezus) of inentingscampagnes (daar zijn rechtzinnige sofen namelijk tegen). ‘Ahriman handelt met voorkennis in de ‘Anglo-Amerikaanse wereld’ en geeft Duitsland van alles de schuld’, Ahriman zit achter de Europese grondwet, Ahriman zit achter ‘de wereldwijde anti-discriminatie lobby’, ‘Ahriman heeft zich genesteld in de materialistische wetenschap’ (vanzelfsprekend), ’Ahriman heeft niet stilgezeten en met zijn handlangers weer iets nieuws bedacht’. ‘Ahriman de leugengeest’, Ahriman hier, Ahriman daar, Ahriman, Ahriman, echt overal Ahriman. Hij zat ook achter de aanslagen van 11 september (’bewezen, want hij stond op de foto’, het staat er echt). Het lijkt soms meer op de Satanskerk dan op de antroposofie. Dat deze snoodaard achter alle complotten zit wordt als volgt uitgelegd: ’Het verschil van al deze theorieën met de antroposofische interpretatie is dat wij aannemen dat er een geestelijk wezen aan de basis ligt van deze gang van zaken, terwijl niet-antroposofen de schuldigen ofwel zoeken binnen de aardesfeer (Vrijmetselaars, Loge, Illuminati, Zionisten, Kapitalisten) ofwel buiten de aardesfeer waar ze activiteiten van min of meer materiële intelligenties veronderstellen (UFO’s e.d.). Volgens ons zijn de organisaties en groeperingen die we zien werken in de richting van een wereld-termietenstaat ook maar uitvoerders van een bovenmenselijke intelligentie, nl. Ahriman’ (http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b48met/b48.htm#ahr). Nog meer complottheoriën en uiteenzettingen over hoe Ahriman ‘voor Chinese lichamen bestemde zielen tracht om te leiden door ze als Europeanen te laten incarneren en zo de opiumoorlog heeft veroorzaakt’ vind je hier http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b44deel1.htm. Het ergste vind ik nog wel dat ‘Ahriman niet wil dat wij wijs worden!’. Maar dat zijn wij wel, want wij zijn antroposofen. Trouwens wel weer schattig dat de lezertjes van de Brug op het hart wordt gedrukt om vooral wel in kabouters te geloven (’warm, nat en zacht’ en horen bij het ‘element’ aarde). Het enige spoortje van zelfkennis of relativering dat ik in deze honderden artikelen heb kunnen aantreffen is (wanneer het fenomeen UFO’s ter sprake komt): ‘Een vervelende vraag voor antroposofen vermits Rudolf Steiner nooit over vliegende schotels gesproken heeft. We kunnen dus niet terugvallen op een of ander citaat en zijn daardoor verplicht om zelf eens na te denken. Wat ook voor antroposofen niet altijd evident is’, http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b55a-htm.htm#005 . Ook wordt er in deze beschouwing gesteld dat de verhalen ontvoeringen door aliens in UFO’s, die mensen op de operatietafel zouden leggen, symbolisch zouden moeten worden opgevat (à la Jung) en dat het een teken is dat we ons zelf moeten ontleden en ‘bij ons zelf te rade moeten gaan’. Interessant om dat uit de mond van een dweper met holocaustontkenners te mogen vernemen.
Bekijk deze site zeker, ik kan hem van harte aanbevelen, vooral alle beschouwingen over Ahriman (vijftien waarin hij de hoofdrol vervult en een bijrol in minstens veertig). Je weet niet wat je leest, de gekte spat er van af: http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/inhaztot.html . Het is een bron van vermaak mits je het niet al te serieus neemt. Als het zou bestaan is deze samengebalde sektarische krankzinnigheid een duidelijk gevalletje van sofen-extremisme. De missionaire intenties van deze site worden trouwens niet onder stoelen of banken gestoken: ‘Dat zal het karma van de antroposoof worden: dat hij niet alleen zal begaan zijn met zijn eigen lot, maar dat hij zich ook zal bekommeren om het lot van zijn medemensen die er nog niet in geslaagd zijn dezelfde spirituele hoogte te bereiken’. Dat het menens is blijkt wel hieruit: ‘De antroposofen moeten er zich eindelijk rekenschap van geven dat het luttele deel van de mensheid dat zich voor de antroposofie interesseert, daardoor pas de oerfenomenen van de beschavingscrisis kan begrijpen en aldus de enige hoop voor de geestelijke wereld vormt’. Een van de artikelen heeft overigens de pathetische titel ‘Antroposofen; waarom hebben zij het dikwijls zo moeilijk?’ Ik denk dat de aard van deze website de vraag meteen beantwoordt.

De Volkszielen

Steiners belangrijkste titels zijn: ‘Filosofie der Vrijheid’, ‘Theosofie’, ‘De wetenschap van de geheimen der ziel’ en de door zijn weduwe Marie von Sievertz posthuum uitgegeven ‘Akasha kroniek’, waarin de geschiedenis en de ontwikkeling van de mens en de kosmos volgens de leerstellingen van de antroposofie wordt beschreven. Als je kennis wil nemen van een heel curieus aspect van zijn denken (de beruchte rassenleer) kan ik je ‘De Volkszielen’ (Die Mission Einzelner Volksseelen im Zusammenhange mit der Germanisch-Nordischen Mythologie), de gebundelde Christiania voordrachten in Oslo, 1910, aanbevelen. Was tot voor kort niet makkelijk aan te komen en werd ook niet verkocht bij de Nederlandse Antroposofische Vereniging. Recent (2006) is het weer in de Nederlandse vertaling uitgegeven door Pentagon, onder de titel ‘De Volkeren van Europa; de opdracht van de afzonderlijke volkszielen en de samenhang met de Germaans-Noordse mythologie’. Voor dit verhaal heb ik echter de voorkeur gegeven aan de originele Duitse tekst, een uitgave uit 1950. Dat heb ik om twee redenen gedaan. In de eerste plaats omdat dit boek zo omstreden is dat ik het nuttig vond om het in de originele taal te raadplegen, zodat er geen misverstand over tekst kan bestaan. Verder zijn veel Pentagon uitgaves (zoals ook recent de Akasha kroniek) gematigder getoonzet dan de originele teksten. Daar valt aan een kant veel voor te zeggen, maar niet in dit verband, waar ik liever Steiner op zijn eigen woordkeus beoordeel, juist wat betreft zijn meest controversiële boek. Vandaar dat ik van het origineel gebruik heb gemaakt. De Nederlandse uitgever neemt overigens wel een standpunt in. Hij vermeldt dat het boek vaak het middelpunt is geweest van hevige controverses, maar verwijst naar het rapport van de Commissie van Baarda om ieder misverstand uit de wereld te helpen. Maar al verwijst de uitgever dan nog zo graag naar het van Baarda rapport, op p. 155 kunnen wij lezen: ‘Merkurius grijpt zo in in dat hij met anderen samenwerkt in het klierstelsel. Hij kookt binnen dit klierstelsel en daar leven die krachten zich uit die door dat overwicht van de Merkuriuskrachten in het klierstelsel van de betreffende mens koken en borrelen. Dat komt daar vandaan dat zij uitkoken wat de algemene, gelijke mensengestalte van het Ethiopische ras doet met de zwarte huidskleur, het wollige haar, enzovoort’. Kroeshaar als bubbeltjes, je moet er maar op komen, maar het is wel saillant dat het Baarda rapport in een band zo geprezen wordt en later door de feiten zo compleet onderuit gehaald wordt. Het is toch even met je ogen knipperen, wetende dat deze tekst in 2006 is afgedrukt, met de bedoeling om de Blijde Boodschap te verspreiden. Maar goed, ‘geen rassenleer’ dus, volgens het voorwoord. Je vraagt je wel af wat er in het hoofd van zo’n redacteur moet omgaan, als je eerst de van Baarda bezwering (’géén sprake van…enz’.) en vervolgens deze zinssnede publiceert. Lijkt me nogal een schizofrene activiteit. Daar moet je volgens mij antroposoof voor zijn, om zoiets te kunnen. Vanaf hier zal ik overigens verder gaan met de Duitse tekst; ook alle bronvermeldingen en paginanummers zullen daarnaar verwijzen.
Overigens heeft Steiner later het verhaal van de ‘kokende neger’ nog een keer verteld, deze keer in een lezing voor de arbeiders van de bouw van het Goettheanum in Dornach, in 1923. Steiner: ‘Und weil er eigentlich das Sonnige, Licht und Wärme, da an der Körperoberfläche in seiner Haut hat, geht sein ganzer Stoffwechsel so vor sich, wie wenn in seinem Innern von der Sonne selber gekocht würde. Daher kommt sein Triebleben. Im Neger wird da drinnen fortwährend richtig gekocht, und dasjenige, was dieses Feuer schürt, das ist das Hinterhirn’, Rudolf Steiner, ‘Vom Leben des Menschen und der Erde, Über das Wesen des Christentums. 13 Vorträge gehalten vor den Arbeitern am Goetheanumbau in Dornach vom 17. Februar bis 9. Mai 1923′. Rudolf Steiner Verlag, Dornach 1993 (GA 349 / TB 723), geciteerd uit Jana Hussman-Kastein, ‘Schwarz-Weiß-Konstruktionen im Rassebild Rudolf Steiners’. Jeurissen haalt dit citaat ook aan, p.9, geciteerd uit een artikel van Thomas Höfer, geheel correct vertaald (dit omdat de commissie van Baarda vaak beweert dat er slecht vertaald is). Laten we dus vaststellen dat deze bewering van Steiner geen ontsporing is maar dat hij dit echt vond en dat het een onderdeel is van zijn visie op het ‘zwarte ras’ en daarmee zijn rassenleer. Anders zou hij hier zeker niet twee keer mee zijn gekomen in een tijdsbestek van dertien jaar.
En dan de Commissie van Baarda. Op p. 120-121 wordt er gesproken over Steiners opvattingen over het zwarte ras, maar dan geen woord over de kokende kliersystemen, terwijl hij het hier toch twee keer in verschillende periodes van zijn leven en carrièrre heeft gesproken. Op p. 122 stelt de commissie (als het over algemene uitspraken over rassen gaat): ‘De uitspraken die Steiner heeft gedaan over rassen kunnen misschien het beste vergeleken worden met een lichamelijke diagnose; ze hebben geen betrekking op het wezenlijke van de mens’. Je mag toch hopen dat de commissie hier niet de door Mercurius aangestuurde kokende kliersystemen mee bedoelt.
Geheel ten overvloede wordt niet door iedereen gedacht dat er geen sprake is van rassenleer, binnen en buiten Nederland, zelfs in antroposofische kring. In Duitsland is  zeer onlangs (in 2007) door de rechter bepaald dat ’Die Mission einzelner Volksseelen’ uitsluitend geannoteerd, met een inlegblad, mag worden uitgegeven middels de wet ‘Index Jugendgefärdeten Schriften’, een niet onbelangrijk detail (zie link http://www.sueddeutsche.de/,ra4m2/kultur/artikel/91/123914/). Men is overigens in Duitsland veel verder met de discussie over antroposofie en racisme dan in Nederland. Van de mainstream antroposofen heeft zich een groepje ‘kritische nieuwlichters’ afgesplitst, ‘Die Junge Antroposophen’, met een eigen uitgeverij en tijdschrift ‘Die Flensburger Hefte’, waar het inmiddels geen taboe meer is om Steiners rassenleer ter discussie te stellen (http://www.flensburgerhefte.de/titel/fh91100.html). Is overigens een hele typische antroposofische website. De kenmerkende kleuren met bijbehorend lettertype alsmede de ‘Heilende Kräfte’ lachen je van het beeldscherm toe. Gaf weer een gevoel van ‘thuiskomen’. Voor mij een feest van herkenning. Maar goed, ze durven het, dus niet iets om cynisch over te doen. Ze zijn niet zo soft als ze eruit zien. Wat zij doen was binnen de antroposofische beweging tot voor kort onmogelijk en zou in Nederland onbespreekbaar zijn. Hoe dan ook een moedig en lovenswaardig streven (orthodoxe antroposofen houden er niet van dat er aan de inzichten van hun voorman wordt geknabbeld), al is het naar mijn mening moeilijk om het racisme van de rest te scheiden. Dan zou je ook over de wortelrassen, Atlantis en Lemurië moeten beginnen en dan is het einde zoek (zie later, bij de bespreking van Helena Blavatsky).
Al is het maar een relatief, zeker naar Steiners maatstaven, klein boekje (slechts 216 pagina’s), ‘De Volkszielen’ is voor het veelbesproken deelaspect van Steiners gedachtegoed van cruciaal belang. Hij begint met een uiteenzetting dat er zelfs binnen Europa duidelijk sprake is van een collectieve ziel of astrale sfeer per volk. Zo zegt hij dat als je de grens over gaat naar een ander land, je zou kunnen voelen, mits je daarvoor aanleg hebt natuurlijk, dat je in een andere ’sfeer’, ‘veld’ of ‘energie’ terecht komt (dus los van de douane of andere verkeersborden, ed.). Het komt er op neer dat wat er voor een individueel mens geldt, ook opgaat voor een ‘volk’ of ‘ras’. Een volk zou, naast een fysieke verschijning, ook een ziel en een geest hebben, parallel aan de driegeleding van de mens, zoals Steiner die uiteen heeft gezet in zijn veel bekendere werk ‘Theosofie’, uit 1904. Ook zou er sprake zijn van een soort collectief astraal lichaam en etherlichaam, die een volk als geheel aansturen. Migratiegolven vergelijkt hij dan ook met dezelfde mysterieuze kracht waarmee trekvogels zouden worden gedreven.
Steiner stelt overigens dat niet bij ieder individu er sprake is van een sterke werking van de Volksziel. Binnen de antroposofie wordt er, ontleend aan de oude Grieken, onderscheid gemaakt tussen vier menstypes, gekoppeld aan de vier elementen: sanguinici (lucht), flegmatici (water), cholerici (vuur) en melancholici (aarde). De eerste drie categoriëen zouden veel gevoeliger zijn voor de collectieve volksziel en marcheren dus veel makkelijker achter de meute aan dan de laatste, maar staan aan de andere kant minder open voor ‘menstype-genoten’ uit een andere volks of rassensfeer. Dus melancholici aller volkeren verenigt u! (wel aardig, ben zelf in mijn Vrije Schooltijd gecategoriseerd tot melancholicus, dus zou in theorie makkelijker kunnen ‘levelen’ met melancholici van een ander volk of ras dan bijvoorbeeld een cholericus of een flegmaticus, die het meer bij hun eigen ‘volksziel’ houden).
Als er al binnen Europese volkeren sprake zou zijn van een collectieve volksziel, dan geldt dat al helemaal voor de verschillende mensenrassen. Deze mensenrassen hebben allemaal een collectieve lotsbestemming of Kharma. De een bulkt van de energie en verspreidt zich als een olievlek (de zwarten), de ander trekt zich terug in een hoekje om collectief rustig te gaan zitten uitsterven (de indianen). Ook gaan er bij rassen veel grotere krachten een rol spelen, zoals de werking der planeten. Steiner: ‘Da gewinnen wir sozusagen den Untergrund, den Boden für das, woraus sich erst die einzelnen Völkerindividualitäten erheben. Wir gewinnen dadurch die Umschau über den ganzen Erdenplaneten, finden den Erdenplaneten dazu bestimmt, eine Menschheit zu tragen durch die normalen Geister der Form, finden, daß sich die zurückgebliebenen Geister der Bewegung in dieses Terrain der Geister der Form hineinbegeben und als abnorme Geister der Form das Menschentum auf dem ganzen Erdenrund in die einzelnen Rassen gliedern’ (p. 68). Uiteindelijk komt Steiner uit op een op astrologie geschraagde rassenleer. De verschillende rassen kunnen gekoppeld worden aan de specifieke krachten van de best bijpassende planeet. Dit leidt ongeveer tot het volgende overzicht:

