Mijn hersenspinsels en gedachtekronkels

I.M. Dave Brubeck (1921-2012)

Posted in Muziek by Floris Schreve on 6 december 2012

Hoewel ik een groot muziekliefhebber ben, van klassiek (oud t/m hedendaags), jazz (van de vroegste periode tot de meest recente ontwikkelingen) en verder vooral allerlei andere tradities, zoals Sinti/Roma, Klezhmer en sinds kort ook de klassieke muziek van het Midden Oosten, heb ik mij nog nooit aan een stukje over deze liefhebberij op mijn blog gewaagd. Muziek luister ik vooral en vaak probeer ik het ook voor mezelf te analyseren, maar om het schriftelijk uit te leggen is weer een hele andere tak van sport. Maar er is nu toch een dwingende aanleiding om me hieraan te wagen.

Vandaag (5 december 2012) kwam het nieuws dat de Amerikaanse jazzpianist en componist Dave Brubeck is overleden. Brubeck (geboren in 1921), was een belangrijke pionier in de jazzgeschiedenis. Los van dat ik zelf veel affiniteit met zijn muziek heb (zowel met zijn composities, maar ook met zijn eigenzinnige en hoekige stijl van improviseren, die overigens niet door iedereen werd gewaardeerd), was het ook een musicus die veel verschillende tradities en stijlen bij elkaar bracht, om ze te vertalen in een geheel eigen idioom. Van elementen uit de Turkse klassieke muziek, motieven uit de muziek van de oorspronkelijke bewoners van Amerika, tot en met de twaalftoonsreeksen (dodecafonie) van de  Tweede Weense School (vooral Arnold Schönberg, bij wie hij studeerde), al deze invloeden zijn terug te horen in zijn beoefening van de jazz.

David Warren Brubeck werd in 1921 geboren in Concord ( Californië). Zijn vader had daar een ranch en zijn moeder was piano-lerares. Beide gegevens, die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben, waren voor Brubecks ontwikkeling van groot belang. Vanaf zijn jeugd was hij vertrouwd met klassieke muziek. Zijn klassieke scholing zou altijd doorklinken in zijn jazzcomposities.

Een ander belangrijk kenmerk van Brubecks stijl was zijn gebruik van onconventionele maatsoorten en polyritmiek. Brubeck improviseerde vaak met verschillende maatsoorten door elkaar. Een bekend voorbeeld is Raggy Waltz, waarin de ritmesectie een 3/4 maat speelt (het walselement), terwijl Brubeck op onnavolgbare wijze er in 4/4 maat doorheen improviseert (het ‘rag-element’). Brubeck heeft zelf verklaard dat hij dit al deed toen hij nog een kind was. Op de ranch van zijn vader moest hij soms lange ritten te paard maken. Om de tijd te doen bedacht melodieën die dwars tegen het constante ritme van de beweging van het paard ingingen. Dit kenmerk zou karakteristiek worden voor zijn latere stijl van improviseren.

Aanvankelijk begon Brubeck met een studie diergeneeskunde, maar hij switchte al snel naar het conservatorium. Er was alleen een probleem. Ondanks zijn grote muzikaliteit leed hij aan een sterke slechtziendheid, zodat hij bijna geen noten kon lezen. Met de belofte dat hij nooit piano zou gaan doceren mocht hij uiteindelijk verder studeren. Zijn grote improvisatietalent was overigens zijn redding, waarmee hij deze handicap aanvankelijk kon compenseren.

Na zijn studie trad Brubeck in dienst van het Amerikaanse leger en werd hij gestationeerd in het derde leger van generaal Patton, dat in Europa tegen de Nazi-legers vocht. In het leger formeerde Brubeck zijn eerste band. Een niet onbelangrijk detail was dat zijn gezelschap bestond uit zowel zwarte als blanke musici, toen een unicum. Hoewel de jazz van oorsprong een zwarte muziekstijl was en dat deze stijl ook door blanke musici werd opgepikt, was het tot die tijd ondenkbaar dat zwarten en blanken samen speelden. De grote Big Bands van de jaren dertig waren of exclusief zwart (Duke Ellington, Count Basie), of exclusief blank (Benny Goodman Glenn Miller). Het werd, ook nog na de oorlog, als not done gezien dat zwarten en blanken samen speelden. Het waren pas de Bebop musici (Charlie Parker Dizzy Gillespie Thelonius Monk) van na de oorlog die op dit gebied een doorbraak forceerden, door maling te hebben aan de raciale segregatie, maar het zou nog tot de jaren zestig problematisch blijven, zoals Brubeck ook zou ervaren met zijn gemengde kwartet.

