Tentoonstelling Diversity & Art- Aras Kareem
afb. 1 Aras Kareem, Huis in gedachten, olieverf op doek, 2010
Aras Kareem
Aras Kareem werd in 1961 geboren in Sulaimaniya, in het Koerdische gebied van Noord Irak. In de jaren tachtig, de tijd dat Aras zijn kunstopleiding wilde volgen, was het voor Koerden niet meer mogelijk om in Bagdad aan de kunstacademie te studeren. Vanaf de jaren zeventig waren de Koerden geregeld in oorlog met de centrale regering in Bagdad. In de jaren tachtig, tijdens de Irak/Iran oorlog was dit conflict op zijn hevigst, waardoor Koerdistan vrijwel afgesloten was van de rest van Irak. Wel hadden een paar Koerdische kunstenaars, die in vrijere tijden in Bagdad hadden gestudeerd, een kunstinstituut in Sulaimaniya opgezet. Deze kunstenaars, waaronder Lala Abda, Kamel Mostafa, de keramist Kader Mirgan en vooral Ismael Khayat, die Aras belangrijkste leraar was, waren de drijvende krachten achter dit initiatief. Later stichtten deze kunstenaars ook de United Artists of Kurdistan, een door het regime in Bagdad verboden organisatie, maar die later een van de peilers zou vormen van het Koerdische culturele leven, nadat het regime zich in 1991 uit de Koerdische gebieden had teruggetrokken. Ook Aras Kareem had zich bij deze organisatie aangesloten.
De situatie in Koerdistan verslechterde steeds meer gedurende de loop van de Irak/Iran oorlog. In 1988 besloot het regime in Bagdad om de zogenaamde Anfal campagne ten uitvoer te brengen, de zuivering van het Koerdische platteland. Hele dorpen en stadjes werden ontvolkt en zo’n 180.000 Koerdische burgers vonden de dood in massa-executies. Ook werden er een aantal kleinere steden en dorpen bestookt met chemische wapens, waarvan het bombardement op Halabja het meest berucht is geworden.
afb. 2 Aras Kareem, Onvergetelijke herinneringen, olieverf op doek, 1996
In de Golfoorlog van 1991, nadat het Iraakse leger Koeweit was uitgedreven, kwamen het zuiden van Irak en het Koerdische noorden in opstand. De Koerdische opstand werd door het Iraakse regime neergeslagen en velen moesten vluchten naar Iran en Turkije. Ook Aras moest wijk nemen naar Iran, waar hij verbleef totdat de VN een No Fly-zone had ingesteld die ervoor zorgde dat de Koerdische gebieden enige mate van autonomie ten opzichte van Bagdad verkregen.
Toch bleef de situatie in Koerdistan erg onzeker. Hoewel het regime er formeel verdreven was, volgde er een serie van liquidaties van mensen die bij de Koerdische opstand betrokken waren. In 1994 organiseerde de Koerdische kunstenaarsorganisatie een expositie, waaraan Aras deelnam. Ook deze expositie werd door het regime als een provocatie gezien en de kunstenaars die hadden deelgenomen waren hun leven niet langer meer zeker. Aras vluchtte naar Turkije en ‘het lot’, zoals hij dat zelf omschreef, bracht hem naar Nederland. Na anderhalf jaar voegde zijn gezin zich bij hem.
Eigenlijk al vanaf zijn aankomst in Nederland in 1993 ging Aras als kunstenaar aan het werk. Zijn eerste serie werken maakte hij in de vluchtelingenopvang. Makkelijk was dat niet; hij deelde met zes anderen een kamer en kon slechts ’s nachts de badkamer als atelier gebruiken. Een aantal werken uit die tijd zijn hier tentoongesteld. Om te beginnen zijn eerste ‘Nederlandse’ schilderij (afb. 2). Te zien zijn vooral verschillende gezichtsvormen. Aras liet zich inspireren door wat hij in zijn directe omgeving waarnam. Hij bevond zich in een omgeving waar hij, naast met zijn eigen landgenoten, ook samenleefde met vluchtelingen uit voormalig Joegoslavië en en Somalië. Aras: ‘Ieder gezicht had zijn eigen verhaal te vertellen. Dat heb ik proberen te vatten’.
Uit diezelfde periode dateren ook de drie tekeningen die hij maakte met koffie en inkt op papier (afb. 3 t/m 5). Ook hier zijn mensfiguren te herkennen. Aras verwerkte hierin de beelden uit zijn dromen, die hij liet samenvallen met zijn observatie van de vele ontheemden met wie hij op dat moment samenleefde.
afb. 3 t/m 5 zonder titel, koffie en inkt op papier, 1993
Het motief van de geabstraheerde mensfiguren bleef een thema dat terugkeerde in het werk dat hij in de daaropvolgende jaren maakte. Aras in een statement uit die tijd:
‘Gezichtsuitdrukkingen zijn de kern van mijn werk. De mens en zijn motieven staan centraal. In mijn visie is het leven een cirkel waarbinnen mensen zich bewegen. Beweging is creatief. Ik wil de beweegredenen opsporen die mij, bewust of onbewust, aansturen. Wat beweegt mij, wat beweegt de ander? Ik vind mijzelf geen estheticus. Schoonheid in de pure betekenis interesseert mij niet. Ik zoek een antwoord op de tegenpolen die ik ervaar. Mij intrigeert het contrast dat ik onderscheid. Zoals ik dat contrast beleef. Ik wil geen slachtoffer zijn van mijn eigen denkprocessen. Ik wil uitzoeken wat mijn geest verkent en uitdrukken in mijn werk’.
Geleidelijk aan raakten de mensfiguren in zijn werk meer op de achtergrond. Aras zelf hierover: ‘Ik begon de ruimtelijkheid steeds meer op te zoeken. Ik nam meer afstand en er kwam meer reflectie in mijn werk’. Het werk uit de periode 1999 tot ongeveer 2005 is meer geometrisch van karakter. Het landschap werd voor hem steeds belangrijker, maar ook is er te zien dat hij de vormen van bijvoorbeeld oude Amsterdamse pakhuizen in zijn werk verwerkte (afb.).
Het recente werk (periode van ongeveer 2005 tot nu), de periode waaruit het meeste werk op deze tentoonstelling dateert, is veel ijler van karakter. Wie de robuust neergezette antropomorfe figuren uit Aras vroege Nederlandse werk vergelijkt met zijn huidige werk, dat soms bijna etherisch van aard is, ziet dat Aras een grote ontwikkeling heeft doorgemaakt.
Aras Kareem, Storm, olieverf op doek, 2006
Aras Kareem, 2x gezichten, acryl op paneel, 2004
Aras Kareem, Blauwe avond, olieverf op doek, 2006
Over zijn werkwijze vertelt Aras het volgende: ‘Als ik voor een leeg doek of een wit vel papier sta, probeer ik contact te maken. Ik probeer hierbij niet te denken. Wanneer ik de eerste streek zet, laat ik me leiden door het onbewuste. Dan is er het begin gemaakt en gaat het proces vanzelf verder’. Het ontstaansproces van een werk vergelijkt hij met het maken van een wandeling. ‘Je loopt naar buiten en gaat op ontdekkingsreis. Je laat je leiden door wat je tegenkomt. Het gevoel van wat je tegenkomt keert op de een of andere manier altijd terug in het werk. Het kan van alles zijn, van het gevoel van de wind tot het ritselen van de bladeren. Maar uiteindelijk bepaalt het werk zelf welke richting het opgaat. Voor mij is het proces interessanter dan het resultaat. Ieder nieuw werk betekent voor mij een eerste stap. Het voorgaande moet eerst worden afgebouwd, niet verder worden uitgebouwd. Kunst is voor mij een uitdrukkingstaal, waarin ik weer telkens weer iets nieuws kan zeggen’.
Aras Kareem, Omhelzing, olieverf op paneel, 2010
Aras Kareem, De Boom, olieverf op doek, 2010
Hoewel Aras bij het scheppingsproces zich laat leiden door zijn intuïtie, betekent dit niet dat hij dit als een vrijblijvendheid ziet. Het gaat hem erom zo precies mogelijk zijn gevoel over te brengen. ‘Ik fantaseer niet in mijn werk’ zegt Aras. Het is voor hem een gerichte zoektocht, telkens vanuit een andere hoek belicht, maar die altijd uitkomt op die ene vraag: wie ben ik? Waarbij het uiteindelijke resultaat geen antwoord blijkt te zijn maar weer nieuwe vragen oproept.
In de laatste jaren is het werk van Aras steeds landschappelijker, maar ook eenvoudiger en monumentaler geworden. Het is vooral dit recente werk dat in deze tentoonstelling centraal staat.
Floris Schreve
Aras Kareem, Stad van de liefde, olieverf op doek, 2004
3 oktober 2010 – A R A S K A R E E M – 30 oktober 2010
OPENING ZONDAG 3 oktober om 16.00uur – deur open 15.00uur
door Sam Drukker – kunstenaar en docent aan de Wackers Academie, Amsterdam
Diversity & Art | Sint Nicolaasstraat 21 | 1012 NJ | Amsterdam
Aras Kareem (1961, Irak, Koerdistan)
Aras voltooide in 1980 zijn opleiding bij het “Centrum voor Beeldende Kunst” in Sulaimanya.
Hij weigerde dienst en werd lid van de Vakbond voor Koerdische Kunstenaars.
In 1992 organiseerde hij een tentoonstelling ter nagedachtenis van de massamoord in de Koerdische stad Halabdja, die vier jaar daarvoor in opdracht van Saddam Hoessein met gifgas werd bestookt. Sindsdien werd hem het leven onmogelijk gemaakt en moest hij zijn geboorteland ontvluchten.
Sinds 1994 woont en werkt hij in Nederland. Kareem schildert heel intuïtief:
“Kunst is de spiegel van mijn leven. Ik schilder wat er in mij zit. Als ik begin met schilderen, weet ik niet wat er zal komen. Ik raak het doek aan en verder gaat het vanzelf. Het gevecht en de beelden zitten in mij. Als ze eruit komen en het schilderij af is, voel ik me krachtiger. In mijn werk zoek ik een koppeling tussen ‘heden’ en ‘verleden’. Ik gebruik gevoelselementen uit het verleden en probeer deze te
vertalen naar de huidige tijd.”
Sam Drukker (1957) zal de expositie openen. Hij volgde het werk van Aras gedurende vele jaren. Hij is naast autonoom kunstenaar docent aan de Wackers Academie in Amsterdam.
Hij was oprichter van het Nederlands Portretschap en lid tot 2000.
Diversity & Art | Sint Nicolaasstraat 21 | 1012 NJ | Amsterdam | open do 13.00-19.00 | vr t/m za 13.00-17.00
info@beemsterart.com | http://www.diversityandart.com/
http://aidanederland.nl/wordpress/kunsten/beeldend/aras-kareem/over/
(zie ook dit eerdere arikel)
Openingswoord Sam Drukker
De dreigende, enorme bezuinigingen in de kunsten, de komende tijd is de “eigen schuld” van de kunsten, zegt kunsteconoom Pim van Klink dit weekend in NRC. “De kunst is in zijn eigen fuik gezwommen”, legt hij uit. Doordat de geldpotjes jarenlang zijn verdeeld door een kleine elite, op basis van vage criteria als “vernieuwing” en “artisticiteit”, zijn toneelgezelschappen, muziek ensembles en kunstenaars daarop gaan inspelen. Een steeds kleinere groep die kunst maakt voor een steeds kleinere groep. De brede lagen, zeg maar het volk, Jan-met-de-pet, tegenwoordig zijn dat “Henk en Ingrid” eisen nu hun deel op. “De smaak van de gewone man moet een grotere rol gaan spelen”. De econoom ziet wel een oplossing: zij die ook zelf al geld genereren hebben nog recht op geld. Wie het goed doet heeft recht op steun.
Dat was even schrikken. Wij dachten nu juist altijd dat “ wat het moeilijk heeft en de moeite waard is” hulp moet krijgen van de gemeenschap. Hoe kleiner het publiek, des te groter het bedrag. Wij zijn er aan gewend geraakt dat kunst die erg gesloten en complex is maar een kleine groep liefhebbers heeft en veel overheidssteun verwerft. En dat wat populair is waarschijnlijk wel niet goed zal zijn. Wij hebben decennia lang verdacht gemaakt wat succes heeft. Een fenomeen dat een heel typisch Nederlands fenomeen is. Zodra je de grens overgaat, zie je die culturele tweedeling niet. Dus we gaan het nu omdraaien? Onder invloed van de crises, grote bezuinigingen en de macht van populistische partijen moeten we ineens snappen dat wat het al goed doet mag groeien en daar waar weinig belangstelling voor is het zelf maar uit moet zoeken?
De schok van de gedachte is groot. Maar ergens is het ook een prettige. Het heeft iets van na een hevige week in de spiegel kijken en denken: “ ik moet mijn leven anders gaan inrichten”
Er kloppen dingen niet, er mag wel eens aan de boom worden geschud. De louteringen van de bezem. De onzekerheid dwingt ons tot kiezen. Het wordt meer als ooit weer de moeite waard om uit te zoeken wat van belang is. De vanzelfsprekendheid van voorgeschotelde kunst die is goedgekeurd door de ” mensen die het weten” maakt ons lui en ongeïnteresseerd. Het belangrijkste van kunst is dat we in staat zijn onafhankelijk te kijken of te luisteren en dat we daar vanuit durven te oordelen. Dat is tevens ook het mooie van kunst. Kunst geeft ons de totale vrijheid. Vrijheid om te associëren, vrijheid om onze diepste zielenroerselen te beroeren zo u wilt, maar vooral vrijheid om te kiezen.
En zo zullen we weer zonder bevestiging van anderen tot een oordeel moeten komen en op het idee moeten komen om het werk van een kunstenaar te tonen Zo zullen er mensen moeten opstaan die zeggen: ik vind dit de moeite waard en ik geef mijn tijd en mijn ruimte aan deze kunst en toon het. Het Beemster Artcentre is zo’n initiatief en hier, op deze mooie witte wanden staan wij oog in oog met werk dat ons niet op een serveerblaadje wordt aangereikt. Wij moeten hier weer zelf weer aan het werk om onbevooroordeeld te oordelen. En dat is niet gemakkelijk want dat zijn we niet gewend.
Zodra een kunstenaar een kopje schildert komt het “verhaaltje” snel over. Een realistisch hoofd hoeft het niet te zijn om ons mee te delen “kijk, een gezicht”. Daarvoor is een ovaaltje met twee amandeltjes er in al genoeg. Aras doet ons zulke mededelingen. Althans, dat deed hij. Helemaal rechts zien we er zelfs een heleboel. Het is een oud schilderij van uit de tijd dat Aras nog niet zo lang hier woonde. Die koppies komen nog wel eens terug zo hier en daar. Maar de narratieve neiging van Kareem om met dit soort elementen te duiden (een zeiltje, een boom) wordt minder en minder. In zijn laatste werk zijn die figuratieve symbolen bijna helemaal verdwenen. Wat blijft erover? Misschien wordt hij steeds mindere verhalend, hij wordt wel steeds beeldender. Aras is een kundig schilder die heel goed snapt dat de kwaliteit van een schilderij bovenal zit in de abstractie, of er nu wel of niet een bootje in voor komt. En daarin toont hij zich een meester.
Twee elementen vertellen wat mij betreft vooral zijn verhaal. Textuur is de ene. Het zanderige, het korrelige, het stugge, het trage van de verf. Het is zijn taal. Het beroert de melancholie, het schuurt de tijd, het raakt zijn verleden, zijn geschiedenis. Steeds rijker en gelaagder weet hij er mee om te gaan. Die interesse in materie heeft hij altijd gehad. Nee, die komt niet uit het land van Mondriaan. Hoe paradoxaal: zo schoon kan verval zijn. Maar de grootste zeggingskracht vind Aras in kleur. Meer dan zijn moedertaal spreekt hij de taal van de kleur. Hij is zonder twijfel een colorist. Geen blauw in de zeeën en de landerijen van Aras is hetzelfde. Door vuile blauwen los te laten op blauwen van een andere familie en door heel sporadisch zuivere blauwen als ceruleum of kobalt te laten schitteren te midden van de grauwen, weet hij schoonheid te laten triomferen.
Aras werk is klein en stil. Het vraagt tijd en het vraagt aandacht. Maar het geeft ruimte en het zingt. We moeten ons geen zorgen maken. Het komt voor zichzelf op.
Sam Drukker
Aras voor zijn werk ‘Stad van de Liefde’
Aras Kareem met Herman Divendal van AIDA
Aras (achter) met linksvoor de Iraaks/Koerdische kunstenaar Hoshyar Rasheed (zie ook dit eerdere item op dit blog) en de Iraaks/Koerdische schrijver Ibrahim Selman
Jwana Omer (midden), de echtgenote van Aras Kareem
Ibrahim Selman en Hoshyar Rasheed
Aras met onze Iraanse bovenbuurman Hossein
Mijn moeder, Liesbeth Schreve (links), met Jwana Omer (midden)
Ali Reza (onze Iraanse bovenbuurman) en de Iraakse journalist en dichter Karim al-Najar
Mijn moeder met mijn tante/achternicht Jetteke Frijda
Mijn moeder met Aras

Aras en ikzelf
Right to feel safe? Vanzelfsprekend, maar hoed ons voor de ‘Pimse’ opportunisten
Recent werd ik opgeschrikt door het volgende bericht (van de locale Amsterdamse zender AT5):
woensdag 25 augustus 2010 13:33:
Een homostel is het afgelopen weekend in het centrum in elkaar geslagen door een groep jongens.
De twee stonden om één uur ’s nachts na een avondje stappen op het Singel met twee vrienden nog wat na te praten, toen uit het niets een groep van vier of vijf jongens hen begon uit te schelden en op hen in begon te slaan. Volgens de slachtoffers gebeurde dit omdat ze homo zijn.
De twee mannen werden in hun gezicht en buik geslagen en getrapt. Opvallend is dat er op dat moment veel mensen op straat waren. Pas nadat de daders wegrenden, schoten omstanders te hulp.
Het slachtoffer en zijn vriend kwamen er met lichte verwondingen vanaf. Ze hebben aangifte gedaan. Van de daders ontbreekt elk spoor.
De politie laat aan AT5 weten dat het op basis van de getuigenverklaringen niet met zekerheid kan zeggen dat het hier om zogenaamd homogerelateerd geweld ging.
De afgelopen maanden zijn homo’s echter regelmatig doelwit geweest van geweld. In een straat in West werd een lesbisch stel de afgelopen maanden zelfs systematisch geterroriseerd. Burgemeester Eberhard van der Laan heeft aangekondigd keihard op te treden tegen homogerelateerde agressie.
Tot zover dit bericht van de AT5 site (de reportage is te bekijken op de site zelf). Los van dat het mij sowieso raakt (het had mij ook kunnen gebeuren), was ik ook getroffen dat dit is gebeurd op een steenworp afstand van waar ik woon (zo’n 300 meter). Sterker nog, ik loop vrijwel dagelijks langs deze plek en het ligt ook precies op mijn ‘uitgaansroute’ (dus van mijn huis naar het hart van het homoseksuele uitgaansleven). Ik kan me zelfs herinneren dat ik, alweer zo’n tien jaar geleden, op ongeveer dezelfde plek werd nageroepen toen ik daar gearmd met mijn toenmalige vriend liep. Erg vond ik het toen niet; dit was hartje Amsterdam en ik voelde me op dat moment vrijwel onaantastbaar. Er is geen plek in Nederland waar je je als homo veiliger zou kunnen voelen als daar. Een opgestoken middelvinger en een grote bek terug van mijn toenmalige vriend, die op dat gebied iets roekelozer was dan ik, was voldoende. Zo werkt dat in Mokum, althans zo zou het moeten werken.
Dit bericht is hoe dan ook schokkend. In de eerste plaats natuurlijk voor die jongens zelf en voor mij misschien omdat het opeens wel heel erg dichtbij komt. Eerlijk gezegd voelde ik me en voel ik me nog steeds niet onveilig in dit gedeelte van Amsterdam. Dit is voor mij nog steeds de plek waar ik gewoon kan zijn wie ik ben, zonder dat ik me genoodzaakt voel om dat deel van mijzelf verborgen te houden. Amsterdam, vooral het centrum, is voor mij de plaats waar je onbezorgd openlijk homo kunt zijn en waar de gaypride gewoon een feestje is en geen politiek statement uit bittere noodzaak (zoals bijvoorbeeld in Oost Europa of elders).
Mede naar aanleiding van dit soort incidenten is er in Amsterdam een nieuwe actiegroep in het leven geroepen met de naam Right to feel Safe. Ik geef hier de doelstellingen weer van de website:

Natuurlijk ben ik het met de doelstelling eens, al heb ik persoonlijk nog steeds geen slechte ervaringen met de veiligheid in het centrum van Amsterdam. Ik beschouw mijn woonomgeving nog altijd als een soort veilige oase voor homoseksuelen. Dat is tenminste mijn gevoel, los van of dat terecht is (en uit dat bericht van AT5 blijkt dus dat dit niet altijd terecht is). Zeker als ik het vergelijk met andere plaatsen. Waar ik nu zit voel ik me, op dit gebied althans, redelijk op mijn gemak. Er zijn plekken die minder paradijselijk zijn, dat weet ik enigszins uit eigen ervaring.
Zonder nu alle details van mijn coming out verhaal te gaan vertellen, kan ik wel het volgende kwijt. Zelf ben ik opgegroeid in Twente. Gedurende mijn middelbare schooltijd werd ik mij er opeens bewust van dat ik me, naast enigszins tot vrouwen, vooral voelde aangetrokken tot mannen. Dat was natuurlijk best even schrikken, want ik was als puber sowieso niet erg zeker van mezelf (ik was en ben misschien nog steeds wel een enigszins wereldvreemde boekenwurm, oftewel een typische ‘nerd’ 😉 ) en dit was het laatste dat ik erbij kon hebben. Wel putte ik een paar jaar later enige hoop uit een interview dat ik las in Elsevier. Ik had het voornemen om naar Leiden te gaan en het lag ook enigszins voor de hand dat ik dan lid zou gaan worden van het Corps Minerva, al had ik ook toen mijn aarzelingen (het corps stond bekend als behoorlijk reactionair en dat bleek uiteindelijk in verschillende opzichten terecht). Maar hoopgevend was dat ik in Elsevier een interview las met een zekere Floris Michiels van Kessenich, die erg zijn nek had uitgestoken voor de emancipatie van homoseksuelen in de kringen van het studentencorps. Michiels van Kessenich had dit interview gegeven kort voordat hij overleed aan AIDS (het was ook de tijd van de grote epidemie), dus hem heb ik nooit ontmoet. Maar het was wel iets dat me enige hoop gaf. Want al zat ik op een buitengewoon vrijzinnige middelbare school (in Hengelo), voor mij was het toen nog uitgesloten dat ik enige stappen zou zetten om me in Twente op de gelijkgeslachtelijke liefde te oriënteren. Achteraf niet helemaal terecht, want vooral Enschede kent een kleine maar actieve en redelijk bruisende homoscene, maar dat was toen nog niet iets dat boven mijn horizon kwam.
Ik had dus grote verwachtingen van mijn verhuizing naar de Randstad, in dit geval Leiden. Hoezeer mijn gang naar Leiden ook een breuk was met alles van wat ik daarvoor kende, zowel in positief als in negatief opzicht, in dit opzicht was het een grote tegenvaller. Eerder heb ik op dit blog uitgebreid geschreven op dit blog over mijn ervaringen bij het corps in het algemeen, zie https://fhs1973.wordpress.com/2008/08/04/het-grote-nagaans-lullo-universum/) Wat betreft de houding naar homo’s kan ik daar het volgende over kwijt: Hoewel de meerderheid van mijn vriendenkring uit die tijd daar echt niet bekrompen over dacht, was de cultuur van Minerva in het algemeen niet bepaald homovriendelijk. Uit die tijd ken ik dan ook maar een paar mensen (hooguit vijf) die in de tijd dat ze daar rondliepen volledig uit de kast waren of van wie hun geaardheid algemeen bekend was. Dat is schrikbarend weinig, zeker als ik het vanuit het perspectief van nu bekijk. Ik ken er namelijk nu vrij veel. Het is zelfs zo dat mijn jaarclub bijna een soort over vertegenwoordiging van homo’s kent (maar liefst vier van de zestien en dat is achteraf gezien bizar veel). Maar in de tijd dat we nog actief op Minerva rondliepen was er nog geen van ons uit de kast (inclusief ikzelf, overigens was ik pas de derde die uit de kast kwam). Dat was ook niet zo vreemd; in de heersende cultuur van Minerva werd er vooral erg bekrompen over homo’s gedacht, overigens over bijna alles wat van de gangbare norm afweek. Althans, dat was nog zo in de jaren negentig. Misschien is het nu beter.
In die jaren ben ik heel voorzichtig mijn eerste stappen gezet om die toen nog zogezegd verborgen kant van mijzelf te ‘exploreren’. Dat deed ik vanzelfsprekend niet in het ‘dorp’ Leiden, voor mij lag Amsterdam meer voor de hand. Heel simpel was dat niet, want ik leefde in een nogal hechte gemeenschap. Het nadeel van de gesloten structuren als studentenhuis, jaarclub en vereniging is dat er bijna altijd wel iemand is die zou moeten weten waar je uithangt. Zonder ook maar iets af te willen doen aan de hechte kring waarin ik toen verkeerde, was dit absoluut in mijn nadeel. En ik wilde me eerst zelf oriënteren voordat ik er behoefte aan had om er met iemand over te praten.
Maar voor mij was het in eerste instantie uitgesloten om het COC Leiden te bezoeken of om een keertje op donderdagavond in het café Odessa te gaan kijken (de enige twee uitgaansgelegenheden voor homo’s in Leiden, in die tijd althans). Dat zeg ik niet omdat ik iets tegen het locale COC en Odessa zou hebben. Helemaal niet zelfs, en ik heb later beide gelegenheden ook bezocht, maar op dat moment voelde ik me, terecht of niet, teveel gekluisterd aan het Leidse circuitje om echt vrij te zijn. Gelukkig was het de tijd van de OV jaarkaart (mede met dank aan Fortuyn, dat dan weer wel 😉 ) en had ik ook een paar vrienden in Amsterdam. Nu hing ik de laatste jaren dat ik in Leiden woonde toch al veel in Amsterdam, dus dat was een ‘ideale ontsnappingsroute’. Op die manier ben ik een keer uit Leiden vertrokken met het verhaal dat ik in Amsterdam bij een oude schoolvriend zou blijven slapen. Dat werd mijn eerste bezoek aan de It, de roemruchte discotheek uit die tijd (inmiddels alweer jaren dicht). Vanaf daar gebeurde het dat ik met iemand mee naar Den Haag ging. De volgende ochtend kwam ik weer aan in Leiden en ging iedereen ervan uit dat ik een avondje met een oude schoolvriend op het Amsterdamse corps had rondgehangen. Een paar keer heb ik zo’n kunstje uitgehaald. Zo ben ik ook een keer in Nijmegen (!) terechtgekomen (ik zou zogenaamd bij mijn ouders in het oosten van het land zijn). Was overigens niet heel spannend, maar het was wel veilig en ver weg. Nijmegen heeft overigens wel een redelijk bruisende homoscene, maar ik was toen nog niet erg goed geïnformeerd en wist de juiste plaatsen nog niet helemaal te vinden.
Achteraf moet ik enigszins lachen om dit ingewikkelde en vooral onhandige gedoe. Maar echt leuk was het natuurlijk niet. Het heeft me er wel van bewust gemaakt hoe fragiel en daarmee ook hoe kostbaar de vrijheid is om jezelf te mogen zijn. Bij mij heeft dit ‘dubbelleven’ gelukkig niet lang geduurd (het was ook toen mijn vaste voornemen om het niet lang te laten duren). Terugkijkend realiseer ik me wel dat er nog altijd veel mensen zijn die op die manier hun leven moeten inrichten. Ik was toen nog een jonge twintiger, dus voor mij was het vooral een spannend avontuur, maar wat als je veertig bent, of ouder? Toch weet ik dat ook dit nog altijd voorkomt. Daarom zal het altijd de moeite waard zijn om de vrijheid om te zijn wie je bent te bevechten.
Als ik er nu op terugkijk had ik best in die tijd uit de kast kunnen komen, voor het grootste deel van mijn vrienden had het niets uitgemaakt. Maar dat ik het er op Minerva niet makkelijker op zou hebben gehad werd mij duidelijk toen ik een keer laat van de sociëteit naar huis liep. Zonder dat ik het aanvankelijk door had was een van mijn allergrootste vijanden met een van zijn huisgenoten mij achterna gelopen. In de Diefsteeg, het steegje schuin tegenover de sociëteit waar ik altijd doorheen liep sloegen ze toe. Ik ontving een paar rake klappen terwijl ze mij iets toeriepen van: ‘Je bent een gore flikker, want we hebben je met een kerel betrapt’. Dat soort teksten. Dit is de enige keer dat ik ooit met homofoob geweld te maken heb gehad. Dat was dus niet van Marokkanen, of andere ‘islamieten’, neen dat was van ‘keurige’ medeleden van de Leidse Studentenvereniging Minerva. Je kunt er nog over twisten of dit het geval was vanuit hun optiek; ze konden op dat moment namelijk onmogelijk weten dat ik inderdaad weleens iets met een man had uitgevoerd, dus wellicht was het gewoon agressie en riepen ze maar wat. Overigens maakte ik me geen enkele illusie over of ze me anders zouden hebben bejegend als ze ook geweten hadden dat ik weleens met een man tussen de lakens was gekropen. In die tijd waren homo’s bij dit soort volk geen volwaardige mensen, dat zou pas veranderen nadat politiek rechts ‘de homo’ zou ontdekken (de opkomst van Pim is volgens mij een belangrijke cesuur geweest).
Kort na dit ‘incident’ hebben deze zelfde lieden zich kort daarna ook tegen een paar huisgenoten misdragen, waarop ik het tijd vond om naar het Collegium (het verenigingsbestuur van Minerva) te stappen om een klacht in te dienen. Tot enige sancties heeft het niet geleid, maar zij woonden dan ook in een ‘belangrijk’ corpshuis aan het Rapenburg en ik in een ‘dubbel gemengd huis’ aan de Vliet (‘dubbel gemengd’ wil zeggen meisjes en jongens en dan ook nog van verschillende verenigingen, dus geen corpshuis). En bewoners van ‘het Rap’ waren nu eenmaal belangrijk, want dat waren veelal ook de club en huisgenoten van degenen die op Minerva de bestuursbaantjes vervulden. Misschien is er een keer gebeld met het verzoek of ze mij niet meer lastig zouden vallen, want ik heb daarna nooit meer iets van ze gemerkt, maar een sanctie, die ze ook volgens het reglement van Vereniging hadden verdiend (dat werd heel pretentieus ‘de wet’ genoemd), hebben ze nooit gekregen. Minerva was in die tijd corrupt tot op het bot en niet bepaald bevorderlijk voor het geloof in de goedheid van de mens, om het maar eufemistisch te formuleren. Dat is bij mij menigmaal op de proef gesteld, maar zie daarvoor nogmaals mijn eerdere artikel. Overigens heb ik ook weleens gezien dat homofobe agressie naar iemand anders gedoogd werd; dat gebeurde zelfs in de grote zaal onder toeziend oog van de commissie, die de orde moest handhaven. Neen, Minerva was toen geen paradijsje voor homoseksuelen. Maar misschien is het nu beter, ik heb zelfs wel enige aanwijzingen dat er op dit gebied in de laatste tien jaar inderdaad iets veranderd is. Per slot van rekening is ‘de homo’ tussen 1990 tot ongeveer 2005 wel erg gezonken cultuurgoed geworden, dus misschien nu ook bij het corps.
Mijn plotselinge kans om in de tweede helft van de jaren negentig naar Amsterdam te verhuizen kwam dan als geroepen. Met twee jongens uit Leiden had ik de kans om in de Jordaan te gaan wonen. Toen ik daar een paar maanden zat en ik nogmaals het hoofdstedelijke gebeuren ging verkennen besloot ik dat het tijd was om uit de kast te komen (ik was inmiddels 24, dus wat betreft een latertje). Ook dat was nog niet zo simpel en werd door een paar mensen erg moeilijk gevonden. Het leidde er in ieder geval toe dat ik binnen Amsterdam (overigens samen met een trouwe huisgenoot) nog een keer ben verhuisd. Maar uiteindelijk heb ik een aantal jaar gelukkig gewoond met twee van mijn beste Leidse vrienden, beide hetero, maar die het alleen maar grappig vonden als ik iets aan de haak had geslagen na een avond stappen in de Reguliersdwarsstraat (waar ik aanvankelijk begon, ik heb mijn circuit is in de loop der tijd wel wat verlegd). Zij hadden hun vriendinnen en ik mijn vriendjes en dat werkte allemaal goed :). We hebben in ieder geval op die manier een aantal jaar gelukkig met z’n drieën gewoond.
Het was overigens ook in die tijd dat ik het gezelschap voor homoseksuele corpsleden van de eerder genoemde Floris Michiels van Kessenich ontdekte. In mijn tijd in Leiden waren ze voor mij altijd erg onzichtbaar gebleven (maar dat lag er ook aan dat ik mij in Leiden niet op dit pad durfde te begeven). Maar het bestaat nog steeds, de Donderdagavond Eet Club (DEC), voor mannelijke corpsleden (al is dat iets verbreed) met een homoseksuele geaardheid. Een keer in de maand hebben ze een borrel in Amsterdam, waarna de doorzakkers nog gezamenlijk uitgaan in ‘de scene’. Goed dat ze er zijn. Het gezelschap bestaat, of bestond, in ieder geval wel bij de gratie van enige discretie, wat ik goed kan begrijpen. Ik heb die bijeenkomsten in mijn eerste Amsterdamse jaren regelmatig bezocht, maar uiteindelijk verwaterde dat. Ik was toen al bezig om mijn vleugels verder uit te slaan, dus het kwam voor mij op een moment dat de DEC voor mij niet meer een noodzakelijkheid was (als het dat in mijn geval ooit geweest was, maar sommige anderen is dit misschien wel het geval. Overigens heb ik met een aantal leden nog goed altijd overweg en heb ik nog steeds contact). Maar alle lof voor dit gezelschap en wellicht zijn ze nog altijd hard nodig.
Tot zover mijn persoonlijke ‘coming out’ geschiedenis. Hoewel de emancipatie van homoseksuelen eigenlijk vanaf de jaren zestig begonnen is, heb ik gemerkt dat deze pas echt ingebed raakte aan het eind van de jaren negentig. Toen het er onder het Paarse kabinet het homohuwelijk werd geïntroduceerd had ik het gevoel dat de acceptatie van homo’s door de meeste Nederlanders wel een feit was. Natuurlijk waren er ook toen nog genoeg homofoben te vinden, maar het leek er, in mijn omgeving althans, meer op dat je als homofoob wat had uit te leggen dan als homoseksueel. Ik was mij er overigens toen ook wel van bewust dat er voor verschillende groepen in onze samenleving homoseksualiteit problematisch was. Te denken viel natuurlijk aan bepaalde Christenen (we hadden de affaire Leendert van Dijke, het kamerlid van de RPF/Christen Unie die homo’s met dieven had vergeleken) en Moslims (zoals opeens bleek in de affaire van de Marokkaanse imam Khalil El Moumni). Wat betreft de laatste groep, ook daar begon het emancipatieproces vorm te krijgen. De Stichting Yusuf was er al iets langer, maar in die tijd kwamen de eerste Turkse homo-organisaties op (ik kan me IPOTH nog herinneren) en vooral dat er de eerste openlijke Arabische homokroeg ter wereld werd geopend, de Habibi Ana, hier in Amsterdam. De Habibi Ana heb ik vaak bezocht en ik heb er zelfs nog een kortstondig vriendje aan overgehouden (een Iraniër). Voor mij leek het toen dat het in Nederland langzaam goed zou komen. Het had nog de schijn dat je als progressief of links liberaal zij aan zij stond met de homobeweging en de zich emanciperende etnische minderheden.
De factor ‘Pim’
De gebeurtenis dat dit enigszins idealistische beeld teniet deed was 11 september 2001. In Nederland vertaalde zich dit in de opkomst van Pim Fortuyn. Hoewel Pim er ontegenzeggelijk voor heeft gezorgd dat rechts Nederland de ‘homo’ ontdekte, heeft zijn ‘revolutie’ mijns inziens weinig goeds gebracht (hooguit dat het ‘debat’ iets vrijer is geworden en iets minder ‘politiek correct’).
Overigens had ik al vanaf het begin de jaren negentig wel het eea van Fortuyn gelezen. Ik kan me herinneren dat mijn eerste ‘kennismaking’ nog dateerde uit mijn laatste jaren van de middelbare school. Fortuyn had in Vrij Nederland opgeroepen tot een nauwere samenwerking tussen VVD, D66 en PvdA. Zij zouden een soort links liberale progressieve volkspartij moeten vormen, waarbij het individu, kosmopolitisme en culturele progressiviteit centraal stond dat als tegenwicht moest dienen tegen het ‘conservatieve’ CDA, ouderwetse vakbondssocialisten, de kleine Christelijke partijen en eventuele VVD stemmers, die eigenlijk meer conservatief waren dan liberaal. Volgens Fortuyn was het traditionele onderscheid tussen links en rechts voorbij en werd de politiek nu volgens andere parameters bepaald. Eigenlijk nam Fortuyn toen een soort voorschot op paars. Ik kan me herinneren dat ik dit een hele interessante gedachte vond en ik besloot zijn artikelen en columns verder te volgen.
In mijn eerste jaren in Leiden las ik ook zijn column in de SUM (een gratis verspreid studentenblaadje, dat in diverse universiteitsgebouwen werd gedistribueerd, waar Fortuyn later weer met slaande deuren is vertrokken, overigens in dat geval niet geheel ten onrechte). Toen begon ik hem eigenlijk steeds vervelender te vinden, maar wat voor mij de deur dicht deed was, toen het paarse kabinet er inmiddels zat, hij plotseling een pleidooi begon te houden voor gezinswaarden (als ik het me goed kan herinneren in een interview met Karel van der Graaf voor de Avro). Zijn gelonk naar het CDA vond ik niet kloppen met zijn eerdere pleidooi voor de Progressieve Sociaal Liberale Volkspartij (ik meen me te herinneren dat hij zo zijn ideaal voor een ‘paarse partij’ had omschreven). Ook begon hij Elco Brinkman de hemel in te prijzen. Dat mocht hij natuurlijk doen, maar ik vond het nogal haaks staan op wat hij kort daarvoor had verkondigd. Ik vond Fortuyn een opportunistische draaikont en voor mij had hij afgedaan.
Tenenkrommend vond ik ook dat hij zichzelf begon aan te prijzen als ‘minister van gezinszaken’ (in die periode was dat idee ook in CDA kring ontstaan). Dit had wel van een erg hoog ‘Prof. Dr. Ir. Akkermans’ gehalte (Koot & Bie waren toen nog net op de buis) en bovendien, waarom juist Fortuyn voor die functie? Als uitgesproken vrijgevochten homo vond ik hem toch wat authentieker. Dat hij zich hiervoor zo hijgerig aanbood was wat mij betreft zo gênant dat ik niet eens snapte dat de publieke omroep hem hiervoor een podium bood. Vanaf dat moment vond ik Fortuyn een ‘verschrikkelijke eikel’ (ik kan me nog herinneren dat ik me dit net iets te luid heb laten ontvallen in een groot gezelschap met allemaal hele nette mensen toen iemand vol lof zijn boek ‘Zakenkabinet-Fortuyn’ aanprees).
Iets later hoorde ik wel hele verontrustende verhalen over Fortuyn van iemand die bij de publieke omroep werkte. Fortuyn was te gast geweest in een programma waar zij voor werkte en zij had na afloop een tijd met hem nagepraat. Zij vertelde me dat tot haar verbazing hij dezelfde opvattingen had gedebiteerd als Hans Janmaat, toen natuurlijk de absolute paria van de Nederlandse politiek. Hij had deze opvattingen niet in het programma zelf geuit (dat ging toen over een heel ander onderwerp), maar zij vertelde me dat hij hiermee kwam na afloop van de uitzending, in een gesprek met enkele medewerkers van de omroep. Ik kwam tot de conclusie dat het een hele rare man was. Eerst een pleidooi houden voor een sociaal liberale alliantie en een soort paarse coalitie, toen opeens de traditionele waarden van het gezin ophemelen en zelf Minister van Gezinszaken willen worden, terwijl hij zelf nooit te beroerd was om in geuren en kleuren te vertellen over zijn belevenissen in de darkroom. Ik meen me zelfs te herinneren dat hij het een keer over de smaak van sperma heeft gehad, zodat gans het volk wist: ‘hé, die slikt zaad, die doet het dus niet veilig’. Je kunt je afvragen of hij daarmee de acceptatie homoseksuelen in Nederland zo’n goede dienst bewees, toen net de Aids-epidemie enigszins werd ingedamd door alle vrij veilig campagnes (zeker als je een publiek bekende homoseksueel bent). Ik meen me ook te herinneren dat hij heeft verklaard dat hij zich nooit zou laten testen. Dat was natuurlijk zijn eigen beslissing, maar waarom moest hij dat ook publiekelijk verklaren? In die zin vond ik hem eerder een wandelende antireclame voor de geëmancipeerde homoseksueel dan een boegbeeld. Natuurlijk, hij deed gewoon waar hij ‘zin an’ had en had lak aan wat sociaal wenselijk was (dat was misschien een deel van zijn charme), maar aan de andere kant, dat liet hij ook weer varen als hij zich opzichtig probeerde in te likken bij de macht. Daarin was hij wel een opportunist en juist niet de non-conformist die hij ook graag wilde zijn. Een man met vele tegenstrijdigheden en verschillende gezichten, maar wat mij betreft steeds het verkeerde gezicht. Ik kan vele paradijsvogels waarderen, maar dit exemplaar had voor mij precies die trekjes die telkens weer mijn ergernis opwekten. Maar hoe dan ook, Fortuyn liet ook zijn flirt met het CDA varen en verlegde zijn politieke koers, om uiteindelijk tegen Janmaat aan te schurken. Zo keek ik er althans toen tegenaan, later zou blijken dat Fortuyn eigenlijk een trendsetter was en het oude extreem rechts verving door het nieuwe rechtspopulisme, waarmee we tegenwoordig zoveel te maken hebben.
Niet lang nadat ik van de hiervoor genoemde medewerkster van de omroep over Fortuyns meningen over de aanwezigheid van vreemdelingen had vernomen, trad Fortuyn met zijn opvattingen naar buiten en verscheen zijn pamflet ‘Tegen de islamisering van onze cultuur’ (1996). Aan dit werkje heb ik elders op dit blog aandacht besteed, dus daarvoor verwijs ik naar dit eerdere artikel, inclusief de recensie van arabist Hans Jansen uit het Parool (en dat was nog een andere Hans Jansen dan degene die we nu kennen, want ook Jansen heeft, zacht uitgedrukt, nogal een ontwikkeling doorgemaakt). Ik ga het hier niet uitvoerig over Fortuyns standpunten inzake de islam hebben, dat voert voor dit stuk een beetje ver, maar ik was het dus niet met hem eens. Het waarom heb ik eerder toegelicht. Zie ook het krankzinnige interview dat hij had met John Simpson van de BBC, een paar dagen voordat hij werd vermoord door Volkert van der G. Dat interview zegt eigenlijk alles. Wat vooral fascinerend aan dat interview is, is dat John Simpson, itt de meeste van zijn Nederlandse collegae, zich goed in de geschiedenis van Fortuyn had verdiept en wist dat hij nogal een politieke zwalker was. Simpson pakt Fortuyn stevig aan en vergelijkt zijn uitspraken met die van Le Pen (demoniserend!), die precies dezelfde dingen had gezegd. Maar Fortuyn gaat pas echt door het lint als Simpson wijst op zijn Marxistische verleden. Dat kan Fortuyn niet hebben en hij schopt Simpson zijn tuin uit. Dat vond Fortuyn dus erger dan dat hij stevig onder vuur werd genomen over die ‘achterlijke cultuur’. Misschien had Fortuyn het niet verwacht en had hij gewoon geen antwoord klaar (vrijwel niemand van de Nederlandse pers bevroeg hem hierover). Maar dat is de reden dat Fortuyn uiteindelijk stennis gaat trappen met Simpson en in verbijsterend slecht Engels tegen hem begint te sneren over de ondergang van het Britse Imperium. Het is hoe dan ook toptelevisie.
Kort na de moord kan ik me herinneren dat iemand uit het LPF kamp beweerde dat dankzij de ‘demonisering’ van Fortuyn in de vaderlandse pers, ook de buitenlandse pers verkeerd was voorgelicht. Simpson werd ook genoemd. Maar uit alles blijkt dat Simpson veel degelijker onderzoek had gedaan dan welke andere Nederlandse journalist op dat moment. Want het was slechts Simpson die hem vroeg ‘Did you say the same things in the time you were a Marxist?’ Dat was waar het echt om ging en Fortuyn van zijn stuk bracht, met zijn ‘are you a communist?’ Om vervolgens in zijn typische Engels te riposteren: ‘No, no, no, I don’t like this, Mister Simpson. I want this interview to be finished’. Daarom alleen al is dit korte interview een grote aanrader (hier nogmaals de link).
Maar terug naar 1996, toen Fortuyn voor het eerst zijn visie op de islam wereldkundig maakte. Ook toen maakte ‘Tegen de islamisering’ veel los. Berucht was het buitengewoon grove debat van Fortuyn met Marcel van Dam in het Vara debat-programma ‘Het Lagerhuis’. Dat ontaardde echt in een ordinaire scheldpartij, zeker als ik het nu terug zie. Erg inhoudelijk was het niet. Dat ‘debat’ is hier te bewonderen: http://www.youtube.com/watch?v=tMxS_xSKujU. Zinvoller vond ik van Dams daarop volgende column in de Volkskrant (zie http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article711352.ece/BESCHERMER_VAN_VOLK_EN_VADERLAND). De column betoogt in grote lijnen hetzelfde als wat ik hierboven heb uiteengezet. Waar ik wel een bezwaar tegen heb is de ‘Eichmann-vergelijking’. Al zegt van Dam dat slechts het uiterlijk van Fortuyn hem aan Eichmann deed denken, wat mij betreft was het meer dan terecht dat Fortuyn daar ziedend over was (en ook dat hij daarin hard van zich heeft afgebeten). Zou je dan alle kalende mannen met Eichmann mogen vergelijken? Het lijkt me niet. Bovendien, er zijn van Eichmann nauwelijks foto’s bekend (hij was berucht om zijn waakzaamheid dat geen camera hem kon vastleggen, al zijn er wel foto’s van na zijn arrestatie, maar toen was het al een oude man), maar op grond van de weinige foto’s die er van Eichmann uit zijn gloriedagen bestaan, vind ik dat Fortuyn helemaal niet op Eichmann lijkt. En verder zijn er ook geen overeenkomsten. Los van de misdadigheid van Eichmann (die überhaupt iedere vergelijking mank doet gaan), was Eichmann een grauwe en gezagsgetrouwe ambtenaar. Dat is wel het laatste wat je de flamboyante Fortuyn kan zeggen. Dus in vrijwel alle opzichten is deze vergelijking, los van dat ik het ook immoreel vind, een miskleun. Ik denk dat ik in deze duidelijk genoeg ben geweest.
Van Dams beschrijving van Fortuyns ronduit ‘draaikonterige’ politieke carrière is echter wel degelijk juist. Om die reden kreeg ik ook enigszins de lachstuipen toen weer wat jaren later diverse LPFers, als Mat Herben en anderen, zo gewichtig zaten te doen over Pim’s gedachtegoed. De tragedie ervan zag ik overigens ook; Fortuyn was immers vermoord, al vond ik niet dat die LPFers erg gewetensvol met zijn erfenis omgingen, uitgezonderd misschien Mat Herben (al kan ik me vergissen, want daar wordt verschillend over gedacht) en op zijn manier Harry Mens. Of Theo van Gogh (met zijn ‘de Goddelijke Kale’), hoewel die weer erg op Mat Herben was gebeten. Het is mij nooit helemaal duidelijk geworden hoe het precies zat.
Degene die misschien het beste heeft verwoord hoe ik tegen Fortuyn aankeek was Martin van Amerongen, in de Groene Amsterdammer van 25 november 2000 (zie http://www.groene.nl/2000/47/profiel-pim-fortuyn). Hier wat passages:
‘Pim Fortuyn. Een katholieke middenstandsjongen die met het marxisme flirtte, met slaande deuren de Partij van de Arbeid de rug toekeerde, zich ogenschijnlijk op de rechtervleugel van de VVD posteerde, ondertussen het platte populisme van de Socialistische Partij praktiserend, door de CD’er Hans Janmaat een kamerzetel kreeg aangeboden en inmiddels overal tégen is, zowel tegen «de mooi-weerpremier» Wim Kok als tegen de «snibbige» koningin Beatrix. Hij is de stand-up comedian van ondernemend Nederland, hij is een groothandelaar in meningen en meninkjes, die allemaal worden gepresenteerd met een aangebrandheid («Ik ben het zat. U ook?») alsof hij een bananenrepubliek bewoont in plaats van een hoogontwikkelde, liberale democratie waarin iedereen, «Prins Pim» (moeder Fortuyn over haar zoontje) niet uitgesloten, mag zeggen en schrijven wat hij wil.
Hij is de goeroe van de Elsevieryup die uitsluitend in beursnotities en xenofobe categorieën denkt. Gelaten laat hij zich de bewondering van marginale denkers als Harry Mens en Bob Smalhout aanleunen. Verbitterd hengelt hij naar iets van erkenning vanuit de wereld der mensen die er in werkelijkheid iets toe doen, zonder dat dit verlangen ooit zal worden gehonoreerd. Hij leeft al vanaf zijn jongelingsjaren in een wereld van schone schijn. Zeventien jaar was hij toen zijn parochie hem benoemde tot voorzitter van de werkgroep Huwelijk, Gezin en Seksualiteit, «een voorzitter die over deze thema’s het hoogste woord voert, wiens ervaring niet verder reikt dan een driemaal daagse afrukpartij». Burgemeester wilde hij worden, of paus, of desnoods minister-president (…)
Pim Fortuyn, de vleesgeworden ijdelheid der ijdelheden uit Prediker 12:8, is echter exclusief met zichzelf getrouwd. Hij is naar eigen zeggen «een geboren leider», «een gewiekst onderhandelaar», «een scherp debater», «een man met een missie», «de koningin van het feest» en «een held, soms een gemankeerde, dan weer een tragische of komische, maar toch een held». (…)
Het is een curieuze mengeling van vulgair ultralinks en agitatorisch ultrarechts, zoals dit sinds de liquidatie van De Waarheid en de opheffing van Volk en Vaderland in ons land geheel in ongerede leek te zijn geraakt. Eén column ging zelfs de redactie van Elsevier te ver. Het was Fortuyns beschouwing over het echtpaar Peper-Kroes, dat onlangs in ongerede is geraakt omdat het met de sociaal-liberale vingertjes in de suikerpot zou hebben gezeten. Schuldeloos waren «het brutaaltje» en «haar mannie» waarschijnlijk niet. Ook op de «consensus-masturbant» Kok en de ten stadhuize geposteerde «schijthuizen met kilo’s boter op hun hoofd» valt ongetwijfeld iets aan te merken. Niettemin, wat is er in Pim Fortuyn gevaren toen hij zijn column schreef? Was hij dronken? Was hij gedrogeerd? Was zijn gebitsprothese in een zijner favoriete jongemannenkontjes blijven steken?
«Lief echtpaar», besloot ons nationale geweten zijn bijdrage, «elk woord van deze column, wat zeg ik, elke letter daarvan, is bedoeld als een affront tegen jullie misselijkmakende praktijken. Ik en ik alleen ben hiervoor verantwoordelijk! Ik daag jullie publiekelijk uit een proces tegen mij aan te spannen wegens smaad. Ik lust jullie rauw, of zoals ze bij ons in Holland zeggen, ik maak jullie in met boter en suiker. Kom maar op als je durft, hou de weinige eer die jullie nog rest aan jullie zelf en spoedt jullie weg met het eerste het beste vliegtuig dat gaat, non-valeurs van de ergste soort!»
Dat kon dus niet, zelfs niet in Elsevier. Dus zette Pim Fortuyn zijn geweigerde bijdrage op zijn website. Wat wij reeds vermoedden werd bewaarheid. Hij beschikt over een echte fanclub. «Klasse, Pim!» Het zijn «allemaal zakkenvullers», met name die lui «uit de rood-fascistoïde hoek». Jij bent «een columnist met ballen». «Dat was prima gesproken, Pim.» «Als u eens wist wat die rode flikkers (!! FS) 45 jaar terug aan gegevens uit de Tweede Wereldoorlog hebben vernietigd, dan braak ik nog van woede.» «Sodeju, ferm geschreven!» «Dit moet op de voorpagina van de zaterdag-Telegraaf gepubliceerd worden.» Helaas voor de schrijver, voor zoiets is De Telegraaf te beschaafd en te gematigd’.
Tot zover deze passages uit dit briljante portret van Pim door Martin van Amerongen (zie overigens hier de complete geweigerde column van Fortuyn). Een week nadat Fortuyn werd vermoord overleed van Amerongen, dus de LPF heeft hij niet meer meegemaakt. Maar als je ziet wat voor ‘reaguurders’ (de fanclub) hij heeft geciteerd. Neelie Kroes als een onderdeel van de ‘Rode Flikkers’, hoe bedenk je het? En dat uitgerekend als een adhesiebetuiging aan Pim… Die ‘fanclub’ zegt wat mij betreft alles over de latere LPF en vermoedelijk nu over het PVV electoraat.
Wie misschien het eerlijkst over Fortuyn is geweest en wellicht ook het meeste wist, is de fotograaf Ari Versluis, bekend van zijn serie portretten die hij met Ellie van Uyttenbroek maakte (die ik overigens erg goed vind, zie bijv. http://www.digischool.nl/ckv2/bevo/kunstvakken2_2008/uyttenbroek/ariversluis.htm) . Versluis had ook een relatie met Fortuyn gehad en Fortuyn heeft hem later vele malen ‘zijn grote liefde Ari’ genoemd. In een interview met de NRC (van 14 juli 2007), waarin Versluis overigens zeer respectvol over Fortuyn sprak, zei hij ook: ‘De andere kant daarvan was de angst voor alles wat niet westers en christelijk humanistisch was. Liepen we in Parijs in de straten bij de Bastille, volkomen zwart, dan pakte hij mijn arm vast. Ik wil hier niet doorheen. (…) Natuurlijk liepen ze [de zwarten] te intimideren. Het is straatgedrag. Mij kon het niet schelen, maar hij had het zweet op zijn voorhoofd staan.’
Tot zover de voorgeschiedenis en mijn verhouding tot Pim. Zijn opkomst in de nationale politiek en de verschrikkelijke moord op hem ga ik hier niet uitgebreid bespreken, dat is al door vele anderen gedaan. Ik wil me in deze aansluiten bij wat Kees van Kooten over deze kwestie heeft gezegd (in het Marathoninterview dat hij samen met Wim de Bie gaf). Van Kooten: ‘Fortuyn als premier, ik had het hem willen zien doen, met die fractie van hem’. Achteraf gezien was dat mijns inziens het allerbeste geweest. Misschien had dat helend gewerkt en waren we dan nu van het rechtspopulisme verlost geweest, dat nu weer de kop opsteekt in een wellicht veel gevaarlijker vorm.
Dat Fortuyn tot grootste Nederlander aller tijden werd verkozen, vond ik bezopen, maar misschien veelzeggend. Wat ik wel weer van armoede vond getuigen is dat zijn politieke nazaten in Rotterdam zo makkelijk zijn huis en zijn boekencollectie hebben verpatst. Dat had nooit gemogen en dat zegt wel iets over hoe respectvol ze echt naar ‘hun’ Pim waren. Hoe je ook tegen het verschijnsel Fortuyn aankijkt, hij heeft wel zijn plaats in de vaderlandse geschiedenis veroverd en zijn huis en vooral zijn boekencollectie hadden bewaard moeten blijven, al was het maar voor wetenschappelijk onderzoek. Daarvoor hadden die vastgoedjongens hun portemonnee moeten opentrekken, dat was zinvoller geweest dan alle investeringen in de LPF daarna. Het zou een goede zaak zijn als er van de ‘grondlegger van het eenentwintigste-eeuwse Nederlandse populisme’ een degelijke intellectuele biografie verschijnt en daarvoor is zijn boekencollectie natuurlijk onmisbaar. Uitgerekend de socioloog Dick Pels, een vroegere collega, maar zeker geen vriend of medestander, heeft terecht gepleit voor het behoud van het ‘Pim Fortuynhuis’, met alles wat daarbij hoorde, maar zijn ‘discipelen’ lieten het afweten. Dat was belangrijker geweest dan dat onbenullige gedoe over dat bronzen standbeeld van hem, dat uiteindelijk door een botsing met een viaduct werd onthoofd op precies hetzelfde moment dat ook alle bronzen gedrochten van Saddam Hoessein in Irak omver werden getrokken (begin april 2003), een wel erg lullige samenloop van omstandigheden. De timing kon bijna niet ongelukkiger. In die zin heeft hij zeker pech gehad met zijn erfgenamen. Het fenomeen Fortuyn verdient het om goed bestudeerd te worden en hoe je het ook wendt of keert, in verschillende opzichten heeft hij zonder meer geschiedenis geschreven. Die eer komt hem hoe dan ook toe.
Dick Pels heeft overigens een verhelderend boek geschreven, ‘De geest van Pim; het gedachtegoed van een politieke dandy’, Anthos, Amsterdam 2003. Voor wie meer wil weten van het al dan niet vermeende ‘gedachtegoed van Pim’ (je kunt je namelijk terecht afvragen of er wel sprake is van een coherent gedachtegoed, in plaats van een verzameling sterk wisselende opinies), kan ik deze studie van harte aanbevelen.
Homo’s zijn ‘in’
Wat Pim Fortuyn zeker voor elkaar heeft gekregen is dat er nu hele volksstammen zijn die opeens ‘de homo’ (mijn soort mensen) op een voetstuk zijn gaan plaatsen. Ook types die aanvankelijk niets van ‘die flikkers’ moesten hebben (zie de door Martin van Amerongen geciteerde reacties onder de geweigerde column van Pim) blijken opeens idolaat van homo’s te zijn. Ik wil hier nog een keer wijzen op een essay van Gerrit Komrij, Waarom is Nederland zo dol op homoseksuelen? , op dit blog al eerder besproken. Met de trefwoorden ‘homo’s’ en ‘de Verlichting’ kun je tegenwoordig goede sier maken bij de ergste Archie Bunkers, wie had dat ooit gedacht? En dat is precies wat de meeste rechtspopulisten doen, zie Verdonk, zie Wilders. En het is goed scoren, want, van de academici van de Burke Sticting, via Ehsan Jami tot Henk en Ingrid, iedereen is voor ‘de homo’s’ en voor ‘de Verlichting’ (alhoewel, niet iedereen, zie Andreas Kinneging, maar ook Edmund Burke was oorspronkelijk juist weer geen voorstander van de Verlichting. Dat kunnen die Burkianen echter beter uitleggen dan ik). Net zo goed als dat diezelfde meute, Henk en Ingrid incluis, nu ook voor de ‘Joods-Christelijke en Humanitische Traditie’ is. Het is jammer dat Theo en Thea daar nooit een aflevering aan hebben gewijd. Zou wel mooi zijn geweest, in de vorm van een toneelstukje met Henk en Ingrid in de hoofdrol en met een leuke homo (of een moslim) die de Verlichting van Henk en Ingrid op de proef komt stellen. ‘Verlichting…errug hé? want iedereen heeft last van Verlichting’. Wie niet meer weet waar dit over gaat moet maar even op youtube zoeken, daar zijn genoeg oude afleveringen van Theo en Thea terug te vinden.
Je vraagt je af waarom de Verlichting tegenwoordig zo’n hoge vlucht neemt en opduikt waar je dit het minst zou verwachten. Ik denk dat ik wel een deel van het antwoord wel weet. Want er zijn ook mensen die niet voor de homo’s, niet voor ‘de Verlichting’ en ook niet voor de ‘Joods-Christelijke Humanistische Traditie’ zijn, tenminste daar gaan we van uit (ik heb het overigens niet over de SGP). En met die mensen hebben we een probleem…
Ergens doet me deze ontwikkeling een beetje denken aan het ‘Rad van Crow’. Thomas Crow is een Canadese socioloog die een theorie heeft ontwikkeld, die ook in de kunstgeschiedenis wordt toegepast. Het ‘Rad van Crow’ komt ongeveer op het volgende neer. Crow heeft als voorbeeld de impressionisten van eind negentiende eeuw genoemd. Deze stroming of stijl werd ontwikkeld binnen een subcultuur, zonder dat er veel waardering bestond bij de grote massa. Op een gegeven moment ontdekt de elite dit fenomeen en wordt deze stijl een deel van de ‘Hoge Cultuur’. Vanuit die positie wordt het langzaam gepopulariseerd en zinkt het af naar de massa’s, totdat het bijna een onderdeel is geworden van de populaire cultuur. In het geval van de impressionisten is dat duidelijk. Wat begon als een radicale avant-gardegroep, werd de smaak van de elite, om vervolgens te eindigen op reproducties in talloze huishoudens. Gezonken cultuurgoed dus. Goed, de vergelijking gaat misschien niet helemaal op, maar het lijkt er bijna op dat er met de ‘subcultuur’ van de homo’s (of met de ‘subcultuur’ van de Verlichting) in het vroeg eenentwintigste eeuwse Nederland ongeveer hetzelfde aan de hand is. Overigens zou je het verschijnsel Pim ook zo kunnen beschouwen, maar dan wel als een soort Rad van Crow dat de verkeerde of tegendraadse kant oprolt (het past wel bij de man). Pim begon ontegenzeggelijk als een subcultuur, werd ontdekt door de massa’s en nu doet de elite erg zijn best om te laten merken dat de Boodschap goed is aangekomen. Maar dat terzijde.
Al tijdens de opkomst en vooral direct na de moord op Fortuyn merkte ik al in mijn eigen omgeving dat uit naam van de hele westerse beschaving de homo plotseling ‘in’ is. Zolang die zich maar de omhelzing van de verlichte Pim aanhang laat welgevallen . Goed, veel vrienden van mij hebben me vaak voor de grap toegesneerd dat ik wel voor Fortuyn moest zijn (‘want hij is toch van jouw soort?’), maar ik heb het ook weleens niet ironisch bedoeld te horen gekregen. Van twee verschillende mensen, die ik nog kende uit mijn tijd bij Minerva in Leiden, die ik in het verleden menigmaal op ‘die gore flikkers’ had horen afgeven, heb ik te horen gekregen dat ze het onbegrijpelijk vonden dat ik zo kritisch naar Pim was. Zij waren er namelijk heel enthousiast over en ze konden niet begrijpen dat ik dat niet was. Juist ik zou dat moeten zijn, werd mij bijna bestraffend medegedeeld. Wees blij dat we jou nu wel accepteren. Ik was wel een beetje ondankbaar naar Pim.
Nu waren dit niet de slimste mensen, maar het is misschien wel exemplarisch hoe opeens de homo-emancipatie bijna is gekaapt door types waar ik me normaalgesproken niet bij thuis voel. Het blijkt dat uitgerekend de meest vulgaire rechtspopulisten opeens het hardst schreeuwen dat homoseksuelen moeten worden beschermd, tegen, jawel, de ‘Marokkaanse straatterroristen’, om met Geert Wilders te spreken. Maar ook Rita Verdonk begon opzichtig naar ‘de homo’ te lonken en kennelijk waren daar een aanzienlijk deel van mijn soortgenoten gevoelig voor, zoals bleek uit een enquête van Nova toen Rita net haar TON lanceerde (zie http://www.novatv.nl/page/detail/uitzendingen/5967).
Voordat er misverstanden ontstaan, ik vind ook dat dit probleem van Marokkaanse hangjongeren die zich schuldig maken aan agressie naar homoseksuelen (net als sommige autochtonen), niet met de mantel der liefde moet worden bedekt. En eventueel hard moet worden aangepakt, als dat nodig is. Maar er wordt nu ongeveer gedaan alsof er een dichotomie bestaat tussen ‘homo’s’ en ‘moslims’. Veel moslims zullen het daar overigens ook mee eens zijn, alleen is er een probleem: het is een biologische onmogelijkheid. Er bestaan namelijk ook homoseksuele moslims, of in ieder geval, onder de moslimpopulatie is naar alle waarschijnlijkheid een zelfde percentage homo als onder de rest van de bevolking. Maar daar heeft niemand oog voor, of dat wordt botweg ontkend. Dat hebben de Pim aanhangers gemeen met Imam Khalil El-Moumni.
Pim zelf heeft weleens iets over homoseksuelen met een islamitische achtergrond geschreven, in zijn roemruchte pamflet ‘Tegen de islamisering’. Overigens pas na een eindeloze verhandeling over zichzelf waarin hij zoal mededeelt: ‘Begonnen met mijn academische studie in 1967 belandde ik na een jaar in het studentenprotest en nam daar al snel een leidinggevende positie in. Dat was niet zo moeilijk, daar de beweging tamelijk anarchistisch was en wel wat bestuurlijk, denkend en sturend talent kon gebruiken. Het was allemaal erg vrij, ongeregeld en vooral open. Zo kon het gebeuren dat ik in korte tijd een gewaardeerde representant van de beweging werd, ondanks mijn vasthouden aan een korte haardracht en bij voorkeur driedelig grijs en blauw. Men vond het wel leuk en in elk geval praktisch. Door voorkomen, manieren en inzet was ik een uitstekende vertegenwoordiger van de beweging bij professoren, het universiteitsbestuur en zelfs ministers’ (Tegen de Islamisering, p. 64). Juist, zo kennen we Pim weer. Dit gaat nog een hele tijd zo door. Pim kakelt maar door over zijn eigen voortreffelijkheden. Vervolgens komen er allerlei sappige verhalen over zijn diverse seksuele escapades, om na tien pagina’s een paar mededelingen te doen over de islam en Islamitische homo’s. Na een paar gemeenplaatsen over de islam, zegt Pim bijvoorbeeld:
‘Hoezeer homoseksualiteit onder druk staat moge blijken uit het gedrag van homoseksuele islamitische mannen in homoclubs in Nederland. Binnen de omheining van de clubs gedragen zij zich net zo als autochtone homo’s en zijn zij volledig geaccepteerd, niet in de laatste plaats omdat zij nogal eens het ideale beeld van de homoman representeren. Daarbuiten beleven zij hun homoseksualiteit volkomen ondergronds. Familie, vrienden en kennissen weten zogenaamd van niets. Er openlijk voor uitkomen is er niet bij. De enkeling die de moed heeft om dat toch te doen, wacht in veel gevallen uitstoting in de vorm van een volledig sociaal en familiaal isolement, barbaarser kan het nauwelijks! Temeer, indien men zou beseffen dat homoseksualiteit veelal geen bewuste individuele keuze is, maar een genetische speling van de natuur. Voor een gelovig mens- jood, christen of islamiet- zijn wij geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis. Zou het Hem behagen homoseksuelen te scheppen en hen voorts heel sadistisch te verbieden om naar deze natuurlijke geaardheid te leven en ervan te genieten en deze vorm te geven in liefde en seksualiteit? Het lijkt me nogal onlogisch, meneer van Dijke van de RPF en bevindelijke imam van Rotterdam, meneer Elmoumi! (curs. FS) Er valt dus nog een wereld aan emancipatie te winnen!’ (p. 75)
Je hoort het hem bijna zeggen. Maar dit is het zo’n beetje. Voor een serieuze beschouwing over dit onderwerp vind ik dit enigszins magertjes. Bovendien presteert Pim het ook nog om in dit korte stukje tekst dat er nog een beetje toe doet de naam van Khalil el-Moumni verkeerd te spellen. Maar met die ‘exotische’ namen heeft Pim het sowieso een beetje moeilijk. Uit de recensie van de arabist Hans Jansen:
‘Hoe serieus kun je een boek nemen waarin (we nemen hier de bladzijden 33 tot en met 38) de namen van de premier van Israël, de president van Bosnië en de belangrijkste Algerijnse fundamentalistische beweging fout worden geschreven ? Zulke fouten zijn ook daarom zo ernstig omdat studenten aan hbo en universiteit ten koste van veel belastinggeld moeten leren dat het van belang is namen goed te spellen, bijvoorbeeld ‘Fortuyn’ en niet ‘Fortuin’. Kunnen of willen ze dat niet leren, dan krijgen ze een negatief ‘bindend studieadvies’. Maar die professor doet het zelf, kunnen ze nu roepen. Ik zie de warrige beroepszaken al voor me. Gaat het boekje eigenlijk wel over islamisering of de islam ? Zou het niet een goed idee zijn om, als je over de islam schrijft, eens iets uit- of na te zoeken, over de islam en over godsdienst in het algemeen, of over de band tussen godsdienst en politiek ? Maar ja, wie zijn vermaningen loopt te dicteren, heeft voor iets nakijken natuurlijk geen tijd’.
Aldus Hans Jansen in ‘Fortuyn roept maar wat over de islamisering’, Het Parool, 2 januari, 1997. Dat was overigens wel de Hans Jansen van toen. Tegenwoordig gaat Hans Jansen nog veel verder dan Pim. Ook staat hij blijkbaar zeer welwillend tegenover de huidige Pim-aanhang, althans wat er nog van over is. Zo stelde hij recent mede de bundel ‘Eindstrijd; de finale clash tussen het vrije westen en een traditionele islam’ samen, uitgegeven door de WSP Fortuynstichting in 2009 (zie hier het voorwoord van Mat Herben en de inleiding van Hans Jansen). Deze publicatie zal ik later uitvoerig bespreken in een nog te verschijnen bijdrage. Maar wat ik er alvast over kwijt kan is dat dit apocalyptische boekwerk (alleen de titel al) dichter bij het gedachtegoed van Wilders staat dan bij de gezellige polderxenofobie van Pim Fortuyn. Veel van Wilders buitenlandse vrienden, als Robert Spencer, Daniel Pipes, Douglas Murray, Lars Hedegaard, Ibn Warraq en Bat Ye’or, hebben hier een bijdrage aan geleverd. Daarbij vergeleken is Pim slechts kinderspel. Wie op de website van Wilders grote Amerikaanse vriendin Pamela Geller kijkt, komt ze allemaal tegen. Dat geldt helemaal voor de International Free Press Society. Daar staat iedereen op die toe doet in de wereld der anti-islamactivisten. Geller, Wilders, maar ook Jansen, prijken prominent op dit trefpunt van het ‘Internationale Genootschap der Islambashers’. Maar daar ga ik nog op een later tijdstip uitgebreid aandacht aan besteden. Wie alvast een voorproefje wil nemen, kan ik verwijzen naar Jansens artikel De terreur van de brandende afgunst, dat hij in 2004 publiceerde in De Internationale Spectator (Clingendael), zie hier. Hierbij is Fortuyn de gematigdheid zelve. Het is zelfs zo extreem dat ik het eigenlijk te pijnlijk vind en ook niet goed weet wat ik ermee aan moet, maar ik voel me bijna enigszins verplicht om het nog een keer te bespreken, net als de apocalyptische bundel Eindstrijd. Wordt dus nog vervolgd.
Maar terug naar de Hans Jansen van vroeger. Wat betreft Jansens opmerkingen over de spelling van de namen, Fortuyn schrijft ‘Izetbegović’ als ‘Izobegovitsj’ en ‘FIS’ als ‘FIZ’. Een verkeerd gespelde naam van een premier van Israël heb ik niet kunnen terugvinden, maar ik heb een latere uitgave uit 2001. Wellicht heeft Fortuyn, immers een groot fan van Israël, het eea gecorrigeerd voor deze latere editie. De naam Rabin valt twee keer, maar die heeft Fortuyn correct gespeld (in deze editie althans, ik ben overigens wel benieuwd wat Fortuyn daarvan zou hebben gemaakt in de editie van 1997). Maar wat betreft de islam (begrippen en namen), vindt Fortuyn de details niet al te belangrijk. Het gaat hem meer om zijn ‘grootse en meeslepende visie’.
Over de vluchtelingenproblematiek schrijft Fortuyn onder meer: ‘Het betekent voorts het onmiddelijke opzeggen van het Verdrag van Schengen en daarmee herstel van de landgrenscontroles- voor Schiphol bij de slurf, zodat ongewenste bezoekers onmiddelijk naar het betreffende vliegtuig kunnen worden teruggestuurd, dat zal de vliegtuigmaatschappijen leren hun verantwoordelijkheid te aanvaarden!-het opzeggen van het verouderde VN-vluchtelingenverdrag uit 1951 en het buiten werking stellen van het merendeel van van de wet op gezinshereniging. Een bruid of bruidegom zoekt betrokkene maar in dit land, broertjes en zusjes, neefjes en nichtjes, ooms en tantes, vaders en moeder e.d. zijn helaas niet meer welkom. Het valt voor ons niet te controleren en we weten inmiddels maar al te goed dat hier op grote schaal door belanghebbenden de hand mee is en wordt gelicht, dus helaas, pindakaas!’ (p. 47).
Het staat er echt. Mijn hemel, wat een tekst. En was het maar zo simpel. Je vraagt je ook af of homoseksuele asielzoekers, die op de vlucht zijn voor vervolging in Iran, Sudan of Afghanistan ook zo’n behandeling van Fortuyn mogen krijgen. Of is dat ook voor Fortuyn: ‘hup de slurf weer in’ en ‘helaas pindakaas?’ Dat hier hele volksstammen voor warmliepen, gezien het electorale succes van de LPF. Goed, die partij bleek een ramp te zijn en was ook snel weer verdwenen, maar Pim kon er zelf ook wat van. Alleen is dat electoraat er nog wel, dat zijn vermoedelijk dezelfde proleten die nu achter Wilders aanlopen.
Maar het gaat hier om de kwestie ‘homo’s’, zoals die door Fortuyn is aangekaart. En dan moet ik zeggen dat de observatie van Fortuyn wat betreft islamitische bezoekers van het homsoseksuele uitgaansleven wel klopt, tenminste ik herken daar ook wel mijn eigen waarnemingen in. En dat er een wereld aan emancipatie valt te winnen, daar ben ik het helemaal mee eens. Maar denkt Fortuyn dat hij de door hemzelf aangekaarte broodnodige emancipatie helpt door met ‘grenzen dicht voor islamiet (helaas pindakaas)’ en ‘achterlijke cultuur’ te gaan schermen? Het lijkt me niet. Wat Fortuyn kennelijk ook toen is ontgaan is dat homoseksuele moslims wel degelijk bezig zijn om zich te organiseren en, soms in alle stilte, aan hun emancipatie werken. Er bestaan verschillende organisaties, verenigingen en ontmoetingsplaatsen waar homo’s met een islamitische achtergrond zichzelf kunnen zijn, als homo en als moslim. Ik ken ze wel. Maar daar hoor je de platte populisten als Fortuyn en zijn leerlingen, mevrouw Verdonk en Geert Wilders nooit over. Want dat past niet in hun agenda. Voor hen zijn de moslims het probleem en zijn de homo’s een excuus. Was Fortuyn misschien nog enigszins oprecht geïnteresseerd in het welzijn van de islamitische homoseksuelen (alhoewel ik ook daar mijn twijfels over heb) voor zijn opvolgers zijn homo’s niet meer dan een middel om op diverse etnische minderheden af te geven. Samen met ‘de Verlichting’ zijn ‘de homo’s’ het ideale instrument geworden van xenofoob populistisch rechts, wie had dat ooit kunnen bedenken?
Gaypride Toronto 2008 (bron: http://www.gaymiddleeast.com/). In de werkelijke emancipatiestrijd van islamitische homoseksuelen, die overigens hard nodig is, zijn rechtspopulisten als Fortuyn, maar ook Wilders, Verdonk en geestverwanten, niet geïnteresseerd. Overigens, mochten ze plotseling wel deze interesse ontwikkelen, zou ik, als ik in hun schoenen zou staan, de boot afhouden. Want ook dan zou de homokwestie verworden tot een middel voor een xenofobe agenda. Praten met bestuurders als Ahmed Marcouch (die op dit gebied overigens zeker zijn nek uitsteekt, waarvoor hulde) lijkt me veel zinvoller.
De Januskop
Hoe enthousiast de erfgenamen van Pim echt zijn, wanneer ze worden geconfronteerd met wat homoseksualiteit daadwerkelijk inhoudt, blijkt uit het volgende recente voorbeeld. Van de website ‘Het Vrije Woord’, een site van de Fortuynistische jongerenbeweging (http://www.hetvrijewoord.org/?p=289 ):
Gemeente vuistdiep in perverse homoclub
Door Alexander van Hattem
‘De gemeente Eindhoven mag zich graag afficheren als ‘technology’ en ‘design’ stad, maar menigeen blijft de stad associëren met de affaire rond het Anne Frankplantsoen van enkele jaren geleden. Toenmalig burgemeester Welschen (PvdA) voelde zich zelfs geroepen om PSV-directeur Fons Spooren publiekelijk aan de schandpaal te nagelen als HIV-besmette bezoeker van dit park – nog voordat de rechter zich in deze zaak had uitgesproken. Al met al weinig bevorderlijk voor het imago van de stad, maar nog minder voor homoseksuelen in z’n algemeenheid. In plaats van zich als overheid echt in te zetten voor de belangen van homoseksuelen, die door haatuitbarstingen van islamitische achterlijkheid steeds meer in een hoek gedrongen worden of niet meer normaal voor de klas kunnen staan (wat een leraar op een school in het naburige Nuenen heeft ondervonden – zonder enige steun van de laffe schooldirectie), ondersteunt de gemeente een organisatie die niet bepaald bezig is met de publieke belangen van homoseksuelen, maar met perverse seksfeesten.
Uiteraard is er sprake van seksuele vrijheid waarbinnen eenieder zijn eigen vrijheid en verantwoordelijkheid kent, maar welk publiek belang is er bij gediend om als overheid ondersteuning te verlenen aan een organisatie die zich bezig houdt met “fetish parties, bijvoorbeeld SM, Leather & Law, Fistfuck en Golden Shower” – waarmee Stichting Het Vagevuur het Eindhoven zich afficheert. Wie zich van deze activiteiten geen beeld kan vormen, heeft weinig verbeelding nodig bij een bezoek aan hun website www.vagevuur.com.
Nu blijkt dat deze organisatie al enkele jaren gemeentelijke ondersteuning heeft ontvangen en dit mogelijk in het vervolg nog steeds zal ontvangen. Een vreemde zaak, waar actualiteitenrubriek Netwerk vanavond 23 oktober aandacht aan zal besteden’.
Tot zover deze opmerkelijke tekst van Alexander van Hattem. Het lijkt me interessant om deze tekst gedetailleerd te bespreken. Allereerst de affaire Fons Spooren. Hoewel ik deze zaak niet tot in alle details ken, is Spooren voor zijn escapades uiteindelijk veroordeeld. Het is een uitermate pijnlijk verhaal van een getrouwde man die een dubbelleven erop na hield en buiten zijn huwelijk stiekem seks had met minderjarige jongens en het ook niet zo nauw scheen te nemen met de basale safe seks regels. Verder heb ik weinig behoefte om over deze zaak uit te wijden. De man is veroordeeld en naar wat ik ervan heb begrepen terecht.
Dan die docent in Nuenen. Dat lijkt me een buitengewoon schrijnend verhaal en wat mij betreft had die schoolleiding moeten optreden. Er is in verschillende media aandacht besteed aan deze kwestie (hier een bericht van de site van de Gay krant) en ik denk dat het om meer redenen een weinig verkwikkende zaak is. Als ik het zo lees waren bepaalde elementen in de schoolleiding ook niet helemaal vrij van homofobie. Schandelijk ook dat iemand van de schoolleiding aan em had gevraagd of misschien niet ook pedofiel was. Dat stinkt al behoorlijk naar een homofoob klimaat. Dus helemaal verkeerd.
Wat mij niet helemaal duidelijk is, waarom deze Alexander van Hattem de kwestie van de school in Nuenen in verband brengt met ‘haatuitbarstingen van islamitische achterlijkheid’. Waren het dan leerlingen met een islamitische achtergrond die de docent treiterden en bedreigden. Was dat directielid dat over pedofilie begon een moslim? Ik heb uitgebreid gezocht, maar heb er niet de minste aanwijzing voor gevonden. Waarom dan deze zaak in verband brengen met ‘islamitische achterlijkheid’? Ik heb niet het idee dat het daarom ging. En geloof me, er is soms nog steeds sprake van homofobie in autochtone kring. Dat is echt nog niet weg.
Dan de kwestie van ‘het Vagevuur’. Alleen de titel van die column al: ‘Gemeente vuistdiep in perverse homoclub’. Pardon?? Moet ik hieruit begrijpen dat de erfgenamen van Pim homo’s best leuk vinden, zolang ze maar geen dingen doen die ze met hun eigen gesundes Volksemfinden niet kunnen bevatten en zelfs pervers vinden? Van je mag het wel zijn, maar het niet doen, laat staan op die manier?
Pijnlijk is het dat dit wolvengehuil in naam van ‘Pim’ gebeurt. Het schoot me weer te binnen dat Theo van Gogh de LPF en andere aanhangers van ‘de goddelijke Kale’ steevast ‘pygmeeën’ noemde. Als je dit ziet begrijp je wat hij bedoelde, zij het dat ik de beeldspraak wat minder geslaagd vind.
Ik realiseer me dat dit ook een beetje de tragiek van Fortuyn was. Zelf wilde hij alles groots en flamboyant doen, niets liever dan Oscar Wilde in zijn dandyisme overtreffen, maar erkenning kreeg hij slechts van de meest bekrompen kleinburgers. Alleen al de onderstaande reacties. Ik geef er hier twee weer:
‘Je zou toch niet willen dat de ‘ad melkerts’ van Nederland niet meer naar de sm-kelder zouden kunnen gaan?
Pedoseksuelen ok, die moeten maar naar Thailand. De rest van het ambtenarenapparaat (leernichten etc.) moeten gewoon door de belastingbetaler aan hun behoefte worden voldoen’.
of deze:
‘Te gruwelijk voor woorden: kwetbare werkelozen te werk stellen in bordeel of homoclub.
Om nog maar te zwijgen over de toename van mensen met HIV, wat de gemeenschap een vermogen kost.
Bezoekers van het vagevuur, maar ook hetero/homofeest wasteland-Amsterdam, nemen bewust een risico om met HIV infectie op te lopen, en vervolgens kan de maatschappij daarvoor opdraaien.
Hetero of homo, ieder mens is gelijkwaardig, maar dit is schandalig!!!!!!!’
Zie hier het ware gezicht van de echte Pim-gelovige. En waarom Ad Melkert erbij halen? Ik denk dat, als je aan het speculeren slaat, het realistischer is om te denken aan de eigen leidsman. Het zou zomaar kunnen….
Goed, over de zaak zelf valt wel wat op te merken. Je kunt je afvragen of een club als het Vagevuur wel subsidie van de gemeente had moeten krijgen. Dat vind ik ook enigszins discutabel. En om er werklozen te werk stellen, dat was echt een heel stom plan. Maar dat vervolgens uitgerekend de locale LPF zich in Pims naam er sterk voor heeft gemaakt om deze ‘zedeloosheid’ de das om te doen, laat zien dat de discipelen toch iets minder ruimdenkend zijn dan zij zich graag voordoen, vooral naar de moslimpopulatie. Zelf ken ik een paar vroegere bezoekers van het Vagevuur en die vonden het op z’n zachtst gezegd nogal vreemd om door de aanhangers van uitgerekend Pim Fortuyn zo op de goede zeden gewezen te worden.
Overigens zou het geen gek idee zijn dat er, eventueel in nauwe samenwerking met de plaatselijke GG&GD, ervoor gezorgd had kunnen worden dat alle safe seks maatregelen in acht zouden worden genomen en dat er ook gratis condooms, glijmiddel, etc. (vul zelf maar in) waren gefaciliteerd. Ook in Amsterdam werken dit soort clubs of organisaties vaak nauw samen met de GG&GD en dat is alleen maar goed. Dus dan is er ook sprake van enige samenwerking met de overheid. Het lijkt me niet dat die LPFers daarop tegen zouden kunnen zijn. Of toch? Want het was wel heftig wat daar gebeurde. Alleen denk ik dat je het het moeilijk niet in de geest van Pim zou kunnen vinden. Want geloof me, Pim had namelijk precies die liefhebberijen die in het Vagevuur beoefend werden.
Misschien moet ik hier wijzen op een serie foto’s van de inmiddels ter ziele gegane Shaft in Rotterdam. Ook Fortuyn is hier te bewonderen De foto’s zijn overigens stevig (zeker 18+), daar wil ik bij deze voor waarschuwen. Maar omdat ze openbaar op internet zijn gezet door iemand die waarschijnlijk nauw betrokken was bij dit gebeuren, voel ik me niet bezwaard om een linkje te plaatsen. Het gaat dus niet om een persoonlijk of discreet profiel, maar om een openbare site. Dus het plaatsen van een link vind ik in dit geval specifieke geval wel kunnen. Met verder alle respect voor de personen die hier in beeld zijn gebracht, inclusief Fortuyn zelf, zeker in dit geval. Bij deze: ‘The Shaft, a Rotterdam Legend; a sentimental journey’ http://www.homowebmuseum.nl/log/shaftpix.html
Ik kan me voorstellen dat mensen dit shockerend vinden, zeker als je zoiets nog nooit gezien hebt. Maar goed, de Shaft was binnen een bepaald segment van de homogemeenschap echt een monument (dat was het Vagevuur in bepaalde mate ook, maar met dat soort fijngevoeligheden hoef je bij de kleinburgers die zich Pims ‘erfgoed’ hebben toegeëigend natuurlijk niet aan te komen). Zelf heb ik het allemaal niet meer meegemaakt, maar ik ken redelijk wat mensen die de Shaft nog in volle glorie hebben gekend. Als ik die foto’s zie vind ik ze eigenlijk wat aandoenlijk en ook alweer enigszins gedateerd. Je ziet dat het van een tijd geleden is. De mode is ook op dit gebied iets veranderd (al die snorren zie je eigenlijk niet meer) en dit soort plekken zien er tegenwoordig een beetje anders uit (vooral strakker en ‘cleaner’). Maar het is iets dat nog steeds bestaat. En gelukkig maar, want daar is niks mis mee, hooguit voor de brave volgelingen van Pim. Die hadden namelijk een veel idyllischer beeld van ‘knuffelhomo’, zie het essay van Komrij. Zo van ‘homo’s zijn lief, zolang ze het maar niet met elkaar doen’. ‘Carlo Bosschart op de TV mag wel, maar dat vuistwerk in die duistere krochten gaat echt alle perken te buiten’. Alleen vrees ik voor de brave LPF aanhangers dat Pim vooral een representant van de laatste categorie was.
De brave locale aanvoerder van de LPF, Rudy Reker, vindt het trouwens ‘langs de beesten af’, zoals hij EO Netwerk liet weten (zie hier de uitzending, waar overigens een heleboel op is aan te merken, zie deze uitstekende analyse van studenten van de School voor Journalistiek). Deze meneer Reker van de LPF Eindhoven zegt verder: ‘Want daar zijn mannen bezig in de modder, met hangmatten (! FS) en met maskers op’. Toch wel geestig om zo’n type te horen omschrijven waar die rare nichten volgens hem mee bezig zijn. Hij heeft ongetwijfeld iets gezien, maar heeft hij ook begrepen wat hij precies heeft gezien? Het is bijna schattig. Misschien moet deze brave maar boze meneer een blik werpen op de ‘Shaftpics’. Want precies die activiteiten die door hem worden opgesomd zijn daar te bezichtigen (en nog veel meer). En Pim? Ja, Pim ook. Dat de echte Pim zich aan hem moge openbaren. Alhoewel hij net zo goed het verzamelde werk van zijn grote leidsman kan raadplegen, want Pim was niet te beroerd om regelmatig zijn van eigen avonturen getuigenis te doen.
Dat dit effect heeft gehad blijkt wel uit een mededeling op de site van het vroegere Vagevuur (http://www.vagevuur.com/). Daar lezen we: ‘Zoals wellicht bekend is het Vagevuur onderwerp geworden van negatieve media aandacht (reportage in EO’s Netwerk, stukken in de pers) naar aanleiding van vragen van de Eindhovense gemeenteraadsfractie van de LPF. Geconfronteerd met deze externe druk, denkend aan mogelijke gevolgen voor medewerkers en bezoekers, is het bestuur tot de conclusie gekomen dat voortzetting van onze party activiteiten niet langer op een verantwoorde manier mogelijk is’. Goed, het gaat mij er niet om of er perse werklozen hadden moeten worden ingezet. Ik denk niet dat dit verstandig was, al schijnt het uiteindelijk maar om een geval te zijn gegaan. Bovendien gebeurde dit niet eens de gemeente zelf, maar door een bedrijf dat als tussenpersoon optrad. Maar dat dit alles om zeep is geholpen door een provinciale fatsoensrakker, die zogenaamd in de geest van Pim handelde, is wel een beetje krankzinnig.
Zie hier de hypocrisie van de hedendaagse volgelingen van Pim. ‘Zo zou Pim het gewild hebben’, ik zie het de locale LPFers al reutelen. Helemaal in de geest van Pim! Ik dacht het niet. Je zou bijna wensen dat de Geest van Pim zou nederdalen om deze verzameling kleingeestige apostelen toe te sneren: ‘Een hangmat?? Zoiets heet een sling, meneeer!’ Kortom, het lijkt me eerder dat met deze daad van de kort daarna opgeheven LPF het laatste stukje authenticiteit van Pim ten grave is gedragen. Een bijna symbolisch einde van de partij die zijn naam droeg. Het is trouwens wel ironisch dat juist deze overactieve afdeling Eindoven vorig jaar nog van zins was om de opheffing van de LPF middels een kort geding ongedaan te maken, zie hier. Opheffen die handel, juist die afdeling. En herstel het Vagevuur weer in ere. Uit naam van Pim!
Al gaat het niet helemaal op, ergens doet me deze kwestie denken aan het poezelige beeld dat er in de jaren negentig van de multiculturele samenleving bestond. Dat was allemaal een grote multiculturele harmonie, totdat men ontdekte dat de ‘knuffelmarokkaan’ eigenlijk niet bestond. De verontwaardiging die daarop volgde resulteerde in de Leefbaar Rotterdam en de LPF. Nu bestaat er nog iets van het kitscherige beeld van de knuffelhomo, maar… om met Gerrit Komrij te spreken: ‘Macht blijft macht. Ik kan, als homoseksueel uit een verloren tijd, nog signalen lezen. En al die signalen geven te kennen dat er iets zwaait voor de homoseksuelen als ze niet langer aan de eis van knuffelbaarheid voldoen’.
Ik kan me herinneren dat er kort na de El Moumni affaire in de NRC, linksonder op de voorpagina, een Kamagurka (of waren het nog de wereldbolletjes, of misschien toch Fokke en Sukke?) ons op de volgende tekst tracteerde: ‘Blijf met je rotpoten van onze rotpoten af!’. Wat mij betreft is daarmee alles gezegd over de huidige homovriendelijkheid van xenofoob populistisch rechts.
Pim schijnt ooit gezegd te hebben: ‘Vind je mij al eng? Dan moet je mijn aanhang eens zien’. Ik denk dat ik het daarin wel met hem eens ben. Het is gewoon ‘van de beesten af’. Die aanhang zal in brede zin op dit blog nog uitgebreid ter sprake komen, de PVV van Wilders, maar ook de bundel Eindstrijd, die door de WSP Fortuyn Stichting werd gepubliceerd. Wordt hoe dan ook vervolgd.
Floris Schreve
Tot zover Fortuyn en de Fortuynisten. Terug naar de actiegroep Right to feel safe, waar ik dit stuk mee begon. Hoewel ik langzamerhand een beetje huiverig ben geworden voor dit soort manifestaties (tenminste, ik was er bang voor dat er ook types als Rita Verdonk zouden rondlopen die hun krokodillentranen zouden laten vloeien om ‘mijn rechten’), ben ik toch gaan kijken. De demonstratie was gelukkig niet een verlengstuk van de huilende wolven. Er was geen Rita Verdonk (zie mijn allereerste blog artikeltje) of een nog ergere representant van het nieuwe homovriendelijke populisme die het podium besteeg. Ik denk dat de demonstratie multicultureler was dan menig LPFer lief is (maar dat is wel aan de foto’s te zien). Hier een kleine impressie. De foto’s zijn van mijzelf en afkomstig van Erik (www.partyshots.nl ), zo’n beetje de bekendste fotograaf van de Amsterdamse homoscene, die ik alweer een poosje ken.
Dolly Bellefleur, boegbeeld van de Amsterdamse homo-scene met een agente van het netwerk roze in blauw van de politie Amsterdam, zie http://www.volkskrant.nl/binnenland/article448808.ece/Wij_zijn_geen_theedrinkend_homoclubje
D66 kamerlid Boris van der Ham
Tentoonstelling Diversity & Art – Persheng Warzandegan
Op zoek naar balans;
Persheng Warzandegan
Persheng Warzandegan werd in 1958 geboren in Sanadaj, de hoofdstad van Iraans Koerdistan. Haar kunstopleiding volgde ze in eerste instantie in haar geboorteplaats, daarna studeerde ze aan de kunstacademie van Tabriz.
Aanvankelijk was het voor Persheng niet eenvoudig om het pad van het kunstenaarschap te begeven. Haar vader en haar toenmalige echtgenoot waren er geen voorstander van dat zij deze weg volgde . Zelf zei ze hierover: ‘Ik zal ze dat niet verwijten of erover mopperen. Zij hebben het zo geleerd in onze cultuur. En de mannen in Iran moeten zich in die zin nog ontwikkelen. Ik wil ook niet in de slachtofferrol blijven hangen. Aan het verleden is niets meer te veranderen, maar het heden heb ik zelf in de hand. De helft van wat een mens overkomt ligt aan het lot, de andere helft is eigen verantwoordelijkheid. Ik had het geluk dat mijn man voor zijn werk vaak niet thuis was en dan schilderde ik stiekem toch’.
In haar hang naar onafhankelijkheid begon zij ook een eigen bedrijfje, zodat zij financieel zelfstandig was van haar man. Dat bedrijf liep goed, totdat de Iraanse overheid haar benaderde om een microfoon te installeren om de mensen in haar werkplaats af te luisteren. Persheng Warzandegan: ‘Als je in Iran goed wil leven moet je dit soort deals sluiten. Mijn man vond dat ik voor mijn eigen veiligheid op dit voorstel in moest gaan, maar ik vertikte het om anderen in gevaar te brengen. Toen ik ook nog eens werd gezocht, ben ik met mijn twee kinderen naar Nederland gevlucht’.
Eenmaal in Nederland, waar zij in 1988 aankwam, besloot zij al haar kansen te benutten om bij te leren en schreef zij zich in bij de AKI in Enschede. Aanvankelijk leek het voorhaar niet mogelijk om een beurs te krijgen. De diverse instanties vonden het niet nodig dat zij nog een opleiding zou volgen, omdat zij in Iran al aan de kunstacademie was afgestudeerd. Maar Persheng stond erop dat zij ook hier de opleiding tot kunstenaar kon volgen. Uiteindelijk kon zij met een UAF beurs aan de AKI studeren en werd zij toegelaten, waarna zij schilderkunst, fotografie en keramiek studeerde.
Het veelzijdige oeuvre van Persheng Warzandegan omvat, naast schilderijen, veel keramisch werk, bronzen en sieraden. Haar centrale thema is het zoeken naar evenwicht, het vinden van balans. In haar abstracte, veelal organische vormen komt die zoektocht telkens weer tot uitdrukking. Het zoeken naar balans was en is voor Persheng beslist geen vrijblijvende aangelegenheid. In Iran had zij alles al achter zich moeten laten en moest zij in nieuwe omgeving weer van worden af aan beginnen. Dit proces moest zij nog een keer doorstaan, toen in 2000 de vuurwerkramp in Enschede haar atelier verwoestte. Dit betekende een grote klap voor haar en het duurde dan ook een tijd voordat zij de draad weer kon oppakken. In haar werk , direct na deze ingrijpende gebeurtenis, greep zij vooral naar oude mythologische motieven, ontleend aan de klassiek Perzische traditie. Dit uitte zich bijvoorbeeld in haar werken van fabeldieren.
In 2003 wachtte haar een derde grote tegenslag. Haar atelier werd in brand gestoken, waarbij zij wederom een groot deel van haar werk verloor. Een deel van de werken die zij vanaf dat moment maakte staan in deze tentoonstelling centraal. In de schilderijen en de keramische werken die hier te zien zijn keren aantal elementen terug. In de eerste plaats zijn er de menselijke vormen, die, hoe geabstraheerd ze ook zijn, in veel van haar werken herkenbaar zijn. In de tweede plaats zijn dat de organische vormen. Deze zijn eigenlijk in de een of andere vorm in haar werken terug te vinden. Een derde element zijn de muzieknoten, voor haar een symbool van de zoektocht naar harmonie en schoonheid.
Persheng Warzandegan exposeerde in verschillende Europese landen, de Verenigde Staten, Canada en Japan. In deze tentoonstelling staan vooral haar schilderkunst en haar keramische werk centraal.
Floris Schreve
Zie ook de website van Perheng Warzandegan