Mercurius = negers (lekker hard rennen en vlakbij de zon, ‘Merkurkräfte in dem Drüssensystem des betreffende Menschen kochen und brodeln’, ‘wolligen Haar’ enz.)
Venus = ‘Maleisiërs’, een kwalificatie voor de inwoners van het Indo-Chinese schiereiland, door Steiner gedefinieerd als een appart ‘ras’ (Thaise massage, hoeren en natuurlijk al die pedo-toestanden, waarbij ‘de zinnelijke Venuskrachten doorwerken in de ademhaling’)
Maan = Semieten (reflectief, dus parasitair, zie de beschouwing van Jan Willem de Groot, worden overigens ook geassocieerd met Mars, omdat de Oud-Testamentische Jaweh, ‘werkzaam was in de bloedbanden’)
Mars = Mongolen (de oorlogsgod, dus de Hunnen, de rode hordes en ander rennend en plunderend onguur steppevolk, dat maar onze kant uitkomt om herrie te schoppen)
Jupiter = ‘Ariërs’ en ‘Kaukakasiërs’ (de ‘grootste’, ‘de brenger de Zeuskrachten, die de Grieken aanzette tot hun grote prestaties’, de oppergod, de meest rijpe en de ‘meest volwassene’, waarbij de Jupiterkrachten de ‘wakkerheid in het hoofd’ veroorzaken, kortom dat zijn wij)
Saturnus = Indianen (’verbeende klieren’, staan op uitsterven en Kronos, de Griekse equivalent van de Romeinse Saturnus die zijn kinderen opvreet, zou je kunnen associeren met de mensenoffers van de Maya’s en de Azteken).
(Steiner, ‘Die Mission…’, pp. 112-121).

