Mijn hersenspinsels en gedachtekronkels

Het grote nagaans-lullo universum

 Nu meer dan tien jaar geleden schreef ik voor de Correl, het blad van de Leidse Studentenvereniging Minerva, het artikel ‘Het grote nagaanslullo-universum’. Ik had toen verschillende redenen om dit te schrijven. Hoewel ik aan mijn lidmaatschap van deze vereniging een deel van mijn allerbeste vrienden te danken heb (die dat ook nu nog zijn) en veel gezelligheid, leuke onzin, kansloos doorzakken en andere aangename ervaringen en herinneringen heb overgehouden, begon de cultuur, dat wil zeggen de leefregeltjes, de mentaliteit, de maniertjes, de alles overheersende groepsdwang, de intolerantie en de soms regelrechte excessen die ik in mijn omgeving waarnam, mij steeds meer tegen te staan.
Eigenlijk had ik al veel bedenkingen toen ik in 1992 lid werd van deze letterlijk roemruchte studentenvereniging, maar deze bedenkingen werden in de loop der tijd alleen maar sterker. Een paar concrete gebeurtenissen waar ik hier niet al te zeer op in wil gaan, deden mij in voorjaar 1997 besluiten om een beschouwing te schrijven voor het verenigingsblad Correl. Ik hield er aanvankelijk rekening mee dat mijn bijdrage geweigerd zou worden omdat ik een aantal zaken aan de orde wilde stellen die tot dan toe volstrekt onbespreekbaar waren. Maar ik wilde het hoe dan ook geprobeerd hebben. Ook vermoedde ik dat ik de wind wel eens een klein beetje mee zou hebben; door een voor mij gelukkige samenloop van omstandigheden zat er toen een collegium (verenigingsbestuur) dat zelf een aantal misstanden wilde aanpakken, zoals de vriendjespolitiek waar dit stuk overigens zijdelings over gaat (hoewel dit verhaal vaak is uitgelegd als een aanklacht tegen de vriendjespolitiek, beschouwde ik dit toen en nu nog steeds als een bijverschijnsel van iets anders, waar dit stuk wel over gaat). Dit laatste en toen zeker moedige en ongekend vernieuwende streven van dat toenmalige Collegium (zoiets was in die tijd bijna ondenkbaar) was overigens geen reden om juist toen dit stuk te schrijven, het kwam toevallig zo uit. Ik had er zelf schoon genoeg van en ik vond dat ik er een keer iets van moest zeggen, anders kon ik naar mezelf niet meer maken dat ik lid van deze vereniging was geweest.
Toen het stuk (eigenlijk meer een statement dan een artikel) eenmaal geplaatst was heb ik vanuit mijn directe vriendenkring eigenlijk alleen maar positieve reacties gekregen. Ik weet dat ik toen ook een paar mensen heel erg woedend heb gemaakt, maar deze hebben dit nooit direct aan mij gemeld. Die werden meestal aan vrienden en bekenden van mij medegedeeld, met het doel dat zij indirect mij bereikten (zo werkte dat toentertijd in die kringen). Naast in principe normale mensen kende Minerva ook veel kruiperige lakeien tot en met agressieve bullebakken, die overigens zelden een confrontatie aandurfden als het echt ergens over ging, dus ik had ook niets anders verwacht. Ook heeft er meegespeeld dat ik kort na het verschijnen (minder dan een maand) opeens de mogelijkheid kreeg om naar Amsterdam te verhuizen. Dit kwam totaal onverwacht maar ik heb die gelegenheid aangegrepen, dus ik heb een eventuele nasleep ervan niet eens direct mee kunnen maken. Ik was snel na het verschijnen (juni 1997) vertrokken, want diezelfde september zat ik al in Amsterdam.