29 augustus – P E R S H E N G W A R Z A N D E G A N – 25 september 2010
OPENING ZONDAG 29 Augustus om 16.00uur – deur open 15.00uur
met een tweegesprek door Peggie Breitbarth – kunsthistorica en publiciste
Diversity & Art|Sint Nicolaasstraat 21|1012 NJ|Amsterdam
Persheng Warzandegan – Sanandaj, Iraans Kurdistan – woont en werkt sinds1988 in Nederland. Om breder inzicht te krijgen in de kunst in het westen en om zich een plaats te verwerven in haar nieuwe omgeving volgde zij aan de AKI – Enschede – verschillende studies en deed in 1995 met succes haar examens tekenen, schilderen en fotografie. Een jaar later volgde haar examen keramiek. Persheng heeft een natuurlijke affiniteit met keramiek en heeft daarin volledig haar eigen stijl ontwikkeld. Haar keramiek is robuust van vorm en tegelijkertijd elegant. Persheng werkt met diverse thema’s, waarin haar schilderijen en keramiek elkaar ondersteunen en aanvullen. Naast keramiek bevat haar oeuvre ook bronzen. Haar veelzijdigheid is enorm. En ter afwisseling met het grotere werk maakt zij ook sieraden in diverse technieken en materialen.
Sinds 1997 is zij lid van de Nederlandse Keramisten Vakgroep. Behalve in Europa heeft Persheng geëxposeerd in de VS en Japan.
Tijdens de aanstaande expositie in het BeemsterArtCentre zal het werk van deze veelzijdige kunstenaar in al zijn vormenrijkdom te zien zijn.
Diversity & Art|Sint Nicolaasstraat 21|1012 NJ|Amsterdam
open do 13.00-19.00 | vr/za 13.00-17.00
http://www.diversityandart.com/
var addthis_config = {“data_track_clickback”:true};
Nasr Abu Zayd overleden
Vandaag kwam het bericht dat de in Nederland werkzame Egyptische literatuurwetenschapper Nasr Hamid Abu Zayd (1943) is overleden. Abu Zayd maakte naam door zijn pleidooi voor een eigentijdse en liberale interpretatie van de Koran. Zelf vond ik zijn methode en zijn argumenten om tot een eigentijdse visie op de Heilige Schrift te komen bijzonder sterk en origineel. In 2002 schreef ik de volgende korte samenvatting van zijn visie (een fragment uit een veel langer betoog, ook op dit blog gepubliceerd als Het islamdebat in Nederland; de stand post-Fortuyn, pre-Wilders):
Oorspronkelijk was Abu Zayd hoogleraar aan de universiteit van Cairo, hoewel hij in het verleden ook in de Verenigde Staten en Japan heeft gedoceerd. Vanwege zijn onorthodoxe opvattingen over de interpretatie van de Koran raakte hij in conflict met de Moslimbroederschap, de belangrijkste ‘islamistische’ partij van Egypte (opgericht in 1929, door de eerder genoemde Hassan Al Banna, een van de grondleggers van het moderne soennitische fundamentalisme, overigens de grootvader van Tariq Ramadan, al suggereer ik hiermee niet dat zij hetzelfde gedachtegoed hebben), hoewel er vaak vergeten wordt dat Abu Zayd een grote internationale reputatie had opgebouwd en ook in Egypte zeer veel waardering oogstte. Een aantal orthodoxe gelovigen besloot tot een zeer onconventionele maatregel; zij stelden dat Abu Zayd een afvallige van het geloof was en spanden een rechtszaak aan waarmee zij trachtten Abu Zayds huwelijk te ontbinden. Volgens een bepaalde interpretatie van de Sharia is een afvallige van de islam gedwongen te scheiden, omdat het huwelijk dan onwettig zou zijn. Tegen ieders verwachting in werd het proces door de aanklagers gewonnen, een unieke zaak in de Egyptische rechtsgeschiedenis. Weliswaar nam de Egyptische overheid direct een wet aan die dit soort processen in de toekomst onmogelijk maakte, maar toen was het kwaad al geschied. De zaak kreeg ruime internationale aandacht. Uiteindelijk werd Abu Zayd naar Nederland gehaald, waar hij weer opnieuw met zijn vrouw trouwde. In Leiden zet hij nu zijn wetenschappelijke werk voort. In 2000 bezette hij de Cleveringa leerstoel, een bijzondere leerstoel bestemd voor wetenschappers die zich sterk hebben ingezet voor de mensenrechten of de vrijheid van meningsuiting.[16]
Abu Zayd stelt dat de Koran, net als iedere andere oude tekst, kan worden geïnterpreteerd volgens moderne wetenschappelijke methoden (hij pleit sterk voor de Hermeneutiek van Hans Georg Gadamer). Abu Zayds centrale stelling is dat het heel goed mogelijk is om op grond van de Koran tot een liberaal en tolerant wereldbeeld te komen. Door de nieuwste wetenschappelijke interpretatiemethoden los te laten op de Korantekst kunnen er interessante perspectieven ontstaan, zonder dat de interpretatie blasfemisch zou zijn voor gelovige moslims, zoals hij heeft uiteengezet in zijn publicatie Vernieuwing in het islamitisch denken.
Stel, de oorsprong van de Koran is goddelijk. Dit betekent dat deze oorsprong zich in het metafysische bevindt en dus geen object kan zijn van wetenschappelijk onderzoek. Toch heeft het goddelijke een manier nodig om zich in de fysieke wereld te manifesteren, anders zou het goddelijke voor de mens onkenbaar zijn. Voor iedere religie is dit een noodzakelijke voorwaarde. Bij het Christendom heeft het goddelijke zich gemanifesteerd in de vleeswording van God in Christus. Bij de Islam heeft geen vleeswording van het goddelijke plaatsgevonden, het intermediair tussen God en de mens is de openbaring van de Koran, een literaire tekst. In tegenstelling tot de goddelijke oorsprong kan de fysieke manifestatie van de tekst wel degelijk aan een wetenschappelijk onderzoek worden onderworpen en gezien worden in de context van plaats en tijd van het ontstaan. Abu Zayd stelt dat God een sadist zou zijn als hij zich niet in een bepaalde culturele context zou hebben openbaard; niemand zou immers zijn openbaring kunnen begrijpen.[17] Daarom moet de Korantekst dan ook telkens opnieuw worden gewogen tegen de veranderde omstandigheden, daar een tekst immers altijd weer een nieuwe relatie aangaat met de telkens veranderende culturele context. De intentie van de tekst is dan ook belangrijker dan de letter. Wanneer de Korantekst wordt gewogen tegen de omstandigheden van het zevende-eeuwse Arabië kan volgens Abu Zayd de Koran niet anders begrepen worden dan een pleidooi voor vrijheid, wijsheid en naastenliefde. Hij pleit er dan ook sterk voor om de Koran vanuit deze geest te interpreteren. Abu Zayd komt tot verrassende conclusies. Op grond van de Koran bepleit hij o.m. gelijke rechten tussen man en vrouw en de scheiding van ‘Kerk’ en staat.[18]
In die zin kan zijn werk ook gezien worden als een kritiek op het essentialistische en fundamentalistische denken. Abu Zayd stelt dat de rigide opvattingen van de fundamentalisten van de Koran een dood relikwie hebben gemaakt, dat slechts blindelings vereerd kan worden. Hij kiest dan duidelijk voor een alternatief, door de Koran als een levende tekst te zien die telkens weer een nieuwe verbinding aangaat met een almaar veranderende culturele context. De kern van zijn denken zit hem juist in dat hij enerzijds de Koran ziet als een literair werk met alle betekenislagen van dien, maar dat hij anderzijds niets afdoet aan de Goddelijke oorsprong van de Koran.
Nasr Abu Zayd is in de Nederlandse media tot nu toe nauwelijks aan het woord geweest, iets dat als een groot gemis kan worden gezien. Bijna een jaar na 11 september kan er gesteld worden dat dit vooral het jaar geweest is waarin Pim Fortuyn, Paul Cliteur, Leon de Winter, Theo van Gogh en Frits Bolkestein de toon zetten, in een toenemend vijandig klimaat.
16. Nasr Abu Zayd, Vernieuwing in het islamitisch denken, Bulaaq, Amsterdam, 1996 pp. 11-34, Mijn leven met de islam, Bulaaq, Amsterdam, 2002 pp. 149-157
17. Nasr Abu Zayd, Vernieuwing in het islamitisch denken, pp. 74-75
18. ibidem, pp. 135-138
Tot zover dit eerdere fragment. Zijn twee belangrijkste Nederlandse werken Vernieuwing in het islamitisch denken en Mijn leven met de islam zijn wat mij betreft nog altijd juweeltjes van een als het gaat om een elegante intellectuele redenering. Het was opvallend dat hij, naast tegenstand van islamitische fundamentalisten, ook op weerstand stuitte van de recent opgekomen ‘Verlichtingsfundamentalisten’, Clash of Civilizations aanhangers, of andere aanhangers van de recent opgekomen neo-conservatieve trend van ‘het westen versus de islam’. Ik verwijs hiervoor naar de website van Maria Trepp, die deze polemieken uitgebreid heeft verslagen en becommentarieerd. Hoewel hij buiten academische kring wat mij betreft te weinig gehoord werd zal zijn geluid meer dan ooit gemist worden (al werd hij weer wel geïnterviewd door buitenlandse media als al-Jazeera en BBC World, als er in Nederland weer wat te doen was rond de kwestie ‘islam’, waar hij vaak verstandig commentaar leverde). Wel werd hij in Nederland gehonoreerd met de Cleveringa leerstoel (2000-2001) en ontving hij een van de Roosevelt Freedom Awards. Maar verder was het toch te weinig. Ik hoop dat men in het vaak wat schreeuwerige publieke ‘islamdebat’ alsnog oog krijgt voor zijn buitengewoon zinnige en verstandige bijdragen.
Floris Schreve
Hieronder een artikel uit de Volkskrant van Abu Zayd van 30 augustus 2007 (zie http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article593192.ece/De_gematigde_islam_bestaat_niet_alleen%2C_maar_wint_ook_aan_invloed)
De gematigde islam bestaat niet alleen, maar wint ook aan invloed
Sommige mensen in Nederland, zowel politici als leden van de elite, ontkennen met klem dat er een andere vorm van islam bestaat dan de meest letterlijke en radicale islam. Maar ontkennen dat iets bestaat, wil nog niet zeggen dat het ook werkelijk niet bestaat. Ik zal het bestaan van een radicale islam niet tegenspreken; die is immers overal. Maar daarmee is niet gezegd dat andere opvattingen van de islam, die ‘gematigd’ of ‘liberaal’ worden genoemd, niet bestaan. Die opvattingen zijn óók overal, al sinds de 9de eeuw – de 2de eeuw van de islamitische tijdrekening. Hier beperk ik mijn bespreking van die gematigde islam tot het thema van de Koran.
Aanvankelijk ging het theologische debat vooral over wat de Koran precies was – het woord van God – en over hoe het boek moest worden geïnterpreteerd. Centraal stond de vraag of de Koran op een bepaald moment in de geschiedenis is ontstaan of eeuwig is en een deel vormt van het wezen Gods. De rationeel denkende Moetazilieten, trokken het idee in twijfel dat de Koran het ‘eeuwige’ woord van God is. Zij stelden dat de Koran een taalhandeling is, wat het bestaan veronderstelt van een toehoorder die de boodschap moet begrijpen. De taal van de Koran, het Arabisch, is de menselijke taal waarvan God zich heeft bediend om Zijn boodschap aan de Arabieren te openbaren. En die kan alleen worden begrepen door logisch na te denken aan de hand van een linguïstieke interpretatie van de tekst.
In de klassieke tijd (van de 9de tot de 12de eeuw) bestond er een groot aantal interpretatiescholen: filologische, theologische, filosofische, maar ook mystieke en rechtskundige. Sindsdien zijn er in de geschiedenis van de islam voortdurend nieuwe interpretaties bijgekomen, al werden die soms veroordeeld door de autoriteiten. Dat proces gaat tot op de dag van vandaag door, zij het moeizaam.
De dominantie van de meest radicale geloofsleer inzake de Koran houdt verband met het verval van de islamitische beschaving na de Mongoolse verovering van Bagdad (1258) en de kruistochten. De politieke macht kwam toen in handen van militaire groepen die niets van intellectueel onderzoek moesten hebben. In de meeste islamitische staten werd de orthodoxe theologie de gangbare politieke ideologie vanwege de nadruk op ‘gehoorzaamheid’ als religieuze plicht. De geestelijken, die op één lijn zaten met de politieke macht, sloten ‘de poort van het rationele denken’ (ijtihad) voor de gewone mensen en eisten het op als privilege voor de religieuze elite.
In het begin van de 19de eeuw, toen de islamitische wereld door westerse landen werd gekoloniseerd, ontstond een nieuwe golf van exegese, waarin men op twee manieren de moderne tijd het hoofd probeerde te bieden: door op zoek te gaan naar nieuwe betekenissen of juist door trouw te blijven aan de tradities.
Nu behandel ik enkele kwesties die verband houden met de betekenis van de Koran. Wat ik daarover ga zeggen, is niet alleen mijn persoonlijke visie, maar die van de meeste moderne islamgeleerden – zowel mannen als vrouwen – overal ter wereld. Ze gebruiken soms andere analysemethoden of een andere terminologie, maar hun zienswijze is in wezen hetzelfde.
Ten eerste vinden alle liberale islamitische intellectuelen dat het in de islam moet gaan om rationeel denken en handelen in plaats van het blindelings volgen van tradities en nabootsen van het verleden, een praktijk die in de Koran jahiliyya (heidendom of onwetendheid) wordt genoemd.
Ten tweede toont een historisch-kritische benadering in de analyse van de Koran aan hoe rijk en complex het boek is als tekst en als verhandeling, terwijl het voor de oelama’s die pretenderen de Koran letterlijk te volgen niet meer is dan een ‘wetboek’ of een ‘wetenschappelijk’ boek. Maar als alles wat in de Koran staat letterlijk moet worden uitgelegd als een wet van God, dan zouden de moslims ook de slavernij weer moeten invoeren als sociaal-economisch stelsel. Want dat staat immers in de Koran?
En hoe zit het met de eis om de sharia direct in te voeren? Bij een wetenschappelijke benadering blijkt de sharia een menselijk product te zijn, dat voortkomt uit een bepaalde interpretatie van de bronnen naar de ideeën van die tijd en dat nu naar de huidige context moet worden vertaald. Bovendien zijn veel straffen pas na de dood van de profeet door rechtsgeleerden ingesteld en niet afkomstig uit het Heilige Boek. Zo komt nergens in het Heilige Boek een directe, aardse straf op afvalligheid voor. Vervolging of terechtstelling wegens afvalligheid is door rechtsgeleerden ingevoerd en heeft daarna een plaats in het geloof gekregen. Volgens de Koran wordt afvalligheid pas bestraft in het hiernamaals (zie de soera’s 18:29, 5:4, 3:90, en 4:137). Datzelfde geldt voor het verbod op alcoholgebruik. De Koran rept nergens over een straf daarop; die is pas later ingevoerd door de metgezellen van de profeet. Volgens de liberale zienswijze is zo’n straf onlogisch en in strijd met de goddelijke gerechtigheid die vrijheid toestaat.
De positie van de vrouw zoals die in de Koran wordt beschreven, is in historisch perspectief verhoudingsgewijs een stap vooruit. Het principe van gelijkheid is een van de wezenlijkste leerstellingen van de islam. In de Koran staat duidelijk, aan het begin van het hoofdstuk ‘Vrouwen’, dat God alle mensen schiep ‘uit een enkele ziel en uit dezelfde ziel een gezellin schiep en uit hen beiden vele mannen en vrouwen deed voortkomen’ (4:1). Deze gelijkheid is dus geen kwestie van keuze, maar vloeit voort uit de goddelijke eer die de mens geschonken is.
Laten we eens naar polygamie kijken. Historisch gezien was dat een veel voorkomende praktijk in de samenlevingen die vóór de islam bestonden. Het is dus een misvatting dat polygamie onderdeel is van de openbaring die is vastgelegd in de Koran. Datzelfde argument geldt voor het strafrecht. Lijfstraffen, zoals het afhakken van handen en geseling, zijn overgenomen omdat die in de 7de eeuw nu eenmaal de enige straffen waren. Die moeten niet worden opgevat als een onderdeel van de islam, maar als sporen van de geschiedenis in de goddelijke boodschap.
Het is waar dat polygamie in de Koran wordt genoemd. Maar als je de Koran in een wetenschappelijke context wilt plaatsen, moet je de islamitische opvattingen daarover vergelijken met de pre-islamitische. Het Koranvers waarin polygamie verankerd zou liggen, gaat in feite over het daarmee samenhangende probleem van de wezen, die bescherming en toezicht nodig hadden nadat ze hun ouder(s) hadden verloren in de slag bij Oehoed (625), toen de moslims een zware nederlaag leden en 10 procent van de strijders sneuvelde en kinderen achterliet. Zowel die historische context als de tekstuele context maakt duidelijk dat er alleen toestemming werd gegeven om met een weduwe of met een weesmeisje te trouwen om te voorkomen dat zij anders onvoldoende bescherming genoten, zeker als ze een fortuin hadden geërfd.
Laat ik me hier beperken tot de recente controverse rond de hijab (hoofddoek) en de kwestie van de nikab (die het hele lichaam verhult, inclusief het gezicht en de handen) onbesproken laten, omdat ik denk dat die geen grondslag heeft in de Koran. De Koran stelt het dragen van de hijab niet verplicht, maar raadt het alleen aan. Het moet worden beschermd als individueel mensenrecht. Daarmee bedoel ik dat we vrouwen net zo min mogen verplichten om een hoofddoek te dragen als hem af te leggen. Voor de positie van de vrouw geldt hetzelfde als voor de sharia: dat het belangrijk is oog te hebben voor de dynamiek, voor de geest van de openbaring van de Koran.
Het klinkt misschien verrassend, maar ook al lijkt de kritische zienswijze nog zo gemarginaliseerd, zij weet niet alleen door te dringen tot de nieuwe generatie, maar slaagt er ook in de orthodoxe manier van denken te beïnvloeden. Zo is het historische karakter van de Koran impliciet aangevoerd bij het oplossen van urgente problemen die zijn opgeworpen door aanhangers van de politieke islam, zoals de kwestie van de jizya, de traditionele extra belasting die niet-islamitische mannen zouden moeten betalen om door moslims te worden beschermd. Die wordt weliswaar genoemd in de Koran, maar de rector van de Al Azhar-universiteit in Egypte heeft toegegeven dat dat een historisch gebruik is dat nu niet meer moet worden toegepast. Het was trouwens al anderhalve eeuw geleden afgeschaft.
Veranderingen zijn dus onvermijdelijk, maar het is noodzakelijk dat er overal ruimte is voor vrije dialoog en vrije discussie
Hier de Cleveringa-rede van Abu Zayd (2000)
Het WRR rapport ‘Reformation of Islamic thought’ (door Nasr Abu Zayd)
Zie ook:
Abu Zayd plaatst Koran in historische context (Wereldomroep)
Een gesprek met Nasr Abu Zayd (uitzending Nederlandse Islamitische Omroep)
Ibn Rushd leerstoel Humanisme & Islam
Wikipedia beschrijving van Abu Zayd
Overlijdensbericht op de site van al-Arabiya (televisiezender Dubai)
Het Vermoeden (IKON)
Een interview in Eutopia Magazine
Qantara, dialogue with the islamic World
Een samenvatting van Abu Zayds gedachtegoed en een vergelijking met het werk van Peter Sloterdijk (Maria Trepp)
Bespreking Vernieuwing in het islamitisch denken in het Leidse Universitaire weekblad Mare (2002)
recensie Mijn leven met de islam door Stan Verdult
Humanistic reading of the islamic tradition, on Indian Muslims
Bespreking Vernieuwing in het islamitisch denken (Volkskrant)
In memoriam door Fred Leemhuis (hoogleraar Arabisch Universiteit Groningen)
In memoriam op de site van Martijn de Koning (cultureel antropoloog en onderzoeker naar de islambeleving van moslims in Nederland)
Living in exile in their own land; contemporary Native American artists
English version of my original Dutch article on Contemporary Native American art, published in ‘Decorum’, journal of the department of Art History, University of Leiden, March 1997, issue 1+2 (also published on this blog, see HERE).
This article was my first real publication and also my first small research in the field of ‘contemporary art from outside the western world’. In that time the Leiden University was the only university in the Netherlands which started to explore this unknown field within the disciplinary of art history, today an important part of the subject ‘World Art Sudies’.
Since this project in the nineties I never lost my interest in this particular issue in studying contemporary art and world culture, which finally lead to my research to contemporary art of the Arab world in the diaspora, especially Iraq. But this was my first published article on this subject.
Jimmie Durham, Pocahontas’ underwear, mixed media, 1985
Contemporary Native American Art
‘I did not know then how much was ended. When I look back now from this high hill of my old age, I can still see the butchered women and children lying heaped and scattered all along the crooked gulch as plain as when I saw them with eyes young. And I can see that something else died there in the bloody mud, and was buried in the blizzard. A people’s dream died there. It was a beautiful dream . . . . the nation’s hope has broken and scattered. There is no centre any longer, and the sacred tree is dead’. [1]
Black Elk
‘While the entire world is in an identity crisis, the New Indian still knows who he is’ [2]
These quotations, the first of the Lakota Black Elk on the massacre of Wounded Knee in 1890 and the second by artist Fritz Scholder (Luseno) from the early seventies, show the North American Indians in this century have experienced turbulent changes. After the various Indian nations and tribes were subdued and banned to reservations, it was thought that America’s original inhabitants would disappear very soon. Nearly a century later, despite the social and economic problems, the Native Americans found a defined identity in a totally changed world.
Also artistic the Native Americans manifest themselves in various ways. In the reservations, which are relatively isolated from the rest of American society, a revival can be observed of the traditional arts. This applies especially to the peoples in the south-western United States (Navaho, Pueblo, Hopi) and for the peoples of the Canadian west coast (Haida, Tlingit, Kwakiutl). Elsewhere in North America there is also a revival of various tribal traditions.
These artistic expressions are not limited to nostalgia. Many of these artists are experimenting with new materials and shapes to give the traditional imagery a contemporary face. The most famous artists who work in this way are the ‘sand painter’ Joe Ben Jr. (Navaho) and the goldsmith and sculptor Bill Reid (Haida).
Joe Ben Jr., The Four Arrow-people, sand and pigment on earth (http://www.tribalexpressions.com/painting/ben.htm)
In this context I will discuss the more recent emerged artistic expressions. Beside artists of Native American origin who work in the tradition of their own cultural heritage, since the fifties a new phenomenon emerged, called ‘pan-indianism’, a movement that was close related with the increasing political and emancipatory struggle of the original inhabitants of America. This new activism was mainly originated by Native Americans living outside the reservations, and mostly had received university education.
Although the first and for a while the only Indian with a university education, the famous Indian affairs commissioner Donehogawa or Ely Parker, lived in the nineteenth century, the Native Americans in general are still an underclass minority in American society. This new activism was mainly originated by Native Americans living outside the reservations, most by Native Americans citizens living in the cities. From the fifties however, there were more Indians who followed an academic education.
They were mainly representatives of this group who reconsidered their own identity. Also there were several political organizations established as ‘The National Congress of American Indians’ and militant movements like the ‘American Indian Movement’ (AIM) and ‘Red Power’ and organized political actions which sometimes took the attention of the world press, like the occupations of Alcatraz (1969) and Wounded Knee (1973, see this documentary by Roelof Kiers for the Dutch television of that time, Dutch and English spoken). In both cases these were intertribal actions, organized by AIM.
These activities can’t be understood out of context of the general protest movement of the sixties. The rise of the emancipation movement of Native Americans took place at the same time as the Civil Rights Movement and the Vietnam demonstrations. However, the most important Native American writer of that time, Vine Deloria Jr. (Lakota), president of the ‘National Congress of American Indians’ during the seventies and author of We talk, you listen, God is Red and Custer died for Your Sins, stipulates the differences with the Afro-American emancipation movement. Although he clearly expresses his sympathy for the Civil Rights Movement, in Custer died for your Sins (the title refers to the U.S. General Custer in 1876 with the Seventh Cavalry Regiment of the U.S. Army was massacred by the Lakota, the Western or Teton Sioux , led by Sitting Bull at the Little Bighorn) that the Native Americans strive for other goals than e.g. the Afro-Americans. In his view the main aim of the natives is not to integrate into American society, because Western culture is imposed on them involuntarily. In his manifesto Vine Deloria Jr. pleas as much as possible autonomy for the indigenous population, for self determination, land and particularly the maintenance of their own cultural heritage. In this regard he particularly criticizes the romantic attitude of some Westerners to the ‘noble savage’. He rejects a fashionable interest in Indian mysticism in the western world, in his opinion it is outright theft of ideas, from one hypocrisy after first massive genocide was committed on the Native Americans. [3] These ideas are also in line with that of Pam Colorado (Oneida), professor at the University of Toronto: ‘In the end non Indians will have complete power to define what is and what is not Indian, even for Indians … When this happens, the last vestiges of Indian Society and Indian rights will disappear. Non Indians will then ‘own’ our heritage and ideas as thoroughly as they now claim to own our land and resources’.[4]
Bill Reid (Haida), The Raven and the First Men, cedar wood, 1980 (Vancouver, British Columbia’s Museum of Anthropology)
The New Indians
It was in the context of renewed Indian activism ‘Pan-Indianism’ emerged as an artistic movement. It was not a movement relying on a particular cultural or tribal tradition. The first ‘Pan-Indian art’ of the New Indians, as these artists called themselves, was particularly protest art, inspired by Pop Art. Using irony these artists challenged the discourse of the dominant American culture.
The most famous representative of this movement was the late Fritz Scholder (1937-2005). Scholder was a teacher at the Indian Art Institute in Santa Fe (Arizona) from 1964 to 1969, an institute which taught both traditional Native American art and Western art. His Pop Art-like works Scholder explains in an ironical way and expose abuses while he denounce Western stereotypes.
Fritz Scholder, Super Indian 2# (with Ice-cone), acryl on canvas, 1971
A typical work is Super Indian # 2 (with Ice-cone). In this work Scholder shows a stereotype image of an Indian from the Great Plains with an ice-cone. This paradoxical work could be interpreted in two ways: whether it is about the traditional Indian who became a part of today’s consumers culture and thus has become a kind of brand , or it is about the Indian self-conscious, which, while retaining traditions are able to maintain in today’s society. With these kind of works Scholder ‘tries to rewrite American history’. [5]
T.C. Cannon, Andrew Myrick, oil on canvas, 1974
Another striking example of the engaged art of the New Indians is a work of Tommy Cannon (Caddo / Kiowa), entitled Andrew Myrick. This work refers to a notorious event in Native American history during the war of the Eastern or Santee Dakota in Minesota in 1862. As the easternmost group of the Dakota / Sioux nation, in contrary to the western branch where the great and more than twenty years struggle had yet to begin, the Santees were already incorporated in U.S. reserves and were dependent on food supplies from the U.S. government. Because the distribution was in the hands of corrupt merchants the Santees received almost nothing of the Government’s supplies. This was the reason for Chief Little Crow to complain. In response one of the merchants Andrew Myrick answered: ‘If they’re hungry, let them eat grass’. This incident was the immediate cause of the great revolt in Minesota. Myrick was one of the first people who were killed. When the Santees slain him they filled his mouth full of grass and they mocked him with the words ‘Myrick is eating grass himself’. [6]
The work of Wayne Eagleboy (Onondaga), We-the people is a clear example of the style of the New Indians. The title refers to the text of the U.S. Constitution. We see the American flag, but instead of the stars we see with a barbed wire behind the faces of America’s original inhabitants. An effective metaphor for the outsider in his own country, a theme that often plays a role in the contemporary art of the Native Americans.