De tussenhaakjes zijn natuurlijk mijn eigen, overigens voor de hand liggende aanwijzingen tot interpretatie middels een paar platte stereotyperingen (behalve de beschrijvingen die tussen  aanhalingstekens staan, die zijn van Steiner zelf), maar opzienbarend is dit alles wel. De Commissie van Baarda beweert dat er bij Steiner geen sprake is van rassenleer. Als dit geen rassenleer is weet ik het ook niet meer. Bovendien worden er nu plotseling allerlei in eerste instantie duister lijkende uitspraken, van Steiner en andere prominente antroposofen, glashelder. Een duidelijk voorbeeld is de Nederlandse psychiater en prominent antroposoof, Bernard Lievegoed, normaal gesproken niet de onredelijkste, die meende dat onder invloed van Mars er binnenkort weer een invasie van de Mongolen komt, vergelijkbaar met die van de Hunnen onder Atilla en later onder Dzenghiz Khan: ‘Dat is een heel bijzonder gebied op aarde, waar heel sterke Marskrachten inwerken. Deze worden volgens een oude Chinese traditie elke achthonderd jaar actief. De demonische Marskrachten in dat gebied nemen dan bezit van mensen en drijven ze tot gewelddadige overheersing. Er zijn een aantal momenten in de geschiedenis aan te wijzen waarop eerst China en later ook Europa vanuit het Oosten dreigden te worden overheerst’ (in een interview in het Nederlandse antroposofische tijdschrift ‘Jonas’ met Jelle van der Meulen in 1980, opnieuw geplaatst en van wat rellerig commentaar voorzien op de website van de Brug, http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/b29bl.htm). Om het nog een keer samen te vatten in Steiners eigen woorden: ‘Wenn wir den Punkt, den wir vor einigen Tagen in unseren Darlegungen in Afrika gefunden haben, und jetzt näher dadurch charakterisieren, daß, weil die normalen Geister der Form zusammenwirken mit denjenigen abnormen Geistern der Form, die im Merkur zentriert sind, die Rasse der Neger entsteht, so bezeichnen wir okkult ganz richtig das, was in der schwarzen Rasse herauskommt, als die Merkur-Rasse. Jetzt verfolgen wir diese Linie weiter, die wir dazumal durch die Mittelpunkte der einzelnen Rassenausstrahlungen gezogen haben. Da kommen wir nach Asien und finden die Venus-Rasse oder die malayische Rasse. Wir kommen dann durch das breite Gebiet Asiens hindurch und finden in der mongolischen Rasse die Mars-Rasse. Wir gehen dann herüber auf europäisches Gebiet und finden in den europäischen Menschen, in ihrem Urcharakter, in ihrem Rassencharakter die Jupiter-Menschen. Gehen wir über das Meer hinüber nach Amerika, wo der Punkt, der Ort ist, an dem die Rassen oder Kulturen sterben, so finden wir die Rasse des finsteren Saturn, die ursprünglich indianische Rasse, die amerikanische Rasse. Die indianische Rasse ist also die Saturn-Rasse’ (p. 113).
Maar Steiner gaat verder. Niet alleen kunnen de rassen gekoppeld worden aan de specifieke krachten der planeten, ook kunnen de eigenschappen van een bepaald ras gekoppeld worden aan een specifieke leeftijdsfase van de mens. Hierin beperkt Steiner zich tot vier hoofdrassen. In het zwarte ras, ten eerste, zijn vooral de krachten van het kind werkzaam. In het Aziatische ras (zowel het Maleise als het Mongoolse ras) staat de geestelijke ontwikkeling gelijk aan die van de puberale leeftijdsfase. Het blanke Europese ras staat synoniem voor volwassenheid en inderdaad, de indianen staan voor ouderdom. ‘Diese Linie ( zie fig. 1) besteht auch für unsere Zeit. Der Afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf. Das ist einfach ein Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteilung. Hier ist die Wahrheit zwar manchmal verschleiert; aber Sie sehen, man kommt mit Hilfe der Geheimwissenschaft doch auf merkwürdige Erkentnisse”. Merkwaardig is het inderdaad, maar duidelijker kun je het niet krijgen. ‘Het is gewoon een wetmatigheid’. Maar hij gaat door: “Dann sehen wir später eine Herüberbewegung des Menschen nach der westlichen Richtung, und in der Verfolgung der rassebestimmende Kräfte nach Westen können wir dann das Absterben in den Indianen beobachten. Nach Westen mußte die Menschheit gehen, um als Rasse zu sterben.” (p. 81-82). Zie hier de kern van Steiners racisme. Het lijkt allemaal kraakhelder en ook zo diepziepzinnig, maar is, als je er even over nadenkt, allemaal gebaseerd op vrijblijvend associatief geklets, geschraagd met irrelevante vergelijkingen en astrologie. Je zou er je schouders over kunnen ophalen als het om onschuldige geneeskrachtige kruiden zou gaan, of leuke horoscoopjes trekken, maar hier wordt toch echt met ‘kosmische argumenten’ de genocide op de oorspronkelijke bevolking van twee continenten als een wetmatigheid en zelfs een noodzakelijkheid gepresenteerd.
Het opmerkelijke is dat de Commissie van Baarda beweert (p. 245) dat de indeling naar leeftijdscategorieën meer met de geografische locatie’s te maken zouden hebben, dan met de raciale oorsprong van de mensen die daar wonen. Opmerkelijk, nergens zegt Steiner dat alle inwoners van Noord Amerika (ook in zijn tijd in de meerderheid nazaten van de blanke Europeanen, de indianen waren toen ook al gedecimeerd) geassocieerd kunnen worden met de ouderdomsfase van de mensheid. Maar goed, als wij de commissie van Baarda zouden moeten geloven is Amerika per definitie de ‘Oude wereld’, ten opzichte van Europa en al helemaal ten opzichte van Azië en Afrika. Dus dan zou alles wat uit Afrika komt ‘infantiel’ zijn, uit Zuid Oost Azië komt ‘puberaal’, uit Europa ‘volwassen’ en uit Amerika ‘bejaard’ of noodzakelijk dood moeten. Leuk geprobeerd, het zou ook de eurocentrische begrippen ‘Oude’ en ‘Nieuwe Wereld’ op zijn kop zetten, maar dit is niet wat Steiner bedoelt. Als Steiner de inwoners van Amerika associeert met ouderdom, zijn dat steevast de indianen, die last hebben van hun verbeende kliersystemen en daarom moeten uitsterven en niet alle inwoners van dat continent, die daar nu wonen. Lijkt me meer raciaal dan geografisch. En dan nog, zijn Amerikanen er om dood te gaan? Er zullen ongetwijfeld talloze groeperingen in de wereld zijn die dat zullen beamen, maar om Steiner nou op een hoop met Bin Laden te gooien, dat vind ik nu weer te ver gaan. En Steiner spreekt toch ook van ’gelbe’ en ’schwartze Rassen’? Steiner heeft het weliswaar over ‘…der Punkt, der Ort ist, an dem die Rassen oder Kulturen sterben’,  Maar doet dat slechts in een adem met ’so finden wir die Rasse des  Finsteren Saturn, die usprüngliche indianische Rasse, die amerikanische Rasse. Die indianische Rasse ist also die Saturn-Rasse’ (p. 113). Dat ‘absterben’ geldt dus niet voor alle Amerikanen, maar echt alleen voor die duistere, met Saturnus verbonden Indianen. Conclusie, het draait allemaal om rassen. Pure rassenleer en onversneden racisme dus, al is het verpakt in allerlei diepzinnig lijkende metafysische concepten en metaforen.
Nu vallen ook de omstreden uitspraken van Christoph Wiechert, voor de radio uitzending van de Humanistische Omroep op hun plaats, in ‘Het voordeel van de twijfel’ op 19 februari 1997 (nav. deze uitzending en de publiciteit die daarop volgde, werd dhr Wiechert op non-actief gesteld en werd er door de ledenvergadering van de AViN de Commissie van Baarda aangesteld). Wiechert: ‘Zonder discriminerend te zijn; je ziet het bijvoorbeeld op het gebied van de vitaliteit, dat is in het zwarte ras een geweldige meerwaarde. Kijk maar naar Ajax, om maar wat te zeggen. Ik heb niks tegen Ajax hoor, maar je ziet dat daar vitaliteitsoverschotten zijn die jij en ik niet bij de hand hebben’ en ‘Toen de Europeanen zich met de negers gingen bemoeien, is dat volk niet te gronde gegaan. Integendeel. Dat volk werd almaar groter en assimileerde zich met de westerse beschaving. En als je dan daartegenover ziet wat er bij Wounded Knee is gebeurd met de Indianen, dat is toch een onvoorstelbare tragedie. Daar zie je dat er echt iets uitgeblust werd. Onvoorstelbaar… Dus uit die waarneming is de gedachte aannemelijk’ (geciteerd uit Jan Willem de Groot). Zoals Steiner het formuleert: ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’ (Die Mission, p. 81).
Overigens is het wel tamelijk stuitend dat de commissie van Baarda alle critici van Steiner (en Blavatsky) beschuldigt van selectief citeren van Rudolf Steiner, maar wat betreft de cruciale passages uit de Volkszielen overduidelijk zelf selectief citeert (of niet citeert) wanneer het ze uitkomt. Door net deze doorslag gevende passages samen te vatten en niet letterlijk te citeren probeert ze ermee weg te komen dat het niet ‘letterlijk’ om rassen gaat. Deze passages vormen namelijk de kern van Steiners rassenleer. Bovenstaande citaten worden wel een keer weergegeven (p. 366), maar zonder context, waardoor de impact van het vertoog niet zichtbaar wordt. Sympathiek dat zij vooral anderen beschuldigen Steiners uitspraken uit zijn context te halen. Maar misschien valt de commissie van Baarda nog wel het meest door de mand dat geen van de zestien citaten, die zij uiteindelijk heeft geklassificeerd als ernstig discriminerend afkomstig is uit de Volkszielen. De recent weer in druk gelanceerde ‘Kokende Ethiopiër’, onder het triomfantelijke motto ‘geen sprake van..enz.’, had hier echt tussen moeten staan, net als de dertien jaar later gelanceerde ‘kokende neger’. Praktisch alle citaten zijn afkomstig uit verschillende lezingen. Daarmee wordt wel erg de suggestie gewekt dat het om losse incidenten gaat en niet om iets structureels. Een paar citaten van uit de Volkszielen vallen in de zg tweede categorie, dwz dat het eventueel discriminerend zou kunnen worden uitgelegd, als het niet in de context van de antroposofie als geheel wordt geplaatst, of zoals de commissie het formuleert ‘Een grondige kennis van de antroposofie is nodig om het betreffende citaat te kunnen duiden’. Nu ben ik het daar voor een gedeelte mee eens, al deze uitspraken hangen inderdaad samen met de antroposofie als geheel maar geef ze dan wel weer in de juiste context. Maar dat zou dan ook meteen tonen dat de antroposofie een structureel racisme probleem heeft. Dat is precies wat de bovenstaande citaten allen laten laten zien wanneer je ze in het juiste verband bekijkt; het is een coherent onderdeel van een zeer uitgesproken racistisch vertoog. Dat had de conclusie moeten zijn, als er sprake was geweest van een werkelijk gedegen en vooral onpartijdig onderzoek. Het had wat mij betreft van meer moed getuigd als deze commissie zich had opgesteld als Thomas Höfer van van de  kritische Junge Antroposophen van de Flensburger Hefte (langzamerhand ook binnen antroposofische kring gezaghebbend, behalve in Nederland en wellicht Baälgië, met die gekke ‘Brug’),  die wel durft te stellen: “Indianen stierven aan hun eigen natuur, vrouwen baarden door het lezen van negerrromans mulattenkinderen, de Franse taal is een leugentaal: Met het oog op deze en andere uitspraken kan men moeilijk ontkennen dat Steiners kennis van zwarten, Indianen en anderen, zelfs voor de toenmalige tijd, mild uitgedrukt niet bijzonder vooruitstrevend was” (Jeurissen, p. 12). Er zijn dus zelfs antroposofen die het wel kunnen, maar nee, volgens de commissie is er ‘géén sprake van Rassenleer’.
De belangrijkste conclusie die je uit lezing van de Volkszielen kunt trekken is dat de rassenleer naadloos wordt geïntegreerd in een groter verband. Daarmee is het een volkomen consistent en met de rest samenhangend onderdeel van Steiners totaalvisie. Dit is wat anders dan wat veel antroposofen van nu ons willen doen geloven. Het gaat hier niet om een paar uitglijders. Alles wat er in de Volkszielen wordt beweerd past consequent in het grote verhaal, zoals uiteengezet in bijvoorbeeld ‘De Akasha Kroniek’, of ‘Theosofie’. De rassenleer is ingepast in de notie van de menselijke driegeleding (lichaam, ziel en geest), de vier menstypes en het ‘zo boven, zo beneden principe’ van de Hermetica (de macrokosmos, in dit geval de planeten, beïnvloeden verschijnselen in de microkosmos, de aarde, zie hier de oorspronkelijke tekst van de Smaragden Tafel van Hermes Trismegistus, die ook voor Steiner erg belangrijk was), de levensloop van de mens en de wet van Kharma en reïncarnatie en de daarmee samenhangende ‘Aarde-Evolutie’ en de ‘wortelrassen’ (zie verderop bij Helena Blavatsky). Daarmee is het een volstrekt logisch en consistent onderdeel van de antroposofische holistische levensfilosofie van alles hangt samen met alles. Geen uitglijder dus, maar een wezenlijk aspect van de antroposofie. ‘De Volkszielen’ is geen rariteit of een exces binnen het oeuvre Steiner. Je zou het bijna op een bepaalde manier briljant vinden hoe volmaakt het in de rest past. Ik zal hier niet ontkennen dat ik er enige bewondering voor heb, hoe groot mijn inhoudelijke bezwaren en zeker ook weerzin zijn. Je moet het maar kunnen; zo’n oeuvre en ideeënstelsel opbouwen dat zo consequent in elkaar zit, dat alles klopt met alles. Ik zie zeker de schoonheid van de theorie, los van het feit dat het over ‘mensenrassen’ gaat en dat zo’n gesloten allesomvattend wereldbeeld mij ook te benauwend is. Denk dat daar ook de verleiding en het gevaar in zit. ‘Het is een zienswijze, waarin de ethiek geheel achter de occulte horizon verdwijnt; niet de mens telt, maar het principe’, besluit Jan Willem de Groot zijn artikel ‘Kosmisch racisme’ en ik denk dat hij gelijk heeft. Daarom zijn er ook zoveel dogmatici en zelfs fanatici. Denk ook dat zo’n metafysisch ‘verklaring voor alles model’ uiteindelijk alleen maar tot blikvernauwing en oogkleppen leidt. Bij sommige, niet al te intelligente bewonderaars zelfs tot zulke oogkleppen dat je in de Holocaust een vuur van gerechtigheid kunt zien. Of dat je zo vast in je gesloten wereld zit dat je met krankzinnige beweringen kunt komen als ‘Ahriman handelt met voorkennis in de ‘Anglo-Amerikaanse wereld’, zoals onze vrienden bij ‘De Brug’. Het kan dus echt leiden tot kokende Ethiopiërs en natte kabouters.