In het leger leerde Brubeck de altsaxofonist Paul Desmond kennen. Het zou het begin zijn van een lange en vruchtbare samenwerking. Het was Desmond die uiteindelijk de monsterhit Take Five componeerde.

Na de oorlog studeerde Brubeck in New York bij de Franse componist Darius Milhaud. De invloed van Milhaud zou groot zijn op Brubecks latere werk. Het was ook Milhaud die hem adviseerde om altijd open te staan voor verschillende muzikale tradities, van waar dan ook ter wereld, wat Milhaud overigens ook toepaste in zijn eigen composities. Deze les van Milhaud was beslissend voor Brubeck. Hoewel zijn stijl duidelijk herkenbaar is, zijn er veel verschillende invloeden te herkennen uit muzikale tradities van over de hele wereld. Een mooi voorbeeld hiervan is misschien zijn album Jazz Impressions of Eurasia (1958), beluister hier Calcutta Blues, maar ook zijn meer ‘klassiek’ polyfone Brandenburg Gate. Ook volgde Brubeck compositielessen bij de grote componist Arnold Schönberg (die voor de Nazi’s naar Amerika was uitgeweken). Schönbergs invloed zou beslissend zijn voor Brubecks bijdrage aan de jazz.

Het einde van de Tweede Wereldoorlog betekende het einde van de jazz zoals die in Amerika gedurende de jaren twintig en dertig bestaan had, maar vormde ook het begin van veel nieuwe ontwikkelingen. Bijna alle grote Bigbands uit het tijdperk van de ‘Swing’ verdwenen van het toneel. Alleen de twee bekendste, die van Duke Ellington en van Count Basie wisten te overleven. Jazz was niet langer meer de entertainmentmuziek; die positie werd ingenomen door de Rock & Roll. Ook kwam er een retro stijl op, de Dixielandjazz. Dit was een wat gladde imitatiestijl van de vroegere New Orleans jazz van de jaren twintig, van de grote pioniers als  Louis Armstrong , King Oliver Jelly Roll Morton en Kid Ory . Hoewel een aantal van deze musici, zoals Sidney Bechet, maar ook de grote Louis Armstrong zich enigszins aan dit nieuwe verschijnsel vergrepen, was het vooral een aangelegenheid van conservatieve blanke Amerikanen, die liever zagen dat hun jeugd dan maar op deze ‘negermuziek’ danste (hoewel de term Dixieland verwijst naar het zuiden van de Verenigde Staten, in de burgeroorlog waren het de ‘Yankees’ tegen de ‘Dixies’, de slavenhouders dus) dan op de Rock & Roll, met het bijbehorende zedeloze geheupwieg. De jazz van voor de oorlog was eigenlijk uitgehold en zou, om tot vernieuwing te kunnen komen, een andere weg inslaan.

Die nieuwe stijl liet niet lang op zich wachten. Al voor de Tweede Wereldoorlog waren verschillende musici, zoals de grote Duke Ellington, al op zoek gegaan naar nieuwe wegen en zeker zijn doorwrochte composities waren allang meer dan exclusieve dansmuziek. Verder dreef de jazz al vanaf Louis Armstrong vooral op het element improvisatie. Juist op dat laatste zou de nieuwe lichting musici voortborduren.

Uit Kenn Burns monumentale serie ‘A History of Jazz’ (PBS 2001)

De nieuwe richting die jazz zou inslaan werd stevig ingezet door de Bebopstijl, met als belangrijkste vertegenwoordigers altsaxofonist Charlie ‘Bird’ Parker, trompettist Dizzy Gillespie, pianist Thelonious Monk en drummer Max Roach. Jazz was niet langer meer een dansmuziek (de tempi van de Bebop zijn daar in regel veel te snel voor) en ook werd het gebruik van dissonanten, of zelfs atonaliteit, steeds gebruikelijker. Jazz was een avantgarde stijl geworden en werd vooral gewaardeerd door intellectuelen. Ook was de bebop een belangrijke uitingsvorm geworden van een nieuwe zelfbewuste en hoog opgeleide zwarte klasse. De jazz had was eerst de volksmuziek en vervolgens de dans en entertainmentmuziek ontstegen en was een volwaardige kunstvorm geworden. In die tijd werd de jazz ook steeds meer in Europa gewaardeerd, vooral in progressieve kring. Bebopjazz werd in Frankrijk sterk verbonden met de existentialisten rond Jean Paul Sartre.