Wayne Eagleboy, We-the people, acryl and barbed wire on buffalo skin, 1971
Exiles in their own land
Beside the New Indians, other artists emerged who reflect on their Native origin. In this context, we need to pay some attention to the writer N. Scott Momoday (Kiowa). This writer and professor of English literature at Stanford University (California) is one of the most influential theorists in the field of modern Native American culture in the United States. Although he is not a descendant of one of the various peoples of the Pueblo Indians (the Kiowa of the Great Plains were nomadic, although they are linguistically related to e.g. the Tewa, who have lived in Pueblos), he spent a part of his life in Jemez Pueblo, an ancient holy site that plays an important role in his work. This is reflected strongly in his novels, like House Made of Dawn (Pulitzer Prize 1969). The central theme of his work is ‘living in exile in your own country’. He argues the Native Americans, despite the domination, still have a spiritual connection to the land of their ancestors. Restricted in their freedom by political, bureaucratic and economic factors, it is hard for the Indians to continue their relationship with a particular location in freedom. [7]
According to Vine Deloria Jr. is this the central issue of the ‘Fourth World Nations’, a concept which he defines as follows: ‘The Fourth World are all aboriginal and native peoples Whose lands fall within national boundaries and techno-bureaucratic administrations of countries of the First, Second or Third Worlds. As such, they are peoples without their own countries or, people who are usually in the minority, and without the power to direct the course of their collective lives’. [8]
Several contemporary artists of Native American origin are concerned with this issue. Frequently these artists were born in reservations, but educated in the cities. The artists dicussed here have returned to their origins which they investigate from a new perspective. The relationship between people, history and land is a major issue for them. The artist George Longfish (Seneca / Tuscarora) introduced the term ‘land base’. Longfish: ‘… the interwoven aspects of place, history, culture, physiology, and their people a sense of themselves and their spirituality and how the characteristics of the place are all part of the fabric. When rituals are integrated into the setting through the use of materials and specific places and when religion includes one walks upon the earth- that is land-base’. [9]
Longfish considers the Navaho art of sand painting as an example of ‘land base’ because ‘sand as an artistic medium is a microcosm of the surrounding desert’ [10], a form of art, religion and place in one.
George Longfish, You can’t rollerskate in a Buffalo-herd, even if you have all the Medicine, acryl on canvas, 1979 (Lippard, p.110)
In his work You can’t skate in a Buffalo Herd You, even if you have all the medicine is the ‘land base’ element is very evident. In this abstract work the central circle and the motive of the four corners dominate the composition. Pictographic characters refer to landscapes and footprints. The circular shape and the characters resemble the type of shield that was formerly used by the nomadic tribes of the Great Plains. The appearance of the four directions is a very typical element of the Navaho sand painting, as applied by Joe Ben Jr., a traditional working Navaho artist, who in 1989 exhibited at the famous exhibition of Jean Hubert Martin Magiciens de la Terre, in the Centre Pompidou in Paris. [11]
You can’t rollerskate … could be a typical work might call pan-Indian, because elements are included of two different Indian cultures (those of the Great Plains nomads and those of the Navahos in the canyon areas of Arizona). These elements are not a part of the tradition of Longfish’ own origin; the Seneca and Tuscarora were sedentary farming peoples of the U.S. east coast. Longfish uses the circle motive, because he ‘was interested in the circle philosophy of the Native Americans. This title was chosen to put some ‘lightness into a serious painting’. [12]
In the context of this circle philosophy the following quote of the Lakota poet / mystic Black Elk of the early twentieth century is very relevant. Black Elk: ‘In almost everything the Idian does you find the circle motive, because the Power of the World always works in circles and everything tries to be round … The flowering tree was the living centre of the circle and the circle of the four winds made him grow … The sky is round and I’ve heard the earth is round like a sphere just like the stars. The wind turns around when it is at the very most. Birds build round nests because their belief is equal to ours. The sun rises and sets in an arch. The moon does the same and they both are round’.[13]
Jaune Quick To See Smith, Osage Orange, oil on canvas, 1985 (Lippard, p. 20). See also this dissertation Beyond Sweetgrass; the life and work of Jaune Quick-To-See Smith, by Joni L. Murphy, University of Kansas, 2008.
An artist who deals with a same kind of theme is Jaune Quick to See Smith (Salish). In her abstract work she is influenced by both the Native American pictographic tradition as the ‘classic modern masters’ like Klee, Gris, Picasso and Miró. Quick to See Smith’s use of color is inspired by the desert of New Mexico, where she lives. This is not the area where her ancestors came from (the original habitat of the Salish lay in the north-western states of Idaho and the State of Washington), but she also considers herself as a pan-Indian artist. She participates regularly in the so-called powwows, a twentieth century intertribal ritual, in which many elements of different tribes and cultures from across North America brought together in an eclectic way.
Quick to See Smith calls her more or less abstract work ‘narrative landscapes’, where ‘the epic element is visible only to one who is able to live in the barren, empty landscape itself’. Quick to See Smith: ‘When we talk, we talk in the past, and future present. When I paint I do the same. When you grow up in this environment, live is not romantic … Thus living language and are not embellished but simple and direct. I feel that in my paintings as well … I paint in a stream of consciousness so that pictographs on the rocks behind me muddling together with shapes of rocks I find in the yard, but all made over into my own expression. It’s not copying what’s there, it’s writing about it’.[14]
The work shown here, Osage Orange, is a clear example of such a ‘narrative landscape’. Between the abstract lines and color fields pictographic characters are all visible, pointing to recognizable figures, like humans, horses, snakes, a moose, astrological constellations and a canoe. The work as a whole represents a combination of natural forces and historical events, an imprint of space and time, according to the landbase philosophy always connected. The title refers to a small tree which branches were once used to make bows. When the first settlers came to the Osage Oranges were used as markers for barbed wire. ‘So this little shrub played two very different roles in two different cultures’, sais Quick to See Smith. [15] So even this apparent non-political work can’t be understood out of context of the current situation of the Native Americans.
Jimmie Durham, We have made progress, mixed media, 1991
Jimmie Durham
‘Don’t worry, I’m a good Indian. I’m from the West, love nature, and have a special, intimate connection with the environment. I can speak with my animal cousins, and believe it or not I’m appropriately spiritual (even smoke the pipe). I hope I am authentic enough to have been worth of your time, and yet educated enough that you feel your conversation has been intelligent. I’ve been careful not to reveal to much, understanding consumers is a product in your society, you can buy some for the price of a magazine … I feel fairly sure that I could address the entire world if only I had a place to stand . You (White Americans) made everything your turf. In every field, on every issue, the ground has already been covered’. [16]
With these somewhat cynical words Jimmie Durham begins his essay The Ground has already been covered, in ‘Artforum’, summer 1988. This article describes the overall occupancy of the original Indian land by the white dominant culture, both materially and spiritually. The land has been splintered in unities with defined but artificial borders and in almost everything the occupation is noticeable, even considering ideas and language. In a certain way the concept of Durham fits in the notion of ‘exile in their own country’ of Scott O Momoday and Vine Deloria Jr. The tone is rather sarcastic and laced with cynical irony, a major strategy of the artist.
Jimmie Durham (Arkansas 1940) is a Cherokee, one of the nations which in 1834 were expelled from their original habitat (approximately the current Georgia) and past the infamous ‘Trail of Tears’ to the ‘Indian Territory’, the current State of Oklahoma, more than one thousand kilometers to the west. In the words of Durham the Cherokee are ‘a nation of losers’, a notion that plays an important role in the work of this artist. [17]
Jimmie Durham began his career as a political activist in AIM until the movement was unbound in the early eighties. From that moment he focussed on his art, which indeed always involves commitment. Durham: ‘It would be impossible, and I think immoral, to attempt to discuss American Indian Art sensibly without making central political realities’. [18]
After a time, having lived in New York ( ‘the only place in the United States for an Indian somewhat liveable’), in 1989 Durham moved into Mexico, as ‘in the U.S. the homeland of the Cherokee has buried where for us it is not allowed to stay’. After his Mexican period, Durham left the American continent and lived successively in Japan, Belgium, Ireland. and finally Germany (Berlin) [19]
Jimmie Durham, Selfportrait, mixed media, 1986
Key issues in Durham’s work are identity and origin, language, the ‘subjective and ideologically loaded history’ (compare with Fritz Scholder), the stereotypes non-Indians have on Indians and the postmodern notion that almost everything has been said or written ( See ‘The Ground has already been covered’). In his statements Durham is often very outspoken and provocative. By example he considers the vast oeuvre of Picasso as a ‘form of environmental pollution’. The ‘vast profusion of images doesn’t contribute to communicate great ideas’, states Durham. [20]
In his art he confronts the audience with their own stereotypes and prejudices by holding a mirror. In ‘The Ground has already been covered’ he projects all prejudices, stereotypes and romantic falsifications that non-Indians have on Indians to himself. Durham confronts the reader with all manner of ironic ambiguity to unmask certain fixed ideas and refute them. Durham doesn’t have much hope on improvement. In a double interview, together with the Cuban artist Ricardo Brey on the eve of the Documenta IX in Kassel, he calls himself an ‘anti-optimist’. He explains that this is not the same as a pessimist, the difference is between a nuance he only knows the Cherokee language. The bottom line is the phrase ‘probably not’ could mean a ‘maybe’, the hope of a ‘nation of losers’. Durham calls this his main philosophy: ‘Our life is in an intolerable way absurd. Everything is so banal, so absurd, that you aim to grin at it. I am not doomster, but I tend to say probably not’. [21]
Durham work consists of installations, ready-mades and text, in which he show many possible ambiguities and paradoxes. He considers his ready-mades as one of the most ‘Native American elements’ in his work. Since the first confrontation with the Europeans the Native Americans were masters to let their new goods undergo a ‘Duchamp-like metamorphosis’. Cooking pots, beads and blankets were so transformed they were immediately identifiable as ‘Indian objects’.