Overigens was Rudolf Steiner zelf heel expliciet over de duiding van zijn leerstellingen; hij vond dat de antroposofie niet gezien kon worden als een grabbelton, waaruit je vrijblijvend een paar elementen kon consumeren. Het was het hele pakket of niets (zie Jacob Slavenburg p. 101). Geen gezwam, tenzij je het allemaal gezwam vindt dus. Je kan Steiner veel verwijten, maar niet dat hij inconsistent was. Hoe ironisch dat nu zijn grootste supporters (de AViN, Commissie Baarda) wanhopig proberen aan te tonen dat hij dat wel was.
De enige twee in opspraak geraakte Steinercitaten dat ik als uitglijders kan zien, dat wil zeggen, niet kan inpassen in zijn totaalvisie zijn: ‘Ik ben er persoonlijk van overtuigd, dat als we nog een paar negerromans te verwerken krijgen, en we geven die negerromans in de eerste tijd van de zwangerschap aan zwangere vrouwen te lezen, dan hoeven er helemaal geen zwarten meer naar Europa te komen om voor mulatten te zorgen – dan ontstaat puur door het geestelijk lezen van die negerromans een groot aantal kinderen in Europa die helemaal grijs zijn, mulattenhaar hebben, die er als mulatten uit zullen zien!’ (uit een lezing in Dornach uit 1922) en ‘Het jodendom heeft zichzelf al lang overleefd, heeft geen rechtvaardiging binnen het moderne leven der volkeren, en dat is een fout van de wereldgeschiedenis, waarvan de gevolgen niet kunnen uitblijven. We bedoelden hier niet alleen de vormen van de joodse religie, maar vooral ook de geest van het jodendom, de joodse manier van denken’ (beide Commissie van Baarda, uit de Groene). Nogmaals, wat betreft antisemitisme bij Steiner lopen de meningen uiteen (zie hierover dit Zwitserse artikel http://www.cjp.ch/artikel/anthroposophie.htm. Zie ook dit artikel over de kwestie in het Zwitserse Solothurn http://www.welt.de/welt_print/article1411569/Wie_antisemitisch_war_Rudolf_Steiner.html).
Vooruit, nog een over die door de duistere Saturnus bezeten indianen: ’Ten tijde van de Atlantische ontwikkeling moest het beendergestel voor een bepaalde tijd buigzaam blijven, zodat het omgevormd kon worden. Er bleven bevolkingsgroepen van wie het beendergestel te vroeg verhardde en bleven als gedegenereerd mensenras achter. Ze konden zich niet aanpassen in de verhoudingen in de na-Atlantische tijd, en de laatste overblijvenden zijn de Amerikaanse Indianen. Zij waren gedegenereerd’ (uit Jeurissen, pp. 9 en 16.). Pijnlijk als je bedenkt hoeveel volstrekt naïeve ‘Indianen-enthousiastelingen’ er tussen de ‘Naturfreund-angehauchte sofen’ rondlopen. Heb een paar keer dit citaat aan dat soort mensen voorgelegd, verbijstering en verslagenheid alom. Kan me van heel vroeger trouwens herinneren dat er in de Jonas een jubelverhaal stond dat er een Vrije School was gesticht in een Indianenreservaat in de South Dakota in de VS, bij de Lakota, de roemruchte Sioux. Gaat zo goed samen, natuurvriendelijke indianen en natuurvriendelijke sofen. Allebei ook zo diep spiritueel. Denk niet dat die zendelingen of die indianen de Volkszielen hebben gelezen, want (over de ‘wetmatigheden’ die het lot der mensenrassen bepaalt) ‘Wo die große Bewegung der Menschheit in Betracht kommt, da darf keine persönliche Sympathie und kein persönlicher Enthusiasmus mitspielen. Denn nicht darauf kommt es an, sondern darauf, was in den großen Gesetzen des Menschentums bedingt ist.’ (Die Mission, p. 86). Je zou bijna wensen dat Tatanka Yotanka (Sitting Bull) uit zijn graf op zou staan om, in navolging van zijn grote en roemruchte overwinning bij de Little Bighorn in 1876 op Generaal Custer en het Zevende Cavelerie Regiment van het Amerikaanse leger dat tot de laatste man werd afgeslacht, de boel weer schoon te komen vegen en deze drammerige zwevers en spirituele kolonisten, met hun ‘Finsteren Saturn’, zijn domein uit te trappen.
De twee laatste citaten zijn liggen overigens geheel in de lijn van de bovenstaand uiteen gezette astrologische rassenleer en de analogie van de leeftijdsfases van de mens en zijn vanuit dat model goed te verklaren. Zie verder ook een beschouwing op de website de Brug, waarin ontkend wordt dat er bij Steiner sprake is van racisme, maar waar vervolgens de rassenleer welhaast enthousiast wordt samengevat en triomfantelijk wordt aangeprezen: http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/b14rac.htm. Overigens zou ik deze fundamentalisten op een punt op hun eigen leer moeten corrigeren. Zij beweren dat deze rasverschillen slechts tot het eind van de Atlantische tijd golden. Dit is niet juist. Als Steiner het over het uitsterven van de indianen heeft, spreekt hij over zijn eigen tijd, of hooguit eind negentiende eeuw. Steiner ‘citeert’ zelfs een Indiaans stamhoofd om aan te tonen dat eind negentiende eeuw de indianen zouden zijn blijven hangen in de Saturnussfeer en niet zouden zijn bezield door de invloed van Venus, Mars, of Jupiter en daarom gedoemd waren te verdwijnen. Steiner: ‘Dadurch hat er nicht mit aufgenommen das, was die Venus-, Merkur-, Mars- und Jupiter-Geister bewirkt haben im Osten. Durch dieses haben sich gebildet alle die Kulturen, die in Europa in der Mitte des neunzehnten Jahrhunderts zur Blüte gebracht wurden. Das alles hat er, der Sohn der braunen Rasse, nicht mitgemacht. Er hat festgehalten an dem Großen Geist der urfernen Vergangenheit. Das, was die anderen gemacht haben, die in urferner Vergangenheit auch den Großen Geist aufgenommen haben, das trat ihm vor Augen, als ihm ein Blatt Papier mit vielen kleinen Zeichen, den Buchstaben, von welchen er nichts verstand, vorgelegt wurde. Alles das war ihm fremd, aber er hatte noch in seiner Seele den Großen Geist. Seine Rede ist uns aufbewahrt; sie ist bezeichnend, weil sie auf das Angedeutete hinweist, und sie lautet etwa so: “Da in dem Erdboden, wo die Eroberer unseres Landes schreiten, sind die Gebeine meiner Brüder begraben. Warum dürfen die Füße unserer Überwinder über die Gräber meiner Brüder schreiten? Weil sie im Besitze sind dessen, was groß macht den weißen Mann. Den braunen Mann macht etwas anderes groß. Ihn macht groß der Große Geist, der zu ihm spricht in dem Wehen des Windes, in dem Rauschen des Waldes, dem Wogen des Wassers, in dem Rieseln der Quelle, in Blitz und Donner. Das ist der Geist, der für uns Wahrheit spricht. Oh, der Große Geist spricht Wahrheit! Eure Geister, die ihr auf dem Papiere hier habt, und die dasjenige ausdrücken, was für euch groß ist, die sprechen nicht die Wahrheit”. So sagte der Indianerhäuptling von seinem Standpunkte aus. Dem Großen Geiste gehört der braune Mann, der blasse Mann gehört den Geistern, die in schwarzer Gestalt als kleine zwerghafte Wesen -er meinte die Buchstaben – auf dem Papier herumhüpfen; die sprechen nicht wahr. – Das ist ein welthistorischer Dialog, der gepflogen worden ist zwischen den Eroberern und dem letzten der großen Häuptlinge der braunen Männer. Da sehen wir, was dem Saturn mit seinem Wirken angehört und was aus dem Zusammenwirken mit anderen Geistern in einem solchen Momente, wo zwei Richtungen sich begegnen, auf der Erde entsteht’. (‘Die Mission’, pp. 123-124).
Het betreft hier naar alle waarschijnlijkheid geen werkelijk citaat van een indiaans stamhoofd en is wellicht verzonnen. Er circuleerden in die tijd meer van dat soort teksten in Amerika, zoals het beruchte ‘Manifest Desteny’, geschreven om de kolonisatie van de Indiaanse gebieden een morele en zelfs religieuze rechtvaardiging te geven, zie http://en.wikipedia.org/wiki/Manifest_Destiny#Native_Americans Ook de in New Age kringen populaire ‘toespraak’ van Chief Seattle is hier een voorbeeld van; in werkelijkheid vroeg Seattle van de Dwamish Indianen het Amerikaanse leger om ondersteuning om zijn vijanden een kopje kleiner te maken). Bram Moerland haalt dit citaat overigens ook aan (de Nederlandse vertaling uit 1980 van Vrij Geestesleven). Moerland zegt: ‘En om zijn gelijk te bevestigen citeert Steiner tot slot uit de toespraak die het Indiaanse opperhoofd kennelijk bij die gelegenheid hield. Ik lees daar iets heel anders in. Maar oordeelt u zelf.’ Vervolgens komt precies hetzelfde citaat in de Nederlandse vertaling, waarvan hier het slot: ‘Dat is de Grote Geest die voor ons de waarheid spreekt. O, de Grote Geest spreekt de waarheid. De geesten die gij hier op papier hebt en die uitdrukken wat goed voor u is, die spreken niet de waarheid’. Moerland concludeert, na volgens mij deze passage correct te hebben geciteerd, want het is de exacte vertaling van de Duitse tekst, zoals iedereen hier kan constateren: ‘En daar wil ik mij graag bij aansluiten. Nee, niet de geesten die Steiner in zijn boeken oproept spreken niet de waarheid. Wat dat soort geesten kunnen aanrichten weten we ondertussen. Maar wat kennelijk velen niet weten is dat deze ideeeën nog steeds worden onderwezen op de Vrije School. En Maarten Ploeger zegt in ‘Antroposofie ter discussie’ (Maarten Ploeger is een leraar aardrijkskunde op een vrije school en leverde in 1980 een bijdrage aan het boek ‘Antroposofie ter discussie’, eerder verschenen in ‘Jonas’, waarin hij onverkort Steiners racisme verdedigde, veel aangehaald door Moerland en Jeurissen, FS) ‘Zo betekende de confrontatie met de blanke expansiedrift voor de Indianen meer dan een reeks ongelijke oorlogen. De Indiaanse cultuur had à priori de bevattelijkheid om hieran te gronde te gaan’. Er zijn mensen die het nooit leren’ (Moerland, p. 21-22).
Ik ben kan me goed in de interpretatie van Moerland vinden, alleen denk ik dat zelfs die toespraak een vervalsing is. In die tijd circuleerden er simpelweg niet zoveel uitgeschreven toespraken van Indianen in Europa. Bovendien ken ik deze woorden niet uit een van de weinige beroemde redevoeringen, die wellicht wel Europa hebben bereikt, of het zou weer moeten gaan om de zoveelste verminking van de woorden van Chief Seattle. Wel huiveringwekkend dat deze mogelijke woorden van een indiaans stamhoofd op deze manier worden ingezet, dat zou iedereen beamen die een beetje op de hoogte is van de geschiedenis van de prairie oorlogen van eind negentiende eeuw. Precies het tegenovergestelde van wat waarschijnlijk de intentie was (Steiner zelf kon pas goed met verminkte of vermeende citaten manipuleren, NB zonder bronvermelding, Commissie van Baarda). Laten we niet vergeten dat de westerse uitroeingscampagne op de indianen, wellicht de grootste volkerenmoord uit de geschiedenis is (zij het verspreid over vier eeuwen, van 1500 tot 1900, om preciezer te zijn, op het Amerikaanse vaste land van de Spaanse invasie van het Azteekse rijk in 1519 tot Wounded Knee in 1890). Maar nu komt het, Steiners opmerkingen over de indianen en ‘andere rassen’ gaan dus niet om een ver verleden, zoals er in de Brug en door vele andere antroposofen gesteld wordt; Steiner bespreekt de contemporaine situatie, of die toespraak nu echt is of niet. Dit gaat namelijk over de situatie aan het eind van de negentiende eeuw (periode 1860-1890, dus tot aan de slachting bij Wounded Knee, waar Christof Wiechert het over had).
Het meest beslissende argument tegen de bewering uit de Brug is dat Steiner, wanneer hij de rassen in analogie met de levensloop van de mens bespreekt, hij  expliciet zegt: ‘Diese Linie besteht auch für unsere Zeit’. Hiermee lijkt mij de bewering van dat het om een ver verleden zou gaan volledig van tafel is geveegd. Het gaat dus wel degelijk over de eigen tijd.  Wel nauwkeurig lezen, is mijn advies aan deze fundamentalisten. Het blijft prijsschieten met onze antroposofische zuiderburen.