Ik snakte dan ook naar iets meer ademruimte want de benepen groepscultuur in Leiden begon me steeds meer tegen te staan. Ik bedoel hiermee natuurlijk niet de universiteit en ook niet mijn huis, waar ik goede herinneringen aan heb (toen ik er kwam een Quintus/Minerva huis, later verbreed tot het hele scala van corps t/m Catena en van Blauwe Schuit t/m CM), maar de benepen cultuur en de ’sociale controle’ (een in mijn ogen per definitie onzinnig en zelfs fout begrip) van mijn studentenvereniging des te meer. Heb overigens ook nooit enig begrip gehad voor de roep om ‘meer sociale controle’ als er weer eens een gewelddadig exces tijdens de KMT of op een ander tijdsstip had plaatsgevonden, in regel angstig binnenskamers gehouden en gladgestreken, afhankelijk van de positie in de verenigingshiërarchie van de daders. Als iemand uit de lagere regionen zich te buiten ging werd er soms veel misbaar van gemaakt. Overigens werd dan vaak geroepen dat de dader ‘gefrustreerd’ was en zich alleen tijdens de KMT vertoonde (de zogenaamde ‘KMT leden’, die je de rest van het jaar nooit zag). Die mensen waren er zeker, ik heb daar ook altijd een hekel aan gehad, maar om dit verschijnsel als excuus te gebruiken om de aandacht van de eigen wandaden af te leiden was regelrecht grotesk en schaamteloos.
Minerva stikte van de ’sociale controle’ en kwam om in de ‘normen en waarden’, dichtgeplamuurd met allerlei semi-ethisch geneuzel. Dat was nu juist een deel van het probleem. Maar iets als meer individuele vrijheid of zelfs een humanistische basiswaarde als tolerantie of wellicht ‘leven en laten leven’, is nooit echt boven de horizon gekomen, al stemde de overgrote meerderheid wel op een liberale partij, vermoedelijk uit diep doorleefde liberale verlichtingsidealen.
Terugkijkend kan ik nu zeggen dat dit stuk bijna een soort afsluiting van een fase in mijn leven was. Hoewel ik mijn beste vrienden uit die periode nog geregeld zie en zelfs tot vrij korte tijd geleden met een aantal van hen in een huis woonde (mee verhuisd naar Amsterdam), ben ik sinds die tijd nog maar vijf keer op mijn oude vereniging terug geweest. Mijn verhuizing is een tamelijk radicale breuk geweest. Als ik nu op die periode terugkijk, denk ik dat mijn standpunt alleen maar meer uitgesproken is geworden. Ik vind dat ik mijn stuk toentertijd nog vriendelijk heb afgesloten, maar achteraf begrijp ik nauwelijks meer wat ik in die wereld te zoeken had, los van een aantal goede vriendschappen en een aantal andere bijzondere contacten en bekenden die ik daar heb opgedaan. Op Minerva lopen net zoveel goede en slechte mensen rond als daarbuiten, het ging mij dus om systeemkritiek, niet om personen. Mijn bezwaren gingen en gaan zelden om individuele mensen (echte vijanden die ik helaas ook heb gemaakt zijn op een hand te tellen) maar die wereld is, los van een aantal dierbare vriendschappen die ik daar heb opgedaan, nooit iets voor mij geweest en mijn leven van toen lijkt ook nauwelijks meer op mijn leven van nu.
Dit stuk is ook nooit bedoeld als een aanval op de ‘bovenlaag’ van het hier bekritiseerde systeem. Waar je terecht komt is vaak iets willekeurigs en hangt er net vanaf in welke kring je verkeert, direct na de kennismakingstijd. Ik heb in de loop der tijd ook gemerkt dat er ook net zoveel goede als slechte mensen rondlopen in de bovenlaag als in de onderlaag. In de toplaag kunnen hele prettige mensen voorkomen en onderaan de meest verschrikkelijke kruipers. Omgekeerd geldt natuurlijk hetzelfde. Wel speelt de bereidheid tot het doen van concessies aan het hier omschreven systeem een rol of je wordt toegelaten tot de hogere regionen. In die zin is het wel een kritiek, zij het dat die bovenlaag alleen kan bestaan bij de acceptatie van de onderlaag, die dat in regel ook doet, zij het dat er voortdurend over geklaagd werd, maar nooit publiek. ‘Officieel’ bestond het probleem niet, maar iedereen wist dat dit de allesbepalende factor was. Maar toentertijd werd opportunisme bijna als een deugd gezien, want ‘zo werkt het nu eenmaal, ook in de maatschappij. Dit is een speeltuin waar je dat kan oefenen’ (veelgehoorde mantra).