Tegen deze achtergrond ontwikkelde ook Dave Brubeck zijn persoonlijke stijl, eerst met zijn octet (beluister hier zijn Fugue on Bop Themes uit 1950), daarna met zijn kwartet met Paul Desmond. Hoewel er zeker een sterke invloed van de Bebop hoorbaar is (zeker het spel van de vroege Desmond is sterk beïnvloed door Charlie Parker) was Brubecks stijl, ook in die tijd, wat ‘academischer’ (sommigen vonden ook cerebraler) dan de rauwe bebop. Maar de invloed van de bebop (vooral van Parker) is sterk hoorbaar op de plaat Live at Oberlin uit 1953 (zoals in The Way You Look Tonight, hier te beluisteren). Het interessante is dat je hier een mooie synthese hoort van bebop (hoge tempi, sterke chromatiek), in een bijna barokke polyfone structuur (oa het gebruik van fuga’s, beluister voor dat laatste aspect dan ook een vertolking van Leonard Bernsteins Somewhere, oorspronkelijk uit de Westside Story, door Brubeck tot een fuga bewerkt) 

Brubeck zou nooit echt tot de bebop behoren. Zijn muziek vond eigenlijk meer aansluiting met de Cooljazz, die uit de Bebop voortkwam. De jonge trompettist Miles Davis , die hiervoor met de grote bebop musici als Charlie Parker en Dizzy Gillespie had samengewerkt, was hierin de aanvankelijke trendsetter. Onder zijn leiding nam een ensemble van enkele grote namen als altsaxofonist Lee Koonitz, trompettist Art Farmer en bariton saxofonist  Gerry Mulligan (die later veel zou optreden met het Dave Brubeck Quartet, waarin hij voor een tijd ook Paul Desmond zou vervangen) het baanbrekende album ‘Birth of the Cool’ op. ‘Cool’ zou voor een tijd de nieuwe trend in de jazz worden; minimalistisch, ingehouden, maar met behoud van alle verworvenheden van de bebop. Miles Davis voerde met dit gezelschap twee composities van Brubeck uit: In your own Sweet Way, dat in de vertolking van Miles Davis veel bekender is geworden dan Brubecks eigen uitvoering (zie voor een vertolking door Brubeck het eerste filmpje hieronder) en Brubecks revolutionaire compositie The Duke (voluit ‘A tribute to Duke Ellington en Arnold Schönberg’). Het bijzondere aan The Duke is, hoewel de melodie het ogenschijnlijk makkelijk in het gehoor ligt, dat het gecomponeerd naar het schema van een twaalftoonsreeks. Hoewel het nummer bijna ‘makkelijk’ klinkt, zal iedereen die het probeert mee te zingen, meteen ervaren dat het tonaal zo complex is dat het heel moeilijk is om de verschillende intervallen zuiver in te zetten. Dat is het geniale van deze compositie. De melodie klinkt volkomen natuurlijk, maar bij nader inzien is het een Schönbergiaans complex werk. Hier is de bekendste uitvoering van Brubeck te horen en ook de vertolking door Miles Davis. The Duke was ook het eerste jazznummer ooit dat in een twaalftoonsreeks gecomponeerd is. Brubecks latere twaalftonige/dodecafonische werken als The Truth has Fallen, of zijn recente The Salmon Strikes klinken veel meer als complexe twaalftoons composities. Bij The Duke is dat op het eerste gehoor niet het geval, maar iedereen die de melodie probeert te volgen merkt hoe complex dit nummer in elkaar zit.

In 1959 kwam de grote doorbraak. Brubeck schreef met zijn nieuwe kwartet, bestaande uit Paul Desmond (altsax), Eugene Wright (contrabas) en Joe Morello (drums), jazzgeschiedenis. Met het album Time Out werd het Dave Brubeck Quartet in een keer wereldberoemd. Erkenning kwam ook bij het grote publiek en vooral van collega-musici. Veel critici uit die tijd vonden het nieuwe werk te bedacht en te academisch. Maar Time Out was de plaat waarop een paar van Brubecks bekendste nummers ten gehore werden gebracht, die dat ook zouden blijven. Het was ook de plaat waarop Brubeck debuteerde in de voor hem zo typerende stijl van onregelmatige maatsoorten, zoals die daarvoor nog nooit in de jazz waren toegepast. De drie bekendste nummers zijn Three to get Raedy and Four to Go (14/8), Blue Rondo á la Turk (9/8) en Take Five (5/4)