De prehistorie volgens de antroposofie, na de ondergang van Atlantis (volgens een kaartje uit ‘de Brug’, bij het artikel ‘Waarom geen Chinese cultuurperiode?’). Hoewel het met de grote lijnen al flink mis is, is het aardig om te zien hoe dit zich ook vertaalt tot in de kleinste details. De ‘Akkadiërs’ bijvoorbeeld, zijn Semitisch (het Akkadisch is de oudste bekende Semitische taal uit Mesopotamië). Hoewel ‘de Brug’, met hun Holocaustontkenningen en verhandelingen over UFO’s, wellicht kan worden afgedaan als een extremistische rariteit binnen het hedendaagse spectrum van de antroposofie geeft dit kaartje een getrouwe weergave van wat er wordt beschreven in het eerste hoofdstuk van Steiners ‘Akasha-kroniek’.

 

De Theosofen

Hoewel de meer orthodoxe antroposofen graag doen geloven alsof het meeste door Steiner zelf bedacht is, heeft hij een groot deel overgenomen van het gedachtegoed van Helena Petrovna Blavatsky (1831-1891), een Russisch medium en de grondlegster van de Theosofie. Dit is trouwens een ernstig taboe in rechtzinnige antroposofische kringen; Steiner is nu eenmaal uniek en alles is aan hem geopenbaard. Hooguit wordt er door gelovige antroposofen gezegd dat zij beiden door hun gaven hetzelfde zagen, maar dat Steiner itt Blavatsky ook daadwerkelijk begreep wat hij middels zijn gaven kon waarnemen. Bram Moerland zegt overigens dat Steiner Blavatsky simpelweg geplagieerd heeft (p. 17). Dat is inderdaad de enige conclusie als je de mogelijkheid van helderziende waarneming uitsluit; nergens doet Steiner aan bronvermelding. Maar niemand kan ontkennen dat de banden er zijn. De breuk met de Theosofie was een pijnlijke, maar de invloed van Blavatsky op het antroposofische denken is onmiskenbaar.
Blavatsky’s twee belangrijkste, overigens kolossale werken zijn de tweedelige ‘De Geheime Leer’ (’Cosmogenesis’ en ‘Antropogenesis’) en ‘Isis ontsluierd’. Na te jong in het huwelijk te zijn getreden, begon HPB (zo wordt ze door haar volgelingen genoemd) op 17 jarige leeftijd te reizen. Ze beweerde dat ze op eigen gelegenheid het gesloten land Tibet was binnengedrongen. Ze zou daar ‘de Meesters’ hebben ontmoet, die haar inwijdden in een geheime en verborgen esoterische kennis, het alomvattende verhaal van het ontstaan van de kosmos en de lotsbestemming van de mens. Deze Meesters zouden haar later telepathisch de ‘Geheime Leer’ dicteren (Schell 224-226).
Volgens de Geheime Leer is de mensheid tot ontwikkeling gekomen in een aantal tijdvakken of aarde toestanden. In het begin zou de aarde nog nauwelijks een materiële verschijningsvorm hebben. Toch was de mens toen al aanwezig, zij het als geestelijke kern. In de loop der verschillende tijdvakken (Polaris, Hyperborea, Lemurië, Atlantis en het huidige na-Atlantische) zou de geest zich steeds meer hebben verdicht tot materie, tot onze huidige verschijningsvorm (aan het eind van de Atlantische periode). Opvallend is het gebruik van de term ‘Wortelras’ (‘root-race’ bij Blavatky, ‘Wurzelras’ bij Steiner). Er wordt gesproken van bijvoorbeeld het vierde wortelras (Atlantiërs) of het vijfde wortelras (Ariërs). Ook wordt er gesproken van ‘sub-races’ of ‘onderrrassen’, in ons na-Atlantische tijdvak van bijvoorbeeld het ‘oud-Perzische onderras’. Bedoeld wordt hiermee ‘cultuurperiode’, op dat moment de dominante cultuur in de mensheidsontwikkeling. De term wortelras is trouwens de sleutel tot het rassenbegrip van zowel HPB als Steiner, wat antroposofen en theosofen van nu ook mogen beweren. Het begrip wortelras zou niets te maken hebben met de huidige bestaande mensenrassen. Niets is minder waar. Er is wel degelijk een connectie. HPB legt dit heel duidelijk uit, zelfs geïllustreerd met de ‘Rassenboom’ (zie fig. 2, meer toelichting  onderaan artikel), een soort stamboom (in ‘De Geheime Leer’, Deel II, ‘Antropogenesis’, ‘Eerste Gedeelte’, ‘Aanvullende commentaren op Stanza XII’, ‘De Rassenboom’, in de jubileum uitgave van de Theosofische Verening, afd. Nederland, Den Haag, 2e druk, 1968, p. 381, onderste helft van de pagina, met bovenstaand nog 19 regels tekst. Staat ook nog apart vermeld in de inhoudsopgave, dus je kan er niet omheen). Deze overdreven nauwkeurige bronvermelding omdat de commissie van Baarda beweerde dat bepaalde critici van HPB en Steiner niet in staat waren om de betreffende sleutelpassages precies aan te wijzen in HPB’s duizenden pagina’s tellende werk, waarbij de paginanummering, toegeven niet heel erg praktisch, per subgedeelte weer opnieuw begint. Hiermee probeerde de commissie zelfs de integriteit van deze critici in twijfel te trekken. Bij deze dus. Overigens noemt ze op de tegenover liggende pagina ervoor (p. 380) de ‘Aryo-Atlantiërs’, of het ‘Arische Ras’, het ‘Vijfde Wortelras’ (de filosoof Bram Moerland wijst hier ook al op in zijn brochure ‘Rassenleer met charisma’, uit 1989, p. 10). Ook op p. 688 spreekt zij nadrukkelijk van het ‘blanke, Arische, vijfde wortelras’, dat zij afzet tegen het ‘gele ras en het Afrikaanse negerras, met hunne kruisingen’, waarna zij vervolgt met de mededeling dat ‘Roodhuiden, Eskimo’s, Papoea’s, Australiërs, Polinesiërs, enz. enz. zijn allen aan het uitsterven. Zij die inzien dat elk wortelras een toonladder van zeven onderrassen doorloopt zullen het ‘waarom’ begrijpen. De incarnerende ego’s zijn aan hen voorbij gegaan, om ondervinding te doen in een beter ontwikkelde en minder door ouderdom versleten stammen, en hun vernietiging is derhalve een Kharmische Noodzakelijkheid’. Deze uitspraak liegt er niet om lijkt me, overigens geheel correct geciteerd door Bram Moerland op p. 13. Weliswaar zijn de wortelrassen uit de eerdere werelden nog niet stoffelijk (Steiner en Blavatsky spreken van een geleidelijke evolutie van een geestelijke, immateriële verschijningsvorm naar de stoffelijke vorm die we nu kennen), maar de stoffelijke verschijningsvorm heeft in de Atlantische tijd haar vorm gekregen. Dus als er vanaf dat moment van ‘rassen’ wordt gesproken kunnen we veilig aannemen dat het over het rasbegrip gaat dat we nu kennen. Vandaar Steiners opmerkingen over de Indianen, van wie het beendergestel te vroeg verhardde. De indianen hadden dus al in een te vroeg stadium hun materiële verschijningsvorm gekregen en ‘zijn nu decadent geworden’. Hoe dit precies zit is een van de lastigste aspecten van de antroposofie (en theosofie). Het beste kan ik verwijzen naar een schema, uitgetekend door de bioloog en antroposoof Hermann Poppelbaum in 1928 (zie fig. 3, toelichting onderaan artikel).  Ook de Brug, nooit te beroerd om de zaken duidelijk uit te leggen, vat de geschiedenis van de Atlantiërs en de Ariërs nog eens bondig samen in het artikel met de buitengewoon sympathieke en veelbelovende, alsmede à-historische en onzinnige titel ‘Waarom geen Chinese cultuurperiode?’ ( slechts 5000 jaar beschavingsgeschiedenis, dit terzijde http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/b18chincul.htm). Let op de bijna aandoenlijke mededeling ‘De moderne wetenschap vindt de geesteswetenschap al sowieso onzin’. En terecht lijkt me, zeker in dit geval. maar we wisten al dat Ahriman zich ook had genesteld in de moderne wetenschap. Bij dit onthullende artikel is ook een kaartje weergegeven waarop heel duidelijk wordt aangegeven waar de bron van het Arische ras zich zou bevinden (cruciaal voor zowel Steiner, Blavatsky als de ‘Ariosofie’). In het begeleidende artikel vinden we het volgende Steinercitaat: ‘Alles wat bij de Toeraniërs decadent was, werkte eliminerend en omvormend bij het Hebreeuwse volk’, uit ‘Het Mattheus-Evangelie’ (niet te verwarren met het Evangelie uit de Bijbel, maar Steiners lezingencyclus uit 1910). Dit lijkt waarempel nog een antisemitische uitspraak. Steiner vervolgt met: ’dat de oude Atlantische helderziendheid bij de Hebreeuwen zich niet manifesteerde in een lager astraal helderzien, maar naar binnen sloeg en het innerlijk leven organiseerde’. Verder zegt Steiner: ‘De prometheïsche denkkracht, die de Arisch-Kaukasische mensheid in de na-Atlantische periodes moest ontwikkelen, wordt vooreerst met het hoge rotsgebergte van het hoofd verbonden, het Jupiter-denken krijgt een zetel in de hersenen’. Dit soort praat kenden we al uit ‘de Volkszielen’. Wat is die ‘Brug’ toch een bruikbare bron van informatie, hoe alles zo ongeremd en ongeneerd het web op wordt geslingerd.  Verder staat er dat zowel de Chinezen als de Semieten afstammen van de ‘Oer-Toeraniërs’ (daarom zijn ze allebei ‘goed in de handel’) en staan de Chinezen in een ‘Luciferisch licht’. Beide rassen (Chinezen en Semieten) zijn overigens ‘zeer oorlogszuchtig’. Het verhaal van de ‘Oer-Toeraniërs’ staat ook nog uitgebreid beschreven in de ‘Akasha-kroniek’. Zij gebruikten hun krachten slechts voor ‘het bevredigen van hun grillige wensen en begeerten’ (p 31-32). Nee er is echt ‘géén sprake van rassenleer’.
Maar terug naar Helena Blavatsky en de geschiedenis van aarde evolutie en de wortelrassen. De nu verdwenen continenten, ‘aardetoestanden’ of ‘werelden’, waarop deze geschiedenis van duizenden, zo niet miljoenen jaren, van wortelrassen en catastrofes zich allemaal zou hebben afgespeeld zijn achtereenvolgens Polaris (waar de polen in de tropen lagen en de evenaar een ring van ijs was?!), Hyperborea, Lemurië, Atlantis en nu zijn wij er (er zullen overigens na ons nog een paar ‘werelden’ komen, staat ook uitgelegd op die handige website ‘de Brug’, onder de ‘A’ van ‘Aarde-Evolutie’ http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b52a.htm#006 en zie ook de ‘C’ van ‘Cultuurperiode’). Het wortelras van deze tijd wordt natuurlijk gevormd door de Ariërs, een notie die in zijn geheel door Steiner is overgenomen. Het staat zelfs nog vermeld in moderne uitgaves van Steiners ‘Aksaha-kroniek’, hoezeer de term ‘ras’ verder ook is weggezuiverd. Zijn ze kennelijk vergeten, of zijn de Ariërs, de ontwikkelaars van de ‘denkkracht’ (p. 25, Pentagon uitgave 2004) toch te belangrijk om te schrappen, ondanks de eventueel op te lopen PR schade? Steiner: ‘Elk tijdperk heeft fysieke en geestelijke eigenschappen die totaal verschillen van de eigenschappen van het voorafgaande tijdperk. Terwijl bijvoorbeeld de Atlantiërs het geheugen en alles wat daarmee samenhangt tot ontwikkeling brachten, is het thans de taak van de Ariërs de denkkracht en wat daartoe behoort te ontwikkelen’. Weet niet of ik dit naïef of schaamteloos moet vinden in het ‘post-Commissie van Baarda tijdperk’ (ondanks alle ’slordigheden’ en wellicht verkeerde conclusies, was er toch beloofd dat dit soort teksten vanaf nu geannoteerd zouden worden uitgegeven?). Maar goed, er was ook ‘géén sprake van rassenleer’, dus niets aan de hand. Wat dat betreft zijn de Theosofen iets slimmer en wordt er in moderne uitgaven van ‘De Geheime Leer’ gesproken van het ‘Adamische Ras’, waar vroeger ‘Arische Ras’ stond. Steiner heeft dit model overigens ook een keer uitgetekend, vergelijkbaar met de schema’s uit de Volkszielen en Blavatsky’s rassenboom (zie fig 4, toelichting onderaan artikel). Hierin noemt hij de apen en de indianen ‘decadente aftakkingen’ van van de rechte lijn van het Atlantische wortelras naar de hedendaagse Europeanen.