Jimmie Durham, Karankawa, mixed media, 1983 (Lippard, p. 217)
Karankawa (1983) is a clear example of Durham’s ready-made objects. The processed skull was from a person belonged to the Karankawa, an extinct indigenous people, which Durham found at the beach of Texas. By putting the skull on a socle this person regains some of his dignity. Durham added the eyes, one outward (by a shell) and the other inward (through an empty candle holder).
An other work in which he uses the motive of the outward and inward eye is Self Portrait from 1986. It is one of his most macabre objects. We can see the template of a human body covered with scars and wounds and filled with texts, surmounted by a mask. With this work Durham might give the appearance that he introduces himself to the viewer. Among the texts are some excerpts from his essay The ground has already been covered, but are mixed with other text fragments. Irony and self-mockery are again a part of his strategies.
In the autumn of 1995 Durham exhibited in the Netherlands for the first time, with his installation The Center Of The World, in Museum ‘De Vleeshal’ in Middelburg. In the huge space Durham made a few subtle changes. First was a network of steel cables along the walls, which were laced as small objects, bones, walnuts and iron scrap. In the corner stood a chair showing a phone. On a small monitor in a different corner was a performance video display, which showed how Durham in the middle of a field was trying to install another phone. While he was doing this, there was a persistent ringing. At one point from outside of the image of the monitor someone threw with a stone the handset of the phone. But the sound of the ringing continued.
Somewhere on the wall was stuck a little note with the following message: ‘Please understand that, in spite of all appearances I am not your enemy. It is my duty to find the truth and I will. I hope it will cause as little trouble as possible’. [22]
Added to this installation Durham wrote a small booklet with poems, short stories, anecdotes and individual claims. The texts were written in the Cherokee [23], English, Japanese and French, the languages spoken in the various places where the artist had lived. These texts were more confusing than enlightening. For example: ‘Grandmother Spider said: “When I die bury me with my face to the East”. The Spring after, tobacco grew where her vagina was. That is the reason we smoke tobacco’. This seems another example of how Durham confronts the viewer (especially the viewer who is seeking for exotic and mystical truths of a ‘spiritual Indian’) by saddling him with semi-profound wisdom, as he did In his essay The ground has already been covered.
In the foreword of the booklet it seems Durham unveils some of his intentions. The main theme of this installations are perhaps surprising and illogical associative ‘connections’. Durham: ‘If you follow one line it seems logical, if you follow a second it could still be true, but with the third everything falls apart’.
The booklet ends with the poem ‘The Center Of The World’. Here Durham cuts the word ‘invisibilite’ in different smaller units and adds new elements, so that more new ‘connections’ are created, such as ‘business’ and ‘visibilité’. Finally, he suggests that the concept ‘The Center of the World’ was not chosen randomly for this location, because in Middelburg the telescope was invented (by Zacharias Jansen and Johannes Lipperhey in 1608), an instrument that has achieved again ‘new connections’.
In this installation he spectator is the ‘Center of the World’. All around him are logical and non-logical ‘connections’ and it is up to the spectator whether he uses these lines to come to interact. Durham doesn’t make it easy and frequently gives the signal ‘wrong connection’ (almost literally, see the telephones). In my view the ringing phone on the monitor view represents Durham futile attempts to make contact, as he tries in The Ground has already been covered in ‘Artforum’ ( ‘I could address the entire world if only I had a place to stand’). Although all options are open this again fits in Durham philosophy ‘probably not’.
An impression of Durham’s installation The Center of the World, which was also exhibited at ‘De Vleeshal’ in Middelburg (The Netherlands), 1995 (http://vleeshal.nl/en/tentoonstellingen/jimmie-durham-the-center-of-the-world)
Jimmie Durham, The Center of the World, at ‘De Vleeshal’ (detail)
Jimmie Durham, The Center of the World, at ‘De Vleeshal’ (detail)
Position and place
The first thing that strikes after discussing these artists is the enormous diversity. Now this fact is not as spectacular as the traditionally Native America was a great patchwork of very different peoples, languages and cultures. It is striking, when initially expected that decimated the Indian population at the beginning of the twentieth century would soon disappear, since the sixties a great revival can be observed from various political and cultural events, not necessarily exclusively belonging to a specific tribal or cultural tradition.
Remains for us to see if the categories which Susan Vogel has developed for classification of contemporary African art, also applicable to the contemporary art of Native America (this was a part of the original assignment in 1996, FS, see also http://www.susan-vogel.com/publications.html). At first sight maybe a little bit. In the traditional reserves is sometimes referred to ‘Traditional Art’ or ‘Functional Art’. Furthermore you can find many examples of ‘Extinct Art’ (eg tourist ‘totem poles’ in Vancouver, fixed ‘sand paintings’ of the Navaho or other ‘traditional objects’, mainly commercial artefacts for the tourist markets).
Yet I believe there is a danger in applying these types of African art on the contemporary art of the Native Americans. The situation of America’s original inhabitants is completely different than those of black Africa. Africa consists largely of former colonial countries, which are now the third world. The Indians of North America belong to the ‘Fourth World’, indigenous peoples are now dominated by imported culture, in this case within the boundaries of a First World country. This fact is, as previously shown, often essential on their contemporary art. To quote Jimmie Durham again: ‘It would be impossible, and I think immoral, to attempt to discuss American Indian Art sensibly without making central political realities’. Although the Fourth World issues in some areas of black Africa will play a role, perhaps as in southern Africa, where a very small minority of Bushmen is dominated by White Africans, Asians, Bantus and Zulus, is generally an African problem other than those of the North American Indians.
However, the history and current status of the Indians in Canada and the United States (often a minority and exiles in their own country) is an essential element for a decent understanding and interpretation of the contemporary Native American art and culture .
Floris Schreve
References
[1] Dee Brown, Bury my heart at Wounded Knee, New York, 1970, (Dutch edition, Begraaf mijn hart bij de bocht van de rivier, Hollandia, Baarn, 1973, p. 381)
[2] Axel Schultze, Indianische Malerei des Nord Amerikas 1830-1970, Stuttgart, 1973, p. 75
[3] Lucy Lippard, Mixed Blessings; New art in multicultural America, New York, 1990, p. 117
[4] Lippard, p. 117
[5] Schultze, p. 75.
[6] Brown, p. 44, 48
[7] See about this history http://www.loc.gov/rr/program/bib/ourdocs/Indian.html[
[8] Lippard, p. 109
[10] Lippard, p. 109
[11] Jean Hubert Martin, Magiciens de la Terre, Musee Nationale d’ Art Moderne Centre Pompidou, Parijs, 1989, p. 92-93
[12] Lippard p. 109
[13] Ton Lemaire, Wij zijn een deel van de Aarde, Utrecht, 1988, p. 22
[14] Lippard, p. 119
[15] Lippard, p. 14
[16] Jimmie Durham, The ground has already been covered, in ‘Artforum’, summer 1988, New York, p. 101.
[17] Domenic van den Boogaard, Let Geerling, Outsiderart betekent uitsluiting; een gesprek tussen Ricardo Brey en Jimmie Durham, ‘Metropolis M’, nr. 4, Utrecht (The Netherlands) 1992, p. 24.
[18] Lippard, p. 204
[19] Hans Hartog Jager, Durham verstrikt bezoekers in netwerk van draad en botten, NRC Handelsblad (The Netherlands), 20-5-1995.
[20] van den Boogaard, Geerling , p. 24.
[21] idem, p. 25
[22] Jimmie Durham, The Center of the World, Middelburg, 1995, see http://vleeshal.nl/en/publicaties/jimmie-durham-document-3 .
[23] Although most of the Native American cultures of North America were non alphabethic (perhaps the Delaware, or Leni Lenape of the Eastern US Coast were an exeption) the Cherokee developed after the European invasion an alphabet of their own. This alphabet was developed by Sequoya (1760-1843), who used the phonetic European system by developing his own characters. The alphabet of Sequoya is still used by the Cherokee (see http://www.britannica.com/EBchecked/topic/535250/Sequoyah)
Christenen….althans, sommigen
Dit gaat voor een keertje niet over moslims. Van de facebookgroep Ik scheur het Reformatorisch Dagblad in kleine stukjes (waarbij ik me na dit bericht meteen heb aangesloten):
“Het Reformatorisch Dagblad heeft zich maandag in een hoofdredactioneel commentaar teleurgesteld getoond dat de president van Malawi snel is overgegaan tot het verlenen van gratie aan een veroordeeld homopaar. De twee mannen kregen door een rechtbank in de stad Blantyre een gevangenisstraf van 14 jaar opgelegd vanwege ‘grove obsceniteit en onnatuurlijke daden’, maar kregen gratie na een gesprek tussen secretaris-generaal van de VN Ban Ki-moon en president Bingu wa Mutharika.
Het Reformatorisch Dagblad noemt het ‘jammer dat de Malawische president zo snel door de knieën ging’, ook al is 14 jaar gevangenisstraf ‘fors, zeker voor westerse begrippen’. Het commentaar vervolgt: ‘Als de burgers van Malawi willen weten waar dit spoor eindigt, moeten ze de komende tijd de politieke verslaggeving uit Nederland volgen.’
Het dagblad doelt daarbij op het initiatiefwetsvoorstel van D66 om het voor scholen niet langer mogelijk te maken leraren te weren op grond van hun homoseksuele levenswijze. ‘Een ruime Kamermeerderheid steunt dit voorstel en dat zal door de komende verkiezingen nauwelijks veranderen. Het is niet uitgesloten dat hier straks het omgekeerde gebeurt van wat de rechters in Malawi deden: niet degenen die zich openlijk homoseksueel gedragen, worden bestraft, maar juist christenen en moslims die dat gedrag zondig noemen.’
Ook is de krant niet gelukkig met de protesten van minister Verhagen en hoofdredacteur van de Gaykrant Henk Krol, die meende dat het de morele plicht is te protesteren omdat Nederland als eerste land ter wereld het homohuwelijk invoerde. ‘Dat dat haaks staat op de Afrikaanse cultuur en indruist tegen de opvatting van de overgrote meerderheid van de bevolking, nemen homolobbyisten voor lief.’
Ook Ban Ki-moon moet het ontgelden. ‘Kennelijk had deze kwestie een hoge prioriteit voor de VN, terwijl Ban Ki Moon zich nog niet zo vaak druk heeft gemaakt over folteringen van christenen’, zo meent het dagblad.
Op Twitter reageren verscheidene politici boos op het commentaar. PvdA-Kamerlid Diederik Samson noemt het ‘ronduit stuitend’. Femke Halsema (GroenLinks) vraagt aan André Rouvoet (ChristenUnie). ‘Ha @andre_rouvoet, kun jij Hoofdredactioneel Ref.Dagbl over Malawi niet veroordelen? Heeft meer effect dan wanneer ik dat doe.’ Boris van der Ham (D66) heeft het over een ‘schandalig stuk’. VVD-Kamerlid Helma Nepperus is ‘echt geschrokken’.”
bron: Volkskrant 31 mei 2010
De site van het Reformatorisch Dagblad is op dit moment uit de lucht, dus ik kan voorlopig niet verwijzen naar de volledige tekst (wat ik het liefst had gedaan). Maar hoe dan ook, weer een reden om op 9 juni vooral progressief, vrijzinnig en seculier te stemmen. Voor mij dus geen homofobie, islamofobie en zelfs geen christenfobie. Zolang religie en politiek gescheiden blijven. Liever een land met hoofddoek en gaypride dan zonder. En voor de goede orde, in een eerder artikel heb ik mij positief over Rouvoet uitgelaten (dus zo’n scherpslijper ben ik niet). Maar, om met Femke te spreken: ‘Andre, laat wat van je horen!’ En misschien is dit ook een kwestie waar Refo Anders, een club waar ik toch wel bewondering voor heb, al zou ik nooit de keuzes maken die zij voorstaan (je mag het wel zijn maar het niet doen), zich over moet uitspreken. Of iets voor kandidaat-kamerlid voor de Christen Unie Jonathan van der Geer. Of misschien Sander Chan, zie zijn blog hier. En Arie Boomsma natuurlijk, maar die doet al genoeg goed werk (zie hier). Mijn zegen hebben jullie. Succes!
Floris Schreve
Update: Hier de volledige tekst van het commentaar uit het Reformatorisch Dagblad van 2 juni 2010(http://www.refdag.nl/opinie/commentaar/commentaar_homowetten_1_481591 ):
Commentaar: Homowetten
02-06-2010 20:45
De Verenigde Naties konden in het verleden rekenen op forse kritiek vanuit de hoek van onder andere de SGP. Ds. Kersten schroomde niet om de organisatie te betitelen als het „gouden kalf” waar bijkans de hele wereld omheen danste. In later jaren is dat beeld wat bijgesteld, maar orthodoxe christenen blijven een unheimisch gevoel houden bij de manier waarop de VN de wereldvrede nastreven.
Dat zal niet verbeterd zijn door het recentste wapenfeit van de VN. Twee homo’s in Malawi zijn zaterdag vrijgelaten nadat ze een enkele week eerder veroordeeld waren tot veertien jaar gevangenisstraf. De secretaris-generaal van de VN, Ban Ki Moon heeft zaterdag persoonlijk het parlement in Malawi toegesproken om zijn afkeer te uiten van de strenge antihomowetten in het land. Nog dezelfde dag verleende de president van het land hun gratie. Het homostel was al in december opgepakt, direct na hun verloving, omdat uitingen van homoseksualiteit in Malawi verboden zijn, zoals in veel Afrikaanse landen. De mannen waren van plan dit jaar te trouwen. Daarmee zouden ze het eerste homopaar in zuidelijk Afrika zijn.
Kennelijk had deze kwestie een hoge prioriteit voor de VN, terwijl Ban Ki Moon zich nog niet zo vaak druk heeft gemaakt over folteringen van christenen. Ban benadrukte in zijn toespraak voor het parlement ook dat Malawi zijn wetten moet aanpassen aan „internationale standaarden.” Dat roept echter wel de vraag op wie hierin de norm bepaalt. Want terwijl plaatselijke christelijke en islamitische leiders de veroordeling van de mannen hadden toegejuicht, voerden diverse landen een lobby tegen de regering van Malawi. Ook Nederland heeft een reputatie op dit gebied: minister Verhagen noemde het vonnis vrijwel direct „meer dan afschuwelijk.” In de Volkskrant noemde homobelangenbehartiger Krol het protest tegen het Afrikaanse land onze morele plicht, omdat Nederland het eerste land ter wereld was dat het homohuwelijk legaliseerde. Dat dat haaks staat op de Afrikaanse cultuur en indruist tegen de opvatting van de overgrote meerderheid van de bevolking, nemen homolobbyisten voor lief.
Veertien jaar is fors, zeker voor westerse begrippen. Toch is het jammer dat de Malawische president zo snel door de knieën ging. Als de burgers van Malawi willen weten waar dit spoor eindigt, moeten ze de komende tijd de politieke verslaggeving uit Nederland volgen. Zaterdag was er een voorproefje: D66 kondigde aan eerdaags de veelbesproken initiatiefwet in te dienen die de enkelefeitconstructie ongedaan maakt. Als deze wet van kracht wordt, kunnen christelijke scholen niet langer docenten met een homoseksuele leefwijze weren.
Een ruime Kamermeerderheid steunt dit voorstel en dat zal door de komende verkiezingen nauwelijks veranderen. Het is niet uitgesloten dat hier straks het omgekeerde gebeurt van wat de rechters in Malawi deden: niet degenen die zich openlijk homoseksueel gedragen, worden bestraft, maar juist christenen en moslims die dat gedrag zondig noemen.
Of zou Ban Ki Moon dan ook onze Tweede Kamer komen toespreken en het opnemen voor deze intolerantie jegens religieuzen?
Tot zover het de oorspronkelijke tekst van het commentaar. Overigens, als je op zondag deze link aanklikt word je getracteerd op de volgende tekst:
‘Fijn dat u belangstelling hebt voor refdag.nl, de nieuwssite van het Reformatorisch Dagblad.
Vandaag is het zondag. We wijden deze dag in het bijzonder aan de dienst van God. Wij beschouwen de zondag als een rustdag, een opdracht van God en een geschenk, waar we dankbaar voor mogen zijn. Om die reden actualiseren we onze site vandaag niet.
Staat het nieuws dan stil op zondag? Nee, dat niet – we leven in een jachtige tijd waarin het verschil tussen zondagen en werkdagen helaas steeds kleiner wordt.
Morgen brengen we u graag weer op de hoogte van de dagelijkse gebeurtenissen, voorzien van achtergronden, commentaar en opiniërende artikelen. Zoals u dat van ons gewend bent.
Informatie over kerkelijke gemeenten, kerkdiensten en predikanten kunt u desgewenst vinden op onze site www.kerktijden.nl.
Hoofdredactie Reformatorisch Dagblad’
Daaraan herken je de ‘ware gelovige’ 😉
Regelrecht bizar is de verklaring van het Reformatorisch Dagblad achteraf (uit een bericht van NU.nl):
Reformatorisch Dagblad blijft bij commentaar homo’s
| Uitgegeven: | 1 juni 2010 13:43 |
| Laatst gewijzigd: | 1 juni 2010 15:53 |
AMSTERDAM – Het Reformatorisch Dagblad neemt niets terug van een omstreden hoofdredactioneel commentaar, waarin de krant maandag kritiek leverde op de inzet van VN-chef Ban Ki-moon voor de vrijlating van twee mannen die in Malawi lange celstraffen hadden gekregen vanwege hun homoseksuele relatie.