Allereerst Three to Get Ready. In het eerste inleidende chorus speelt Brubeck in een soort 3/8 maat met om de maat een pausa. Bij het tweede chorus wordt deze pausa vervangen door twee 4/8 maten. De uiteindelijke maatsoort waarin het thema en de improvisaties worden uitgevoerd zijn achtereenvolgens 3/8-3/8-4/8-4/8, in totaal dus een 14/8 maat.

Blue Rondo a la Turk kent een thema dat bestaat uit een 9/8 maat, die op verschillende manieren wordt gedifferentieerd. Het schema ziet er als volgt uit: 2/8-2/8-2/8-3/8, 2/8-2/8-2/8-3/8, 2/8-2/8-2/8-3/8, 3/8-3/8-3/8. Het middengedeelte, waarin gesoleerd wordt, staat in groot contrast met het thema, het gaat hier om een ongecompliceerde swingende blues (4/4), die dan later weer wordt vervangen door het 9/8 motief. Brubeck werd geïnspireerd door een Turkse musicus die hij op de Galatabrug in Istanbul had horen spelen (zie oa bovenstaand interview). Later zou hij vertellen dat het een eye-opener voor hem was hoe natuurlijk er in deze maat werd gespeeld en er bovendien in werd geïmproviseerd. Zie hierboven een filmpje nav de studio-versie, daaronder nog een andere sessie voor televiesie en beluister zeker ook de twaalf minuten durende live uitvoering uit het Carnegie Hall concert uit 1963 (een van de mooiste en vooral meest swingende uitvoeringen ooit)

Take Five (overigens een compositie van altsaxofonist Paul Desmond) bestaat uit een constante 5/4 maat, opgesplitst in 3/4-2/4, 3/4-2/4, enz. Take Five werd het bekendste nummer van het kwartet en de single zou zelfs de best verkochte jazzsingle ooit worden. Hierboven een live-versie uit 1966, daaronder de bekende single-versie (studio-opname)

Zie verder deze interessante BBC documentaire 1959 the year that changed the jazz. 1959 was inderdaad een bijzonder jaar in de jazzgeschiedenis. Naast Time Out van Dave Brubeck verscheen ook het beroemde Kind of Blue van Miles DavisJohn Coltrane  ea. Deze plaat werd net zo beroemd als Time Out. Iets minder bekend, maar net zo goed mijlpalen in de jazzgeschiedenis waren  Mingus A-hum van bassist  Charlie Mingus en The Shape of Jazz to come van Ornette Coleman. Deze documentaire vertelt uitgebreid de achtergrondgeschiedenis van deze vier belangrijke platen en laat verschillende musici uitgebreid aan het woord, waaronder Dave Brubeck.

Na Time Out volgde een hele serie platen waarin Brubeck met zijn kwartet experimenteerde met ongebruikelijke maatsoorten. Zijn meest complexe nummers van dit genre zijn wellicht Eleven-Four (hier in de live uitvoering te horen tijdens zijn beroemde concert in Carnegie Hall in 1963) en zijn later met Gerry Mulligan uitgevoerde Indian Song (net als Blue Rondo in 9/8 maar dan opgesplitst in 5/8-4/8). Zijn bekendste nummers uit deze reeks zijn na Take Five en Blue Rondo, vooral het eerder genoemde Raggy Waltz (3/4 en 4/4 door elkaar heen, beluister hier de uitvoering van het Carnegie Hall concert en hier de studio-opname van de lp Time Further Out) en vooral zijn beroemde ‘klapnummer’ Unsquare Dance (7/8, opgedeeld in 2/8-2/8-3/8). Hoewel dat nog wel is mee te klappen is dit een ‘Square dance’ waar je van gaat struikelen, vandaar de titel ‘Unsquare Dance’ (zie hieronder overigens ook nog een aardige ballet uitvoering van het stuk). Veel minder bekend, maar zeker niet minder mooi is Brubecks lyrische Forty Days, net als Take Five in een 5/4 maat geschreven (al kan het ook een 10/8 zijn, maar ik heb de bladmuziek niet en moet op mijn gehoor afgaan). Zie hier een mooie live-uitvoering uit 1966 in Duitsland. In dat zelfde concert laat Brubeck ook zien dat hij zich door muziekstijlen uit alle delen van de wereld liet inspireren. Zie ook het lyrische Koto Song (oorspronkelijk van zijn album Jazz Impressions from Japan), waarin hij zich heeft laten inspireren door een traditionele Japanse melodie. In dit soort nummers komt vooral de lyrische klank van Paul Desmonds altsaxofoon mooi tot zijn recht.