Blavatsky beweert verder dat de mens niet afstamt van de aap, maar dat de apen afstammen van gedegenereerde mensenrassen, die in de Atlantische tijd gingen copuleren met draken. Dat waren dan waarschijnlijk die dinosaurussen, waar wij nu de fossielen van vinden. Moet wel heftig zijn geweest. Hoe dan ook interessant. Dit is nog iets pikanter dan ‘Jurassic Park’ of wat de hedendaagse creationisten ons willen voorschotelen. Die HPB was niet alleen een avontuurlijke reizigster maar had ook een avontuurlijke geest. Zie verder een wat ironische, maar zeker geen onjuiste samenvatting van het Theosofische gedachtegoed ‘Kharmische noodzakelijkheden’ door journalist Rene Zwaap, oorspronkelijk verschenen in de Groene Amsterdammer, te vinden op de site van FOK: http://forum.fok.nl/topic/656258. Bovenstaand vind je overigens eerst een iets ruwer betoog, ‘Bloed is een heel bijzonder sap; Nazisme en antroposofie’, dat ik ook grotendeels onderschrijf, al lijkt de titel wel heel erg grof. De boventitel is overigens een uitspraak van Steiner zelf. Ook in die beschouwing wordt de link uitgelegd met de Theosofie en ook met een andere duistere afsplitsing, de Ariosofie (zie hiervoor ook het artikel van Jan Willem de Groot). Zie voor een aardige biografische schets van Helena Blavatsky de boekbespreking van Sjoerd de Jong uit NRC Handelsblad http://www.nrc.nl/W2/Lab/HAL11/011.html
Overigens kun je het ook wel zonder ingewikkeld zoekwerk wel een saillant detail vinden. Als motto geeft HPB ‘De Geheime Leer’ weliswaar: ‘Dit werk wijdt ik aan alle ware Theosofen van alle landen en alle rassen’, maar in haar ‘Voorbericht’ gaat het van ‘de Groote Adepten van het Arische Ras en den invloed aantoont van de occulte wijsbegeerte op het levensgedrag van…enz.’. Deel I Cosmogenesis, Eerste Gedeelte, p. 1, eerste allinea, negende regel. Echt heel moeilijk terug te vinden, Commissie van Baarda. Dat ‘Arische ras’ is denk ik ook helemaal niet zo belangrijk, als dat het eerste is waarover je begint in een werk van duizenden pagina’s dat pretendeert het ontstaan van de kosmos en de zin van het bestaan te verklaren. Ook bij Steiner stond dit ‘Arische ras’ wel erg centraal in zijn visie op de menselijke evolutie (zie figuur 5).
Natuurlijk, het begrip Wortelras behelst in eerste instantie ‘de mensheid’, al dan niet stoffelijk aanwezig in een bepaald tijdperk (pas vanaf Atlantis in fysieke vorm). Als Blavatky en Steiner van ‘onderrassen’ spreken bedoelen zij een cultuurperiode. Toch is dit concept wel erg vermengd met ‘rasdenken’. Wij leven nu in de tijd van het vijfde wortelras, de tijd van het ‘Arische ras’. De cultuurperiodes, of onderrassen die aan ons vooraf zijn gegaan zijn de ‘Oud Indische’, de ‘Oud- Perziche’, de ‘Egyptische-Babylonische’ en de ‘Grieks Romeinse’. Wel zijn dit allen ‘Arische’ culturen (volgens de antroposofie en de theosofie althans). Indianen, die hebben geen cultuurperiode. Chinezen ook niet (zie het artikel uit de Brug). Dus al zijn de begrippen wortelrassen en onderrassen vooral te relateren aan tijdvakken, het is en blijft een eurocentrische, zoniet ‘aryo-centrische’ visie op de geschiedenis en wellicht op de zin van de kosmos en het bestaan. Geschiedenis is in de antroposofie en de theosofie een teleologische aangelegendheid, zaken gebeuren nooit door een toevallige samenloop van omstandigheden maar werken naar een doel toe. Verder hebben ‘de Indianen’ zeker een functie, ze zijn wijs en diep spiritueel en hebben nog een binding met de ‘oud-Atlantische mysterieën’, maar op een gegeven moment ‘is hun tijd om’, in de woorden van Blavatsky.
In Steiners woorden:  Sehen Sie sich doch die Bilder den alten Indianer an, und Sie werden gleichsam mit Händen greifen können den geschilderten Vorgang, in dem Niedergang dieser Rasse. In einer solchen Rasse ist alles dasjenige gegenwärtig geworden, auf eine besondere Art gegenwärtig geworden, was in der Saturnentwicklung vorhanden war; dann aber hat es in sich selber zurückgezogen und hat den Menschen mit seinem harten Knochensystem allein gelassen, hat ihn zu Absterben gebracht’( ‘Die Mission’, p. 122).
Met wat voor occulte en metafysische verklaringen Steiner en Blavatsky ook komen, de Theosofie en de antroposofie zijn beiden op zijn minst zwaar besmet door de modieuze rassentheorieën en de koloniale superioriteitsaanspraken uit die dagen, alleen krijgen deze aanspraken een esoterische onderbouwing. Bram Moerland toont mijn inziens overtuigend aan dat de Theosofie, zoals die door Blavatsky is geformuleerd (volgens haar door ‘Oosterse Meesters’ gedicteerd) niet zozeer Oosters is maar in een westerse mystieke traditie staat, gemengd met de Darwinistische Evolutie-leer, waardoor er in feite een soort ‘neo-religie’ is ontstaan, overigens een typisch negentiende eeuws fenomeen. Zo is de ‘val van de hogere geest in de lagere stof’ een westers gnostisch concept, dat vervolgens weer is vermengd met het net opgekomen Darwinisme (Moerland, p. 9). Voeg daarbij de westerse koloniale opvattingen over rassen bij, vermengd met een exotistisch sausje (’oriëntalistisch’ zou Edward Said het omschrijven, maw elementen die volgens de westerse perceptie typisch oosters zouden zijn) en je hebt de basisingrediënten van het theosofische gedachtegoed. Als je met Edward Said wilt schermen (wat de commissie van Baarda probeert) is dit de uitgelezen plaats en context. Het is dus een mengsel van typisch koloniaal racisme en exotisme vermengd met modieus spiritualisme en neo-gnosticisme. Eigenlijk heel negentiende eeuws, precies passend bij de mode van die tijd. Het is denk ik dan ook niet zo verwonderlijk dat juist toen racistische elementen werden vermengd met een soort gnostisch gedachtegoed.  Steiner heeft zich dit gedachtegoed slechts eigen gemaakt, maar heeft het oosterse element weggezuiverd en het verder aangevuld met typisch Duitse romantische elementen. Een tamelijk prozaïsche, maar naar mijn mening waarschijnlijker verklaring dan dat het allemaal op een bovenzintuigelijke wijze zou zijn geopendbaard.
Hoewel Helena Blavatsky niet besproken wordt, zou zij perfect passen in de wereldberoemd geworden studie ‘The invention of tradition’ van de historici Eric Hobsbawm en Terence Ranger (Cambridge 1983). Zij beschrijven hoe in de diverse westerse koloniale rijken in de negentiende eeuw tradities en rituelen begonnen te ontwikkelen om de status quo te rechtvaardigen. Allerlei tradities werden letterlijk ‘uitgevonden’ om de heersende orde een plaats in de geschiedenis te geven. Overigens gold het zelfde voor de opkomende nationalistische onafhankelijkheidsbewegingen, ook zij ontwikkelden hun eigen ‘tradities’ en ‘geschiedenis’ om hun claims te rechtvaardigen. Blavatsky (en Steiner) putten op een eclectische manier uit verschillende religieuze en spirituele tradities, vermengden deze met toen modieuze ideeën over evolutie en rassen, om zichzelf ook historisch te rechtvaardigen. Zie overigens ook de multi-inzetbare Perzische Ahriman bij Steiner en diverse hedendaagse antroposofen. Zowel de theosofie als de antroposofie hangen aan elkaar van ‘invented traditions’, zowel wat betreft de leer als de ritus en beroepen zich daar ook permanent op om hun universele waarheidspretenties te rechtvaardigen.
Het Tibet avontuur van HPB zou overigens grote indruk maken op occult angehauchte Nazi-kopstukken als Heinrich Himmler en Rudolf Hess. In 1939 werd de Oostenrijkse alpinist Heinrich Harrer, onder het mom van deelname aan een expeditie naar de Nanga Parbat, in het huidige Pakistan, met een opdracht van Himmler Tibet ingestuurd om de geheimzinnige plaats te vinden waar HPB was ingewijd. Dit zou het mysterieuze verborgen koninkrijk ‘Shambala’, ‘Asgartha’, of ‘Shangri La’ zijn, de geheime bron van het Ariërdom (zie het kaartje uit de Brug, bij de uitleg van de Atlantiërs, Toeraniërs, Ariërs en Semieten). Harrer vond dit koninkrijk niet, maar kwam terecht in de Tibetaanse hoofdstad Lhasa en verbleef een paar jaar aan het hof van de jonge Dalai Lama, met wie hij goed bevriend raakte. In 1949 moest hij Tibet halsoverkop verlaten toen het Rode Leger van Mao het land binnen marcheerde om het te annexeren. Hij schreef over zijn belevenissen een overigens fascinerend boek, ‘Sieben Jahren in Tibet’, later verfilmd als ‘Seven Years in Tibet’, met Brad Pitt in de hoofdrol. Over de werkelijke reden van Harrers reis heeft altijd een waas van geheimzinnigheid gehangen, al is nu op basis van archiefonderzoek, dat door Harrer min of meer is bevestigd, vast komen te staan dat hij is vertrokken met een mystiek getinte opdracht van SS Führer Himmler (Schell 287-294). Dit, maar ook de talloze mystieke Arische genootschappen die er in de loop der tijd hebben bestaan, zoals het Thule Gesellschaft en de Ariosofie, laat zien hoe groot de invloed was van HPB’s openbaringen op de occulte tak van het latere Nazisme. Zie in dit verband ook het verhaal van Karl Haushofer en Hitler, uiteengezet in ‘Bloed is een heel bijzonder sap’.
Steiner was een tijd lang aanhanger van de Theosofie. Zo was hij voorzitter van de Duitse afdeling van de theosofische vereniging, voordat hij zich afsplitste met zijn nieuwe antroposofische vereniging. Steiner en zijn medestanders konden zich er niet in vinden dat prominente theosofen als Annie Besant, door Blavatsky op haar sterfbed aangewezen als haar opvolgster, de Indiase jongen Jiddu Krishnamurti uitriepen tot de nieuwe Messias, de ‘Matreya’ in het theosofische jargon. Charles Leadbeather, een van de leidende figuren van de Theosofical Society en ‘Grootmagiër’, had deze jongen aangetroffen tijdens een wandelingetje in Adyar, in het toenmalige Brits Indië en had ‘iets magisch’ in hem gezien (er zijn geruchten dat het gewoon om een bijslaapje ging van de homoseksuele Leadbeather). ‘Een wonder, een wonder!’ schijnt Annie Besant te hebben geroepen toen ze het nieuws vernam dat de Matreya was gevonden. De ‘vondeling’ werd geïncorporeerd en ingekapseld in de Theosophical Society. De nieuwe Heiland leidde een tijdje een commune in Nederland in de zogeheten ‘Ster kampen’, bij het Overijsselse dorp Ommen, op het landgoed Eerde van Phillip Baron van Pallandt, die zijn beschermheer werd. Uit heel Europa reisden massa’s volgelingen naar de nieuwe ‘Wereld Leraar’, of de ‘Universele Dictator’, zoals hij zonder een greintje ironie ook wel werd genoemd. Op het station van Basel in Zwitserland werd zelfs een apart perron ingericht voor de ‘Ommen-expres’ (net Harry Potter, zou JK Rowling het daar vandaan hebben?). De Theosofie ging meer lijken op de huidige Bhagwanbeweging, de Transcendente Meditatie van de Maharishi Mahesh Yogi, of de Hare Krishna sekte. De oorspronkelijke inhoud van de Theosofie raakte steeds verder op de achtergrond; Krishnamurti ging er zelfs prat op nooit de Geheime Leer in zijn geheel gelezen te hebben. In 1929 maakte hij bekend dat men zich had vergist en dat hij helemaal geen ‘Grote Wereldleraar’ was, althans niet voor dat volk dat jubelend naar de Sterkampen te Ommen was getogen. ‘Jullie hebben deze gebeurtenis, de Wederkomst van de Wereldleraar, achttien jaar afgewacht en kijk eens wat er nu gebeurt. Jullie zijn voor je spiritualiteit afhankelijk van iemand anders. Ik wens niet ieder jaar dezelfde kinderachtige besprekingen. Waarom moet ik onware en huichelachtige mensen hebben die mij volgen, mij, de belichaming van de waarheid?’ Hij vertrok, zijn per zweeftrein gearriveerde schare volgelingen verweesd achterlatend. Als dit allemaal niet zo intens tragisch zou zijn, is het een van de mooiste soaps van de twintigste eeuw geweest. In het geval van Krishnamurti had Steiner dus wel gelijk. Overigens ging Krishnamurti daarna gewoon door; hij vertrok naar Amerika en stichtte een nieuwe commune, in Ojai in Californië. (Rene Zwaap, ‘Jiddu Krishnamurti’, de Groene Amsterdammer, 27-09-1995, en Hulpas en Nienhuys, pp. 226-227).