Wel zegt hoofdredacteur Wim Kranendonk te betreuren dat de krant de indruk heeft gewekt dat die “mensen met een homoseksuele levensstijl zou discrimineren” (curs. FS). Het commentaar ging in op de gratieverlening aan twee homoseksuele mannen in het Afrikaanse land Malawi.
Eerder waren die veroordeeld tot veertien jaar celstraf, omdat ze zich zouden hebben verloofd. Onder zware druk van onder andere secretaris-generaal Ban Ki-moon van de Verenigde Naties werden de twee vorige week vrijgelaten (http://www.nu.nl/binnenland/2259790/reformatorisch-dagblad-blijft-bij-commentaar-homos.html)
Update: Bovenstaand noemde ik Arie Boomsma al. Gelukkig heeft hij samen met Ronald Plasterk een verklaring opgesteld, die ook als brief is ingezonden aan het Reformatorisch Dagblad. Vanzelfsprekend alle lof! Hier de link naar de brief van Boomsma en Plasterk.
Zie verder ook de (geweigerde) brief van het roze netwerk van de PvdA, hier te lezen.
Kort historisch overzicht Irak
Kort historisch overzicht Irak
(geschreven als ‘steuntje’/handout bij mijn lezing van 19 mei jl, zie hier, begeleidend artikel hier)
1920- Val van het Osmaanse Rijk en stichting van de Staat Irak. Irak wordt een monarchie onder Brits mandaat. Faisal I, zoon van de Sharif van Mekka (ook bekend uit Lawrence of Arabia) wordt de eerste koning van Irak
1932- Formele onafhankelijkheid. Irak blijft echter door allerlei afgedwongen verdragen aan de Britse belangen gebonden
1941- Met behulp van Nazi Duitsland pleegt de nationalistische generaal Rashid Ali al-Khailani een coup. Datzelfde jaar wordt het Rashid Ali regime door de Britten weer verdreven. Deze coup zou de een belangrijke inspiratiebron zijn voor de oprichting van de Ba’thpartij in Syrië, door de Christen Michel Aflaq
1958- Een staatsgreep van het leger maakt een einde aan de monarchie en de Britse invloed. Onder leiding van generaal Abdul Karim Qasim wordt de eerste republiek gesticht. Irak wordt een militaire dictatuur, die sterk door de Sovjet Unie wordt gesteund
1959- Mislukte moordaanslag op president Qasim door de Ba’thpartij. Een van de plegers is de jonge activist Saddam Hoessein. Hij vlucht daarna naar Egypte, maar heeft met deze daad naam gemaakt in de Ba’thpartij en in militante nationalistische kring
1963- Staatsgreep van de Ba’thpartij, met vrijwel zekere steun van het westen (Amerika, zie bijv. dit artikel uit de New York Times). Het op de Sovjet Unie leunende bewind komt ten val en generaal Qasim wordt geëxecuteerd. De Ba’thi’s beginnen een niets ontziende terreurcampagne, waarin Saddam Hoessein een belangrijke rol speelt. In hetzelfde jaar grijpt het leger in en wordt de Ba’thpartij weer uit de regering gezet. Generaal Abdul Rahman Arif wordt president. In 1966 komt hij om het leven bij een ongeluk en hij wordt opgevolgd door zijn broer Abd as-Salam Arif
1967-Nederlaag tegen Israël en een opleving van radicale nationalistische krachten in de Arabische wereld
1968- Tweede staatsgreep van de Ba’thpartij. Generaal Ahmed Hasan al-Bakr wordt president. Saddam Hoessein is in het begin zijn naaste medewerker en krijgt na verloop van tijd de formele functie van al-Bakrs plaatsvervanger.
1979- Saddam Hoessein schuift al-Bakr aan de kant en wordt president van Irak. In een serie partijcongressen en showprocessen zuivert hij de Ba’thpartij van alle mogelijke concurrenten.
1980-1988- Oorlog met Iran. Irak valt Iran binnen, om de controle over de monding van de Eufraat en de Tigris in de Perzische golf veilig te stellen. In 1988 eindigt de oorlog in een patstelling, zonder dat een van de partijen iets heeft bereikt.
1988-jaar van de Anfal-campagnes tegen de Koerden. Naast gifgasaanvallen op een aantal Koerdische steden en dorpen, waarvan die op Halabja het meest berucht is geworden, poogt het Iraakse regime het Koerdische platteland te zuiveren middels massadeportaties en executies. 180.000 Koerden komen om het leven.
1990- Irak valt Koeweit binnen. In 1991 worden de Iraakse troepen door een coalitie onder leiding van Amerika weer uit Koeweit verdreven. Het Iraakse volk, zowel in het zuiden als in het noorden komt massaal in opstand tegen het Ba’thregime, maar wordt door Amerika in de steek gelaten. Meer dan 100.000 Iraki’s komen om.
1991-2003 jaren van het embargo. Het regime blijft zitten en het Iraakse volk lijdt bittere armoede
2003- Invasie van Amerika en bondgenoten onder het voorwendsel van mogelijk aanwezige massavernietigingswapens. Het Ba’thregime en Saddam Hoessein komen ten val.
Floris Schreve
Voor de uitgebreide versie (met uitvoerige literatuurlijst, weblinks en andere bronnen), zie: https://fhs1973.wordpress.com/2008/07/15/historisch-overzicht-irak/. Hieronder viif tekeningen van de in Nederland wonende Iraakse cartoonist Kifah al-Reefi (uit de periode 2003-2005) die denk ik geen enkele toelichting behoeven. De beelden spreken voor zich.
Hier een documentaire van History Channel, waarin 4500 jaar geschiedenis van Mesopotamië/Irak wordt samengevat in anderhalf uur:
Floris Schreve
tentoonstelling Diversity & Art: Ziad Haider- زيــــــــاد حيـــــــدر
(pdf)
Ziad Haider |Untitled| 1997-oil-canv-70×50
Ziad Haider زيــــــــاد حيـــــــدر
Ziad Haider werd in 1954 geboren in Amara, een stad in het zuiden van Irak, gelegen aan de Tigris, zo’n 200 kilometer ten zuiden van Bagdad. Zijn vader was leraar Engels en de meeste van zijn broers en zussen volgden hun opleiding aan de universiteit. Toen Ziad 18 was overleed zijn vader. Kort daarna verhuisde zijn familie naar Bagdad.
De jaren waarin Ziad opgroeide vormden een roerige periode voor Irak. In 1958 had een groep nationalistische officieren, gesteund door zowel de communisten en verschillende nationalistische groepen de door de Britten gesteunde monarchie omvergeworpen. Deze staatsgreep leidde een paar jaar later tot een tweede staatsgreep, waarbij de Ba’thpartij voor het eerst een gooi naar de macht deed. In de korte tijd dat deze partij over Irak heerste oefende zij een vernietigende terreur uit. Snel daarna volgde er weer een tegencoup, waarbij een autoritair militair regime de orde voor een paar jaar wist te handhaven. In 1968, iets na de Arabische nederlaag tegen Israël, die in de hele Arabische wereld voor instabiliteit zorgde, greep de Ba’thpartij voor de tweede keer de macht. Het regime zou aan de macht blijven tot de Amerikaanse invasie van 2003.
Toch was de greep van de partij op de samenleving nog niet zo sterk toen Ziad Haider in 1972 ging studeren aan de Academie voor Schone Kunsten in Bagdad. Ondanks de turbulente recente geschiedenis en de vaak instabiele situatie had Irak een bloeiende kunstscene, een van de invloedrijkste van het Midden Oosten of zelfs de islamitische wereld. Vanaf het begin van de jaren vijftig had een groep kunstenaars, verenigd in de ‘Bagdadgroep voor Moderne Kunst’, waarvan de beroemde kunstenaar Jewad Selim het middelpunt was, de toon gezet en was Irak op het gebied van de artistieke avant-garde een van de gidslanden in de regio. Naast
Ziad Haider, Selfportrait, 1991 / oil on canvas / 240 x 140
Jewad Selim waren de kunstenaars Faiq Hassan, Shakir Hassan al-Said en Mahmoud Sabri beroemd in de hele Arabische wereld en werden zij veel nagevolgd. Vooral de invloed van Shakir Hassan, overigens een van Ziads docenten, was bijzonder groot; zijn stijl van het combineren van de islamitische abstracte traditie met een modernistische stijl heeft zijn sporen nagelaten in de kunst van de hele Arabische wereld. Maar dit was zeker niet de enige richting van de Iraakse moderne kunst, die buitengewoon pluriform was.
Precies rond de tijd dat Ziad zijn studie voltooide (in 1976) begon de situatie heel langzaam te veranderen. In een televisie-interview met de IKON vertelde Ziad: ‘Ik behoorde tot de laatste lichting studenten aan de kunstacademie die geen lid hoefde te worden van de Ba’thpartij. Kort daarna zou alles anders worden. Na de academietijd kregen studenten die partijlid waren beurzen om in het buitenland te studeren en werden zij door de staat gesteund. Ik kon het leger in’.
Hoewel Ziad eind jaren zeventig verschillende exposities had en daarnaast ook actief was als modeontwerper had zijn weigering om lid van de Ba’thpartij te worden grote consequenties. In 1979 eiste Saddam Hoessein de alleenheerschappij op en begin 1980 stortte hij zijn land in de oorlog met Iran. Vele jonge Iraki’s werden de oorlog ingestuurd om aan het front als soldaat te dienen en ook Ziad trof dit lot. De Irak/Iran oorlog was een vernietigende loopgravenoorlog, waarin uiteindelijk een miljoen Iraki’s (en een miljoen Iraniërs) de dood vonden. De jaren van oorlog betekenden een lange onderbreking van Ziads loopbaan als kunstenaar. Zijn leven zou nog een veel heviger wending nemen toen hij midden jaren tachtig, gedurende een kort verlof in Bagdad, werd gearresteerd, omdat iemand over hem had geklikt bij de geheime dienst. Voor vijf jaar verbleef Ziad Haider in de beruchte Abu Ghraib gevangenis, de donkerste periode van zijn leven (1986-1990). Nadat hij was vrijgelaten werd hij weer terug het leger ingestuurd dat net Koeweit was binnengevallen. Ook de Golfoorlog van 1991 maakte hij volledig mee.
Ziad Haider | Untitled | 1999-mixed-media-80×60
Direct na de oorlog brak in Zuid Irak een grote opstand uit tegen het regime in Bagdad. De opstandelingen, bestaande uit de Shiïetische bevolking en een deel van de Iraakse troepen die halsoverkop Koeweit hadden moeten verlaten, rekenden op steun van de Amerikanen. Op het allerlaatste moment besloten de Amerikanen de rebellen niet te steunen en stonden zij er alleen voor toen het regime in Bagdad terugsloeg. Tienduizenden opstandelingen kwamen om het leven. Ook in het noorden kwamen de Koerden in opstand. Uiteindelijk stelden de geallieerden een no-fly zone in, maar toen was het voor de opstandelingen al te laat. Tot in de jaren erna maakte het regime jacht op mogelijke tegenstanders en ook Ziad had alle redenen om zich zorgen te maken. Zijn laatste grote werk dat hij in Irak maakte, een zelfportret, zegt eigenlijk alles. Dit werk heeft hij overigens moeten achterlaten en is helaas later door het regime vernietigd.
In 1992 ontvluchtte hij Irak. Voor vijf jaar verbleef hij achtereenvolgens in Syrië en Jordanië, totdat hij in 1997 als vluchteling aan Nederland werd toegewezen. Met een paar schilderijen en een bijzonder schetsboek, kwam hij aan in ons land, waar hij zich vestigde in Amersfoort. De tekeningen in dit schetsboek, voor het eerst te zien op deze tentoonstelling, zouden de basis vormen voor zijn Nederlandse oeuvre dat hij in de jaren daarop verder zou uitwerken.
Na Amersfoort woonde hij voor korte tijd in Almere en vervolgens in Amsterdam. Net als voor veel van zijn lotgenoten, was het in eerste instantie niet makkelijk om zich hier als kunstenaar te vestigen. Naast dat hij doorwerkte aan zijn persoonlijke stijl, werkte hij ook veel als portrettist en tekende hij portretten van passanten op het Leidse Plein en het Rembrandtplein. Hier ontmoette hij ook zijn partner, de kunstenares Paula Vermeulen, die eveneens gedurende de zomermaanden portretten tekende. Uiteindelijk gingen zij wonen aan de Rozengracht.
Ziad Haider | Untitled | 1997-drawing-70×50
Ziad Haider | Untitled | 1997-drawing-70×50
Nu hij na een bewogen leven zich in rustiger vaarwater bevond, begon Ziad Haider aan de opbouw van zijn indrukwekkend Nederlandse oeuvre. Naast dat hij portretten bleef tekenen en ook samen met Paula teken en schildercursussen gaf, begon zijn typerende persoonlijke stijl steeds meer vorm te krijgen. Hoewel hij ook in zijn ‘vrije werk’ figuratieve elementen toeliet, was zijn stijl grotendeels abstract, al bevatten zijn abstracte werken wel degelijk verwijzingen naar de werkelijkheid, zoals concrete gebeurtenissen uit zijn leven, of zaken die hij direct waarnam. Deze werden echter getransformeerd in een geheel eigen abstracte beeldtaal.
Het spreekt natuurlijk vanzelf dat zijn ervaringen in Irak fundamenteel waren voor zijn werk, zowel zijn tijd in het leger als de periode die hij in de gevangenis moest doorbrengen. Beide grote potloodtekeningen verwijzen hier natuurlijk direct naar. Het nummer 4445 was Ziads soldaatnummer. Een ander element, dat hier figuratief is weergegeven, maar in veel van zijn schilderijen in een meer geabstraheerde vorm terugkeert, zijn de weergave van zijn voeten. Dit motief refereert aan verschillende gebeurtenissen in zijn leven. Als soldaat moest Ziad Haider vaak lange marsen afleggen. Toen hij uit de gevangenis werd vrijgelaten was hij de enige van zijn medegevangenen die nog amper in staat was om op zijn voeten te staan. En natuurlijk hebben zijn voeten hem verder gedragen, op zijn lange reis in ballingschap, totdat hij uiteindelijk een veilige plaats vond.
Het gegeven van de voeten is niet het enige herkenbare in Ziads werken. Vaak zijn er min of meer antropomorfe elementen te ontdekken. Deze lijken vaak versmolten met vormen die doen denken aan gloeiend metaal. Het thema mens en machine speelt in het werk van Ziad een belangrijke rol. Ook dit gegeven hangt vanzelfsprekend nauw samen met zijn eigen geschiedenis van oorlog en gevangenschap.
Ziad Haider | Untitled | 2003-acr-canv-95×70
Voelbaar is in sommige werken ook de claustrofobische ruimte, die refereert aan zijn verblijf in de loopgraven, de tank en daarna de cel, al zijn deze ervaringen altijd door een transformatieproces gegaan, waardoor ze zijn te vervatten in kunst.
De in Nederland wonende Iraakse journalist, dichter en criticus Karim al-Najar over Ziad Haider: ‘For a very long time the artist, Ziad Haider, has been living in solitude, prison and rebellion. On this basis, the foregoing works constitute his open protest against the decline, triviality and prominence of half-witted personalities as well as their accession of the authority of art and culture in Iraq for more than two decades. Here we could touch the fruits of the artist’s liberty and its reflection on his works. For Ziad Haider has been able to achieve works showing his artistic talent and high professionalism within a relatively short time. We see him at the present time liberated from his dark, heavy nightmares rapidly into their embodiment through colour and musical symmetry with the different situations. It indeed counts as a visual and aesthetic view of the drama of life as well as man’s permanent question, away from directness, conventionality and false slogans’.
Untitled 2002 acryl on wooden boxes
Een uitgesproken voorbeeld waarin Ziad elementen uit zijn persoonlijke geschiedenis transformeert en uiteindelijk een plaats geeft in zijn abstracte beeldtaal is het grote doek uit 2004. Ziad zelf over dit werk in een interview voor de IKON televisie: ‘Veel officieren, soldaten, maar ook burgers hebben een lintje gekregen voor hun medewerking om van het land een grote puinhoop te maken. In dit werk heb ik gebruik gemaakt van fragmenten van linten en medailles, die men dan kreeg opgespeld. Ik heb deze elementen alleen toegepast tegen de achtergrond van de verwoestingen en de onzinnige oorlogen die ik gedurende twaalf jaar heb meegemaakt. Ik heb twaalf jaar in het leger gediend, waarvan ik vijf jaar in de gevangenis heb gezeten’.
Untitled 2003 acryl on canvas 150 x 100
Zijn verhaal wist Ziad soms ook krachtig te vatten in een aantal tekeningen, waarin hij ook experimenteerde met onconventionele technieken. In het eerste voorbeeld is te zien hoe hij in een vel met een in het Arabisch gedrukte tekst brandvlekken heeft aangebracht, waardoor deze tekst vrijwel onleesbaar en verminkt is geraakt. De schroeiplekken vertellen het verhaal opnieuw, wellicht op een andere manier, die wellicht nog indringender is.
In de lange aanloop van de laatste Amerikaanse invasie in Irak maakte Ziad een hele serie inkttekeningen, die hij vervolgens met een datumstempel bewerkte. Los van het picturale effect is dit natuurlijk ook een heel universeel symbool en een krachtige metafoor voor een aspect voor zijn leven. Ziad heeft zich gedurende zijn leven vele malen in situaties bevonden dat er geen andere keus was dan de dagen aftellen en wachten. Zie zijn lange tijd in de loopgraven, zijn lange tijd in een claustrofobische tank, zijn dagen in de gevangenis. Maar ook in ballingschap, zoals zijn verblijf in diverse landen in de hoop op een veilig heenkomen, tot zijn lange wachten in de Nederlandse vluchtelingenopvang. En als je eenmaal balling bent