Fenomenaal aan zijn kwartet was overigens de virtuositeit van zijn drummer Joe Morello, wellicht een van de grootste drummers uit de jazzgeschiedenis (zie hier een interessante les van hem waarin hij uitgebreid ingaat op de door hem ingezette technieken). Naast zijn improvisaties op Brubecks onconventionele maatsoorten was hij in staat om een drumstel te laten zingen, te laten fluisteren en soms te laten bulderen. Wie een aantal van zijn solo’s beluistert kan denk ik wel beamen dat er zoiets als ‘melodieus drummen’ bestaat. Morello’s beroemdste solo is overigens het vuurwerk dat hij liet horen in het nummer Castilian Drums gedurende het Carnegie Hall Concert in 1963 (derde van de drie onderstaande filmpjes- alleen audio)

Tot slot, wat betreft het ‘klassieke Dave Brubeck Quartet’ dan, een optreden in de Jazz Casual Show, uit 1961. Aan presentator Ralph J. Glason licht Dave Brubeck een aantal van zijn nummer stoe, van Time Out en van een paar latere platen. Uitvoeringen van Take Five, It’s a Raggy Waltz, Castillian Blues, Waltz Limp en Blue Rondo a la Turk. Na 30 minuten nog een registratie van een concert van Paul Desmond van na zijn tijd bij het Dave Brubeck Quartet. En daarna een nog mij onbekend gezelschap (totaal ongeveer 50 min. ) Gedurende zijn hele loopbaan heeft Brubeck ook ‘klassieke’ werken gecomponeerd, althans werken met een andere bezetting dan een jazzcombo. Luister hier naar zijn compositie Elementals, voor symfonie-orkest en zijn eigen kwartet (deel 1 en deel 2)

Eind jaren zestig sloegen de verschillende musici van het kwartet steeds vaker een eigen richting in. Brubeck speelde vanaf die tijd in wisselende samenstellingen. Zijn vaste bassist werd Jack Six en zijn vaste drummer Alan Dawson. Dawson was net zo’n virtuoos als Joe Morello, zoals duidelijk blijkt uit dit optreden met het Dave Brubeck Quintet met zowel Paul Desmond als Gerry Mulligan. Het gaat hier om een 16 minuten lange uitvoering van de Take Five met een drumsolo van Dawson van acht minuten. Dawson is naast zijn optredens met het Dave Brubeck trio/kwartet/kwintet verder nauwelijks bekend geworden als uitvoerend musicus (hier trouwens een mooie solo in een sessie  met de beroemde saxofonist  Sonny Rollins ). Wel was hij docent aan de prestigieuze Juliard School of Music, zo’n beetje het belangrijkste conservatorium van de Verenigde Staten en de leraar van oa een van de grootste drummers uit een latere generatie Jack DeJohnette .

In deze periode vormde Brubeck ook regelmatig een kwartet met Gerry Mulligan. Het mooiste album uit die tijd is ‘Dave Brubeck Trio & Gerry Mulligan live at the Berlin Philharmonie’ (uitgebracht als dubbel cd). Beluister hier de korte en ingetogen, maar wonderschone balad  ‘Lullaby de Mexico’ . Of het lang uitgesponnen ‘The Sermon on the Mount’. In beide uitvoeringen wordt de ritmesectie gevormd door Jack Six op bas en Alan Dawson op drums.

Wie Brubeck echt als een duivelskunstenaar aan het werk wil zien, zie deze vertolking van Some day my Prince will come, oorspronkelijk een walsje uit een Disney-film. Dit nummer, dat overigens ook op een prachtige manier is vertolkt door Miles Davis, zij het op een hele andere manier (hier te beluisteren), wordt door Brubeck stevig onder handen genomen. Maattechnisch volledig vertimmerd is misschien een betere omschrijving. Wat betreft zijn vermogen om tegen de maat in te spelen zien we hier Brubeck op zijn best. Verder met Pauld Desmond op altsax, Jack Six op bas en Alan Dawson op drums. Duidelijk is te zien dat de ritme-sectie hard moet werken om de oorspronkelijke puls vast te houden, waar Brubeck als een soort ijsbreker doorheen gaat.