De volgelingen

De theorie van de theosofie en de antroposofie is grotendeels dezelfde, alleen hecht Steiner een groter belang aan de komst van Christus op aarde (de theosofie is meer oosters geïnspireerd). Verder heeft Steiner, itt Blavatsky, talloze praktische toepassingen voor zijn leer ontwikkeld, zoals onderwijs (Vrije School), de biologisch dynamische landbouw (de BD, een op astrologie en ‘Bauerntum Romantik’ geschraagde ecologische landbouw, met gebruik van ‘koehoornpreparaten’, waarbij zelfs sprake is van een ‘astrologische zaaikalender’), de antroposofische geneeskunde (samen met de Nederlandse arts Ita Wegman) en zelfs een ‘kerk’ (de Christengemeenschap).
Het Christelijke element is voor de antroposofen overigens erg belangrijk, maar ook dat aspect wordt door sommige Steinervolgelingen nog weleens verhaspeld met hele andere opvattingen. Een zekere Rudolf Meyer, schrijver van het boekje ‘Het mysterie van de Graal’, Stuttgart, 1958, in Nederland uitgegeven door Christofoor, Zeist, beweert dat slechts het Germaanse ras ontvankelijk zou zijn om de oorspronkelijke ‘Christusimpuls’ door te geven (een vaag maar heel belangrijk begrip in de antroposofische lectuur). De Kelten hebben deze een paar eeuwen mogen bewaren, beschermd tegen de ‘decadente Roomse-Semitische Kerk’ en ander, al dan niet ingefluisterd door vriend Ahriman, mediterraan volk. Een kosmische kracht heeft echter de Kelten doen verdwijnen (p. 51) en het is nu aan de Germanen om deze ‘Christusimpuls’ uit te dragen. Wanneer ‘de steen uit Lucifers kroon wordt geslagen’ zal de Christusimpuls en het graalbloed indalen ‘ook in het meest verontreinigde bloed van de laagste rassen’, (p. 152). Dit van de realiteit losgezongen gebral komt overigens niet van Steiner zelf. Steiner formuleert het bij mijn weten ook nooit zo lomp, dus dit lijkt me wel echt een exces (hoewel de ‘negerromans’ en het ‘mulattenhaar’ er ook mogen zijn). Lijkt ook meer op ‘Lord of the Rings’. Zie ook de parallel met de ‘Da Vinci Code’, maar dan in een racistische variant. Overigens kent de antroposofie niet een duivel maar twee, Lucifer en Ahriman. De duivel van binnen en de duivel van buiten, maar dat voert wat ver om dat hier toe te lichten. Wel gek trouwens dat er opeens een samenwerkingsverband wordt gezien tussen de Arabieren/Joden enerzijds (dat zijn nl. de semieten) en de Rooms Katholieke Kerk anderzijds. Volgens mij zijn die elkaar de afgelopen 2000 jaar vooral elkaar in de haren gevlogen, en ja, die Germanen mochten meedoen met de Roomsen maar deden er voor het grootse deel van de tijd niet zo veel toe, al mochten Karel de Grote en later de Duitse Keizer soms stevig hun zegje doen. Maar elders konden we ook al lezen dat er geen Chinese cultuurperiode is geweest. Je kunt de aanhangers van de antroposofie veel verwijten, maar niet dat ze last hebben van enig historisch inzicht.
Het is overigens een bewuste keuze van Steiner, de antroposofen en de Vrije School dat je op de lagere en middelbare school geen inleiding krijgt in het gedachtegoed van de antroposofie. Wel krijg je allerlei zaken mee waarbij niet wordt uitgelegd dat het slechts opvattingen van Steiner en zijn geestverwanten zijn. Zo leer je bij het vak geschiedenis dat de ontwikkeling van de beschaving begonnen is in Atlantis en door een zekere Manu (een soort Atlantische Noach die het in de golven verzinkende Atlantis wist te ontkomen) naar het oude India is gebracht. Via Perzië, waar die dekselse Ahriman aan boord stapte (toen nog de duistere tegenhanger van de lichtgod Hormuzd, thans handelaar met voorkennis in de Anglo-Amerikaanse wereld), werd het licht naar Egypte en Griekenland gebracht en vanaf daar kwam het via Rome bij ons, de Germanen (zo is het mij althans voorgeschoteld in de vijfde klas van de lagere school, overigens met de beste intenties door oprechte en bevlogen leerkrachten, maar het is nu eenmaal de leer). Dit is puur Steiner en Blavatsky en heeft weinig te maken met de hedendaagse inzichten over de geschiedenis van de oudheid. Zie hiervoor wederom het Brug artikel ‘Waarom geen Chinese Cultuurperiode?’, http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/b18chincul.htm.
Dat je niet meteen de hardcore leerstellingen van de antroposofie op de lagere school op je dak krijgt is nog wel te begrijpen. Dat je het ook niet op de middelbare school krijgt, in de vorm van een vak als ‘antroposofische levensbeschouwing’ is echter een dogmatische richtlijn. Dat heeft alles te maken met het idee dat de antroposofie zichzelf ziet als een inwijdingsleer, zoals het vroege Christendom ook zou zijn geweest (zeggen de sofen althans). Verder moet, volgens Steiners ‘Vrije opvoedkunst’, een kind moet zich eerst zintuigelijk en intuïtief ontwikkelen, voordat de cognitieve capaciteiten worden aangesproken. Slaat trouwens ook weleens door. Kan van mezelf herinneren dat ik op de lagere school reikhalzend naar de periode ’sterrenkunde’ uitkeek. Waanzinnig spannend leek me dat, de stuctuur van het heelal en vooral al die planeten, met verschillende manen, de ringen van Saturnus, etc. Maar we kregen toen astrologie en toen ik daar over begon te zeuren werd mij verteld dat je eerst wijsheid moet vergaren, voordat je allemaal nieuwe kennis tot je kan nemen. Weet trouwens niet waarom het wel zo’n goed idee is om lagere schoolkinderen met astrologie op te zadelen. Heb ook geen idee of dat hele ‘wijze’ kinderen oplevert.
Maar met een beetje cynisme zou je ook kunnen stellen dat iemand die jaar in jaar uit het Michaelsfeest heeft gevierd, op die manier zich spelenderwijs de symboliek heeft kunnen eigenmaken, moeiteloos de wondere wereld der wortelrassen en volkszielen binnentreedt. Als de rituelen gemeengoed zijn geworden vallen de leerstellingen op een gegeven moment minder rauw op je dak. Een inleiding in het antroposofische gedachtegoed an sich krijg je pas op de Vrije Hogeschool. Als je op jonge leeftijd een mooi verhaal hebt gehoord over Manu die van Atlantis naar India reisde, is de overgang naar de uitverkoren en superieure Ariërs in zijn kielzog, het vijfde wortelras, wat beter te verteren.
Kortom, er valt nogal wat aan of op te merken wat betreft die antroposofie en haar voorman. Het gaat wel wat verder dan een school met veel kunstzinnige en creatieve extraatjes, romantische jaarfeesten, vage spirituele wijsheidjes, mysterieuze en daarom diepzinnig lijkende Eurythmie, of een warm hart voor de natuur en onbespoten voedsel. Veel leerlingen, ouders, maar ook docenten zijn zich vaak niet bewust van de werkelijke inhoud en historische achtergrond van de levensbeschouwing die zij zeggen aan te hangen. Tekenend is dat er bij het Sint Jansfeest, het midzomerfeest, rond het grote vreugdevuur in de beste oud-Germaanse traditie der Zonnewende rituelen, het lied ‘Flamme Empor’ (’leuchte Uns, führ uns zum Heil, in Dir!’) werd gezongen,  dat door de Nazi’s werd gezongen bij boekverbrandingen. ’Per ongeluk’ terecht gekomen in het antroposofische liedrepertoire, al vraag ik me af of degene die dit liedrepertoire voor de Vrije School heeft samengesteld, ook zo naïef was. Dit voorbeeld is exemplarisch voor bijna alles wat hiervoor besproken is. Antroposofen vinden zichzelf vaak heel erg wijs, maar weten zelf meestal ook niet waarom. Je moet daarvoor wel een paar hele machtige pillen verslinden, in nogal gezwollen en archaïsch taalgebruik. Kan me voorstellen dat je het dan liever houdt bij nat in nat schilderen, vormtekenen, eurythmieën, poppen maken van onbespoten schapenwol, in de fik vliegende adventskalenders fröbelen met veel te dikke klodderlijm, of met seizoenszaad gelardeerde jaarfeesten vieren, al declamerend dat je een ingewijde bent in de meest diepzinnige kennis. Dat is wat de meeste sympathisanten doen. Een levensbeschouwing die uitgaat van een cosmologie waarin het Arische ras wordt gezien als de voorlopige bekroning op de schepping en de indianen en anderen als decadente aftakkingen ziet die door een kosmische wetmatigheid moeten verdwijnen blijft echter problematisch, hoe leuk, diepzinnig, natuurvriendelijk en aardig de franjes en de extraatjes ook lijken. Voor mijzelf dus uitgesloten, al wens ik degenen die dit gedachtegoed oprecht van racisme willen zuiveren het allerbeste.
Maar ga zeker lezen en dan niet uitsluitend antroposofische of ‘pro-antroposofische’ lectuur, maar ook beschouwingen van kritische buitenstaanders om een afgewogen oordeel te vormen. Ik heb me er ook pas vijftien jaar later echt in verdiept.
Succes en blijf kritisch.

Floris Schreve

zie ook deel 2, deel 3, deel 4 en deel5

Geraadpleegde en aan te bevelen literatuur:

Commissie van Baarda, ‘Antroposofie en het vraagstuk van de rassen; eindrapport van de onderzoekscommissie’ Antroposofische Vereniging in Nederland, Zeist, 2000. De conclusies vind je hier: http://www.antroposofie.nl/antroposofie/themas/ms/thema10/#1095070001. Interessant commentaar vind je hier: http://www.stelling.nl/kleintje/344/Rapport.htm en hier: http://www.stelling.nl/kleintje/345/sofen.htm Ook zou ik willen wijzen op een scherp en goed analytisch verhaal Jana Husmann-Kastein van de Humboldt Universiteit in Berlijn (cultuurwetenschappen en genderstudies) die in een paar a4tjes Steiners rassenleer samenvat en veel van de bekende tegenargumenten van antroposofische zijde, ook gebezigd in het Baarda rapport, bondig van tafel veegt.  De verschillende rasmodellen (het vijfdelige planetaire en het vierdelige levensloop model uit de Volkszielen, het hier buiten beschouwing gebleven driedelige model van dag, nacht en schemeringsrassen van Carus (zie Jan Willem de Groot) alsmede de samenhang met de wortelrassen en de aarde evolutie van Blavatsky) worden hier bondig samengevat. Bewonderenswaardig! Verschenen in ‘Berliner Dialog’, 29 juli 2006, terug te lezen op: http://www.religio.de/dialog/106/29_22-29.htm. Ook vanuit de orthodoxe zijde is er stevige kritiek gekomen, zoals van Robert Jan Kelder van het (blijkbaar) zeer rechtzinnige ‘Willehalm Instituut voor antroposofie als Graalonderzoek en sociale organica’, die het rapport ‘een zelfdodingspil’ noemde: http://www.antrovista.com/artikelen/ingezonden/05-robertjankelder-01.htm

Helena P. Blavatsky, ‘De Geheime Leer; de synthese van wetenschap, godsdienst en wijsbegeerte’, Deel I ‘Cosmogenesis’ en Deel II ‘Antropogenesis’, oorspr. uitgave Londen 1888, Den Haag 1968.

Eric Hobsbawm, Terence Ranger, ‘The invention of tradition’, Cambridge University press, 1983.

Marcel Hulspas, Jan Willem Nienhuys, ‘Tussen waarheid en waanzin; een encyclopedie der pseudo-wetenschappen’, De Geus, Breda, 1998.

Toos Jeurissen, ‘Uit de Vrije School geklapt; over antroposofie en racisme; een stellingname’, Sittard, 1996 (http://www.antroposofia.be/wordpress/uit-de-vrije-school-geklapt.pdf)

Arnold Labrie, Willem Melching (red.), ‘De hang naar zuiverheid; de cultuur van het vroeg moderne Europa’, het Spinhuis, Amsterdam, 1998 (bevat een essay over de Ariosofie).

Rudolf Meyer, ‘Het mysterie van de Graal; een verborgen stroming binnen het Christendom’, Oorspr. uitgave Verlag Urachhaus, Stuttgart, Christofoor, Rotterdam, 1958.

Bram Moerland, ‘Rassenleer met charisma; over het racisme van Steiner en Blavatsky’, Den Haag, 1989

A. De Roode, E. van der Tuin, G. Zondergeld, ‘Als de Blonden uitsterven, zouden de mensen steeds dommer worden; antroposofisch racisme’, Nijmegen, 1986.

Edward W. Said, ‘Culture and Imperialism’, Vintage, Londen, 1994.

Orville Schell, ‘Virtual Tibet; searching for Shangri-La from the Himalayas to Hollywood’, New York, 2000 (over o.m. de vermeende Tibetreis van HPB en het avontuur van Heinrich Harrer).

Jacob Slavenburg, ‘Rudolf Steiner, vernieuwer van het oude weten’, Ankh Hermes, Deventer, 1990.

Rudolf Steiner, ‘De Akashakroniek; de ontwikkeling van mens en aarde’ (verzamelde bijdragen, gebundeld door Marie von Sievertz), oorspr. uitg. Dornach 1939, Pentagon, Amsterdam, 2004.

Rudolf Steiner, ‘The Kingdom of Childhood; seven lectures and answers to questions given in Torquay, 1924′, Rudolf Steiner Press, Londen, 1974 (over de vrije opvoedkunst en de ontwikkeling van het kind).

Rudolf Steiner, ‘Die Mission Einzelner Volksseelen im Zusammenhange mit der Germanisch-Nordischen Mythologie’, de gebundelde Christiania voordrachten in Oslo, 1910, heruitgave ‘Rudolf Steiner-Nachlassverwaltung im Selbstverlag’, Dornach, Zwitserland 1950. Een cruciale titel, onlangs in het Nederlands verschenen als ‘De volkeren van Europa; de opdracht van de afzonderlijke volkszielen en de samenhang met de germaanse-noordse mythologie, 2006, Pentagon, Amsterdam. Grote gedeeltes van Die Mission staan sinds kort op internet, op http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121.htm. Zie ook De Volkszielen voordracht 4 en 6 NL de Nederlandse vertaling (De Volkszielen), voordracht 4 & 6

Rudolf Steiner, ‘Theosofie; inleiding tot boven-zintuiglijke kennis van de wereld en van de bestemming van de mens’, oorspr. uitgave, 1904, uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist, 1965.