Een van de meest krankzinnige aspecten van ‘het systeem’ (hieronder ‘het grote nagaanslullo-universum’) was dat het ook allesbepalend was voor wat je wel en niet mocht doen en met wie je wel en niet mocht omgaan. Voor dit aspect heb ik nooit enig begrip gehad en het verbaasde me iedere keer weer. Ik heb daar de vijf jaar dat ik er rondliep nooit aan kunnen wennen, al werd je daar in de een of andere vorm continue mee geconfronteerd. Een goed voorbeeld is mijn eigen subvereniging Sempre (koor en orkest), waarvan ik een jaar in het bestuur heb gezeten. Ik heb vaak meegemaakt dat er druk werd uitgeoefend op potentiele nieuwe leden die goed een instrument konden bespelen, om zich niet bij ons aan te sluiten omdat Sempre laag stond aangeschreven in de pikorde. Sempre was dan ook een ‘open subvereniging’ waar ook niet-Minervaleden zich bij konden aansluiten. En met ‘knorren’ diende je natuurlijk niet om te gaan, wilde je een beetje belangrijk worden gevonden. Veelal bezweken deze mensen voor de alom aanwezige druk van hun nieuwe circuitje. Het gevolg was dat er dan weer eens een goede violist of cellist spreekwoordelijk het Rapenburg werd ingezogen, om het instrument de voor een paar jaar niet meer aan te raken. Een ander voorbeeld was het veelgehoorde ‘advies’ om met oude schoolvrienden te breken, omdat vrienden van vroeger per definitie ‘knorrig’ waren. Ook is er wel eens druk uitgeoefend op nieuwe eerstejaarsbewoners van mijn huis om weg te gaan, omdat het niet goed voor je status zou zijn om in huis te wonen met leden van andere verenigingen. De bovenstaande voorbeelden waren geen incidenten maar gebeurden structureel, telkens weer opnieuw. Geen van die veelal eerstejaars rekende ik het toen aan dat zij niet bestand waren tegen die druk, de vereniging als geheel des te meer. Een groepscultuur als deze haalde niet vaak het beste in de mens naar boven, eerder het omgekeerde. Het verbijsterende was dat dit door bijna iedereen als volstrekt normaal werd ervaren en als je dat niet kon, dan werd er wel voor gezorgd dat je het normaal ging vinden. Het ter discussie stellen van deze krankzinnigheid was volledig taboe. Daarom vond ik het juist leuk om het wel te proberen.
Overigens moet ik wel de nuance aanbrengen dat het omgekeerde ook bestond. Sommige vrienden van mij uit andere circuits (studie, koffiemaatjes van de letterenfaculteit, mensen uit de muziekscene) waren in het begin soms erg afhoudend omdat ze mij aanzagen voor zo’n vreselijke reactionaire corpsbal. Ik heb vaak te horen gekregen als ik iemand gedurende een wat langere periode wat beter had leren kennen: ‘Jij bent echt heel anders dan de rest, helemaal niet zo’n corpsbal als ik gedacht had’. Waarop ik me dan weer genoodzaakt voelde om uit te leggen dat de meerderheid van die corpsballen ook uit normale mensen bestond. Overigens waren de ergste ‘corpshaters’ in hun stijl, maniertjes en meningen vaak net zo eendimensionaal als de meest dichtgetikte corpsbal, en in hun zelfgenoegzame alternatieve identiteit net zo uniform en eenkennig (lekker alternatief en tegendraads zijn door zoveel mogelijk op elkaar te lijken). In die zin waren de verhoudingen soms wel eens wat gepolariseerd, maar het is voor mij duidelijk gebleken dat de naar binnen gekeerde groepscultuur van Minerva hier een grote bijdrage aan leverde. Kuddegedrag bestaat overal en iedere tribale groepering heeft zijn eigen dingetje, maar ik heb het nergens zo dwingend ervaren als bij Minerva, waar tribalisme tot levenskunst werd verheven. Ik heb het dan niet over de verschillende colloquia goede manieren en stijl, waar werd uitgelegd hoeveel gaatjes je in je brogues mag hebben (die waren, als het goed gebeurde, erg geestig), maar wel over het platte conformisme.