Paul Desmond overleed in 1977. Daarmee was Brubecks belangrijkste medespeler weggevallen. Maar ook na die tijd wist Brubeck zich in verschillende formaties goed te handhaven. Hij ging ook steeds vaker met zijn zoons optreden, alle vier musicus. Zijn oudste zoon Darius Brubeck is pianist en all round toetsenist (syntheseizer, keyboards), Chris Brubeck speelt electrische bas en trombone, Dan Brubeck is drummer en zijn jongste zoon Matthew (die pas veel later in beeld is gekomen) oorspronkelijk klassiek cellist, maar weet zich ook in de jazz te redden. Zijn zoons hebben verder in de loop der jaren verschillende bands gehad, die regelmatig ook met de inmiddels al grijzende Dave Brubeck hebben opgetreden. Er zijn verschillende interessante registraties van Dave Brubeck met zijn zoons en andere musici, waarin Brubeck zich op het pad van de fusion/jazz rock heeft begeven. Zijn bekendste plaat uit die tijd is de registratie van een kwartet met drie van zijn zoons op het jazzfestival van Montreux uit 1977 (cd grote aanrader).  Luister hier naar de vertolkingen van It’s a Raggy Waltz, Brandenburg Gate en It could happen to you. De geluidskwaliteit is overigens niet optimaal (veel minder dan die van de cd), maar het geeft wel een indruk. Beluister zeker ook een latere opname die Brubeck maakte met zijn zoons Chris (bas) en Dan (drums). Het gaat hier om Jazzanians, een nummer van hun plaat Trio Brubeck uit 1993. Voor deze compositie liet Brubeck zich inspireren door Zuid Afrikaanse ritmes. Met een uitgebreide drumsolo van Dan Brubeck.

Ook trad hij op met de saxofonisten  Jerry Bergonzi, Michael Pedicin (beluister hier een lange live-opname uit 1982 (31 min.), met vertolkingen van Some Day my Prince will come, St. Louis Blues en Take Five) en  Bobby Militello  (de laatste zou overigens vanaf eind jaren negentig de vaste blazer worden in Brubecks laatste kwartet). Maar vanaf begin jaren tachtig formeerde Brubeck een nieuw kwartet dat tot in de jaren negentig zou standhouden en waarmee hij een aantal memorabele concerten gaf. Dit kwartet bestond uit Bill Smith op klarinet (een lid van het vroegere Dave Brubeck octet van begin jaren vijftig en met wie Brubeck in de tussenliggende jaren is blijven optreden, beluister hier ‘Baggin’ the Dragon’ een van de plaat ‘Near Myth’), bassist Jack Six, soms vervangen door Brubecks zoon Chris op electrische bas en de nieuwe vaste drummer Randy Jones, die in alle opzichten een waardige opvolger zou blijken van de twee eigenlijk niet te evenaren grootheden Joe Morello en Alan Dawson. Beluister hier een live- opname met dit kwartet (Montreux, 1982) van het ritmisch zeer complexe ‘Benjamin Christopher David Brubeck’ (de titel verwijst naar de naam van zijn eerste kleinzoon, maar de lettergrepen vormen ook het ritme van dit nummer. De filmpjes hieronder zijn vertolkingen van Brubecks 7/8 nummer ‘Unsquare Dance’ en de klassieker ‘Take the A Train’, een compositie van Duke Ellington/Billy Strayhorn (Jazzfest Wiesen, 1988). Let ook op het spel van klarinettist Bill Smith; in zijn improvisaties experimenteert hij regelmatig met electronische effecten, zoals een echo-microfoon en electronische octavering.