Rudolf Steiner, ‘De wetenschap van de geheimen der ziel (‘Geheimwissenschaft’, 1920), Rotterdam, 1924.

Peter Washington, ‘Madame Blavatsky’s Baboon: A history of the mystics, mediums, and misfits who brought spiritualism to America’,  New York, 1993 (over Blavatsky, Krishnamurti, Steiner en George Gurdjieff, de bedenker van het enneagram).

F.W. Zeylmans van Emmichoven, ‘Rudolf Steiner’, W. de Haan, Zeist, 1960 (een gedateerde en bijna aandoenlijke, volstrekte ‘over the top hagiografie’, maar daarom wel vermakelijk en leerzaam om te lezen).

Verder alle in deze beschouwing opgenomen links naar diverse artikelen, een enkele Duitse rechterlijke uitspraak van ‘Die Bundesprüfstelle für Jugendgefährdende Medien’ en interessante websites vol wijsheid en/of waanzin, tot en met alles over Ahriman bij ‘de Brug’. Neem vooral een kijkje: http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/inhaztot.html

Met dank aan Bram Moerland en Paula Vermeulen (de vroegere vrouw van August de Roode) voor het aanleveren van hun materiaal.

Appendix: Beeldmateriaal met omschrijvingen en commentaar:

Figuur 1:

http://florisschreve.web-log.nl/.shared/image.html?/photos/uncategorized/2008/06/08/fig_1_volkszielen.jpg

Figuur uit de Volkszielen, als illustratie bij citaat: ‘Diese Linie Besteht auch für unsere Zeit. Der Afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf.  Das ist einfach ein Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, dasz der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteilung. Hier ist die Wahrheit zwar manchmal verschleiert; aber Sie sehen, man kommt mit Hilfe der Geheimwissenschaft doch auf merkwürdige Erkentnisse”. Bron: Rudolf Steiner, Die Mission einzelner Volksseelen im zusammenhange mit der Germanisch-Nordischen Mythologie, Nachlassverwaltung im Selbstverlag, Dornach, 1950, p. 80.

Figuur 2:

http://florisschreve.web-log.nl/.shared/image.html?/photos/uncategorized/2008/06/08/fig_3_rassenboom_blavatsky_7.jpg

Illustratie uit Blavatsky’s De Geheime Leer: ‘De Rassenboom’. Blavatsky legt hier het systeem van de wortelrassen en onderrassen uit, tot het niveau van volkeren en families. Duidelijk zegt zij dat er een direct verband is met bestaande volkeren en stammen. Uit niet blijkt dat de wortelrassen los kunnen worden gezien van de bestaande mensheid. Bron: Helena P. Blavatsky, De Geheime Leer; de synthese van wetenschap, Godsdienst en Wijsbegeerte’, J.J. Couvreur, Den Haag, Jubileumuitgave van de Theosofische Vereniging, afd. Nederland, 1968 (nadruk van de uitgave van 1931),  Deel II ‘Antropogenesis’, p. 381

Figuur 3:

http://florisschreve.web-log.nl/mijn_hersenspinsels_onder/model-poppelbaum.htmlDe

De aarde -evolutie volgens Rudolf Steiner in het model van Poppelbaum (1929), uit Henk van Oort, Antroposofie, een kennismaking, Christofoor, 2006. Overigens kan ik de echte liefhebber aanraden wat verder te lezen. Verderop kunnen wij lezen dat de ‘Oer-Indier’ ten opzichte van de moderne Europeaan de geestelijke ontwikkeling heeft van een kind van zeven.

Figuur 4:

http://florisschreve.web-log.nl/.shared/image.html?/photos/uncategorized/2008/06/10/fig2def_3.jpg

Figuur 5

Illustratie bij een lezing van Rudolf Steiner op 22 november 1907 in Basel, voor de leden van de Theosofische Vereniging. Het is niet zeker of deze tekening echt van Steiners hand is, maar volgens de heer Kugler van de Rudolf Steiner Nachlassverwaltung is het in ieder geval een getrouwe kopie van Steiners tekening. zie ook figuur 5, bij dezelfde lezing. De parallel met een soortgelijke tekening uit de Volkszielen (fig. 1) is opmerkelijk. In deze tekening zien wij veel van al het voorgaande bij elkaar komen. Ten eerste de notie van de Wortelrassen, zoals die door Helena Blavatsky is vormgegeven (de Atlantiërs). Wij zien echter dat de lijn ononderbroken en opwaarts voortgaat tot de Europeanen. Kennelijk hebben de wortelrassen dus toch alles te maken met de huidige rassen. Ik denk dat niemand dat nog kan ontkennen. Een ‘decadente aftakking’ van de Atlantiërs is het ‘apengeslacht’ (zoals Blavatsky in de Geheime Leer uiteen heeft gezet). Een latere ‘decadente aftakking’ zijn de Indianen, het ras van de ‘Finsteren Saturn’ (kennelijk een tussenvorm van aap en Europeaan). Begeleidende tekst: ‘Von dem Punkte der Atlantische Zeit, wo Europäer und Indianer noch miteinander vereint waren, weiter zurückgehend, kommen wir in eine Zeit wo die Körper des Menschen noch verhältmäszig weich, von gallertatigen Dichtigkeit war. Da sehen wir wieder Wesen sich abzweigen und zurückbleiben. Diese Wesen entwickeln sich weiter, aber in absteigende Linie, und aus ihnen entsteht das Affengeseschlecht.Wir dürfen nicht sagen, der Mensch stamme vom Affen ab, sondern beide. Menschen und Affen, stammen von einere Form ab, die aber eine ganz andere Gestalt hatte als die Affen und heutigen Menschen. Die Abzweigung erfolgte von einem Punkte, wo diese Uniform die Möglichkeit hatte, einerseits aufsteigen zum Menschen und andreseits hinunterzufallen, zum Zerrbilde des Menschen zu werden’ (Cit. Rapport Commissie van Baarda, 411-412, bron illustratie http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_100.htm).

Nu zal iedere rechtgeaarde antroposoof tegenwerpen ‘Maar Steiner spreekt hier over de geestelijke wereld, die hij met zijn vermogen tot ‘schouwen’ kon overzien. Dit heeft niets te maken met de hedendaagse materiële verschijningsvormen’ (en ja hoor, dat doet ook de Commissie van Baarda). Er is niemand die dit kan controleren, dus daarmee onttrekt deze aanschouwing zich aan elk werelds oordeel. Het zou kunnen. Maar misschien moeten we dan spreken van ‘astraal racisme’, ‘ether racisme’ of zelfs ‘kosmisch racisme’ (zoals Jan Willem de Groot doet). Wat doet het er toe? Ik zou als indiaan nog steeds niet staan te juichen, al bouwen ze tien Waldorf Schools in het reservaat. Lijkt me toch vreemd, opeens al die zendelingen die in het aardse bestaan géén racist zijn, maar des te meer op astraal niveau en dan op het genocidale af. Hele spirituele mensen, die antroposofen, vooral als je ze op een geestelijk dieper niveau leert kennen. En bovendien, de mens ontwikkelde zich tot zijn huidige vorm in de Atlantische periode? (zie bijv. het schema van Poppelbaum maar ook het hele hoofdstuk Onze Atlantische voorouders, uit de ‘Akashakroniek’, pp. 19-36). Dus het lijkt me dat ook dit argument van tafel is.
Bernd Hansen van de Flensburger Hefte heeft trouwens ook deze tekening en Steiners commentaar besproken en komt toch tot een ander oordeel dan de Commissie van Baarda (over de tekening): ‘Dat vervult ons tegenwoordig met afgrijzen, maar ook in 1907 heeft men al meer over de rijke Indiaanse cultuur die zich uitstrekte over het gehele continent geweten en heeft men meer kunnen weten dan Steiner kennelijk wist’ (Flensburger Hefte 41, geciteerd uit Jeurissen p. 16). Het is maar een bescheiden suggestie van iemand die weliswaar is opgegroeid in de tradities en rituelen van de Vrije School maar toch al jaren een buitenstaander, maar zou het niet raadzamer zijn voor de hedendaagse antroposofen om meer de koers van Hansen en Höfer te volgen, dan verkrampt te gaan ontkennen dat er sprake is van rassenleer?
Het is overigens wel toevallig dat Steiners bovenwereldse en geestelijke aanschouwingen geheel in overeenstemming zijn te brengen met het Eurpopese superioriteits denken en het bijbehorende racisme van die tijd (zelfs voor die tijd nog reactionair), een alternatieve evolutie theorie (van Ernst Haeckel, die het uiteindelijk niet gered heeft) en bovendien is het grootse deel letterlijk overgenomen van Helena Blavatsky. En om nu te zeggen dat uitsluitend Blavatsky en Steiner begrepen hebben hoe de wereld in elkaar zit en de rest van de mensheid niet, gaat ook wel wat ver, ik denk zelfs voor de meest rigide en geharnaste antroposoof. En bovendien, hebben antroposofen het patent op de waarheid, omdat ze een paar boeken van Rudolf Steiner hebben gelezen (de overgrote meerderheid overigens zelfs dat niet eens-’te moeilijk’) en daarmee ingewijd zijn in het meest Heerlijke gedachtegoed dat de mensheid heeft voortgebracht? Je mag hopen van niet, gezien de te bewonderen schrijfsels op het internetstekje ’zij hebben hun Illuminati en UFO’s, wij onze Ahriman’ de Brug. Het lijkt me tamelijk onheilspellend, met de nuancering dat men bij ‘de Brug’ echt gek is en meent ook van alles over de Holocaust te moeten melden (dat kan Steiner natuurlijk niet worden aangerekend en ik denk ook dat de meeste antroposofen hier oprecht van zouden walgen). Ook verwijt men bij de Brug de Nederlandse Antroposofische vereniging dat ze überhaupt een onderzoek door de Commissie van Baarda hebben laten doen en daarmee Steiner zouden hebben ‘gedesavoeëerd’: http://users.pandora.be/antroposofie/vanaf40/b48met/b48.htm#toek. Verder ontbrak het de Nederlandse antroposofen aan ‘Michaelische moed’ http://users.pandora.be/antroposofie/diabasis/b14eur.htm, die overigens met ‘Eurythmie oefeningen wel te verkrijgen is, omdat ‘in de visualisering van de klank Michael de vleugelslag van de Aartsengel zichtbaar wordt’. Dat de Belgische antroposofen wat radicaler zijn behoeft na al het voorgaande geen betoog meer. Misschien had het wel van echte ‘Michaelische Moed’ getuigd om te erkennen dat de antroposofie een serieus racisme probleem heeft, in navolging van Thomas Höfer, die daar wel toe in staat is.
Antroposofen zijn  geen superieure mensen en boven alle kritiek verheven, omdat ze een bepaald gedachtegoed aanhangen dat een zogenaamd afgerond model biedt voor hoe de kosmos in elkaar zit en wat de zin van het bestaan zou verklaren. In mijn ogen is het sektarisch (natte kabouters) en racistisch (de misplaatste triomfantelijke come-back van de kokende Ethiopiër) en ik zal ze niet snel iets toevertrouwen als hun enige waarheid en morele leidraad is: ‘we moeten geen persoonlijke sympathie of persoonlijk enthousiasme moeten meespelen, daar komt het niet op aan. Het komt slechts aan op wat besloten ligt in de grote wetmatigheden van het mensdom’, waarmee de genocide op de indianen wordt gerechtvaardigd, al zijn die Indianen slechts op ‘geestelijk niveau’ decadente aftakkingen van ons eigen Arische stamboek. En dat die zogenaamde grote wetmatigheden dan zijn gebaseerd op de helderziende openbaringen van één man die meende de waarheid in pacht te hebben.

De zaak lijkt me wel rond

Floris Schreve

zie ook Antroposofie deel 2, deel 3, deel 4 en deel5 en de discussies op de site van Ramon de Jonghe (België): http://antroposofie.wordpress.com/2008/10/30/racismedebat/ en http://antroposofie.wordpress.com/2009/03/21/brugklasje-van-angry-man/

online adverteren www.m4n.nl

Simyo

123tijdschrift.nl

KPN homepage

invisible hit counter