Het eindeloos emmeren over niets was trouwens wel een van de leukere aspecten van het corps. De beste voorbeelden die ik ervan heb meegemaakt waren de eeuwig durende ALV’s van mijn subvereniging Sempre, maar zeker ook de streekgezelschappen, waar allerlei corpskakkers elkaar toeschreeuwden in het dialect van de provincie waarin zij zelf toevallig waren opgegroeid en zelf eigenlijk niet beheersten (in mijn geval Twents, en bij deze excuses aan iedere echte Twentenaar). Ook was de helft van de KMT, voor de buitenwereld vaak het grimmigste aspect van dit hele gebeuren, een groot toneelstuk, waarin de dingen vaak niet waren zoals ze leken te zijn. Maar toch, heel vaak viel het mij op dat er juist een te groot gebrek aan ironie en relativeringsvermogen was. In ‘Soldaat van Oranje’ (het boek dus, niet de film, overigens heel belangrijk want gansch het Leidsche corps zat en zit potentieel bij het verzet, tenminste als je de dwepers van nu zou moeten geloven) schreef Erik Hazelhoff Roelfzema ‘Wat het Corps van onuitstaanbaarheid redde was dat het zichzelf nooit helemaal au sérieux nam. Het trok een ernstig gezicht, maar kon ieder moment in lachen uitbarsten’. Misschien was dit lachende gezicht er vroeger meer, maar ik heb het te weinig gezien. Daarvoor namen teveel mensen het allemaal te serieus, de vele uitzonderingen daargelaten. En zonder de nodige ironie werden de zaken soms wat onnodig grimmig.
Dat ik kort na mijn vertrek uit Leiden uit de kast ben gekomen wat betreft mijn homoseksualiteit heeft zeker een rol gespeeld in mijn persoonlijke proces van vervreemding; op een redelijk aantal tolerante individuen na is Minerva geen prettige omgeving voor homoseksuelen, althans niet in mijn tijd (al gebeurde daar ook genoeg in het geheim en bestaat er zelfs een corporaal homodispuut, dat echter wel bij de gratie van enige discretie functioneert, overigens hulde daarvoor). Maar los van de meeste normaal denkende leden heb ik een paar dingen meegemaakt of gezien (mijzelf een enkele keer overkomen en verder anderen) die meer dan schandelijk waren. Dit aspect is overigens nooit het hoofdmotief voor het schrijven van dit stuk geweest; het ging mij om het gebrek aan tolerantie in het algemeen. Minerva is in regel intolerant naar alles wat van de voor haar gangbare norm afwijkt, tenminste in de tijd dat ik daar rondliep. Ik kon de dominante cultuur van mijn studentenvereniging niet meer rijmen met de ontwikkeling die ik zelf doormaakte. Dat is voor mij het belangrijkste geweest. Al een jaar voor mijn verhuizing zocht ik mijn vertier vaker in Amsterdam dan in Leiden. Ik vond dat ik in een soort spagaat leefde met aan de ene kant de wereld buiten het corps (Universiteit en ook veel vrienden die niet aan Minerva gelieerd waren) en anderzijds nog steeds die paar goede vrienden en veel grotere groep bekenden, die deel uitmaakten van die voor mij steeds vreemdere wereld. En dat proces voltrok zich bij mij steeds sneller. ‘Je gaat het pas zien als je het door hebt’ zei universeel denker, nationaal orakel en koning van de diepzinnige oneliners Johan Cruijff ooit en in dit geval had hij zeker gelijk. ’s Middags volgde ik op de universiteit college over Michel Foucault en zijn theorie over discipline en straf en zijn idee van de mechanismen van macht en ’s avonds kon ik op ‘de Tent’ deze zelfde principes (zij het op betrekkelijke schaal) met eigen ogen waarnemen. Klinkt misschien wat extreem maar tot op bepaalde hoogte ging dit zeker op. Vond ik overigens best interessant. Voor mij was het steeds meer Hans Christian Andersen. Er moest een keer geroepen worden dat de keizer naakt was. Zal ook niet ontkennen dat toen ik eenmaal zover was, ik met veel plezier aan het onderstaande stuk gewerkt heb. Altijd leuk om de spreekwoordelijke knuppel in het spreekwoordelijke hoenderhok te deponeren, zeker als dat kippenhok Minerva heet. En een kippenhok was het, zoniet een legbatterij of zelfs een kippenflat, met vele verdiepingen van trapsgewijs gestapelde en dichtgetimmerde leghokjes, compleet met oorverdovend gekakel, gevuld met gouden, zilveren, koperen, ceramische, platina en houten kippen en haantjes, allen druk bezig met het organiseren en reorganiseren van hun ondoorzichtige en mysterieuze pikorde. Je zou er bijna anders van naar die bakstenen doos aan de Breestraat gaan kijken.