Het mooiste geregistreerde concert met dit kwartet is de plaat Moscow Night. Bij een topontmoeting tussen Michail Gorbatschov en Ronald Reagan (een van hun eerste historische ontwapeningsakkoorden en, zoals kort daarna zou blijken, het begin van de val van de Berlijnse muur en het verdwijnen van het oostblok) werd Dave Brubeck uitgenodigd om met zijn kwartet een concert in het Bolstoj theater in Moskou te geven. Aan dat concert danken we een paar van de mooiste opnames van Three to get ready, Unsquare Dance en een adembenemende Take Five, waarin Brubeck in zijn solo het belangrijkste motief laat horen van de vijfde symfonie van Shostakovich (vooral na 3.50 minuten, vergelijk met het inzettende motief van Brubecks solo). De grote componist Dmitri Shostakovich, die tijdens zijn leven voortdurend een soort kat en muis spel speelde met Stalin en zijn opvolgers (ze konden er maar niet de vinger op leggen of hij nu wel of niet loyaal was aan de revolutie, maar hij was in het buitenland te beroemd om hem echt aan te pakken), werd uiteindelijk in Rusland zwaar verguisd. Het is indrukwekkend om te horen hoe Brubeck deze melodie op een natuurlijke manier integreert in zijn improvisatie op de Take Five. Bekijk overigens hier een sessie die Brubeck toen had met studenten in de aula van het conservatorium van Moskou (met een spontaan optreden samen met een jonge Russische violist.  Update: Met het overlijden van Dave Brubeck is net de registratie het grootste deel van het concert op youtube gezet.  Zie film hieronder. Naast de grote klassiekers Take Five en Blue Rondo en de standard St. Louis Blues (een oude jazzklassieker van W.C .Handy) bevat dit concert ook een mooie vertolking van Koto Song en vooral een spectaculaire uitvoering van het ingenieuze stuk Tritonis, zowel ritmisch als tonaal een buitengewoon complex nummer. Overigens staan er op de cd Moscow Night een paar nummers die hier niet worden vertoond en vice versa.  

“Moscow Night” (1987) 1. St. Louis Blues, 2. Tritonis, 3. Koto Song, 4.Take Five, 5. Blue Rondo a La Turk. Dave Brubeck- piano, Bill Smith – clarinet, Chris Brubeck- bass, Randy Jones- Drums.

Dave Brubeck Quartet. May 15, 1995, Konzerthaus Vienna 1 Variations on Johann Sebastian Bach (Brandenburg Gate), 2 Cinkuje, 3 Take five, 4 These foolish things (no clarinet). Bill Smith (clarinet), Dave Brubeck (piano), Jack Six (bass), Randy Jones (drums), special guest on track 04, Gerry Mulligan (baritone saxophone)

Het is ook dit kwartet dat ik drie keer live heb mogen horen (al speelde in plaats van Chris Brubeck de contrabassist Jack Six mee, zie de filmpjes hierboven van het concert met Gerry Mulligan en Paul Desmond). In 1990 trad het Dave Brubeck Quartet op in het muziekcentrum in Enschede. Ikzelf ben in die regio opgegroeid en heb dit concert in mijn middelbare schooltijd bijgewoond. Een paar jaar later trad het kwartet op in Maastricht op het jazzfestival daar. Ik heb dat concert ook bijgewoond (dat overigens veel beter was dan toen in Enschede). Naast het kwartet speelde ook Brubecks jongste zoon, de cellist Matt Brubeck mee. Een paar jaar later, toen ik inmiddels in Leiden studeerde, heb ik Brubeck nog een keer in Maastricht gehoord. Deze keer was hij er met zijn kwartet en met zoons en bands. Het was een hele avond met verschillende optredens van de familie Brubeck. Hoewel dat concert groots was opgezet vond ik het toen minder. Inmiddels was Dave Brubeck zelf ook al zwaar op leeftijd en je merkte dat hij niet altijd in vorm was. Alhoewel hij een paar jaar later zichzelf nog een herpakte met een nieuw kwartet, zijn laatste. Dit was met Bobby Militello op altsax (en soms op dwarsfluit, zoals in deze vertolking van  Quiet as the Moon uit 1991), Randy Jones op drums. De bassisten wisselden in de loop der jaren. Eerst was het Jack Six (nog uit de tijd met Gerry Mulligan), daarna de jonge Britse bassist Alec Dankworth en tenslotte een generatiegenoot, de Amerikaanse bassist Michael Moore, die tot op het laatst bij het kwartet zou blijven.

Met zijn laatste kwartet heeft Brubeck nog een aantal bijzondere dingen gedaan. Brubeck componeerde zelfs nog een aantal nieuwe nummers, waaruit blijkt dat hij nog heel goed in staat was om zich te vernieuwen. Naar mijn mening is zijn beste compositie uit die tijd The Crossing (al zijn zijn meer atonale nummers London Flat/London Sharp en het in twaalftoonreeks geschreven The Salmon Strikes, ook indrukwekkende stukken). Maar met zijn laatste concert in Nederland (in het Zuiderzeetheater in Hoorn, wat ik helaas niet heb bijgewoond, maar waarvan ik een niet helemaal legale opname heb) maakte hij vooral veel indruk met The Crossing. De anders vrij zure Volkskrant was lyrisch. Lees hier de recensie. En terecht, als je de opnames hoort, met ook prachtige vertolkingen van Broadway Bossa Nova (hieronder overigens een andere live registratie uit dat zelfde jaar) en vooral een uitbundige freejazz versie van Open the Gates, met een lange daverende drumsolo van Randy Jones.

Zie hieronder overigens een vergelijkbare uitvoering van the Crossing uit datzelfde jaar. Ook uit het concert in Burghausen in Duitsland. Deze versie is van hetzelfde niveau als zijn uitvoering in Hoorn. Daaronder twee langere fragmenten van dit concert, waarondern zijn aloude klapnummer Unsquare Dance.

Dave Brubeck is tot op hoge leeftijd blijven optreden en ook blijven componeren. Ook heeft hij altijd open gestaan voor de nieuwste ontwikkelingen in de jazz. Zo trad hij nog op met de grote namen van latere generaties en de generatie van nu, zoals Roy Hargrove en Joshua Redman (zie hier een korte registratie van een optreden met zowel Roy Hargrove als Joshua Redman, met op bas Christian McBride en op drums Dan Brubeck), maar ook  Michael Brecker en Wynton Marsalis (beluister hier). En met de vocalist Al Jarreau (zie hieronder hun vertolking van Take Five, met Jack Six op bas en Randy Jones op drums). Zie daaronder een optreden in de PBS serie ‘Legends of Jazz’, van Ramsey Lewis, met collega-pianist Billy Taylor (vooral bekend geworden als docent, maar ook een begeleider van grootheden als bijv. Gerry Mulligan). Zij worden begeleid door de ritme-sectie van het Dave Brubeck Quartet, Michael Moore op bas en Randy Jones op drums. In 2009 ontving Dave Brubeck van het Kennedy Center een hoge onderscheiding uit handen van president Obama, waarbij verschillende jongere musici, inclusief zijn vier zoons optraden (zie hieronder de registratie).

Ik wil dit stuk afsluiten met een lange en zelfs tweedelige registratie van Blue Rondo a la Turk, op een openluchtconcert in Parijs. Dit is opgenomen door iemand in het publiek met een mobiele telefoon, dus zowel de beeld als de geluidskwaliteit zijn matig. Maar deze uitvoering is zo goed, dat ik hem niet wil laten liggen. En helemaal tenslotte een lange live uitvoering van de Take Five uit 2007, met uitgebreide solo’s.

Dave Brubeck rust in vrede en dank voor je geweldige muziek, je weergaloze spel en je indrukwekkende bijdrage aan de muziekgeschiedenis.

Floris Schreve

Official site: http://www.davebrubeck.com

lees verder een boeiend interview met Dave Brubeck uit 2010 door Marc Myers, over zijn jeugd, zijn tijd op het conservatorium, zijn lessen van Darius Milhaud, over het octet en het begin van het kwartet, over het componeren van ‘The Duke’ en zijn tournee door Oost Europa en Azië (die hem vooral veel muzikale inspiratie gaf), t/m het ontstaan van Time Out. Hier  in vier delen te raadplegen

Hans Mantel, contra-bassist en jazz-expert/presentator bij de publieke omroep bij het overlijden van Dave Brubeck:  http://nos.nl/audio/448238-hoe-kun-je-geen-liefhebber-van-brubeck-zijn.html Zie hier ook de reactie van de Nederlandse saxofonist Benjamin Herman: http://nos.nl/audio/448383-dave-brubeck-verrijkte-de-jazz.html

‘Bonusmateriaal’

Een volledig concert van het laatste DBQ in Duitsland (Festspielhaus, Baden Baden) uit 2004 (ong. 60 minuten)
Dave Brubeck (Piano) Bobby Militello (Sax, flute) Michael Moore (Bass) Randy Jones (Drums) 01. Pennies From Heaven 02. Out Of The Way 03. Theme For June 04. London Flat, London Sharp 05. Elegy 06. Take Five 07. Lullaby

Eén reactie

Subscribe to comments with RSS.

  1. berternste said, on 6 december 2012 at 23:40

    Mooi verhaal!


Geef een reactie op berternste Reactie annuleren