Ziad Haider | Untitled | Schroeiplekken op papier
2000-fire on paper-30×21
Untitled Gemengde technieken op papier 2002 drawing 30 x 21
geworden, betekent dit afwachten langs de zijlijn op wat er met je land gaat gebeuren, zonder dat je er zelf nog iets aan kan doen, of er zelfs kunt zijn voor je dierbaren die daar zijn achtergebleven. Je bent definitief een outsider geworden, zonder zelfs maar de geringste invloed te kunnen uitoefenen. Het enige wat je kan doen is de gebeurtenissen vastleggen. Dat is wat Ziad heeft gedaan, maar dan op zijn manier als kunstenaar.
In een bepaald opzicht kwam er uiteindelijk wel een grote verandering. Hoewel Ziad, net als veel van zijn lotgenoten in ballingschap, zich grote zorgen maakte en uiteindelijk tegen de Amerikaanse invasie waren, kwam er uiteindelijk een eind aan de heerschappij van het regime van de Ba’thpartij. In de woorden van zijn vriend de Iraakse dichter Salah Hassan: ‘Ik dacht dat ik droomde, knipperde nog even met mijn ogen en werd wakker. De beelden uit Bagdad waren echt; Saddam was gevallen’.
Hoe groot de bedenkingen bij de motieven van de Amerikanen ook waren zowel bij de invasie als wat ze vervolgens met Irak zouden doen, het betekende voor Ziad wel een mogelijkheid om weer naar zijn land te bezoeken. In de herfst van 2003 zette hij deze stap. Zijn bezoek aan Irak maakte grote indruk en had ook zijn weerslag op de laatste serie werken die hij maakte. Allereerst veranderde zijn palet. Het intense rood, dat zijn werken voor die tijd sterk had gedomineerd, werd vervangen door sobere bruinen en grijzen. De heftige bewegingen in zijn composities maakten plaats voor een regelmatige opbouw.
Ziad Haider | Untitled | 2004-oil-canv-150×150-painting-mrt-2004
Het hier getoonde voorbeeld, een van zijn laatste grote werken, laat die verandering duidelijk zien. Toch zitten ook in dit werk veel zaken verwerkt met zijn vroegere ervaringen, al benadert hij zijn thematiek vanuit een nieuw perspectief. Naast dat in dit werk zijn impressies zijn verwerkt van de indrukken die hij had opgedaan aan zijn bezoek aan Irak, is de directe inspiratiebron een andere. Eind 2003 was er in Amsterdam een grote openluchttentoonstelling te zien De aarde vanuit de hemel van de Franse fotograaf Yann Arthus Bertrand. De luchtfoto’s van deze fotograaf waren op grote billboards in de buitenlucht tentoongesteld aan het Waterlooplein. Een van deze foto’s (zie hier) laat een surrealistisch beeld zien van een chaotische verzameling uitgebrande Iraakse tanks bij de Mutla Range, in de woestijn van het grensgebied van Koeweit en Irak, na een Amerikaans luchtbombardement in paniek achtergelaten door de soldaten. De geblakerde wrakken van de Iraakse legervoertuigen bij de Mutla zijn daar jarenlang blijven liggen en hadden de bijnaam ‘de karavaan van de dood’. Ziad kende deze karavaan van de dood maar al te goed, namelijk uit eigen ervaring, maar zag de restanten van deze gruwelijke gebeurtenis voor het eerst vanuit deze invalshoek, bijna alsof het een abstracte compositie was. De hel die hij op de grond had meegemaakt, zag hij nu van een afstand, letterlijk vanuit een ander perspectief. Ook elementen van die foto heeft hij verwerkt in dit grote abstracte doek, zij het op een indirecte manier.
Het bovenstaande werk was ook de blikvanger van het festival ‘Iraakse kunsten in Amsterdam’, voor Ziad Haider en voor veel andere Iraakse kunstenaars een belangrijk hoogtepunt. Het huis van Ziad en Paula was altijd al een belangrijk trefpunt van vele Iraakse kunstenaars, dichters, musici en journalisten. Daar ontstond ook het idee voor het festival. Op initiatief van Ziad besloten een aantal kunstenaars en dichters om gezamenlijk naar buiten te treden voor een culturele manifestatie. De belangrijkste drijfveer was om te laten zien dat er ook een ander Irak was. In het najaar van 2004 werd er een expositie georganiseerd en traden er gedurende anderhalve maand op verschillende middagen Iraakse dichters, musici en acteurs op. Het festival, dat goed bezocht werd, betekende een reünie van vele oorspronkelijke artistieke talenten en vooral een groot feest van de Iraakse kunst en cultuur in Nederland. De dichtbundel, die nav dit festival twee jaar later uitkwam is dan ook aan Ziad opgedragen.
Het jaar daarop leek een voorspoedig jaar te worden. Ziad kreeg een nieuw atelier, in het havengebied buiten Amsterdam. Hij was daar nog bezig het atelier gebruiksklaar te maken toen hij in januari 2006 getroffen werd door een hartaanval en overleed.
Voor Ziads vele vrienden, in de eerste plaats Paula, maar ook veel Iraakse kunstenaars in Nederland en de paar Nederlanders die zich met de kunst van Irak bezighielden, waaronder ikzelf, betekende het overlijden van Ziad een groot verlies. Naast dat hij een bijzonder kunstenaar was en dat hij zeker ook in Nederland nog veel verder had kunnen komen, was dit ook het verlies van iemand die ons zeer dierbaar was. Met deze tentoonstelling brengen we hem en zijn werk een hommage, dat er gelukkig nog is en het verdient om gezien te worden.
Floris Schreve, april 2010
Ziad Haider – Al Almara, Irak 1954 – overleden 2006 in Amsterdam
Andere artikelen over Ziad Haider
The Duality of Light and Darkness
contributed by Adnan Husayn Ahmed http://www.ziadhaider.net/contributions_duality.php
The Sense of Paradox
contributed by Sa’ad Hadi http://www.ziadhaider.net/contributions_paradox.php
Dineke Huizenga, ‘De geschiedenis als materiaal’, Soera 12/3, 2004
High Professionalism and Accumulated Treasure
contributed by Karim al-Najjar http://www.ziadhaider.net/contributions_treasure.php
The Language of Contrast
contributed by Ahmed al-Sudani http://www.ziadhaider.net/contributions_contrast.php
Documentaire over oa Ziad Haider http://www.ikonrtv.nl/factor/index.asp?oId=924
Het programma van ‘Ik stap over de boog van duisternis; Iraakse kunsten in Amsterdam’, door Ziad geïnitieerd http://aidanederland.nl/wordpress/archief/discipline/multidisciplinair/seizoen-2004-2005/iraakse-kunsten-in-amsterdam/
Het gedicht ‘Ziad Haider’, van de in Nederland wonende Iraakse dichter Naji Rahim (Arabisch, hij zal dit op de opening voordragen) http://www.ziadhaider.net/contributions_poem.php
Een In Memoriam op de site van de Iraqi Artists Association, door Amr Hanna (Arabisch): http://al-nnas.com/THEKRIAT/21zd.htm
Obituary Ziad Haider (1954-2006) by Dineke Huizenga: http://aidanederland.nl/wordpress/kunsten/beeldend/ziad-haider/
Exhibition of works of the late – Z I A D H A I D E R – from April 25 till June 12, 2010
زيــــــــاد حيـــــــدر
![914362045_6_mX3T[1].jpg](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/03/914362045_6_mx3t11.jpg?w=720)
Ziad Haider, Untitled, oil on canvas, 1997
OPENING will take place on SUNDAY APRIL 25 at 4.00 pm – door opens at 3.00pm
by Chris Keulemans – writer and director of ‘De Tolhuistuin’ in Amsterdam North
BeemsterArtCentre | Sint Nicolaasstraat 21 | 1012 NJ | Amsterdam | open Thu 1.00-7.00 pm | Fr/ Sa 1.00-5.00 pm
Ziad Haider, Al Almara, Iraq 1954 – 2006 Amsterdam – a tribute
The Iraqi painter Ziad Haider did his studies in Baghdad at the Academy of Fine Arts. He became a recognised artist. He exhibited inside and outside Iraq. His life was marked by the wars by Iraq against Iran (1980-1988) and the Gulf War (1990-1991). It had a strong impact on his work.
In 1997 he arrived in the Netherlands with some paintings and a few sketches in pencil that reflected the turbulence in his personal history. The sketches will be exhibited for the first time. They form the basis for his Dutch oeuvre that will be on show in the exhibition: Paintings in intense reds and black and a few big drawings in black pencil.
Ziad Haider died in 2006 in Amsterdam.
With this exhibition BeemsterArtCentre honours Haider as a remarkable artist. He was much loved by many people and the centre where many Iraqi refugee artists met. The results of the sales during this exhibition will benefit Ziad’s family in Iraq.
Wednesday May 19 – ‘Origin and Development of Modern Art in Iraq’
Lecture by Floris Schreve – Dutch spoken (see also this article in Dutch)
See also Ziad Haider’s website: http://www.ziadhaider.net/home.php
25 april – Z I A D H A I D E R – 12 juni 2010
OPENING ZONDAG 25 APRIL om 16.00uur – deur open 15.00uur
door Chris Keulemans – schrijver en directeur van de Tolhuistuin in Amsterdam Noord
BeemsterArtCentre | Sint Nicolaasstraat 21 | 1012 NJ | Amsterdam
Ziad Haider – Al Almara, Irak 1954 – overleden 2006 in Amsterdam
– een eerbetoon
Ziad volgde zijn opleiding aan de Academie voor Schone Kunsten in Bagdad in de periode 1972 -1976. Van meet af aan kreeg hij erkenning voor zijn werk en exposeerde in en buiten Irak. Zijn leven werd getekend door de oorlogen van Irak tegen Iran (1980-1988) en de Golfoorlog (1990-1992). Zijn werk draagt daar de sporen van.
In 1997 kwam Haider aan in Nederland met een paar schilderijen en een handvol potloodschetsen betrekking hebbend op zijn persoonlijke, bewogen geschiedenis. Deze schetsen worden voor het eerst tentoongesteld. Ze vormen de basis voor zijn Nederlandse oeuvre dat in deze expositie wordt getoond: doeken met Intens en heftig kleurgebruik en een drietal grote potlood tekeningen.
Ziad Haider overleed in 2006 in Amsterdam.
Met deze expositie wil BeemsterArtCentre eer bewijzen aan Haider. Hij was geliefd bij velen en een gastvrij ontmoetingspunt voor een grote kring van gevluchte kunstenaars uit Irak.
De opbrengst van de verkoop tijdens de expositie zal ten goede komen aan zijn familie in Irak.
Woensdag 19 mei om 20.00
L e z i n g
door Floris Schreve
‘Oorsprong en ontwikkeling van de moderne kunst in Irak’
zie ook dit artikel
(deur open vanaf 19.30)
Diversity & Art | Sint Nicolaasstraat 21 | 1012 NJ | Amsterdam
open do 13.00-19.00 | vr t/m za 13.00-17.00
zie ook de website van Ziad Haider: http://www.ziadhaider.net/home.php
Wegens grote belangstelling zal de expositie van
Z I A D H A I D E R
worden verlengd
t/m zaterdag 12 juni
Openingswoord van Chris Keulemans
Ziad Haider
Beemster Art 25 april 2010
Het eerste dat je opvalt aan de schilderijen en tekeningen van Ziad Haider is dat de wereld erachter altijd groter is dan het werk zelf. Hoe compact en solide veel van de composities ook zijn, ze zijn niet in zichzelf besloten. Het mogen stuk voor stuk samengebalde bonken levenservaring zijn, massief ingeklonken beelden met diepe lagen, ze zijn niet opgesloten binnen de lijst. Een man in een gevangeniscel is meer dan zijn lichaam tussen vier muren; hij is ook, en vooral, de imprint van de man die daarbuiten leeft en denkt en rouwt en feest, een man die onder de open hemel een geschiedenis en toekomst heeft, een leven dat zich elke dag verder uitbreidt. Zo zie je ook in het werk van Ziad tegelijk de geconcentreerde intensiteit van een gevangen moment als de woede en het verlangen van een geest die zich niets gelegen laat liggen aan welke inperking dan ook.
Ik heb Ziad Haider nauwelijks gekend. Een mooie man, dat zag ik meteen, die zich makkelijk bewoog tussen de vrienden en vreemden om hem heen, tijdens de enkele evenementen dat ik hem kort ontmoette. Zo iemand die je, onmiddellijk en zonder dikke boeken te hoeven lezen, doet begrijpen waarom onrecht onrecht heet. Er valt geen enkele reden te bedenken waarom zo’n man een leven moet lijden van oorlog, gevangenis, marteling, vlucht en de pijn van ballingschap. Je hoeft geen kamerdebatten te voeren om te begrijpen waarom zo’n man hier, of waar dan ook ter wereld, welkom hoort te zijn.
En toch heeft hij het allemaal meegemaakt. Gedwongen te vechten in twee oorlogen – de Iraaks-Iraanse oorlog en de Golf-oorlog – kende hij de claustrofobie van de tanks, de uitputting van marsen door de woestijn, de angst in de loopgraven. Toen hij later in een aangeschoten bui besloot tegen een portret van Saddam Hussein aan te plassen werd hij aangegeven en verdween hij voor vijf jaar in de gevangenis van Abu Ghraib. Daar werd hij zo zwaar gemarteld dat hij nauwelijks meer kon lopen. Maar hij liep. Zijn voeten droegen hem van Irak naar Syrië, Jordanië en Nederland. Hij heeft die trotse voeten in veel van zijn werk vereeuwigd. Eenmaal in Amsterdam vond hij de liefde. Paula en hij woonden aan de Rozengracht; hun huis werd een ontmoetingsplek voor vrienden van ver en dichtbij. Zo werd hij een van die mensen die ervoor zorgden dat de Irakese intelligentsia nu ook een niet weg te denken onderdeel vormt van het culturele leven in deze stad. Een van die mensen die ervoor zorgden dat de ervaring van oorlog, gevangenschap, dictatuur en ballingschap nu ook deel uitmaken van ons collectieve bewustzijn.
Zelf ben ik een Amsterdammer die drie gelukkige jongensjaren heeft doorgebracht in Bagdad, tussen 1965 en 1968, als zoon van een ontwikkelingswerker. Ik herinner me een kleurige, levendige stad, de lichtjes langs de Tigris, de groene parken, de wijde boulevards en de volgestouwde markten, waar een Hollands jongetje met zongebleekte haren zich overal welkom voelde.
Des te meer grijpt het me aan om te zien hoe donker en grimmig in deze werken het residu is van Ziads Irakese jaren. Het zwart, grijs, rood en oranje van machinerie, gevangenismuren, vuur en explosies, ze domineren alles. Het is een loden herinnering die al het andere overweldigt. Het zou de zwaarte van dit werk verstikkend maken, als er niet ook de sprankjes licht waren, het verzet dat zich uit in koppige verfstreken, vormen die uit de bocht vliegen, de diepte van de wereld achter en buiten de muren.
Een schilder kan in van alles gevangen zitten. In de traditie van grote voorgangers die geen tegenspraak dulden. In de vergulde tralies van zijn techniek. In de obsessies die zijn blik op het leven als inktvlekken zwart kleuren. In de nachtmerries die zijn wakende uren overschaduwen. In de basisvormen die zich keer op keer aan hem opdringen, telkens als hij aan een blanco doek begint. En zelfs letterlijk, tussen de muren van een foltercel die al teveel menselijke pijn hebben gezien.
Ziad Haider kende al die vormen van gevangenschap. Hij droeg de cel met zich mee. De eenzame opsluiting bleef terugkomen. Uiteindelijk is hij er zelfs aan bezweken, in 2006, toen de berechting van Saddam Hussein, de dictator die verantwoordelijk was voor zoveel van het onrecht in zijn leven, hem op het hart sloeg. In zijn werk is bijna fysiek te zien hoe hij de gevangenschap schilderij na schilderij te lijf ging, in het onstuitbare verlangen er ooit doorheen te breken. Elk nieuw werk was een stap op weg naar de bevrijding. Naar het lopen onder een open hemel, de vrijheid tegemoet.
De horizon lag open achter het zwart, grijs en rood. Nu zijn werk liefdevol bij elkaar is gebracht in deze ruimte is dat beter dan ooit te zien.
Chris Keulemans, 25-4-2010
Chris Keulemans en de dichter Naji Rahim op de opening, 25-4-2010
Ziad Haider
door Naji Rahim (helaas geen vertaling beschikbaar)
ناجي رحيم *
لا رتوشَ على جبينِ الليل
لا نجومَ تـُوقِدُ حطبَ الأحلام
لا امرأةَ تقفُ عند النافذة
لا تلويحةَ دافئةً كفـِراش ِالمـُتـْعـَبِ
أعمارٌ يأكلُها السّوس ُ
( ولكنّي من الأحزانِ تعبتُ )
لا أَرثيكَ بل أَرثي الشوارعَ والسّاحاتِ التي غادرتْكَ
أَرثي العابرينَ على الأرصفةِ بوجوهٍ مجعَّدة
أَرثي المأخوذينَ بأرباحِ اليوم،
المتورّمينَ في أحشـاءِ الحانات
أَرثي الأطيافَ التي تـتقافـزُ في مخيّـلتي
أَرثي قطّتَكَ الصغيرة
نَسَتْ طعامَها ونامتْ تحت كرسيٍّ في سـَوادِ المرسم ِ
أَرثي باولا ** المشدوهةَ وهي تحدّقُ في ساعةٍ على الجدار
تبتسمُ وهي تـسافرُ في الوجوهِ تُبحرُ في العيونِ ولا ترى شيئا
وحدَكَ إلى ركنٍ لايَطرقـُه الناس ْ
قبل أسبوعين ِ
في ليلةٍ عراقيةٍ مـنـزوعة ٍ عن العراق
في أمستردامَ في حفل ِتوقيع ِالكتابِ عانقتَني ولم يَدُرْ في بالي
أنّكَ مهمومٌ بالسّفرِ إلى أقصى الأرض ِ
وحدَكَ إلى ركن ٍ لا يَطرقـُه النـّاسُ ولا حتى قطتُكَ الصغيرة
الآنَ وعندَ البابِ على الشارع ِ
حيثُ مسافةٌ بحجمِ الكونِ تَفصلُنا
أراكَ َواقفاً في معطفِكَ الأسودِ مـُطرقاً وأنتَ تنظر ُإلى أسفل
آهٍ لو عرفتُ فيمَ تُـفَكّر …
**باولا رفيقة حياة الفنان زياد حيدر في هولندا وهي تحترف التشكيل أيضا
* شاعر عراقي مقيم في هولندا
هولندا
05-01-2006
![943661261_5_DOlg[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/03/943661261_5_dolg1.jpg?w=720)
Ziads vriend en collega-kunstenaar Qassim Alsaedy (zie ook deze eerdere bijdragen)
Bird of the south:
Ziad Haider
The blockaded bird, bird of the south,
Had only one choice,
just one tree, there… far away , beyond the farthest dreams; paradise tree ; where he could gather, whatever he likes, without to be afraid or to be punished…
The freedom tree…
Ziad call it; dream’s port,
While the others call it: Holland
There was our second meeting, after three decades of absence; the first was at the academy of fine arts in Baghdad in the early seventies…
From that port; we both and other friends, navigated our art ships to explore the new world of art.
The immigrant bird: Ziad Haider
Was busy, furnishing his nest with brushes, colors and over full glass of eagerness to his; first branches, first loved home, which have been stolen from his fingers hand.
The land which had been minimized to be just a prison cell or front of war.
The dictator took a lot of the dear things of Ziad, but his long black coat, but his glorious heart, but his soul civilization, hospitality, but his talents and kindness .
Ziad was happy in his Amsterdam. He got back the sense of life, the fascists had to broken in Ziad’s heart.
He begun to clean up his kingdom from the ash of the war, and the smoke of his fired years, he made his best paintings.
Group exhibitions were his pleasure, his wide window to meet the others and to renew his love to the world.
Today we celebrate the opening of his first solo exhibition
I can see him in his new kingdom, now, smiling.
Thank you Floris Schreve, thank you Paula.
Dear Friends,
It does not matter if Ziad shall come late this night.
He is on his way between the heart and the memory.
The light of his being is shining from his paintings and drawings.
What shall remain from the artist is the beauty.
The ray of light is the code of Ziad.
He is between the third eye and the heart of the art work.
Let us see!
Thank you
Qassim Alsaedy
16.4.2010
Qassim Alsaedy, voor een Iraakse televisiezender, die aanwezig was om opnames te maken
De zanger Saleh Bustan, die Ziads favoriete lied ten gehore bracht
de journalist/dichter/criticus Karim al-Najar (hierboven aangehaald) en de acteur Saleh Hassan Faris
De dichter Salah Hassan (hierboven aangehaald)
Saleh Bustan en Naji Rahim. Zie hier een registratie van hun bijdragen aan de opening
Het Nederlandse gedicht, voorgedragen door Naji Rahim op de opening:
Wit
Belangrijk is voor mij
niets te ontmoeten dan regels met open ogen
die mij prikkelen
die mij uitdagen
ik ben het hoofd dat schudt
en een pen die de dingen zelf laat spreken
ik ben de zuiverheid van een lied
voor de morgen van de vogels
de zuiverheid van een glas dat niet weet waar het terugkomt
ik ben het zwijgen van de zetels
in een kamer vol bewoners
ik ben de triller van een eenzame vogel
ik ben de vriend
die afscheid van mij nam
op een morgen
en toen de schedel van de tijd
doorboorde
en ging slapen..
Naji Rahim
De dichter Chalaan Chaarif met de kunstenares Paula Vermeulen, Ziads partner
De kunstenares Louwrien Wijers en ikzelf. Linksachter Naji Rahim en Chris Keulemans
Naji Rahim en Chalaan Charif. Rechts (op de fiets) Chris Keulemans. Achter ikzelf (met papier in de hand), de journaliste Cecile Landman en Karim al-Najar. Helemaal links (en profile) Salah Hassan
De in België werkzame Iraakse kunstenaar en Ziads jeugdvriend Hemadi
Saleh Hassan Faris
Karim al-Najar. Links, ikzelf vanaf de rug
Saleh Hassan Faris, Chris Keulemans en Salah Hassan. Rechts Karim al-Najar, ikzelf (vanaf de rug) en de kunstenares Iman Ali
Mijn moeder in gesprek met Herman Divendal. Linksvoor mijn tante/achternicht Jetteke Frijda. Daarachter Qassim Alsaedy met zijn vrouw Nebal Shamki en zijn dochter Urok. Helemaal daarachter mijn vader en Eelco Dijk (bestuurslid BeemsterArtCentre)
Ikzelf
Saleh Bustan, Saleh Hassan Faris, Hemadi, Chalaan Charif en Karim al-Najar
foto’s: Nebal Shamki, Herman Divendal (directeur AIDA), Paula Vermeulen en ikzelf
‘Beeldenstorm’, Factor (Ikon, 17-6-2003), interviews met vijf Iraakse kunstenaars, waaronder Ziad Haider en Qassim Alsaedy, over het vroegere Iraakse regime (deel 1, daarna doorklikken voor vervolg)
OnToplist Analytics is brought to you by praca
Add blog to our directory.
Tentoonstelling Diversity & Art: Hoshyar Saeed Rasheed
afb. 1: Op zoek
Hoshyar Saeed Rasheed هوشيار رشيد
Hoshyar Saeed Rasheed werd in 1971 geboren in Sulaymania, Iraaks Koerdistan. Hij groeide op in een milieu waarin kunst en cultuur een belangrijke rol speelden. Zijn oom was een beroemde zanger en zijn oudere broer Rebwar, tegenwoordig een van de bekendste Koerdische kunstenaars (nu werkzaam in Engeland), was zijn eerste leermeester. In de tijd dat Hosyar opgroeide was in Irak de Ba’thpartij al aan de macht (sinds 1968). Vanaf de jaren zeventig waren er geregeld gewapende confrontaties tussen de centrale regering in Bagdad en de verschillende Koerdische partijen die naar autonomie of onafhankelijkheid streefden. Dit had tot gevolg dat het voor Koerden niet mogelijk was om in de Iraakse hoofdstad te studeren. Dus in tegenstelling tot de lichting Koerdische kunstenaars van de generatie daarvoor, was het voor Hoshyar niet mogelijk om te studeren aan de kunstacademie van Bagdad. Het werk van Hosyar staat dan ook iets losser van de traditie van de moderne kunst van Irak, dan dat van de oudere generatie Koerdische kunstenaars.
afb. 2: Nachtelijk licht
De turbulente ontwikkelingen in Koerdistan bepaalden in grote mate zijn jeugd. Net als zijn broer Rebwar was Hoshyar ook politiek actief en werd hij ook gezocht door het Iraakse regime. In 1988, toen de oorlog met Iran op zijn einde liep, lanceerde de regime in Bagdad de beruchte Anfal campagne in de Koerdische regio. Naast de beruchte gifgasaanvallen, waarvan die op Halabja in het westen het meest bekend is geworden, trachtte het regime ook het Koerdische platteland te zuiveren. Honderden Koerdische dorpen werden met de grond gelijk gemaakt en de inwoners werden gedeporteerd naar de zuidelijke woestijnen, waar zij de dood vonden in massagraven. Op die manier zijn er 180.000 Koerden om het leven gekomen.
afb. 3: Anfal
Ook in de steden werd jacht gemaakt op iedereen die ervan verdacht werd iets te maken te hebben met het Koerdische verzet. In 1989 werd ook Hoshyar gearresteerd. Een half jaar was hij in handen van de beruchte Amm al-Amm, Saddams speciale geheime dienst, weer een aparte eenheid binnen het grotere geheel van de Iraakse veiligheidsdiensten. Daarna kwam hij terecht in de inmiddels ook in het westen beruchte Abu Ghraib gevangenis in Bagdad. Nadat
afb. 4: Schaduw van het verleden
hij daar een half jaar verbleef werd hij overgebracht naar de Badosh gevangenis in Mosul (Noord Irak). Het was rond die tijd (1991) dat het Iraakse leger door de geallieerde troepenmacht uit Koeweit verdreven werd en overal in het land kwam het Iraakse volk in opstand. De volksopstand begon in het zuiden, maar sloeg al snel over naar de Koerdische regio. Ook in Mosul begon men zich te roeren. Het gevolg was echter dat het Iraakse regime vele gevangenen, waaronder Hoshyar, weer overplaatste naar de Abu Ghraib. Uiteindelijk kwam Hoshyar in 1991 vrij, met een uitwisseling van gevangenen die door het Koerdische verzet waren gemaakt op het Iraakse leger.
Toch was het leven in Irak niet veilig, ook niet in de inmiddels min of meer autonome regio Koerdistan. Hoewel het regime er officieel was verdreven en er door de VN een No Fly zone was ingesteld, waren de geheime diensten op de grond nog altijd actief. Hoshyar stond nog op een zwarte lijst en de Koerdische autonome regio was nog steeds een gevaarlijke plaats voor degenen die door het regime actief gezocht werden. Om die reden verliet hij uiteindelijk zijn vaderland en nam wijk naar Rusland. In 1992 begon hij zijn opleiding aan het Surikov Instituut in Moskou. Een programma van de UAF maakte het voor hem mogelijk om zijn opleiding te vervolgen in Nederland. In 1993 studeerde hij een jaar aan de AKI in Enschede en in de periode 1994-1995 voltooide hij zijn studie aan de Rietveld Academie in Amsterdam. Sinds die tijd heeft hij zich als zelfstandig kunstenaar gevestigd in Amsterdam en exposeerde hij in binnen en buitenland.
Aanvankelijk werd het werk van Hoshyar sterk bepaald door zijn herinneringen aan Koerdistan. Het eerste dat in dat werk opviel waren heldere en primaire kleuren en de weelderige vormentaal. Een belangrijke inspiratiebron was de Koerdische volkskunst. Voor Hoshyar was dit iets buitengewoon wezenlijks. Omdat er veel van de traditionele Koerdische cultuur was vernietigd wilde hij in zijn werk de herinnering levend houden. Het ging hem overigens niet om een directe voortzetting van deze rijke traditie; wel verwerkte hij elementen op een persoonlijke manier in zijn werk.
In de loop der jaren is zijn werk steeds soberder van compositie geworden. De overdadige vormentaal van zijn vroege periode heeft plaatsgemaakt voor rustige en evenwichtige composities. Ook is zijn werk steeds abstracter geworden, al is het dat nooit helemaal. Er zijn altijd figuratieve elementen aanwezig, die voor hem een krachtige symbolische betekenis hebben. Er zijn drie elementen die veel in zijn recente werken terugkomen.

afb. 5: Blauwe woorden
Allereerst is er motief van de vis. De vis is voor hem het symbool van leven. Waar vissen zijn is leven mogelijk. In zijn context een begrijpelijk symbool, als je bedenkt dat in de chemisch vervuilde gebieden in Koerdistan ook de vissen verdwenen. Op die manier is de vis voor hem een soort teken van leven geworden.
Een ander terugkerend element is de windzak, een motief dat veel terugkeert in zijn recentere werk, ook in zijn verder bijna geheel abstracte schilderijen. De windzak heeft zowel als compositorisch element als in de werkelijke zin een functie. Het laat zien dat alles permanent in beweging is en dat alles aan verandering onderhevig is.
Het derde motief dat veel terugkeert in zijn werk is een touwtje of eigenlijk een elastiekje. Dit gegeven is sterk verbonden met zijn persoonlijke geschiedenis. In de tijd dat Hoshyar op school zat verstopte hij geheime berichten of verboden boeken en geschriften tussen zijn normale boeken, bijeengehouden met een elastiekje. Op die manier moest hij vaak de controleposten van het Iraakse leger passeren. Nu hij in ballingschap zijn vrijheid heeft gevonden, durft hij zijn elastieken steeds losser te maken, waardoor de verborgen boodschappen tevoorschijn komen.
Een gegeven dat de kunstenaar ook altijd heeft gefascineerd zijn sporen die mensen achterlaten op oude muren. Dat is gezien zijn herkomst enigszins begrijpelijk. Het oude Irak (Mesopotamië), waar sinds de oudheid vele beschavingen kwamen en gingen is vergeven van oude menselijke overblijfselen. In de vroegste tijden hadden mensen de gewoonte om hun namen op de muren te schrijven, als een soort naambordje. Latere generaties schreven daar weer overheen. In de hedendaagse volkscultuur bestaat deze traditie nog steeds. Hoshyar maakte recent een reis door het Syrische gedeelte van Koerdistan, waar hij een fascinerende serie foto’s maakte van de muren van de oude huizen in de Koerdische dorpen en steden.

afb. 6: Verdwijn uit je schaduw, sculptuur (papier-maché )
afb. 7: Schaal (keramiek)
Hoshyar is een zeer veelzijdige kunstenaar, die ook met verschillende materialen werkt. Op deze tentoonstelling zijn daar een aantal voorbeelden te zien. Naast schilderijen maakt hij ook objecten van papier-maché en keramiek, ook op deze tentoonstelling te zien. Van de laatste categorie zijn op deze tentoonstelling een paar grote borden te zien en een serie tegels. Ook dit staat in een lange Iraakse traditie. De oude muren van de gebouwen in verschillende beschavingen van het oude Mesopotamië (Sumerië, Akkadië, Assyrië en Babylonië) waren immers vaak overdekt met keramische mozaïeken.
Naast deze kleinere sculpturale objecten heeft hij ook een paar monumentale werken vervaardigd. Zo werd hij, samen met zijn broer Rebwar, in 2005 door de Koerdische regering uitgenodigd om het herdenkingsmonument in Halabja te vernieuwen. Van Hosyars hand werden een aantal mozaïeken geplaatst.
Een hele bijzondere opdracht kreeg Hosyar van Amnesty International. Hij werd uitgenodigd om in Colombia een monument te vervaardigen voor de slachtoffers van de burgeroorlog. Van 2000 tot 2002 verbleef hij lange periodes daar. Naast het werk aan het monument gaf hij ook workshops voor de weeskinderen van de oorlog.
In deze tentoonstelling bieden wij een brede kijk op deze veelzijdige en bijzondere kunstenaar, met de nadruk op zijn recente werk.
Floris Schreve, februari 2010
afb. 8: Monument Columbia, ‘De schaduw van de liefde’ (2000-2002)
26 februari t/m 26 maart 2010
OPENING VRIJDAG 26 FEBRUARI om 18.00 door Jaap Versteegh – kunsthistoricus en publicist
deur open 17.00 uur
BeemsterArtCenter | Sint Nicolaasstraat 21 | 1012 NJ | Amsterdam | do 13.00 – 19.00 | vr t/m za 13.00 – 17.00
uit het Parool (zie ook http://danielbertina.wordpress.com/2010/02/26/kunst-uit-koerdistan-via-abu-ghraib/):
Hoshyar met Herman Divendal, coördinator van AIDA, op de opening
De Iraaks-Koerdische kunstenaar Aras Kareem (zie dit eerdere artikel) en ikzelf op de opening





























































![345502779_5_zgWr[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2008/08/345502779_5_zgwr1.jpg?w=500&h=424)
![345773885_6_b1zN[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2008/08/345773885_6_b1zn1.jpg?w=720)
![345773727_6_uZUo[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2008/08/345773727_6_uzuo1.jpg?w=720)
![345774715_5_WrSB[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2008/08/345774715_5_wrsb1.jpg?w=720)
![345803251_5_Zr3S[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/06/345803251_5_zr3s1.jpg?w=399&h=500)
![1000113330_5_k9fW_1[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2008/08/1000113330_5_k9fw_11.jpg?w=500&h=415)
![345777140_5_-BUw[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/06/345777140_5_-buw1.jpg?w=720)
![345558355_5_Co1k[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/06/345558355_5_co1k1.jpg?w=720)
![345773273_6_5oBy[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2008/08/345773273_6_5oby1.jpg?w=720)









![914362045_6_mX3T[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/03/914362045_6_mx3t1.jpg?w=720)
![920372398_6_0uGp[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/03/920372398_6_0ugp1.jpg?w=720)
![920372483_6_f7CI[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/03/920372483_6_f7ci1.jpg?w=720)
![920372574_6_AuAX[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/03/920372574_6_auax1.jpg?w=720)
![920372688_6_IR_8[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/03/920372688_6_ir_81.jpg?w=720)

![1056420188_5_j3A0[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/03/1056420188_5_j3a01.jpg?w=720)
![920372807_5_y4ll[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/03/920372807_5_y4ll1.jpg?w=720)
![920373180_5_rfPd[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/03/920373180_5_rfpd1.jpg?w=720)












![943661314_5_eYTJ[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/03/943661314_5_eytj1.jpg?w=720)











![886037718_6_9Hwp[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/02/886037718_6_9hwp1.jpg?w=720)
![886037924_6_YSF7[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/02/886037924_6_ysf71.jpg?w=720)
![886038441_5_NTsI[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/02/886038441_5_ntsi1.jpg?w=720)
![886037723_5_QFCR[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/02/886037723_5_qfcr1.jpg?w=720)


![hoshyar02_hetParool_250210[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/02/hoshyar02_hetparool_2502101.jpg?w=720&h=547)
![887857004_5_8pKj[1]](https://fhs1973.com/wp-content/uploads/2010/02/887857004_5_8pkj1.jpg?w=720)

leave a comment