Mijn artikel was ik sinds mijn verhuizing naar Amsterdam kwijtgeraakt. In 1998 is mij een keer gevraagd door de redactie van het nieuw te verschijnen lustrumboek voor 1999 of zij het mochten plaatsen. Tot mijn grote verrassing had de redactie mijn verhaal tot ‘best of Correl, seizoen 1996-1997′ verklaard. Ik heb daar toestemming voor gegeven, maar heb dat lustrumboek nooit in handen gehad. Tot heel recent. In een antiquariaat in Amsterdam vond ik een exemplaar met inderdaad mijn stuk erin. Hoewel het toentertijd voor insiders geschreven was (ik denk dat je ook lid moet zijn geweest om het helemaal te begrijpen, omdat je de hier beschreven verschijnselen simpelweg zelf ervaren moet hebben en bovendien was het ook bedoeld als interne kritiek, niet voor een publiek buiten de vereniging), denk ik dat het meer dan tien jaar later wel op mijn blog kan verschijnen. De mensen die daar toen rondliepen zijn inmiddels wel uitgevlogen, hopelijk is alles goed gegaan met de hervormingen en het lustrumboek lag gewoon in de reguliere handel, dus ik zal er weinigen mee voor het hoofd stoten. Bij deze:

HET NAGAANSLULLO-UNIVERSUM (verschenen in ‘Correl’, LSV Minerva, Leiden, juni, 1997)

Het is alweer anderhalf jaar geleden dat Jiskefets geniale lullocreatie het levenslicht zag. Samen met de rest van Nederland kon Minerva minnend Leiden zien hoe de corpsstudent op onnavolgbare wijze gepersifleerd werd. Het begrip lullo is hierna een geheel eigen leven gaan leiden. Bijna iedereen van ons is dit predicaat wel eens een keer naar het hoofd geslingerd, door zo’n wandelend trainingspak in de Haarlemmerstraat. Er klopt alleen iets niet. Dat trainingspak snapt er niets van. Wat ongelooflijk naïef! Gelukkig maar, lief trainingspak, dat je de waarheid niet kent. Je zou eens moeten weten hoe het echt zit. In Leiden bestaat de lullo namelijk niet, helaas wel de nagaanslullo.

De nagaanslullo is een soort lullo die niet noodzakelijkerwijs zitting heeft in een nagaanscommissie; hij is immers zelf zijn eigen nagaansinstituut. Dat wil zeggen dat hij, vanuit zijn inquisitiestoeltje, constant bezig is met het ‘nagaan’ van anderen, vooral wat betreft de vermeende fouten. De spelregels zijn simpel; jij weet zelf niet wat goed voor je is, alleen anderen weten dat. Dit heeft het enorme voordeel dat jij over iedereen mag meebeslissen. Hanteert iedereen zo’n beetje dezelfde criteria, dan streven we gezellig naar hetzelfde ideaalbeeld en gaan we hopelijk op elkaar lijken. Wat democratisch! Wat ongelooflijk egalitair en nivellerend. Het lijkt wel jaren zeventig socialisme, maar dan in een reactionaire variant. Dit zorgt ervoor dat het in Leiden zo knus kan zijn en dat je tenminste weet wat je aan de ander hebt, omdat je hem direct in een hokje kunt plaatsen.
De nagaanslullo verdedigt zijn spelletje met de vreemdste argumenten. Zo spreekt hij graag van sociale controle, terwijl zijn handelingen weliswaar alles met controle te maken hebben maar toch zeker niet sociaal kunnen worden genoemd.  De nagaanslullo noemt zijn gedrag een oefening voor het later functioneren in de maatschappij. Een zeer onaangenaam vooruitzicht. Wanneer dit ook maar iets met de maatschappelijke realiteit te maken zou hebben, zou de wereld er direct een ecologische ramp bij hebben, die van een alles doordringende spruitjeslucht. Dit terwijl het lidmaatschap van het corps pretendeert van alles te zijn, zolang het maar niet burgerlijk is. Wanneer je slachtoffer bent geworden van een nagaanslullo offensief word je verteld dat je er iets van leert. Wat je dan leert kan niemand je uitleggen, maar het lijkt me ver af staan van academische vorming, toch het primaire doel van ons vertoeven in studentenstad Leiden.
Wanneer wij de ideeënwereld van de nagaanslullo, het grote nagaanslullo-universum, eens nader onderzoeken, vallen er vreemde dingen op. De zaligmakende beoordelingscriteria, die  de nagaanslullo hanteert voor de zieleheil van zijn medemens, zijn op zijn zachtst gezegd nogal vaag. Er is sprake van een ideaalbeeld waar naar gestreefd dient te worden, maar wat dat precies is wordt niet geheel duidelijk. Meestal wordt het aangeduid met fallisch gefixeerde begrippen als ‘Mooie Lul’ of ‘Geile Pik’, of soortgelijke pornografisch getinte koosnaampjes. Het gaat hier om de Godsfiguur van het nagaanslullo-universum. Onder dit archetype, dat het beste als ‘Zijne Geiligheid’ kan worden omschreven, bevinden zich vele rangen en standen, die in principe vast liggen. Non-descripte kreten als ‘ik zie jou mooi bezig’ (multi-toepasbaar), of ‘hij heeft er niets van begrepen’ (zeer typische nagaanslullopraat en helemaal multi-toepasbaar) illustreren niet zozeer niet zozeer een stijging of een daling op de hiërarchische ladder maar dienen vooral als een bevestiging van de bestaande orde. Een nagaanslullo-veroordeling of predicaat dient dan ook zeker niet het doel het lot van de ander te verbeteren, maar is slechts bedoeld om de eigen positie te herbevestigen en te versterken.
Zelfbevestiging is het belangrijkste voedsel van voor het nagaanslullo-universum. Hoewel de belijders van deze religie veel blaten over ‘Leidse relativerende humor’ weten zij maar al te goed dat iedere vorm van zelfspot funest kan zijn voor hun grootse wereldbeeld. Relativeringsvermogen laat immers zien dat de fundamenten van hun dogmatische visie op drijfzand zijn gefundeerd en moet dus tot elke prijs worden voorkomen. Critici hebben het niet begrepen en worden dan ook bestraft met een verbanning naar de meest duistere uithoeken van dit universum om vervolgens als ‘knor’ door het leven te gaan. Op deze wijze ontstaat er een soort verbod om het hoofd boven het maaiveld uit te steken. Leg dat maar eens uit aan dat eerder genoemde trainingspak.
Het moge duidelijk zijn; het grote nagaanslullo-universum is een groot luchtkasteel. Het is niet eens een leuk luchtkasteel, zoals een briljante fantasie, een mooie droom of een onhaalbaar ideaal, waar je tegen beter weten in toch voor wilt vechten. Het is fantasieloos, humorloos en vooral dodelijk voor iedere vorm van creativiteit. Deze schijnvertoning is slechts een manifestatie van narcisme, zelfbevlekkende navelstaarderij en, in bepaalde mate, van xenofobie (alles wat afwijkt wordt als een bedreiging gezien). Het is een kermis van uiterlijkheden en meer een cursus ja-knikken dan een zinvolle vorming voor de leden van de grootste en oudste studentenvereniging van een universiteit die Civitas Libertatis als lijfspreuk hanteert. Is het wel echt zo realistisch om aan te nemen dat de buitenwereld op deze muffe luchtballon zit te wachten?
Het hiërarchische systeem (clubje één, twee, drie, tien, achtenveertig, obscuur, enz.) is de laatste tijd binnen de muren van onze sociëteit weer een belangrijk punt van discussie geworden, omdat het leidt tot vriendjespolitiek en interne corruptie. Men moet zich echter wel realiseren dat de oorzaak van dit verschijnsel het onvermijdelijke gevolg is van de nagaanslullo mentaliteit. Het absurde nagaanslullo-universum ontleent niet zozeer haar bestaan aan de toplaag van deze gebakken luchthiërarchie; iedereen die het principe ‘Likken naar boven en trappen naar beneden, ellebogen niet geschuwd en conformisme tot elke prijs’ aanhangt, draagt hier mede verantwoordelijkheid voor.
Onze vereniging staat een periode van enorme hervormingen te wachten. Gelukkig wordt hier vooralsnog op een integere wijze aan gewerkt. Alles is op dit moment meer in beweging dan ooit tevoren. Kwesties die vroeger taboe waren worden nu openlijk uitgesproken. Het grote nagaanslullo-universum kraakt inmiddels in al zijn voegen. Hopelijk stort het in. Het zou in ieder geval onze vereniging een liberaler, eigentijdser en vooral een meer inspirerend gezicht geven. Als iedere nagaanslullo zichzelf per direct zou afschaffen om weer normaal mens te worden, ja dan zou ons corps, waar wij allen toch van houden, bruisend de volgende eeuw in kunnen gaan.

Tot zover mijn beschouwing uit 1997. Optimistisch ben ik niet echt, zie artikel uit het Universeitsblad Mare uit 2006: http://www.sleutelstad.nl/cgi-bin/news/gen1.pl?action=artikel&id=8416 Dit zijn de uiteindelijke verschijnselen, al ben ik niet op de hoogte van de details van dit specifieke geval en gaat dit over iets van lang na mijn tijd. Ik weet dus niet meer dan wat er in dit artikel staat, maar het komt me wel authentiek over, al gaat dat verhaal van die aanranding wel heel ver en kan ik me niets vergelijkbaars herinneren uit mijn eigen tijd. Dat lijkt me dus wel een uitzonderlijk exces, mocht het precies zo gegaan zijn. De rest is helaas wel herkenbaar en ik herinner me soortgelijke gevallen meer dan eens. De hier beschreven muziekrepetitie zal naar alle waarschijnlijkheid de Sempre repetitie zijn geweest, waarvoor je met je instrument langs de kolkende zaal waar alles gebeurde moest lopen. Was altijd een speciale ervaring voor de niet-Minervaleden van Sempre. Let verder vooral op wat leden anoniem melden over doofpotten, dat is wat mij het meest frappeerde. De achterliggende mechanismen van dit soort incidenten heb ik hierboven wel uitgelegd.

Literatuurtips:
Onno te Rijdt, ‘Mores’, uitgeverij Podium, Amsterdam, 2001. Een sterke, nietsontziende eerlijke en min of meer autobiografische roman, over de belevenissen van een eerstejaars in een prominent corpshuis in Leiden. Staat overigens heel ver van mijn ervaringen af. Ik was daarvoor te veel een buitenstaander en heb nooit zo diep in de inner circle verkeerd. Hij beschrijft de harde kern van Minerva (’Pallas’, in deze roman) van binnenuit. Een leuke bijkomstigheid is dat, hoewel alle namen van straten, studentenhuizen en andere locaties (een klein beetje) veranderd zijn, alles tot in de kleinste details klopt. Iedereen die in deze wereld heeft rondgelopen zal veel herkennen. Voor mijzelf en vrienden van mij die het gelezen hebben was het in ieder geval een sterke ‘O ja, zo was het’ ervaring. Hoewel zeker beklemmend vaak heel erg geestig.
Jos Versteegen, ‘De Roze Jonker; Floris Michiels van Kessenich, homo-activist in corps, kerk en politiek’, Schorer-boeken, Amsterdam, 2000. Biografie van de inmiddels overleden oprichter van de Donderdagavond Eet Club, het gezelschap voor homoseksuele corpsleden, die daar in betrekkelijke anonimiteit en veiligheid bijeenkomen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: